Het bericht dat de uitbreiding van het hoogspanningsnet in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder met jaren is vertraagd |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de belangrijkste redenen dat de geplande uitbreiding door TenneT van het hoogspanningsnet van de provincies Gelderland en Utrecht en de Flevopolder, oorspronkelijk voorzien voor 2029, nu vertraagd is tot ten minste 2033 en mogelijk zelfs tot 20351 2?
Met name de bouw van het hoogspanningsstation in Utrecht Noord duurt langer dan gepland. De vertraging is het gevolg van een combinatie van factoren: een complex en dichtbevolkt zoekgebied, moeizame grondverwerving en technische uitdagingen die groter zijn dan was voorzien. Daarnaast lijkt TenneT uit te zijn gegaan van een te optimistische planning. Netbeheerders, medeoverheden en Rijk zetten alles op alles om vertraging tot 2035 zo veel mogelijk te beperken. Deze vertraging is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Hoe groot acht u de kans dat de nieuwe realisatiedatum van 2033 wel wordt gehaald? Wat is er nodig om dat mogelijk te maken, bijvoorbeeld met betrekking tot het snel aanwijzen van een definitieve locatie?
Betrokken partijen concluderen gezamenlijk dat 2033 een realistische planning is. Met name een spoedige locatiekeuze is nodig om dat mogelijk te maken, omdat hiervan diverse vervolgprocessen zoals onderzoek, technisch ontwerp en aankoop van grond afhankelijk zijn. De provincie en TenneT zijn voortvarend aan de slag gegaan met een vanuit het participatietraject aangedragen locatie. De inzet van deze partijen is om vlak na de zomer te komen tot een locatiekeuze. Een aantal andere maatregelen (zie de antwoorden op vraag 4, 5 en 6) draagt er aan bij dat de kans dat 2033 wordt gehaald, wordt vergroot en het kiezen van de locatie mogelijk zelfs meerdere maanden wordt versneld.
Welke gevolgen heeft deze vertraging voor huishoudens en bedrijven en voor projecten op het gebied van elektrificatie en verduurzaming in de provincies Gelderland, Utrecht en Flevoland?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Op dit moment staan bedrijven op een wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting. Zij zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten3.
Op welke wijze bent u van plan gebruik te maken van maatregelen uit het Versnellingspakket, zoals het invoeren van een gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase, het invoeren van een versnelde beroepsprocedure en het instellen van een aparte kamer bij de Raad van State voor energieprojecten, om de uitbreiding van het hoogspanningsnet uit deze casus toch te kunnen versnellen?3
Waar mogelijk zet het kabinet zet de maatregelen uit het pakket in voor dit project. Dit betreft ten eerste de gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase. Dit voorstel ligt nu bij de Tweede Kamer en zou – afhankelijk van wanneer de Kamer dit voorstel behandelt – al op 1 januari 2026 in werking kunnen treden. Met deze maatregel kan verdere vertraging worden voorkomen, doordat grondeigenaren onderzoeken niet meer onnodig lang kunnen tegenhouden. Voor dit project geldt al een versnelde beroepsprocedure met beroep in eerste en enige aanleg bij de Raad van State. Op dit moment lopen er geen procedures tegen het project omdat het projectbesluit nog niet is genomen en kunnen deze dus niet worden geprioriteerd. Wel zal de Raad van State tijdig worden geïnformeerd over wanneer een beslissing over eventuele beroepen aan de orde is, zodat deze hier qua capaciteit op kan anticiperen.
Hoe kijkt u aan tegen maatregelen, zoals het mogelijk maken dat onteigening al gestart kan worden vóór het projectbesluit is genomen of omgevingsplan is vastgesteld, het zorgen voor betere planologische bescherming voor het 110–150 kV hoogspanningsnet en het beperken onderzoekslasten elektriciteitsprojecten? Welke mogelijkheden ziet u om deze en andere maatregelen versneld uit te werken en daarmee voor versnelling voor deze casus in Utrecht te zorgen?
Het is al wettelijk toegestaan om parallel aan het minnelijk overleg over grondaankopen de onteigeningsprocedure voor te bereiden. Het is belangrijk dat het minnelijke traject zorgvuldig wordt doorlopen, maar als blijkt dat moet worden overgegaan tot onteigening, moet dit ook snel kunnen worden opgestart. Dit is uiteindelijk een afweging van het bevoegd gezag in samenspraak met TenneT. Het onteigeningsbesluit kan overigens niet eerder worden genomen dan dat er een projectbesluit of gewijzigd omgevingsplan is vastgesteld voor het project waarvoor onteigend wordt. De planologische bescherming voor het 110–150 kV-net helpt vooral in het reserveren van toekomstige projecten. In het project Utrecht Noord is al gestart met de projectprocedure en loopt nu de verkenning naar de locaties. Het kabinet beziet met TenneT en de provincie Utrecht hoe de onderzoekslast voor het project kan worden verminderd. Daarbij kijkt ook TenneT naar het slim inrichten van onderzoeken zodat deze voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet.
Welke andere instrumenten overweegt u in te zetten om dit congestieverlichtende project alsnog te versnellen of in ieder geval verdere vertragingen te voorkomen?
Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren. Daarnaast wordt via de projectenaanpak vinger aan de pols gehouden om inzicht te houden in de voortgang en knelpunten. Waar nieuwe knelpunten zich voordoen wordt gekeken naar passende maatregelen binnen de huidige juridische kaders en mogelijk aanpassing van wet-en regelgeving. Aanpassingen vergen tijd dus zullen vooral soelaas bieden voor toekomstige congestieverlichtende projecten. Verder draagt het kabinet waar mogelijk bij aan het verlenen van prioriteit en medewerking door andere partijen, zoals Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, GasUnie en de waterschappen.
In hoeverre heeft u zelf een afweging gemaakt van de maatschappelijke en infrastructurele voordelen van de locatie tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht ten opzichte van de huidige voorkeurslocatie, of is deze afweging met name lokaal gemaakt?
De provincie is het bevoegd gezag voor dit project en heeft met TenneT geconcludeerd dat alle onderzochte locaties in het zoekgebied, waaronder de locatie tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht niet geschikt zijn. Een vanuit de participatie aangedragen locatie die grenst aan het zoekgebied lijkt minder belemmeringen te kennen en wordt daarom nu onderzocht. Ongeacht waar het bevoegd gezag ligt, moeten aangedragen locaties zorgvuldig afgewogen en onderzocht worden.
Over welke juridische of bestuurlijke bevoegdheden beschikt u om het gezag over te nemen in dit dossier, nu blijkt dat de reguliere processen tot grote vertraging leiden?
Het overnemen van het bevoegd gezag voor een project door het Rijk kan helpen om netuitbreidingen te versnellen, indien blijkt dat een medeoverheid het nationaal belang van een project niet op een doelmatige en doeltreffende wijze kan behartigen. Ik ben de afgelopen maanden nauw betrokken geraakt bij dit project en stel vast dat deze maatregel in deze fase van het project niet leidt tot een versnelling van de besluitvorming. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn de provincie en TenneT inmiddels voortvarend aan de slag gegaan met een alternatieve locatie en is het streven om vlak na de zomer tot een locatiekeuze te komen. Het overnemen van het bevoegd gezag door het Rijk kan de locatiekeuze met enkele maanden vertragen, doordat het project al ver gevorderd is. In de projectenaanpak uit het versnellingsplan van april5 wordt bij projecten die nog in de studiefase zijn aan de voorkant afgewogen of overname van bevoegd gezag door het Rijk de procedure kan versnellen.
Onder welke omstandigheden zou u overwegen om gebruik te maken van dergelijke bevoegdheden, met het oog op het nationale belang van netuitbreiding?
Dit is aan de orde als na onderzoek en overleg met de medeoverheden en netbeheerder de conclusie is dat de voortgang van de besluitvorming versneld kan worden als het Rijk het bevoegd gezag wordt, bijvoorbeeld wanneer het huidige bevoegd gezag niet tot besluitvorming komt terwijl er wel voldoende beslisinformatie is. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Ook bij projecten die provinciegrensoverstijgend zijn kan het beleggen van de bevoegdheid bij het Rijk de besluitvorming versnellen. Het overnemen van het bevoegd gezag in een lopend project is een ingrijpende maatregel die ook verstorend en daarmee vertragend kan werken. Betrokkenheid van het kabinet op de achtergrond en het inzetten van verschillende andere versnellingsmaatregelen is in die gevallen vaak doeltreffender. Dit geldt ook voor het project Utrecht-Noord. Dit project is ook één van de 25 projecten die onderdeel uitmaken van de nieuwe projectaanpak uit het versnellingspakket. Per project uit de projectenaanpak wordt de inzet van versnellingsmaatregelen afgesproken en gemonitord zodat indien nodig snel geëscaleerd kan worden. Daarnaast zijn er ook projectspecifieke acties, zoals voor dit project toegelicht in het antwoord op vraag 6, waarbij de betrokkenheid van het Ministerie van KGG kan bijdragen aan versnelling en het voorkomen van vertraging.
In hoeverre is het mogelijk om alsnog te kiezen voor de eerder overwogen locatie tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht? Wat zou daarvoor nodig zijn?
De provincie Utrecht en TenneT concluderen dat deze locatie grote belemmeringen kent en daarom onvoldoende kansrijk om verder te onderzoeken. De ruimtelijke gevolgen op deze locatie voor cultureel erfgoed, landschap, water- en bodemgesteldheid zijn groot, en een groot aantal direct omwonenden wordt door het project geraakt. Daarnaast is er onzekerheid over de bereikbaarheid van de locatie gedurende de bouw. In de participatie is een alternatieve zoeklocatie aangedragen die kansrijker is.
Bent u bereid om, gezien de urgentie van het project, het bevoegd gezag voor dit project over te nemen om ervoor te zorgen dat er op zeer korte termijn een beslissing over een locatie wordt genomen en het bouwen zo snel mogelijk kan beginnen?
De provincie Utrecht en TenneT zijn voortvarend aan de slag gegaan met een vanuit het participatietraject aangedragen locatie. De inzet van deze partijen is om vlak na de zomer te komen tot een locatiekeuze. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zou het overnemen van het bevoegd gezag op dit moment juist tot vertraging kunnen leiden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 beziet het kabinet wel in overleg met TenneT en de provincie hoe de maatregelen uit het versnellingspakket aansluiten bij de (potentiële) knelpunten in dit project.
Het bericht ‘Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder» van 12 juni jl.? Hoe apprecieert u dit?1
Ja. De aangekondigde vertraging van ten minste vier jaar is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie van de uitdaging om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Hoe kan het dat de uitbreiding door Tennet eerst gepland stond voor 2029, maar nu vertraging oploopt tot tenminste 2033 en mogelijk zelfs tot 2035?
Met name de bouw van het hoogspanningsstation in Utrecht Noord duurt langer dan gepland. De vertraging is het gevolg van een combinatie van factoren: een complex en dichtbevolkt zoekgebied, moeizame grondverwerving en technische uitdagingen die groter zijn dan was voorzien. Daarnaast lijkt TenneT uit te zijn gegaan van een te optimistische planning. Netbeheerders, medeoverheden en Rijk zetten alles op alles om vertraging tot 2035 zo veel mogelijk te beperken.
Wat betekent dit voor huishoudens, ondernemers en bedrijven in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder die wachten op een aansluiting?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Bedrijven op de wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten2.
Welke gevolgen heeft dit voor de elektrificatie van Gelderland, Utrecht en de Flevopolder? Wat betekent dit voor de verduurzaming van deze regio’s?
Toegang totelektriciteit is een randvoorwaarde voor het realiseren van de verduurzaming van bedrijven, zeker aangezien veel verduurzaming plaatsvindt via elektrificatie. Netcongestie betekent voor bedrijven dat het voorlopig niet mogelijk is uit te breiden, te verduurzamen of zich nieuw in een regio te vestigen tenzij er een oplossing wordt gevonden door met flexibel gebruik van het net, eventueel in combinatie met eigen opwek of batterijen, toch nog voldoende elektriciteit af te kunnen nemen.
Op welke wijze kunt u ingrijpen om deze vertragingen te voorkomen?
In de brief aan de Kamer over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.3 is een pakket maatregelen aangekondigd om dergelijke vertragingen te voorkomen. Het project Utrecht-Noord is één van de 25 projecten die onderdeel uitmaken van de projectaanpak uit het pakket. Op deze manier kan het kabinet eerder en meer sturen op samenwerking tussen TenneT en de betrokken overheden. Per project worden bestuurlijke afspraken gemaakt die deze samenwerking en afspraken verder vastleggen. De selectie van deze 25 projecten vindt plaats via het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). De Kamer wordt aan het eind van dit jaar geïnformeerd over de voortgang van het MIEK en deze 25 projecten.
Zijn er mogelijkheden waardoor u de plaatsing van het nieuwe hoogspanningsstation kunt versnellen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om de vergunningsprocedure drastisch in te korten gezien het maatschappelijk belang van het zo snel mogelijk plaatsen van dit station?
Voor de ruimtelijke inpassing van het nieuwe hoogspanningsstation maakt de provincie Utrecht gebruik van het instrument projectprocedure onder Omgevingswet. De provincie is daarmee ook coördinerend bevoegd gezag voor alle vergunningen die dezelfde planning doorlopen. Voor dit projectbesluit en de te coördineren vergunningen geldt een versnelde beroepsprocedure in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Waar capaciteit een knelpunt vormt kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren. Verder draagt het kabinet waar mogelijk bij aan het verlenen van prioriteit en medewerking door andere partijen, zoals Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, GasUnie en de waterschappen.
Hoeveel vertraging loopt de plaatsing van het hoogspanningsstation op doordat er bezwaarprocedures zijn gestart tegen de plaatsing?
Er zijn nog geen procedures gestart tegen het hoogspanningsstation Utrecht Noord, omdat het projectbesluit nog niet is genomen. Uit de onderzoeken en participatie met bewoners is gebleken dat er een kansrijke locatie is die op minder belemmeringen stuit en niet eerder is onderzocht. Deze wordt nu verder onderzocht. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen het nog te nemen projectbesluit geldt een versnelde procedure in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State.
Welke andere factoren leiden tot vertraging van het hoogspanningsstation? Zijn dit factoren die ook in andere delen van Nederland leiden tot vertraging van het plaatsen van hoogspanningsstations? Zo ja, wat wordt hieraan gedaan?
Het kabinet heeft met TenneT een analyse gedaan naar de doorlooptijden van zo'n 100 hoogspanningsprojecten die cruciaal zijn voor het aanpakken van de netcongestie. De voornaamste knelpunten die vertraging veroorzaken zijn: 1) het bevoegd gezag voor de locatie ligt niet altijd op de juiste plek; 2) er is onvoldoende draagvlak vanuit de omgeving en de procedurele eisen zijn streng; 3) de werkwijze van TenneT is onvoldoende aangepast op de huidige urgentie. Deze knelpuntenanalyse is de grondslag voor het maatregelenpakket in de brief over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.
Bent u bereid om extra capaciteit in te zetten om versnelling te realiseren voor de uitbreiding van het hoogspanningsnet in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder?
Met de aangekondigde projectenaanpak zorgt het kabinet voor meer regie op de nationale hoogspanningsinfrastructuur en kan er waar nodig eerder gereageerd worden op knelpunten in projecten. Waar capaciteit een knelpunt vormt, kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren.
Hoe kijkt u naar de systematiek van een energie-infrastructuurfonds waarmee planning en investeringen, die de komende 15 jaar nodig zijn voor onze energie-infrastructuur, kunnen worden gecombineerd? Ziet u voor- of nadelen in deze aanpak, zoals dit ook voor infrastructuur wordt gedaan bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De netbeheerders financieren zelf de uitbreiding en verzwaring van het net. Zij kijken in hun investeringsplannen ook al 10 tot 15 jaar vooruit. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur adviseert om de beleids- en begrotingscyclus rond investeringen in het elektriciteitsnetwerk sterker te verbinden, zodat overheid en netbeheerders in staat zijn om systeemkeuzes beter te maken en tot meer integrale besluitvorming te komen. In de kabinetsreactie op het IBO4 heeft het kabinet laten weten vanaf dit jaar de investeringsprognoses, de verwachte nettarieven en de financieringsbehoefte van de netbeheerders op te nemen als bijlage bij de Voorjaarsnota, en nader geactualiseerd in de Miljoenennota. In de Klimaat- en Energienota 2025 gaat het kabinet nader in op afspraken met de netbeheerders en de ACM over een beter inzicht in en sturing op de investeringsprognoses en -plannen.
Voert u gesprekken met Tennet om een oplossing te zoeken voor de huishoudens, ondernemers en bedrijven die wachten op een aansluiting?
Het kabinet voert doorlopend op verschillende niveaus overleg met TenneT, regionale netbeheerders, de ACM en medeoverheden – onder meer in het Landelijke Actieprogramma (LAN) – om in samenwerking netcongestie te verminderen, en de gevolgen daarvan te mitigeren voor huishoudens, ondernemers en bedrijven.
Wat kunt u verder doen om huishoudens, ondernemers en bedrijven te ondersteunen in het vinden van oplossingen?
Ondersteuning bij het vinden van oplossingen en het bieden van handvatten aan zowel huishoudens als bedrijven en instellingen is een belangrijk onderdeel van het LAN. De Kamer is bij brief van 31 maart jl.5 geïnformeerd over de acties en voortgang van het LAN. Ondernemers die tegen beperkingen als gevolg van netcongestie aan lopen kunnen terecht bij het Loket Netcongestie bij RVO.nl. In de campagne «Zet Ook De Knop Om» wordt bijzondere aandacht besteed aan handelingsperspectief voor zowel huishoudens als bedrijven om bij te dragen aan vermindering van netcongestie, door het spreiden van hun elektriciteitsgebruik.
Wat doet u met de breed ingediende zienswijzen op het Programma Aansluiting Wind Op Zee (PAWOZ) – Eemshaven van alle noordelijke overheden?
Alle binnengekomen zienswijzen, waaronder de zienswijze van de noordelijke overheden, zijn zorgvuldig bekeken en gewogen. Waar nodig, hebben deze geleid tot aanscherpingen in het programma en de vervolgfase. De binnengekomen zienswijzen zijn daarnaast voorzien van een reactie in de Nota van Antwoord. Dit geldt ook voor de adviezen ingebracht door partijen waar nauw mee is samengewerkt, zoals het Omgevingsberaad Wadden (OBW), de Commissie mer, Beheerautoriteit Wadden en het Noordzeeoverleg. Na verwerking van deze aanpassingen worden het definitieve programma en de Nota van Antwoord gepubliceerd. Deze stukken zijn dan te raadplegen via de website www.rvo.nl/pawoz-eemshaven.
Hoe bent u tot het voorkeurstracé gekomen? Waarom is afgeweken van het voorstel vanuit de regio?
In de Kamerbrief Publicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven wordt het besluit nader toegelicht. De Schiermonnikoog Wantij route is de enige betrouwbare, haalbare route die zorgt dat wind op zee tijdig aanlandt. De voorkeursroute van de regio, de Tunnel route, is mogelijk, maar is te onzeker en te complex voor tijdige aansluiting van Doordewind. Daarom is gekozen voor een «en-en oplossing»: voor de aansluiting van Doordewind via de Schiermonnikoog Wantij route (VII) en het verder onderzoeken van de Tunnel route (X) voor toekomstige aanlandingen.
Waarom is de tunnelvariant niet opgenomen in de projectMER voor de aansluiting van de windparken Doordewind en Ten Noorden van de Waddeneilanden, terwijl niet zeker is of de effecten van het voorkeurstracé gemitigeerd kunnen worden of een ADC-toets wordt doorstaan?
Het opnemen van de Tunnel route samen met de Schiermonnikoog Wantij route in de projectprocedure van Doordewind – cf. de wens van de regionale overheden – is niet mogelijk. Binnen een projectprocedure wordt cf. de Omgevingswet een definitief en goed onderbouwd projectbesluit genomen over één concrete invulling van het project, waarvoor ook een projectMER wordt opgesteld. Voor meerdere alternatieven kan wel een planMER worden uitgevoerd, dat is in PAWOZ-Eemshaven reeds gedaan.
De Schiermonnikoog Wantij route (VII) is een haalbare, betrouwbare route die kan worden aangelegd met bewezen technieken die eerder al zijn toegepast door TenneT in het Duitse Waddengebied. De Tunnel route (X) daarentegen kent een hoge mate van complexiteit. Dit betreft zowel technische complexiteiten maar ook in organisatievorm. Deze complexiteit heeft ook zijn weerslag op de planning en kosten. Volgens de huidige inschatting duurt de tunnel minstens 3,5 jaar langer en is deze 3,2 miljard duurder, waarbij het risico op de overschrijding van deze inschatting door de complexiteit zeer aannemelijk is. Door nu in te zetten op de Tunnel route voor de aansluiting van windenergiegebied Doordewind zou er een onverantwoord risico worden genomen die ertoe kan leiden dat de aansluiting van wind op zee in Noord-Nederland nog vele jaren op zich laat wachten, en dat is onwenselijk voor de economie in Noord-Nederland, de energie-onafhankelijkheid en het verduurzamen van de industrie.
Is er een ambtelijke projectgroep die werkt aan de tunnelvariant? Zo nee, waarom niet?
Ja, die is er.
Waarom wordt er geen tempo gemaakt met de tunnelvariant als alternatief?
In de Kamerbrief Publicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven wordt uitgelegd dat de Tunnel route voor toekomstige windparken wordt opgenomen in het Programma Verbindingen Aanlanding Wind op Zee (pVAWOZ). Om voortgang en efficiëntie te waarborgen en onnodige vertraging te voorkomen, is ervoor gekozen om vooruitlopend op besluitvorming binnen het pVAWOZ een aantal van onderzoeken naar de tunnel op te starten en uit te voeren. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met partijen uit de industriesector over de toevoeging van CO2 als modaliteit en met overheden over hun rol in het vervolg. Ook zijn de onderzoeksvragen voor de volgende fase uitgewerkt en is er een projectgroep wat nu verder werkt aan de Tunnelvariant.
Waarom is er nog geen initiatiefnemer voor de tunnel?
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei is beleidsmatig verantwoordelijk voor de uitrol, regie, planning van energie-infrastructuur, maar voert het fysieke bouwen zelf niet uit. De daadwerkelijke aanleg van infrastructuur, zoals kabels, leidingen en stations, wordt uitgevoerd door netbeheerders, marktpartijen en andere uitvoerende organisaties.
In het geval van de tunnelvariant zal er voor de aanleg (en voorbereidende processen) een initiatiefnemer moeten worden gezocht/samengesteld. De initiatiefnemer van de tunnelvariant hangt af van de gebruikers van de tunnel. Het toevoegen van meerdere modaliteiten (elektriciteit, waterstof en CO2), conform de wens van de regio, leidt ook tot meerdere gebruikers van de tunnelvariant. Deze gebruikers zullen samen een organisatievorm moeten kiezen, bijvoorbeeld een Special Purpose Vehicle (SPV) als formele initiatiefnemer van de tunnel. Deze stap is onderdeel van het vervolgtraject (zie ook vraag 4). Het ministerie is dus op dit moment initiatiefnemer van de onderzoeken die tot doel hebben de hierboven beschreven organisatie te helpen opzetten, inclusief de bijbehorende governance.
Waarom bent u wél initiatiefnemer voor de kerncentrale, maar niet voor de tunnelvariant? Wat is het verschil?
Voor de bouw van een kerncentrale is er een concreet voornemen vanuit het kabinet waarbij nu een projectprocedure wordt gestart, vastgelegd in het Regeerprogramma. Zo ver is de tunnel nog niet, deze wordt nu verder onderzocht voor toekomstige windparken. Daar vinden nog voorbereidende onderzoeken voor plaats. Waaronder een onderzoek naar (de randvoorwaarden voor) het vormen van een initiatiefnemer en wat de rol van de Rijksoverheid daarin zou kunnen zijn. In deze fase van voorbereidende onderzoek is het ministerie de initiatiefnemer. Voor de aanleg en de voorbereidende processen zal er een SPV (zie vraag 6) gevormd moet worden om de formele initiatiefnemer te zijn.
Waarom is in de planMER geen meest milieuvriendelijk alternatief aangewezen, terwijl de tunnelvariant de minste effecten heeft op natuur, landbouw en omgeving?
De verplichting om een Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) te beschouwen in een MER is sinds 2011 niet meer van toepassing. Destijds is besloten deze verplichting te laten vervallen om de MER beter te laten aansluiten bij de Europese MER-richtlijn.
Wel blijft het belangrijk om redelijke, milieuvriendelijke alternatieven te zoeken tijdens de MER. Daarom is er in het gehele ontwerpproces continu gezocht naar optimalisaties vanuit het milieuperspectief. Dit is gedaan doormiddel van het in beeld brengen van de milieueffecten van de verschillende routes en het optimaliseren van de ligging van de routes en voorgestelde mitigerende maatregelen. Ook is het effect op milieu leidend geweest in de selectie van de tracés. Zie het antwoord van vraag 9 voor toelichting op hoe dit gedaan is gedurende het programma. Van de acht onderzochte routes voor kabelsystemen zijn er vijf afgevallen vanwege de te verwachten impact op milieu.
Erkent u dat snelheid nooit boven milieu, natuur en bodemkwaliteit mag gaan in een kwetsbaar UNESCO-gebied als de Waddenzee?
Het kabinet erkent de noodzaak en het belang van een zorgvuldige afweging waarin we verantwoord omgaan met de kwetsbare natuur van het Waddengebied. Er zijn vijf routes afgevallen vanwege de te verwachten impact op milieu. Daarnaast staat in de Kamerbrief Publicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven een toelichting op de voorgenomen keuzes, en op welke manier de mogelijke effecten op natuurwaarden daarin zijn meegenomen. Daarbij wil het kabinet nogmaals meegeven dat in het planMER van PAWOZ-Eemshaven de effecten van de aanleg en gebruik van kabelsystemen en leidingen in beeld zijn gebracht door middel van een passende beoordeling (op het niveau van een planMER). In de uitgevoerde onderzoeken is getoetst aan het aanwijzingsbesluit Natura-2000 gebieden en de daarin opgenomen instandhoudingsdoelstellingen, het beheerplan Waddenzee en is in het kader van de UNESCO Werelderfgoed een Heritage Impact Assessment (HIA) uitgevoerd.
Bent u op de hoogte van de vertragingen in de realisatie van windparken op zee?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de realisatie van wind op zee onder druk staat. Dit komt doordat de kosten van de ontwikkeling van windparken op zee toenemen. Ook de verwachte innovaties voor bijvoorbeeld waterstof gaan minder snel dan verwacht. Bij bestaande projecten, zoals de Delta Rhine Corridor, zien we dat de complexiteit van de realisatie toeneemt. Daarbovenop zijn er zorgen over de betaalbaarheid van de toekomstige energie infrastructuur en de stijgende energierekening.
Het kabinet werkt daarom aan een actieplan om de realisatie van wind op zee mogelijk te maken. Dat is erop gericht om vanuit het Rijk stabiel, betrouwbaar beleid te voeren om zo stap voor stap een betrouwbare realisatie van het net op zee en de aansluiting van de reeds geplande en toekomstige windparken. Het concrete actieplan wordt later dit jaar gepubliceerd.
Deelt u de opvatting dat aanlanding van kabels dan pas plaatsvindt ná realisatie van de windparken?
Nee. Het realiseren van wind op zee projecten is complex en kent een lange voorbereidingstijd. Om te zorgen dat de windparken op zee zo snel mogelijk na de bouw draaien, is het noodzakelijk om vooruitlopend op de tenders en investeringsbeslissingen van windparkontwikkelaars de aansluitingen van wind op zee voor te bereiden, aangezien die een veel langere doorlooptijd kennen.
Deelt u de conclusie dat bij vertraging van windparken op zee voldoende tijd is om de tunnelvariant te realiseren, mits die nu wordt meegenomen in de projectMER?
Indien in de toekomst blijkt dat de realisatie van het windenergiegebied Doordewind vertraagt, dan geldt nog steeds dat er rekening gehouden dient te worden met een vertraging van de realisatieplanning van de Tunnel route. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de Tunnel route op zijn vroegst voorzien is in 2036, die van de Schiermonnikoog wantij route in 2033. Daarbij wordt in de planning uitgegaan van start van de projectprocedure in september 2025. Dat is voor de Tunnel route niet haalbaar, gezien de uitvoerbaarheid van de tunnelvariant vooralsnog te onzeker is om deze op te kunnen nemen in een projectprocedure (zie ook vragen 5 en 6). Bovendien is de verwachting dat door de complexiteit van de Tunnel route, zowel technisch als organisatorisch deze realisatietermijn verder naar achteren loopt.
Op welk onderzoek baseert u dat gestuurde boring langs de Waddenkust een verziltingsrisico oplevert?
Diverse kustgebieden hebben te maken met toenemende kans op verzilting. Het gebied langs de Waddenkust hoort hier ook bij. Dit blijkt uit diverse studies en onderzoeken. Dit volgt bijvoorbeeld uit het onderzoek «Analyse Impact Agrarische Waarden» gedaan in PAWOZ-Eemshaven. Aanleg van ondergrondse kabelsystemen, waarbij sprake is van wateronttrekking, kunnen leiden tot een versnelling van het risico van verzilting. Gestuurde boringen verkleinen dat risico sterk.
Deelt u de analyse dat lekkage van zilt kwelwater bij gestuurde boring kan leiden tot verzilting van landbouwgrond?
Bij het aanleggen van kabelsystemen met open ontgraving is sprake van onttrekken van grondwater als gevolg van bemalen. Hierdoor bestaat het risico dat zouter water omhoog komt. Met het toepassen van gestuurde boringen is er nauwelijks sprake van bemaling, waardoor het risico op verzilting sterk wordt gereduceerd. Het kabinet heeft daarom TenneT verzocht om in overleg met landeigenaren zoveel als mogelijk gestuurde boringen toe te passen.
De gestuurde boringen kunnen vanaf hun start op maaiveld dieptes van bijvoorbeeld 10, 20 of meer meters bereiken. Hierdoor zullen verschillende bodemlagen doorsneden worden. Indien de stijghoogte van het grondwater in de laag onder een specifieke afsluitende grondlaag hoger is dan de stijghoogte van het grondwater boven deze laag, bestaat er inderdaad een risico op kwelstroming via de boorgang wanneer de afsluitende laag wordt doorboord.
In een dergelijk geval zijn echter mitigerende maatregelen beschikbaar om de kwelstroming te voorkomen. Tijdens het boorproces wordt het zoute kwel door het boorgat voorkomen door het afdichtende effect van de boorvloeistof (bentoniet). In de boorgaten komen mantelbuizen en daarin de kabels. Na het intrekken van de mantelbuizen zal de ruimte tussen de boorgaten en de mantelbuizen opgevuld worden, waardoor het boorgat permanent wordt afgedicht. Hierdoor kan het zoutere water via de boorgaten niet naar de oppervlakte.
Bent u bekend met de volgende voorbeelden van verzilting door gestuurde boringen: Noordoostpolder (2018), Niedersachsen (2020), Murcia (2017), Camargue (2021) en Sonora (2018)?
Het kabinet heeft TenneT naar de voorbeelden gevraagd. Zij is bekend met aanleggen van kabels in de Noordoostpolder. Hier is een beperkt aantal gestuurde boringen toegepast. Bij TenneT zijn geen gevallen bekend van verziltingseffecten als gevolg van die gestuurde boringen.
Wel geldt dat per project er naar de specifieke condities gekeken wordt waaronder een gestuurde boring kan plaatsvinden. Tussen de genoemde voorbeelden is er sprake van een aantal onderscheidende zaken, zoals aanlegtechnieken, lengte van het tracé, type kabels, bodemgesteldheid en de ligging nabij kust. Daardoor zijn de genoemde voorbeelden onderling moeilijk of niet vergelijkbaar.
Wat onderscheidt het voorkeurstracé van deze gevallen?
Zie antwoord vraag 15.
Is bij uw analyse rekening gehouden met de heterogene bodemstructuur van de Groninger Waddenkust en de verhoogde kans op kwel en verzilting bij schelp- en zandlagen?
Ja, de lokale situatie is bekend. Om die reden is er juist – veel meer dan regulier voor een plan-MER en programma – onderzoek gedaan dat verder gaat dan alleen bureaustudies. Tijdens de bureaustudies werd namelijk duidelijk dat er onvoldoende informatie beschikbaar was over de situatie in Groningen. Vervolgens heeft het kabinet aanvullend peilbuizen-, bodem-, en zogeheten DUALEM-onderzoek door TenneT uit laten voeren op de mogelijke route van de kabels. Hieraan hebben zo'n 20–25 grondeigenaren minnelijk meegewerkt, tegen een vergoeding. De informatie uit deze peilbuizen is gebruikt om de modellen te verfijnen en aan te vullen. Hierdoor is er een veel beter beeld ontstaan van de variëteit van de bodemstructuur. Uiteindelijk zijn elf representatieve bodemclusters geïdentificeerd, die elk met twee kwelsituaties zijn gemodelleerd. In totaal zijn er daarmee 22 modellen opgesteld.
Waarom ontbreekt een specifiek onderzoek naar de risico’s van gestuurde boring in de uitgevoerde studies?
In het Programma is bewust gekozen om een zogeheten «realistisch worst-case-scenario» te onderzoeken. Hiermee kan redelijkerwijs worden aangenomen dat er geen grotere effecten dan nu berekend zullen ontstaan. Deze aanpak is zeer gebruikelijk in de systematiek van milieueffectrapportages.
In de onderzoeken ten aanzien van effecten van kabelaanleg op landbouw, is daarom gekozen voor aanleg via een open ontgraving. Hierbij is er sprake van het bemalen van de sleuven met effecten op grondwater. Bij het toepassen van gestuurde boringen is er nauwelijks sprake van bemaling, waardoor het risico op verzilting als gevolg van kabelaanleg zeer klein is (zie ook het antwoord op vraag 14). De effecten van aanleg via gestuurde boringen vallen daarom binnen de effecten van het «realistisch worst-case-scenario».
Deelt u de constatering dat het rapport «Effectberekeningen verzilting tracé Eemshaven» van Acacia Water (d.d. 12 juli 2024) ernstige tekortkomingen bevat, zoals het ontbreken van een betrouwbaarheidsanalyse?
Nee, die mening deelt het kabinet niet. In het kader van PAWOZ-Eemshaven is vanwege de specifieke kenmerken van dit gebied en verzoeken vanuit de landbouwsector veel meer en uitgebreider onderzoek gedaan, onder andere op het gebied van effecten op landbouw. Dit geldt ook voor het zorgvuldig uitgevoerde verziltingsonderzoek, dat qua detailniveau ruimschoots passend is bij besluitvorming voor een Programma.
Zowel de keuze voor het onderzoeksbureau, de vraagstelling van het onderzoek als de tussentijdse resultaten zijn allen via en met de LTO-organisatie en met een selectie van LTO-leden tot stand gekomen danwel besproken in de afgelopen jaren. Hieruit heeft het kabinet geen signalen gehad dat er ernstige tekortkomingen zijn. Onderdeel van de studie van Acacia Water is een Monte Carlo analyse, waarbij de gevoeligheid van de modelresultaten voor belangrijke parameters bepaald is om daarmee inzicht te krijgen in de betrouwbaarheid van de modelresultaten. Daarnaast is er een modelverificatie uitgevoerd om te achterhalen in hoeverre de modelresultaten overeenkomen met de veldmetingen die zijn uitgevoerd.
Klopt het dat in het rapport vier verschillende bodemmodellen zijn gebruikt met grote onzekerheden, maar desondanks uitspraken zijn gedaan in harde jaartallen?
Nee, dat is niet geheel juist. Het onderzoeksbureau gaf aan dat er inderdaad geen betrouwbare gebiedsdekkende informatie voor handen was, waardoor er gebruik is gemaakt van meerdere modellen om betrouwbare beslisinformatie te ontwikkelen. Deze modellen zijn aangevuld met meetgegevens. Uiteindelijk zijn elf representatieve bodemclusters geïdentificeerd, die elk met twee kwelsituaties zijn gemodelleerd. In totaal zijn er daarmee 22 modellen opgesteld, zie ook het antwoord op vraag 17.
Op basis van het onderzoek is een bandbreedte gegeven van hersteltijden. Deze zijn afhankelijk van de dikte van de zoetwaterlens en de kwelflux die op het betreffende perceel aanwezig is, en varieert van circa 1 jaar tot een hersteltijd in de orde van 5 jaar.
Erkent u dat bij gebruik van onzekere modellen de uitkomst een bandbreedte moet zijn, voorzien van een betrouwbaarheidsanalyse?
Ja. Om die reden bevatten de gebruikte onderzoeken ook bandbreedtes en betrouwbaarheidsanalyses. Zie ook de beantwoording op vragen 19 en 20.
Het voorkeurstracé voor de aansluiting van windpark Doordewind (DDW) |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Ontwerpprogramma Programma Aansluiting Wind Op Zee (PAWOZ) en het bijkomende Milieueffectrapport?1
Ja.
Waarom kiest u niet voor de minder schadelijke oostelijke alternatieven door de Westereems of via een tunnel, aangezien in uw eigen plan-MER staat dat uw voorkeurstracé (het westelijke kabeltracé) schadelijke gevolgen kan hebben voor de natuur van Nationaal Park Schiermonnikoog, Ameland, Werelderfgoed Waddenzee en de binnendijkse natuurgebieden aan de kust?
In PAWOZ-Eemshaven is de afgelopen jaren uitgebreid (milieu)onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de aanleg van kabels en leidingen op natuur en milieu in de Noordzee, in het Waddengebied en op land. Meerdere routes zijn gedurende het proces afgevallen doordat er een te grote milieu impact was.
De uitkomsten van de onderzoeken laten zien dat er drie routes vergunbaar én haalbaar zijn voor de aansluiting van Doordewind: de Oude Westereems route, de Tunnel route en de Schiermonnikoog Wantij route. De Oude Westereems route kan niet rekenen op een benodigde Duitse vergunning en de Tunnel route komt te laat voor Doordewind. Daarmee is de Schiermonnikoog Wantij route de enige haalbare en betrouwbare route die zorgt dat Doordewind tijdig aanlandt. Voor een nadere toelichting op de besluiten verwijst het kabinet naar de KamerbriefPublicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven.
Bent u bekend met het Toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) van 27 mei jl. over uw op 28 februari gepubliceerde milieueffectrapport van het Programma Aansluiting wind op Zee (PAWOZ-Eemshaven)?2
Ja.
Deelt u de conclusie van de Commissie m.e.r. dat het Milieueffectrapport van PAWOZ meer uitleg en informatie nodig heeft om te bepalen of de beoogde routes voor energiekabels en -leidingen geen ontoelaatbare gevolgen hebben voor de kwetsbare natuur en het landschap in de Wadden?
De conclusie van de Commissie MER luidt dat de kwaliteit van het milieurapport over het algemeen erg goed is en dat de conclusies doorgaans navolgbaar zijn onderbouwd. De onderliggende onderzoeken zijn uitgebreid en zorgvuldig. Op een aantal punten miste de Commissie meer uitleg en informatie. Met de Commissie is afgesproken dat een addendum bij het milieueffectrapport voldoende is om de gevraagde informatie te leveren.
Het addendum bij de milieueffectrapportage van PAWOZ-Eemshaven wordt tezamen met het programma gepubliceerd. In dit addendum worden alle adviespunten van de Commissie MER geadresseerd en wordt de gevraagde informatie geleverd. Daaruit wordt duidelijk dat voldoende is aangetoond dat de beoogde routes voor energiekabels- en leidingen geen ontoelaatbare gevolgen hebben voor de kwetsbare natuur en het landschap in de Wadden.
De Commissie MER heeft in haar advies ook een aantal aanbevelingen voor het vervolgtraject gedefinieerd. Na de besluitvorming van PAWOZ-Eemshaven start TenneT samen met KGG met het vervolgtraject voor de aanlanding van Doordewind. Zij zal in de zogeheten project-MER deze aanbevelingen ter harte nemen. In deze project-MER zal op diepgaander niveau nogmaals onderzoek gedaan worden naar de effecten van de aanleg van kabelverbindingen op natuur en milieu. In de projectfase zal de commissie MER weer om advies worden gevraagd.
Waarom legt u dit advies naast u neer?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer komt u met antwoorden op de 287 zienswijzen die zijn ingediend op het Milieueffectrapport?3 Gaat u deze zienswijzen wel serieus meenemen in uw besluitvorming? Zo ja, hoe?
Ja. Bij de publicatie van het programma zullen ook de antwoorden op de zienswijzen worden gedeeld. De indieners worden hier persoonlijk van op de hoogte gesteld. Samen met de publicatie van het programma zal een notitie worden meegestuurd waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe de zienswijzen meegenomen zijn in het programma.
Klopt het dat u met verschillende Duitse collega’s heeft gesproken maar dat er bij hen «geen ruimte is» voor het tracé via Duitsland?4 Kunt u deze uitspraken onderbouwen? Welke argumenten geeft Duitsland voor het niet toestaan van deze route?
Dat klopt, omdat de benodigde ruimte impact heeft op de scheepvaartveiligheid. De betreffende route waar Duitse afstemming voor vereist is gaat door het Eems-Dollard Verdragsgebied. Voor wat betreft de Eemsmonding zijn beheers afspraken vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag van 8 april 1960. Dat verdrag bevat ook afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van de waterstaatszorg, en dat voor de bouw van nieuwe waterwerken een Duitse scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig is. Tussen de Nederlandse Ministeries van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat is overleg gevoerd met Duitse counterparts over de mogelijkheden voor het verlenen van een vergunning voor waterbouwwerken, zoals kabels, in het gebied. Een belangrijke afweging hierbij is het waarborgen van de scheepvaartveiligheid, aangezien de economisch belangrijke vaarroute richting Emden in dit gebied ligt. De Duitse instanties hebben aangegeven geen vergunning af te geven voor de aanlandroute, gezien ze de risico’s op de scheepsvaartveiligheid te groot vinden. Zo zijn er risico’s op het losschieten van de kabel in de vaargeul, en neemt de kabel potentieel ruimte in die (toekomstige groei van) de scheepvaart in de weg zit. Op meerdere momenten is dit politiek aan de orde gesteld. Zo is dit punt onderdeel geweest van de Nederlands-Duitse regeringsconsultatie in 2023 in aanwezigheid van de toenmalig Minister-President en de Bondskanselier. Ook heb ik deze route persoonlijk besproken met de Duitse Bondsminister van Verkeer en mijn voorganger heeft dit aangekaart bij de Duitse Bondminister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel om gezamenlijk te onderzoeken of de risico’s kunnen worden gemitigeerd. Ondanks deze inspanningen is de positie van de Duitse vergunningverlener niet veranderd. Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier bijgevoegd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde.
Kunt u de documenten delen waarin u (zowel zelf als op ambtelijke niveau) deze zaak heeft besproken met Duitsland? Zo ja, kunt u deze stukken per ommegaande met de Kamer delen? Zo niet, kunt u een uitputtend overzicht geven van welke gesprekken er hebben plaatsgevonden en wat de uitkomsten hiervan waren?
Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier gepubliceerd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde. Dit dossier is ook als bijlage van het programma dat volgende week gepubliceerd wordt te vinden. Daarnaast is de brief vanuit de Duitse instanties waarin hun standpunt en conclusie over de vergunbaarheid van deze route genoemd staat bijgevoegd.
Hoe is de impact van het PAWOZ-programma getoetst aan de beschermde waarden in het kader van het UNESCO-Verdrag?
Naast de milieueffectrapportage is er een aparte rapportage over de impact op het Werelderfgoed opgenomen de zogenaamde Heritage Impact Assesment (HIA). In de HIA wordt er specifiek ingegaan op de effecten op die eigenschappen die van de Waddenzee een werelderfgoed maken, de Outstanding Universal Values. Voor deze rapportage is er vooraf contact geweest met Unesco en zijn de guidelines gevolgd die door Unesco zijn opgesteld. De HIA is tevens naar Unesco gestuurd. De HIA is bij publicatie van het programma beschikbaar op de RVO website samen met alle andere onderzoeken.
Hoe verhoudt uw voorgenomen besluit zich tot de nog niet bekende uitkomsten van de strategic environmental assessment die Nederland in opdracht van UNESCO moet opstellen en vermoedelijk pas in 2027 afgerond zal zijn?
Unesco is meegenomen in de onderzoeken van PAWOZ-Eemshaven en hoe er via de HIA is getoetst op de Outstanding Universal Values. Gelijktijdig loopt het assessment van Unesco, dit betekent echter niet dat er in die periode een moratorium rust op alle activiteiten in het gebied. De energietransitie is te belangrijk om te laten wachten. Tegelijkertijd is er binnen PAWOZ wel gehandeld volgens de lijn van Unesco en zijn alle routes eerst getoetst op impact op de natuur, waarbij het merendeel van de routes op die gronden zijn afgevallen. Bij de strategic environmental assessment zal de HIA van PAWOZ ook worden betrokken.
Hoe rijmt u de opdracht van UNESCO met de uitkomsten van het Ipsos onderzoek in opdracht van de Waddenvereniging dat driekwart van de Nederlanders het belangrijk vindt dat de Werelderfgoedstatus van de Waddenzee behouden blijft en ook driekwart vindt dat de Nederlandse regering zich moet inspannen om deze te behouden?5
De uitkomsten van het Ipsos onderzoek zijn een bevestiging dat Nederland het waardevol vindt om de Waddenzee als Werelderfgoed te beschermen. De zorgen van Unesco neemt het kabinet serieus, zoals ook blijkt uit de state of conservation (https://whc.unesco.org/en/documents/219295) die samen met Duitsland en Denemarken is ingediend op 14 februari 2025. De acties van dit kabinet sluiten aan bij de uitkomsten van het Ipsos onderzoek om het Waddengebied te blijven beschermen.
Wat gaat u doen met de bevindingen uit de evaluatie van het Natura 2000-beheerplan Waddenzee van 17 januari 2024, waaruit het pijnlijke beeld naar voren komt dat het niet goed gaat met de beschermde natuur in de Waddenzee?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is verantwoordelijk voor het beheer van de Natura 2000 gebieden in de grote wateren zoals de Waddenzee. De uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van IenW, Rijkswaterstaat, neemt daarom het voortouw voor dit N2000 gebied en is verantwoordelijk voor het beheer van het N2000 gebied en de uitvoering van maatregelen die daarvoor nodig zijn. Op dit moment is Rijkswaterstaat bezig met de actualisatie van het beheerplan van de Waddenzee en zal in dit traject tot maatregelen komen die rekening houden met de bevindingen uit de ecologische evaluatie die op 17 januari is gepubliceerd. De bevindingen uit deze ecologische evaluatie zijn tevens geadresseerd in de plan-m.e.r en worden, samen met Rijkswaterstaat, nader geadresseerd in de projectprocedure van Doordewind.
Hoe past de conclusie dat de natuur meer rust en ruimte nodig heeft om tot een goede ontwikkeling te komen bij het genoemde voorkeurstracé door Schiermonnikoog?
Binnen PAWOZ zijn er een veelvoud aan routes onderzocht. Het merendeel van de routes is afgevallen vanwege de impact op de natuur en de rust en ruimte die daar nodig is. Daarbij zijn de specifieke drukfactoren per route in kaart gebracht (bijvoorbeeld verstoring door geluid) en is zijn er optimalisaties doorgevoerd om de impact te beperken. De Schiermonnikoog Wantij route komt juist relatief goed uit deze onderzoeken. Dit komt doordat bij het eiland en op het stabielere Wantij er gebruik gemaakt kan worden van lichter en flexibeler materiaal. Hierdoor kunnen de meeste kwetsbare delen vermeden worden, is de impact kleiner en kan de aanleg in een korte tijd plaatsvinden. Deze wijze van aanleggen wordt in het Duitse deel van de Waddenzee veelvuldig toegepast.
Wat zijn de gevolgen als u niet wacht op het Beleidskader Natuur Waddenzee dat ook duidelijkheid moet bieden over de gevolgen van grootschalige langjarige ontwikkelingen, zoals PAWOZ en de NPRD (Defensie)?
Het Beleidskader Natuur Waddenzee kijkt specifiek naar het aandeel van verschillende activiteiten op de natuurwaarden in de Waddenzee, en probeert deze impact terug te brengen door een combinatie van oplossingsrichtingen. Momenteel wordt voor zowel PAWOZ als de NPRD van Defensie in samenwerking met Wageningen Marine Research (WMR) bepaald wat de impact van deze activiteiten precies is op specifieke drukfactoren, zoals verstoring of bodemberoering, op eenzelfde wijze als bij het Beleidskader Natuur Waddenzee. De verwachting is dat de voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen zorgen voor aanzienlijke reductie van negatieve impact passend bij de doelstellingen van het Beleidskader. Dit betekent dat het Beleidskader al wordt toegepast bij PAWOZ en wachten hierop niet nodig is.
Nederlandse subsidies voor waterstofprojecten waarvan het klimaatvoordeel in het buitenland belandt |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Air Liquide circa 50 miljoen euro subsidie uit de Subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse (OWE) ontvangt voor de bouw van een waterstoffabriek op de Maasvlakte?
Klopt het dat 65% van de geproduceerde waterstof wordt geleverd aan TotalEnergies in Antwerpen?
Klopt het dat de CO2-reductie die daaruit voortvloeit, in België wordt geboekt en niet in Nederland?
Kunt u aangeven welk deel van de klimaatwinst van dit project aan Nederland kan worden toegerekend?
Voor hoeveel van de overige OWE-projecten geldt dat (een deel van) de waterstofexport leidt tot CO2-winst buiten Nederland?
Heeft u bij de subsidieverlening eisen gesteld over waar de klimaatwinst moet neerslaan? Zo nee, waarom niet?
Onder welke Europese regels is het verboden om bij subsidies te eisen dat de opbrengst in Nederland wordt benut?
Deelt u de mening dat Nederlandse subsidie niet moet leiden tot buitenlandse CO2-reductie? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel Nederlandse bedrijven zijn bij deze subsidieronde buiten de boot gevallen ten gunste van buitenlandse spelers?
Hoeveel van de 700 miljoen euro aan OWE-subsidie komt terecht bij projecten die hoofdzakelijk leveren aan het buitenland?
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, Nederland bij dit soort grensoverschrijdende projecten recht houdt op de CO2-reductie in internationale of ETS-boekhouding?
Bent u bereid om de Nederlandse subsidies waarmee buitenlandse CO2-reductie wordt gerealiseerd, per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
De toekenning van de extra middelen voor het Tijdelijk Noodfonds Energie |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD), Nobel |
|
![]() |
Hoe staat het met de uitvoering van het amendement Grinwis c.s. dat € 50 miljoen extra toevoegt aan het Tijdelijk Noodfonds Energie?1
Hoe staat het met de verwerking van de 210.000 ontvangen aanvragen die waren binnengekomen alvorens het loket werd gesloten op 29 april jl.? Hoeveel van de aanvragen kon aanvankelijk niet worden gehonoreerd met het budget van € 56,3 miljoen, maar nu wel met de € 50 miljoen extra?
Hoeveel budget resteert er nog na de verwerking van de ontvangen aanvragen? Wanneer en voor hoe lang wordt het aanvraagloket voor het Noodfonds weer opengesteld, zodat rechthebbenden die niet in de gelegenheid waren om tijdens de eerdere korte openstelling van het fonds een aanvraag in te dienen, dit alsnog kunnen doen?
Staan de private partijen klaar om operationele uitvoering te geven aan het honoreren van de extra aanvragen?
Aangezien enkele kabinetsleden geen trek leken te hebben in het aangenomen amendement, hoe ziet u erop toe dat het amendement nog in 2025 wordt uitgevoerd en de middelen benut worden en dat het budgetrecht van de Tweede Kamer dus wordt geëerbiedigd?
In hoeverre draagt deze € 50 miljoen bij aan de instandhouding van de systematiek van het Tijdelijk Noodfonds Energie?
Kunt u deze vragen vraag voor vraag beantwoorden voor aanvang van de augustusbesluitvorming?
Duitse windturbines aan de grens bij Noord-Brabant, Limburg en Gelderland |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u in beeld hoeveel Nederlandse huishoudens worden getroffen door dit probleem?1
Bent u het ermee eens dat de huidige gang van zaken, waarbij Nederlandse gemeentes tevergeefs hoge juridische kosten maken, onwenselijk is, en dat ingrijpen vanuit de rijksoverheid noodzakelijk is?
Hoe beoordeelt u de impact van Duitse windturbines op Nederlandse natuurgebieden, infrastructuur (zoals de laagvliegroute van Defensie), en gezondheidsinstellingen (zoals kliniek Trajectum)?
Is er volgens u sprake van schending van Europese verdragen zoals het Verdrag van Espoo en het Verdrag van Aarhus? Zo ja, kunt u ons informeren over de stappen die u neemt hieromtrent?
Kunt u aangeven welke stappen u heeft gezet om het gebrek aan inspraak te verhelpen en (afstands)normen te harmoniseren?
Welke mogelijkheden ziet u aanvullend om op nationaal niveau tot afspraken te komen met Duitse overheden om Nederlandse lokale overheden en burgers hierin te ondersteunen?
Welke mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse regering om Nederlandse lokale overheden en burgers aanvullend te ondersteunen bij bezwaarprocedures tegen grensoverschrijdende projecten in Duitsland?
Het voorkeurstracé voor de aansluiting van windpark Doordewind (DDW) |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Ontwerpprogramma Programma Aansluiting Wind Op Zee (PAWOZ) en het bijkomende Milieueffectrapport?1
Ja.
Waarom kiest u niet voor de minder schadelijke oostelijke alternatieven door de Westereems of via een tunnel, aangezien in uw eigen plan-MER staat dat uw voorkeurstracé (het westelijke kabeltracé) schadelijke gevolgen kan hebben voor de natuur van Nationaal Park Schiermonnikoog, Ameland, Werelderfgoed Waddenzee en de binnendijkse natuurgebieden aan de kust?
In PAWOZ-Eemshaven is de afgelopen jaren uitgebreid (milieu)onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de aanleg van kabels en leidingen op natuur en milieu in de Noordzee, in het Waddengebied en op land. Meerdere routes zijn gedurende het proces afgevallen doordat er een te grote milieu impact was.
De uitkomsten van de onderzoeken laten zien dat er drie routes vergunbaar én haalbaar zijn voor de aansluiting van Doordewind: de Oude Westereems route, de Tunnel route en de Schiermonnikoog Wantij route. De Oude Westereems route kan niet rekenen op een benodigde Duitse vergunning en de Tunnel route komt te laat voor Doordewind. Daarmee is de Schiermonnikoog Wantij route de enige haalbare en betrouwbare route die zorgt dat Doordewind tijdig aanlandt. Voor een nadere toelichting op de besluiten verwijst het kabinet naar de KamerbriefPublicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven.
Bent u bekend met het Toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) van 27 mei jl. over uw op 28 februari gepubliceerde milieueffectrapport van het Programma Aansluiting wind op Zee (PAWOZ-Eemshaven)?2
Ja.
Deelt u de conclusie van de Commissie m.e.r. dat het Milieueffectrapport van PAWOZ meer uitleg en informatie nodig heeft om te bepalen of de beoogde routes voor energiekabels en -leidingen geen ontoelaatbare gevolgen hebben voor de kwetsbare natuur en het landschap in de Wadden?
De conclusie van de Commissie MER luidt dat de kwaliteit van het milieurapport over het algemeen erg goed is en dat de conclusies doorgaans navolgbaar zijn onderbouwd. De onderliggende onderzoeken zijn uitgebreid en zorgvuldig. Op een aantal punten miste de Commissie meer uitleg en informatie. Met de Commissie is afgesproken dat een addendum bij het milieueffectrapport voldoende is om de gevraagde informatie te leveren.
Het addendum bij de milieueffectrapportage van PAWOZ-Eemshaven wordt tezamen met het programma gepubliceerd. In dit addendum worden alle adviespunten van de Commissie MER geadresseerd en wordt de gevraagde informatie geleverd. Daaruit wordt duidelijk dat voldoende is aangetoond dat de beoogde routes voor energiekabels- en leidingen geen ontoelaatbare gevolgen hebben voor de kwetsbare natuur en het landschap in de Wadden.
De Commissie MER heeft in haar advies ook een aantal aanbevelingen voor het vervolgtraject gedefinieerd. Na de besluitvorming van PAWOZ-Eemshaven start TenneT samen met KGG met het vervolgtraject voor de aanlanding van Doordewind. Zij zal in de zogeheten project-MER deze aanbevelingen ter harte nemen. In deze project-MER zal op diepgaander niveau nogmaals onderzoek gedaan worden naar de effecten van de aanleg van kabelverbindingen op natuur en milieu. In de projectfase zal de commissie MER weer om advies worden gevraagd.
Waarom legt u dit advies naast u neer?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer komt u met antwoorden op de 287 zienswijzen die zijn ingediend op het Milieueffectrapport?3 Gaat u deze zienswijzen wel serieus meenemen in uw besluitvorming? Zo ja, hoe?
Ja. Bij de publicatie van het programma zullen ook de antwoorden op de zienswijzen worden gedeeld. De indieners worden hier persoonlijk van op de hoogte gesteld. Samen met de publicatie van het programma zal een notitie worden meegestuurd waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe de zienswijzen meegenomen zijn in het programma.
Klopt het dat u met verschillende Duitse collega’s heeft gesproken maar dat er bij hen «geen ruimte is» voor het tracé via Duitsland?4 Kunt u deze uitspraken onderbouwen? Welke argumenten geeft Duitsland voor het niet toestaan van deze route?
Dat klopt, omdat de benodigde ruimte impact heeft op de scheepvaartveiligheid. De betreffende route waar Duitse afstemming voor vereist is gaat door het Eems-Dollard Verdragsgebied. Voor wat betreft de Eemsmonding zijn beheers afspraken vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag van 8 april 1960. Dat verdrag bevat ook afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van de waterstaatszorg, en dat voor de bouw van nieuwe waterwerken een Duitse scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig is. Tussen de Nederlandse Ministeries van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat is overleg gevoerd met Duitse counterparts over de mogelijkheden voor het verlenen van een vergunning voor waterbouwwerken, zoals kabels, in het gebied. Een belangrijke afweging hierbij is het waarborgen van de scheepvaartveiligheid, aangezien de economisch belangrijke vaarroute richting Emden in dit gebied ligt. De Duitse instanties hebben aangegeven geen vergunning af te geven voor de aanlandroute, gezien ze de risico’s op de scheepsvaartveiligheid te groot vinden. Zo zijn er risico’s op het losschieten van de kabel in de vaargeul, en neemt de kabel potentieel ruimte in die (toekomstige groei van) de scheepvaart in de weg zit. Op meerdere momenten is dit politiek aan de orde gesteld. Zo is dit punt onderdeel geweest van de Nederlands-Duitse regeringsconsultatie in 2023 in aanwezigheid van de toenmalig Minister-President en de Bondskanselier. Ook heb ik deze route persoonlijk besproken met de Duitse Bondsminister van Verkeer en mijn voorganger heeft dit aangekaart bij de Duitse Bondminister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel om gezamenlijk te onderzoeken of de risico’s kunnen worden gemitigeerd. Ondanks deze inspanningen is de positie van de Duitse vergunningverlener niet veranderd. Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier bijgevoegd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde.
Kunt u de documenten delen waarin u (zowel zelf als op ambtelijke niveau) deze zaak heeft besproken met Duitsland? Zo ja, kunt u deze stukken per ommegaande met de Kamer delen? Zo niet, kunt u een uitputtend overzicht geven van welke gesprekken er hebben plaatsgevonden en wat de uitkomsten hiervan waren?
Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier gepubliceerd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde. Dit dossier is ook als bijlage van het programma dat volgende week gepubliceerd wordt te vinden. Daarnaast is de brief vanuit de Duitse instanties waarin hun standpunt en conclusie over de vergunbaarheid van deze route genoemd staat bijgevoegd.
Hoe is de impact van het PAWOZ-programma getoetst aan de beschermde waarden in het kader van het UNESCO-Verdrag?
Naast de milieueffectrapportage is er een aparte rapportage over de impact op het Werelderfgoed opgenomen de zogenaamde Heritage Impact Assesment (HIA). In de HIA wordt er specifiek ingegaan op de effecten op die eigenschappen die van de Waddenzee een werelderfgoed maken, de Outstanding Universal Values. Voor deze rapportage is er vooraf contact geweest met Unesco en zijn de guidelines gevolgd die door Unesco zijn opgesteld. De HIA is tevens naar Unesco gestuurd. De HIA is bij publicatie van het programma beschikbaar op de RVO website samen met alle andere onderzoeken.
Hoe verhoudt uw voorgenomen besluit zich tot de nog niet bekende uitkomsten van de strategic environmental assessment die Nederland in opdracht van UNESCO moet opstellen en vermoedelijk pas in 2027 afgerond zal zijn?
Unesco is meegenomen in de onderzoeken van PAWOZ-Eemshaven en hoe er via de HIA is getoetst op de Outstanding Universal Values. Gelijktijdig loopt het assessment van Unesco, dit betekent echter niet dat er in die periode een moratorium rust op alle activiteiten in het gebied. De energietransitie is te belangrijk om te laten wachten. Tegelijkertijd is er binnen PAWOZ wel gehandeld volgens de lijn van Unesco en zijn alle routes eerst getoetst op impact op de natuur, waarbij het merendeel van de routes op die gronden zijn afgevallen. Bij de strategic environmental assessment zal de HIA van PAWOZ ook worden betrokken.
Hoe rijmt u de opdracht van UNESCO met de uitkomsten van het Ipsos onderzoek in opdracht van de Waddenvereniging dat driekwart van de Nederlanders het belangrijk vindt dat de Werelderfgoedstatus van de Waddenzee behouden blijft en ook driekwart vindt dat de Nederlandse regering zich moet inspannen om deze te behouden?5
De uitkomsten van het Ipsos onderzoek zijn een bevestiging dat Nederland het waardevol vindt om de Waddenzee als Werelderfgoed te beschermen. De zorgen van Unesco neemt het kabinet serieus, zoals ook blijkt uit de state of conservation (https://whc.unesco.org/en/documents/219295) die samen met Duitsland en Denemarken is ingediend op 14 februari 2025. De acties van dit kabinet sluiten aan bij de uitkomsten van het Ipsos onderzoek om het Waddengebied te blijven beschermen.
Wat gaat u doen met de bevindingen uit de evaluatie van het Natura 2000-beheerplan Waddenzee van 17 januari 2024, waaruit het pijnlijke beeld naar voren komt dat het niet goed gaat met de beschermde natuur in de Waddenzee?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is verantwoordelijk voor het beheer van de Natura 2000 gebieden in de grote wateren zoals de Waddenzee. De uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van IenW, Rijkswaterstaat, neemt daarom het voortouw voor dit N2000 gebied en is verantwoordelijk voor het beheer van het N2000 gebied en de uitvoering van maatregelen die daarvoor nodig zijn. Op dit moment is Rijkswaterstaat bezig met de actualisatie van het beheerplan van de Waddenzee en zal in dit traject tot maatregelen komen die rekening houden met de bevindingen uit de ecologische evaluatie die op 17 januari is gepubliceerd. De bevindingen uit deze ecologische evaluatie zijn tevens geadresseerd in de plan-m.e.r en worden, samen met Rijkswaterstaat, nader geadresseerd in de projectprocedure van Doordewind.
Hoe past de conclusie dat de natuur meer rust en ruimte nodig heeft om tot een goede ontwikkeling te komen bij het genoemde voorkeurstracé door Schiermonnikoog?
Binnen PAWOZ zijn er een veelvoud aan routes onderzocht. Het merendeel van de routes is afgevallen vanwege de impact op de natuur en de rust en ruimte die daar nodig is. Daarbij zijn de specifieke drukfactoren per route in kaart gebracht (bijvoorbeeld verstoring door geluid) en is zijn er optimalisaties doorgevoerd om de impact te beperken. De Schiermonnikoog Wantij route komt juist relatief goed uit deze onderzoeken. Dit komt doordat bij het eiland en op het stabielere Wantij er gebruik gemaakt kan worden van lichter en flexibeler materiaal. Hierdoor kunnen de meeste kwetsbare delen vermeden worden, is de impact kleiner en kan de aanleg in een korte tijd plaatsvinden. Deze wijze van aanleggen wordt in het Duitse deel van de Waddenzee veelvuldig toegepast.
Wat zijn de gevolgen als u niet wacht op het Beleidskader Natuur Waddenzee dat ook duidelijkheid moet bieden over de gevolgen van grootschalige langjarige ontwikkelingen, zoals PAWOZ en de NPRD (Defensie)?
Het Beleidskader Natuur Waddenzee kijkt specifiek naar het aandeel van verschillende activiteiten op de natuurwaarden in de Waddenzee, en probeert deze impact terug te brengen door een combinatie van oplossingsrichtingen. Momenteel wordt voor zowel PAWOZ als de NPRD van Defensie in samenwerking met Wageningen Marine Research (WMR) bepaald wat de impact van deze activiteiten precies is op specifieke drukfactoren, zoals verstoring of bodemberoering, op eenzelfde wijze als bij het Beleidskader Natuur Waddenzee. De verwachting is dat de voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen zorgen voor aanzienlijke reductie van negatieve impact passend bij de doelstellingen van het Beleidskader. Dit betekent dat het Beleidskader al wordt toegepast bij PAWOZ en wachten hierop niet nodig is.
Het bericht dat de uitbreiding van het hoogspanningsnet in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder met jaren is vertraagd |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de belangrijkste redenen dat de geplande uitbreiding door TenneT van het hoogspanningsnet van de provincies Gelderland en Utrecht en de Flevopolder, oorspronkelijk voorzien voor 2029, nu vertraagd is tot ten minste 2033 en mogelijk zelfs tot 20351 2?
Met name de bouw van het hoogspanningsstation in Utrecht Noord duurt langer dan gepland. De vertraging is het gevolg van een combinatie van factoren: een complex en dichtbevolkt zoekgebied, moeizame grondverwerving en technische uitdagingen die groter zijn dan was voorzien. Daarnaast lijkt TenneT uit te zijn gegaan van een te optimistische planning. Netbeheerders, medeoverheden en Rijk zetten alles op alles om vertraging tot 2035 zo veel mogelijk te beperken. Deze vertraging is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Hoe groot acht u de kans dat de nieuwe realisatiedatum van 2033 wel wordt gehaald? Wat is er nodig om dat mogelijk te maken, bijvoorbeeld met betrekking tot het snel aanwijzen van een definitieve locatie?
Betrokken partijen concluderen gezamenlijk dat 2033 een realistische planning is. Met name een spoedige locatiekeuze is nodig om dat mogelijk te maken, omdat hiervan diverse vervolgprocessen zoals onderzoek, technisch ontwerp en aankoop van grond afhankelijk zijn. De provincie en TenneT zijn voortvarend aan de slag gegaan met een vanuit het participatietraject aangedragen locatie. De inzet van deze partijen is om vlak na de zomer te komen tot een locatiekeuze. Een aantal andere maatregelen (zie de antwoorden op vraag 4, 5 en 6) draagt er aan bij dat de kans dat 2033 wordt gehaald, wordt vergroot en het kiezen van de locatie mogelijk zelfs meerdere maanden wordt versneld.
Welke gevolgen heeft deze vertraging voor huishoudens en bedrijven en voor projecten op het gebied van elektrificatie en verduurzaming in de provincies Gelderland, Utrecht en Flevoland?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Op dit moment staan bedrijven op een wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting. Zij zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten3.
Op welke wijze bent u van plan gebruik te maken van maatregelen uit het Versnellingspakket, zoals het invoeren van een gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase, het invoeren van een versnelde beroepsprocedure en het instellen van een aparte kamer bij de Raad van State voor energieprojecten, om de uitbreiding van het hoogspanningsnet uit deze casus toch te kunnen versnellen?3
Waar mogelijk zet het kabinet zet de maatregelen uit het pakket in voor dit project. Dit betreft ten eerste de gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase. Dit voorstel ligt nu bij de Tweede Kamer en zou – afhankelijk van wanneer de Kamer dit voorstel behandelt – al op 1 januari 2026 in werking kunnen treden. Met deze maatregel kan verdere vertraging worden voorkomen, doordat grondeigenaren onderzoeken niet meer onnodig lang kunnen tegenhouden. Voor dit project geldt al een versnelde beroepsprocedure met beroep in eerste en enige aanleg bij de Raad van State. Op dit moment lopen er geen procedures tegen het project omdat het projectbesluit nog niet is genomen en kunnen deze dus niet worden geprioriteerd. Wel zal de Raad van State tijdig worden geïnformeerd over wanneer een beslissing over eventuele beroepen aan de orde is, zodat deze hier qua capaciteit op kan anticiperen.
Hoe kijkt u aan tegen maatregelen, zoals het mogelijk maken dat onteigening al gestart kan worden vóór het projectbesluit is genomen of omgevingsplan is vastgesteld, het zorgen voor betere planologische bescherming voor het 110–150 kV hoogspanningsnet en het beperken onderzoekslasten elektriciteitsprojecten? Welke mogelijkheden ziet u om deze en andere maatregelen versneld uit te werken en daarmee voor versnelling voor deze casus in Utrecht te zorgen?
Het is al wettelijk toegestaan om parallel aan het minnelijk overleg over grondaankopen de onteigeningsprocedure voor te bereiden. Het is belangrijk dat het minnelijke traject zorgvuldig wordt doorlopen, maar als blijkt dat moet worden overgegaan tot onteigening, moet dit ook snel kunnen worden opgestart. Dit is uiteindelijk een afweging van het bevoegd gezag in samenspraak met TenneT. Het onteigeningsbesluit kan overigens niet eerder worden genomen dan dat er een projectbesluit of gewijzigd omgevingsplan is vastgesteld voor het project waarvoor onteigend wordt. De planologische bescherming voor het 110–150 kV-net helpt vooral in het reserveren van toekomstige projecten. In het project Utrecht Noord is al gestart met de projectprocedure en loopt nu de verkenning naar de locaties. Het kabinet beziet met TenneT en de provincie Utrecht hoe de onderzoekslast voor het project kan worden verminderd. Daarbij kijkt ook TenneT naar het slim inrichten van onderzoeken zodat deze voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet.
Welke andere instrumenten overweegt u in te zetten om dit congestieverlichtende project alsnog te versnellen of in ieder geval verdere vertragingen te voorkomen?
Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren. Daarnaast wordt via de projectenaanpak vinger aan de pols gehouden om inzicht te houden in de voortgang en knelpunten. Waar nieuwe knelpunten zich voordoen wordt gekeken naar passende maatregelen binnen de huidige juridische kaders en mogelijk aanpassing van wet-en regelgeving. Aanpassingen vergen tijd dus zullen vooral soelaas bieden voor toekomstige congestieverlichtende projecten. Verder draagt het kabinet waar mogelijk bij aan het verlenen van prioriteit en medewerking door andere partijen, zoals Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, GasUnie en de waterschappen.
In hoeverre heeft u zelf een afweging gemaakt van de maatschappelijke en infrastructurele voordelen van de locatie tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht ten opzichte van de huidige voorkeurslocatie, of is deze afweging met name lokaal gemaakt?
De provincie is het bevoegd gezag voor dit project en heeft met TenneT geconcludeerd dat alle onderzochte locaties in het zoekgebied, waaronder de locatie tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht niet geschikt zijn. Een vanuit de participatie aangedragen locatie die grenst aan het zoekgebied lijkt minder belemmeringen te kennen en wordt daarom nu onderzocht. Ongeacht waar het bevoegd gezag ligt, moeten aangedragen locaties zorgvuldig afgewogen en onderzocht worden.
Over welke juridische of bestuurlijke bevoegdheden beschikt u om het gezag over te nemen in dit dossier, nu blijkt dat de reguliere processen tot grote vertraging leiden?
Het overnemen van het bevoegd gezag voor een project door het Rijk kan helpen om netuitbreidingen te versnellen, indien blijkt dat een medeoverheid het nationaal belang van een project niet op een doelmatige en doeltreffende wijze kan behartigen. Ik ben de afgelopen maanden nauw betrokken geraakt bij dit project en stel vast dat deze maatregel in deze fase van het project niet leidt tot een versnelling van de besluitvorming. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn de provincie en TenneT inmiddels voortvarend aan de slag gegaan met een alternatieve locatie en is het streven om vlak na de zomer tot een locatiekeuze te komen. Het overnemen van het bevoegd gezag door het Rijk kan de locatiekeuze met enkele maanden vertragen, doordat het project al ver gevorderd is. In de projectenaanpak uit het versnellingsplan van april5 wordt bij projecten die nog in de studiefase zijn aan de voorkant afgewogen of overname van bevoegd gezag door het Rijk de procedure kan versnellen.
Onder welke omstandigheden zou u overwegen om gebruik te maken van dergelijke bevoegdheden, met het oog op het nationale belang van netuitbreiding?
Dit is aan de orde als na onderzoek en overleg met de medeoverheden en netbeheerder de conclusie is dat de voortgang van de besluitvorming versneld kan worden als het Rijk het bevoegd gezag wordt, bijvoorbeeld wanneer het huidige bevoegd gezag niet tot besluitvorming komt terwijl er wel voldoende beslisinformatie is. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Ook bij projecten die provinciegrensoverstijgend zijn kan het beleggen van de bevoegdheid bij het Rijk de besluitvorming versnellen. Het overnemen van het bevoegd gezag in een lopend project is een ingrijpende maatregel die ook verstorend en daarmee vertragend kan werken. Betrokkenheid van het kabinet op de achtergrond en het inzetten van verschillende andere versnellingsmaatregelen is in die gevallen vaak doeltreffender. Dit geldt ook voor het project Utrecht-Noord. Dit project is ook één van de 25 projecten die onderdeel uitmaken van de nieuwe projectaanpak uit het versnellingspakket. Per project uit de projectenaanpak wordt de inzet van versnellingsmaatregelen afgesproken en gemonitord zodat indien nodig snel geëscaleerd kan worden. Daarnaast zijn er ook projectspecifieke acties, zoals voor dit project toegelicht in het antwoord op vraag 6, waarbij de betrokkenheid van het Ministerie van KGG kan bijdragen aan versnelling en het voorkomen van vertraging.
In hoeverre is het mogelijk om alsnog te kiezen voor de eerder overwogen locatie tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht? Wat zou daarvoor nodig zijn?
De provincie Utrecht en TenneT concluderen dat deze locatie grote belemmeringen kent en daarom onvoldoende kansrijk om verder te onderzoeken. De ruimtelijke gevolgen op deze locatie voor cultureel erfgoed, landschap, water- en bodemgesteldheid zijn groot, en een groot aantal direct omwonenden wordt door het project geraakt. Daarnaast is er onzekerheid over de bereikbaarheid van de locatie gedurende de bouw. In de participatie is een alternatieve zoeklocatie aangedragen die kansrijker is.
Bent u bereid om, gezien de urgentie van het project, het bevoegd gezag voor dit project over te nemen om ervoor te zorgen dat er op zeer korte termijn een beslissing over een locatie wordt genomen en het bouwen zo snel mogelijk kan beginnen?
De provincie Utrecht en TenneT zijn voortvarend aan de slag gegaan met een vanuit het participatietraject aangedragen locatie. De inzet van deze partijen is om vlak na de zomer te komen tot een locatiekeuze. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zou het overnemen van het bevoegd gezag op dit moment juist tot vertraging kunnen leiden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 beziet het kabinet wel in overleg met TenneT en de provincie hoe de maatregelen uit het versnellingspakket aansluiten bij de (potentiële) knelpunten in dit project.
Het bericht 'Uitbreiding stroomnet trekt door TenneT spoor van vernieling bij boeren: je moet instemmen anders kun je worden onteigend' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uw antwoorden op vraag 7 van de vorige set vragen nader specificeren?1 In hoeveel gevallen precies wordt er overeenstemming bereikt met grondeigenaren na minnelijk overleg?
Per project heeft TenneT vaak met tot wel honderd landeigenaren te maken. De afgelopen 5 jaar heeft TenneT met meer dan duizend unieke landeigenaren ruim 3.000 contracten afgesloten. Tussen 2020 en 2024 is een gedoogplicht opgelegd aan circa 40 landeigenaren (in 12 procedures), waarvan een aantal keer aan dezelfde landeigenaren omdat TenneT die in verschillende projecten is tegengekomen. In alle andere gevallen is er minnelijke overeenstemming bereikt.
In hoeveel gevallen is de inzet van een gedoogbeschikking nodig geweest?
Zie het antwoord op vraag 1.
En in hoeveel gevallen is er sprake geweest van mediation en juridische procedures?
Als alternatieve geschilbeslechtingsprocedure is het ook mogelijk om mediation in te zetten voor het bereiken van overeenstemming. Dit is mede afhankelijk van de wens van de betreffende grondeigenaar. In de afgelopen 5 jaar is dit 5 keer gebeurd. In de situaties waarin gekozen is voor een mediator heeft dat slechts 1 keer tot overeenstemming geleid. In de andere gevallen is uiteindelijk alsnog een gedoogplicht opgelegd, omdat de belangen van partijen te ver uit elkaar lagen om via mediation overeenstemming te bereiken.
Voor wat betreft juridische procedures is onder vraag 1 benoemd dat een gedoogplicht aan circa 40 landeigenaren zijn opgelegd. Dit is een vorm van juridische procedure om een opstalrecht te verkrijgen. TenneT zet dit in voor bijvoorbeeld masten en verbindingen. Naast de gedoogplicht heeft TenneT de mogelijkheid om het onteigeningsinstrument in te zetten voor het verkrijgen van eigendom onder hoogspanningsstations. Dit instrument wordt toegepast voor stations en opstijgpunten, omdat in deze gevallen geen ander gebruik van de grond mogelijk is en een gedoogplicht dus geen optie is. Ook bij dit instrument verwacht ik van TenneT dat alle andere opties uitvoerig worden overwogen voordat hiertoe wordt overgegaan. TenneT heeft dit instrument pas 1 keer is ingezet.
Wat kan er verder gedaan worden om juridische procedures te voorkomen?
In mijn gesprekken met TenneT blijf ik als aandeelhouder aandacht vragen voor het zorgvuldig handelen in de grote opgave waar TenneT voor staat. Ik vind het belangrijk dat juridische procedures alleen door TenneT worden ingezet als er echt geen andere oplossing mogelijk is binnen wettelijke kaders en de kaders van doelmatigheid waarbinnen TenneT heeft te opereren. De ACM toetst of de netbeheerders, zoals TenneT, hun uitgaven op de juiste wijze besteden (doelmatigheidstoets).
TenneT geeft aan er veel aan te doen om juridische procedures te voorkomen. Zo heeft het bedrijf zogenaamde cultuurtechnische toezichthouders in dienst. Dit zijn mensen met een agrarische achtergrond die constructief mee denken over oplossingsrichtingen als de belangen tussen TenneT en grondeigenaren in eerste instantie ver uit elkaar lopen. In bijna alle gevallen valt er toch een oplossing te vinden die voor iedereen acceptabel is. Ook evalueert TenneT projecten met betrokken partijen om daaruit te leren.
Het bericht ‘Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder» van 12 juni jl.? Hoe apprecieert u dit?1
Ja. De aangekondigde vertraging van ten minste vier jaar is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie van de uitdaging om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Hoe kan het dat de uitbreiding door Tennet eerst gepland stond voor 2029, maar nu vertraging oploopt tot tenminste 2033 en mogelijk zelfs tot 2035?
Met name de bouw van het hoogspanningsstation in Utrecht Noord duurt langer dan gepland. De vertraging is het gevolg van een combinatie van factoren: een complex en dichtbevolkt zoekgebied, moeizame grondverwerving en technische uitdagingen die groter zijn dan was voorzien. Daarnaast lijkt TenneT uit te zijn gegaan van een te optimistische planning. Netbeheerders, medeoverheden en Rijk zetten alles op alles om vertraging tot 2035 zo veel mogelijk te beperken.
Wat betekent dit voor huishoudens, ondernemers en bedrijven in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder die wachten op een aansluiting?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Bedrijven op de wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten2.
Welke gevolgen heeft dit voor de elektrificatie van Gelderland, Utrecht en de Flevopolder? Wat betekent dit voor de verduurzaming van deze regio’s?
Toegang totelektriciteit is een randvoorwaarde voor het realiseren van de verduurzaming van bedrijven, zeker aangezien veel verduurzaming plaatsvindt via elektrificatie. Netcongestie betekent voor bedrijven dat het voorlopig niet mogelijk is uit te breiden, te verduurzamen of zich nieuw in een regio te vestigen tenzij er een oplossing wordt gevonden door met flexibel gebruik van het net, eventueel in combinatie met eigen opwek of batterijen, toch nog voldoende elektriciteit af te kunnen nemen.
Op welke wijze kunt u ingrijpen om deze vertragingen te voorkomen?
In de brief aan de Kamer over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.3 is een pakket maatregelen aangekondigd om dergelijke vertragingen te voorkomen. Het project Utrecht-Noord is één van de 25 projecten die onderdeel uitmaken van de projectaanpak uit het pakket. Op deze manier kan het kabinet eerder en meer sturen op samenwerking tussen TenneT en de betrokken overheden. Per project worden bestuurlijke afspraken gemaakt die deze samenwerking en afspraken verder vastleggen. De selectie van deze 25 projecten vindt plaats via het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). De Kamer wordt aan het eind van dit jaar geïnformeerd over de voortgang van het MIEK en deze 25 projecten.
Zijn er mogelijkheden waardoor u de plaatsing van het nieuwe hoogspanningsstation kunt versnellen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om de vergunningsprocedure drastisch in te korten gezien het maatschappelijk belang van het zo snel mogelijk plaatsen van dit station?
Voor de ruimtelijke inpassing van het nieuwe hoogspanningsstation maakt de provincie Utrecht gebruik van het instrument projectprocedure onder Omgevingswet. De provincie is daarmee ook coördinerend bevoegd gezag voor alle vergunningen die dezelfde planning doorlopen. Voor dit projectbesluit en de te coördineren vergunningen geldt een versnelde beroepsprocedure in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Waar capaciteit een knelpunt vormt kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren. Verder draagt het kabinet waar mogelijk bij aan het verlenen van prioriteit en medewerking door andere partijen, zoals Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, GasUnie en de waterschappen.
Hoeveel vertraging loopt de plaatsing van het hoogspanningsstation op doordat er bezwaarprocedures zijn gestart tegen de plaatsing?
Er zijn nog geen procedures gestart tegen het hoogspanningsstation Utrecht Noord, omdat het projectbesluit nog niet is genomen. Uit de onderzoeken en participatie met bewoners is gebleken dat er een kansrijke locatie is die op minder belemmeringen stuit en niet eerder is onderzocht. Deze wordt nu verder onderzocht. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen het nog te nemen projectbesluit geldt een versnelde procedure in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State.
Welke andere factoren leiden tot vertraging van het hoogspanningsstation? Zijn dit factoren die ook in andere delen van Nederland leiden tot vertraging van het plaatsen van hoogspanningsstations? Zo ja, wat wordt hieraan gedaan?
Het kabinet heeft met TenneT een analyse gedaan naar de doorlooptijden van zo'n 100 hoogspanningsprojecten die cruciaal zijn voor het aanpakken van de netcongestie. De voornaamste knelpunten die vertraging veroorzaken zijn: 1) het bevoegd gezag voor de locatie ligt niet altijd op de juiste plek; 2) er is onvoldoende draagvlak vanuit de omgeving en de procedurele eisen zijn streng; 3) de werkwijze van TenneT is onvoldoende aangepast op de huidige urgentie. Deze knelpuntenanalyse is de grondslag voor het maatregelenpakket in de brief over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.
Bent u bereid om extra capaciteit in te zetten om versnelling te realiseren voor de uitbreiding van het hoogspanningsnet in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder?
Met de aangekondigde projectenaanpak zorgt het kabinet voor meer regie op de nationale hoogspanningsinfrastructuur en kan er waar nodig eerder gereageerd worden op knelpunten in projecten. Waar capaciteit een knelpunt vormt, kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren.
Hoe kijkt u naar de systematiek van een energie-infrastructuurfonds waarmee planning en investeringen, die de komende 15 jaar nodig zijn voor onze energie-infrastructuur, kunnen worden gecombineerd? Ziet u voor- of nadelen in deze aanpak, zoals dit ook voor infrastructuur wordt gedaan bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De netbeheerders financieren zelf de uitbreiding en verzwaring van het net. Zij kijken in hun investeringsplannen ook al 10 tot 15 jaar vooruit. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur adviseert om de beleids- en begrotingscyclus rond investeringen in het elektriciteitsnetwerk sterker te verbinden, zodat overheid en netbeheerders in staat zijn om systeemkeuzes beter te maken en tot meer integrale besluitvorming te komen. In de kabinetsreactie op het IBO4 heeft het kabinet laten weten vanaf dit jaar de investeringsprognoses, de verwachte nettarieven en de financieringsbehoefte van de netbeheerders op te nemen als bijlage bij de Voorjaarsnota, en nader geactualiseerd in de Miljoenennota. In de Klimaat- en Energienota 2025 gaat het kabinet nader in op afspraken met de netbeheerders en de ACM over een beter inzicht in en sturing op de investeringsprognoses en -plannen.
Voert u gesprekken met Tennet om een oplossing te zoeken voor de huishoudens, ondernemers en bedrijven die wachten op een aansluiting?
Het kabinet voert doorlopend op verschillende niveaus overleg met TenneT, regionale netbeheerders, de ACM en medeoverheden – onder meer in het Landelijke Actieprogramma (LAN) – om in samenwerking netcongestie te verminderen, en de gevolgen daarvan te mitigeren voor huishoudens, ondernemers en bedrijven.
Wat kunt u verder doen om huishoudens, ondernemers en bedrijven te ondersteunen in het vinden van oplossingen?
Ondersteuning bij het vinden van oplossingen en het bieden van handvatten aan zowel huishoudens als bedrijven en instellingen is een belangrijk onderdeel van het LAN. De Kamer is bij brief van 31 maart jl.5 geïnformeerd over de acties en voortgang van het LAN. Ondernemers die tegen beperkingen als gevolg van netcongestie aan lopen kunnen terecht bij het Loket Netcongestie bij RVO.nl. In de campagne «Zet Ook De Knop Om» wordt bijzondere aandacht besteed aan handelingsperspectief voor zowel huishoudens als bedrijven om bij te dragen aan vermindering van netcongestie, door het spreiden van hun elektriciteitsgebruik.
Het bericht ‘Netversterking midden-Nederland jaren vertraagd’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Netversterking midden-Nederland jaren vertraagd»?1
Welke gevolgen heeft de vertraging van de noodzakelijke uitbreidingsprojecten voor burgers en bedrijven? Bent u bereid de tweede-orde-effecten in kaart te brengen? Hoeveel woningen kunnen hierdoor voorlopig niet op het elektriciteitsnet aangesloten worden?
Acht u het invoeren van een wachtlijst voor kleinverbruikers als maatregel acceptabel? Welke gevolgen heeft dat voor deze consumenten en kleine ondernemers?
Hoe beoordeelt u het feit dat het zeer lastig is om geschikte locaties te vinden voor nieuwe hoogspanningsstations? Wat is uw inzet hierbij?
Welke plaats krijgt netverzwaring in de komende Nota Ruimte? Komen alle noodzakelijke ruimtelijke opgaven op het gebied van netverzwaring in deze nota te staan, zoals de nieuwe 150 kV/50 kV-hoogspanningsstations? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat strategische grondverwerving sneller en gecoördineerder plaats moet vinden dan nu? Bent u bereid om de netbeheerders hierbij vanuit het Rijk beter te ondersteunen?
Vestigen gemeenten reeds een voorkeursrecht op bepaalde grond die wenselijk is voor de tracés voor de netverzwaring? Zo nee, tegen welke belemmeringen lopen zij aan? Bent u bereid om in gesprek met gemeenten hierop aan te dringen en hen hierbij te ondersteunen met kennis en financiële middelen? Bent u van mening dat de huidige vormgeving van het voorkeursrecht aanpassing behoeft (bijvoorbeeld in tijdsduur) om gebruik van dit recht doelmatiger te maken?
Worden in alle omgevingsvisies en -plannen van gemeenten noodzakelijke netinfrastructuur als transformatorhuisjes reeds aangemerkt? Zo nee, bent u bereid gemeenten te wijzen op deze noodzaak?
Acht u het noodzakelijk om de nettoets wettelijk te borgen, zodat bij alle ruimtelijke beleidskeuzes standaard de nettoets door netbeheerders kan worden uitgevoerd? Zo nee, op welke manier wilt u de nettoets dan borgen?
Waarom ontbreken er een aantal concrete data van de maatregelen in het recent gepubliceerde overzicht van versnellingswet- en regelgeving (Kamerstuk 29 023, nr. 566)? Kunt u deze spoedig naar de Kamer sturen?
Extra windturbines op land |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in 2024 reeds 39 terawattuur (TWh) aan hernieuwbare energie op land is gerealiseerd, terwijl de doelstelling uit het Klimaatakkoord ligt op 42 TWh (waarvan 35 TWh wind op land en grootschalige zon, en 7 TWh zon op daken)? Kunt u bevestigen dat het met de reeds geplande projecten en de autonome groei van zonne-energie nagenoeg zeker is dat de resterende 3 TWh tussen 2025 en 2030 wordt gerealiseerd?
Ja. In de Monitor RES 2024 van het PBL staat dat per 1 oktober 2024 al 29,8 TWh uit wind op land en grootschalige zon-PV was gerealiseerd. Het CBS becijfert voor 2023 circa 9,1 TWh uit kleinschalige zon-PV. Samen opgeteld is dat afgerond 39 TWh hernieuwbare elektriciteit op land.
Klopt het dat de directe, niet-waterstofgerelateerde elektriciteitsvraag in 2050 wordt geschat op 273 TWh volgens het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE), en dat deze productie voorziet in de volledige directe vraag vanuit industrie, landbouw, gebouwde omgeving en mobiliteit?
Ja. Het Nationaal Plan Energiesysteem hanteert voor 2050 een indicatieve directe, niet-waterstofgerelateerde elektriciteitsvraag van ongeveer 273 TWh. Dit werkgetal dekt de volledige directe behoefte van industrie, landbouw, gebouwde omgeving en mobiliteit. Het is een inschatting (geen bindend doel) en kan bij komende actualisaties van de KE-nota en het Nationaal plan energiesysteem (NPE) worden herzien als nieuwe inzichten over elektrificatie, energiebesparing of vraagverschuiving beschikbaar zijn.
Klopt het dat de aanvullende elektriciteitsbehoefte in 2050 voornamelijk voortkomt uit de productie van waterstof en waterstofgerelateerde grondstoffen, en dat deze bij behoud van de huidige (2024) productiecapaciteit als volgt wordt ingeschat: Totaal: circa 500 TWh?
Ja, dit is een inschatting van de toekomstige energievraag in het NPE die gebruikt wordt om de ontwikkeling van het systeem te beschrijven. Deze inschattingen bevatten onzekerheden en zullen daarom periodiek herijkt worden, voor het eerst bij de actualisatie van het NPE in 2026.
Verwacht u dat de productie van groene bunkerbrandstoffen, e-kerosine, ammoniak en grondstoffen voor de chemische industrie door middel van elektriciteit uit Nederland kostentechnisch kan concurreren met landen die beschikken over meer zon, wind en ruimte?
De toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland kent onzekerheden, onder andere vanwege mogelijk lagere elektriciteitskosten in landen binnen en buiten de EU. Met name zeer elektriciteits-intensieve productiestappen kunnen het moeilijk krijgen, zoals de productie van synthetische brandstoffen en grondstoffen voor de chemie. Vanuit verschillende toekomstverkenningen lijkt het beeld te ontstaan dat daarvoor in toenemende mate gebruik zal worden gemaakt van geïmporteerde, op waterstof gebaseerde halffabricaten zoals methanol en ammoniak. Door deze halffabricaten te importeren in plaats van hier te produceren kan het voornaamste deel van het mogelijke elektriciteitskostennadeel worden weggenomen. Daarbij kan de rest van de productiestappen wel in Nederland plaatsvinden, zodat er behoud is van toegevoegde waarde, werkgelegenheid en strategische autonomie. Zoals het kabinet recent in een uitvoerige appreciatie van een CE-Delft verkenning heeft aangegeven1 moet een toekomstvisie op de basisindustrie er rekening mee houden dat de energietransitie kan uitmonden in gedeeltelijke import. Hierbij heeft het kabinet aangegeven dat daarbij2 ook nog grote onzekerheden te plaatsen zijn, waaronder het ontwikkeltempo van technologie in de benodigde transitieroutes. Daarnaast spelen andere factoren een belangrijke rol in de vestigingskeuze van duurzame industriële productie en zien we op dit moment elders ter wereld nog nauwelijks opbouw van productiecapaciteit voor hernieuwbare waterstofdragende halffabricaten. Het kabinet zal de mogelijke implicaties van import uitwerken in een update van het NPE.
Verwacht u, indien de productiekosten van bijvoorbeeld bunkerbrandstoffen voor scheepsvaart in Nederland aanmerkelijk hoger zijn, dat schepen nog in Nederland gaan bunkeren of dat ze dat bijvoorbeeld onderweg doen, bijvoorbeeld in Egypte dat inzet op deze markt met steun van de Europese Unie?
Het is mogelijk dat een (deel van de) bunkervraag zich verplaatst naar havens buiten Nederland wanneer de productiekosten van alternatieve bunkerbrandstoffen hier structureel hoger liggen dan in concurrerende hubs zoals bijvoorbeeld Egypte. Studiemodellen (o.a. PBL-Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050) laten een brede bandbreedte zien: de bunkervraag in Nederlandse zeehavens kan in 2050 uiteenlopen van circa 200 tot 410 PJ, afhankelijk van prijsconcurrentie, de beschikbaarheid van infrastructuur en de (frequentere) bunkerbehoefte bij brandstoffen met lagere energiedichtheid. De uiteindelijke omvang wordt bepaald door prijsverschillen (vooral de elektriciteits- en CO2-component in e-fuels), beschikbare haven- en bunkercapaciteit en EU-regelgeving (FuelEU Maritime, ETS). Het Nationaal Plan Energiesysteem gaat daarom uit van een mix van binnenlandse productie en import om in de resterende bunkervraag te voorzien.
Kunt u bevestigen dat volgens het NPE de beschikbare duurzame opwekcapaciteit in 2050 als volgt is geraamd: Totaal: 556 TWh?
Ja. Het Nationaal Plan Energiesysteem hanteert voor 2050 deze richtgetallen.
Kunt u bevestigen dat de directe elektriciteitsvraag van 273 TWh in 2050 kan worden ingevuld met een optimale mix van wind op zee, kernenergie en zonne-energie (exclusief wind op land), samen goed voor 506 TWh?
Het geprojecteerde opwekkingspotentieel van ongeveer 556 TWh uit wind op zee, kernenergie en zonne-energie overstijgt in theorie de geraamde directe elektriciteitsvraag van 273 TWh in 2050. Belangrijke kanttekening daarbij is dat het hier gaat om richtgetallen met beleidsinzet op maximale aanbodontwikkeling, zodat er voldoende ruimte is om tegenvallers op te vangen. De daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van onder meer ruimtelijke mogelijkheden, ecologische randvoorwaarden, netcapaciteit en marktcondities.
Kunt u bevestigen dat vijf windturbines van 5 megawatt (MW) in het binnenland gemiddeld ongeveer evenveel elektriciteit opwekken als één 15 MW turbine op zee, vanwege de hogere windsnelheden en vollasturen op zee?
Ja, dat kan het kabinet bevestigen als een globale benadering. Op basis van gemiddelde vollasturen wekt een 15 MW windturbine op zee ongeveer evenveel elektriciteit op als vijf 5 MW windturbines op land. Het gaat hierbij om een rekenregel om het verschil in productieprofiel en schaalgrootte inzichtelijk te maken; de werkelijke productie kan variëren door locatie-specifieke omstandigheden zoals lokale windsnelheden, type turbine en opstellingsconfiguratie.
Kunt u bevestigen dat het volledig benutten van de wind-op-land potentie van 50 TWh neerkomt op meer dan een verdubbeling van de huidige productie (circa 21 TWh), en dat hiervoor circa 1.933 extra windmolens van 5 MW nodig zijn (uitgaande van 3.000 vollasturen)?
Indien boven op de huidige productie van circa 21 TWh nog 29 TWh met windenergie op land zou moeten worden opgewekt, dan komt dat inderdaad neer op ongeveer 1933 windturbines van 5 MW uitgaande van 3000 vollasturen. De genoemde 50 TWh is een indicatief richtgetal over de potentiële doorgroei van wind op land en geen doelstelling. Bij het formuleren van daadwerkelijke doelstellingen wordt namelijk ook rekening gehouden met factoren zoals ruimtelijke inpassing, andere projecten en beperkingen in de praktijk.
Klopt het dat deze turbines, vooral in het binnenland, hoger dan 250 meter moeten zijn om economisch te kunnen concurreren met wind op zee?
Nee. Een tiphoogte boven ± 250 m kan de business-case van een binnenlandse windturbine verbeteren, maar is geen harde voorwaarde om economisch te kunnen concurreren met wind op zee. Hoe hoger de rotor, hoe hoger en constanter de windsnelheid; daardoor neemt de productie toe en dalen de kosten per kWh. Dit verklaart de trend naar steeds hogere turbines. In Nederland staan op land nog géén turbines hoger dan 250 m. Toch leveren bestaande projecten al elektriciteit tegen kosten die, inclusief netwerkaansluiting, nog altijd onder die van nieuwe wind op zee liggen. Daarnaast kan lokale windenergie helpen bij het verminderen van de hoeveelheid elektriciteitsnetten die nodig is om de energie naar de plekken te brengen waar de vraag is. Daarmee worden kosten bespaard voor de maatschappij en kunnen deze bijdragen aan het verminderen van netcongestie.
Kunt u bevestigen dat deze 1.933 extra windmolens op land theoretisch vervangen kunnen worden door 411 windmolens op zee van 15 MW (uitgaande van 4.700 vollasturen), en dat deze op zee ongeveer 410 vierkante kilometer aan ruimte innemen (circa 0,72% van de Nederlandse Noordzee, minder dan 10% van de in het NPE genoemde potentie)?
Theoretisch is dit correct. Echter, een belangrijk onderdeel van de bronnenstrategie in het NPE is dat wordt ingezet op meerdere bronnen tegelijk, om te voorkomen dat tegenvallende ontwikkelingen bij één van de opties leidt tot stilstand. Daarnaast is de benodigde energie-infrastructuur voor wind op zee vanzelfsprekend vele malen hoger dan voor wind op land en ook deze energie-infrastructuur vraagt ruimte voor bijvoorbeeld aanlanding en transport.
Kunt u bevestigen dat zolang we nog bijstook van gascentrales hebben, windenergie op land relatief meer CO2-uitstoot veroorzaakt dan wind op zee vanwege het ongunstigere productieprofiel (het waait minder vaak op land dan op zee) en de daarmee samenhangende behoefte aan gascentrales voor bijstook?
Het effect op de CO2-uitstoot hangt vooral af van het totale aandeel hernieuwbare opwek. Verschillende bronnen zoals wind op zee, wind op land en zonnepanelen dragen daaraan bij in verschillende profielen die allemaal elkaar in meer of mindere mate aanvullen. Zowel wind op land als wind op zee verdringen dus fossiele bronnen. Beide dragen bij aan een emissiearme elektriciteitsmix. De verschillen tussen verschillende technieken spelen daarbij een hele kleine rol. Door, naast wind op zee en zonnepalen, ook in te zetten op wind op land zorgen we voor een kostenefficiënte transitie naar een CO2-vrij energiesysteem.
Kunt u deze extra uitstoot kwantificeren?
Zie ook antwoord 12. Een precieze inschatting van verschillende effecten is niet te geven. De Klimaat- en Energieverkenning (KEV 2024) laat wel zien dat het realiseren van meer wind op land doorgaans leidt tot een lagere totale CO2-uitstoot.
In de toekomst is hiervoor extra opslag capaciteit nodig in batterijen met hogere kosten, maar kunt u bevestigen, dat er voorlopig geen zicht op is dat periodes van Dunkelflaute met batterijen op te vangen zijn?
Ja, dat kan het kabinet bevestigen. De huidige batterijtechnologie, en ook de ontwikkelingen op korte termijn zijn primair geschikt voor het opvangen van kortdurende (urenschommelingen) in vraag en aanbod. Meerdaagse periodes van weinig zon én wind (ofwel Dunkelflaute) vragen om flexibiliteitsopties die op langere tijdsschalen functioneren, zoals demand-response, lange termijn opslag, internationale elektriciteitshandel middels import/export en regelbaar vermogen.
En kunt u kwantificeren hoeveel elektriciteit we inmiddels exporteren in 2025 en welk percentage dit is van de hoeveelheid opgewekte elektriciteit via wind- en zon op land?
Voor 2025 zijn deze cijfers nog niet bekend. Voorlopige CBS-cijfers over 2024 laten zien dat Nederland in dat jaar een netto elektriciteitsexport van circa 4 TWh had (bruto export ≈ 24 TWh, bruto import ≈ 20 TWh). Ter vergelijking: de binnenlandse productie uit wind- en zonne-energie op land bedroeg in 2024 ongeveer 40–42 TWh. Hoeveel van de daadwerkelijke export gevolg is van wind- en zon op land is lastig vast te stellen. Tot slot zorgt import en export binnen Noordwest-Europa ook voor een betrouwbaar binnenlands energiesysteem.
Is er ooit een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd waarin wind op zee, wind op land en verhoogde import en export met elkaar zijn vergeleken, zodat de politiek op basis van een transparant maatschappelijk debat een gemotiveerde keuze kan maken?
Er is in het verleden geen aparte MKBA gedaan voor de vergelijking van wind op zee en wind op land. Het kabinet ziet geen toegevoegde waarde om dit apart te doen. Er loopt al een breed pakket aan programma’s die de maatschappelijke kosten/baten en systeemimpact van verschillende technologiekeuzes in kaart brengen (en in het verleden in beeld hebben gebracht):
Een generieke MKBA zou grotendeels overlappen met bovengenoemde trajecten en voegt momenteel geen unieke inzichten toe. Het kabinet zal de Tweede Kamer tijdig en integraal informeren over de bevindingen en de implicaties voor beleidskeuzes zodra relevante mijlpalen in de trajecten worden bereikt.
Zo nee, bent u bereid hier alsnog opdracht toe te geven met uitwerking van verschillende scenario’s?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe geeft u invulling aan de passage in de regeringsverklaring / wens voormalige regeringspartijen waarin wordt gesteld dat windmolens bij voorkeur niet op land worden gerealiseerd en dat woningbouw voorrang moet hebben op windmolens op land?
In het regeerprogramma is opgenomen dat in nieuw te bestemmen gebieden woningbouw voor windturbines gaat – als er sprake is van concurrentie om grond. Bij het vaststellen van de regionale energiestrategieën (RES) wordt door lokale overheden rekening gehouden met verschillende andere belangen en ruimtelijke opgaven zoals woningbouw. De lokale overheden hebben hierbij de regie. Het kabinet neemt het uitgangspunt uit de regeringsverklaring mee in de samenwerkingsafspraken met de decentrale overheden die gemaakt worden over onder andere windenergie op land in het kader van de nieuwe interbestuurlijke samenwerking voor na 2030. Deze afspraken worden gemaakt om wonen, werken en verplaatsen mogelijk te maken. Lokale opwek kan hierbij een oplossing zijn voor netcongestie en kan dus als kans gezien worden. De ruimte in Nederland is schaars, het rijk en de medeoverheden kijken hoe de ruimtelijke puzzel het beste gelegd kan worden. Om de druk op land te verlichten zet het kabinet ambitieus in op verdere opschaling van wind op zee. Na de zomer verschijnt een actieplan dat de route schetst voor blijvende capaciteitstoename na 2030.
Kunt u toelichten waarom richting burgers kernenergie is gepresenteerd als alternatief voor wind op land, terwijl nu – in strijd met de afspraken in het Klimaatakkoord – desalniettemin wordt ingezet op uitbreiding van windenergie op land, ondanks het behalen van de oorspronkelijke doelstelling van 35 TWh?
Het kabinet kiest voor een brede mix van CO2-vrije bronnen – wind op land, wind op zee, zon én kernenergie – om het energiesysteem robuust en betaalbaar te maken. Door ambitieus in te zetten op wind op zee en kernenergie is er minder hernieuwbare opwek op land nodig. Kernenergie levert stabiele baseload en verlaagt de behoefte aan grootschalige opslag en flexibiliteit. Evenwel zal kernenergie maar een deel van onze elektriciteitsbehoefte kunnen invullen. De eerste grote kerncentrales worden na 2035 verwacht; commerciële SMR’s waarschijnlijk pas na 2035. Wind en zon op land zijn op dit moment de goedkoopste vormen van hernieuwbare opwek en kunnen helpen om lokale of regionale ambities, bijvoorbeeld op het gebied van woningbouw of economie, te realiseren. In de Kamerbrief decentrale ontwikkeling van het energiesysteem3 heeft het Kabinet onlangs beschreven waarom het lokaal zoveel mogelijk combineren van vraag en aanbod wenselijk is. En om diezelfde reden is verder groei van hernieuwbare opwek op land, daar waar vraag is en deze niet conflicteert met woningbouw, ook gewenst.
Kunt u bevestigen dat de aanleg van windparken op zee momenteel stagneert, onder meer door achterblijvende electriciteitsvraag, terwijl TenneT al heeft geïnvesteerd in de benodigde infrastructuur («stopcontacten op zee»)?1
De aanleg van windparken op zee staat inderdaad onder druk. De hogere financieringskosten, druk op internationale toeleveringsketen en onzekerheid over het tempo van vraagontwikkeling maken dat investeringsbeslissingen minder snel worden genomen en tenders dreigen te mislukken. Daarom komt kabinet dit najaar met een actieplan wind op zee. Spoedig ontvangt u ook het wind infrastructuurplan Noordzee waarin onder andere wordt geduid dat TenneT voorinvestereert om de benodigde infrastructuur tijdig gereed te hebben.
Kunt u bevestigen dat uitbreiding van wind op land het verdienmodel op zee potentieel ondermijnt en investeringsrisico’s met zich meebrengt voor de overheid, TenneT en de wind op zee-bouwers/-exploitanten?
Er bestaat in algemene zin een negatief effect op de business case van windparken als er meer windparken bij komen, dit effect wordt ook wel het kannibalisatie-effect genoemd. Dit effect zal met name gelden tussen windparken op zee onderling en in mindere mate ook voor nieuwe windparken op land. Echter, in veel gevallen leidt verdere doorgroei van hernieuwbare opwek zowel op land als op zee nog steeds tot lagere systeemkosten en dus lagere maatschappelijke kosten, hetgeen betekent dat het wenselijk is om te zorgen dat de business case voor windenergie gezond blijft.
Kunt u aangeven hoe het kan dat provincies en gemeenten zich nog steeds beroepen op Regionale Energie Strategieën-doelen (RES) die zon- en wind op land moeten legitimeren terwijl binnen de oorspronkelijke RES-opdracht wind op zee expliciet uitgesloten was, maar er nu binnen het Programma Verbindingen Aanlanding Wind Op Zee (VAWOZ) wordt onderzocht hoe wind op zee ook tot diep in het binnenland, zoals Limburg, kan worden aangevoerd?
De Regionale Energiestrategieën (RES’en) en het Programma Verbindingen Aanlanding Wind op Zee (VAWOZ) bedienen twee verschillende soorten elektriciteitsvraag: respectievelijk de decentrale vraag uit bijv. de gebouwde omgeving, utiliteit, lokale bedrijfsterreinen etc. en die van de (grote) industrie.
De RES’en zijn, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord, gericht op het realiseren van ten minste 35 TWh zonne- en windenergie op land vóór 2030. Deze opwek isessentieel, onder meer om pieken in warmtepompen en laadpalen op te vangen, netverliezen te beperken en regionale verduurzaming te ondersteunen. Provincies en gemeenten beroepen zich dus terecht op hun RES-doelen, ook nu wind op zee groeit.
Het Programma VAWOZ verkent daarentegen of wind-op-zee-stroom ook diep landinwaarts kan worden aangevoerd – bijvoorbeeld richting Limburg – om daar grootschalige industriële vraag te bedienen. Zulke diepe aanlandingen zijn technisch en economisch complex en zijn pas zinvol als de industriële vraag voldoende groot is. Er is dus géén sprake van overlap, maar van aanvulling.
De massale weerstand tegen de geplande windmolens in de gemeente Stichtse Vecht |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de massale weerstand tegen de geplande windmolens in de gemeente Stichtse Vecht, en de geschatte 100 miljoen euro aan schade voor huiseigenaren?1
Wat is uw oordeel over het feit dat windturbines van 240 meter hoog mogelijk worden geplaatst in of nabij waardevolle dorpsgezichten, UNESCO-werelderfgoed en Natura 2000-gebieden, terwijl gemeenten zoals Stichtse Vecht zich hier met klem tegen verzetten?
Deelt u de mening dat de plaatsing van windmolens in dichtbebouwde, dure woongebieden een onevenredig groot effect kan hebben op de woningwaarde, en dat de huidige planschadevergoedingen dit onvoldoende compenseren?
Klopt het dat de huidige schadevergoedingen uitgaan van een «normaal maatschappelijk risico» van 2–5%, waardoor woningbezitters vaak slechts enkele duizenden euro’s ontvangen, ook als hun huis tonnen minder waard is geworden? Acht u dit rechtvaardig?
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te (laten) doen naar de vraag of de aanwezigheid van windturbines leidt tot verschillen in de absolute en relatieve waardedaling van woningen, afhankelijk van het type woningaanbod of de regio waarin deze zich bevinden?
Bent u bereid de bestaande TNO-studie uit 2022, gebaseerd op achterhaalde data (WOZ 2020 / RES 1.0), te actualiseren met recente woningprijzen, nieuwe RES-plannen en meer specifieke regionale segmentatie, bijvoorbeeld op basis van prijsklassen en woningdichtheid?
Kunt u garanderen dat toekomstige windprojecten geen doorgang krijgen zolang de compensatieregeling voor planschade aantoonbaar tekortschiet, en er geen rechtvaardig en transparant systeem van schadeloosstelling voor omwonenden is ontwikkeld?
Kunt u uitsluiten dat provinciale overheden (zoals Utrecht) plannen doordrukken tegen de wil van gemeenten in, zonder zorgvuldige belangenafweging voor bewoners, erfgoed en natuurwaarden? Zo nee, wat is dan de rol van het Rijk hierin?
Wat is uw reactie op het bericht «Grond schudt in Warffum door beving met kracht van 2.1: «Dreun en trillingen door het hele huis»»?1
Het kabinet kan zich goed voorstellen dat de inwoners van Warffum geschrokken zijn door de beving van 18 mei 2025. Het is niet mogelijk om de beving met zekerheid toe te kennen aan de voormalige winning uit het Groningenveld of de gaswinning uit het gasveld Warffum. Beide zijn dus mogelijk. Mochten bewoners schade hebben, dan kunnen deze bewoners zich melden bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG).
Hoe kijkt u aan tegen het protest in Warffum dat oproept om af te zien van gaswinning in de kleine velden en de petitie «Respect voor Groningen»?2
Allereerst wil het kabinet graag benadrukken dat het kabinet de zorgen die omwonenden hebben met betrekking tot het voortzetten van de gaswinning uit het gasveld Warffum en worden geuit in de petitie «Respect voor Groningen» goed kan begrijpen. Om deze reden is het kabinet dan ook in gesprek gegaan met de omwonenden, voorafgaand aan het nemen van het besluit. Tevens is er zeer zorgvuldig naar de aanvraag van de NAM om langer gas te mogen winnen, gekeken. Hiervoor is zoals gebruikelijk advies gevraagd aan onder meer TNO, SodM en de Mijnraad. Deze adviseurs hebben aangegeven dat de winning veilig kan plaatsvinden. Alhoewel de adviseurs hebben aangegeven dat de winning technisch veilig kan, heb ik ook recht willen doen aan de zorgen die ik heb gehoord tijdens mijn gesprekken met inwoners van Warffum. Om deze reden heb ik met de NAM afgesproken dat het seismisch risicobeheersplan wordt aangescherpt.
De NAM zal de winning uit het gasveld Warffum bij een beving eerder stilleggen dan bij de andere kleine gasvelden in Nederland.3
Erkent u dat het extra pijnlijk is dat in het weekend van het protest voor onder andere het sluiten van de kleine gasvelden in Warffum, Grijpskerk en Pieterzijl, bewoners in Warffum wakkerschrokken en rechtop in bed zaten?
Het kabinet realiseert zich heel goed dat een beving niet alleen schrikken is, maar ook tot zorgen leidt.
Hoe kijkt u aan tegen de voortzetting van de gaswinning in Warffum in het licht van aan de ene kant het afgewezen winningsplan «omdat, aldus Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de bewoners van Warffum zich niet gehoord voelden over het eventueel gedogen en er grote onrust ontstond naar aanleiding van berichten hierover» en aan de andere kant dit protest, deze petitie en het feit dat de provincie Groningen en de gemeente Het Hogeland in beroep gaan tegen het besluit van de Minister om door te gaan met gaswinning in Warffum?3
SodM heeft het winningsplan niet afgewezen. SodM heeft in het advies op het winningsplan aangegeven dat de winning technisch veilig kan plaatsvinden. Wel heeft SodM op 20 december 2024 een verzoek van de NAM om tijdelijk af te zien van handhaven, afgewezen. De NAM had dit verzoek gedaan omdat de instemming met het toen geldende winningsplan voor gaswinning uit het gasveld Warffum tot en met 31 december 2024 was verleend en er nog geen definitief besluit was genomen over het voortzetten van de winning. De bevoegdheid om wel of niet af te zien van handhaven ligt bij SodM.
Op 5 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan in het kader van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeert dat de NAM, alle belangen afwegende, de gaswinning uit het gasveld Warffum en het gasveld Molenpolder mag voortzetten5. Daarbij stelt de voorzieningenrechter dat «in de maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid, ondanks dat een hervatting van de gaswinning uit de gasvelden Warffum en Molenpolder de al bestaande en voortdurende maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid kan versterken, op zichzelf een onvoldoende belang is gelegen voor schorsing van de besluiten van 27 maart 2025.» Tevens geeft de voorzieningenrechter in haar afweging aan: «Schorsing van de besluiten van 27 maart 2025 zal een belangrijk deel van de onrust en gevoelens evenwel niet wegnemen, omdat het Groningenveld, ondanks dat de gaswinning uit dat veld inmiddels is beëindigd, nog langere tijd aardbevingen kan veroorzaken.» Op een later moment vindt een zitting plaats over het beroep van onder meer de provincie Groningen en de gemeente Het Hogeland. Deze zitting is op dit moment nog niet ingepland.
Waarom komt u niet tot dezelfde conclusie als het SodM? Erkent u dat het openhouden van de kleine gasvelden extra pijnlijk is met het oog op het de uitspraak van het SodM van het niet gedogen van de gaswinning in Warffum?
Het kabinet is tot de conclusie gekomen dat winning veilig kan, dat is mede op basis van het advies van SodM. Zie verder het antwoord bij vraag 4.
Erkent u dat er met dit protest, de petitie en het in beroep gaan tegen de gaswinning in Warffum door de provincie Groningen en Het Hogeland blijkt dat er onrust heerst en Groningers zich niet gehoord voelen?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft het kabinet oog voor de Groningers en hoort hun zorgen. Om deze reden ben ik ook in gesprek gegaan met de bewoners van Warffum. Het besluit om de gaswinning bij Warffum voort te zetten is niet lichtvaardig genomen. Daarbij is als resultante van deze gesprekken het seismisch risicobeheersplan (SRB) van NAM voor dit veld aangescherpt.
Deelt u de mening dat, in lijn met de uitspraak van het SodM, het sluiten van de kleine gasvelden in Groningen de enige manier is om gehoor te geven aan de protesten en de grote zorgen die onder Groningers leven?
Nee het kabinet deelt deze mening niet. Zie het antwoord bij vraag 2 en vraag 4.
Bent u van mening dat u recht doet aan de parlementaire enquête aardgaswinning als u de gasvelden in Warffum, Grijpskerk en Pieterzijl openhoudt, vooral gezien de onrust, onveiligheid en de onzekerheid die door dit kabinet worden veroorzaakt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De gaswinning uit het Groningenveld is gestopt. Tegelijkertijd heeft het kabinet aangegeven dat het gas uit de kleine velden nog steeds nodig is. Ook het vorige kabinet was die mening toegedaan en heeft mede om die reden de kleine velden in Groningen niet opgenomen in de Wet sluiting Groningenveld. De kleine gasvelden zijn naar aard en omvang niet te vergelijken met het Groningenveld. Het Groningenveld is het grootste gasveld van Europa en vele malen groter dan het grootste kleine gasveld in Nederland. De risico’s bij gaswinning uit kleine velden zijn kleiner dan die bij het Groningenveld. Het kabinet heeft de aanvragen van de NAM om langer gas te mogen winnen uit de gasvelden Warffum, Grijpskerk (Molenpolder) en Pieterzijl-Oost zorgvuldig bekeken en is op basis van de adviezen van TNO, SodM en de Mijnraad tot conclusie gekomen dat de winning veilig kan plaatsvinden.
Bent u bereid bij het SodM eerst een nieuw advies in te winnen voordat het kleine gasveld in Warffum weer opengaat, gezien het door het SodM afwijzen van het verzoek van de Nederlandse Aardoliemaatschappij om gaswinning bij Warffum vanaf 1 januari 2025 te gedogen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In haar advies uit 2022 geeft SodM aan dat de winning technisch veilig kan plaatsvinden. Volgens SodM zijn de risico’s vergelijkbaar met andere kleine gasvelden in Nederland6. Wel heeft SodM aangegeven dat het advies uit 2022 voor de uitkomsten van de parlementaire enquête Groningen is uitgebracht en dat het goed zou zijn als SodM destijds ook was ingegaan op het burgerperspectief. Zoals bij vraag 2 aangegeven begrijpt het kabinet de zorgen over de gaswinning bij Warffum en ben ik om deze reden persoonlijk in gesprek gegaan met omwonenden. Daarbij is als resultante van deze gesprekken het seismisch risicobeheersplan (SRB) van de NAM voor dit veld aangescherpt.
Kunt u beiden toezeggen om naar aanleiding van de recente beving op zeer korte termijn in gesprek te gaan met bewoners van Warffum en omstreken en de Kamer over deze beide gesprekken te informeren, mits u bereid bent deze gesprekken te voeren? Zo niet, kunt u dan aangeven waarom u hier niet toe bereid bent?
Op dit moment staat er geen gesprek gepland met de bewoners van Warffum naar aanleiding van de beving van 18 mei 2025. Hier is ook geen verzoek van de bewoners van Warffum voor binnengekomen. Mochten er bewoners met schade zijn, dan kunnen deze bewoners zich melden bij het IMG.
Plannen voor nieuwe kerncentrales, kosteninschattingen en veiligheid Borssele |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het AD van 17 mei 2025 getiteld «Anti-kernenergieorganisatie WISE: stop met plannen voor nieuwe kerncentrales, te duur en locatie te krap»?1
Ja
Kunt u toelichten op basis van welke analyse u in de Kamerbrief van 16 mei 2025 (Kamerstuk 32 645, nr. 156) stelt dat kernenergie «noodzakelijk» is voor het behalen van de klimaatdoelen en het garanderen van leveringszekerheid?
Het kabinet is van mening dat kernenergie een noodzakelijke pijler is als onderdeel van een bredere energiemix met hernieuwbare energie en baseert zich daarbij op verschillende rapporten en adviezen (zie ook de volgende antwoorden). Ook internationaal wordt kernenergie gezien als een technologie die bijdraagt aan een betrouwbare levering van elektriciteit; in een recent advies van het International Energy Agency voor Nederland wees het agentschap op het belang van kernenergie in een betrouwbare Nederlandse elektriciteitsmix2, in het bijzonder op de systeemvoordelen die kernenergie kan opleveren.3
Klopt het dat het rapportEnergie door perspectief (ETES 2050)2 kernenergie slechts een optionele rol toebedeelt in een scenario met relatief hoge energiebehoefte, en dus níet als noodzakelijke voorwaarde benoemt voor het behalen van de klimaatdoelen? Zo ja, waarom wordt dan in de Kamerbrief met zoveel stelligheid gesproken over een noodzaak?
In het rapportEnergie door perspectief wordt aangegeven dat het mogelijk is om zonder kernenergie een klimaatneutraal energiesysteem te bewerkstelligen. Voor het kabinet is de inzet van kernenergie om bij te dragen aan een CO2-vrij energiesysteem een belangrijke maar niet de enige overweging om te kiezen voor kernenergie. Zoals de auteurs van het rapport5 zelf ook stellen is een belangrijk argument voor kernenergie dat de diversiteit in energiebronnen en daarmee de robuustheid van het energiesysteem wordt vergroot. Een systeem met kernenergie naast wind en zon is robuuster dan alleen wind en zon. De ervaring leert ook dat het beter is het aanbod van energiebronnen te spreiden en niet te afhankelijk te zijn van een enkele bron of enkele toeleverancier van brandstof. Het kabinet ziet de rol van kernenergie dan ook niet als optioneel en kiest dan ook nadrukkelijk voor kernenergie binnen de energiemix.
Deelt u de analyse dat voor de beoordeling van publieke investeringen in nieuwe kerncentrales het kostenoptimale energiesysteem leidend zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Kosten spelen een zeer belangrijke beoordelingsgrond in het energiebeleid van het kabinet. Het kabinet laat dan ook aanvullend onderzoek doen naar de systeemkosteneffecten van kernenergie (netwerkkosten, kosten voor opslag etc. van verschillende systeemkeuzes) en zal de Kamer daarover na de zomer berichten. Het kabinet kijkt in haar energiebeleid echter breder dan enkel (directe) kosten en neemt daar de andere pijlers uit haar energiebeleid in mee, namelijk betrouwbaarheid en duurzaamheid. Zoals in het vorige antwoord aangegeven is kernenergie ook van belang voor de betrouwbaarheid van het hele systeem.
In hoeverre is bij de kostenraming van de kerncentrales rekening gehouden met de analyse van adviesbureau Witteveen+Bos (Kamerstuk 2022D37754), die stelt dat kernenergie alleen kostenoptimaal is als de investering onder de 4.600 euro per kilowatt (kW) blijft, bij een Weighted Average Cost of Capital (WACC) van 7%?
De gebruikte kosteninschatting in de scenariostudie van Witteveen+Bos was een eerste indicatie, op basis van secundaire referenties. De kostenraming die voorzien is in de Kamerbrief van afgelopen mei is onafhankelijk opgesteld van de assumpties uit eerdere studies, en is gebaseerd op de eigen inschatting van de verschillende technologieleveranciers voor de kosten van een project in Nederland.
Onderzoeksinstituut TNO6 gaat in zijn laatste studie uit van 7.100 euro per kilowatt, waarbij de toevoeging van kernenergie systeemkosten-optimaal is. Het Witteveen+Bos rapport laat dus een iets wat gedateerd beeld zien voor wat betreft de kostenontwikkeling en efficiënte systeeminpassing. Op dit moment onderzoekt TNO tot slot wat de effecten zouden zijn van een scenario (gevoeligheidsanalyse) van een verdubbeling van de investeringskosten voor kernenergie. De resultaten hiervan verwacht het kabinet na de zomer met de Kamer te kunnen delen.
Bent u ermee bekend dat het adviesbureau Profundo in oktober 20243 op basis van internationale ervaringen uitkwam op een realistische kostenmarge van 9.665 euro tot 15.175 euro per kW, wat neerkomt op circa 20 miljard euro per kerncentrale, en daarmee fors boven het door Witteveen+Bos genoemde omslagpunt ligt?
Ja, het kabinet kent dit rapport.
De kosten van verschillende onderdelen van de toeleverketen voor infrastructuur – van arbeid tot staal – zijn sterk gestegen in de afgelopen jaren. Ook speelt de inflatie, die afgelopen jaren hoog was, een rol in het verschil tussen de studies. Dit is niet uniek aan kernenergie projecten, hoewel de bouw van kerncentrales ten opzichte van andere grote energie(-infrastructuur) projecten arbeidsintensiever is en het gebruik van veel verschillende materialen vraagt. Ook bij andere energie(-infrastructuur) projecten zien we dat de kosten flink zijn toegenomen in de afgelopen periode, zoals bijvoorbeeld bij de ontwikkelingen van wind op zee. Witteveen+ Bos laat dus, zoals eerder aangegeven, een iets gedateerd beeld zien.
Op dit moment voert onderzoeksinstituut TNO een systeemkosten studie uit naar de rol van kerncentrales waarbij ook in een gevoeligheidsanalyse wordt gekeken naar het effect van (veel) hogere investeringskosten wordt gekeken (zie vorige vraag). Het kabinet verwacht de resultaten van deze studie na de zomer van dit jaar te kunnen delen met de Kamer.
Hoe rijmt u deze bevindingen met uw stelling in de Kamerbrief dat kernenergie een «kosteneffectieve» bijdrage levert aan het energiesysteem?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief, is eén van de doelen van de technische onderzoeken om een zelfstandig eerste beeld te krijgen van de kosten. Dit beeld is vervolgens ook door de onafhankelijk uitgevoerde Third Party Review getoetst. De plannen en inschattingen van leveranciers zijn onder andere gebaseerd op de ervaringen van recente internationale kernenergieprojecten.
De lessen uit de buitenlandse ervaringen heeft het kabinet vanuit de verschillende eerdere onderzoeken reeds meegenomen in de Nederlandse benadering voor de bouw van de kerncentrales in Nederland. Als onderdeel van het proces van technologieselectie zullen de technologieleveranciers eveneens scherp worden bevraagd op het gebied van kosten en risico’s.
De komende jaren ontstaat daarmee meer helderheid over de kosten naarmate de aanbesteding vordert, en de technologieleveranciers hun voorstellen uitwerken. Na onderhandelingen met de geselecteerde technologieleverancier en definitieve duidelijkheid over de locatie, volgt een steeds complete(re) raming van de kosten, gebaseerd op een steeds volwassener wordend locatie-specifiek ontwerp. Besluitvorming vindt dus getrapt plaats op basis van geactualiseerde inzichten, bijvoorbeeld bij de locatie en techniekselectie. De Kamer zal hier vanzelfsprekend bij betrokken worden.
Heeft u laten doorrekenen welke gevolgen een langere, realistische bouwtijd van 15–20 jaar, zoals blijkt uit internationale praktijk, heeft voor de uiteindelijke kosten per kW en daarmee op de maatschappelijke businesscase van de nieuwe kerncentrales?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat uw kostenraming is gebaseerd op plannen en inschattingen van leveranciers en niet op gerealiseerde kosten uit recente internationale kernenergieprojecten? Zo ja, acht u dit een voldoende solide basis voor het reserveren van tientallen miljarden euro’s aan publiek geld?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid alsnog een onafhankelijke second opinion te laten uitvoeren op zowel de investeringskosten als de systeemimpact van kernenergie, voordat definitieve keuzes worden gemaakt over techniek en locatie?
Ja, het kabinet laat zich al door onafhankelijk experts bijstaan. In de Third Party Review, die 16 mei is gepubliceerd, is door een onafhankelijke partij beoordeeld of de investeringsbandbreedte van 20–30 miljard redelijk is gezien deze fase van het project, waarbij nog geen locatie en technologie is geselecteerd. Ook in het verdere proces zal het kabinet de Kamer op verschillende momenten meenemen in de meest actuele inzichten wat betreft de investeringskosten. De komende tijd gaat het kabinet aan de slag met de technologieselectie en het onderhandelen van het contract voor de bouw van de kerncentrales en het kabinet zal hierbij (opnieuw) worden bijgestaan door onafhankelijk externe experts. De inzichten die onder andere door deze externen zullen worden opgeleverd, worden uiteraard ook met de Kamer gedeeld.
Hoe verhoudt de door u gepresenteerde kosteninschatting zich tot het publieke belang van een robuust en kostenefficiënt energiesysteem? Bent u bereid scenario’s te laten doorrekenen waarin het energiesysteem volledig inzet op hernieuwbare bronnen zonder kernenergie?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5 en 6 voert TNO een studie uit naar de waarde van kerncentrales vanuit een systeemkostenperspectief en kijkt hierbij ook naar de systeemkosten van een systeem zonder kernenergie.
Kunt u toelichten hoe u de ambitie om nieuwe kerncentrales «eind jaren dertig» operationeel te hebben rijmt met het gegeven dat er geen concrete planning mogelijk is voor meer dan 2 à 3 jaar vooruit, en dat de planning voor de komende 2 à 3 jaar, bijvoorbeeld voor de techniekselectie, pas na de zomer wordt verwacht? Acht u deze onzekere planning voldoende om tijdig bij te dragen aan de Nederlandse klimaat- en energieopgaven?
De technische haalbaarheidsstudies hebben meer duidelijkheid gegeven over de planning van de bouw. De resultaten van die studies laten zien dat verdere voorbereiding aan de voorkant meer duidelijkheid zal geven over de concrete planning. Deze inzet betaalt zich uit wanneer de bouw begint, en vermindert daarmee sterk de risico’s tijdens de realisatie van de centrales. Het kabinet wil nu een goede fundering leggen om daarmee (dure) vertraging tijdens de daadwerkelijke bouw te voorkomen.
Grote complexe projecten, zoals de uitbreiding van het transmissienet, de uitrol van wind op zee en de bouw van kerncentrales, gaan gepaard met onzekerheid. Deze onzekerheid is geen reden voor het kabinet om zich hiervoor minder in te zetten, maar om stap voor stap de planning concreter te maken.
Bent u bekend met het bericht van Laka van mei 2025 over het schrappen van een veiligheidseis in de wetgeving voorafgaand aan de levensduurverlenging van de kerncentrale Borssele?4
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het kabinet ervoor heeft gekozen om de veiligheidseis voor de levensduurverlenging van de kerncentrale Borssele te schrappen, zoals gemeld door Laka? Welke risico’s acht u acceptabel bij een dergelijke beleidswijziging?
Zoals aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van I&W9 is sinds de start van de benchmark in 2008 is de controle op nucleaire veiligheid aanzienlijk versterkt. In 2015 is de ANVS gestart als onafhankelijke toezichthouder. Verder is in 2017 de Regeling nucleaire veiligheid geïmplementeerd die aanvullende veiligheidseisen stelt, waaronder de eis tot continue verbetering van de veiligheid. Deze eis betekent dat de kerncentrale Borssele de nucleaire veiligheid continu moet blijven verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld zijn naar aanleiding van informatie verkregen bij andere kerninstallaties in binnen- en buitenland. Ook worden er op meerdere onderwerpen peer reviews (toetsingen door experts) bij de kerncentrale uitgevoerd. De benchmark heeft hier geen toegevoegde waarde meer. Met het afschaffen daarvan gaan de veiligheidseisen niet omlaag en wordt de kerncentrale niet minder veilig.
Welke gevolgen heeft het schrappen van deze veiligheidseis voor de operationele veiligheid van de kerncentrale Borssele op de korte en lange termijn?
Met afschaffen van de benchmark worden geen veiligheidseisen geschrapt. Dit heeft dan ook geen gevolgen voor de strikte veiligheidsvereisten waar de kerncentrale aan moet voldoen. De ANVS ziet toe op de naleving van de veiligheid. Het stoppen met deze benchmark doet daar niets aan af. De kerncentrale kan en mag alleen in bedrijf blijven als de veiligheid is aangetoond. Zoals toegelicht in het vorige antwoord heeft de benchmark geen toegevoegde waarde meer.
Is er voor het schrappen van de veiligheidseis en de levensduurverlenging van de kerncentrale Borssele een nieuwe Milieu-effectrapportage (MER) opgesteld, waarin ook de risico’s en effecten van deze wijziging worden onderzocht? Zo ja, kunt u de uitkomsten delen? Zo nee, waarom niet?
Een milieueffectrapportage (mer) wordt uitgevoerd bij het maken van plannen en programma’s en het nemen van besluiten over projecten. De keuze om de benchmark niet voort te zetten (waarmee als gezegd geen veiligheidseis wordt geschrapt) is geen besluit, plan of programma waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Het afschaffen van de benchmark heeft geen gevolgen voor de strikte veiligheidseisen waar de kerncentrale aan moet voldoen of voor de wijze waarop de kerncentrale geëxploiteerd wordt. Het stoppen van de benchmark is in dit opzicht geen reden om een nieuw of gewijzigd MER op te stellen.
De gevolgen van de exploitatie van de kerncentrale Borssele voor het milieu zijn betrokken in het MER, dat is opgesteld ten behoeve van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met de bedrijfsduurverlenging van deze kerncentrale. EPZ zal daarnaast een vergunning moeten aanvragen om de kerncentrale na 2033 open te houden. Om de aanvraag in te kunnen dienen moeten de effecten van de voortgezette exploitatie onderzocht worden. Daarnaast geldt dat de ANVS-toezicht houdt op de nucleaire veiligheid van de kerncentrale.
Op dit moment is het wetsvoorstel aanhangig bij de Raad van State voor advies. De verwachting is dat het wetsvoorstel na de zomer aan de Kamer kan worden aangeboden.
Wat doet u met de breed ingediende zienswijzen op het Programma Aansluiting Wind Op Zee (PAWOZ) – Eemshaven van alle noordelijke overheden?
Alle binnengekomen zienswijzen, waaronder de zienswijze van de noordelijke overheden, zijn zorgvuldig bekeken en gewogen. Waar nodig, hebben deze geleid tot aanscherpingen in het programma en de vervolgfase. De binnengekomen zienswijzen zijn daarnaast voorzien van een reactie in de Nota van Antwoord. Dit geldt ook voor de adviezen ingebracht door partijen waar nauw mee is samengewerkt, zoals het Omgevingsberaad Wadden (OBW), de Commissie mer, Beheerautoriteit Wadden en het Noordzeeoverleg. Na verwerking van deze aanpassingen worden het definitieve programma en de Nota van Antwoord gepubliceerd. Deze stukken zijn dan te raadplegen via de website www.rvo.nl/pawoz-eemshaven.
Hoe bent u tot het voorkeurstracé gekomen? Waarom is afgeweken van het voorstel vanuit de regio?
In de Kamerbrief Publicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven wordt het besluit nader toegelicht. De Schiermonnikoog Wantij route is de enige betrouwbare, haalbare route die zorgt dat wind op zee tijdig aanlandt. De voorkeursroute van de regio, de Tunnel route, is mogelijk, maar is te onzeker en te complex voor tijdige aansluiting van Doordewind. Daarom is gekozen voor een «en-en oplossing»: voor de aansluiting van Doordewind via de Schiermonnikoog Wantij route (VII) en het verder onderzoeken van de Tunnel route (X) voor toekomstige aanlandingen.
Waarom is de tunnelvariant niet opgenomen in de projectMER voor de aansluiting van de windparken Doordewind en Ten Noorden van de Waddeneilanden, terwijl niet zeker is of de effecten van het voorkeurstracé gemitigeerd kunnen worden of een ADC-toets wordt doorstaan?
Het opnemen van de Tunnel route samen met de Schiermonnikoog Wantij route in de projectprocedure van Doordewind – cf. de wens van de regionale overheden – is niet mogelijk. Binnen een projectprocedure wordt cf. de Omgevingswet een definitief en goed onderbouwd projectbesluit genomen over één concrete invulling van het project, waarvoor ook een projectMER wordt opgesteld. Voor meerdere alternatieven kan wel een planMER worden uitgevoerd, dat is in PAWOZ-Eemshaven reeds gedaan.
De Schiermonnikoog Wantij route (VII) is een haalbare, betrouwbare route die kan worden aangelegd met bewezen technieken die eerder al zijn toegepast door TenneT in het Duitse Waddengebied. De Tunnel route (X) daarentegen kent een hoge mate van complexiteit. Dit betreft zowel technische complexiteiten maar ook in organisatievorm. Deze complexiteit heeft ook zijn weerslag op de planning en kosten. Volgens de huidige inschatting duurt de tunnel minstens 3,5 jaar langer en is deze 3,2 miljard duurder, waarbij het risico op de overschrijding van deze inschatting door de complexiteit zeer aannemelijk is. Door nu in te zetten op de Tunnel route voor de aansluiting van windenergiegebied Doordewind zou er een onverantwoord risico worden genomen die ertoe kan leiden dat de aansluiting van wind op zee in Noord-Nederland nog vele jaren op zich laat wachten, en dat is onwenselijk voor de economie in Noord-Nederland, de energie-onafhankelijkheid en het verduurzamen van de industrie.
Is er een ambtelijke projectgroep die werkt aan de tunnelvariant? Zo nee, waarom niet?
Ja, die is er.
Waarom wordt er geen tempo gemaakt met de tunnelvariant als alternatief?
In de Kamerbrief Publicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven wordt uitgelegd dat de Tunnel route voor toekomstige windparken wordt opgenomen in het Programma Verbindingen Aanlanding Wind op Zee (pVAWOZ). Om voortgang en efficiëntie te waarborgen en onnodige vertraging te voorkomen, is ervoor gekozen om vooruitlopend op besluitvorming binnen het pVAWOZ een aantal van onderzoeken naar de tunnel op te starten en uit te voeren. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met partijen uit de industriesector over de toevoeging van CO2 als modaliteit en met overheden over hun rol in het vervolg. Ook zijn de onderzoeksvragen voor de volgende fase uitgewerkt en is er een projectgroep wat nu verder werkt aan de Tunnelvariant.
Waarom is er nog geen initiatiefnemer voor de tunnel?
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei is beleidsmatig verantwoordelijk voor de uitrol, regie, planning van energie-infrastructuur, maar voert het fysieke bouwen zelf niet uit. De daadwerkelijke aanleg van infrastructuur, zoals kabels, leidingen en stations, wordt uitgevoerd door netbeheerders, marktpartijen en andere uitvoerende organisaties.
In het geval van de tunnelvariant zal er voor de aanleg (en voorbereidende processen) een initiatiefnemer moeten worden gezocht/samengesteld. De initiatiefnemer van de tunnelvariant hangt af van de gebruikers van de tunnel. Het toevoegen van meerdere modaliteiten (elektriciteit, waterstof en CO2), conform de wens van de regio, leidt ook tot meerdere gebruikers van de tunnelvariant. Deze gebruikers zullen samen een organisatievorm moeten kiezen, bijvoorbeeld een Special Purpose Vehicle (SPV) als formele initiatiefnemer van de tunnel. Deze stap is onderdeel van het vervolgtraject (zie ook vraag 4). Het ministerie is dus op dit moment initiatiefnemer van de onderzoeken die tot doel hebben de hierboven beschreven organisatie te helpen opzetten, inclusief de bijbehorende governance.
Waarom bent u wél initiatiefnemer voor de kerncentrale, maar niet voor de tunnelvariant? Wat is het verschil?
Voor de bouw van een kerncentrale is er een concreet voornemen vanuit het kabinet waarbij nu een projectprocedure wordt gestart, vastgelegd in het Regeerprogramma. Zo ver is de tunnel nog niet, deze wordt nu verder onderzocht voor toekomstige windparken. Daar vinden nog voorbereidende onderzoeken voor plaats. Waaronder een onderzoek naar (de randvoorwaarden voor) het vormen van een initiatiefnemer en wat de rol van de Rijksoverheid daarin zou kunnen zijn. In deze fase van voorbereidende onderzoek is het ministerie de initiatiefnemer. Voor de aanleg en de voorbereidende processen zal er een SPV (zie vraag 6) gevormd moet worden om de formele initiatiefnemer te zijn.
Waarom is in de planMER geen meest milieuvriendelijk alternatief aangewezen, terwijl de tunnelvariant de minste effecten heeft op natuur, landbouw en omgeving?
De verplichting om een Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) te beschouwen in een MER is sinds 2011 niet meer van toepassing. Destijds is besloten deze verplichting te laten vervallen om de MER beter te laten aansluiten bij de Europese MER-richtlijn.
Wel blijft het belangrijk om redelijke, milieuvriendelijke alternatieven te zoeken tijdens de MER. Daarom is er in het gehele ontwerpproces continu gezocht naar optimalisaties vanuit het milieuperspectief. Dit is gedaan doormiddel van het in beeld brengen van de milieueffecten van de verschillende routes en het optimaliseren van de ligging van de routes en voorgestelde mitigerende maatregelen. Ook is het effect op milieu leidend geweest in de selectie van de tracés. Zie het antwoord van vraag 9 voor toelichting op hoe dit gedaan is gedurende het programma. Van de acht onderzochte routes voor kabelsystemen zijn er vijf afgevallen vanwege de te verwachten impact op milieu.
Erkent u dat snelheid nooit boven milieu, natuur en bodemkwaliteit mag gaan in een kwetsbaar UNESCO-gebied als de Waddenzee?
Het kabinet erkent de noodzaak en het belang van een zorgvuldige afweging waarin we verantwoord omgaan met de kwetsbare natuur van het Waddengebied. Er zijn vijf routes afgevallen vanwege de te verwachten impact op milieu. Daarnaast staat in de Kamerbrief Publicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven een toelichting op de voorgenomen keuzes, en op welke manier de mogelijke effecten op natuurwaarden daarin zijn meegenomen. Daarbij wil het kabinet nogmaals meegeven dat in het planMER van PAWOZ-Eemshaven de effecten van de aanleg en gebruik van kabelsystemen en leidingen in beeld zijn gebracht door middel van een passende beoordeling (op het niveau van een planMER). In de uitgevoerde onderzoeken is getoetst aan het aanwijzingsbesluit Natura-2000 gebieden en de daarin opgenomen instandhoudingsdoelstellingen, het beheerplan Waddenzee en is in het kader van de UNESCO Werelderfgoed een Heritage Impact Assessment (HIA) uitgevoerd.
Bent u op de hoogte van de vertragingen in de realisatie van windparken op zee?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de realisatie van wind op zee onder druk staat. Dit komt doordat de kosten van de ontwikkeling van windparken op zee toenemen. Ook de verwachte innovaties voor bijvoorbeeld waterstof gaan minder snel dan verwacht. Bij bestaande projecten, zoals de Delta Rhine Corridor, zien we dat de complexiteit van de realisatie toeneemt. Daarbovenop zijn er zorgen over de betaalbaarheid van de toekomstige energie infrastructuur en de stijgende energierekening.
Het kabinet werkt daarom aan een actieplan om de realisatie van wind op zee mogelijk te maken. Dat is erop gericht om vanuit het Rijk stabiel, betrouwbaar beleid te voeren om zo stap voor stap een betrouwbare realisatie van het net op zee en de aansluiting van de reeds geplande en toekomstige windparken. Het concrete actieplan wordt later dit jaar gepubliceerd.
Deelt u de opvatting dat aanlanding van kabels dan pas plaatsvindt ná realisatie van de windparken?
Nee. Het realiseren van wind op zee projecten is complex en kent een lange voorbereidingstijd. Om te zorgen dat de windparken op zee zo snel mogelijk na de bouw draaien, is het noodzakelijk om vooruitlopend op de tenders en investeringsbeslissingen van windparkontwikkelaars de aansluitingen van wind op zee voor te bereiden, aangezien die een veel langere doorlooptijd kennen.
Deelt u de conclusie dat bij vertraging van windparken op zee voldoende tijd is om de tunnelvariant te realiseren, mits die nu wordt meegenomen in de projectMER?
Indien in de toekomst blijkt dat de realisatie van het windenergiegebied Doordewind vertraagt, dan geldt nog steeds dat er rekening gehouden dient te worden met een vertraging van de realisatieplanning van de Tunnel route. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de Tunnel route op zijn vroegst voorzien is in 2036, die van de Schiermonnikoog wantij route in 2033. Daarbij wordt in de planning uitgegaan van start van de projectprocedure in september 2025. Dat is voor de Tunnel route niet haalbaar, gezien de uitvoerbaarheid van de tunnelvariant vooralsnog te onzeker is om deze op te kunnen nemen in een projectprocedure (zie ook vragen 5 en 6). Bovendien is de verwachting dat door de complexiteit van de Tunnel route, zowel technisch als organisatorisch deze realisatietermijn verder naar achteren loopt.
Op welk onderzoek baseert u dat gestuurde boring langs de Waddenkust een verziltingsrisico oplevert?
Diverse kustgebieden hebben te maken met toenemende kans op verzilting. Het gebied langs de Waddenkust hoort hier ook bij. Dit blijkt uit diverse studies en onderzoeken. Dit volgt bijvoorbeeld uit het onderzoek «Analyse Impact Agrarische Waarden» gedaan in PAWOZ-Eemshaven. Aanleg van ondergrondse kabelsystemen, waarbij sprake is van wateronttrekking, kunnen leiden tot een versnelling van het risico van verzilting. Gestuurde boringen verkleinen dat risico sterk.
Deelt u de analyse dat lekkage van zilt kwelwater bij gestuurde boring kan leiden tot verzilting van landbouwgrond?
Bij het aanleggen van kabelsystemen met open ontgraving is sprake van onttrekken van grondwater als gevolg van bemalen. Hierdoor bestaat het risico dat zouter water omhoog komt. Met het toepassen van gestuurde boringen is er nauwelijks sprake van bemaling, waardoor het risico op verzilting sterk wordt gereduceerd. Het kabinet heeft daarom TenneT verzocht om in overleg met landeigenaren zoveel als mogelijk gestuurde boringen toe te passen.
De gestuurde boringen kunnen vanaf hun start op maaiveld dieptes van bijvoorbeeld 10, 20 of meer meters bereiken. Hierdoor zullen verschillende bodemlagen doorsneden worden. Indien de stijghoogte van het grondwater in de laag onder een specifieke afsluitende grondlaag hoger is dan de stijghoogte van het grondwater boven deze laag, bestaat er inderdaad een risico op kwelstroming via de boorgang wanneer de afsluitende laag wordt doorboord.
In een dergelijk geval zijn echter mitigerende maatregelen beschikbaar om de kwelstroming te voorkomen. Tijdens het boorproces wordt het zoute kwel door het boorgat voorkomen door het afdichtende effect van de boorvloeistof (bentoniet). In de boorgaten komen mantelbuizen en daarin de kabels. Na het intrekken van de mantelbuizen zal de ruimte tussen de boorgaten en de mantelbuizen opgevuld worden, waardoor het boorgat permanent wordt afgedicht. Hierdoor kan het zoutere water via de boorgaten niet naar de oppervlakte.
Bent u bekend met de volgende voorbeelden van verzilting door gestuurde boringen: Noordoostpolder (2018), Niedersachsen (2020), Murcia (2017), Camargue (2021) en Sonora (2018)?
Het kabinet heeft TenneT naar de voorbeelden gevraagd. Zij is bekend met aanleggen van kabels in de Noordoostpolder. Hier is een beperkt aantal gestuurde boringen toegepast. Bij TenneT zijn geen gevallen bekend van verziltingseffecten als gevolg van die gestuurde boringen.
Wel geldt dat per project er naar de specifieke condities gekeken wordt waaronder een gestuurde boring kan plaatsvinden. Tussen de genoemde voorbeelden is er sprake van een aantal onderscheidende zaken, zoals aanlegtechnieken, lengte van het tracé, type kabels, bodemgesteldheid en de ligging nabij kust. Daardoor zijn de genoemde voorbeelden onderling moeilijk of niet vergelijkbaar.
Wat onderscheidt het voorkeurstracé van deze gevallen?
Zie antwoord vraag 15.
Is bij uw analyse rekening gehouden met de heterogene bodemstructuur van de Groninger Waddenkust en de verhoogde kans op kwel en verzilting bij schelp- en zandlagen?
Ja, de lokale situatie is bekend. Om die reden is er juist – veel meer dan regulier voor een plan-MER en programma – onderzoek gedaan dat verder gaat dan alleen bureaustudies. Tijdens de bureaustudies werd namelijk duidelijk dat er onvoldoende informatie beschikbaar was over de situatie in Groningen. Vervolgens heeft het kabinet aanvullend peilbuizen-, bodem-, en zogeheten DUALEM-onderzoek door TenneT uit laten voeren op de mogelijke route van de kabels. Hieraan hebben zo'n 20–25 grondeigenaren minnelijk meegewerkt, tegen een vergoeding. De informatie uit deze peilbuizen is gebruikt om de modellen te verfijnen en aan te vullen. Hierdoor is er een veel beter beeld ontstaan van de variëteit van de bodemstructuur. Uiteindelijk zijn elf representatieve bodemclusters geïdentificeerd, die elk met twee kwelsituaties zijn gemodelleerd. In totaal zijn er daarmee 22 modellen opgesteld.
Waarom ontbreekt een specifiek onderzoek naar de risico’s van gestuurde boring in de uitgevoerde studies?
In het Programma is bewust gekozen om een zogeheten «realistisch worst-case-scenario» te onderzoeken. Hiermee kan redelijkerwijs worden aangenomen dat er geen grotere effecten dan nu berekend zullen ontstaan. Deze aanpak is zeer gebruikelijk in de systematiek van milieueffectrapportages.
In de onderzoeken ten aanzien van effecten van kabelaanleg op landbouw, is daarom gekozen voor aanleg via een open ontgraving. Hierbij is er sprake van het bemalen van de sleuven met effecten op grondwater. Bij het toepassen van gestuurde boringen is er nauwelijks sprake van bemaling, waardoor het risico op verzilting als gevolg van kabelaanleg zeer klein is (zie ook het antwoord op vraag 14). De effecten van aanleg via gestuurde boringen vallen daarom binnen de effecten van het «realistisch worst-case-scenario».
Deelt u de constatering dat het rapport «Effectberekeningen verzilting tracé Eemshaven» van Acacia Water (d.d. 12 juli 2024) ernstige tekortkomingen bevat, zoals het ontbreken van een betrouwbaarheidsanalyse?
Nee, die mening deelt het kabinet niet. In het kader van PAWOZ-Eemshaven is vanwege de specifieke kenmerken van dit gebied en verzoeken vanuit de landbouwsector veel meer en uitgebreider onderzoek gedaan, onder andere op het gebied van effecten op landbouw. Dit geldt ook voor het zorgvuldig uitgevoerde verziltingsonderzoek, dat qua detailniveau ruimschoots passend is bij besluitvorming voor een Programma.
Zowel de keuze voor het onderzoeksbureau, de vraagstelling van het onderzoek als de tussentijdse resultaten zijn allen via en met de LTO-organisatie en met een selectie van LTO-leden tot stand gekomen danwel besproken in de afgelopen jaren. Hieruit heeft het kabinet geen signalen gehad dat er ernstige tekortkomingen zijn. Onderdeel van de studie van Acacia Water is een Monte Carlo analyse, waarbij de gevoeligheid van de modelresultaten voor belangrijke parameters bepaald is om daarmee inzicht te krijgen in de betrouwbaarheid van de modelresultaten. Daarnaast is er een modelverificatie uitgevoerd om te achterhalen in hoeverre de modelresultaten overeenkomen met de veldmetingen die zijn uitgevoerd.
Klopt het dat in het rapport vier verschillende bodemmodellen zijn gebruikt met grote onzekerheden, maar desondanks uitspraken zijn gedaan in harde jaartallen?
Nee, dat is niet geheel juist. Het onderzoeksbureau gaf aan dat er inderdaad geen betrouwbare gebiedsdekkende informatie voor handen was, waardoor er gebruik is gemaakt van meerdere modellen om betrouwbare beslisinformatie te ontwikkelen. Deze modellen zijn aangevuld met meetgegevens. Uiteindelijk zijn elf representatieve bodemclusters geïdentificeerd, die elk met twee kwelsituaties zijn gemodelleerd. In totaal zijn er daarmee 22 modellen opgesteld, zie ook het antwoord op vraag 17.
Op basis van het onderzoek is een bandbreedte gegeven van hersteltijden. Deze zijn afhankelijk van de dikte van de zoetwaterlens en de kwelflux die op het betreffende perceel aanwezig is, en varieert van circa 1 jaar tot een hersteltijd in de orde van 5 jaar.
Erkent u dat bij gebruik van onzekere modellen de uitkomst een bandbreedte moet zijn, voorzien van een betrouwbaarheidsanalyse?
Ja. Om die reden bevatten de gebruikte onderzoeken ook bandbreedtes en betrouwbaarheidsanalyses. Zie ook de beantwoording op vragen 19 en 20.
Het Berenschot Rapport: De effecten van energiebesparende maatregelen op de energierekening van huishoudens in energiearmoede |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport van Berenschot uit maart 2023, getiteld «De effecten van energiebesparende maatregelen op de energierekening van huishoudens in energiearmoede»?1
Ja.
Erkent u dat – mede op basis van genoemd rapport – de stijgende gasprijzen zonder aanvullende structurele maatregelen – door middel van isolatie en overstap op gasvrije verwarming – kunnen leiden tot een stijging van het aandeel huishoudens in energiearmoede tot zo'n 30% in 2030? Acht u dit acceptabel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het rapport van TNO «Scenario’s energiearmoede voor 2025 bij stijgende energieprijzen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat uit dit TNO-rapport blijkt dat er naar verwachting zonder het tijdelijk noodfonds energie in 2025 naar schatting 636.000 huishoudens in energiearmoede zullen verkeren? Erkent u dat – gezien de aanhoudend stijgende gasprijzen – tijdelijke compensatiemaatregelen in de komende jaren steeds duurder zullen worden om energieschulden te voorkomen? Kunt u een inschatting geven van hoeveel duurder dit zal worden de komende 5 jaar?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 benoemd, zijn er diverse factoren die in samenhang bepalen hoe groot de groep huishoudens in energiearmoede is.
Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor het bieden van ondersteuning bij het nemen van structurele maatregelen die de energierekening blijvend verlagen. Het verduurzamen van de woning is een belangrijke manier om minder kwetsbaar te zijn voor toekomstige prijsstijgingen en de noodzaak voor nieuwe tijdelijke compensatiemaatregelen te verminderen.
TNO heeft in het rapport, genoemd in vraag 3, de impact van stijgende energieprijzen op energiearmoede in 2025 onderzocht. Aan de hand van drie prijsscenario’s maakte TNO een inschatting van het aantal huishoudens met energiearmoede. Gezien de onzekerheid van de energieprijsontwikkeling geven deze drie scenario’s een bandbreedte.
Het hoogste prijsscenario (gemiddelde gasprijs € 1,52) leidt volgens TNO tot een toename van energiearmoede tot 7,6% (circa 640 duizend huishoudens). Op dit moment (april 2025)3 ligt de gemiddelde consumentenprijs voor gas op € 1,36 en daarmee dichtbij het laagste prijsscenario zoals geschetst door TNO. Zonder het effect van andere gerichte steunmaatregelen mee te nemen, stijgt het aantal huishoudens in energiearmoede volgens TNO in dit scenario tot 6,6% (circa 550 duizend huishoudens).
Het is echter belangrijk om hierbij aan te tekenen dat het effect van diverse gerichte maatregelen die het kabinet treft in 2025 niet in dit cijfer van TNO wordt meegenomen. Het gaat bijvoorbeeld om de financiële ondersteuning van circa 110 duizend energiearme huishoudens via het Energiefonds 2025 en de effecten van diverse verduurzamingsmaatregelen die ook van belang zijn voor huishoudens met (risico op) energiearmoede, zoals de inzet van SPUK Aanpak Energiearmoede, het verder uitfaseren van EFG huurwoningen en de renteloze lening van het Warmtefonds voor woningbezitters met een verzamelinkomen tot 60 duizend euro.
Hoe duidt u het feit dat het Tijdelijk Noodfonds Energie binnen enkele dagen was uitgeput? Toont dit aan dat het beschikbare budget ontoereikend was voor de grootte van de doelgroep? Vat u dit op als een signaal dat structurele maatregelen noodzakelijk zijn?
Het hoge aantal aanvragen dat in korte tijd is binnengekomen bij het Energiefonds laat zien dat veel huishoudens zich zorgen maken over het betalen van de energierekening en dat het Energiefonds goed vindbaar is. De stichting beoordeelt op dit moment welke aanvragen aan de voorwaarden voldoen en aan wie steun zal worden uitgekeerd.
Voor meer informatie over het beschikbare budget en het proces rondom de openstelling van het Energiefonds, verwijst het kabinet graag naar de eerdere Kamerbrief en beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van GL-PvdA en de SP over het Energiefonds 2025.4 5 6
Kunt u bevestigen dat volgens het Berenschot-rapport de energierekening van huishoudens in energiearmoede structureel gehalveerd kan worden wanneer woningen worden geïsoleerd tot schillabel B en worden voorzien van een elektrisch alternatief voor gasgestookte verwarming?
In het Berenschot-rapport wordt berekend dat huishoudens hun energierekening fors kunnen verlagen door het nemen van isolatiemaatregelen in combinatie met het aanschaffen van een (hybride) warmtepomp. Dit sluit aan bij de visie van het kabinet: het nemen van verduurzamingsmaatregelen is een belangrijke route om de energierekening te verlagen en daarmee ook minder kwetsbaar te worden voor prijsstijgingen. Tegelijkertijd geeft Berenschot aan dat de situatie en hoogte van de mogelijke besparing per woning verschilt, bijvoorbeeld op basis van de huidige energetische kwaliteit of andere kenmerken van de woning. Zoals eerder benoemd spelen ook andere ontwikkelingen op de energiemarkt een belangrijke rol in de uiteindelijke totstandkoming van de energierekening. De modelmatige benadering van Berenschot geeft nuttige inzichten in het potentieel voor en de gemiddelde effecten van deze verduurzamingsmaatregelen, echter een structurele halvering van de energierekening na verduurzaming voor ieder huishouden kan niet worden gegarandeerd.
Erkent u dat een aanpak die structureel de energierekening verlaagt – door middel van isolatie en overstap op gasvrije verwarming – op de lange termijn (10 jaar) effectiever is in het tegengaan van energiearmoede dan herhaalde inzet van tijdelijke steunmaatregelen? Zo niet, waarom niet?
Ja, op lange termijn is een aanpak die structureel de energierekening verlaagt effectiever dan herhaalde inzet van tijdelijke financiële steunmaatregelen. Echter, het verduurzamen van de gebouwde omgeving kost tijd en een deel van de huishoudens heeft ook op dit moment directe steun nodig. Daarom zet het kabinet met het plan voor het Social Climate Fund (SCF) in op gerichte steun voor huishoudens bij het verlagen van de energierekening via beide routes. Daarnaast blijft het belangrijk om de ontwikkeling van de prijzen op de energiemarkt te monitoren.
Met welk voorgenomen en staand beleid wilt u invulling geven aan de conclusie van het Berenschot rapport dat het mogelijk is om de energierekening voor huishoudens in energiearmoede structureel te halveren in 2030? Kunt u onderbouwen hoe dit beleid toereikend is om de energierekening structureel te halveren voor huishoudens in energiearmoede in 2030?
Energiearmoede ontstaat uit een samenspel van ontwikkeling van het inkomen, energiekosten en de energetische kwaliteit van de woning. Het kabinet zet daarom in op een combinatie van verduurzaming in de gebouwde omgeving, ondersteuning bij het betalen van de energierekening en voldoende en concurrerend aanbod voor consumenten op de energiemarkt. Het is hierbij de inzet dat de energierekening betaalbaar wordt en blijft voor iedereen. Het halveren van de gemiddelde energierekening is hierbij geen doel op zich. Zie ook de kanttekening hierbij in antwoord op vraag 7.
Het kabinet stimuleert op diverse manieren woningbezitters en verhuurders tot het nemen van verduurzamingsmaatregelen voor de langere termijn. Via de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE), de Subsidieregeling verduurzaming verenigingen van eigenaar (SVVE) en gunstige leenvoorwaarden via het Warmtefonds, worden woningbezitters financieel ondersteund bij het nemen van dergelijke maatregelen. Het kabinet zet de uitfasering van EFG-labels bij huurwoningen door. Via de Subsidieregeling Onderhoud en Verduurzaming Huurwoningen (SVOH) wordt aan private verhuurders subsidie verstrekt voor het verduurzamen van huurwoningen. Het Ondersteuningspakket Verduurzaming Particuliere Verhuurders biedt daarbij praktische ondersteuning. Daarnaast treffen we maatregelen met extra gunstige voorwaarden voor huishoudens met een laag of middeninkomen, bijvoorbeeld het Warmtefonds en maken gemeenten gebruik van de subsidie voor de lokale aanpak van het Nationaal Isolatie Programma (in totaal € 1,6 miljard). Ten slotte is er aandacht voor extra ondersteuning voor energiebesparing bij de groep huishoudens met energiearmoede, bijvoorbeeld via de inzet van de SPUK energiearmoede.
Echter, het verduurzamen van de gebouwde omgeving kost tijd en een deel van de huishoudens heeft ook op dit moment directe steun nodig. Ook hier geeft het kabinet aandacht aan in 2025 en in de komende jaren, bijvoorbeeld door de verlaging van de energiebelasting7 en de inzet van het Energiefonds. Het kabinet heeft besloten om de middelen uit het Social Climate Fund voor Nederland (€ 720 mln.) onder andere in te zetten voor maatregelen in de gebouwde omgeving om energiearmoede te beperken. Het kabinet dient hiertoe medio 2025, op een nog met de Europese Commissie af te stemmen moment, een definitief plan in. Daarin zal door het kabinet worden ingezet op het beschikbaar stellen van € 174,5 mln. uit het SCF voor een publiek Energiefonds en € 350 mln. uit het SCF voor de verlenging/uitbreiding van het Warmtefonds en ondersteuning voor huishoudens via één loketfunctie. Hiermee helpt het kabinet mensen met een laag inkomen met structurele verduurzaming in combinatie met ontzorging en tijdelijke ondersteuning bij het betalen van de energierekening.
Bent u het eens dat het algemeen bekend is dat isolatie tot schillabel B een randvoorwaardelijke stap is om naar een elektrische warmtepomp over te stappen? Erkent u dat de gemaakte afspraken met woningcorporaties om het isolatielabel EFG uit te faseren onvoldoende is om over te stappen op elektrische warmtepomp waar dit de meest geschikte oplossing is?
Isolatie tot schillabel B is geen randvoorwaardelijke stap om naar een volledig elektrische warmtepomp over te stappen. Of het mogelijk is om over te stappen op een elektrische warmtepomp hangt ook af van andere zaken, zoals het type afgiftesysteem in de woning en het type warmtepomp. Een woning moet redelijk tot goed geïsoleerd zijn om te kunnen overstappen op een volledig elektrische warmtepomp.
Woningcorporaties zijn goed op weg met de verduurzaming van hun woningen. Uit de Aedes benchmark (2024) volgt dat inmiddels 44,1% van de corporatievoorraad energielabel A of beter heeft. Het aantal E, F en G label woningen laat een afname van 21% zien (van 180.700 in 2023 naar 142.900 in 2024). Ook het aantal D en C-labels neemt af. Bij het uitfaseren van EFG-labels worden corporatiewoningen veelal naar circa energielabel B gebracht. Voor een deel zal ook de installatie van een (hybride) warmtepomp hebben bijgedragen aan deze labelstappen.
Bent u bekend met het TNO-rapport «Energiehulpen met lokale inbedding het meest effectief»? Onderschrijft u de conclusie dat lokale, laagdrempelige ondersteuning essentieel is voor het effectief bereiken en ontzorgen van huishoudens in energiearmoede?3
Ja, daar ben ik mee bekend. Het kabinet onderschrijft het belang van het bereiken en ontzorgen van huishoudens bij energiebesparing en verduurzamingsmaatregelen, in het bijzonder bij huishoudens met energiearmoede. Voor deze doelgroep gebruiken veel gemeenten de SPUK energiearmoede voor de inzet van energiehulporganisaties. Het is duidelijk dat lokale energiehulporganisaties vaak zeer goed werk verrichten en goed de aansluiting vinden bij bewoners door geworteld in de wijk hun werk te doen. Ook meer landelijk opererende energiehulporganisaties hebben echter een belangrijke rol gespeeld bij de aanpak van energiearmoede, bijvoorbeeld door in relatief korte tijd grote aantallen huishoudens te bezoeken. Gemeenten hebben veel beleidsvrijheid gekregen bij de besteding van de SPUK energiearmoede, mits zij de middelen gebruiken om huishoudens te ondersteunen die in een kwetsbare positie zitten vanwege de hoge energielasten.
Op welke wijze ondersteunt u lokale, laagdrempelige energiehulpnetwerken in het bereiken en ontzorgen van huishoudens in energiearmoede? Kunt u onderbouwen hoe deze ondersteuning voldoende is voor de komende 5 jaar?
Sinds de energiecrisis is er vanuit het Ministerie van VRO op diverse manieren ondersteuning geboden om dit type organisaties op te richten en te ondersteunen. De belangrijkste impuls is de SPUK Aanpak Energiearmoede van 550 miljoen euro waar gemeenten dit type organisaties mee ondersteunt. Ook zijn er specifieke subsidies verstrekt om deze organisaties te verstevigen zoals het initiatief van Energie Samen, de Energiebank en de Fixbrigade in het zogenaamde LEA Lokale Aanpak Energiearmoede en er wordt binnen het programma Energiehulpnetwerk van Milieu Centraal geïnvesteerd in kennis en kunde over het vinden van een goede aansluiting bij bewoners van diverse achtergronden.
Voor de uitvoering van het amendement Rooderkerk/Postma (36 600 XXII, nr. 60) is 10 miljoen beschikbaar gesteld om dit type organisaties verder te ondersteunen en het Ministerie van VRO is met deze partijen in gesprek om hier vorm aan te geven.
Voor de uitwerking van het Social Climate Fund worden middelen aangevraagd om vorm te geven aan de zogenaamde «one stop shop», het zogeheten Energiehuis. Daarmee worden gemeenten verder ondersteund om goede lokale organisaties op te zetten die bewoners ondersteunen met verduurzaming.
Hoe verhouden de financiële middelen die ingezet worden voor de aanpak van energiearmoede via woningisolatie en gasvrije verwarmingsopties zich tot tijdelijke steunmaatregelen en de verlaging op energiebelasting?
Er is een belangrijk verschil tussen generieke en gerichte maatregelen. Met generieke maatregelen ondersteunt het kabinet alle huishoudens. Een goed voorbeeld hiervan is de aangekondigde verlaging van de energiebelasting9 met 600 miljoen euro in de komende drie jaar.
Met gerichte maatregelen zet het kabinet de beschikbare financiële middelen zoveel mogelijk in voor de groep huishoudens die deze steun het meest nodig hebben. Het Energiefonds, operationeel in 2023, 2024 en 2025, is het meest gericht, door de combinatie van een laag inkomen én hoge energiekosten mee te nemen. Ten slotte zet het kabinet in op diverse verduurzamingsmaatregelen die ook ten goede komen aan huishoudens in energiearmoede zoals beschreven in vraag 8.
Op welke wijze monitort u de doelmatigheid van structurele versus tijdelijke maatregelen in het tegengaan van energiearmoede, en bent u bereid deze monitoring inzichtelijk te maken voor de Kamer, inclusief een kosten-batenanalyse? Neemt u in deze analyse verschillende scenario’s voor stijgende gasprijzen mee? Zo nee, waarom niet?
Het is niet eenvoudig om het budgettaire beslag en de impact van maatregelen volledig te isoleren voor de groep huishoudens in energiearmoede. Daarbij is de ontwikkeling van de energierekening en daarmee energiearmoede sterk afhankelijk van marktomstandigheden en andere factoren, onder andere benoemd in de beantwoording van vraag 2.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het commissiedebat Betaalbare energierekening van 2 juli beantwoorden?
Ja, het commissiedebat Energiebesparing en betaalbare energierekening voor huishoudens is momenteel ingepland op 3 juli 2025.
Bent u bekend met de berichten «Eigenaren zonnepanelen behouden recht op salderen stroom ondanks einde regeling»1 en «Experts: Salderingsrecht blijft overeind voor zonnepaneeleigenaar»2?
Ja.
Klopt het dat consumenten niet alleen vanwege de wettelijke salderingsregeling maar ook vanwege contractuele afspraken met energieleveranciers recht hebben op het tegen elkaar wegstrepen terug van geleverde en teruggeleverde stroom?
In artikel 31c, eerste en tweede lid, van de Elektriciteitswet is vastgelegd dat leveranciers voor afnemers die duurzame elektriciteit invoeden op het net het verbruik ten behoeve van de facturering en inning van de leveringskosten berekenen door de aan het net onttrokken elektriciteit te verminderen met de op het net ingevoede elektriciteit, waarbij de vermindering maximaal de hoeveelheid aan het net onttrokken elektriciteit bedraagt. Dat is een wettelijke verplichting.
Vanaf 1 januari 2027 treedt de Wet beëindiging salderingsregeling in werking. De bepalingen over het salderen van elektriciteit, die vanaf 1 januari 2026 in de Energiewet geregeld wordt, komen dan te vervallen. Er bestaat vanaf 1 januari 2027 dus geen wettelijke plicht meer voor leveranciers om de ingevoede en onttrokken elektriciteit met elkaar te verrekenen voor het bepalen van de in rekening te brengen leveringskosten. De wet regelt niet hoe leveranciers na het vervallen van deze wettelijke verplichting de kosten voor de aan een eindafnemer geleverde elektriciteit in rekening moeten brengen, noch of, en zo ja hoe, zij hun contractvoorwaarden daarop aan moeten passen. Dat is aan de contractpartijen, omdat het een afspraak betreft die onderdeel vormt van de overeenkomst tussen de leverancier en de eindafnemer. Het kabinet roept leveranciers op richting klanten helder te zijn over de inhoud van de voorwaarden en eventuele wijzigingen duidelijk te communiceren.
Voor wat betreft het fiscale deel geldt dat artikel 50, tweede lid van de Wet belastingen op milieugrondslag door de Wet beëindiging salderingsregeling vervalt. Daarin is bepaald dat over gesaldeerde elektriciteit geen energiebelasting wordt geheven. Met andere woorden: vanaf de inwerkingtreding van de Wet beëindiging salderingsregeling geldt er geen vrijstelling van belastingen meer voor geleverde elektriciteit die wordt gesaldeerd. Leveranciers zijn vanaf 1 januari 2027 dus verplicht deze belastingen door te berekenen.
Klopt het tevens dat energieleveranciers niet zomaar van deze contractuele salderingsafspraak die zij met consumenten hebben gemaakt af kunnen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vorige vraag regelt de wet niet of, en zo ja hoe, de leveringsovereenkomsten en daarbij geldende voorwaarden kunnen of moeten worden aangepast. Dit betreft de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval.
Hoeveel huishoudens met zonnepanelen hebben momenteel in hun energiecontract en/of de algemene voorwaarden bij hun contract staan dat zij recht hebben op salderen?
De Wet beëindiging salderingsregeling is op 17 december 2024 aangenomen in de Eerste Kamer. Het aantal afgesloten overeenkomsten tussen een leverancier en een klant dat doorloopt tot ná 1 januari 2027 en waarin geen afspraken zijn gemaakt over de voorziene beëindiging van de salderingsregeling per 1 januari 2027, zal daarom beperkt zijn. In nieuw afgesloten leveringsovereenkomsten van na 17 december 2024 hebben leveranciers doorgaans opgenomen dat het salderen van verbruikte en ingevoede elektriciteit voor het in rekening brengen van de leveringskosten per 1 januari 2027 vervalt.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraken van experts dat de praktijk van het met elkaar verrekenen van geleverde en teruggeleverde stroom juridisch bindend blijft ook als de wettelijke salderingsregeling op 1 januari 2027 stopt?
Zoals aangegeven in de antwoorden op voorgaande vragen betreft dit de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal dit afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval. Het kabinet roept leveranciers op richting klanten helder te zijn over de inhoud van de voorwaarden en eventuele wijzigingen duidelijk te communiceren. Als consumenten het niet eens zijn met de wijziging van de overeenkomst, kunnen zij in eerste instantie in contact treden met hun leverancier. Mochten zij er met hun leverancier niet uitkomen, dan hebben consumenten ook de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Geschillencommissie of zich tot de burgerlijke rechter te wenden.
Klopt het dat deze praktijk in energiecontracten en algemene voorwaarden wordt genoemd en het vervallen van een wettelijke regeling geen gevolgen heeft voor privaatrechtelijke contracten van de energieleveranciers met de consumenten?
Zie het antwoord op de vragen 2 tot en met 4.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam in de rechtszaak tegen Vattenfall, waarin werd gesteld dat het eenzijdig aanpassen van tarieven door de leverancier via algemene voorwaarden onrechtmatig was? Klopt het dat pogingen van energieleveranciers om het salderingsrecht met soortgelijke clausules te schrappen juridisch ondeugdelijk (zouden) zijn?
De wetgever laat zich slechts gedurende de voorbereiding van wetgeving uit over de interpretatie van regels, en voorziet deze waar nodig van een nadere toelichting. Na inwerkingtreding van een wet is dit voorbehouden aan de rechter, die wetgeving uitlegt en het recht toepast in een concreet geval.
Hoe kijkt u naar het feit dat juridisch adviseurs consumenten aanraden om alert te zijn bij overstappen naar een nieuwe leverancier of contractvorm omdat zij daarmee het contractuele recht op saldering kunnen verliezen?
Vanaf 2027 komt er een plicht om voor alle geleverde elektriciteit energiebelasting in rekening te brengen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 regelt de wet niet of, en zo ja hoe, de leveringsovereenkomsten en daarbij geldende voorwaarden kunnen of moeten worden aangepast. Dit betreft de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval. Het is daarom extra verstandig als consumenten zich goed informeren als zij overwegen over te stappen naar een andere leverancier en/of een ander contract.
Acht u het wenselijk dat consumenten hiermee min of meer zelf verantwoordelijk worden voor het al dan niet verliezen van het recht op salderen en de financiële gevolgen die dat met zich mee kan brengen?
De Wet beëindiging salderingsregeling is helder voor wat betreft (i) het vervallen van de verplichting voor leveranciers om verbruikte en ingevoede elektriciteit te salderen bij het in rekening brengen van de kosten voor levering en (ii) de verplichting om energiebelasting in rekening te brengen over alle door hen geleverde elektriciteit (dus zonder salderen). Het is aan leveranciers om de voorwaarden van hun leveringsovereenkomsten hier zo nodig op aan te passen. Consumenten zijn zelf verantwoordelijk voor het kiezen van een energiecontract en het eventueel overstappen naar een andere leverancier en/of een ander contract.
Overigens regelt het amendement Postma dat de opzegvergoeding die een consument moet betalen bij voortijdige beëindiging van een leveringsovereenkomst achterwege blijft als die overeenkomst is afgesloten voorafgaand aan de bekendmaking van de Wet beëindiging salderingsregeling in het Staatsblad (29 januari 2025) en de leverancier die overeenkomst wegens het in werking treden van deze wet eenzijdig wijzigt.
Hoe groot acht u het risico dat er grote ongelijkheden zullen ontstaan tussen consumenten met zonnepanelen die wel een nieuw energiecontract hebben getekend waarin het recht op salderen vervalt en consumenten die dat niet hebben gedaan en voor wie, indien de in de artikelen aangehaalde experts gelijk hebben, het recht op salderen blijft bestaan? Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk situatie te voorkomen?
Zoals in het vorige antwoord is aangegeven, is de Wet beëindiging salderingsregeling helder ten aanzien van de wettelijke rechten en verplichtingen.
De verwachting is dat er weinig contracten zijn die zijn afgesloten voordat de Wet beëindiging salderingsregeling is aangenomen en bekend is gemaakt en doorlopen tot na 1 januari 2027. Voor contracten die na bekendmaking van die wet zijn afgesloten of worden verlengd en doorlopen tot na 1 januari 2027 zal gelden dat leverancier hun voorwaarden hier zo nodig op hebben aangepast. Het kabinet kan niet treden in de beoordeling van de privaatrechtelijk verhouding tussen consumenten en leveranciers noch een inschatting maken van de uitkomst van privaatrechtelijke geschillen over contractvoorwaarden. Bovendien zal dit ook sterk afhankelijk zijn van de context en specifieke omstandigheden van ieder geval. Zie ook het antwoord op vraag 4.
De kosten van de energie-infrastructuur |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre zijn alle opties onderzocht om de verwachte investeringsbehoefte tot 2040 van netto 219 miljard euro (range € 156–282 miljard) in energie-infrastructuur om de klimaat- en energieambities te realiseren, zoals in het FIEN+ rapport becijferd, te dempen? In hoeverre vormt het uitgangspunt van het Interdepertamenraal Beleidsonderzoek (IBO) bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur dat het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) als vertrekpunt heeft gekozen een beperking daarbij?
Het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) is als uitgangspunt meegegeven in de taakopdracht aan dit IBO. Het NPE vormt de strategie van het kabinet om toe te werken naar een robuust en klimaatneutraal energiesysteem in 2050. Gegeven deze ambitie is in het IBO onderzocht hoe groot de cumulatieve investeringsopgave voor het elektriciteitsnetwerk richting 2040 is, en hoe nadere keuzes om het net beter te benutten deze opgave kunnen dempen. In het IBO zijn daarnaast twee gevoeligheidsanalyses verkend die uitgaan van een lagere elektriciteitsvraag in 2040 ten opzichte van het II3050-scenario Nationaal Leiderschap, dat door veel netbeheerders gebruikt wordt als basis voor hun investeringsplannen. In beide gevoeligheidsanalyses zijn de lagere investeringskosten en de dalende volumes in eenzelfde ordegrootte meegenomen. Deze verkenning geeft dan ook aan dat het netto-effect op de netkosten voor afnemers beperkt of niet significant zal zijn.
Deze gevoeligheidsanalyses zijn eerste verkenningen. Het IBO adviseert dan ook meer kennis op te bouwen over de kosten en baten van het totale energiesysteem van de toekomst en de transitie ernaartoe voor een betere besluitvorming. In de kabinetsreactie op het IBO heeft het kabinet dan ook aangekondigd een gericht publiek kennisprogramma op te zetten. Hiermee wordt beter inzicht verkregen in de kosten, baten en verdelingsaspecten van de energietransitie, inclusief de effecten van beleidskeuzes en hiervoor wordt gezamenlijk kennis, data en methoden ontwikkeld, zoals ook over is gewisseld tijdens het commissiedebat Nettarieven op 14 mei jl. Het kabinet heeft hiervoor de samenwerking gezocht met de publieke kennisinstellingen (PBL, CPB, TNO, CBS en RVO). Bij de aankomende jaarlijkse Klimaat- en Energienota, die dit jaar met Prinsjesdag aan de Kamer zal worden gestuurd, wordt hier uitgebreider op ingegaan.
Hoe zorgt u ervoor dat de inzichten en kosten die als resultaat in het FIEN+ rapport naar voren komen weer als input worden gebruikt voor het NPE? Welke wisselwerking is er tussen de inzichten uit het FIEN+ rapport en het NPE? Deelt u de mening Bent u de mening dat het NPE aangepast zou moeten worden op basis van de inzichten uit het FIEN+ rapport? Is een 5-jaarstermijn daarbij niet te lang?
Het NPE is ontworpen als een adaptief plan. Omdat actuele ontwikkelingen ertoe kunnen leiden dat een vijfjaarlijkse actualisatie van het NPE ontoereikend is, biedt de vijfjaarlijkse cyclus van het NPE de mogelijkheid van tussentijdse actualisatie. Dit betekent dat de plannen in het NPE ten minste elke 5 jaar, maar als het nodig is ook tussentijds, worden herijkt op basis van nieuwe inzichten en nieuwe ontwikkelingen. Het kabinet is van mening dat er meerdere grote ontwikkelingen zijn die aanleiding geven om het NPE in 2026 op deze punten te actualiseren. De aankomende Klimaat- en energienota zal alvast een doorkijk geven van de belangrijkste onderwerpen en richting van de actualisatie van het NPE.
Bij het maken van het NPE 2023 is destijds gebruik gemaakt van inzichten uit verschillende integrale systeemstudies, waarbij ook de kosten (inclusief de kosten van elektriciteitsnetwerken) meegewogen zijn in nauwe samenwerking met publieke kennisinstellingen en de netbeheerders, bijvoorbeeld door gebruik te maken van inzichten uit verschillende systeemstudies. Sindsdien, zoals in FIEN+ blijkt, zijn de kosteninschattingen voor elektriciteitsinfrastructuur flink omhoog bijgesteld. Deze inzichten worden dan ook meegenomen bij de aangekondigde actualisatie van het NPE in 2026.
Deelt u de mening dat, gelet op de forse investeringen die gedaan moeten worden, het erg belangrijk is steeds op zoek te gaan naar de meest kostenoptimale invulling van de Nederlandse energie- en klimaatambities? In hoeverre is het huidige beleid daartoe in staat?
Het kabinet deelt deze opvatting. Zoals het NPE beschrijft is betaalbaarheid één van de centrale publieke belangen waar het energiebeleid op gericht is. Kosten en betaalbaarheid voor gebruikers neemt het kabinet dan ook mee in het maken van keuzes. Om goede keuzes te maken voor een kostenoptimale invulling van de transitie naar een robuust en klimaatneutraal energiesysteem maakt het kabinet gebruik van kennis die hierover is, zoals optimalisatiestudies van verschillende partijen. Zoals toegelicht onder antwoord 1, is het kabinet van mening dat dit nog beter kan en start daarom een gericht kennisprogramma met de publieke kennisinstellingen. Daarnaast, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het IBO, gaat het kabinet in gesprek met netbeheerders om een netwerktoets uit te werken, waarmee bij grote keuzes over de inrichting van het energiesysteem een toets kan worden gedaan wat de impact daarvan is op de infrastructuurkosten, zodat deze goed meegewogen kan worden.
Klopt het dat het NPE niet is gebaseerd op een optimalisatiestudie, waarin gezocht wordt naar de laagste systeemkosten binnen de kaders van de energie- en klimaatambities van Nederland? Bent u van mening dat de inzichten die zijn opgedaan (zoals de 88 miljard euro die nodig zijn voor de investeringen in wind op zee) in het FIEN+ rapport en in het IBO een plek moeten krijgen in de zoektocht naar een kostenoptima(a)l(er) energiesysteem?
Bij het opstellen van het NPE is gebruik gemaakt van meerdere systeemstudies, waaronder optimalisatiestudies. In deze studies zijn ook de kosten meegenomen. Daarnaast is bij het opstellen van het NPE een aparte meta-studie uitgevoerd waarbij inzichten uit de verschillende studies naast elkaar zijn gezet en de gemene delers en verschillen zijn geïnventariseerd. Bij actualisatie en/of herijking van het NPE zal het kabinet gebruik maken van de meest actuele inzichten uit verschillende studies, waaronder FIEN+ en het IBO, en daarnaast het nieuwe kennisprogramma dat wordt opgestart.
Deelt u de mening dat de gebruikte aannames ten aanzien van energiemix en kosten van energie-opties en -infrastructuur vaak niet transparant – althans niet makkelijk herleidbaar – zijn? Deelt u ook de mening dat het feit dat er veel onderlinge verwijzingen tussen rapporten en rekenmodellen bestaan, de uitkomsten kwetsbaar maken en kunnen leiden tot uitkomsten die zichzelf bevestigen?
Het kabinet ziet bij systeemstudies een gemengd beeld ten aanzien van adequate beschrijving van aannames, uitgangspunten – en de duiding van de invloed hiervan – op de uitkomsten van studies. Bij de ene studie is dat makkelijker te herleiden dan de andere. De meta-studie die bij het opstellen van het NPE in opdracht van het kabinet is uitgevoerd onderschrijft dit beeld. Het kabinet ziet dan ook het potentiële risico van teveel kruisverwijzingen. Het kabinet ziet als een oplossingsrichting hiervoor het hanteren van gelijke uitgangspunten, wat het mogelijk maakt voort te kunnen bouwen op onderzoeksresultaten en de onderlinge vergelijkbaarheid van studies en onderzoeksrapporten vergroot. Met het kennisprogramma door publieke kennisinstellingen, zoals beschreven in vraag 1, beoogt het kabinet de transparantie over aannames en inzichten over de samenhang van verschillende kostenaspecten te vergroten. Dit is nodig, juist ook op het punt van de infrastructuurkosten (zie ook het antwoord op vraag 11).
Daarnaast maakt het kabinet, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het IBO, werk van het IBO-advies om het proces voor het gezamenlijk opstellen van langetermijnscenario’s, die de basis vormen voor investeringsplannen, te verbeteren. Onderdeel daarvan is om in gezamenlijkheid te komen tot transparante uitgangspunten waarop de scenario’s worden gebaseerd. Een ander onderdeel is om de scenario’s door te vertalen naar een integrale infrastructuurplanning, waarin ook de ruimtelijke dimensie wordt betrokken. Dit draagt ook bij aan inzicht in de effecten van beleidskeuzes op systeemniveau en hoe de energie-infrastructuur zo efficiënt mogelijk ingericht en benut kan worden. Op deze manier is de ontwikkeling van infrastructuur niet enkel een optelsom van bottom-up plannen en wensen, maar kan de overheid met bepaalde structurerende keuzes – bijvoorbeeld in ruimtelijke inrichting of het opschalingstempo van bepaalde technieken – ook invloed uitoefenen dat het systeem zo ontwikkeld dat het de grootste maatschappelijke waarde tegen de laagste kosten geeft.
Bent u er bijvoorbeeld van overtuigd dat de gedane studies adequaat genoeg zijn om te beoordelen of een hogere adoptie van kernenergie (conventioneel en/of Small Modular Reactors (SMR's)), groen gas, hybride warmtepompen tot lagere systeemkosten zullen leiden? Deelt u de meining dat dit tentatief is uitgezocht, maar toch meer robuust onderzoek vergt?
Hoewel systeemmodellen voortdurend ontwikkeld en verbeterd worden, geven uitgevoerde studies al een robuust beeld over de systeemoptimale inzet van groen gas en hybride warmtepompen in het toekomstige energiesysteem (zie ook het antwoord hieronder op vraag 16). Voor de rol van kernenergie zijn er reeds systeemstudies uitgevoerd die laten zien dat conventionele centrales vanuit systeemkostenperspectief een goede toevoeging kunnen zijn.1 2 Op dit moment wordt een verdiepende systeemstudie uitgevoerd voor kernenergie. Deze studie verkent de bijdrage van zowel grootschalige kerncentrales als SMR’s aan de systeemkosten. Deze studie wordt naar verwachting met de volgende voortgangsbrief kernenergie aan de Kamer aangeboden. Aangezien SMR’s zich nog in een vroeg stadium van ontwikkeling bevinden, zijn de verwachtingen ten aanzien van kosten, schaalbaarheid en realisatietijd voorlopig en onderhevig aan verandering en grote onzekerheidsmarges. Verdere analyse is daarom ook op dit vlak wenselijk.
Bent u het eens met de auteurs van het FIEN+ rapport wanneer zij het volgende schrijven:«Er kunnen daarom geen conclusies getrokken worden aan de hand van dit rapport over een andere of optimalere invulling van de energiemix. Daarvoor is een breder onderzoek nodig dat ook kijkt naar interactie-effecten tussen (1) de invulling van de energiemix, (2) de investeringen die vervolgens nodig zijn in de netten als gevolg van deze energiemix, (3) de impact van deze energiemix op elektriciteits- en gasprijzen en (4) evt. overige kosten te maken door eindgebruikers»? Bent u het ermee eens dat zo’n breder onderzoek wel nodig is?
Ja. Het kabinet start hiertoe het reeds eerder genoemde kennisprogramma op met de publieke kennisinstellingen (PBL, CPB, TNO, CBS en RVO).
In hoeverre zijn de aannames in de prognose van zonne-energie in het FIEN+ rapport adequaat, nu de salderingsregeling abrupt door dit kabinet wordt afgebouwd en ook zon op land beperkt wordt? Is de aanname dat er tot 2030 55 GWp aan zon-PV (zonnepanelen) bijkomt, realistisch?
De prognoses in het FIEN+ rapport zijn gebaseerd zijn op de investeringsplannen van 2024 van de netbeheerders. Netbeheerders hebben aanvullende informatie aangeleverd zodat een gezamenlijke projectie richting 2040 kan worden gemaakt, dus voorbij de IP-periode. Daarbij is gegeven de (beleids-)onzekerheden bewust een bandbreedte gehanteerd. Recente beleidsvoornemens zoals de afbouw van de salderingsregeling zijn daarin nog niet meegenomen. Netwerkbeheerders moeten rekening houden met verschillende mogelijkheden en daar hun investeringsplannen op aanpassen en doen dat ook elke twee jaar. Op 13 mei hebben de netbeheerders de meest actuele scenario’s gepresenteerd die ten grondslag zullen liggen aan de investeringsplannen van 2026. De netbeheerders gaan er in hun plannen van uit dat Nederland koerst op een klimaatneutraal energiesysteem in 2050. Om dat te bereiken is sterke groei van zowel zon-PV als Wind op zee richting de toekomst benodigd, met een forse onzekerheidsmarge. Naarmate hier vanuit de markt en de overheid meer zekerheid over ontstaat, zullen netbeheerders in staat zijn de precieze netwerkbehoeften voor de toekomst beter te ramen. In de klimaat- en energienota 2025 en later bij de actualisatie van het NPE in 2026 gaat het kabinet verder in op de verwachte ontwikkelingen van zowel zon-pv als wind op zee.
In hoeverre zijn de aannames in de prognose van wind op zee in het FIEN+ rapport adequaat, nu wind op zee internationaal tegen kostenstijgingen aanloopt? Is de aanname dat er tot 2030 17 GW bijkomt, realistisch?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat doordat de kosten van de aansluiting van de windparken op zee worden verrekend in de nettarieven van alle Nederlandse aangeslotenen, dit betekent dat de prijs van elektriciteit uit windenergie lager is dan wanneer de kosten via een producententarief in de elektriciteitskosten zelf zouden worden verrekend? Betekent dit ook dat bij export van elektriciteit naar omliggende landen, deze landen daar een onterecht voordeel bij hebben? Is dit reden om de kosten van de elektriciteitsinfrastructuur op zee in de elektriciteitskosten zelf te verwerken (zodat ook verbruikers in andere landen meebetalen aan de kosten van energie-infrastructuur in Nederland)?
Ja, voor een deel is dat juist. De invoer van een producententarief zou leiden tot hogere kosten voor windparken op zee. Een impact op de prijs van de elektriciteit geproduceerd door windparken op zee is mogelijk, maar de mate waarin dit zou gebeuren is onzeker, omdat individuele producenten niet altijd hun eigen verkoopprijs kunnen bepalen, maar onderdeel zijn van een concurrerende elektriciteitsmarkt.
Uit een studie van CE Delft naar de impact van producententarief blijkt dat hoogstwaarschijnlijk slechts een relatief marginaal deel van de netkosten effectief neergelegd kan worden bij buitenlandse partijen. Dit heeft ook te maken met Europese beperkingen op de hoogte van het invoertarief. CE Delft schat in dat, voor zover Nederlandse producenten het invoedtarief kunnen meenemen in hun prijszetting, zij daarmee in 2030 € 22–37 miljoen euro per jaar aan netkosten indirect bij buitenlandse partijen in rekening zouden kunnen brengen. Dit is het deel van de Nederlandse netkosten dat niet (direct of indirect) door Nederlandse aangeslotenen betaald hoeft te worden. Vergeleken met de verwachte, totale jaarlijkse elektriciteitsnetkosten van 10,1 miljard in 2030 gaat het dan om minder dan een half procent.
Er zijn ook grote nadelen aan een producententarief. Voor nieuwe windparken geldt dat zij deze zouden betrekken bij hun tenderbod. Dat zou kunnen leiden tot minder opbrengsten voor de veiling van de kavel, meer noodzaak voor subsidie in enige vorm of het uitblijven van een bod. De invoering van een producenten tarief raakt mogelijk het tempo van de huidige uitrol van wind op zee en de haalbaarheid van toekomstige windenergieprojecten.
Om te borgen dat ook op langere termijn de kosten en baten van nieuwe infrastructuurprojecten op zee eerlijk worden verdeeld, werkt het kabinet samen met netbeheerders, andere lidstaten en de Europese Commissie aan afspraken over kostenverdeling bij grensoverschrijdende projecten, o.a. binnen de North Seas Energy Cooperation (NSEC). In het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee (WIN) zal worden ingegaan op de mogelijkheden voor nieuwe interconnectoren met buurlanden waarbij de verdeling van de kosten en baten hiervan nauwkeurig wordt afgewogen.
Hoe beoordeelt u de volgende observatie in het IBO: «Een belangrijke eerste observatie is dat in de huidige beleidsvorming voornamelijk scenario’s worden gebruikt die gebaseerd zijn op een technische optimalisatie van vraag en aanbod binnen het energie- of elektriciteitssysteem. Er wordt echter in beperkte mate rekening gehouden met de rol, ontwikkeling en de kosten van de (elektriciteits-) infrastructuur. Als de infrastructurele dimensie integraal zou worden meegenomen, wordt de complexiteit weliswaar groter, maar komen de volledige systeemeffecten en -kosten wel eerder en beter in beeld»? Bent u het met deze observatie eens en wat betekent dit voor het NPE?
Het kabinet onderschrijft deze observatie. In de beleidsvorming wordt gebruik gemaakt van inzichten uit verschillende scenario’s, waaronder optimalisatiestudies. In een deel van de optimalisatiestudies wordt geoptimaliseerd op totale systeemkosten, waarbij naast vraag en aanbod ook overige systeemcomponenten zoals infrastructuur, flexibiliteit en opslag worden meegewogen evenals afwegingen buiten de elektriciteitsketen. Het recente zicht op hoge kosten van elektriciteitsinfrastructuur maakt dat deze component in de optimalisatie belangrijker wordt; dit vraagt een hernieuwde kritische blik op de modellering ervan. Toekomstige scenariostudies zullen uitwijzen in hoeverre deze actuele inzichten leiden tot wijzigingen in verwachte uitkomsten. Bij de actualisatie van het NPE in 2026 beoogt het kabinet gebruik te kunnen maken van geactualiseerde scenario’s die een aangescherpt beeld geven van de totale systeemkosten.
Klopt het dat «TenneT voor de opgave van 21 GW reeds financiële verplichtingen is aangegaan en dat een substantieel deel van de investeringsopgave van 88 miljard euro dus al vast ligt en niet gewijzigd kan worden»? Welk deel van de 88 miljard euro ligt financieel al vast?
TenneT krijgt in het ontwikkelkader windenergie op zee opdracht van het kabinet voor de ontwikkeling van het net op zee. De doorlooptijd van de realisatie van de infrastructuur die TenneT aanlegt voor een windpark is lang. Dit is langer dan het bouwen van het windpark zelf. Daarom starten deze investeringen voordat een tender voor een windpark wordt gestart. Daarbij geldt dat het hier een markt betreft waar maar een beperkt aantal partijen deze complexe infrastructuur kan realiseren. TenneT heeft daarom al ruim voor het opleveren van het net op zee contracten afgesloten voor de bouw en aanleg van de verschillende onderdelen van het net op zee, zoals de platforms op zee en de kabels. Dit heeft TenneT voor de gehele 21 GW (inclusief LionLink) en Doordewind II inmiddels gedaan. De totale investeringskosten hiervoor bedragen circa 42 miljard euro. Een deel van dit bedrag is al daadwerkelijk geïnvesteerd, voor een ander deel zijn contracten aangegaan die alleen tegen substantiële kosten kunnen worden geannuleerd. Naast deze kosten leidt annuleren er ook toe dat het betreffende net op zee niet ontwikkeld wordt.
Hoe beoordeelt u de volgende stellingname in het IBO: «Andere systeemkeuzes, zoals meer kernenergie in plaats van windenergie op zee, leiden volgens een eerste inschatting niet tot lagere systeemkosten. Ze kunnen wenselijk zijn vanwege andere publieke belangen, zoals leveringszekerheid»? Waarop is deze inschatting gebaseerd? Deelt u de mening dat deze inschatting niet meer is dan een grove inschatting en meer onderzoek verdient dan deze inschatting?
Het kabinet onderschrijft de stelling in het IBO dat met de huidige kennis er niet gezegd kan worden dat andere systeemkeuzes leiden tot een significant ander beeld van de totaalkosten. Tegelijkertijd onderschrijft het kabinet de constatering in het IBO dat dit slechts een eerste inschatting is en nader onderzocht moet worden. Binnen de opdracht en het tijdpad van het IBO was evenwel zeer beperkt de tijd om de impact van andere systeemkeuzes, zoals een grotere rol van kernenergie in het energiesysteem op de totale systeemkosten in detail te analyseren. Voor het energiesysteem als geheel start het kabinet het eerdergenoemde kennisprogramma. Specifiek voor de vraag over kernenergie wordt verwezen naar het antwoord op vraag 15.
Deelt u de mening dat een inschatting welke rol kernenergie kan spelen in meer kostenoptimale energiesysteemkeuzes die gebaseerd is op a) één scenario uit het Energie Transitie Model (ETM), b) op basis van het II3050-scenario Nationaal Leiderschap, c) waarbij het ETM-model geen gedetailleerde netwerktopologie van het Nederlandse elektriciteitsnetwerk bevat (!), en d) de kostenkentallen zijn gebaseerd uit het rapport Net voor de toekomst uit 2017 (!), verre van robuust is en niet gebruikt kan worden om harde conclusies te trekken over de rol van kernenergie in de energiemix?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid alsnog robuuste analyses te laten maken over de rol van kernenergie (inclusief SMRs geplaatst bij industrieclusters) in een kostenoptimaal energiesysteem waarbij de meest recente inzichten ten aanzien van de kosten van elektriciteitsinfrastructuur zijn meegenomen?
Het kabinet deelt de mening dat het verstandig is om aanvullend onderzoek te doen naar de rol van kernenergie, inclusief Small Modular Reactors (SMR’s) bij industrieclusters, in het licht van een kostenoptimaal energiesysteem. Hierover loopt op dit moment een omvangrijke studie bij TNO met de vraag hoe kernenergie – zowel grootschalige centrales als SMR’s – bijdraagt aan de systeemkosten, inclusief de benodigde infrastructuur. In deze studie wordt specifiek gekeken naar onderliggende kostencomponenten, waaronder investeringen in infrastructuur, flexibiliteitsbehoeften en elektrificatie in de gebruikssectoren. Aanvullend worden er gevoeligheidsanalyses uitgevoerd, onder andere op investeringskosten, infrastructuurkosten en kosten van flexibiliteitsopties. De resultaten van deze studie verwacht ik dit najaar.
Daarnaast wordt binnen het Programma Energiehoofdstructuur (PEH2) gewerkt aan een analyse van de impact van de locatiekeuze van aanvullende kerncentrales (centrale 3 en 4) op de energie-infrastructuur. Stationsimpact van SMR’s wordt eveneens meegenomen. De tussenresultaten hiervan worden meegenomen in de hoofdlijnenbrief die voor 2026 is voorzien. Daarna vindt nog een milieueffectanalyse plaats en vaststelling van PEH2 volgt in 2028. Inzichten van zowel de systeemstudie als het onderzoek in PEH2 worden meegenomen bij het maken van keuzes over de inrichting van het toekomstige energiesysteem.
Klopt het dat de berekeningen voor het aandeel hybride en all-electric warmtepompen in het energiesysteem zijn gebaseerd op de aanname dat er 2 miljard m3 aan groen gas en waterstof beschikbaar is in 2050 als klimaatneutrale gassen in de gebouwde omgeving (Startanalyse, ASA2025)? Klopt het dat bij een hoger volume beschikbare klimaatneutrale gassen in 2050 het aandeel hybride warmtepompen stijgt en dat dit tot lagere energiesysteemkosten leidt? Is het daarom verstandig beter te onderzoeken of een hoger aandeel klimaatneutrale gassen en hybride warmtepompen tot lagere energiesysteemkosten leiden?
Het PBL gaat in de startanalyse inderdaad uit van beschikbaarheid van 2 miljard m3 aan klimaatneutrale gassen, waarvan 0,5 miljard m3 gereserveerd is voor een bijdrage aan warmtenetten. Daarbij geeft het PBL aan dat de beschikbaarheid en kosten van de klimaatneutrale gassen voor de gebouwde omgeving zeer onzeker zijn. PBL concludeert dat inzet van deze gassen – groen gas en/of waterstof – in de gebouwde omgeving deels goedkopere oplossingen biedt dan alternatieven. Deze uitkomsten zijn gevoelig voor aannames over de (onzekere) prijs van klimaatneutrale gassen en voor de mate van isolatie. PBL geeft in de gevoeligheidsanalyse aan dat bij hogere prijzen voor klimaatneutrale gassen of betere isolatie de hybride oplossing minder vaak tot de laagste nationale kosten leidt. Bij isolatie tot schillabel B+ leidt bijvoorbeeld de hybride oplossing bijna nergens meer tot de laagste nationale kosten. Bij hoge marktprijzen voor klimaatneutrale gassen (3 euro per m3) treedt eenzelfde effect op. Hiernaast is de scope van de startanalyse begrensd tot de gebouwde omgeving waardoor vanuit de startanalyse geen zicht kan worden gegeven op de effecten op kosten elders in het systeem.
Tegelijk constateert het PBL in zijn trajectverkenning klimaatneutraal uit 2024 (TVKN) dat vanuit een systeemperspectief de inzet van brandstoffen uit biogrondstoffen en waterstof – vanwege beperkte overall beschikbaarheid – daar zou moeten plaatsvinden waar nauwelijks alternatieven zijn. De TVKN-trajecten schetsen daarom vaak juist een lagere inzet van klimaatneutrale gassen in de gebouwde omgeving, zodat met inzet van de beschikbare biogrondstoffen en waterstof op andere plaatsen in het systeem kosten bespaard kunnen worden. De beschikbaarheid en prijs van duurzame biogrondstoffen en waterstof vormen grote onzekerheden richting het toekomstige energiesysteem die de systeemkosten behoorlijk kunnen beïnvloeden. Inzet op het ontsluiten van klimaatneutrale gassen is daarom no-regret, maar te sterke verwachtingen over de mogelijkheden kunnen leiden tot onderontwikkeling van andere sporen. Het kabinet houdt in zijn planvorming oog voor nieuwe inzichten ten aanzien van biogrondstoffen en waterstof en zal waar relevant de koers daarop aanpassen. Vanwege de onzekerheden in beschikbaarheid en prijsvorming van klimaatneutrale gassen is het uitgangspunt voor de gebouwde omgeving om te starten bij wijken waar het alternatief duidelijk is of waar een andere reden is om te beginnen, zoals een bewonersinitiatief of vervangingsmoment.
Hoe voorkomt u dat er nog lang gepraat wordt over het beperken van de stijging van netkosten, maar dat concrete maatregelen, zoals het introduceren van een tarievenstelsel dat netbewust gedrag (zoals netbewust laden van de elektrische auto) worden gestimuleerd? Hoe gaat u deze stappen snel afdwingen, zodat we daadwerkelijk miljarden euro’s aan netverzwaringen kunnen uitsparen?
Het kabinet heeft in reactie op het IBO een beleidsagenda uiteengezet die bestaat uit: (1) betere benutting van het net; (2) het verlagen van de energierekening en het anders verdelen van de netkosten en (3) het stroomlijnen van de besluitvorming.
In nauwe samenwerking met alle betrokken partijen, in het bijzonder de netbeheerders, ACM en medeoverheden, zal de prioriteit blijven liggen bij betere benutting van het net. In het LAN worden veel van deze maatregelen ontwikkeld. Zo kunnen we sneller de wachtrij verkleinen en op termijn de kosten dempen.
Dit vergt een omvattende aanpak om zoveel mogelijk te besparen. Er is geen sprake van een keuzemenu. Het kabinet heeft daarom alle maatregelen voor betere benutting van het net uit het IBO integraal overgenomen. Het kabinet onderzoekt bijvoorbeeld samen met de ACM en de netbeheerders of het elektriciteitsnet zwaarder belast kan worden. Dit biedt ruimte voor veel nieuwe en zwaardere aansluitingen en besparingen op de investeringsopgave maar zal moeten worden afgewogen tegen een hoger storingsrisico. Het kabinet zal in de Voortgangsrapportages LAN betere benutting monitoren, bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal contracten dat is afgesloten en hoeveel megawatt aan flexibiliteit hiermee is ontsloten. Met de netbeheerders is er overleg op welke wijze deze monitoring kan worden uitgebreid. Ook worden netbeheerders op grond van de nieuwe Energiewet verplicht om in de investeringsplannen ook de inkoop van flexibiliteitdiensten op te nemen die uitbreiding van het net voorkomen of uitstellen. Inkoop van deze diensten zorgt voor een betere benutting van het net.
Zoals bekend heeft de ACM de exclusieve taak om onafhankelijk de tariefstructuren en de hoogte van de nettarieven vast te stellen. Het kabinet heeft op dit vlak dus geen bevoegdheden. Wel is het kabinet regelmatig in gesprek met ACM over de nettarievenstructuur en de wijze waarop deze de Nederlandse energiemarkt beïnvloedt en impact heeft op de energie- en klimaatdoelstellingen of specifieke categorieën van afnemers raakt, die een rol hebben bij het behalen van de energie- en klimaatdoelstellingen, zoals de industrie, batterijen, elektrolysers en huishoudens. Ook oefent het kabinet wel indirect invloed uit op de (hoogte van de) netkosten en daarmee uiteindelijk ook op de nettarieven. Bijvoorbeeld via de eerdere verleende subsidie aan TenneT, de inzet op zwaardere benutting van het elektriciteitsnet, meer ruimtelijke sturing, en andere beleidsopties die in de kabinetsreactie op het IBO uiteen zijn gezet.
Voor de volledigheid merkt het kabinet ook op dat zowel de nettarievenstructuur voor elektriciteit als de aansluit- en transportvoorwaarden van netbeheerders voor elektriciteit in beweging zijn. Veel maatregelen om de netkosten te beperken zijn al genomen of worden binnenkort uitgevoerd. Sinds april 2024 bieden netbeheerders immers al zogenaamde non-firm aansluit- en transportovereenkomsten aan, waarbij in congestiegebieden netgebruikers een flexibel contract kunnen afsluiten in ruil voor korting op de nettarieven. Ook wordt dit jaar het zogenaamde «tijdsduurgebonden transportrecht» ingevoerd op het net van TenneT, dat een netgebruiker een vast recht op transport geeft gedurende 85% van de tijd, opnieuw in ruil voor korting op de nettarieven. Een eerste contract met een grootschalige batterij-exploitant is reeds gesloten. Een ander, nieuw, zogenaamd «tijdsblokgebonden» transportrecht wordt sinds april 2025 aangeboden en geeft netgebruikers het recht op transport binnen met de netbeheerder afgesproken tijdsblokken. Op 1 januari 2025 zijn daarnaast al tijdsgebonden tarieven voor TenneT ingegaan, waarbij het geldende nettarief deels afhankelijk wordt van het moment van dag. Ook is de verwachting dat ACM in 2025 een besluit ook een besluit neemt over de groepstransportovereenkomst, waarna de netbeheerders deze in de tweede helft van 2025 kunnen gaan aanbieden. Vooruitlopend hierop wordt in de praktijk op kleine schaal ervaring opgedaan met deze contractvorm. Tot slot werken netbeheerders aan een voorstel voor tijd- en verbruiksafhankelijke nettarieven voor kleinverbruikers van elektriciteit dat zij eind 2025 bij de ACM indienen. Inzet is dat het gewijzigde nettarief in 2028 in werking treedt. Het kabinet kijkt hoe zij de invoering van dit tijd- en verbruiksafhankelijke nettarief kan ondersteunen.
De wederom uitgestelde windturbinenormen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
|
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) sinds 2020/2021 de uitkomsten van buitenlands wetenschappelijk onderzoek naar de hinder van windturbinegeluid niet meer meegenomen heeft in haar adviezen en de «Factsheet gezondheidseffecten van windturbinegeluid»1? Zo ja, waarom wordt buitenlands wetenschappelijk onderzoek naar de hinder van windturbinegeluid niet meer meegenomen in de adviezen van het RIVM?
Nee, dat klopt niet. Het is belangrijk om de bestaande kennis over windturbines en gezondheid regelmatig te actualiseren en aan te vullen. Sinds 2013 houdt het RIVM de internationale wetenschappelijke literatuur op dit gebied systematisch bij, met specifieke aandacht voor de gezondheidseffecten van windturbinegeluid. Vanaf januari 2022 informeert het RIVM iedere drie maanden overheden en GGD’en over relevante nieuwe (internationale) publicaties. Deze kwartaaloverzichten zijn sinds het vierde kwartaal van 2022 ook beschikbaar via de website van het RIVM, zodat ze breder toegankelijk zijn voor het publiek.
Bent u ermee bekend dat het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) een klacht tegen het RIVM gegrond heeft verklaard?2
Ja, ik ben hiermee bekend. In juli 2023 werd bezwaar gemaakt tegen drie punten in de RIVM-factsheet «Gezondheidseffecten van windturbinegeluid». Dit leidde tot enkele aanpassingen, maar de indieners vonden deze onvoldoende en dienden een klacht in bij de Commissie van Toezicht van het RIVM. De interne klachtencommissie wetenschappelijke integriteit concludeerde dat er géén sprake was van een schending van wetenschappelijke integriteit en nam de klacht niet in behandeling.
De indieners waren het hier niet mee eens en stapten naar het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Het LOWI heeft zich niet over de inhoud van de klacht uitgesproken, maar uitsluitend over de procedure. Het oordeelde dat de procedure op twee punten onjuist was gevolgd: er was geen hoor en wederhoor toegepast en er was onduidelijkheid over de rolverdeling binnen het RIVM. Daarom adviseerde het LOWI het RIVM om de klachtenprocedure te verbeteren en de klacht opnieuw te behandelen. Het RIVM heeft dit advies opgevolgd, de procedure aangepast en de klacht is opnieuw in behandeling genomen door de onafhankelijke klachtencommissie van het RIVM.
Bent u het eens met de bewering van de directeur-generaal van het RIVM die bij de behandeling van de integriteitsklacht heeft verklaard dat de RIVM-publicaties niet gelezen moeten worden als «samenvatting van de wetenschappelijke kennis over dit onderwerp», maar als «beschrijving van de onderbouwing van het Nederlandse beleid»?3
Het betreft niet meerdere RIVM-publicaties maar één, namelijk: «Factsheet gezondheidseffecten van «windturbinegeluid»». De uitspraak van de DG-RIVM had betrekking op één passage in deze factsheet, namelijk over de gebruikte blootstelling-respons relatie. Deze is gekozen als onderbouwing van het Nederlandse beleid. De uitspraak ging niet over de hele factsheet of meerdere RIVM-publicaties.
Vindt u het feit dat het RIVM zowel de uitkomsten van buitenlands wetenschappelijk onderzoek achterwege laat in haar adviezen als de verklaring van de directeur-generaal van het RIVM dat de RIVM-publicaties niet gelezen moeten worden als «samenvatting van de wetenschappelijke kennis over dit onderwerp» maar als «beschrijving van de onderbouwing van het Nederlandse beleid» ook problemtisch?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, worden internationale wetenschappelijke studies door het RIVM meegenomen. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat internationale onderzoeken structureel achterwege worden gelaten of dat er sprake is van onvolledige advisering.
Bent u ermee bekend dat de achterhaalde publicaties van het RIVM over gezondheidseffecten van windturbine(normen) verstrekkende invloed hebben (gehad) op het plan-MER Windturbinenormen, uitspraken van de Raad van State en de informatiepositie van raads-en statenleden?
Nee, er is geen aanleiding te veronderstellen dat de publicaties achterhaald zijn en derhalve ook niet dat deze verstrekkende invloed zou hebben gehad. Voor het opstellen van het plan-MER is de beschikbare wetenschappelijke informatie uit binnen- en buitenland gebruikt. Daarbij wordt ook onderzocht of de eerdere uitgangspunten, zoals die beschreven staan in de factsheet van het RIVM en die ook ten grondslag liggen aan de uitspraken van de Raad van State, nog van toepassing zijn.
Wanneer kunnen de definitieve windturbinenormen worden verwacht?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het opstellen van de nieuwe milieunormen voor windturbines op basis van een plan-MER. Deze normen moeten enerzijds omwonenden beschermen en anderzijds ruimte bieden voor wind op land. Beide doelstellingen zijn essentieel om de leefomgeving te beschermen én om de nationale en Europese klimaatdoelen te behalen. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging. De overbruggingsregeling geldt in de tussentijd voor bestaande windparken: dit zijn windparken met drie of meer windturbines die op 30 juni 2021 – de datum van de buitenwerkingstelling van de landelijke regels door een uitspraak van de Raad van State – de datum van de uitspraak – een onherroepelijk verleende vergunning hadden. De overbruggingsregeling is onlangs verlengd tot en met uiterlijk 31 december 2026 (zie Staatsblad 2025, 158 en Staatscourant 2025, Nr. 18322. In lijn daarmee is de planning dat de definitieve windturbinenormen uiterlijk per 1 januari 2027 in werking zullen treden. Zonder verlenging van deze overbruggingsregeling zou een juridische leemte ontstaan voor de hierboven bedoelde bestaande windparken.
Bent u ermee bekend dat hoe langer het duurt voordat er definitieve windturbinenormen komen, er ondertussen in heel Nederland windturbines worden geplaatst op basis van achterhaalde informatie over gezondheidseffecten?
Deze aanname is incorrect. Op dit moment wordt gewerkt aan nieuwe milieunormen voor windturbines, op basis van een plan-milieueffectrapport (plan-MER). In de tussenliggende periode kunnen gemeenten en provincies hun eigen normen stellen voor onder andere geluid, slagschaduw en externe veiligheid, waarbij ook een lokale afstandsnorm mogelijk is. Zij maken daarbij een afweging over het aanvaardbare milieubeschermingsniveau, op basis van een plan-MER. Eigen normen van decentrale overheden dienen dus goed onderbouwd te worden, onder andere op basis van wetenschappelijke kennis over windenergie en gezondheid. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, via het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek.
Kunt u garanderen dat de (vergunningen van) windturbines/windturbineprojecten die sinds 2020/2021 zijn afgegeven/geplaatst, gebaseerd zijn op actuele informatie over de gezondheidseffecten die windturbines hebben?
Zie beantwoording op vraag 7.
Bent u bereid om per direct een moratorium in te stellen bij het verlenen van nieuwe vergunningen van windturbines? Zo nee, waarom niet?
Nee hier ben ik niet toe bereid. Windenergie op land is onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze nationale klimaatdoelen. Daarnaast draagt windenergie op land en zee bij aan de energieonafhankelijkheid van Nederland, zoals toegelicht in de Energienota 20241, en betreft windenergie een oplossing op locaties daar waar meer vraag dan aanbod van elektriciteit is, zoals op bedrijventerreinen.
De plaatsing van windenergie op land gebeurt zorgvuldig, met oog voor andere belangen. Adequate bescherming van milieu en gezondheid, externe veiligheid en luchtvaartveiligheid zijn daarbij randvoorwaarden. Er leven veel zorgen over de mogelijke gezondheidseffecten van het wonen nabij windturbines. Het kabinet heeft begrip voor deze zorgen en vindt het belangrijk dat de plaatsing van windturbines op een zorgvuldige manier gebeurt. De afgelopen jaren zijn er tientallen studies gedaan naar de gezondheidseffecten. Duidelijk is dat omwonenden met name geluidshinder kunnen ervaren van windturbines en dat er mogelijk ook een verband is met slaapverstoring.
Het RIVM houdt, zoals ook hierboven aangegeven, in opdracht van het Ministerie van KGG de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel. Elke drie maanden publiceert het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid een overzicht van nieuwgevonden wetenschappelijke artikelen en andere relevante informatie over windturbines en gezondheid. De Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu werkt momenteel aan het opstellen van milieunormen voor windturbines. Hierbij wordt de meest actuele kennisbasis gebruikt.
Kunt u bevestigen of ontkrachten of in de nieuwe concept-windturbinenormen wel buitenlandse wetenschappelijke onderzoeken zijn meegenomen, zoals bijvoorbeeld het onderzoek in opdracht van de Duitse overheid?4
Bij de keuzes die ten grondslag liggen aan de nieuwe concept-windturbinenormen spelen de conclusies uit het plan-MER een belangrijke rol. In het plan-MER is de stand van de kennis over de relatie tussen windturbinegeluid en hinder tegen het licht gehouden. Hierbij zijn ook de beschikbare buitenlandse wetenschappelijke onderzoeken meegenomen en wordt een vergelijking gemaakt tussen de uitkomsten van de verschillende onderzoeken. Het is niet waarschijnlijk dat het recent gepubliceerde onderzoek in opdracht van de Duitse overheid het beeld over hinder wezenlijk zal doen wijzigen.
Bent u bereid er bij het RIVM op aan te dringen om zo snel mogelijk een advies op te stellen waarbij wel de actuele (buitenlandse) wetenschappelijke kennis omtrent dit onderwerp is meegenomen?
In het kader van continue kennisontwikkeling voert het RIVM, in opdracht van de Ministeries van IenW en KGG, een blootstelling-respons(BR)-onderzoek uit naar de relatie tussen windturbinegeluid en hinder en slaapverstoring. In dit BR-onderzoek, dat loopt sinds 2023,worden verschillende factoren en kenmerken van windturbinegeluid meegenomen (de «blootstelling») om de relatie met de «response», zoals hinder, te kunnen meten. De studie is toegespitst op de Nederlandse context. De resultaten worden eind 2026 verwacht en kunnen dan op zorgvuldige manier naast eerdere bevindingen worden gelegd. Voor meer informatie kan de webpagina van het RIVM worden geraadpleegd via: https://www.rivm.nl/windenergie/onderzoek-naar-blootstelling-responsrelatie-windturbinegeluid-en-hinder-en-slaapverstoring.
Het artikel 'EPZ wil snel duidelijkheid over de toekomst van de kerncentrale: slopen of doorgaan?' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EPZ wil snel duidelijkheid over de toekomst van de kerncentrale: slopen of doorgaan?»?1
Ja.
Welke stappen zijn er de afgelopen jaren gezet om de kerncentrale Borssele langer open te houden en waren deze stappen in overeenstemming met de beoogde planning voor de verlenging van de exploitatie?
Het kabinet ziet het belang om zo snel mogelijk duidelijkheid te hebben over de toekomst van de kerncentrale en doet wat nodig is om tot een bedrijfsduurverlenging (hierna: BDV) te kunnen komen. De afgelopen tijd zijn weer verdere stappen gezet om dit mogelijk te maken. Hieronder een beschrijving van de stappen die de afgelopen jaren zijn gezet.
De afgelopen jaren is gewerkt aan een wijziging van de Kernenergiewet om BDV mogelijk te kunnen maken. In de huidige Kernenergiewet is bepaald dat de Kernenergiewetvergunning van EPZ voor kerncentrale Borssele (KCB) na 2033 vervalt, voor zover het vrijmaken van kernenergie betreft en daarnaast is bepaald dat een aanvraag om een vergunning voor het vrijmaken van kernenergie na 2033 buiten behandeling moet worden gelaten. Om de Kernenergiewet op dit punt te kunnen wijzigen, was het ook noodzakelijk om een milieueffectrapport (MER) op te stellen om inzichtelijk te maken wat de milieueffecten zijn van de huidige situatie en om een doorkijk te geven naar de milieueffecten na 2033. Het opstellen van het MER heeft verschillende fasen doorlopen:
Het kabinet heeft inmiddels besloten om het ontwerpwetsvoorstel aanhangig te maken bij de Raad van State voor advies. Na ontvangst van het advies en het opstellen van het nader rapport zal het wetsvoorstel, samen met de reactienota en de aanvulling op het MER, aan de Kamer worden aangeboden. De verwachting is dat wetsvoorstel na de zomer aan de Kamer kan worden aangeboden.
Naast de stappen om de Kernenergiewet te wijzigen zijn vanaf 2022 ook gesprekken met EPZ en haar aandeelhouders Zeeuwse Energie Houdstermaatschappij (ZEH) en RWE opgestart. Uiteindelijk bepalen namelijk EPZ en haar aandeelhouders of zij de KCB na 2033 in bedrijf willen houden. De staat heeft hier (vooralsnog) geen zeggenschap over. Eind 2022 is een intentieverklaring overeengekomen met EPZ en haar aandeelhouders. In deze verklaring hebben de ondertekenaars uitgesproken op constructieve wijze in overleg te treden over afspraken die nodig zijn om BDV na 2033 mogelijk te maken. In de eerste gesprekken met de aandeelhouders van EPZ werd al duidelijk dat zij terughoudend zijn om mee te werken aan BDV vanwege de marktrisico’s en politieke onzekerheden die gepaard gaan met een verlengde bedrijfsduur. Zij waren daarom ook niet bereid om de noodzakelijke haalbaarheidsonderzoeken te bekostigen, die nodig zijn om te beoordelen of de KCB na 2033 veilig langer open kan blijven. Eind 2022 is daarom ook besloten om deze onderzoeken te subsidiëren. Om deze subsidie te geven moest eerst een staatssteuntraject doorlopen worden. Eind 2023 is de subsidiebeschikking afgegeven, nadat de Europese Commissie goedkeuring verleend heeft omdat de steun verenigbaar is met de staatssteunregels. EPZ is nu bezig met de uitvoering van de studies.
In het voorjaar van 2023 zijn in opvolging van de intentieverklaring verdere gesprekken gevoerd met EPZ, ZEH en RWE over de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om BDV mogelijk te maken. In deze gesprekken is duidelijk(er) geworden dat de aandeelhouders alleen bereid zijn om de bedrijfsduur te verlengen als een groot deel van de risico’s horende bij de bedrijfsvoering afgedekt wordt door de staat.
In het najaar van 2023 hebben de aandeelhouders van ZEH hun aandeelhoudersstrategie aangepast. De aandelen in ZEH zijn in handen van decentrale overheden, waaronder de Provincie Zeeland en Zeeuwse gemeenten. In de herijkte strategie is opgenomen dat het de voorkeur heeft van de publieke aandeelhouders om de aandelen in EPZ te verkopen aan de staat. De staat is vervolgens in gesprek gegaan met ZEH naar aanleiding van de aangepaste aandeelhoudersstrategie. Op 28 mei 2024 heeft ZEH bij brief laten weten dat zij met het toenmalige Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wil verkennen of de aandelen in EPZ verkocht kunnen worden aan de staat. Op 4 juni 2024 heeft het kabinet aan de Kamer laten weten dat de staat bereid is om verkennende gesprekken te voeren over de aandelen.4 Deze gesprekken zijn al enige tijd gaande. Het kabinet is voornemens om op korte termijn de Kamer, waar nodig vertrouwelijk, te informeren over de stand van zaken van deze gesprekken.
In de Kamerbrief van 9 december 20225 is aangegeven dat het voorbereiden van de wetswijziging tot en met 2026 in beslag neemt. Dit is ook nog de huidige planning. In de stappen voor BDV is destijds geen tijdslijn opgenomen met betrekking tot de gesprekken over de aandelen, aangezien dit destijds nog niet voorzien was. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de gesprekken op tijd tot een conclusie kunnen leiden, waarna er nog voldoende tijd is om BDV mogelijk te maken. Zoals aangegeven is het kabinet voornemens om op korte termijn de Kamer, waar nodig vertrouwelijk, te informeren over de voortgang van deze gesprekken.
Welke stappen moeten er nu nog worden ondernomen om de kerncentrale Borssele langer open te houden? Kunt u daarbij aangeven op welke termijn u verwacht dat deze stappen gezet kunnen worden?
Na behandeling en inwerkingtreding van het wetsvoorstel kan EPZ een vergunning aanvragen om ook na 2033 kernenergie vrij te maken. Het kabinet streeft ernaar dat het voorstel in 2026 in werking is getreden, afhankelijk van de behandeling in het parlement.
EPZ heeft aangegeven dat zij verwacht een aanvraag voor de vergunning in 2027 in te kunnen dienen. Dit past in de huidige planning van het wetsvoorstel. Om de aanvraag in te kunnen dienen moeten de effecten van de voortgezette exploitatie voor het milieu onderzocht worden. Ook is er een aandeelhoudersbesluit nodig om de KCB na 2033 open te houden. Dit aandeelhoudersbesluit is voorzien voor eind 2029.
Voordat een definitief besluit genomen kan worden over de BDV zal er ook duidelijkheid moeten zijn over de aandeelhoudersstructuur. Deze duidelijkheid zal er moeten zijn voordat er een aandeelhoudersbesluit genomen kan worden over de BDV, maar idealiter al in een eerder stadium, zodat er ook bij de verdere voorbereidingen duidelijkheid is over de aandeelhoudersstructuur. Gegeven de vertrouwelijkheid van de gesprekken kan het kabinet, zoals aangegeven, op dit moment niet inhoudelijk ingaan over de mogelijke overname van de aandelen. Het streven is wel om uiterlijk in 2026 definitieve duidelijkheid te hebben over de aandeelhouderstructuur van EPZ.
Ten slotte zal ook nog het convenant Kerncentrale Borssele aangepast moeten worden nadat er duidelijkheid is over de aandeelhouderstructuur van EPZ. In 2006 is dit convenant gesloten tussen het Rijk, EPZ en haar aandeelhouders. Destijds zijn hierin afspraken gemaakt over het langer open houden van de KCB na 2013. In het convenant is nu nog opgenomen dat de KCB uiterlijk op 31 december 2033 moet sluiten.
Op welke wijze onderhoudt u contact met EPZ over de toekomst van de kerncentrale? Welke concrete afspraken zijn er gemaakt over het proces en de besluitvorming?
Met de intentieverklaring die eind 2022 is gesloten (zie ook het antwoord op vraag 2) is afgesproken dat het Rijk de technische haalbaarheidsonderzoeken zal subsidiëren. De subsidiebeschikking is inmiddels afgegeven. Een voorwaarde van de subsidiebeschikking is dat EPZ jaarlijks rapporteert over de voortgang van de werkzaamheden. Verder is er regelmatig contact met EPZ, samen met de ANVS en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In ieder geval maandelijks is er overleg met de partijen gezamenlijk om de voortgang te bespreken en te inventariseren wat er voor nodig is om tot een BDV te komen.
Hoe verhoudt het lopende proces zich tot de deadline van 2029 voor het afronden van het vergunningstraject? Welke stappen zijn daarvoor nog noodzakelijk?
De belangrijkste stappen om tot een aanvraag voor een vergunning te kunnen komen zijn de inwerkingtreding van het wetsvoorstel en het uitvoeren van de technische studies en het op basis daarvan opstellen van de vergunningsaanvraag. Door een subsidie vanuit het ministerie worden de haalbaarheidsstudies nu uitgevoerd en het wetsvoorstel wordt na de zomer aan de Tweede Kamer aangebonden. EPZ verwacht in 2027 een vergunningaanvraag in te kunnen dienen. Dit past in de huidige planning van het wetsvoorstel. Daarnaast zal er duidelijkheid moeten zijn over de aandeelhoudersstructuur, het streven is om al ruim voor 2029 deze duidelijkheid te hebben.
Wanneer verwacht u het wetsvoorstel voor het mogelijk maken van het langer openhouden van de kerncentrale Borssele aan de Kamer te kunnen aanbieden?
Het kabinet verwacht het wetsvoorstel na de zomer aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden.
Zijn er onderdelen in het proces die versneld kunnen worden? Zo ja, welke, en bent u voornemens die versnelling ook daadwerkelijk door te voeren?
Op dit moment ziet het kabinet geen mogelijkheden om het proces tot een BDV te versnellen. Het ontwerpwetsvoorstel is aanhangig gemaakt bij de Raad van State voor advies. Na ontvangst van het advies, zal het kabinet het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk doen toekomen aan de Kamer. Om voortgang te maken hoopt het kabinet vervolgens op een spoedige behandeling van het wetsvoorstel. Met betrekking tot de gesprekken over de aandelen maakt het kabinet ook vaart waar mogelijk, tegelijkertijd is een overnameproces een complex en uniek proces waar ook grote zorgvuldigheid gevraagd wordt. Het kabinet zal continu naar mogelijkheden blijven kijken om het zo snel als mogelijk tot een besluit voor BDV te komen.
Wat is de huidige stand van zaken in de gesprekken over een eventuele overname van de kerncentrale Borssele door het Rijk?
Gegeven de vertrouwelijkheid van de gesprekken kan het kabinet inhoudelijk beperkt ingaan op de stand van zaken van de gesprekken. Op dit moment bevinden de gesprekken zich nog in de fase waarin informatie wordt verstrekt over de onderneming. Op basis van deze informatie maakt het kabinet nu de afweging of het wenselijk is om een niet-bindend bod uit te brengen op de aandelen. Voordat een niet-bindend bod uitgebracht kan worden moeten ook de noodzakelijke stappen in de besluitvorming doorlopen worden, zoals een besluit in de ministerraad. Het kabinet streeft er naar om deze afweging voor de zomer te maken en is voornemens om de Kamer op korte termijn nader en indien nodig vertrouwelijk, te informeren over de voortgang van deze gesprekken.
Welke gevolgen heeft het uitblijven van duidelijkheid over de toekomst van de kerncentrale Borssele voor de bedrijfsvoering van EPZ en de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland?
Op dit moment is er voor de bedrijfsvoering van EPZ nog geen uitsluitsel nodig over het wel of niet langer open houden van de KCB na 2033. In 2029 zal er duidelijkheid moeten zijn en zal een aandeelhoudersbesluit genomen moeten worden om BDV te kunnen realiseren. Alle noodzakelijke processen liggen op schema om in 2029 deze duidelijkheid te hebben. Als de KCB niet openblijft zal de energieproductie van de kerncentrale, jaarlijks ongeveer 3,8 TWh, na 2033 door andere energiebronnen moeten worden opgevangen.
De overheidscampagne “Zet Ook De Knop Om” waarbij huishoudens worden opgeroepen om minder stroom te gebruiken |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de overheidscampagne «Zet Ook De Knop Om», waarbij huishoudens worden opgeroepen om tussen 16.00 en 21.00 uur zo min mogelijk stroom te gebruiken, bijvoorbeeld door de wasmachine of vaatwasser op een ander moment aan te zetten, om zo het stroomnet te ontlasten?1
Ja.
Deelt u de mening dat het de overheid helemaal niets aangaat welke elektrische apparatuur huishoudens hebben en wanneer zij deze willen gebruiken?
De elektrificatie vraagt om significante uitbreidingen van het stroomnet. Dat is een grote opgave waar netbeheerders, Rijk en medeoverheden gezamenlijk aan werken. Om de kosten van de investeringen in netuitbreidingen te beperken, is het belangrijk dat het bestaande net optimaal wordt benut.
De «Zet Ook De Knop Om» campagne is een voorbeeld van hoe het kabinet de bewustwording over het veranderende energiesysteem vergroot en huishoudens handelingsperspectief biedt om op vrijwillige basis bij te dragen aan het beter benutten van het stroomnet. De campagne richt zich op elektrische apparatuur waarvan het gebruik relatief eenvoudig en zonder veel ongemak naar een rustiger moment kan worden verplaatst, door bijvoorbeeld de vaatwasser later aan te zetten of de elektrische auto op een ander moment te laden.
Kunt u bevestigen dat het hier slechts om een oproep/verzoek gaat en huishoudens dus op geen enkele manier verplicht zijn hieraan mee te werken?
Ja, dat kan ik bevestigen. De campagne is gericht op het vergroten van bewustwording en stimuleert huishoudens om op vrijwillige basis hun gedrag aan te passen waar dat eenvoudig mogelijk is.
Wat wordt er bedoeld met: «Het betekent niet dat er helemaal geen stroom gebruikt mag worden tussen 16.00 en 21.00 uur»? Hoeveel stroom wordt er met «niet helemaal geen» bedoeld? Impliceert dit niet toch een zekere verplichte vermindering van het stroomverbruik?
Nee, er is geen sprake van een verplichte vermindering van het stroomverbruik. De boodschap van de campagne betreft een vrijwillige oproep aan huishoudens om de drukste momenten op het stroomnet waar mogelijk te vermijden. Het gaat dan specifiek om apparaten die eenvoudig en zonder veel ongemak op een rustiger moment aangezet kunnen worden. Zoals het op een ander moment laden van de elektrische auto of het uitstellen van de vaatwasser met de ingebouwde timer.
Wat wordt er bedoeld met: «Apparaten zoals wasmachines, drogers en vaatwassers drukken niet zwaar op het net»? Betekent dit dat het in werkelijkheid dus helemaal niets uitmaakt wanneer huishoudens deze apparaten aanzetten en daarmee het doel van de campagne, namelijk het ontlasten van het stroomnet, al bij voorbaat onderuit wordt gehaald?
De campagne richt zich op elektrische apparatuur waarvan het gebruik relatief eenvoudig en zonder veel ongemak naar een rustiger moment kan worden verplaatst. Hoewel de stroomvraag van huishoudelijke apparaten zoals wasmachines, drogers en vaatwassers per apparaat minder is dan dat van net-intensieve apparaten zoals laadpalen of warmtepompen, zorgen ze gezamenlijk toch voor een aanzienlijke belasting op het net.
Hoeveel stroomstoringen en van welke omvang verwacht u dat er met deze campagne concreet worden voorkomen?
In januari 2024 is in samenwerking met de regionale netbeheerders de probleemanalyse «Congestie in het laagspanningsnet» opgesteld.2 Uit deze analyse blijkt dat zonder aanvullende maatregelen tot 2030 anderhalf miljoen kleinverbruikers (zoals huishoudens, kleine bedrijven en maatschappelijke instellingen) te maken kunnen krijgen met problemen zoals knipperende lampen of haperende apparatuur. Daarnaast loopt tot 2030 een groep van circa 400.000 kleinverbruikers een verhoogd risico op herhaalde stroomstoringen. Dat getal kan volgens de probleemanalyse zelfs oplopen tot 1.2 miljoen kleinverbruikers in 2035.
Om de geschetste problemen te voorkomen, is begin 2024 het Landelijk Actieprogramma Netcongestie uitgebreid met verlichtende maatregelen specifiek voor het laagspanningsnet. Publiekscommunicatie is één van de middelen die daarvoor worden ingezet. Daarnaast werkt het kabinet intensief samen met de regionale netbeheerders aan het versneld uitbreiden van de laagspanningsnetten via de Buurtaanpak, en zetten we tegelijkertijd in op slimme technologieën om het bestaande net efficiënter te benutten.
Deelt u de mening dat huishoudens niet schuldig zijn aan de overbelasting van het stroomnet, maar dat uw klimaat- en energiebeleid hieraan ten grondslag ligt? Deelt u dan ook de conclusie dat het niet aan huishoudens, maar aan u is om dit op te lossen? Hoe staat het hier momenteel mee?
Huishoudens zijn inderdaad niet schuldig aan de overbelasting van het elektriciteitsnet. De huidige knelpunten worden vooral veroorzaakt door de snelle toename van duurzaam opgewekte energie en het groeiende duurzame energieverbruik, terwijl de uitbreiding van de netcapaciteit achterblijft. Door het energie- en klimaatbeleid van het kabinet worden we als land minder afhankelijk van energie uit andere landen. Huishoudens die stappen hebben gezet om te verduurzamen, dragen op die manier dus juist bij aan een onafhankelijk en schoon Nederland.
Het kabinet draagt de verantwoordelijkheid om de netcongestieproblematiek structureel aan te pakken, in nauwe samenwerking met TenneT, de regionale netbeheerders en medeoverheden. Hierbij zetten we maximaal in op het versneld uitbreiden van de netcapaciteit en het efficiënt benutten van het bestaande net. In de voortgangsrapportage van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie3 wordt de stand van zaken van de landelijke netcongestieaanpak toegelicht.
Het bericht 'Uitbreiding stroomnet trekt door TenneT spoor van vernieling bij boeren: je moet instemmen anders kun je worden onteigend' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u het beeld en de conclusies die in het artikel worden geschetst?1
Het realiseren van grote elektriciteitsprojecten heeft impact op de gronden van boeren en andere eigenaren. Ik herken het beeld dat de uitvoering van deze projecten soms tot lastige discussies kan leiden of mogelijk zelfs tot onvrede als het niet volgens afspraak verloopt. Ik heb TenneT gevraagd zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van grondeigenaren bij de uitvoering van de werkzaamheden. TenneT geeft aan hiervoor een toezichthouder in te zetten die verantwoordelijk is voor het voorkomen en minimaliseren van schade aan gewassen en andere aspecten gerelateerd aan de inrichting en kwaliteit van gronden. Ook dient de toezichthouder snel bij te sturen zodra er problemen worden vastgesteld en indien er sprake is van schade, toerekenbare schade te vergoeden.
Heeft u al eerder signalen ontvangen die de bevindingen van het artikel ondersteunen?
Ik heb eerder signalen ontvangen dat eigenaren soms ontevreden zijn over het gebruik van hun gronden voor het realiseren van grote elektriciteitsprojecten. Mede naar aanleiding van deze signalen heeft de Minister van Klimaat en Groene Groei onlangs de Kamer geïnformeerd over een maatregelenpakket voor het sneller uitbreiden van het elektriciteitsnet waarin ook aandacht is voor de gedoogplicht.
Bent u van mening dat TenneT, als staatsdeelneming, een voorbeeldfunctie heeft met betrekking tot de inachtneming van afspraken met grondbezitters?
Ja, van alle staatsdeelnemingen verwacht ik een voorbeeldfunctie in de uitvoering van hun publieke taak.
Het artikel schetst een uitvoeringssituatie waarbij onderaannemers zich niet houden aan de afspraken met grondbezitters over het beperken van schade aan de grond. Herkent u dit beeld?
Ik heb TenneT hiernaar gevraagd en TenneT geeft aan dat er alles aan wordt gedaan om schade zo veel mogelijk te beperken maar dat er bij de grote uitbreiding van het elektriciteitsnet soms ook zaken niet goed gaan. Ik heb TenneT verzocht de komende jaren aandacht te blijven houden voor het zorgvuldig handelen van (onder)aannemers en om afspraken over de uitvoering van de werkzaamheden na te komen.
Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om dit probleem op te lossen?
In mijn gesprekken met TenneT blijf ik als aandeelhouder aandacht vragen voor het zorgvuldig handelen in de grote opgave. TenneT geeft aan projecten te evalueren met betrokken partijen om daaruit te leren.
Kunt u nader uitleggen hoe TenneT op dit moment waarborgt dat onderaannemers zich houden aan de afspraken met boeren/grondbezitters?
Ik vind het belangrijk dat er zorgvuldig wordt gehandeld bij de uitvoering van projecten en dat de afspraken met rechthebbenden worden nageleefd door alle partijen. TenneT heeft contractuele afspraken met aannemers over het behoud van de gebruikswaarde van de gronden. Om de naleving van deze afspraken te borgen en te controleren heeft TenneT toezichthouders in dienst.
Met hoeveel landeigenaren heeft TenneT de afgelopen tien jaar contracten willen afsluiten voor het gebruik van de grond en in hoeveel gevallen was daarbij mediation nodig, in hoeveel gevallen was een gang naar de rechter noodzakelijk, omdat TenneT er niet uitkwam met de landeigenaar?
Ik vind het belangrijk dat er na goed overleg en in overeenstemming met grondeigenaren afspraken worden gemaakt over het gebruik van de gronden. In het overgrote deel van de gevallen bereikt TenneT in minnelijk overleg overeenstemming met grondeigenaren en grondgebruikers. In een klein aantal gevallen is de inzet van een gedoogbeschikking nodig geweest. Dit is een beschikking waarmee grondeigenaren de toegang en het gebruik van de gronden moeten gedogen. Dit instrument voorkomt de inzet van het zeer zware instrument onteigenen. In enkele uiterste gevallen is volgens TenneT sprake van mediation en juridische procedures.
Hoe verhoudt dit zich met dezelfde cijfers van andere, vergelijkbare bedrijven, zoals Ocap en Gasunie?
Exacte cijfers zijn niet bekend vanuit Ocap. De ervaringscijfers van Gasunie zijn beperkt relevant, omdat Gasunie de afgelopen jaren geen grootschalige leidingprojecten heeft uitgevoerd. Dat zal veranderen, omdat binnenkort een aantal grote nieuwbouwprojecten (waterstof en CO2) in uitvoering gaan. Periodiek vindt er overleg plaats tussen TenneT en Gasunie over het uitvoeren van de werkzaamheden op een verantwoorde wijze. Tijdens deze overleggen worden ervaringen uitgewisseld en wordt de uitvoeringswijze geoptimaliseerd.
Hebben boeren/grondbezitters individuele invloed op de aard van de overeenkomst en de hoogte van de (aanleg)vergoedingen?
Ik deel dat grondeigenaren gecompenseerd moeten worden als ze hun grond tijdelijk en deels beschikbaar stellen voor het algemeen belang. TenneT werkt met een standaardovereenkomst, waarbij wordt gerekend met een uniforme vierkante meter prijs. Dit staat los van de schadevergoeding die per geval zal worden beoordeeld en in het geval van schade wordt berekend.
Worden deze in overleg met de grondeigenaar flexibel vastgesteld, of is er sprake van een gestandaardiseerde aanpak?
Hoewel TenneT werkt met standaardovereenkomsten is er wel ruimte om aanvullende werkafspraken te maken en indien mogelijk rekening te houden met de wensen van de grondeigenaar en/of grondgebruiker.
Het artikel schetst dat er geen werkzame aanpak zou zijn voor een grondbezitter om gewasschade aan te tonen na een periode van twee jaar. Schade concreet in beeld brengen en actief monitoren zou praktisch onmogelijk zijn. Deelt u die mening?
Ik deel dat de impact van de uitvoeringswerkzaamheden zoveel mogelijk beperkt moet worden en dat het belangrijk is dat eventuele schade als gevolg van de werkzaamheden vergoed wordt, ook als dit in de toekomst is. Daarom heb ik TenneT gevraagd hun werkwijze te beschrijven. TenneT werkt met de gewasschadetarieven die Netbeheer Nederland in samenspraak met LTO jaarlijks vaststelt. Als dit niet toereikend is, wordt vergelijkend onderzoek gedaan om eventuele schade vast te stellen. Dit is niet gelimiteerd tot twee jaar. Voor schade die na een langere periode minder goed vast te stellen is, voert TenneT een vergelijkend onderzoek uit door het meten of wegen van gewassen binnen en buiten de voormalige werkstrook.
Zo ja, hoe kan dit proces verbeterd worden?
Ik ondersteun de aanpak van TenneT zoals hierboven beschreven. Ik heb TenneT wel gevraagd dit proces te blijven evalueren en bij te sturen waar nodig.
Zo nee, hoe is het proces rond schadecompensatie nu vormgegeven, en waarom is dat volgens u voldoende?
Zie de antwoorden zoals aangegeven onder vraag 11 en 12.
Hoe wordt gezorgd dat landeigenaren ook goed op de hoogte zijn van beperkingen in het gebruik van hun land na plaatsing van de hoogspanningsmasten, zoals het niet langer mogen vliegen met een drone, ook als dat voor bepaalde teelten beter zou zijn?
TenneT bespreekt met de grondeigenaren de toegang tot de gronden, de gebruiksmogelijkheden en eventuele verplichtingen. Afspraken hierover zijn onderdeel van de overeenkomst die de partijen sluiten en waar de vergoeding in is geregeld. Bovendien hebben TenneT en LTO verschillende informatiebronnen (brochures en webpagina’s) over de exploitatiemogelijkheden van de betreffende grond.