Het bericht dat gemeenten een landelijke aanpak voor bestrijdingsmiddelen willen |
|
Laura Bromet (GL), Geert Gabriëls (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten willen landelijke aanpak voor bestrijdingsmiddelen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat gemeenten zich geen raad weten met het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de lelieteelt, omdat landelijk beleid ontbreekt? Hoe lang ontvangt u deze signalen al? Kunt u hier een reflectie op geven?
Sommige gemeenten vinden dit inderdaad een ingewikkeld vraagstuk. Tegelijkertijd is er wel degelijk een kader, op landelijk en op lokaal niveau. Hieronder ga ik in op de belangrijkste elementen hiervan.
Ten algemene is het landelijke gewasbeschermingsbeleid gericht op het terugdringen van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen en het bevorderen van het gebruik van biologische en laag-risicomiddelen. Hier zet ik samen met betrokken partijen op in via onder meer het uitvoeren van de acties van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
In de toelatingsprocedure van gewasbeschermingsmiddelen door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb,) en ook daaraan voorafgaand de goedkeuringsprocedure van specifieke stoffen door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), worden de risico’s voor gebruikers, werkers, omwonenden en passanten beoordeeld en wordt in het bijzonder rekening gehouden met risico’s voor kwetsbare doelgroepen zoals kinderen. EFSA maakt gebruik van het beoordelingsmodel OPEX om rekening te houden met langdurige blootstelling van omwonenden. OPEX is volgens het RIVM een robuust model dat blootstelling niet onderschat2. In lijn met het voorzorgsbeginsel wordt het toelatingskader (Europees en nationaal) doorlopend aangescherpt aan de hand van nieuwe wetenschappelijke inzichten (Kamerstuk 27 858, nr. 676). Nederlandse instituten spelen hierbij een actieve rol. Het Rijk laat intussen aanvullend meerjarig onderzoek doen door een consortium onder leiding van het RIVM, naar mogelijke risico’s voor omwonenden en agrariërs (het OBO-2 onderzoek; Kamerstuk 27 858, nr. 644) en naar de mogelijke relatie tussen bestrijdingsmiddelen en de ziekte van Parkinson (het SPARK-onderzoek).
Gemeentes hebben, om de gezondheid van bewoners, natuur en waterkwaliteit lokaal te beschermen, ook verschillende bevoegdheden, zoals op basis van de Omgevingswet, via het Omgevingsplan of via maatwerkvoorschriften. Daarnaast kan de gemeente in situaties waar zij eigenaar is van de grond, eisen stellen aan het gebruik bij verpachting of verkoop van de grond. Er zijn diverse externe juridische handreikingen gepubliceerd (door bijvoorbeeld LTO en Arcadis) waaruit volgt dat gemeenten mogelijkheden hebben om lokaal te reguleren.
Voor een nieuwe woonbestemming kan uit de huidige jurisprudentie een spuitvrije zone van 50 meter worden afgeleid. Het Rijk heeft opdracht gegeven tot een verkenning naar een rekenmethode om de breedte van spuitzones tussen een agrarische en een woonbestemming te onderbouwen. Dit zou gemeentes op de langere termijn onderbouwde handvatten moeten bieden om daarin een lokale afweging te maken.
Bent u op de hoogte dat het gebrek aan daadkracht leidt tot zowel verontruste inwoners als onzekerheid bij boeren? Kunt u ook hier een reflectie op geven?
Zoals hierboven aangegeven lopen verschillende trajecten. Deze zijn ingezet mede op basis van signalen van gemeenten.
Wat gaat u doen qua aanpak lelieteelt en bestrijdingsmiddelen om deze ontstane situatie, welke leidt tot polarisatie, in vele gemeenten te verbeteren?
Ik ben in de antwoorden op vragen 2 en 3 ingegaan op verschillende acties die ik onderneem, al dan niet in samenwerking met de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport.
Verder steun ik nadrukkelijk de inzet van de sector om chemisch middelengebruik in de lelieteelt fors terug te dringen. Zo hebben de KAVB (bollensector) en Royal Anthos (bollenhandel) besloten dat de lelieteelt in 2030 50% minder gewasbeschermingsmiddelen zou moeten gebruiken en «hoog-impact gewasbeschermingsmiddelen» uit zou moeten faseren, en hebben daartoe de regie gepakt. Onderzoeksprojecten, zoals het recent afgesloten programma Duurzame Bollenteelt Drenthe3, zouden daarvoor handvatten moeten bieden.
Deelt u de mening van de burgemeester van Westerveld dat de huidige aanpak leidt tot toegenomen spanning in plaats van het dalen van spanning? Kunt u dit nader toelichten?
Ik ben het eens met de gemeente Midden-Drenthe dat dit vraagstuk complex is, en onderschrijf het belang van onderling vertrouwen en open communicatie tussen agrariërs en omwonenden. Daartoe ben en blijf ik ook in gesprek met gemeenten en belangengroepen.
Bent u het eens met de gemeente Midden-Drenthe dat dit vraagstuk een complex samenspel van regelgeving, jurisprudentie, technische innovaties en uiteenlopende verwachtingen is? Deelt u de mening dat daarbij dit vraagstuk gemeente-overstijgend landelijke helderheid en beleid vraagt?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom bent u nog steeds niet bereid om te werken met een wettelijke spuitvrije zone bij lelieteelt?
Zoals eerder gemeld kunnen gemeentes nu reeds spuitvrije zones instellen. Ik denk dat dit ook het beste op lokaal niveau met maatwerk kan worden besloten, aangezien de situatie in de praktijk heel verschillend kan zijn. Dat past ook bij de onderlinge verdeling van bevoegdheden. Daarbij draagt het Rijk via het voornoemde onderzoek bij aan handvatten hiervoor.
Waarom verwerkt u de herhaalde uitspraken van de Raad van State in het afgelope decennium, dat een spuitvrije zone van 50 meter bij woningbouw bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet onredelijk is, niet in landelijke wetgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen met de dringende oproep van gemeenten om met landelijke wet- en regelgeving te komen? Op welke termijn kunnen deze gemeenten duidelijke regelgeving van u verwachten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven is er al een uitgebreid juridisch kader, dat mogelijkheden biedt om maatregelen te treffen op lokaal niveau. Ik vind het van belang dat gemeenten hier op lokaal niveau een afweging in kunnen blijven maken.
Deelt u de mening dat sierteelt niet onder het beleid van voedselzekerheid valt? Zo nee, waarom niet?
Sierteelt valt inderdaad niet onder het beleid van voedselzekerheid. Desalniettemin is sierteelt vaak onderdeel van een gewasrotatieschema en is op de bewuste locatie in de overige jaren dan wel sprake van activiteiten i.v.m. voedselproductie.
Wat gaat u verbeteren aan de kabinetsaanpak «gezondheid in alle beleidsterreinen»? Gaat u daarin ook ambities beschrijven om inwoners en boeren beter te beschermen tegen de schadelijke gezondheidseffecten van bestrijdingsmiddelen?
Dit kabinet werkt aan een verdere versterking van de aanpak Gezondheid in alle beleidsterreinen (GIAB), zodat gezondheid structureel en vroegtijdig wordt meegewogen bij beleid op andere domeinen, zoals landbouw, industrie en ruimtelijke ordening. Binnen deze aanpak wordt gewerkt aan het beter benutten van gezondheidskundig advies bij besluitvorming, onder meer via de GGD’en en het RIVM. Verder wordt kennis en monitoring ingezet, onder meer via het lopende RIVM-onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden (OBO-2) en het <I>SPARK</I>-onderzoek naar de ontwikkeling van teststrategieën voor neurotoxische en neurodegeneratieve effecten van bestrijdingsmiddelen. Daarmee wordt de bescherming van inwoners en boeren tegen mogelijke gezondheidseffecten van bestrijdingsmiddelen versterkt.
Bonaire en klimaatmaatregelen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rijkaart , Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel over de situatie op Bonaire met betrekking tot de gevolgen van de klimaatcrisis?1
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de maatschappelijke en ecologische impact van de klimaatcrisis op Bonaire?
De effecten van klimaatverandering in Caribisch Nederland worden doorlopend onderzocht en gemonitord. Dit gebeurt ook voor Bonaire. Naast de KNMI’23 Klimaatscenario’s, waar een hoofdstuk is opgenomen voor Caribisch Nederland, brengt het KNMI jaarlijks «De Staat van ons Klimaat» uit waarin aandacht wordt besteed aan het klimaat in Caribisch Nederland. In de laatste versie hiervan uit januari 20252 wordt aandacht besteed aan de bovengemiddelde warme temperaturen en het orkaanseizoen van 2024. Ook is in 2025 de «Staat van de Natuur Caribisch Nederland» uitgekomen. De Kamer is hier recent over geïnformeerd.3 Daarin wordt klimaatverandering – naast «loslopend vee» en «invasieve soorten» – geïdentificeerd als de belangrijkste bedreiging die brede gevolgen heeft voor de natuur van Caribisch Nederland, op zowel korte als midden-lange termijn.
Welke maatregelen zijn tot nu toe door u genomen om Bonaire te beschermen tegen overstromingen, extreme hitte, schade aan koraalriffen en andere klimaatgerelateerde risico’s?
Vanuit de Rijksoverheid wordt ondersteuning geboden aan Bonaire in de vorm van rijksbeleid, ondersteuning van beleid, onderzoek en subsidies voor infrastructurele en ecologische projecten. Een voorbeeld van rijksbeleid waar ruim aandacht wordt gegeven aan klimaatadaptatie is het Ruimtelijk Ontwikkelingsprogramma Caribisch Nederland (ROCN) dat in 2024 is vastgesteld.4 Daarnaast heeft de Rijksoverheid in het kader van het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) klimaatadaptatieprojecten gefinancierd. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het mangroveherstel, dammenherstel, en het ontwerpen van een afvalwatervisie. Een volledig overzicht van alle projecten van het NMBP is met de evaluatie van het NMBP aan de Kamer gestuurd.5 Andere voorbeelden zijn de financiering van de Klimaateffectenatlas BES die in opdracht van de Rijksoverheid wordt opgesteld en geactualiseerd om de bevolking van Bonaire te informeren over klimaatrisico’s.
In de Kamerbrief «Kabinetsreactie op sommatiebrief van Greenpeace en zeven inwoners Bonaire» is een overzicht gegeven van al het onderzoek dat in opdracht van de Rijksoverheid in het kader van klimaat(adaptatie)beleid voor Bonaire (en breder voor Caribisch Nederland) is uitgevoerd.6 In 2024 zijn ook risicoprofielen door overstromingen opgesteld aan de hand van de KNMI’23 klimaatscenario's.7
Bent u bereid concrete extra maatregelen te nemen om Bonaire beter te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Klimaattafel Bonaire, die door de Ministeries van BZK, KGG en IenW wordt ondersteund, schrijft op dit moment aan een klimaatplan. In dit klimaatplan wordt in beeld gebracht welke aanvullende maatregelen nodig zijn op Bonaire om weerbaarder te worden tegen de gevolgen van klimaatverandering. De klimaattafel verwacht in het eerste kwartaal 2026 het klimaatplan op te leveren. Daarnaast wordt de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) momenteel herijkt, deze zal ook een hoofdstuk bevatten over Caribisch Nederland.
Kunt u aangeven of en wanneer overleg is gevoerd met het bestuur van Bonaire en relevante maatschappelijke organisaties over klimaatbescherming?
De hierboven genoemde onderzoeken – zoals de KNMI’23 scenario’s en de risicoprofielen voor overstromingen – zijn toegelicht en besproken met het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) en maatschappelijke organisaties op Bonaire. Verder is klimaatbescherming en de stand van zaken van de Klimaattafel Bonaire één van de terugkerende gespreksonderwerpen in de reguliere gesprekken met gedeputeerden en maatschappelijke organisaties. Deze gesprekken vinden elk kwartaal plaats, de laatste was in oktober.
Op welke wijze worden inwoners van Bonaire door u geïnformeerd over en betrokken bij de aanpak van de klimaatcrisis op Bonaire?
Alle plannen en programma’s voor Caribisch Nederland zoals het ROCN en het NMBP doorlopen een participatieproces en worden publiekelijk geconsulteerd op de eilanden. Ook de Klimaattafel Bonaire heeft de afgelopen maanden brede consultatierondes gehouden, zowel met lokale organisaties als inwoners. Daarnaast ondersteunt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zowel de Klimaateffectatlas BES8 als het Kennisportaal Klimaatadaptatie (Cariben).9 Deze webpagina’s zijn voor iedereen toegankelijk en laten zowel de gevolgen van klimaatverandering zien, als welke maatregelen genomen kunnen worden.
Bent u het eens met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat Nederland een wettelijke zorgplicht heeft Bonaire te beschermen tegen de klimaatcrisis en dat nalaten van actie kan leiden tot schending van grond- en mensenrechten?
Ja, in de Klimaseniorinnen-uitspraak van 9 april 2024 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bevestigd dat het recht op eerbiediging van privé, gezins- en familieleven van artikel 8 EVRM het recht van personen omvat op effectieve bescherming door de overheid tegen de ernstige negatieve gevolgen van klimaatverandering voor hun leven, gezondheid, welzijn, en levenskwaliteit. En dat elke staat een verantwoordelijkheid heeft om klimaatverandering tegen te gaan.10 Het Hof benadrukt dat naast mitigatiemaatregelen ook adaptatiemaatregelen moeten worden genomen en dat procedurele waarborgen van belang zijn, zoals het openbaar maken van informatie en toegang tot de rechter. Het niet nakomen van deze verplichtingen kan leiden tot een schending van artikel 8 EVRM.
Hoe waarborgt u dat het nationale klimaatbeleid integraal rekening houdt met de dringende klimaatuitdagingen in de Caribische delen van het Koninkrijk?
Zie de antwoorden op de vragen 4, 9 en 11.
Hoe waarborgt u dat Caribische gemeenten volwaardig worden betrokken in Europese en mondiale klimaatstrategieën?
Voor zowel klimaatadaptatiebeleid als klimaatmitigatiebeleid acht het kabinet het van belang om Caribisch Nederland volwaardig te betrekken in Europese en mondiale klimaatstrategieën.
Door het kabinet wordt actief ingezet op Europese en mondiale samenwerking en kennisuitwisseling. Op het gebied van klimaatmitigatie wordt dit gedaan door o.a. het organiseren van de CCEC (Caribbean Climate and Energy Conference) en wordt elk jaar gewerkt aan een gezamenlijke inzet voor de COP om zo de belangen van het Caribische deel van het Koninkrijk te behartigen. Op het gebied van klimaatadaptatie wordt dit gedaan via het International Panel for Deltas and Coastal areas (IPDC). Via het IPDC worden alle zes de eilanden van het Koninkrijk ondersteund bij het ontwikkelen van eigen klimaatadaptatieplannen. Tevens wordt via het IPDC onderlinge kennisuitwisseling gestimuleerd.
Daarnaast heeft de Staat per 18 april 2023 de heer Edison Rijna (voormalig gezaghebber van Bonaire) benoemd tot speciaal gezant voor Caribisch Nederland voor EU-fondsen, fondsen van de Verenigde Naties (VN) en economische betrekkingen met Latijns-Amerika. De speciaal gezant zet zich in voor betere toegang tot fondsen van de EU en VN voor de BES-eilanden. Op het gebied van klimaatmitigatie zijn -mede door de inzet van de speciaal gezant – de BES-eilanden onlangs toegelaten tot het «30 for 2030» project van de EU. De eilanden kunnen hierdoor rekenen op intensieve ondersteuning vanuit de EU om hun ambitie te realiseren uiterlijk in 2030 de energievoorziening volledig te hebben verduurzaamd. Dit komt boven op de nationale inspanning van het kabinet op het gebied van de energietransitie voor Caribisch Nederland. In 2022 is € 33,6 miljoen beschikbaar gesteld voor een versnelde overstap op duurzame elektriciteit op de BES-eilanden.
Op het gebied van klimaatadaptatie hebben de BES-eilanden (en tevens Aruba, Curaçao en Sint Maarten) toegang tot specifiek voor hen geoormerkte fondsen, via het Europese LGO-besluit (Landen en Gebieden Overzee). Dit besluit biedt alle Caribische delen van het Koninkrijk de mogelijkheid om onder meer in te zetten op biodiversiteit, water en waterbeheer.
Kunt u antwoord geven op de vraag die in het artikel wordt gesteld door Angelo Vrolijk, te weten «(w)aarom moeten op Bonaire ziekenhuizen en scholen overstromen als er weer een grote storm is geweest, maar is dat in Europees Nederland onacceptabel?»
Meerdere rapporten laten zien dat ook Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering. Net als in Europees Nederland – waar overstromingen en wateroverlast als gevolg van extreme neerslag steeds vaker voorkomen – kunnen we deze niet allemaal voorkomen. We kunnen ons wel beter voorbereiden. Dat voorbereiden doen we onder meer door het concreet maken van de risico’s van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen om deze te beheersen. Dat is voor alle Nederlandse gemeenten van belang.
Hierbij wordt het Openbaar Lichaam op verschillende wijzen door de Rijksoverheid ondersteund. Dit jaar nog zal op de Klimaateffectatlas BES een kaartlaag verschijnen die de gevolgen van een extreme regenbui op Bonaire goed inzichtelijk maakt. Ook worden verschillende maatregelen voor regenwaterbeheer, zoals het aanpakken van achterstallig onderhoud bij dammen en rooien, ondersteund via het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland. De Rijksoverheid ondersteunt ook de Klimaattafel Bonaire, waar toegewerkt wordt naar een klimaatplan met nadruk op aanpassen aan klimaatverandering. Verder worden via de Nationale Adaptatiesstrategie (NAS), die in 2026 uitkomt, stappen bepaald voor zowel Europees Nederland als Caribisch Nederland om beter voorbereid te zijn op dit soort extreme situaties.
Daarnaast wordt gewezen op de antwoorden op eerdere vragen hierover naar aanleiding van de hevige regenval en overstromingen op Bonaire in 2022.11
Bent u het ermee eens dat Nederland ook zelf aan klimaatdoelen moet voldoen om de uitstoot voldoende terug te dringen en op die manier ook moet bijdragen aan het verminderen van klimaatrisico’s voor Bonaire? Zo ja, op welke manier?
Het kabinet erkent dat klimaatverandering overal ter wereld negatieve gevolgen heeft voor mens en natuur; ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk en in Europees Nederland. Daarom zet Nederland zich, in lijn met de Overeenkomst van Parijs, in voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging tot ruim beneden de 2 ⁰C en zo mogelijk 1,5 ⁰C. Dat gebeurt op allerlei manieren, zowel op nationaal, Europees als internationaal niveau. Het gaat onder meer om maatregelen die zijn en worden genomen met het oog op de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet, maatregelen in het kader van de EU Green Deal en het Fit-for-55-pakket, de financiering van emissiereductieprojecten buiten de Europese Unie en de bijdrage van Nederland aan kennisontwikkeling en technologieoverdracht. Ook zet Nederland zich in bij internationale onderhandelingen over toekomstige emissiereductiedoelstellingen.
Bent u het eens met de stelling dat zelfs beperkte CO2-reducties essentieel zijn voor het beschermen van kwetsbare gebieden zoals Bonaire tegen de ernstige gevolgen van de klimaatcrisis?
Zoals in het antwoord op vraag 11 beschreven, zet het kabinet zich in voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging. Klimaatverandering is een mondiaal probleem dat om gezamenlijke inspanning vraagt op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Elke reductie van broeikasgassen, hoe beperkt ook, draagt bij aan het beperken van klimaatverandering. Alleen door gezamenlijke mondiale emissiereductie kunnen de risico's voor kwetsbare gebieden worden beperkt. Het is ook om die reden dat Nederland zich blijft inzetten voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging tot ruim beneden de 2 ⁰C en zo mogelijk 1,5 ⁰C.
Hoe rechtvaardigt u het feit dat Nederland met fossiele subsidies grote vervuilers hand boven het hoofd houdt terwijl de kwetsbare bevolking van Bonaire nu al lijdt onder de gevolgen van gebrekkig klimaatbeleid?
Het kabinet voert klimaatbeleid gericht op de Europese en nationale klimaatdoelen, zodat Nederland zijn bijdrage levert aan het realiseren van de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid is gericht op een effectieve, efficiënte en rechtvaardige transitie naar een klimaatneutraal Nederland en Europa. In deze transitie zal, mede als gevolg van dit beleid, het gebruik van fossiele energiedragers verminderen. Tegen deze achtergrond kan een vorm van staatssteun aan het gebruik van fossiele energiedragers – binnen de toegestane Europese kaders – echter (tijdelijk) nodig zijn om bijvoorbeeld energiearmoede, leveringszekerheid of verplaatsing van bedrijven en CO2-uitstoot (weglek) naar het buitenland te voorkomen.
Zijn er plannen om het klimaatbeleid specifiek te richten op het verminderen van sociale ongelijkheid in de effecten van de klimaatcrisis, bijvoorbeeld voor kwetsbare groepen op Bonaire?
Het kabinet vindt het belangrijk om bij het maken van klimaatbeleid oog te houden op wat de impact is voor kwetsbare groepen. Zo ook op Bonaire. Hier wordt nadrukkelijk aandacht aan besteed in het proces van de klimaattafel Bonaire en in de NAS. Om deze reden wordt voor de NAS ook een Sociale Impact Analyse (SIA) opgesteld. Daarnaast doet het Ministerie van OCW nu onderzoek dat inzicht geeft in de gebieden met hoge risico’s en de minder toekomstbestendige woningen in Europees Nederland en op Bonaire. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken naar inkomen, gender, leeftijd, migratieachtergrond en het soort woning. Tevens worden mogelijke interventies onderzocht om verdere ongelijkheid in deze gebieden te voorkomen en waar mogelijk juist te verminderen. Daarnaast heeft de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid (WRR) onlangs een rapport uitgebracht over de sociale dimensie van klimaatadaptatie.12 Voor Caribisch Nederland zal in 2026 ook een soortgelijke publicatie verschijnen.
Wilt u toezeggen het klimaatbeleid in Caribisch Nederland hetzelfde gewicht te geven als in Europees Nederland, en met een daadkrachtig actieprogramma voor Bonaire te komen?
Het kabinet werkt – net als in Europees Nederland – aan klimaatbeleid voor Caribisch Nederland. Op het gebied van klimaatmitigatie werkt het kabinet aan de versnelde overstap op duurzame elektriciteit op de BES-eilanden, waarvoor in 2022 € 33,6 miljoen beschikbaar is gesteld.13 De aanpak van klimaatadaptatiebeleid – en voor Caribisch Nederland in het algemeen – is volop in ontwikkeling. Zo zal de Kamer binnenkort worden geïnformeerd over de tweede fase van het NMBP en is op 7 november jl. een kabinetsreactie naar de Kamer verstuurd over het advies omtrent de staat van het fysiek domein in Caribisch Nederland van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) en Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB).14 Verder wordt er ook gewerkt aan de herijking van de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) waar ook aandacht is voor Caribisch Nederland. Al deze initiatieven dragen bij aan daadkrachtig klimaatbeleid voor Caribisch Nederland en daarmee dus ook voor Bonaire.
De brandbrief van burgemeesters inzake de wolf |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van Gelderse gemeenten over de toenemende aanwezigheid van wolven en de gevolgen hiervan voor mens en dier (Kamerstuk 2025D40213) (Kamerstuk 2025D40232)?
Ik snap de zorgen die lokaal leven heel goed. Een flink aantal burgemeesters die te maken hebben met wolven in hun gemeente wil kunnen handelen als de veiligheid van mensen in het geding komt, en dat begrijp ik. Ook ik wil dat we zo snel mogelijk kunnen ingrijpen om confrontaties tussen mensen, dieren en probleemwolven te voorkomen en, als ze toch ontstaan, direct en daadkrachtig op te treden.
Herkent u de grote zorgen van deze burgervaders?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent de constatering dat een aantal individuele wolven in toenemende mate hun natuurlijke schuwheid verliest en zich steeds vaker in de nabijheid van mensen en bebouwing begeeft, waarbij sprake is van een groeiend aantal incidenten, voor uw beleid?
Het verliezen van schuwheid zoals door u gesignaleerd zal naar mijn verwachting leiden tot meer probleemwolven. Ik maak mij zorgen over het toenemend aantal incidenten met wolven. In een klein en dichtbevolkt land als Nederland is maar beperkt ruimte voor wolven. Juist daarom is goed beleid essentieel. We moeten er alles aan doen om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen. En als ze zich toch voordoen, wil ik dat we snel en daadkrachtig kunnen optreden. Daarom werk ik aan nationale regelgeving waar ook lokale bestuurders, zoals burgemeesters, goed mee uit de voeten kunnen.
Ik wil dat er betere mogelijkheden komen om in te grijpen bij incidenten met wolven. In de Landelijke Aanpak Wolven (LAW, Kamerstuk 33 576, nr. 405) heb ik verschillende stappen opgenomen om dit te realiseren, zoals het in regelgeving vastleggen van een definitie van «probleemwolf» en «probleemsituatie». Die definities gaan burgemeesters en provincies helpen om sneller op te kunnen treden in geval van een probleemwolf of een probleemsituatie met een wolf. Deze wetgeving wordt op dit moment behandeld door uw Kamer en de Eerste Kamer.
Bent u van mening dat de juridische ruimte om wolven te verjagen en aversief te conditioneren, gegeven de verlaagde beschermingsstatus van de wolf, voldoende wordt benut?
De verlaging van de beschermingsstatus van de wolf van «strikt beschermd» naar «beschermd» geeft lidstaten de mogelijkheid om aanvullende maatregelen te nemen. In Nederland is dit aangegrepen om de nationale regelgeving aan te passen. De bijbehorende AMvB wordt momenteel behandeld door uw Kamer en door de Eerste Kamer. De brandbrief van de Gelderse gemeenten toont aan dat het van groot belang is dit juridisch kader zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
Op welke wijze worden situaties van contact tussen wolven en mensen geregistreerd?
Ik zou graag één centrale plek zien waar ook incidenten tussen wolven en honden worden geregistreerd. Daarom ben ik in gesprek met de provincies om te kijken hoe we dit kunnen verbeteren, mogelijk in het kader van het Landelijk Informatiepunt Wolven.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat incidenten met honden ook als zodanig worden geregistreerd?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt ervoor gezorgd dat onder meer gemeenten een beroep kunnen doen op een deskundigencrisisteam voor advies bij acute situaties?
Ik realiseer me dat de bevoegdheden van burgemeesters in de praktijk niet altijd voldoende mogelijkheden bieden om onmiddellijk op te treden bij acute incidenten met wolven. Als onderdeel van de LAW kijk ik daarom of vanuit het belang van openbare veiligheid een optimalisatie van het bestaand handelingsperspectief kan worden gecreëerd bij het optreden tegen probleemwolven.
Deelt u de analyse van de burgemeesters dat zij vrij weinig kunnen met de noodbevoegdheden vanuit de Gemeentewet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens in overleg met burgemeesters ervoor te zorgen dat zij een ruimer handelingskader krijgen om in te (laten) grijpen bij onveilige situaties?
In de overleggen tussen de betrokken ministeries en met Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters over mogelijk aanvullende noodbevoegdheden is naar voren gekomen dat de bevoegdheden van gedeputeerde staten en burgemeesters in beginsel volstaan en dat een uitbreiding van burgemeestersbevoegdheden in gevallen die niet meer acuut zijn, de wettelijke verantwoordelijkheden van gedeputeerde staten zouden doorkruisen. Daarbij was in de Tweede Kamer in maart 2025 geen draagvlak voor een onderzoek naar aanpassing van de Politiewet of de Gemeentewet.1
Dit laat onverlet dat dit onderwerp de aandacht heeft. Zo ben ik op 8 oktober jl. op bezoek geweest bij de Gelderse burgemeesters die de brandbrief hebben opgesteld. Hier heb ik hen gesproken over de lokale impact van de aanwezigheid van wolven en de zorgen omtrent de openbare veiligheid in hun gemeenten. Mocht in de toekomst blijken dat de lopende aanpassingen van de nationale regelgeving, het bestaande handelingsperspectief, de verbeterde registratie van incidenten en de verbeterde informatievoorziening alsnog onvoldoende zijn, dan ga ik graag met de Eerste en Tweede Kamer in gesprek om te zoeken naar alternatieve mogelijkheden voor burgemeesters. Waar aan de orde zal ik daarbij ook andere bewindspersonen betrekken.
Maken provincies in uw ogen voldoende gebruik van de ruimte die zij nu hebben om op grond van de verlaagde beschermingsstatus van de wolf beheermaatregelen te nemen om onveilige situaties te voorkomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, wordt de nationale regelgeving aangepast om provincies meer ruimte te geven om op te treden tegen probleemwolven. De bijbehorende AMvB wordt momenteel behandeld door uw Kamer en door de Eerste Kamer. De brandbrief van de Gelderse gemeenten toont aan dat het van groot belang is dit juridisch kader zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
Bent u bereid te kijken naar verdere aanscherping van het aan de Kamer voorgelegde Ontwerpbesluit met betrekking tot het beheer van de wolf (Kamerstuk 33 118, nr. 295)?
Over mijn aanpassingen van het ontwerpbesluit in reactie op het advies van de Raad van State heb ik uw Kamer op 10 oktober jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 118, nr. 306).
Gaat u zorgen voor het aanwijzen van gebieden in Nederland die, gelet op het ecosysteem, de wildstand en de nabijheid van mensen en vee, niet geschikt zijn voor duurzame vestiging van een wolf of wolvenroedel, zodat in deze gebieden vroegtijdig kan worden ingegrepen?
Het is nog niet duidelijk welke rol populatieontwikkelingen van wolven in Nederland en onze buurlanden kan spelen bij adequater ingrijpen bij incidenten. Ook is de staat van instandhouding van wolven in Nederland nog niet bekend. Recent onderzoek van Wageningen University & Research (Kamerstuk 33 576, nr. 466) heeft aangetoond dat Nederland alleen een bijdrage kan leveren aan een duurzame wolvenpopulatie in Europees verband binnen de Centraal-Europese wolvenpopulatie. Om duidelijk beleid te kunnen maken voor onveilige situaties met wolven laat ik aanvullend onderzoek uitvoeren, waarbij wordt getoetst aan de haalbaarheid voor de specifieke Nederlandse situatie. Nederland is namelijk een van de meest dichtstbevolkte landen in de wereld. De natuur in Nederland ligt bovendien ook nog eens vaak ingeklemd tussen dorpen, steden en agrarische bedrijven. Ik maak mij ernstige zorgen over de toegenomen aanwezigheid van wolven in Nederland.
De veiligheid en het welzijn van mensen en dieren, staan wat mij betreft altijd voorop. Om onveilige situaties te voorkomen werk ik ook aan stevige nationale maatregelen, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de populatieontwikkeling van de wolf, gelet op de groei van het aantal roedels in de afgelopen jaren, zowel in Nederland als bij de Centraal Europese wolvenpopulatie als geheel, voldoende ruimte biedt om eerder in te grijpen om onveilige situaties te voorkomen, ook al ligt de populatie nog niet op het niveau dat mogelijk nodig zou zijn voor een gunstige staat van instandhouding?1
Zie antwoord vraag 12.
Wordt in het aanvullende onderzoek naar de Nederlandse bijdrage aan een gunstige staat van instandhouding van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 466) ook gekeken naar de habitatgeschiktheid in andere Europese landen waar de Centraal Europese wolvenpopulatie aanwezig is en de reële Nederlandse bijdrage vanuit het perspectief van habitatgeschiktheid?
Ik laat een aanvullend onderzoek uitvoeren door een internationale deskundige onderzoekspartij. Ik wil dat dit onderzoek zich opnieuw richt op de staat van instandhouding van wolven in Nederland en ook een eigen analyse uitvoert van de habitatgeschiktheid voor wolven in Nederland. Ik heb de betrokken onderzoekspartij gevraagd om in dit nieuwe onderzoek de specifieke situatie voor Nederland als klein en dichtbevolkt land te betrekken en dus juist ook andere relevante perspectieven zoals socio-economische overwegingen en fysieke veiligheid hier expliciet in mee te nemen.
Is in andere Europese landen al vastgesteld wat de gunstige populatieomvang zou moeten zijn?
Lidstaten rapporteren elke zes jaar de gegevens over soorten uit de Habitatrichtlijn aan de Europese Commissie (EC). Hierbij wordt ook over de wolven gerapporteerd en daarbij wordt door sommige lidstaten een Favourable reference population (FRP) genoemd. De meeste recente rapportagegegevens uit 2019 zijn te vinden op de website van de EC.3 De gegevens van de rapportage van 2025 zijn nog niet openbaar gemaakt.
Deelt u de mening dat voor een gunstige staat van instandhouding van de Centraal Europese wolvenpopulatie een relatief grotere bijdrage mag worden verwacht van meer dunbevolkte landen en een relatief kleinere bijdrage van meer dichtbevolkte landen?
Ja. Nederland kan niet zelfstandig komen tot het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van wolven. Nederland kan alleen een bijdrage leveren aan een duurzame wolvenpopulatie binnen de Centraal-Europese wolvenpopulatie.
Nederland dient net als de andere landen waarmee wij de Centraal-Europese wolvenpopulatie delen, naar redelijkheid bij te dragen aan het bereiken van een gunstige staat van instandhouding.
Nederland zet zich daarom in om samen te werken met de buurlanden toe te werken naar een gunstige Staat van Instandhouding van de Centraal-Europese wolvenpopulatie, waarbij de betrokken landen hierbij naar redelijkheid bijdragen.
De bijdragen die van landen mag worden verwacht is daarbij vooral afhankelijk van het potentieel geschikte habitat voor wolven. Ik ben daarbij van mening dat dichtbevolkte gebieden minder geschikt habitat bevatten in vergelijking tot dunner bevolkte gebieden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg met Duitsland en andere Europese landen waar de Centraal Europese wolvenpopulatie gevestigd is over de ontwikkeling van deze populatie en het beheer ervan?
Recent hebben op verschillende niveaus gesprekken plaatsgevonden met verschillende buurlanden, waarbij het wolvendossier onderdeel was van het gesprek. Dit is onderdeel van een doorlopend proces van samenwerking, afstemming en ervaringen delen met de buurlanden.
PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen en het Deense verbod daarop |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Deense onderzoek waaruit blijkt dat de PFAS-verbinding TFA (trifluorazijnzuur) makkelijk uitspoelt naar het milieu en daarmee drinkwaterbronnen bedreigt? Hoe kijkt u naar die conclusies?1
Denemarken heeft de Europese Commissie en alle lidstaten geïnformeerd over het besluit om de toelating van deze middelen in te trekken. Het Ctgb bestudeert het onderzoek waarop dit besluit is gebaseerd om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie. Het is vervolgens aan het Ctgb om, als aangewezen toelatingsautoriteit, te bepalen of er aanleiding is om de in Nederland toegelaten middelen op basis van deze stoffen tussentijds opnieuw te beoordelen.
Hoe kijkt u naar het besluit dat door Denemarken is genomen om 23 bestrijdingsmiddelen, die het schadelijke afbraakproduct TFA vormen, per direct te verbieden vanwege de risico’s voor het grondwater en de drinkwatervoorziening?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang duurt het voordat het College voor de toelating van gewasbeschermingingsmiddelen en biociden (Ctgb) het genoemde onderzoek en het daaropvolgende besluit in Denemarken heeft bestudeerd, zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat Gewasbeschermingsmiddelen op 3 september jongstleden?
Het Ctgb bestudeert het Deense onderzoek momenteel zorgvuldig en dat kost tijd. Vanwege de hoeveelheid werk en complexiteit van het dossier kan het Ctgb nog niet aangeven wanneer dit is afgerond. Zodra er een besluit is genomen door het Ctgb zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wanneer gaat u de Kamer verder informeren over de analyse van het Ctgb en het mogelijke besluit dat daaruit volgt?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zijn al deze middelen in Nederland nog steeds toegestaan terwijl het Ctgb al eerder om een snelle Europese herbeoordeling vroeg?
Het Ctgb heeft aangedrongen op een snelle Europese herbeoordeling van de betreffende werkzame stoffen omdat nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar is over het afbraakproduct TFA. Deze nieuwe informatie zorgt voor een strengere norm voor TFA bij de beoordeling van risico’s voor het grondwater. Om vervolgens te bepalen of nog aan deze norm voldaan wordt is aanvullende informatie nodig of werkzame stoffen inderdaad TFA produceren en hoeveel TFA dan wordt gevormd en uitspoelt naar het grondwater. Deze informatie wordt gegenereerd in de Europese stofbeoordeling.
Het Deense onderzoek levert voor 6 stoffen aanvullende informatie op over de vorming van TFA. Het Ctgb bestudeert deze informatie om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie en de in Nederland toegelaten middelen. Voor overige stoffen die mogelijk TFA produceren moet de benodigde informatie over TFA nog worden gegenereerd door middel van onderzoek. Een brede Europese aanpak op stofniveau heeft de voorkeur boven een nationale aanpak op middelniveau, omdat alle werkzame stoffen die mogelijk TFA produceren hiermee zo snel mogelijk met Europees geharmoniseerde methodes kunnen worden beoordeeld. De Europese Commissie is van mening dat de beoordeling van het afbraakproduct TFA in de lopende herbeoordelingen moet worden geadresseerd en maant lidstaten die een stof beoordelen die mogelijk TFA produceert tot een snelle afronding van de (her)beoordeling
Waarom wordt het middel «Luna Sensation» van Bayer, dat fluopyram bevat, wel verboden wegens risico’s voor boeren, bijen en vogels, maar mogen negen andere fluopyram-houdende middelen nog steeds worden toegepast?
Het middel Luna Sensation bevat twee werkzame stoffen: fluopyram en trifloxystrobin. De aanleiding van de herbeoordeling van het middel Luna Sensation was de herbeoordeling van de stof trifloxystrobin. De werkzame stof fluopyram wordt momenteel Europees herbeoordeeld. Wanneer deze herbeoordeling is afgerond, start het Ctgb met de herbeoordeling van toegelaten middelen op basis van fluopyram.
Dringt u er bij het Ctgb op aan dat de herbeoordelingen van deze negen middelen op zeer korte termijn worden uitgevoerd, zodat deze schadelijke stoffen niet langer in het milieu terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Zodra de Europese herbeoordeling van fluopyram is afgerond zal het Ctgb, conform toelatingsprocedure, starten met de herbeoordeling van de betreffende middelen. De werkzame stof fluopyram is daarnaast één van de stoffen uit het Deense onderzoek over TFA. Op dit moment bestudeert het Ctgb wat deze informatie betekent voor de Nederlandse situatie. Ik heb hierbij vertrouwen in de deskundigheid van het Ctgb als Nederlandse toelatingsautoriteit.
Waarom mogen bestaande voorraden van «Luna Sensation» nog worden opgebruikt tot juli 2026 terwijl dit besluit is genomen vanwege de risico’s voor mens en natuur? Deelt u de opvatting dat het gebruik ervan dan per direct moet worden gestopt?
Het Ctgb stelt de aflever- en opgebruiktermijnen van gewasbeschermingsmiddelen vast conform het besluit beleidsregel respijttermijnen voor gewasbeschermingsmiddelen2. Deze termijnen geven de sector de mogelijkheid om naar alternatieven te zoeken en eventuele voorraden kunnen worden afgeleverd en opgemaakt. De duur van de respijttermijn is afhankelijk van de ernst van de risico’s, omvang van de voorraad, het gebruiksseizoen en de mate waarin de keten is verrast en de mogelijkheden om de gevolgen van de intrekking op te vangen. De wettelijke vastgestelde maximum duur van respijttermijnen is 6 maanden voor afleveren en 12 maanden daarbovenop voor opgebruik (totaal maximaal 18 maanden). Het Ctgb heeft voor Luna Sensation beperkt respijt gegeven van in totaal 12 maanden (aflever- en opgebruiktermijn beide 6 maanden).
Heeft u gesprekken met de drinkwaterbedrijven en milieuorganisaties die al veel langer waarschuwen voor de milieu en gezondheidsrisico’s van PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen?
Ja, ik heb gesprekken gevoerd met de vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) over PFAS-houdende gewasbeschermingsmiddelen.
Deelt u de opvatting dat er voldoende wetenschappelijk onderzoek is over de risico’s van PFAS om PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen van de markt te halen? Zo ja, per wanneer kan de Kamer een verbod verwachten? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Ik heb vertrouwen in het toelatingssysteem waarbij alle toegelaten middelen zijn beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. Hierbij zijn de stoffen Europees beoordeeld aan de hand van Europees geharmoniseerde beoordelingskaders en worden middelen nationaal toegelaten waarbij gekeken wordt naar de specifieke toepassing en naar de nationale omstandigheden. Een middel mag pas op de markt komen als wetenschappelijk is aangetoond dat dit veilig kan worden toegepast. Op het moment dat nieuwe relevante wetenschappelijk informatie beschikbaar komt over een stof zal worden bekeken of een eerdere beoordeling van een stof of middel moet worden herzien.
Naar aanleiding van het genoemde onderzoek van Denemarken is nieuwe informatie beschikbaar gekomen over de afbraak van zes werkzame stoffen tot TFA en de uitspoeling hiervan naar grondwater. Het Ctgb bestudeert momenteel het onderzoek waarop het besluit is gebaseerd om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie en of er aanleiding is om de in Nederland toegelaten middelen op basis van deze stoffen tussentijds opnieuw te beoordelen. Het is aan het Ctgb om, als aangewezen toelatingsautoriteit, eventueel vervolgstappen te bepalen.
Het aanvullend onderzoek naar de staat van instandhouding van de wolf |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Wordt in het aanvullend onderzoek met betrekking tot de staat van instandhouding van de wolf niet alleen gekeken naar de staat van instandhouding van de wolf in relatie tot de habitatgeschiktheid in Nederland (Kamerstuk 2025D47367), maar ook naar de (redelijke) Nederlandse bijdrage aan een gunstige staat van instandhouding van de Centraal Europese wolvenpopulatie (500 roedels) vanuit het oogpunt van de relatieve habitatgeschiktheid?
Wordt in het aanvullend onderzoek specifiek gekeken naar de habitatgeschiktheid in andere Europese landen waar de Centraal Europese wolvenpopulatie aanwezig is en de bijbehorende oppervlakte in vergelijking met de habitatgeschiktheid in Nederland?
Deelt u de mening dat vergeleken met de Favourable reference population (FRP), zoals vastgesteld in andere lidstaten, ten opzichte van het bosoppervlak (Spanje: 0,002 wolf per vierkante kilometer; Roemenië: 0,04 wolf per vierkante kilometer; Bulgarije: 0,02 wolf per vierkante kilometer; Zweden: 0,001 wolf per vierkante kilometer; Letland: 0,009 wolf per vierkante kilometer) Nederland met ongeveer 100 tot 120 wolven (dus 0,03 wolf per vierkante kilometer) nu al een meer dan redelijke bijdrage levert aan de gunstige staat van instandhouding van de wolf in Europa, terwijl Nederland ook nog eens veel dichter bevolkt is dan genoemde lidstaten? Wordt een dergelijke vergelijking in het aanvullend onderzoek meegenomen?1
Het krantenartikel 'Inspectie is helemaal klaar met bedrijven: statiegeld op flesjes moet fors omhoog, anders megaboete' |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) het statiegeld op plastic flessen en blikjes wil verhogen naar 30 cent omdat de inzameling volgens de inspectie «slecht» verloopt? Zo ja, erkent u dat zo’n forse stijging opnieuw rechtstreeks wordt neergelegd bij consumenten die nu al kampen met hoge boodschappenprijzen?1
Hoe beoordeelt u het dat de ILT het bedrijfsleven openlijk beschuldigt van «calculerend» en «opportunistisch» gedrag? Acht u dit passend voor een toezichthouder?
Klopt het dat technische problemen met statiegeldautomaten (zoals het massaal weigeren van kleine blikjes) een belangrijk deel van de tegenvallende inzameling veroorzaken? Zo ja, waarom wordt dan niet dáár eerst ingegrepen in plaats van de rekening bij burgers te leggen?
Klopt het dat de ILT een dwangsom tot 20 miljoen euro wil opleggen aan producenten en supermarkten? Hoe verhoudt dit zich tot het tegelijkertijd pleiten voor een verdubbeling van de uitgaven voor consumenten?
Waarom kiest u steeds voor meer drang, dwang en kostenverhoging, terwijl alternatieven als betere gemeentelijke afvalaanpak, handhaving op zwerfafval en technische verbetering van de automaten nauwelijks worden benut?
Bent u bereid te garanderen dat het statiegeld niet wordt verhoogd zolang de overheid zelf de basis van het systeem van automaten tot controle nog niet op orde heeft? Zo nee, waarom wordt dan opnieuw de consument hiermee belast?
De Nederlandse klimaatfinanciering aan ontwikkelingslanden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van recente berichtgeving waaruit blijkt dat Nederland in de rapportage over internationale klimaatfinanciering projecten meerekent die niet primair gericht zijn op klimaatmitigatie of -adaptatie, zoals programma’s op het gebied van gezondheid, cultuur of voedselzekerheid?1
Kunt u toelichten welke criteria het kabinet hanteert bij het bepalen of een project of programma meetelt als klimaatfinanciering, en hoe wordt vastgesteld welk deel van een projectbudget wordt toegerekend aan klimaatdoelen?
Erkent u dat het toerekenen van delen van bredere ontwikkelingsprojecten aan klimaatfinanciering het risico met zich meebrengt dat de werkelijke omvang van de Nederlandse bijdrage aan klimaatmaatregelen in kwetsbare landen wordt overschat?
Hoeveel publieke middelen heeft Nederland in het meest recente verslagjaar aangemerkt als internationale klimaatfinanciering, uitgesplitst naar mitigatie, adaptatie en gemengde projecten?
In hoeverre bestaan de Nederlandse bijdragen aan klimaatfinanciering uit schenkingen (giften) dan wel uit leningen of andere financiële instrumenten die moeten worden terugbetaald?
Hoe verklaart het kabinet dat Nederland achterblijft bij andere ontwikkelde landen in het leveren van klimaatfinanciering aan armere landen, terwijl juist de rijkste landen hiervoor verantwoordelijk zijn?2
Welke stappen onderneemt Nederland om ervoor te zorgen dat klimaatfinanciering daadwerkelijk ten goede komt aan de landen en gemeenschappen die het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van klimaatverandering?
In hoeverre is de door Nederland gerapporteerde klimaatfinanciering additioneel ten opzichte van de reguliere middelen voor ontwikkelingssamenwerking, en hoe wordt deze additionaliteit gecontroleerd en verantwoord?
Hoe beoordeelt het kabinet de constatering dat Nederland in vergelijking met andere Europese landen relatief weinig publieke klimaatfinanciering bijdraagt aan ontwikkelingslanden, gemeten naar nationale welvaart en historische uitstoot?
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van alle door Nederland als klimaatfinanciering opgevoerde projecten over de afgelopen drie jaar, inclusief de onderliggende motivering voor hun klimaatdoelstelling en de gehanteerde verdeelsleutel per project?
Het FD-bericht 'Klimaateconoom: opwarming kan leiden tot een nieuwe kredietcrisis' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het FD-artikel «Klimaateconoom: opwarming kan leiden tot een nieuwe kredietcrisis»1
Wat is volgens u het verband tussen onvoorziene klimaatschade en de stabiliteit van de financiële sector in Europa, zowel nu als in de toekomst?
Deelt u de conclusie uit het FD-artikel dat klimaatverandering op de lange termijn een groot risico vormt voor de stabiliteit van de financiële sector? Zo ja, welke mogelijke risico’s voorziet u? Kunt u hierop een toelichting geven?
Bent u van mening dat deze risico’s extra klimaatactie vereisen vanuit Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties onderneemt u momenteel en welke acties bent u bereid te nemen in de toekomst?
Op welke manier beïnvloedt de invloed van klimaatschade op de stabiliteit van de financiële sector uw inzet tijdens de Klimaatconferentie van Belém 2025 (COP30)?
Op welke manier wordt momenteel het risico voor de Nederlandse economie van toekomstige klimaatschade accuraat meegewogen in kabinetsbesluiten? Bent u bereid aanvullende acties te ondernemen om deze factor beter mee te wegen? Waarom wel of niet?
Worden de premies van verzekeringsmaatschappijen ook in Nederland al verhoogd als gevolg van klimaatgebeurtenissen zoals beschreven in het artikel? Zo ja, kunt u hiervan data verschaffen?
In hoeverre zijn Europese verzekeraars, net zoals Amerikaanse verzekeraars, blootgesteld aan het risico van hogere verzekeringspremies enerzijds en dalende vastgoedwaarde anderzijds?
Is Nederland bereid bij te dragen aan de vergroening van de elektriciteitsproductie van opkomende economieën? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht ‘Nederland is een ontbossingsland’ |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland is een ontbossingsland»?1
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat Nederland via de financiële sector, zeehavens en consumptiepatronen in aanzienlijke mate bijdraagt aan wereldwijde ontbossing?
Kunt u aangeven in welke mate Nederlandse financiële instellingen, waaronder banken en pensioenfondsen, nog steeds investeren in bedrijven of projecten met een aantoonbaar ontbossingsrisico?
Bent u bekend met het rapport Banking on Biodiversity Collapse 2025, waarin de Rabobank op de achtste plaats wereldwijd wordt genoemd onder financiële instellingen met de hoogste ontbossingsrisico’s? Kunt u toelichten wat uw oordeel is over de bevindingen van dit rapport?
Acht u de huidige beleidsinstrumenten en wettelijke verplichtingen voor Nederlandse financiële instellingen om investeringen met ontbossings- of biodiversiteitsrisico’s te vermijden toereikend?
Acht u het in het artikel vermelde bedrag van 5 miljoen euro dat Nederland zal bijdragen aan de Tropical Forest Forever Facility in verhouding tot de omvang van de Nederlandse betrokkenheid bij internationale handelsstromen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing, zoals palmolie, soja en cacao? Overweegt u deze financiële bijdrage te verhogen?
Hoe beoordeelt u de stand van zaken rondom de Europese Ontbossingsverordening en de rol die Nederland vervult bij de implementatie daarvan binnen de Europese Unie?
Op welke wijze zal toezicht worden gehouden op de naleving van de Ontbossingsverordening in Nederland, in het bijzonder bij importerende bedrijven die grondstoffen of producten verhandelen uit gebieden met een risico op ontbossing?
Kunt u toelichten hoe de uitvoering van deze Europese verordening wordt ingebed in het nationale klimaat- en natuurbeleid?
Hoe ondersteunt Nederland via internationaal beleid en ontwikkelingssamenwerking de bescherming van landrechten van inheemse gemeenschappen in tropische bosgebieden?
Op welke wijze stimuleert u bewustwording bij Nederlandse consumenten over de relatie tussen hun koopgedrag en mondiale ontbossing, en welke instrumenten zet u in om duurzaam consumptiegedrag te bevorderen?
Het verwijderen van het dorp Moerdijk ten behoeve van de energietransitie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel over het opheffen van het dorp Moerdijk?1
Deelt u de zorgen van onder andere bewoners dat het opheffen van dit (eeuwenoude) dorp een buitengewoon ingrijpende maatregel is?
Acht u het wenselijk dat (eeuwenoude) dorpen in Nederland verdwijnen om ruimte te maken voor de energietransitie?
Indien het antwoord op vraag 3 bevestigend luidt, kunt u aangeven hoe vaak dit naar verwachting nog zal voorkomen?
Indien het antwoord op vraag 3 ontkennend luidt, welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat dit gestelde precedent navolging krijgt in de toekomst?
Hoe verhoudt het verwijderen van een dorp zich tot het huidige kabinetsbeleid dat inzet op leefbare woonomgevingen, het behoud van gemeenschappen, het oplossen van de wooncrisis en het behoud van erfgoed?
Deelt u de mening dat het verwijderen van een dorp in strijd is met het eigendomsrecht?
Indien het antwoord op vraag 7 ontkennend luidt, waarom is het verwijderen van een dorp volgens u niet in strijd met het eigendomsrecht?
Vindt u dat de energietransitie zo ver mag gaan dat dorpen verwijderd mogen worden?
Erkent u de dat bewoners in de praktijk geen mogelijkheden hebben om zo’n besluit te voorkomen, terwijl het gaat over het verlies van hun woonplaats en gemeenschap?
Bent u van mening dat het democratisch onwenselijk is dat een gemeentebestuur – in samenwerking met provincie en Rijk – zulke beslissingen kan nemen zonder bindende inspraak, zoals een referendum, onder de bewoners?
Vindt u het in het algemeen belang om (eeuwenoude) dorpen te verwijderen?
Indien het antwoord op vraag 12 bevestigend luidt, waarom is dit in het algemeen belang?
Indien het antwoord op vraag 12 ontkennend luidt, deelt u de mening idat het in het algemeen belang is om historie, cultuur en erfgoed te beschermen en zodoende te staan voor het behoud van een (eeuwenoud) dorp?
Welke criteria zijn gehanteerd door het gemeentebestuur in samenwerking met het Rijk om te bepalen dat het verwijderen van het dorp Moerdijk noodzakelijk is?
In hoeverre is er sprake van een systematisch onderzoek waarin alternatieve locaties voor nieuwe energie-infrastructuur met elkaar zijn vergeleken?
In hoeverre en op welke manier zijn bewoners van het dorp Moerdijk bij dit besluit betrokken geweest?
Welke wettelijke grondslag is er voor het verwijderen van het dorp en hoe zal dit eruit komen te zien in de praktijk?
Indien tot verwijdering van het dorp wordt overgegaan, hoe worden de 1100 bewoners dan concreet gecompenseerd en wordt hierin (im)materiële schade door ontheemding meegenomen, denk aan psychische belasting, verlies van gemeenschap, voorzieningenverlies en de effecten op het woon-werkverkeer?
Hoe wordt er – nota bene tijdens een wooncrisis – gezorgd voor een nieuwe, passende woonruimte voor 1.100 bewoners?
Zijn er plannen om in de toekomst andere woongebieden te verwijderen ten behoeve van de energietransitie?
Indien het antwoord op vraag 21 bevestigend luidt, kunt u aangeven om welke plannen dit gaat?
Bent u bereid te onderzoeken of – samen met provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk – alternatieven ontwikkeld kunnen worden die het behoud van het dorp Moerdijk waarborgen?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De kleinste gasvoorraad in jaren |
|
André Flach (SGP) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat Nederland nu de kleinste gasvoorraad heeft in jaren, dat de Europese vuldoelstelling voor 1 november 2025 net niet is gehaald en dat ook de nationale vuldoelstelling van 80% nog niet is gehaald1?
Hoe waardeert u deze vulgraad?
Kunt u schetsen welke risico’s Nederland loopt bij een verstoring van de gaslevering of een koude winter?
Wat is uw inzet om ongewenste prijspieken en verstoringen van de gasmarkt zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken?
De veiligheidsrisico’s van windturbines op land |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) ooit onderzoek gedaan naar brand- en veiligheidsrisico’s van windturbines op land?
Zo ja, kan dat onderzoek met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, wilt u de OVV verzoeken dit alsnog te doen?
Hoe wordt geborgd dat windturbines van 130 meter en hoger voldoen aan eisen voor externe veiligheid, blusbaarheid en rampenbestrijding?
Is er voldoende bluscapaciteit beschikbaar om branden op grote hoogte te bestrijden?
Worden omwonenden voldoende geïnformeerd over risico’s en noodprocedures bij brand of technisch falen?
Hoe beoordeelt u het incident bij Nieuwleusen, waar brokstukken en gesmolten kunststof neerkwamen op landbouwgrond?
Hoe zijn de opruiming, schadevergoeding en milieuschade bij dergelijke incidenten geregeld?
Bent u bereid samen met provincies en gemeenten een landelijke risicoanalyse op te stellen voor windturbines van 130 meter en hoger, inclusief blusbaarheid en impact op de leefomgeving?
De rondrazende vogelgriep en de grote risico’s voor de volksgezondheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bruijn , Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Maakt u zich ook zorgen over het toenemende aantal uitbraken van vogelgriep en over het feit dat er sinds begin oktober zo’n 450.000 kippen en fazanten in de veehouderij zijn vergast?1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van virologen en hoogleraren die stellen dat «vogelgriep kan zorgen voor een nieuwe pandemie met de omvang van de coronacrisis», maar dan «dodelijker» en dat die pandemie op elk moment zou kunnen uitbreken?2,3
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid is van de overheid, en met name de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om risico’s op een nieuwe pandemie zoveel mogelijk in te perken en daarmee de gezondheid van Nederlanders te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat commissie-Bekedam al 3,5 jaar geleden adviseerde om de risico’s op zoönosen te beperken, maar dat veel van de belangrijkste aanbevelingen nog steeds niet zijn uitgevoerd?
Onderschrijft u de constatering van de commissie-Bekedam dat Nederland extra kwetsbaar is voor vogelgriep door de hoge dichtheid van (pluim)veehouderijen? Zo nee, waarom niet?4
Onderschrijft u de constatering van de commissie-Bekedam dat de Nederlandse vee-industrie zelf een belangrijk risico vormt voor het ontstaan en verspreiden van zoönosen, vanwege het enorme aantal dieren dat op een klein oppervlak wordt gehouden en de hoge concentratie van stallen? Zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich dat de commissie-Bekedam nadrukkelijk adviseerde om het aantal veehouderijen en het aantal dieren in de veehouderij te beperken?
Kunt u bevestigen dat het toenmalige kabinet aankondigde te willen toewerken naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in pluimveedichte en waterrijke gebieden en een verbod op uitbreiding in die risicogebieden (Kamerstuk 28 807, nr. 291)?
Klopt het dat was aangekondigd dat er eerst een impactanalyse zou worden gedaan en dat deze eind 2023 naar de Kamer zou komen, maar dat deze er nog altijd niet is? Hoe verklaart u dit?
Hoeveel pluimveebedrijven zijn er sinds het advies van de commissie-Bekedam nieuw gevestigd in pluimveedichte en waterrijke gebieden en hoeveel pluimveebedrijven zijn uitgebreid in deze gebieden?
Hoeveel kippen, eenden, fazanten, kalkoenen en andere dieren in de veehouderij zijn er sinds het advies van Bekedam vergast?
Deelt u het inzicht dat het uitblijven van maatregelen, in afwachting van een analyse over de impact voor de vee-industrie, heeft geleid tot extra dierenleed én vergrote risico’s voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat verder uitstel van deze maatregelen zeer ongewenst is, gezien de grote risico’s van vogelgriep voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Bent u ervan op de hoogte dat niet alleen de commissie-Bekedam maar ook het Europees Centrum voor Ziektepreventie en Ziektebestrijding (ECDC) en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) hebben aanbevolen om de dichtheid van pluimvee en pluimveehouderijen te verlagen, zowel in waterrijke gebieden als daarbuiten? Wat heeft u met deze aanbeveling gedaan?5
Wanneer gaat u de maatregelen die in 2021 zijn geadviseerd en in 2023 zijn aangekondigd eindelijk doorvoeren?
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Opgelegde dwangsommen voor het niet halen van klimaatdoelen uit het Klimaatfonds betalen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat de staat voorbereidingen treft om noodmaatregelen te nemen om de CO2-uitstoot snel te verminderen, met hoge kosten tot gevolg, en dat de kosten daarvoor, en mogelijke dwangsommen, uit het Klimaatfonds zullen worden betaald?1 2
Hoeveel geld uit het Klimaatfonds is tot nu toe besteed aan uitgaven die niet bijdragen aan het verminderen van de uitstoot, zoals het verlagen van de energierekening en het compenseren van fossiele subsidies?
Vindt u het wenselijk dat belastinggeld uit het Klimaatfonds, dat bedoeld is voor klimaatmaatregelen, wordt gebruikt om juridische boetes en dwangsommen wegens tekortkomingen in het klimaatbeleid te betalen?
Kunt u bevestigen dat uw juridische analyses inderdaad concluderen dat het niet halen van de klimaatdoelen van 2030 tot schade zullen leiden? Ben u bereid de bedoelde juridische analyses te delen? Zo nee, waarom niet?
Mag het Klimaatfonds wettelijk worden ingezet voor het betalen van dwangsommen? Zo ja, waar baseert u dat op?
Op welke manier denkt u de klimaatdoelen te halen als middelen uit het Klimaatfonds naar juridische boetes en dwangsommen gaan in plaats van naar klimaatmaatregelen? Op welke manier gaat u de gebruikte middelen uit het Klimaatfonds compenseren?
Hoe verhouden de waarschuwingen van ambtenaren voor de gevolgen van niet-nakoming van de klimaatverplichtingen en het voornemen om dwangsommen uit het Klimaatfonds te betalen zich tot de publieke stellingname, waaronder in juridische zaken, van de regering dat het behalen van de klimaatdoelen voor 2030 een «streefdoel» is en niet als een juridisch afdwingbare verplichting?
Kan op basis van de waarschuwingen van ambtenaren worden geconcludeerd dat de Nederlandse regering er vanuit gaat dat de klimaatdoelen van 2030 niet zullen worden gehaald?
Bent u het eens met de stelling dat het geld uit het Klimaatfonds vele malen beter geïnvesteerd kan worden om het structureel behalen van de klimaatdoelen zeker te stellen en verdere rechtszaken, met mogelijk hoge dwangsommen, te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen neemt u daartoe?
Wanneer kan de Kamer de door u toegezegde analyse van de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof verwachten, waaruit mogelijk extra klimaatverplichtingen voor Nederland volgen?
De recente update van Aerius |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Hoe waardeert u de analyse dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij de recente update van Aerius niet de door de Kamer gevraagde correctie voor depositieonderzoek in duingebied, in lijn met de motie Flach (Kamerstuk 35 334, nr. 373), heeft toegepast?1
Vooropgesteld is het de taak van het RIVM om, als onafhankelijk wetenschappelijk instituut, te bepalen op welke manier de monitoring van de totale stikstofdepositie het beste kan worden uitgevoerd. Het RIVM werkt samen met andere kennisinstituten aan de continue doorontwikkeling van de meet- en rekenmethodiek, bijvoorbeeld via het Nationaal Kennisprogramma Stikstof. Als Minister vertrouw ik op de keuzes die vanuit de wetenschap gemaakt worden.
De kennisnotitie die het RIVM heeft gepubliceerd over dit onderwerp2, geeft een heldere uiteenzetting van de verschillende type metingen en de verschillende mogelijke toepassingen van die metingen. Hieruit komt duidelijk naar voren dat de metingen in Solleveld uit 2014 niet geschikt zijn om de landelijke berekeningen van de stikstofdepositie te kalibreren.
Deelt u de analyse dat het depositieonderzoek in Solleveld serieuze aanwijzingen geeft voor forse overschatting van de berekende droge depositie via de DEPAC-module?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn de metingen in het Solleveld uit 2014 niet geschikt om de landelijke berekeningen van de stikstofdepositie te kalibreren.
Wel geven die metingen uit 2014 aanleiding voor nader onderzoek. Hiervoor is recent een nieuwe meetcampagne gestart met gerichtere metingen. De metingen lopen tot ten minste eind 2026. Nieuwe inzichten uit die metingen zullen bij voldoende en consistente wetenschappelijke onderbouwing door het RIVM worden gebruikt om het model aan te passen.
Is de veronderstelling juist dat de berekening van de depositie in duingebieden is gebaseerd op depositiemetingen bij Engels raaigras, een veel dichtere vegetatie dan de schrale vegetatie in duingebieden, en dat hierdoor de depositie in duingebieden wordt overschat?
Bovenal wil ik nogmaals benadrukken dat het niet zeker is dat de stikstofdepositie in de duingebieden wordt overschat. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 1.
Om inhoudelijk antwoord te geven op de vraag, is het van belang om onderscheid te blijven maken tussen de verschillende functies van metingen in het model.
In het model is een deel van de theoretische beschrijvingen van droge depositie gebaseerd op metingen boven Engels raaigras. Dit gaat echter om onderdelen in het depositieproces die niet afhankelijk zijn van vegetatietype. De veronderstelde conclusie kan daarom niet worden getrokken op basis van die metingen.
In de berekening van de depositie wordt daarnaast onderscheid gemaakt tussen enkele algemene categorieën voor landgebruik. Voor de duinen wordt als vegetatietype inderdaad de categorie «gras» gehanteerd (andere categorieën zijn bijvoorbeeld «bos» en «water»). In het aanvullende onderzoek in Solleveld wordt onderzocht in hoeverre de huidige in het model toegepaste vegetatiekenmerken voor de duinen passend zijn. Ook hier zullen de resultaten van het onderzoek bij voldoende en consistente wetenschappelijke onderbouwing door het RIVM worden gebruikt om het model aan te passen.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen voor de berekende lokale ammoniakconcentratie als de berekende droge depositie met tenminste een factor twee zou worden verlaagd?
Het RIVM heeft in het «Eindrapport Ammoniak van Zee» een paragraaf (paragraaf 4.4.3) gewijd aan het effect van een lagere depositie op de berekende lokale ammoniakconcentraties.4 Hierin is te vinden dat het halveren van de depositiesnelheid leidt tot een ca. 15–20% hogere concentratie.
Er is op dit moment echter geen inhoudelijke (wetenschappelijke) onderbouwing om de depositiesnelheid te halveren.
Is de veronderstelling juist dat berekende deposities in kustgebieden relatief dicht bij de kritische depositiewaarden uitkomen en eventuele overschatting van deze deposities derhalve bepalend kan zijn voor het al dan niet overschrijden van deze kritische depositiewaarden?
Het klopt dat de totale stikstofdepositie in het kustgebied over het algemeen lager is dan in de rest van het land. In combinatie met de specifieke kritische depositiewaarde van duinhabitats, is de verwachting dat in 2030 al ruim 80% van het stikstofgevoelige areaal in de duingebieden onder de kritische depositiewaarde komt.5
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat initiatiefnemers van onder meer woningbouwprojecten in west-Nederland afgerekend worden op berekende overschrijding van kritische depositiewaarden, terwijl zeer waarschijnlijk sprake is van overschatting van deze depositie en in veel minder gevallen sprake is van overschrijding van deze kritische depositiewaarden?
Ook hierbij geldt dat het niet zeker is dat de stikstofdepositie in de duingebieden wordt overschat.
Een overschrijding van de KDW hoeft overigens ook niet bepalend te zijn voor het al dan niet verlenen van een natuurvergunning. Voor de beoordeling van projecten die mogelijk een effect kunnen hebben, moet nader worden beoordeeld of het project een significant negatief effect kan hebben op de natuur. Indien uit een ecologische beoordeling blijkt dat de betreffende natuur in een goede staat van instandhouding is en de eventuele toename van stikstofdepositie niet tot een negatief effect kan leiden, kan een vergunning verleend worden.
Gaat u ervoor zorgen dat de DEPAC-module in het OPS-model zo snel mogelijk wordt aangepast naar aanleiding van het onderzoek in Solleveld? Wanneer kunnen deze aanpassingen worden doorgevoerd?3
Zoals ook al aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het aan het RIVM om te bepalen op welke manier de monitoring van de totale stikstofdepositie het beste kan worden uitgevoerd. Het RIVM werkt met andere kennisinstituten in het Nationaal Kennisprogramma Stikstof aan onderzoek om onder andere de DEPAC-module te verbeteren. Daarvoor doen de onderzoekers metingen in Solleveld, zoals eerder genoemd, maar ook op andere locaties zoals bij Speuld en bij Loobos. Het model wordt aangepast wanneer er voldoende en consistent wetenschappelijk bewijs beschikbaar is. Daarbij weegt het RIVM wetenschappelijke inzichten van andere kennisinstituten mee.
Bent u bereid te bezien hoe op korte termijn een vorm van correctie kan plaatsvinden voor zeer waarschijnlijke overschatting van de stikstofdepositie in duingebieden in het geval dat genoemde bijstelling van de DEPAC-module niet op korte termijn kan plaatsvinden?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 7.
De Joint Letter of Intent met Tata Steel, de fors hogere uitstoot van Tata Steel, staalslakken en de forse salarisverhogingen van directieleden bij Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Christine Teunissen (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omgevingsdienst ziet fors hogere uitstoot Tata Steel in 2024»1?
Wat vindt u ervan dat Tata Steel Nederland (TSN) vorig jaar van meerdere stoffen significant meer heeft uitgestoten dan de jaren ervoor? Wat verklaart exact de toename van de uitstoot van benzeen, lood, nikkel en zink?
In hoeverre is deze hogere uitstoot te wijten aan het feit dat de uitstootmeting van beide kooksgasfabrieken is meegenomen in 2024?
Wat betekenen deze resultaten voor de aanzeggingsprocedure van de provincie? Klopt de aanname dat de overtredingen bij de Kooksgasfabriek 2 niet zijn beëindigd en dat intrekking van de vergunning een stap dichterbij is gekomen?
Wat betekent de grotere uitstoot van grotendeels zeer zorgwekkende stoffen voor de gezondheid van omwonenden?
Waren deze cijfers al bekend toen de Joint Letter of Intent (JLoI) met TSN werd ondertekend?
Wat is er met het advies «Geef meer duidelijkheid over de effecten van de transitie op emissie van de zeer zorgwekkende stoffen en neem de doelstellingen in het advies van de Expertgroep over» van de Expertgroep Gezondheid IJmond gedaan?
Waarom is het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond om een reductie van 90% voor Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s), benzeen en een selectie aan metalen op te nemen niet opgenomen in de JLoI, terwijl dit volgens de expertgroep zorgt voor een grote verlaging van gezondheidsrisico’s? Kunt u deze keuze onderbouwen zonder dat de gezondheidseffectrapportage is afgerond?
Bent u bekend met het artikel «Salaris van Tata-directie verdubbeld, terwijl medewerkers geen kerstpakket meer krijgen?»2
Wat vindt u van dit nieuws?
Vindt u het eerlijk dat de salarissen van de directie van TSN omhoog zijn gegaan terwijl er op de werkvloer op kerstpakketten, overwerkmaaltijden en koffie wordt bezuinigd?
Wat vindt u ervan dat de directie hogere salarissen krijgen, terwijl eerder dit jaar diezelfde directieplannen bekend maakte om één op de vijf werknemers te ontslaan?
Wat ziet u als een gepaste beloning voor de bedijfsleiding, zoals dat in de JLoI is geformuleerd, en vallen de huidige bonussen in die range?
Bent u bekend met het bericht «Staalslakken op veel meer plekken gevonden: aantal locaties bijna verdubbeld»3?
Klopt het dat op zeker 216 plekken in Nederland staalslakken zijn gebruikt? Was u bekend met elk van deze gevallen? Hoeveel locaties verwacht u dat er nog meer boven water komen? Bent u dit volledig in kaart aan het brengen?
Wat vindt u ervan dat sommige gemeenten, zoals Muiden, Amstelveen, Texel, Den Haag en Heusden, al proactief staalslakken hebben verwijderd, bijvoorbeeld bij paden of hofjes in woonwijken of in de buurt van speelplaatsen en scholen? Stimuleert u andere gemeenten om in dergelijke gevallen hetzelfde te doen? Hoe moeten gemeenten dit bekostigen?
Bent u voornemens om een saneringsplan op te stellen voor de plaatsen waar staalslakken het meest acute gevaar vormen? Bent u in gesprek met provincies en gemeenten die al maatregelen aan het nemen zijn?
Wanneer is het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de veilige toepassingen van staalslakken afgerond? Deelt u de opvatting dat, gezien de schaal van dit probleem, er eerst onomstotelijk moet zijn vastgesteld dat de toepassingen veilig zijn en dat daarom een tijdelijk totaalverbod vanuit het voorzorgsprincipe de juiste weg is?
Wat gebeurt er met de staalslakken die naar de Baltische Staten geëxporteerd worden? Hoe worden ze daar toegepast?
Bent u bekend met het artikel «Waar komen verwijderde staalslakken terecht? Geen zicht op»4?
Klopt het dat er geen zicht op is waar verwijderde staalslakken terechtkomen?
Gaat u dit inzichtelijk brengen om te voorkomen dat de problemen steeds verplaatst worden?
Kunt u nogmaals uiteenzetten hoe het precies zit met de ontbindende voorwaarden die in de JLoI over staalslakken zijn opgenomen? Waarom zei u tijdens het commissiedebat Leefomgeving en externe veiligheid dat deze voorwaarden er niet toe leidt het kabinet zich terughoudend zal opstellen ten opzichte van staalslakken?
Kunt u toelichten wat artikel 15, vierde lid, van de JLoI over de CO2-heffing en staalslakken precies betekent voor toekomstig beleid op deze terreinen? Wat zou een verhoging van de CO2-heffing (juridisch) betekenen voor de maatwerkafspraken? Wat zou een totaalverbod op staalslakken betekenen voor de maatwerkafspraken?
Klopt het dat er met artikel 15, vierde lid 4, feitelijk afspraken gemaakt worden die gaan gelden voor alle bedrijven in Nederland? Waarom levert u op deze aspecten geen maatwerkmaatregelen, bijvoorbeeld op de manier zoals beschreven in de aangenomen motie-Thijssen (Kamerstuk 29 826, nr. 236)? Bent u het ermee eens dat deze bepaling in artikel 15, vierde lid, betekent dat bedrijven die bij u hebben aangegeven niet verder te willen praten over verduurzaming wel dit belastingvoordeel (het afschaffen van de CO2-heffing) krijgen?
Kunt u exact uiteenzetten welke maatregelen u aanvullend heeft genomen na het advies van Arbeid, Mens, Verzuim en Inzetbaarheid (AMVI) in samenwerking met de Expertgroep Gezondheid IJmond en welke adviezen u specifiek niet heeft overgenomen? Kunt u in een overzicht ingaan op wat u met elk van de adviezen en aanbevelingen uit het AMVI-advies heeft gedaan?
Wat betekent het maximum subsidiebedrag van twee miljard euro door de Rijksoverheid? Betekent dit dat de eventuele meerkosten van de uitvoering van de adviezen van de gezondheidseffectrapportage (GER) per definitie voor de rekening van TSN zijn?
Waarom is het doel voor TSN om over te zijn op groene waterstof en biomethaan pas gesteld in 2047? Hoe verhoudt dit zich tot de deadline van de uitgifte van ETS-rechten die is gesteld in 2040? Hoe verhoudt zich dit tot aangenomen moties (Kamerstukken 29 826, nrs. 186 en 187)?
Welke juridische waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken om er zeker van te zijn dat TSN van aardgas over gaat op groene waterstof? Hoe wordt lock-in voorkomen?
Waarom wordt er ook ingezet op Carbon Capture & Storage (CCS), naast de overgang van aardgas op groene waterstof? Is CCS nog nuttig als de fabriek overgaat op groene waterstof? Zo nee, betekent CCS dan niet een lock-in voor het maken van staal met aardgas?
Wat zijn de totale kosten om eerst 15 jaar lang staal te maken met aardgas en CCS en daarna 15 jaar groen staal te gaan maken (met groene waterstof) in vergelijking met 30 jaar lang groen staal maken (met groene waterstof)? Kunt u bij dit antwoord werken met verschillende IEA en PBL-scenario’s voor de CO2-prijs, aardgasprijs, prijs van groene waterstof en prijs van CCS?
Waarom heeft u de aangenomen motie-Thijssen c.s. over de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond (Kamerstuk 28 089, nr. 307) niet als harde voorwaarde opgenomen in de JLoI? Heeft u dit wel besproken met Tata? Wat was het antwoord van TSN? Wat zijn de kosten om deze adviezen wel op te volgen?
Wat is de uitstoot van alle schadelijke stoffen op dit moment en op basis van welke gegevens zijn de afspraken over emissiereductie in 2030 gemaakt? Zijn de metingen van deze emissies onafhankelijk gedaan? Kan het zijn, zoals in het eerdergenoemde artikel, dat later blijkt dat emissies toch weer hoger zijn? Zijn de door het RIVM gemeten deposities buiten het TSN-terrein verklaarbaar met de op dit moment bekende emissies? Zo nee, waar komt het verschil door?
Is er in de afspraken ook rekening gehouden met de waarschuwing van de Expertgroep Gezondheid IJmond dat de emissies in de bouwfase kunnen toenemen? Kunt u in een tabel aangeven wat de emissies en andere overlast jaarlijks gaat zijn van nu tot 2032?
Waarom gaat TSN verder onderzoek doen naar ultrafijnstof? Waarom is niet afgesproken dat het RIVM verder onderzoek gaat doen naar de uitstoot van ultrafijnstof? Waarom wordt de Expertgroep Gezondheid IJmond niet gevraagd om op basis van een eventueel RIVM-onderzoek naar fijnstof advies te geven over de gezondheidseffecten van fijnstof en hoe deze effecten te verminderen? Wordt fijnstof meegenomen in de GER?
Wat zijn de gezondheidseffecten van de schadelijke stoffen die nog wel uitgestoten mogen gaan worden? Wat is het cumulatieve gezondheidseffect van deze emissies? Kunt u dit weergeven in DALY’s (Disability Adjusted Life Years), zoals ook de Expertgroep Gezondheid IJmond doet? Hoe vergelijkt dit gezondheidseffect zich met een gemiddelde stad in Nederland?
Wanneer verwacht u dat de GER af zal zijn? Waarom vraagt u geen advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond naar aanleiding van de GER? Hoe gaat de GER invloed hebben op de bindende afspraken die u wilt maken met TSN? Wanneer vindt u de uitkomsten van de GER op de maatwerkafspraken voldoende?
Wat zegt u tegen omwonenden die de afgelopen jaren meerdere RIVM-rapporten hebben gelezen over hun leefomgeving die stellen dat de lucht rond TSN ongezond is? Welke concrete gezondheidswinst kunt u garanderen aan de omwonenden?
Is de toename van het hergebruik van staal tot 30% in 2030 in lijn met de aangenomen motie-Kröger/Thijssen over de circulariteitsdoelen (Kamerstuk 29 826, nr. 186)?
Is in de JLoI afgesproken dat alle grondstofvelden worden verkapt?
Onderschrijft u dat de passage in de JLoI "TSN to do its utmost to ensure that TSN will continue to generate the cash flow needed to complete the Projects" een financiële prikkel geeft aan TSN om kosten te reduceren waardoor mogelijk arbeidsvoorwaarden kunnen verschralen en maatregelen ter bescherming van de omgeving en omwonenden kunnen verminderen? Als TSde aangekondigde reorganisatie van afgelopen april niet doorzet, vindt u dan dat TSN voldoet aan dit stuk van de JLoI? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot vindt u dat de «final instalment» minimaal moet zijn, die wordt overmaakt als de CGP2 en BF7 gesloten zijn? Wat is de rationale achter dit bedrag?
Wat is de rekensom achter de 200 miljoen euro die de Staat bereid is te lenen om de overstap naar biomethaan of groene waterstof mogelijk te maken? Hoe waarschijnlijk is het dat dit bedrag voldoende is om de lock-in van aardgas te voorkomen? Als TSN geen gebruik maakt van de lening en niet overgaat op biomethaan of groene waterstof, wat gebeurt er dan?
Onderschrijft u dat, om eventueel gebruik te maken van het genoemde clawback mechanisme, het nodig is dat de Staat inzicht heeft in de rendementen die gemaakt worden en dus ook in de geldstromen tussen TSN en Tata Steel Limited (TSL)? Heeft u dit ook besproken met TSN en TSL? Hoe gaan zijn inzicht geven in de bedrijfsvoering?
Hoe is de 600 miljoen euro berekend voor additionele maatregelen voor gezondheids- en milieuwinst?
Welke scenario’s heeft u gezien die aantonen dat met de voorgenomen investeringen TSN tot de meest concurrerende Europese staalproducenten zal behoren? Welke aannames zijn daarbij gedaan voor de prijzen van CO2, kolen, ijzererts, gas, wind op zee, groene waterstof, etc.? Hoe verhoudt dit zich tot de prijs van zonne-energie in Zuid-Europa en Noord-Afrika ofwel kan TSN concurreren met dergelijke locaties gezien de lage kosten van zonne-energie?
Wat wordt bedoeld met de potentiële «coal ban»?
Kan het huidige stikstofslot ervoor zorgen dat TSN niet kan gaan bouwen aan de nieuwe fabrieken?
De sluiting van fabriek Fibrant op Chemelot |
|
Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fabriek Fibrant op Chemelot gaat sluiten, honderd werknemers ontslagen: vrees voor domino-effect»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de sluiting van Fibrant, waarbij 100 banen verloren gaan en de productie wordt verplaatst naar China?
Het kabinet deelt de zorgen over de voorgenomen sluiting van een aantal fabrieken van Fibrant op Chemelot. Allereerst, voor de betrokken medewerkers die op dit moment in grote onzekerheid zijn over hun baan. Verder deelt het kabinet de zorgen van de Provincie Limburg en het cluster Chemelot, waar Fibrant één van de grotere bedrijven is. Chemelot is een sterk geïntegreerd cluster, waardoor een herstructurering bij één bedrijf mogelijk ook andere bedrijven op het cluster zal raken. Het is op dit moment echter te voorbarig om te spreken over een definitief besluit.
Op 21 oktober jl. heeft Fibrant in een persbericht het voorgenomen besluit tot herstructurering van de organisatie naar buiten gebracht. Door dit voorgenomen besluit zouden circa 100 medewerkers gedwongen hun baan verliezen. Fibrant heeft het voorgenomen besluit voorgelegd aan de ondernemingsraad (OR) voor advies. Pas na een advies van de OR zal er een definitief besluit worden genomen.
De ontwikkelingen bij Fibrant zijn zorgwekkend en passen in een beeld dat we helaas vaker zien, waarbij bedrijven in de energie-intensieve industrie (EII) in Nederland moeilijk kunnen concurreren. De financiële uitdagende situatie bij Fibrant komt volgens het bedrijf onder meer door aanhoudende druk op de productiekosten in combinatie met overcapaciteit op de (Europese) markt. Deze overcapaciteit is mede het gevolg van toenemende productiecapaciteit in landen zoals China, al is in dit specifieke geval geen sprake van verplaatsing van productie. Het kabinet herkent deze signalen over de concurrentiepositie van de industrie en deelt deze zorgen.
Hoe verhoudt deze sluiting zich tot de doelstellingen van het kabinet om de maakindustrie en werkgelegenheid in Nederland te behouden en om de regio Zuid-Limburg economisch te versterken?
Het voorgenomen besluit voor sluiting van de caprolactam-fabrieken van Fibrant op Chemelot laat zien dat het vestigingsklimaat in Nederland onder druk staat. Het kabinet heeft in haar recente brief met het Toekomstperspectief voor de EII benadrukt dat bedrijven gestimuleerd moeten worden om in Nederland te blijven produceren, maar wel anders dan nu: schoner, concurrerender en minder afhankelijk van fossiele energie en kwetsbare importketens.2 Het behouden van de EII is cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen en het streven naar strategische autonomie. Fibrant heeft de afgelopen jaren al grote investeringen gedaan om deze stap richting een schonere productie te realiseren en behoort tot de meest efficiënte en duurzame sites voor de productie van caprolactam in Europa. De sterke verwevenheid van Fibrant met het cluster Chemelot, waarbij bedrijven grondstoffen aan elkaar leveren of restwarmte met elkaar delen, maakt dat de gevolgen van een eventuele sluiting ook breder gevoeld zullen worden. De werkgelegenheid en economische activiteiten op het cluster zijn van groot belang voor de regionale economie.
Het belang van een sterke en groene basischemie voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland wordt ook onderschreven door het Perspectief voor de chemiesector3 en innovatieve chemie is door het kabinet recent aangemerkt als strategische markt die van groot belang is voor onze economie, maatschappelijke uitdagingen en economische weerbaarheid.4 De eventuele sluiting van een aantal fabrieken van het bedrijf op Chemelot zou niet bijdragen aan deze beleidsdoelstellingen en het verlies van deze kennis en productiecapaciteit in Nederland zou betreurenswaardig zijn voor de regionale, nationale en Europese economie en autonomie.
Bent u ermee bekend dat Fibrant eerder dit jaar nog subsidie ontving in het kader van de regeling «Klimaat en Groene Groei» om de ammoniakuitstoot te reduceren, samen met OCI en Rockwool? Hoeveel subsidie is daadwerkelijk toegezegd en uitgekeerd aan Fibrant? Wat gebeurt er met die middelen nu de fabriek sluit?
Ja, dit is bekend. In maart 2025 heeft Fibrant vanuit de Rijksoverheid een subsidie van € 30 miljoen toegekend gekregen om haar ammoniakuitstoot significant te reduceren. Deze subsidie is verstrekt vanuit de Aanpak Piekbelasting Industrie (API) om bij te dragen aan een duurzamere en schonere basisindustrie.5 Zoals eerder is aangegeven ligt er op dit moment nog een aantal toekomstscenario's op tafel. Het is daarom nog te voorbarig om uitspraken te doen over de mogelijk impact voor dit reductieproject.
Na een beschikking wordt het subsidiebedrag, zoals gebruikelijk bij dergelijke subsidies, in tranches bevoorschot, in lijn met de voortgang van het betreffende project. Onderdeel van deze subsidiebeschikking is een prestatieafspraak. Indien het project niet wordt gerealiseerd, moet het eerder voorgeschoten bedrag door het bedrijf worden terugbetaald. Tot nog toe is circa € 5 mln. als voorschot aan Fibrant uitgekeerd. Zodra meer duidelijk is over de toekomst van Fibrant, kan ook inzicht worden gegeven in wat de mogelijke impact is op de voortgang van dit specifieke project.
Hoe beoordeelt u het dat overheidsgeld is ingezet om verduurzaming te ondersteunen, terwijl de buitenlandse eigenaar vervolgens besluit de productie volledig naar China te verplaatsen?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, betreft het voorgenomen besluit van Fibrant een mogelijke sluiting van de caprolactam-installaties op Chemelot en niet een verplaatsing (naar China of elders). Een eventuele sluiting van deze activiteiten ziet het kabinet, zoals hiervoor aangegeven, als zorgwekkend.
Het kabinet zet zich in voor het behoud van de EII in Nederland, door te zorgen voor de noodzakelijke randvoorwaarden voor investeringen in verduurzaming. Zoals het kabinet eerder heeft aangegeven moeten bedrijven in Nederland kunnen verduurzamen, een toekomst kunnen hebben en concurrerend kunnen zijn.6 Naast het verbeteren en realiseren van de randvoorwaarden, is een brede waaier aan instrumenten beschikbaar om bedrijven te ondersteunen bij het realiseren van hun verduurzamingsambities in Nederland.
Met de reeds genomen en aangekondigde maatregelen blijven er uitdagingen voor (de verduurzaming van) bedrijven in de industrie. Bij de (formatie van) een nieuwe kabinet zal ook gekeken moeten worden naar welke (nieuwe) maatregelen eventueel nodig zijn om bedrijven en banen in de industrie te behouden.
Welke gevolgen heeft deze sluiting voor andere bedrijven op Chemelot, waaronder OCI en SABIC, en voor de honderden toeleveranciers en onderhoudsbedrijven die afhankelijk zijn van deze keten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er momenteel interdepartementaal overleg gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en met de provincie Limburg om de gevolgen voor werkgelegenheid en regionale economie op te vangen? Zo ja, welke concrete stappen worden gezet? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te starten?
Het kabinet heeft, samen met Provincie Limburg, zeer intensief contact met de bedrijven over de ontwikkelingen op Chemelot. Zoals gezegd liggen er op dit moment nog meerdere scenario's op tafel, waarbij het doel is om zoveel mogelijk werkgelegenheid en economische activiteit te behouden. Het kabinet deelt de zorgen over de voorgenomen sluiting van een aantal van fabrieken van Fibrant op Chemelot.
Vooralsnog zal het kabinet inzetten op het voorkomen van ontslagen en het behoud van werkgelegenheid in het cluster. Indien er onverhoopt toch wordt overgegaan tot sluiting en daarmee gedwongen ontslagen voor werknemers, dan zal het kabinet, aansluitend op de afspraken tussen de werkgever en werknemers en de inzet op «van werk naar werk» en in nauwe samenwerking met de Ministeries van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, provincie Limburg, gemeenten, UWV en andere betrokken partijen, zich richten op goede begeleiding van getroffen medewerkers naar nieuw werk.
In dat geval kan, aansluitend op de afspraken tussen werkgever en werknemers, het vinden van nieuw werk worden ondersteund door de werkgeversdienst-verlening van UWV en gemeenten. Vanuit de regionale samenwerkingsverbanden in Zuid-Limburg is goed zicht op de arbeidsmarkt en op de beschikbare personeelsvraag bij andere bedrijven. Deze partners kunnen gezamenlijk maatwerk bieden, gericht op het voorkomen van langdurige werkloosheid en het benutten van kansen in en voor de regio.
Erkent u de uitspraak van de vakbonden dat dit een «zware klap» is voor de regio, en welke maatregelen overweegt u om de gevolgen voor de getroffen werknemers en de regio te beperken?
Zie antwoord op vraag 7.
Deelt u de zorg dat hoge energieprijzen, onzeker energiebeleid en complexe regelgeving bijdragen aan een verslechterd investeringsklimaat voor de Nederlandse industrie? Zo ja, wat gaat u daaraan doen om een gelijk speelveld met het buitenland te creëren?
Het kabinet herkent de signalen en deelt de zorgen over de verslechterde concurrentiepositie van de industrie in Nederland. De beschreven ontwikkelingen zijn herkenbaar: bij veel bedrijfstakken in de Nederlandse industrie staat de productie onder druk door een combinatie van factoren zoals de hoge energie-prijzen, complexe regelgeving en de sterk gestegen loonkosten. Een gunstig ondernemingsklimaat, met optimale randvoorwaarden en een gelijk speelveld, zijn van cruciaal belang voor het welslagen en de ontwikkeling van duurzame bedrijvigheid in Nederland.
Deze factoren zijn immers bepalend voor de concurrentiepositie en marktkansen van bedrijven. Het is essentieel dat ondernemers kunnen opereren onder gelijkwaardige voorwaarden en niet worden verdrongen door buitenlandse concurrenten die onder gunstiger omstandigheden en regelgeving kunnen opereren. Dat is niet alleen van belang voor de bedrijven, maar ook voor ons verdienvermogen.
Voor de verbetering van het gelijke speelveld voor bedrijven in de EII heeft het kabinet met Prinsjesdag een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd, een uitwerking van het Pakket voor Groene Groei gericht op een gelijker speelveld.7 Het kabinet heeft onder andere aangekondigd de subsidieregeling indirecte kostencompensatie ETS (IKC-ETS) te verlengen tot en met 2028, om de elektriciteitskosten concurrerender te maken. Verder heeft het kabinet een werkgroep ingesteld met als opdracht om tot een alternatief te komen voor de nationale CO2-heffing, waarmee invulling wordt gegeven aan de brede wens van de Kamer om verbetering van de concurrentiepositie van de industrie in Nederland te realiseren. Het kabinet erkent dat de hoge nettarieven in Nederland een uitdaging zijn voor de industrie en onderzoekt mogelijkheden om de hoge elektriciteitskosten voor de EII te verlagen.
Het kabinet zet zich ook in voor het verbeteren van belangrijke randvoorwaarden, zoals vermindering van de regeldruk, beschikbaarheid van talent, netcongestie en betere werking van de EU interne markt. Bij investeringsbeslissingen is ook stabiliteit van beleid op de lange termijn voor bedrijven belangrijk. Naast inzet op randvoorwaarden is strategisch beleid nodig gericht op het stimuleren van investeringen in sectoren en gebieden relevant voor verdienvermogen, maatschappelijke opgaven en weerbaarheid. In dit licht is de Kamer recent geïnformeerd over de productiviteits-agenda8, het aanpakken van regeldruk9 en het nieuwe industriebeleid.10
Bent u bereid om samen met betrokken bedrijven, provincie en kennisinstellingen te werken aan een toekomstplan voor de Chemelot-site, gericht op behoud van hoogwaardige werkgelegenheid, innovatie en circulaire productie?
Het voorgenomen besluit van Fibrant om haar caprolactam-activiteiten te stoppen is nog niet definitief. Het kabinet is nauw betrokken bij de huidige ontwikkelingen rondom Fibrant, waarbij wordt gezocht naar passende en toekomstgerichte oplossingen, gericht op het beperken van de impact op de regio. Het kabinet heeft recent samen met de Provincie Limburg gevraagd aan Mark Verheijen, clusterregisseur Chemelot, en Koos van Haasteren, Executive Director Chemelot om samen met betrokken private partijen een gedragen plan uit te werken, waarbij zoveel mogelijk werkgelegenheid en economische activiteiten kunnen worden behouden voor een toekomstbestendig en duurzaam cluster. Het kabinet zal daarbij ook bezien hoe deze plannen, waar passend en mogelijk, eventueel kunnen worden ondersteund.
Er lopen momenteel ook verschillende (maatwerk)gesprekken met het cluster en de Provincie Limburg die passen binnen het bredere actieplan «Limburgs Bod voor een Duurzaam Chemelot». Het einddoel is een circulaire, CO2-neutrale én toekomstbestendige site rond 2040. Een goed voorbeeld van de maatwerkaanpak is de Joint Letter of Intent die op 8 juli jl. met AnQore en de Provincie Limburg is getekend. De nationaal groeifondsprogramma’s Circulair Plastics NL en BioBased Circular zijn voorbeelden van reeds bestaande publieke financiering in samenwerking met kennisinstellingen Brightlands Chemelot Campus, Universiteit Maastricht en TNO. Beide programma's zijn samen goed voor € 558 miljoen aan publieke financiering, naast regulier nationaal instrumentarium.
Welke lessen trekt u uit eerdere bedrijfssluitingen zoals Apollo Vredestein en Batavus? Waarom is het niet gelukt om soortgelijke besluiten te voorkomen, ondanks eerdere waarschuwingen?
Vooropgesteld moet worden geconstateerd dat deze casussen allemaal uniek zijn. Het voorgenomen besluit van Fibrant betreft een andere casus dan eerdere bedrijfssluitingen van de bedrijven Apollo Vredestein en Batavus. Met het bedrijf Apollo Vredestein is, zoals ook is toegelicht in de beantwoording van Kamervragen van de leden Saris en Postma, intensief contact geweest tussen de overheid en het bestuur van Vredestein.11 Het kabinet heeft geprobeerd het bedrijf te overtuigen van de voordelen van productie in Nederland, met name door te focussen op hoogwaardige, innovatieve productie. Daarbij is door het kabinet ondersteuning aangeboden om de business case hier aantrekkelijker te maken.
De eigenaren van Apollo Vredestein hebben echter steeds benadrukt dat het bedrijf zich, vanwege de ervaren concurrentiedruk, genoodzaakt ziet vooral op kosten te sturen. Deze aanpak sluit niet aan bij het Nederlandse industriebeleid, dat juist gericht is op een hoogwaardige, kennisintensieve maakindustrie. Uiteindelijk bleek het verschil in visie te groot om tot een gezamenlijke oplossing te komen.
In algemene zin bevestigt het voorgenomen besluit om de fabrieken van Fibrant te sluiten de noodzaak van het realiseren van een gelijk speelveld voor duurzame en concurrerende bedrijven. Het kabinet blijf zich inzetten voor het verbeteren van belangrijke randvoorwaarden, zoals energiekosten en nettarieven, de vermindering regeldruk, de beschikbaarheid van talent, netcongestie en (Europese) marktcreatie voor duurzame producten.
Naast inzet op randvoorwaarden is strategisch beleid nodig gericht op het stimuleren van investeringen in sectoren en gebieden relevant voor verdienvermogen, maatschappelijke opgaven en weerbaarheid. In dit licht heeft het kabinet de Kamer de afgelopen periode geïnformeerd over haar productiviteitsagenda, het aanpakken van regeldruk, het toekomstperspectief voor de EII en chemie en het nieuwe industriebeleid.
Klopt het dat Fibrant de afgelopen jaren publieke steun heeft ontvangen van het Rijk of via Europese of provinciale regelingen voor verduurzaming of innovatie van productieprocessen? Hoe wordt binnen dergelijke regelingen geborgd dat bedrijven die publieke middelen ontvangen hun productie niet kort daarna beëindigen of verplaatsen? Wordt in dit geval onderzocht of terugvordering van (een deel van) de steun aan de orde is?
De afgelopen jaren heeft Fibrant vanuit de Rijksoverheid via nationale subsidies, deels uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een aantal subsidies ontvangen of toegekend gekregen voor het verduurzamen van haar fabrieken op Chemelot. Dit betreft de eerder genoemde toekenning van een subsidie van € 30 miljoen in 2025 voor de reductie van ammoniakuitstoot, als onderdeel van de API. Daarnaast heeft het bedrijf een DEI+-subsidie toegekend gekregen van € 3,5 miljoen en heeft het bedrijf deelgenomen aan een PPS-toeslagproject, maar hiervoor ontvangt het bedrijf geen PPS-toeslag of subsidie. Er is ook een subsidie in de vorm van een renteloze lening van € 27 miljoen voor de reductie van Fibrant’s lachgasemissie gegeven door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Deze lening uit 2019 was onderdeel van het pakket Urgenda-maatregelen.
Bij het beoordelen van een subsidieaanvraag en tijdens de looptijd van een project wordt getoetst of een subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen of voorwaarden die zijn opgenomen in de regeling of subsidievoorwaarden. Subsidie-ontvangers hebben een meldingsplicht om substantiële afwijkingen hiervan proactief door te geven aan RVO of het Ministerie. Bij dergelijke wijzigingen in een project wordt er altijd getoetst of de wijziging in overeenstemming met de subsidieregeling is. Als dit niet het geval is, kan dat effect hebben op het vast te stellen subsidiebedrag.
Indien tijdens de looptijd van een project bedrijfsbeëindiging of bedrijfs-verplaatsing plaatsvindt, betekent dat dat het bedrijf (de subsidieontvanger) niet of niet langer aan de voorwaarden of verplichtingen uit de subsidieregeling voldoet. De subsidieaanvraag kan dan worden geweigerd, de subsidieverlening kan worden ingetrokken of de subsidie kan lager worden vastgesteld. Eventueel reeds bevoorschotte of ingezette subsidies kunnen dan worden teruggevorderd. Omdat er op dit moment alleen nog een voorgenomen besluit is kenbaar gemaakt over de eventuele sluiting van een aantal fabrieken van Fibrant, is het nog te vroeg om vooruit te lopen op terugvordering van de subsidies.
Houdt u systematisch bij hoeveel industriële bedrijven de afgelopen jaren hun productie geheel of gedeeltelijk hebben beëindigd in Nederland en wat de belangrijkste oorzaken daarvan zijn? Zo nee, bent u bereid dit structureel te monitoren en daarover periodiek aan de Kamer te rapporteren?
De Rijksoverheid heeft een redelijk goed beeld van dergelijke besluiten voor zover die publiekelijk kenbaar zijn, maar houdt die op dit moment niet systematisch bij. Dit gebeurt niet, omdat een dergelijke monitor een vertekend en eenzijdig beeld zou kunnen geven van de dynamiek binnen de industrie, waar altijd sprake is van volatiliteit in de productie. Dat neemt niet weg dat de trend goed inzichtelijk is voor de overheid. De Rijksoverheid staat via verschillende (overleg)structuren, bijvoorbeeld via het NPVI en de clusterorganisaties, in nauw contact met vertegenwoordigers uit het de industrie en het bredere bedrijfsleven in Nederland. Daarnaast worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden, met behulp van de Top 60-rapportage voor de inventarisatie van knelpunten bij CO2-reductieplannen in de EII, de Regeldrukmonitor en de bredere monitor Ondernemingsklimaat.
Als bedrijven op grote schaal besluiten om hun productie te verminderen of te beëindigen in Nederland vanwege randvoorwaarden die niet op orde zijn of vanwege een ongelijk speelveld is dat zorgelijk. Wel wijst het kabinet er op dat in een gezonde economie sprake is van voortdurende vernieuwing en herstructurering: sommige bedrijven verdwijnen of verplaatsen hun activiteiten, terwijl andere juist ontstaan of uitbreiden. Dat is inherent aan een goed functionerende economie. Dat neemt niet weg dat een inperking van bedrijfsactiviteiten – zeker op de korte termijn – ingrijpend en zeer vervelend kan zijn voor de betrokken medewerkers.
Kunt u deze vragen, gezien de ernst van de situatie, binnen een week beantwoorden?
Het kabinet heeft deze vragen zo snel mogelijk beantwoord. Helaas is dat niet gelukt binnen een week.
Het artikel ‘Arbeidsinspectie luidt noodklok over misstanden bij asbestsaneringen’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van dit artikel?1
Bent u bekend met de recente signalen van de Arbeidsinspectie waaruit blijkt dat een derde van de asbestinspectiebedrijven hun werk niet goed uitvoert?
Klopt het dat er woningen «asbestvrij» verklaard worden terwijl er nog gevaarlijke resten aanwezig zijn en zo ja, hoe beoordeelt u de ernst van deze situatie?
Klopt het dat saneringsbedrijven zelf mogen kiezen welk bureau hun werk controleert?
Vindt u het wenselijk dat er op deze manier sprake kan zijn van commerciële afhankelijkheid tussen saneerders en inspecteurs?
Hoe beoordeelt u het risico dat controleurs bewust soepel controleren om meer opdrachten te krijgen in lijn met het waarborgen van de volksgezondheid en milieubescherming?
Wat vindt u van de constatering dat meetapparatuur soms al in de auto wordt aangezet om een langere inspectieduur te simuleren?
Deelt u de mening dat dit niet slechts om slordigheid gaat, maar om bewuste fraude en mogelijk milieudelicten?
Wie is momenteel verantwoordelijk voor de bescherming van bewoners en omwonenden bij asbestsaneringen en vindt u dat deze verantwoordelijkheid voldoende belegd is?
Klopt het dat de Raad voor Accreditatie voornamelijk op papier controleert en zo ja, acht u dat toereikend gelet op de risico’s van ondeugdelijke inspecties?
Is er monitoring of registratie van gevallen waarin bewoners of bouwvakkers gezondheidsklachten hebben opgelopen nadat een woning onterecht als asbestvrij is verklaard?
Kunt u inzicht geven in het aantal gevallen waarin bewoners of bouwvakkers gezondheidsklachten hebben opgelopen nadat een woning onterecht als asbestvrij is verklaard?
Deelt u de analyse dat de menselijke maat ontbreekt in het huidige systeem van toezicht, en dat burgers hierdoor onnodig risico lopen?
Welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om het toezicht fundamenteel te verbeteren?
Hoe kijkt u aan tegen het idee om inspecties zoveel mogelijk weg te halen bij commerciële belangen?
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van verplichte rotaties van keuringsbedrijven?
Hoe kijkt u aan tegen het openbaar maken van de resultaten van asbestinspecties?
Hoe kijkt u aan tegen het beter beschermen en uitrusten van inspectiediensten voor onafhankelijk toezicht?
Bent u bereid om een actieplan naar de Kamer te sturen waarin wordt uitgewerkt hoe dit systeem wordt verbeterd vóórdat er meer slachtoffers vallen?
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken te beantwoorden?
De brief 'Uitnodiging bewonersonderzoek' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom is ervoor gekozen deze enquête juist nu te versturen, terwijl er brede politieke en maatschappelijke weerstand bestaat in Groningen tegen de komst van een kerncentrale?1
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer met brede steun een motie van het lid Beckerman heeft aangenomen waarin wordt uitgesproken dat er geen kerncentrale in Groningen moet komen? Waarom negeert u deze motie?
Kunt u uitleggen waarom de Eemshaven tóch is meegenomen in het onderzoek naar mogelijke locaties voor nieuwe kerncentrales, ondanks het herhaaldelijke en duidelijke «nee» van zowel de provincie Groningen als de gemeente Het Hogeland?
Hoeveel geld is er gemoeid met het opzetten en uitvoeren van deze enquête, en wie heeft de opdracht gegeven deze uit te voeren?
Begrijpt u dat het opnieuw aanwijzen van Groningen voor een zware energie-infrastructuur – na decennia van gaswinning, aardbevingen en schade – bij veel inwoners voelt als een nieuwe klap in het gezicht?
Deelt u de mening dat de Eemshaven, gezien de bevolkingsdichtheid, het aanwezige natuurgebied en de kwetsbare positie van het gebied, een slechte locatiekeuze is voor een kerncentrale?
Kunt u toezeggen dat de Eemshaven definitief wordt geschrapt als mogelijke locatie voor de bouw van (een) nieuwe kerncentrale(s)?
Hoe denkt u het vertrouwen van Groningers te herstellen, nu opnieuw de indruk is gewekt dat hun stem niet serieus wordt genomen?
De natuurdoelen voor de Westerschelde |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de bezwaren van de provincie Zeeland bij de uitbreidingsdoelstelling voor het habitattype Estuaria (H1130)?1
Is de veronderstelling juist dat de uitbreidingsdoelstelling vooral is bedoeld om kwaliteitsverbetering te realiseren met behoud van de huidige vaargeuldiepte?
Is de veronderstelling juist dat de gewenste kwaliteitsverbetering bezien vanuit de Habitatrichtlijn ook kan worden gerealiseerd door het verondiepen van de vaargeulen, waardoor uitbreiding niet of minder noodzakelijk is?
Hoe verhoudt het afgeven van baggervergunningen voor het op diepte houden van de vaargeul in de Westerschelde zich tot de geconstateerde problemen met de staat van instandhouding van het habitattype estuaria?
Bent u voornemens de gewenste kwaliteitsverbetering vooral te bereiken via verondieping en/of buitendijkse maatregelen in plaats van ontpoldering?
Deelt u de mening dat na de pijnlijke ontpoldering van onder meer de Hedwigepolder eventuele nieuwe ontpolderingen in strijd zouden zijn met de verplichting in de Habitatrichtlijn dat «in de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen [...] rekening [wordt] gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden» (artikel 2, derde lid)?
Deelt u de mening dat met de inmiddels gerealiseerde ontpolderingen al wordt voldaan aan de uitbreidingsdoelstelling en nieuwe uitbreiding onwenselijk is?
Is de veronderstelling juist dat met de sinds de aanwijzing van de Westerschelde als Habitatrichtlijngebied gerealiseerde toename van het oppervlak laagdynamisch intergetijdegebied geen sprake is van verslechtering en juist sprake is van kwaliteitsverbetering?2
Hoe gaat u nieuwe ontpolderingen rond de Westerschelde voorkomen?
Gaat u ervoor zorgen dat Nederland in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie aanstuurt op het voorkomen van nieuwe ontpolderingen?
De immateriële schaderegeling tussen DeHaan en de NAM |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
|
|
|
Kunt u reflecteren op de immateriële schaderegeling die DeHaan en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn overeengekomen?1
Een groep bewoners heeft ervoor gekozen hun proces tegen de NAM af te wachten en niet over te stappen naar de immateriële schaderegeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Ik ben blij dat nu ook deze groep bewoners een vergoeding krijgt voor hun geleden immateriële schade en gederfd woongenot. Zij kunnen nu een keuze maken tussen deze schikking en de IMG-regeling.
Is hiermee volgens u voldoende recht gedaan aan het leed van de gedupeerden, de eisers, voor de mentale schade die zij hebben geleden als gevolg van de gaswinning?
Dit is niet aan mij als Staatssecretaris om te beoordelen, omdat het hier gaat om een schikking tussen private partijen. Wel ben ik blij dat er nu voor deze groep mensen een einde aan het wachten is gekomen.
Gederfd woongenot wordt in de schadevergoeding, overeengekomen tussen de eisers en de NAM, vergoed, deelt u de mening dat dat een belangrijk succes is?
Ja, die mening deel ik. Het is belangrijk dat bewoners alle vormen van schade die zij geleden hebben als gevolg van de exploitatie of aanleg van het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk vergoed krijgen.
In 2019 heeft de Hoge Raad bevestigd dat gederfd woongenot materiële schade is, hoe kan het dat er zes jaar later nog geen regeling is om alle gedupeerden met gederfd woongenot te compenseren?
Vanaf de start in juli 2020 heeft het IMG zich in eerste instantie gericht op het ontwikkelen en uitvoeren van regelingen om fysieke en immateriële schade van gedupeerden te vergoeden. Ook is er een regeling voor compensatie van waardedaling (woningen en niet-woningen) ontwikkeld en op dit moment wordt – naar aanleiding van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen en de kabinetsreactie Nij Begun in 2023 – gewerkt aan de (verdere) uitrol van de regelingen Daadwerkelijk Herstel tot € 60.000, de Aanvullende Vaste Vergoeding, de Vaste Herhaalvergoeding en Duurzaam Herstel. Het betreft allemaal unieke en nieuwe regelingen waarvoor geen voorbeelden bestaan, het ontwikkelen en uitrollen van deze regelingen vergt tijd. Het IMG heeft aan de ontwikkeling van bovenstaande regelingen prioriteit gegeven, omdat die relevant zijn voor de grootste groep bewoners. Wel wordt door het IMG al gewerkt aan een regeling voor gederfd woongenot, in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad uit 2021 dat ook deze vorm van schade moet worden vergoed. Het IMG handelt daarmee straks ook deze vorm van schade af als gevolg van de aansprakelijkheid van de NAM. De verwachting is dat deze regeling in 2027 van start kan gaan.
In januari 2025 gaf u in antwoord op Kamervragen aan dat er dit jaar een besluit zou worden genomen over een regeling voor gederfd woongenot, hoe ver staat het daarmee?2
Zie antwoord op vraag 4.
Vindt u dat een eventuele regeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) inzake gederfd woongenot er grofweg hetzelfde uit moet komen te zien als de overeengekomen vergoeding tussen de DeHaan en de NAM?
Het IMG gaat als zelfstanding bestuursorgaan over de ontwikkeling en werkwijze van nieuwe regelingen die zien op de afhandeling van schade waar de NAM voor aansprakelijk is. Het IMG kijkt daarbij goed naar recente ontwikkelingen en bijvoorbeeld rechterlijke uitspraken. Ten algemene geldt dat bewoners ruimhartig vergoed moeten worden voor de schade die is geleden als gevolg van de exploitatie of aanleg van het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk. Dit is ook wettelijk vastgelegd. Daarbij is het ook belangrijk om aan te geven dat het IMG bij de ontwikkeling van regelingen met andere kaders en afwegingen te maken heeft dan dat bij een privaatrechtelijke schikking tussen twee partijen het geval is.
De immateriële schaderegeling van het IMG krijgt al zeer lange tijd een negatief rapportcijfer van de betrokkenen, wat vindt u daarvan? De laatste cijfers van het IMG laten zien dat de regeling nog steeds slechts een 5 scoort, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is?3
Zoals ook in mijn eerdere beantwoording op vragen van de leden Beckerman en Bushoff van 9 mei jl.4 aangeven, is het lastig om een erkenning voor ernstig verdriet of lijden als gevolg van de gaswinningvorm te geven in een generieke schaderegeling, juist omdat leed voor iedereen zo persoonlijk is. Het IMG ziet als mogelijke verklaring voor de lage waardering van de immateriële schaderegeling dat het voor iedereen mogelijk is om een schadeaanvraag voor immateriële schade te doen, los van de vraag of je binnen het effectgebied woont of fysieke schade aan een gebouw hebt gemeld. Welk recht iemand heeft op deze vergoeding wordt bepaald aan de hand van de bouwstenen locatie en veiligheid van de woning, de omvang van de schade daaraan, de doorlooptijd van de schademelding en de persoonlijke impact die iemand heeft ervaren. Een afwijzing van een aanvraag kan als een ontkenning van persoonlijke leed worden ervaren, bewoners met een afwijzing scoren de regeling dan ook veel lager dan bewoners die een toewijzing hebben ontvangen. Over 2024 scoort de immateriële schadevergoeding gemiddeld een 5,5, aanvragers die de vergoeding wel hebben ontvangen geven de regeling een 7,6. Om bewoners te helpen een inschatting te maken of zij recht hebben op een immateriële schadevergoeding heeft het IMG een QuickScan op de website staan, hiermee kan de bewoner snel zien of het zin heeft om een aanvraag te doen.
Erkent u de signalen van gedupeerden die immateriële schadevergoeding hebben aangevraagd dat ze zich niet erkend voelen door een regeling bedoeld om aangedaan leed te erkennen? Erkent u de signalen over ongelijkheid tussen gedupeerden door deze regeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn beantwoording van vraag 7. Het is lastig om met een generieke regeling erkenning te geven aan persoonlijk leed. Met Nij Begun maatregel 8 is er een aantal verruimingen aangekondigd die inmiddels door het IMG zijn doorgevoerd om verschillen zo veel mogelijk te voorkomen. Zo krijgt nu iedereen binnen een huishouden, ook minderjarigen, dezelfde vergoeding en hierbij is de hoogste vergoeding binnen het huishouden leidend. Ook wordt veiligheid van de woning nu zwaarder gewogen bij de IMG-regeling, waardoor bewoners die door deze onveiligheid onderdeel zijn van de versterkingsopgave of een sloop/nieuwbouwtraject altijd de hoogste vergoeding krijgen. Ook worden aanvragen van huurders en andere niet-woningeigenaren nu op dezelfde wijze beoordeeld.
In de gestelde vragen wordt enerzijds gevraagd naar het voorkomen van verschillen en anderzijds erkenning voor gedupeerden. Juist omdat erkenning voor iedereen verschillend is, zit tussen deze uitgangspunten een spanningsveld. Het IMG kijkt bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding naar een aantal objectieve criteria (bouwstenen): de locatie, de veiligheid, de omvang van de schade en de doorlooptijd van de schadeaanvraag. Daarnaast krijgen bewoners de mogelijkheid om via een vragenlijst de persoonlijke impact extra tot uitdrukking te brengen, deze vragenlijst kan aan aanleiding geven om de schadevergoeding op basis van objectieve criteria naar boven bij te stellen. Op deze manier wordt geprobeerd om recht te doen aan allebei de uitgangspunten.
Hoe beoordeelt u dat er een verschil ontstaat tussen de immateriële schaderegeling zoals nu overeengekomen tussen de eisers en de NAM en de overige gedupeerden die aangewezen zijn op het IMG?
Naast de publiekrechtelijke schadeafhandeling via het IMG hebben bewoners nog altijd de wettelijke mogelijkheid om in een civiele procedure de NAM rechtstreeks aansprakelijk te stellen. Dit maakt dat dit soort verschillen niet volledig te voorkomen zijn. Voor de groep bewoners die onderdeel is van de schikking van De Haan met de NAM geldt dat wanneer zij voor hun immateriële schade minder ontvangen via de schikking dan dat zij van het IMG zouden ontvangen, het mogelijk blijft om de overstap naar het IMG te maken. Deze overstap is per schadesoort. Dit betekent dat, bijvoorbeeld, deze bewoners ervoor kunnen kiezen voor immateriële schade over te stappen naar het IMG, maar voor gederfd woongenot gebruik te blijven maken van de schikking tussen DeHaan en de NAM.
Erkent u dat de in 2023 aangenomen motie-Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 1126), met als dictum «verzoekt de regering te komen tot een rechtvaardige regeling voor immateriële schade, waarbij ook versterking en sloop/nieuwbouw worden meegenomen, ongewenste verschillen worden opgelost en de toegekende bedragen, met name voor kinderen, worden verhoogd», nog niet volledig is uitgevoerd?
Nee, deze motie is uitgevoerd5. De immateriële schaderegeling van het IMG is zorgvuldig tot stand gekomen en rechterlijk getoetst.6 Daarnaast is de regeling zoals eerder in de beantwoording aangeven op verschillende punten verruimd zoals in Nij Begun ook is toegezegd.
Bent u bereidt de immateriële schaderegeling van het IMG aan te passen?
Nee, ik ga het IMG niet vragen de regeling te herzien. Beide regelingen kennen een andere systematiek en een andere context, zoals ik beschreef in het antwoord op vraag 6.
De regeling van het IMG is zo ontwikkeld dat een grote groep snel geholpen kan worden, maar dat er ook recht wordt gedaan aan de individuele situatie. De schikking van DeHaan met de NAM is voor een kleinere groep mensen en is de uitkomst van een schikking tussen private partijen.
Voor een deel van de bewoners zal de schikking van DeHaan met de NAM nadeliger uitvallen dan de immateriële schaderegeling van het IMG, voor een groter deel is de verwachting dat het verschil beperkt zal zijn en voor een deel van bewoners zal de regeling van DeHaan gunstiger uitpakken.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 kunnen mensen alsnog overstappen naar de regeling voor immateriële schade van IMG.
Wat vindt u van het feit dat er een jarenlang juridisch gevecht voor nodig is voordat de NAM haar verantwoordelijkheid neemt in het compenseren van de gelede immateriële schade?
Ik vind het vervelend dat deze bewoners lang hebben moeten wachten. Zoals aangegeven mogen bewoners de keuze voor een civielrechtelijke procedure echter zelf maken. Ik vind het belangrijk dat bewoners altijd een goed alternatief hebben via de publiekrechtelijke regeling van het IMG
In mijn brief van september jl.7 heb ik aangeven dat ik ten algemene aandacht heb voor de lang lopende dossiers die nog in procedure zijn met de NAM. NAM heeft aangeven mee te willen denken over de afronding van de nog lopende civielrechtelijke zaken. Als een dergelijke procedure wordt beëindigd, komt de reguliere schadeafhandeling door het IMG beschikbaar.
Hoe beoordeelt u bovenstaand juridisch gevecht dat ervoor nodig was om de NAM in beweging te krijgen mede in het licht van de NAM die ook weigert meerdere rekeningen voor het aangerichte leed in Groningen te betalen?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Bonaire en klimaatmaatregelen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rijkaart , Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel over de situatie op Bonaire met betrekking tot de gevolgen van de klimaatcrisis?1
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de maatschappelijke en ecologische impact van de klimaatcrisis op Bonaire?
De effecten van klimaatverandering in Caribisch Nederland worden doorlopend onderzocht en gemonitord. Dit gebeurt ook voor Bonaire. Naast de KNMI’23 Klimaatscenario’s, waar een hoofdstuk is opgenomen voor Caribisch Nederland, brengt het KNMI jaarlijks «De Staat van ons Klimaat» uit waarin aandacht wordt besteed aan het klimaat in Caribisch Nederland. In de laatste versie hiervan uit januari 20252 wordt aandacht besteed aan de bovengemiddelde warme temperaturen en het orkaanseizoen van 2024. Ook is in 2025 de «Staat van de Natuur Caribisch Nederland» uitgekomen. De Kamer is hier recent over geïnformeerd.3 Daarin wordt klimaatverandering – naast «loslopend vee» en «invasieve soorten» – geïdentificeerd als de belangrijkste bedreiging die brede gevolgen heeft voor de natuur van Caribisch Nederland, op zowel korte als midden-lange termijn.
Welke maatregelen zijn tot nu toe door u genomen om Bonaire te beschermen tegen overstromingen, extreme hitte, schade aan koraalriffen en andere klimaatgerelateerde risico’s?
Vanuit de Rijksoverheid wordt ondersteuning geboden aan Bonaire in de vorm van rijksbeleid, ondersteuning van beleid, onderzoek en subsidies voor infrastructurele en ecologische projecten. Een voorbeeld van rijksbeleid waar ruim aandacht wordt gegeven aan klimaatadaptatie is het Ruimtelijk Ontwikkelingsprogramma Caribisch Nederland (ROCN) dat in 2024 is vastgesteld.4 Daarnaast heeft de Rijksoverheid in het kader van het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) klimaatadaptatieprojecten gefinancierd. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het mangroveherstel, dammenherstel, en het ontwerpen van een afvalwatervisie. Een volledig overzicht van alle projecten van het NMBP is met de evaluatie van het NMBP aan de Kamer gestuurd.5 Andere voorbeelden zijn de financiering van de Klimaateffectenatlas BES die in opdracht van de Rijksoverheid wordt opgesteld en geactualiseerd om de bevolking van Bonaire te informeren over klimaatrisico’s.
In de Kamerbrief «Kabinetsreactie op sommatiebrief van Greenpeace en zeven inwoners Bonaire» is een overzicht gegeven van al het onderzoek dat in opdracht van de Rijksoverheid in het kader van klimaat(adaptatie)beleid voor Bonaire (en breder voor Caribisch Nederland) is uitgevoerd.6 In 2024 zijn ook risicoprofielen door overstromingen opgesteld aan de hand van de KNMI’23 klimaatscenario's.7
Bent u bereid concrete extra maatregelen te nemen om Bonaire beter te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Klimaattafel Bonaire, die door de Ministeries van BZK, KGG en IenW wordt ondersteund, schrijft op dit moment aan een klimaatplan. In dit klimaatplan wordt in beeld gebracht welke aanvullende maatregelen nodig zijn op Bonaire om weerbaarder te worden tegen de gevolgen van klimaatverandering. De klimaattafel verwacht in het eerste kwartaal 2026 het klimaatplan op te leveren. Daarnaast wordt de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) momenteel herijkt, deze zal ook een hoofdstuk bevatten over Caribisch Nederland.
Kunt u aangeven of en wanneer overleg is gevoerd met het bestuur van Bonaire en relevante maatschappelijke organisaties over klimaatbescherming?
De hierboven genoemde onderzoeken – zoals de KNMI’23 scenario’s en de risicoprofielen voor overstromingen – zijn toegelicht en besproken met het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) en maatschappelijke organisaties op Bonaire. Verder is klimaatbescherming en de stand van zaken van de Klimaattafel Bonaire één van de terugkerende gespreksonderwerpen in de reguliere gesprekken met gedeputeerden en maatschappelijke organisaties. Deze gesprekken vinden elk kwartaal plaats, de laatste was in oktober.
Op welke wijze worden inwoners van Bonaire door u geïnformeerd over en betrokken bij de aanpak van de klimaatcrisis op Bonaire?
Alle plannen en programma’s voor Caribisch Nederland zoals het ROCN en het NMBP doorlopen een participatieproces en worden publiekelijk geconsulteerd op de eilanden. Ook de Klimaattafel Bonaire heeft de afgelopen maanden brede consultatierondes gehouden, zowel met lokale organisaties als inwoners. Daarnaast ondersteunt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zowel de Klimaateffectatlas BES8 als het Kennisportaal Klimaatadaptatie (Cariben).9 Deze webpagina’s zijn voor iedereen toegankelijk en laten zowel de gevolgen van klimaatverandering zien, als welke maatregelen genomen kunnen worden.
Bent u het eens met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat Nederland een wettelijke zorgplicht heeft Bonaire te beschermen tegen de klimaatcrisis en dat nalaten van actie kan leiden tot schending van grond- en mensenrechten?
Ja, in de Klimaseniorinnen-uitspraak van 9 april 2024 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bevestigd dat het recht op eerbiediging van privé, gezins- en familieleven van artikel 8 EVRM het recht van personen omvat op effectieve bescherming door de overheid tegen de ernstige negatieve gevolgen van klimaatverandering voor hun leven, gezondheid, welzijn, en levenskwaliteit. En dat elke staat een verantwoordelijkheid heeft om klimaatverandering tegen te gaan.10 Het Hof benadrukt dat naast mitigatiemaatregelen ook adaptatiemaatregelen moeten worden genomen en dat procedurele waarborgen van belang zijn, zoals het openbaar maken van informatie en toegang tot de rechter. Het niet nakomen van deze verplichtingen kan leiden tot een schending van artikel 8 EVRM.
Hoe waarborgt u dat het nationale klimaatbeleid integraal rekening houdt met de dringende klimaatuitdagingen in de Caribische delen van het Koninkrijk?
Zie de antwoorden op de vragen 4, 9 en 11.
Hoe waarborgt u dat Caribische gemeenten volwaardig worden betrokken in Europese en mondiale klimaatstrategieën?
Voor zowel klimaatadaptatiebeleid als klimaatmitigatiebeleid acht het kabinet het van belang om Caribisch Nederland volwaardig te betrekken in Europese en mondiale klimaatstrategieën.
Door het kabinet wordt actief ingezet op Europese en mondiale samenwerking en kennisuitwisseling. Op het gebied van klimaatmitigatie wordt dit gedaan door o.a. het organiseren van de CCEC (Caribbean Climate and Energy Conference) en wordt elk jaar gewerkt aan een gezamenlijke inzet voor de COP om zo de belangen van het Caribische deel van het Koninkrijk te behartigen. Op het gebied van klimaatadaptatie wordt dit gedaan via het International Panel for Deltas and Coastal areas (IPDC). Via het IPDC worden alle zes de eilanden van het Koninkrijk ondersteund bij het ontwikkelen van eigen klimaatadaptatieplannen. Tevens wordt via het IPDC onderlinge kennisuitwisseling gestimuleerd.
Daarnaast heeft de Staat per 18 april 2023 de heer Edison Rijna (voormalig gezaghebber van Bonaire) benoemd tot speciaal gezant voor Caribisch Nederland voor EU-fondsen, fondsen van de Verenigde Naties (VN) en economische betrekkingen met Latijns-Amerika. De speciaal gezant zet zich in voor betere toegang tot fondsen van de EU en VN voor de BES-eilanden. Op het gebied van klimaatmitigatie zijn -mede door de inzet van de speciaal gezant – de BES-eilanden onlangs toegelaten tot het «30 for 2030» project van de EU. De eilanden kunnen hierdoor rekenen op intensieve ondersteuning vanuit de EU om hun ambitie te realiseren uiterlijk in 2030 de energievoorziening volledig te hebben verduurzaamd. Dit komt boven op de nationale inspanning van het kabinet op het gebied van de energietransitie voor Caribisch Nederland. In 2022 is € 33,6 miljoen beschikbaar gesteld voor een versnelde overstap op duurzame elektriciteit op de BES-eilanden.
Op het gebied van klimaatadaptatie hebben de BES-eilanden (en tevens Aruba, Curaçao en Sint Maarten) toegang tot specifiek voor hen geoormerkte fondsen, via het Europese LGO-besluit (Landen en Gebieden Overzee). Dit besluit biedt alle Caribische delen van het Koninkrijk de mogelijkheid om onder meer in te zetten op biodiversiteit, water en waterbeheer.
Kunt u antwoord geven op de vraag die in het artikel wordt gesteld door Angelo Vrolijk, te weten «(w)aarom moeten op Bonaire ziekenhuizen en scholen overstromen als er weer een grote storm is geweest, maar is dat in Europees Nederland onacceptabel?»
Meerdere rapporten laten zien dat ook Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering. Net als in Europees Nederland – waar overstromingen en wateroverlast als gevolg van extreme neerslag steeds vaker voorkomen – kunnen we deze niet allemaal voorkomen. We kunnen ons wel beter voorbereiden. Dat voorbereiden doen we onder meer door het concreet maken van de risico’s van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen om deze te beheersen. Dat is voor alle Nederlandse gemeenten van belang.
Hierbij wordt het Openbaar Lichaam op verschillende wijzen door de Rijksoverheid ondersteund. Dit jaar nog zal op de Klimaateffectatlas BES een kaartlaag verschijnen die de gevolgen van een extreme regenbui op Bonaire goed inzichtelijk maakt. Ook worden verschillende maatregelen voor regenwaterbeheer, zoals het aanpakken van achterstallig onderhoud bij dammen en rooien, ondersteund via het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland. De Rijksoverheid ondersteunt ook de Klimaattafel Bonaire, waar toegewerkt wordt naar een klimaatplan met nadruk op aanpassen aan klimaatverandering. Verder worden via de Nationale Adaptatiesstrategie (NAS), die in 2026 uitkomt, stappen bepaald voor zowel Europees Nederland als Caribisch Nederland om beter voorbereid te zijn op dit soort extreme situaties.
Daarnaast wordt gewezen op de antwoorden op eerdere vragen hierover naar aanleiding van de hevige regenval en overstromingen op Bonaire in 2022.11
Bent u het ermee eens dat Nederland ook zelf aan klimaatdoelen moet voldoen om de uitstoot voldoende terug te dringen en op die manier ook moet bijdragen aan het verminderen van klimaatrisico’s voor Bonaire? Zo ja, op welke manier?
Het kabinet erkent dat klimaatverandering overal ter wereld negatieve gevolgen heeft voor mens en natuur; ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk en in Europees Nederland. Daarom zet Nederland zich, in lijn met de Overeenkomst van Parijs, in voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging tot ruim beneden de 2 ⁰C en zo mogelijk 1,5 ⁰C. Dat gebeurt op allerlei manieren, zowel op nationaal, Europees als internationaal niveau. Het gaat onder meer om maatregelen die zijn en worden genomen met het oog op de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet, maatregelen in het kader van de EU Green Deal en het Fit-for-55-pakket, de financiering van emissiereductieprojecten buiten de Europese Unie en de bijdrage van Nederland aan kennisontwikkeling en technologieoverdracht. Ook zet Nederland zich in bij internationale onderhandelingen over toekomstige emissiereductiedoelstellingen.
Bent u het eens met de stelling dat zelfs beperkte CO2-reducties essentieel zijn voor het beschermen van kwetsbare gebieden zoals Bonaire tegen de ernstige gevolgen van de klimaatcrisis?
Zoals in het antwoord op vraag 11 beschreven, zet het kabinet zich in voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging. Klimaatverandering is een mondiaal probleem dat om gezamenlijke inspanning vraagt op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Elke reductie van broeikasgassen, hoe beperkt ook, draagt bij aan het beperken van klimaatverandering. Alleen door gezamenlijke mondiale emissiereductie kunnen de risico's voor kwetsbare gebieden worden beperkt. Het is ook om die reden dat Nederland zich blijft inzetten voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging tot ruim beneden de 2 ⁰C en zo mogelijk 1,5 ⁰C.
Hoe rechtvaardigt u het feit dat Nederland met fossiele subsidies grote vervuilers hand boven het hoofd houdt terwijl de kwetsbare bevolking van Bonaire nu al lijdt onder de gevolgen van gebrekkig klimaatbeleid?
Het kabinet voert klimaatbeleid gericht op de Europese en nationale klimaatdoelen, zodat Nederland zijn bijdrage levert aan het realiseren van de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid is gericht op een effectieve, efficiënte en rechtvaardige transitie naar een klimaatneutraal Nederland en Europa. In deze transitie zal, mede als gevolg van dit beleid, het gebruik van fossiele energiedragers verminderen. Tegen deze achtergrond kan een vorm van staatssteun aan het gebruik van fossiele energiedragers – binnen de toegestane Europese kaders – echter (tijdelijk) nodig zijn om bijvoorbeeld energiearmoede, leveringszekerheid of verplaatsing van bedrijven en CO2-uitstoot (weglek) naar het buitenland te voorkomen.
Zijn er plannen om het klimaatbeleid specifiek te richten op het verminderen van sociale ongelijkheid in de effecten van de klimaatcrisis, bijvoorbeeld voor kwetsbare groepen op Bonaire?
Het kabinet vindt het belangrijk om bij het maken van klimaatbeleid oog te houden op wat de impact is voor kwetsbare groepen. Zo ook op Bonaire. Hier wordt nadrukkelijk aandacht aan besteed in het proces van de klimaattafel Bonaire en in de NAS. Om deze reden wordt voor de NAS ook een Sociale Impact Analyse (SIA) opgesteld. Daarnaast doet het Ministerie van OCW nu onderzoek dat inzicht geeft in de gebieden met hoge risico’s en de minder toekomstbestendige woningen in Europees Nederland en op Bonaire. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken naar inkomen, gender, leeftijd, migratieachtergrond en het soort woning. Tevens worden mogelijke interventies onderzocht om verdere ongelijkheid in deze gebieden te voorkomen en waar mogelijk juist te verminderen. Daarnaast heeft de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid (WRR) onlangs een rapport uitgebracht over de sociale dimensie van klimaatadaptatie.12 Voor Caribisch Nederland zal in 2026 ook een soortgelijke publicatie verschijnen.
Wilt u toezeggen het klimaatbeleid in Caribisch Nederland hetzelfde gewicht te geven als in Europees Nederland, en met een daadkrachtig actieprogramma voor Bonaire te komen?
Het kabinet werkt – net als in Europees Nederland – aan klimaatbeleid voor Caribisch Nederland. Op het gebied van klimaatmitigatie werkt het kabinet aan de versnelde overstap op duurzame elektriciteit op de BES-eilanden, waarvoor in 2022 € 33,6 miljoen beschikbaar is gesteld.13 De aanpak van klimaatadaptatiebeleid – en voor Caribisch Nederland in het algemeen – is volop in ontwikkeling. Zo zal de Kamer binnenkort worden geïnformeerd over de tweede fase van het NMBP en is op 7 november jl. een kabinetsreactie naar de Kamer verstuurd over het advies omtrent de staat van het fysiek domein in Caribisch Nederland van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) en Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB).14 Verder wordt er ook gewerkt aan de herijking van de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) waar ook aandacht is voor Caribisch Nederland. Al deze initiatieven dragen bij aan daadkrachtig klimaatbeleid voor Caribisch Nederland en daarmee dus ook voor Bonaire.
De PwC speelveldtoets die de afval- en recyclingsector heeft laten uitvoeren op het invoeren van €567 miljoen extra heffingen op afval |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van PricewaterhouseCoopers (PwC) getiteld «Gevolgen van fiscale maatregelen voor concurrentiepositie afvalverwerkingssector»?
Ja.
Deelt u de analyse dat de bij de Voorjaarsnota aangekondigde fiscale maatregelen in de afvalsector, ter waarde van € 567 miljoen, leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie van de recycle- en sorteerbedrijven? Erkent u dat deze verslechtering van de concurrentiepositie haaks staat op de noodzaak om de recyclecapaciteit in Nederland optimaal te benutten?
Het kabinet onderkent dat de aangekondigde fiscale maatregelen gevolgen kunnen hebben voor de concurrentiepositie van recycle- en sorteerbedrijven. Dit blijkt ook uit de beschikbare impactanalyses die onderzoeksbureau Trinomics in opdracht van het kabinet heeft uitgevoerd en die PwC in opdracht van de afvalsector heeft uitgevoerd. Deze impactanalyses laten zien dat de hogere kosten voor het verbranden van afval de prikkel om te recyclen weliswaar vergroten, maar dat dit effect naar verwachting niet volledig opweegt tegen de kostprijsverhoging voor recyclers en de verminderde import van recyclebaar materiaal. Volgens de speelveldtoetsen leidt dit tot een verhoogd risico op het verplaatsen van Nederlandse recyclingbedrijven naar het buitenland. Juist daarom is het kabinet, samen met de sector in de Werkgroep Afvalsector, bezig met het verkennen van alternatieve invullingen die de circulaire economie beter ondersteunen. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de mogelijkheid om recyclingresidu uit te sluiten van de belastinggrondslag van de afvalstoffenbelasting.
Hoe schat u het risico in dat recycle- en sorteeractiviteiten in Nederland afnemen als gevolg van deze maatregelen? Wat betekent dit voor de nationale ambitie om in 2050 volledig circulair te zijn?
Het kabinet erkent dat de huidige maatvoering van het maatregelenpakket voor de afvalsector verhoogde kosten voor recyclers kan veroorzaken. Dit komt door de verhoogde kosten voor het verbranden van een eventueel overgebleven recyclingresidu. De impact is alleen kwalitatief beschreven door de onderzoeksbureaus, een exacte schatting is hierbij lastig te maken. Nederland streeft naar een circulaire economie in 2050. Daarom kijkt het kabinet samen met de sector via de Werkgroep Afvalsector naar een mogelijke alternatieve invulling met als doel om de circulaire economie meer te bevorderen. Onderdeel daarvan is een verkenning van de mogelijkheid om recyclingresidu uit te sluiten van de belastinggrondslag van de afvalstoffenbelasting en de effecten daarvan.
Hoe weegt u de constatering van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) tijdens de technische briefing over de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) dat de 2050 doelen onhaalbaar zijn? Hoe gaat u werkbare handvatten bieden middels het herziene Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)?
Op 14 oktober is de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie aan de Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2025–2026, 32 852, nr. 392). Hierin (en in de achterliggende documenten) wordt een compleet overzicht gegeven van de beleidsmaatregelen. In de aanbiedingsbrief bij de actualisatie is aangegeven dat er extra stappen nodig zijn om de 2050 doelen te realiseren. Dat onderstreept juist het belang van het NPCE: het programma biedt aanvullende nieuwe werkbare handvatten om de komende jaren meer tempo te maken, samen met bedrijven, kennisinstellingen en medeoverheden.
Hoe voorkomt u dat Nederland zichzelf buitenspel zet in de mondiale concurrentie om circulaire grondstoffen, nu de voorgestelde heffing recyclingactiviteiten uit ons land dreigt weg te drukken en daarmee de toegang tot strategische secundaire materialen voor de Nederlandse industrie ondermijnt?
Vooralsnog geldt een groot deel van het door het kabinet voorgestelde beprijzingspakket als technische dekking. Aan de Werkgroep Afvalsector, waaraan vertegenwoordigers van bedrijven met afvalverbrandingsinstallaties en vertegenwoordigers van recycling-, inzameling- en sorteerbedrijven deelnemen, is gevraagd te komen tot een lijst met alternatieve beprijzende maatregelen. Beoogd is hierover een definitief besluit te nemen bij voorjaarsbesluitvorming 2026.
PwC stelt dat de heffing leidt tot een winstimpact van – 133% voor afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) in 2035, waardoor kostendekkende exploitatie onmogelijk wordt. Erkent u dat afvalverbranding een noodzakelijke schakel vormt binnen de circulaire keten, en hoe verhoudt deze negatieve impact zich tot die rol?
De winstimpact op afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) zal afhangen van de mate waarin zij de kosten kunnen doorberekenen in hun poorttarieven. Voor de verhoging in de afvalstoffenbelasting geldt dat de export van afval dat in buitenlandse AVI’s wordt verbrand ook onder de grondslag valt. Deze maatregel geeft hiermee geen prikkel om afval naar het buitenland te exporteren. Voor de verhoogde kosten van de CO2-heffing geldt dat export niet belast wordt. De hoogte van de heffing en de impact op de poorttarieven ten opzichte van het buitenland hangt ervan af hoeveel CO2 een AVI nog uitstoot als de aanscherping gaat gelden. PwC gaat bij de berekening van de winstimpact uit van een doorgifte van 10% van de kosten in de poorttarieven voor Nederlands afval op basis van het scenario van de huidig verstrekte SDE++-beschikkingen bij vier AVI’s (AVR, Attero, AEB en EEW). Bij het toepassen van meer CCS kunnen echter meer kosten vermeden worden, waardoor de kostenstijging beperkt zal blijven ten opzichte van het buitenland. Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt in de Klimaat- en Energieverkenning 2025 meer CO2-reductie door CCS als gevolg van de aangescherpte CO2-heffing voor AVI’s. CCS-projecten kennen echter onzekerheden door onder andere de mogelijke ontoereikendheid van de SDE++-subsidies om de onrendabele top te dekken, wat van invloed kan zijn op de winstgevendheid. Daarnaast geldt dat de importstroom van afval zal wegvallen door het maatregelenpakket, met negatieve bedrijfseconomische consequenties voor AVI’s.
Het kabinet onderschrijft dat afvalverbranding een essentiële rol inneemt in de afvalverwerkingsketen voor het veilig en nuttig verwerken van niet-recyclebare afvalstromen. Tegelijkertijd is het ook noodzakelijk dat de totale hoeveelheid afval afneemt, dat er minder afval wordt verbrand en dat er meer recycling plaatsvindt. Aan de Werkgroep Afvalsector is daarom gevraagd te komen tot een lijst met alternatieve beprijzende maatregelen met als doel de circulaire economie meer te bevorderen.
Op basis van speelveldtoetsen op het heffen van de € 567 miljoen plasticheffing op polymeren of verpakkingen is besloten deze heffing voorlopig te verplaatsen naar de recycling- en afvalsector. Hoe verhouden de effecten tussen het heffen van de € 567 miljoen op polymeren, verpakkingen of recycling & afval zich tot elkaar en hoe beoordeelt u deze?
Onderzoeksbureau Trinomics heeft in opdracht van het kabinet de beleidseffecten van de plastic-heffing in kaart gebracht richting het voorjaar van 2025. Het kabinet heeft besloten geen polymerenheffing in te voeren vanwege: de weglekeffecten die het rapport van Trinomics laat zien als gevolg van de invoering van een polymerenheffing; de beperkte milieu-impact die een lage heffing op verwerking en productie van polymeren met zich mee brengt; en vanwege zorgen vanuit de sector over de lastenverzwaring en de bijbehorende productieverliezen. De verwachting is geweest dat afvalverbrandingsinstallaties makkelijker dan de overige industriële installaties hun kosten kunnen afwentelen via de poorttarieven. De afvalmarkt is een voornamelijk regionale en deels Europese markt, ten opzichte van veel overige industriële installaties die op mondiale markten opereren. Export van afval voor verbranding naar andere Europese landen is mogelijk, maar wel aan regels onderhevig van de Europese Verordening voor Overbrenging van Afvalstoffen. Dit laat onverlet dat er evenwel sprake is van weglekrisico bij AVI’s, wat ook wordt bevestigd in de rapporten van PwC en Trinomics. Het kabinet stelt daarom subsidies ter beschikking om verduurzamingskosten te beperken en het exportrisico te verkleinen. Op het moment van besluitvorming had het kabinet geen uitvoerbare variant voor een verpakkingenbelasting in beeld. Het kabinet heeft besloten om een beprijzingspakket van € 567 miljoen, grotendeels als technische dekking, in het afvaldomein te beleggen. Juist daarom zijn we als kabinet, samen met de sector in de Werkgroep Afvalsector, actief bezig met het verkennen van alternatieve invullingen.
Waar verwacht u dat het afval naartoe zal gaan als AVI’s hun werkzaamheden in Nederland moeten staken vanwege de negatieve winstimpact van – 133% zoals PwC schetst?
Als er in Nederland niet voldoende capaciteit beschikbaar is voor de verwerking van een afvalstof, kan dit afval voor verwerking naar het buitenland worden overgebracht. Of inderdaad gekozen zal worden voor verwerking buiten Nederland zal onder andere afhangen van toekomstige beleidsontwikkelingen in andere landen die invloed hebben op de buitenlandse poorttarieven (gaan AVI’s bijvoorbeeld onder ETS1 vallen per 2028 of niet). Het Landelijk Afvalbeheerplan schrijft voor dat overbrenging van afval alleen is toegestaan wanneer het afval in het buitenland voldoende hoogwaardig wordt verwerkt. In praktijk betekent dit dat Nederlands brandbaar afval in ieder geval niet mag worden overgebracht om in het buitenland te worden gestort. Verder verbiedt de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen met ingang van 21 mei 2026 de uitvoer uit de EU naar OESO-landen van gemengd stedelijk afval, ook indien dat afval is verwerkt tot refuse-derived fuel.
Hoe beoordeelt u het risico dat afvalexport toeneemt als gevolg van de heffing, terwijl buitenlandse verwerkers vaak lagere milieustandaarden hanteren en minder CO2-efficiënt zijn? Acht u het wenselijk dat Nederland hierdoor de regie verliest over de verduurzaming van haar afvalverwerking en afhankelijk wordt van de bereidwilligheid van andere landen om Nederlands afval te verwerken?
Het kabinet erkent dat de maatvoering van de maatregelen negatieve neveneffecten kan hebben, waaronder de mogelijke risico’s op verplaatsing van Nederlands afval naar het buitenland. Zoals ook met Prinsjesdag gecommuniceerd, is het merendeel van het maatregelenpakket voor de afvalsector (de aanscherping van de CO2-heffing en de afvalstoffenbelasting) onderdeel van een technische invulling. Samen met de sector wordt via de Werkgroep Afvalsector naar een mogelijke alternatieve invulling gekeken om de beoogde opbrengsten te realiseren waarbij de circulaire economie meer wordt bevorderd en bijdraagt aan CO2-reductie.
Tegen de achtergrond dat het kabinet in de Voorjaarsnota het strategische belang van het Carbon Capture and Storage-project (CCS-project) Aramis heeft benadrukt1, waarbij is aangegeven dat de businesscase van Aramis in grote mate afhankelijk is van CO2-afvang door AVI’s2 en dat het PwC-rapport laat zien dat de heffing in de afvalsector leidt tot onzekerheid over CO2-leveringen aan projecten als Aramis, deelt u de zorg dat deze onzekerheid de kans van slagen van Aramis ernstig kan belemmeren?
Aramis is van strategisch belang voor het behalen van de klimaatdoelstellingen en het versterken van de duurzame industrie-infrastructuur in Nederland. In de Voorjaarsnota is daarom expliciet aangegeven dat het kabinet fors in Aramis investeert. Het klopt dat de businesscase van Aramis in belangrijke mate afhankelijk is van voldoende en voorspelbare aanvoer van afgevangen CO2, waarbij AVI’s een potentiële rol kunnen vervullen als leveranciers.
De aanpassingen aan de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties verstevigen de prijsprikkel om CCS (CO2-afvang) toe te passen. Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt in de Klimaat- en Energieverkenning 2025 een extra CO2-reductie als gevolg van de aangescherpte CO2-heffing voor AVI’s. Tegelijkertijd wijst Trinomics3 erop dat het toepassen van CCS weliswaar rendabeler wordt, maar dat het onzeker is of AVI’s in de praktijk ook daadwerkelijk gaan investeren in CCS. Het totale beprijzingspakket (inclusief verhoging afvalstoffenbelasting) leidt namelijk tot minder afvalverbranding, door andere vormen van afvalverwerking, minder import van afval en het risico op meer export van Nederlands afval, wat de business case voor AVI’s verslechtert en meer investeringsonzekerheid geeft.
Het kabinet erkent het belang van investeringszekerheid voor zowel CO2-leveranciers als afnemers binnen het Aramis-project. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang dat het beleid gericht blijft op het stimuleren van afvalpreventie en recycling in het kader van de circulaire economie. Hierbij wordt gezocht naar een gebalanceerde aanpak waarin zowel de klimaatdoelen als de circulaire ambities kunnen worden gerealiseerd. De oproep van de sector is duidelijk gehoord om te werken aan investeringszekerheid voor AVI’s. De Werkgroep Afvalsector is daarom verzocht om te komen tot een afsprakenpakket dat investeringszekerheid biedt voor verduurzaming van afvalverbranding.
Hoe beoordeelt u het risico dat de export van Nederlands afval brandbaar restafval in andere Europese landen verdringt richting stortplaatsen (met methaanemissies tot gevolg) gezien het feit dat er in Europa jaarlijks nog ruim 50 Mton huishoudelijk restafval wordt gestort?
Er wordt in Europa nog altijd een aanzienlijk deel van het stedelijk afval gestort. De export van Nederlands afval naar buitenlandse verwerkingsinstallaties kan daar de verwerking van ander afval verdringen. Waar dit vrijgekomen afval vervolgens verwerkt wordt, ligt aan factoren als marktwerking en aan de wet- en regelgeving in deze lidstaten. Afhankelijk van deze factoren kan het vrijgekomen afval in het land van herkomst gestort worden, bij een gebrek aan alternatieve verbrandingscapaciteit.
Bent u bereid om bij de verdere uitwerking van de heffing van € 567 miljoen expliciet te waarborgen dat deze buiten het afvaldomein wordt geheven, bijvoorbeeld middels uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) of buiten de circulaire keten, zodat recycling en verwerking niet disproportioneel worden belast en de vervuiler daadwerkelijk betaalt?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 is aan de afvalsector gevraagd om in de Werkgroep Afvalsector te komen tot een lijst met alternatieve maatregelen voor het door het kabinet voorgestelde beprijzingspakket. Op dit moment worden een aantal van de daar aangedragen en op het eerste gezicht kansrijke alternatieven verder verkend. Beoogd is bij voorjaarsbesluitvorming 2026 een definitief besluit te nemen.
Bent u bereid om de nationale CO2-heffing voor de afvalsector in lijn te brengen met die van andere industrietakken, zodat afvalverwerkers niet worden geconfronteerd met een onevenredige fiscale last die investeringen in verduurzaming en CCS ondermijnt? Verandert uw beoordeling als de Europese Commissie uiterlijk 31 juli 2026 beslist of afvalverbrandingsinstallaties vanaf 2028 onder het European Union Emissions Trading System (EU-ETS) komen te vallen?
Het kabinet acht de differentiatie in de CO2-heffing tussen ETS1- en lachgasinstallaties enerzijds en AVI’s anderzijds verdedigbaar. Het kabinet wil toewerken naar een circulaire economie met minder afvalverbranding, waarbij de afvalverbranding die nog plaatsvindt op een CO2-neutrale manier gebeurt. Omdat AVI’s op dit moment niet onder het ETS vallen, bestaat er op dit moment voor AVI’s geen CO2-reductieprikkel vanuit het ETS1. Bovendien is ongeveer tweederde van de broeikasgasemissies van afvalverbrandingsinstallaties van biogene oorsprong, waar de CO2-heffing niet op van toepassing is. Hierdoor is de verduurzamingsprikkel vanuit de CO2-heffing voor AVI’s, bijvoorbeeld om CO2 af te vangen, slechts een derde van de prijsprikkel die ETS1- en lachgasinstallaties ervaren. Dit rechtvaardigt in de ogen van het kabinet een hoger heffingstarief voor de AVI’s. Op het moment dat AVI’s onder het EU-ETS komen te vallen, zal de belastingdruk vanuit de heffing afnemen, omdat de nationale CO2-heffing fungeert als een minimumprijs waarbij wordt gecorrigeerd voor de ETS-prijs indien bedrijven onder het ETS vallen. Het kabinet acht het wenselijk dat AVI’s zo snel mogelijk onder het ETS worden gebracht en zet zich hiervoor in binnen Europa. De beoordeling van het kabinet dat een hoger tarief voor AVI’s gerechtvaardigd en noodzakelijk is, verandert echter niet op het moment dat AVI’s onder het EU-ETS komen, omdat een sterke prijsprikkel nodig blijft.
De berichten ‘Staalslakken op veel meer plekken gevonden: aantal locaties bijna verdubbeld’ en ‘Waar komen verwijderde staalslakken terecht? “Geen zicht op”’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van NU.nl en Investico, die meer dan honderd locaties hebben gevonden waar staalslakken zijn toegepast?1
Waren deze locaties al bekend bij uw ministerie? Zo ja, waarom is de Kamer hier niet eerder over geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zijn er meer locaties waarvan uw ministerie afweet dat er staalslakken zijn toegepast, die nog niet op de kaart van NU.nl en Investico staan? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen?
Zijn er sinds de invoering van de vergunningplicht ook staalslakken toegepast? Zo ja, op welke locaties is dit gebeurd, en hoe zijn lokale toezichthouders betrokken?
Bent u bereid een plan van aanpak te maken om zoveel mogelijk locaties te vinden waar staalslakken zijn toegepast, lokale toezichthouders en bestuurders hierover te informeren, en samen met deze partijen en de staalslakleveranciers de staalslakken te verwijderen als er sprake is van milieuvervuiling? Kunt u hierbij ook de toepassingen van hydraulisch menggranulaat meenemen?
Hoe reageert u op de uitspraak van Omgevingsdienst NL, die vreest dat afvalverwerkers staalslakken onvoldoende herkennen en het vervolgens behandelen als normaal afval?2
Hoe gaat u voorkomen dat staalslakken worden gemengd met andere afval- en bouwstoffen en daarmee uit het zicht raken?
Welke regels zijn er voor hergebruik en verwerking van verwijderde staalslakken? Bent u bereid maatregelen te nemen, zodat bedrijven en afvalverwerkers die staalslakken verwijderen lokale toezichthouders actief moeten informeren over het hergebruik en de verwerking van staalslakken?
Bent u bereid staalslakken aan te merken als afval in plaats van bouwstof?