Een overeenkomst tussen marktpartijen, de gemeente en woningcorporaties in Rotterdam-Zuid |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de coalitieovereenkomst tussen vijf marktpartijen, de gemeente Rotterdam en vier woningcorporaties? Kunt u deze overeenkomst naar de Tweede Kamer sturen?1
Ja. De overeenkomst treft u als bijlage bij deze brief aan2.
Waarom is afgesproken om 2.000 particuliere woningen aan te pakken, terwijl er eerder sprake was van de herstructurering van 10.000 particuliere woningen? Hoeveel van deze huizen worden gesloopt en hoeveel gerenoveerd? Hoe gaan de overgebleven 8.000 woningen worden opgeknapt?2
De ambitie om in Rotterdam-Zuid in de periode tot 2031 10.000 particuliere woningen te herstructureren staat onverkort overeind. Dit is ook opgenomen in het NPRZ Uitvoeringsplan 2015–2018.
In de brief aan uw Kamer van 1 juli 2016 (Kamerstuk 30 136, nr. 50) heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over de verbetering van de investeringscondities voor nieuwbouw, sloop en verbouw in Rotterdam-Zuid. Door aanpassingen van de voorwaarden voor de heffingsvermindering van de Verhuurderheffing en een bijdrage van 50 miljoen euro van de gemeente Rotterdam is een impuls gegeven aan de aanpak van ongeveer 600 particuliere woningen in Rotterdam-Zuid, door het afdekken van de onrendabele top. Deze investeringsimpuls was een eerste betekenende stap en heeft bijgedragen aan een beter investeringsklimaat.
Naast extra investeringen in het corporatiebezit is er een toenemende belangstelling van marktpartijen ontstaan om in Rotterdam-Zuid te investeren. De Coalitie-Overeenkomst NPRZ is hiervan het resultaat. Zij maakt onderdeel uit van het bredere investeringsprogramma voor Rotterdam-Zuid. Hierbij worden in totaal 10.000 particuliere woningen aangepakt, de zogenoemde grondige aanpak.
Bij de in de Coalitie-Overeenkomst NPRZ genoemde 2.000 woningen gaat het in beginsel om koopwoningen en niet-DAEB huurwoningen. Deze afspraak is onderdeel van de eerste fase van de grondige aanpak, maar staat niet per definitie gelijk aan de herstructurering van 2.000 woningen, zoals in de vraag wordt gesuggereerd. De coalitie-overeenkomst voorziet ook in het oprichten van een programmacommissie met de marktpartijen, corporaties en de gemeente. In deze commissie worden afspraken gemaakt over het precieze aantal te slopen en te renoveren woningen. De ervaringen die door de partijen in deze eerste fase worden opgedaan worden meegenomen bij de dan nog resterende opgave, waarbij in totaal uiteindelijk 10.000 woningen worden geherstructureerd.
Hoeveel verkrotte koophuizen worden opgekocht door woningcorporaties en zullen na renovatie, tegen huurprijzen tot de liberalisatiegrens en daarboven, worden verhuurd als huurhuis?
De afspraken hierover worden op lokaal niveau gemaakt en maken deel uit van de in het antwoord op vraag 2 genoemde programmacommissie.
Kunt u garanderen dat er geen koopwoningen worden gerenoveerd en daarna worden doorverkocht door woningcorporaties met geld dat is opgebracht door huurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Woningwet is het mogelijk gemaakt dat corporaties particuliere woningen kopen ten behoeve van herstructurering. Als algemene randvoorwaarde is opgenomen dat niet-DAEB-investeringen moeten bijdragen aan de DAEB-activiteiten en moeten plaatsvinden in een wijk of buurt waar de corporatie reeds bezit heeft. De huurders zullen baat hebben bij herstructurering, omdat de leefbaarheid van de wijk hierdoor wordt verbeterd. Over de manier waarop de corporaties dit financieren worden prestatieafspraken gemaakt met de gemeente en de huurdersorganisatie.
De woningcorporaties die werkzaam zijn in Rotterdam-Zuid zijn – evenals de marktpartijen – voornemens hierbij gebruik te maken van de middelen die voortkomen uit de Regeling Vermindering Verhuurderheffing en de € 50 miljoen die de gemeente ter beschikking stelt.
De begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor het dienstjaar 2018 |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor het dienstjaar 2018?
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat de in de algemene toelichting onder het kopje subsidies beschreven algemene korting van 13,25% een teken is van goed bestuur?
Het Openbaar Lichaam Bonaire dient, conform de wettelijke bepalingen, een sluitende begroting te presenteren. Daarbinnen is het aan het openbaar lichaam om beleidsmatige keuzes te maken. Ik begrijp uw zorgen over het korten van subsidies op diverse maatschappelijke instellingen. Daarom heb ik ook aan de eilandsraad en het bestuurscollege van Bonaire mijn kanttekeningen kenbaar gemaakt bij de goedkeuring van de begroting van 2018. Ik heb daarbij ook specifiek aandacht gevraagd voor het feit dat het van goed bestuur zou getuigen als betrokken en geraakte partijen tijdig geïnformeerd worden, zodat deze rekening kunnen houden met gemaakte beleidskeuzes. Getuige de grote maatschappelijke commotie, is mijn beeld dat dit nu onvoldoende is gebeurd.
In hoeverre bent u van mening dat deze algemene korting een kort-door-de-bocht-oplossing is voor een begroting die niet sluitend is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het toepassen van een algemene korting op de toegekende subsidies ook projecten raakt die voor de Bonairianen van groot belang zijn?
Ik treed niet in de beleidsmatige afwegingen die het openbaar lichaam Bonaire maakt binnen het eigen begrotingskader. Het bestuurscollege van Bonaire heb ik verzocht mij nader te informeren over de consequenties van de bezuiniging op kwetsbare groepen in de samenleving. In hun reactie van 30 januari jl. staat het volgende. «Wij hebben op de eerste plaats moeten besluiten om te korten op bedrijfsvoering en zelfs in de formatieruimte van het ambtelijk apparaat. Alvorens daarop aanvullend over te gaan tot kortingen op subsidies voor sociale instellingen hebben wij een risicoanalyse uitgevoerd. Met het oog op de kwetsbare groepen in de samenleving, heeft deze analyse ons een beeld verschaft van de personele consequenties bij de instellingen, en daarmee samenhangend, van de risico’s ten aanzien van de continuïteit van de uitvoering van taken van sociale instellingen, met name waar het gaat om de uitvoering van wettelijke taken. Op basis van deze risicoanalyse hebben wij besloten, in ieder geval voor zeven (7) van de sociale instellingen, de vaststelling van de subsidiebedragen voor 2018 te heroverwegen.»
Het bericht ‘Personeelstekort in de zorg is in een jaar tijd bijna verdubbeld’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Personeelstekort in de zorg is in een jaar tijd bijna verdubbeld»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 85 procent van de verpleegkundigen en verzorgden last heeft van de personeelstekorten en de werkdruk die dat oplevert?
Deelt u de mening dat tevreden en gezonde werknemers onmisbaar zijn bij het oplossen van het personeelstekort?
Hoe ziet u uw eigen rol in het aanpakken van stress en te grote werkdruk onder zorgpersoneel?
Wat vindt u ervan dat meer dan 60 procent van de mensen die de ouderenzorg verlaten niet meer terug willen komen, niet omdat ze het werk niet leuk vonden maar omdat de werkdruk zo hoog is?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de Zorg van 7 december 2017?
Ja.
Een voor aanranding veroordeelde trainer die toch coach kon blijven |
|
Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Hoe een voor aanranding veroordeelde trainer toch coach kon blijven»?1
Ja.
Waar is het volgens u in deze kwestie misgegaan? Wwat zou er moeten gebeuren om deze gang van zaken in de toekomst te voorkomen?
Betrokkene is in 2014 bij verstek veroordeeld. Omdat betrokkene in cassatie is gegaan en de zaak dus nog onder de rechter is, kan ik niet in detail ingaan op deze casus. Wel kan ik melden dat de KNVB maatregelen heeft genomen door het KNVB-lidmaatschap te beëindigen, zijn trainerslicentie in te trekken en de Cypriotische voetbalbond, UEFA, FIFA, alsmede NOC*NSF in te lichten.
Meer in zijn algemeenheid merk ik op dat ik sportclubs in Nederland stimuleer om voor jeugdtrainers een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen. Door sportclubs de mogelijkheid te bieden om voor hun vrijwilligers gratis een VOG aan te vragen, onder de voorwaarde dat de clubs een eigen preventie- en integriteitsbeleid hebben, probeer ik herhaald slachtofferschap te voorkomen.
Pre-employmentscreening is in landen verschillend geregeld. Wel zijn in Europees verband afspraken gemaakt over het uitwisselen van justitiële gegevens ten behoeve van screening. De uitwisseling van gegevens gebeurt via het European Criminal Records Information System (ECRIS). Ieder Europees land heeft een centrale autoriteit die deelneemt aan ECRIS. In Nederland is dat de Justitiële Informatiedienst (Justid). Naast de centrale autoriteit zijn er nationale bevoegde autoriteiten die een informatieverzoek kunnen doen bij andere EU-lidstaten door tussenkomst van de eigen centrale autoriteit via het ECRIS-systeem. Voor de VOG-screening in Nederland is dat de dienst Justis. Voor de meeste functies in het kader van pre-employmentscreening is bevraging en beantwoording via ECRIS optioneel en afhankelijk van nationale wetgeving. Europese regelgeving ter voorkoming van seksueel misbruik verplicht het bevraagde land – in het geval iemand gaat werken met kinderen – om de gegevens te verstrekken. In deze gevallen betrekt Justis dan ook de via ECRIS ontvangen gegevens bij de beoordeling van de VOG-aanvraag.
Het afgelopen jaar begon de onderzoekscommissie De Vries in opdracht van de sportsector met haar onderzoek naar seksuele intimidatie en misbruik in de sport. Dit rapport is op 12 december jl. verschenen en bevat concrete adviezen ter verbetering van de preventie en aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Uiterlijk eind maart 2018 zal de Minister voor Medische Zorg en Sport een beleidsreactie aan uw Kamer doen toekomen. Aan deze beleidsreactie zal ik mijn medewerking verlenen en zal ik, in het licht van het rapport, ingaan op uw vragen.
Wat is uw reactie op de oproep van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), die de samenwerking met de overheid wil verbeteren om te voorkomen dat sportbonden in de toekomst niet op de hoogte zijn van veroordelingen waardoor er niet ingegrepen kan worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen, ook in het kader van internationale samenwerking met andere landen, om te voorkomen dat een sporttrainer die veroordeeld is voor kindermisbruik in een ander land zijn praktijken als sporttrainer voort kan zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Gros van de vluchtelingen in de bijstand' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gros van de vluchtelingen in de bijstand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het grote aantal statushouders in de bijstand zeer zorgelijk is en het terugbrengen van de afhankelijkheid van nieuwkomers van de bijstand een speerpunt moet zijn voor de komende kabinetsperiode, waarbij werk de standaard moet zijn in plaats van een uitkering?
Ja.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het grote aandeel uitkeringsontvangers onder nieuwkomers?
Veel statushouders komen eerst in de bijstand terecht en gaan niet gelijk aan het werk, omdat hun afstand tot de Nederlandse arbeidsmarkt veelal groot is. Alleen al het leren van de taal vergt tijd en dit is vaak een minimumvereiste voor werk. Daarnaast sluiten gevolgde opleidingen niet altijd aan en is (bij)scholing nodig. Voor statushouders geldt echter, net als voor Nederlanders in de bijstand, een activerend beleid dat gericht is op snelle uitstroom naar werk.
Beschikt u over landelijke cijfers van het huidige aandeel statushouders in een uitkering, met een uitsplitsing naar type uitkering, afkomst en verblijfsduur in Nederland? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en dit alsnog te delen?
Er zijn geen landelijke cijfers van het huidige aandeel statushouders in een uitkering, met een uitsplitsing naar type uitkering, afkomst en verblijfsduur in Nederland. De meest recente cijfers voor de totale populatie hebben betrekking op 2015 (CBS, Jaarrapport Integratie 2016) en die zijn niet op basis van status, maar op basis van (etnische) herkomstgroepering. Dit betekent niet dat er helemaal niet gekeken wordt naar het aandeel statushouders met een uitkering. In juni 2017 publiceerde bijvoorbeeld het CBS een rapport over een cohortstudie van asielmigranten2 die in de periode januari 2014 tot juli 2016 naar Nederland zijn gekomen. In dit rapport wordt geconcludeerd dat anderhalf jaar na het verkrijgen van de verblijfsvergunning, 90 procent van de 18 tot en met 64-jarigen die in 2014 een verblijfsvergunning krijgen, een bijstandsuitkering ontvangt. In het voorjaar van 2018 worden actuelere cijfers verwacht. Overigens is in voorgaand onderzoek al gebleken dat de bijstandsafhankelijkheid onder vluchtelingengroepen met de verblijfsduur in eerste instantie opliep om na een aantal jaren een maximum te bereiken waarna een daling inzette.3
Deelt u de mening dat het huidige inburgeringstraject meer gericht zou moeten zijn op arbeidsparticipatie? Welke onderdelen in het huidige inburgeringstraject leiden concreet en meetbaar tot meer arbeidsparticipatie en hoe gaat u dit verbeteren?
Het is de inzet van het kabinet om statushouders zo snel mogelijk te laten participeren, het liefst via betaald werk. Werk versnelt hun integratie in de Nederlandse samenleving en voorkomt afhankelijkheid van het sociale vangnet vanuit de overheid. Het Regeerakkoord zet hier onder andere op in door het taalniveau binnen inburgering te verhogen naar B1 en hier extra middelen voor beschikbaar te stellen.
Daarnaast krijgen gemeenten meer regie wat betreft inburgering en wordt er een activerend en ontzorgend stelsel van voorzieningen ingericht. Daardoor hebben gemeenten de ruimte om het beleid zo in te vullen dat het aansluit bij de lokale situatie. Het Regeerakkoord biedt kansen om slimmere combinaties van werken en inburgering te maken waardoor de focus niet alleen op het leren van de taal komt te liggen.
Naar aanleiding van de verhoogde asielinstroom van eind 2015 is door SZW samen met stakeholders zoals DIVOSA en COA extra inzet gepleegd om de integratie/participatie van nieuwkomers al te laten beginnen in de opvang. Door vanaf dag één met activiteiten te starten die gunstig zijn voor participatie wordt deze periode goed besteed. Het programma voorbereiding op de inburgering waarbij NT2 taallessen worden aangeboden in de COA opvang is geïntensiveerd. En de screening na moment van vergunningverlening helpt om het arbeidspotentieel van de statushouder in beeld te brengen. Bij de koppeling van statushouder aan de gemeente wordt vervolgens rekening gehouden met dit potentieel van de statushouder zodat ze sneller aan het werk komen. Ook worden op veel locaties statushouders en asielzoekers (dus nog voor vergunningverlening) actief benaderd om vrijwilligerswerk te doen.
Deze activiteiten zetten we uiteraard door, maar er is méér nodig. Zoals ook aangegeven in het regeerakkoord, gaan we daarom hard aan de slag met het verbeteren van de positie van Nederlanders met een migratieachtergrond en statushouders op de arbeidsmarkt. Iedere werkzoekende met een uitkering moet zo kort mogelijk afhankelijk van een uitkering zijn. En de tijd dat ze een uitkering krijgen, zo effectief mogelijk benutten. We hebben al gezien dat veel werkgevers welwillend zijn om mee te denken en actief willen bijdragen.
Hoe ontwikkelt het percentage uitkeringsontvangers onder nieuwkomers zich na de termijn van drie jaar voor het inburgeringstraject? Neemt dit af? Zo ja, in welke mate? Zo nee, welke verklaringen zijn hiervoor te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Worden voor het deel van de grote golf vluchtelingen die in 2015 naar Nederland zijn gekomen en die in de loop van volgend jaar het einde van de inburgeringsperiode bereiken, speciale maatregelen voorbereid en hoe zullen consequenties worden verbonden aan verwijtbaar niet inburgeren door nieuwkomers?
Het inburgeringsstelsel kent verschillende sancties bij het niet verwijtbaar voldoen aan de inburgeringsplicht. Zo kan herhaaldelijk een boete worden opgelegd voor zowel het niet tijdig afronden van het participatieverklaringstraject4 als voor het niet tijdig behalen van het inburgeringsexamen. Daarnaast kent de Participatiewet sinds 1 januari 2015 de sanctie van korting op de uitkering als niet voldaan wordt aan de taaleis in de bijstand. Tot slot heeft het niet voldoen aan de inburgeringsplicht tot gevolg dat de inburgeringsplichtige niet in aanmerking voor een sterker verblijfsrecht (zoals een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd) of voor naturalisatie.
Op welke manier bent u in lijn met het regeerakkoord stappen aan het zetten om te zorgen dat nieuwkomers die verwijtbaar niet inburgeren en van wie het verblijfsrecht (nog) niet ingetrokken kan worden, (ook nu al) worden gekort op hun uitkering?
Het opleggen van een korting in de Participatiewet bij het niet voldoen aan de inburgeringsvereisten is op individueel niveau nu al mogelijk. Niet meewerken aan de arbeidsinschakeling is voldoende reden voor een maatregel onder de Participatiewet. Weigeren in te burgeren kan hieronder geschaard worden, aangezien inburgering bijdraagt aan participatie in de samenleving. De gemeente oordeelt per individueel geval of hier sprake is van verwijtbaar handelen. De maatregel wordt afgestemd op de mogelijkheden en middelen van de betrokkene.
Op welke wijze werkt u hierin samen met gemeenten en hoe zorgt u ervoor dat zij de consequenties van niet inburgeren daadwerkelijk doorvoeren?
Ik ben in overleg met gemeenten over de brede aanpak rond inburgering, integratie en arbeidsmarktparticipatie. Onderdeel van dat gesprek is het beter volgen en ondersteunen van statushouders. Dat is niet vrijblijvend: de naleving van voorwaarden in de Participatiewet zoals de taaleis en arbeidsverplichtingen krijgen daarom extra aandacht.
Deelt u, gezien de berichtgeving, de mening dat de uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord om te komen tot een activerend en ontzorgend systeem van sociale voorzieningen met onder meer voorzieningen in natura met leefgeld, grote urgentie heeft? Zo ja, bent u bereid om voor het zomerreces van 2018 te komen met een concreet voorstel voor een dergelijk systeem van sociale voorzieningen en daarbij ook voorstellen te doen voor de benodigde wets- en/of beleidswijzigingen?
Ja, die mening deel ik. Het is van het grootste belang om vluchtelingen die mogen blijven, zo snel mogelijk te helpen integreren. Vanaf de huisvesting in de gemeente heeft de gemeente met de Participatiewet een aantal instrumenten om nieuwkomers te activeren en te ondersteunen. Veel gemeenten zoals Rotterdam hebben ook naar aanleiding van de verhoogde asielinstroom aanpakken ontwikkeld waarbij participatie en integratie van statushouders centraal staan. Taalverwerving en participatie nemen in deze aanpakken een centrale plaats in. Met het oog op de toekomst inventariseer ik nu samen met gemeenten welke instrumenten zij reeds hebben en wat er wettelijk of beleidsmatig nog nodig is om tot een activerend en ontzorgend systeem te komen. Ik houd uw Kamer op de hoogte van deze inventarisatie.
Bent u bekend met de artikelen «Vragen en zorgen over gaswinning Zuidwest-Drenthe» en «Opnieuw informatieavond gaswinning: Te druk, te chaotisch»?1
Ja.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat de belangen van bewoners in Zuidwest-Drenthe en Overijssel pas achteraf worden meegenomen, zoals eerder in Groningen is gebeurd?
Bij mijnbouwprojecten hecht ik sterk aan open en transparante communicatie met de omgeving. Onderdeel daarvan is de betrokkenheid van burgers. Dit is met ingang van 1 januari 2017 ook vastgelegd in de Mijnbouwwet. De berichtgeving waaraan u refereert gaat over de informatiemarkt die georganiseerd was voor de ontwerp-instemmingsbesluiten op de winningsplannen Eesveen en Vinkega. De belangen van bewoners worden meegenomen in het advies van de decentrale overheden en bewoners kunnen hun eigen belang aangeven gedurende de ter inzage legging van het ontwerpbesluit. De bewoners zijn conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tijdig betrokken bij de voorbereiding van de besluitvorming.
Gedurende de behandeling van een vergunningaanvraag hecht ik eveneens aan een open en transparante communicatie met mijn adviseurs. Om die reden worden bij de voorbereiding van een instemmingsbesluit op een winningsplan de adviseurs (gemeenten, provincies en waterschappen) tijdens de adviesperiode uitgenodigd voor een informatiesessie, die specifiek over het desbetreffende winningsplan gaat. Bij deze bijeenkomst wordt hen de gelegenheid geboden om alle vragen over de inhoud van het winningsplan en de procedure te stellen en zijn er ambtenaren van mijn ministerie aanwezig, evenals vertegenwoordigers van het mijnbouwbedrijf, voor de beantwoording. Nadat alle adviezen ontvangen zijn, stel ik een ontwerp-instemmingsbesluit op waarin de ontvangen adviezen worden meegewogen.
Dit ontwerp-instemmingsbesluit wordt zes weken ter inzage gelegd. In deze periode wordt een informatiemarkt gehouden in de gemeente waar de voorgenomen vergunning onder valt. Tijdens de informatiemarkt kan iedereen informatie krijgen over de plannen rondom de gaswinning, de wijze waarop het ministerie heeft laten toetsen aan de veiligheid en de bodembeweging en de te volgen procedure. Op een dergelijke informatieavond zijn medewerkers van mijn ministerie, TNO, het mijnbouwbedrijf en zo mogelijk ook het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aanwezig om in gesprek te gaan met de bezoekers en hun vragen te beantwoorden.
Kunt u uitleggen waarom de gaswinning in Drenthe omhoog gaat, terwijl in het regeerakkoord staat dat de gaswinning de komende kabinetsperiode af moet nemen?
Het regeerakkoord gaat in op verlaging van de gaswinning uit het Groningenveld. In het regeerakkoord staat daarnaast dat er geen nieuwe opsporingsvergunningen op land worden afgegeven deze kabinetsperiode, en dat bestaande opsporingsvergunningen van kracht blijven. In het geval van de gasvelden waar de krantenberichten over gaan is er sprake van bestaande winningen waarvoor een actualisering van het winningsplan plaatsvindt. Ik kan niet aangeven hoeveel proefboringen worden voorkomen als gevolg van het feit dat er geen nieuwe opsporingsvergunningen meer worden verleend.
Hoe staan de gaswinningsplannen in verhouding tot de maatregel in het regeerakkoord met betrekking tot nieuwe boringen op land? Kunt u inschatten hoeveel proefboringen worden voorkomen dankzij deze maatregel in het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorg van de bewoners dat er alleen nulmetingen worden gehouden bij boeren en niet bij particulieren? Bent u bereid om de mogelijkheden te verkennen om deze nulmetingen ook verplicht te stellen voor particulieren om ervoor te zorgen dat eventuele schadeafhandeling in de toekomst gemakkelijker wordt?
In het ontwerp-instemmingsbesluit heb ik opgenomen dat de representatieve nulmeting bouwkundige staat ziet op «bouwwerken». Naast de nulmeting van de bouwkundige staat, dient Vermilion op grond van artikel 41 van de Mijnbouwwet een (nul)meting voor de bodembeweging uit te voeren. Dit zijn geen metingen aan gebouwen, maar naar maaiveldhoogte.
Is het, gezien de verschillende incidenten met gaswinningsbedrijf Vermilion in en rondom het gebied zoals het overschrijden van vergunde gaswinningshoeveelheden en het niet informeren van burgers over ingrijpende acties, verstandig om dit bedrijf gas te laten winnen in deze gebieden?
SodM houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op mijnbouwactiviteiten en is bevoegd gezag voor de handhaving en inspectie. SodM houdt in dat verband ook toezicht op de mijnbouwactiviteiten van Vermilion in deze regio. In het geval van een overtreding kan SodM overgaan tot handhaving, waarbij opgelegd kan worden dat de winning moet worden gestaakt. Ik heb van SodM begrepen dat een algemeen verbod op gaswinning door Vermilion, waarnaar u vraagt, niet aan de orde is.
Over de projecten die worden uitgevoerd, heeft Vermilion een belangrijke verantwoordelijkheid waar het gaat om de communicatie en het omgevingsmanagement. Op de website van Vermilion zijn de diverse communicatie-uitingen met de omgeving terug te vinden (http://www.vermilionenergy.nl/onze-activiteiten/huidige-activiteiten.cfm).
Hoe verhoudt de door u toegezegde verlenging van de gaswinningsvergunning van Vermilion bij Wapse zich tot de lopende juridische procedures in dit gebied?
Het is mij niet duidelijk wat wordt bedoeld met hoe de toegezegde verlenging van de gaswinningsvergunning zich verhoudt tot de juridische procedures in het gebied. De winningsvergunning, die ook wel concessie wordt genoemd, is onveranderd vigerend. Tegen de verlening van de omgevingsvergunning en het instemmingsbesluit met het winningsplan Diever bij Wapse lopen enkele juridische procedures. Het betreft reguliere beroepsprocedures, waarbij belanghebbenden gebruik maken van de hen toekomende rechtsmiddelen.
Welke maatregelen worden er genomen om bezorgde burgers gerust te stellen over het gaswinningsbedrijf Vermilion?
in algemene zin geldt dat mijnbouwmaatschappijen een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. Ik ben verantwoordelijk voor de communicatie rond de behandeling van vergunningaanvragen. Gedurende de behandeling van een aanvraag zijn er mogelijkheden ingebouwd om burgers te betrekken en te informeren. Zo organiseer ik in de gemeente waar een gasveld zich onder bevindt een informatieavond over de voorgenomen besluitvorming. Tijdens deze avond zijn naast medewerkers van EZK ook TNO, het desbetreffende mijnbouwbedrijf en zo mogelijk ook SodM aanwezig. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Op 7 september 2017 heeft Vermilion, de «gedragscode gaswinning kleine velden» van Nogepa ondertekend. In de gedragscode staat beschreven hoe de mijnbouwbedrijven de omgeving willen betrekken bij projecten uit kleine velden op land en hoe zij met goede, open en transparante communicatie, tijdig informatie uitwisselt.
U verwijst naar de informatieavond over de ontwerp-instemmingsbesluiten op de winningsplannen Eesveen en Vinkega van 23 november 2017. Doordat er in de regio Zuidwest Drenthe meerdere gaswinningen uit kleinen velden zijn en omdat de dag voor de informatiemarkt een interview met een ongeruste toon in de lokale media was verschenen, werd de informatiemarktavond zeer druk bezocht, en kon niet iedereen te woord worden gestaan. Om die reden heb ik op 6 december 2017 – in overleg met de gemeente – een extra informatiemarkt gehouden, en was er gelegenheid om bewoners alsnog goed te woord kunnen staan.
Deelt u de onvrede van de bewoners over het feit dat er op papier wel een inspraakavond is, maar dat het besluit voor die avond al vast stond? Bent u bereid om betrokkenen de kans te geven om daadwerkelijk inspraak te kunnen hebben bij dergelijke besluiten?
Ik deel die onvrede niet. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik u geschetst welke zorgvuldige procedure ik doorloop om tot een besluit omtrent instemming met een winningsplan te komen. De uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure wordt gevolgd, zodat iedereen inspraak kan hebben bij dergelijke besluiten. Op het moment dat ik een ontwerp-instemmingsbesluit ter inzage leg, heb alle adviezen van mijn adviseurs meegewogen, maar staat het ontwerp-instemmingsbesluit nadrukkelijk nog open voor de zienswijze van bewoners. Deze kunnen aanleiding geven het definitieve besluit aan te passen.
Kunt u uitleggen waarom er in het regeerakkoord staat dat aanbevelingen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) overgenomen worden, terwijl er in de praktijk diverse aanbevelingen van het SodM door u werden verworpen rondom de gaswinning in Drenthe?
Ik vraag op elk winningsplan advies van SodM over de inhoud van het desbetreffend winningsplan. Daarnaast vraag ik ook advies aan de Technische commissie bodembeweging (Tccb), de betrokken decentrale overheden en aan de Mijnraad. Alle adviezen overziend en binnen de mogelijkheden die de Mijnbouwwet mij biedt, neem ik vervolgens een (ontwerp-)besluit. Hoewel de adviezen van SodM zeer zwaarwegend zijn, betekent dit niet dat in alle gevallen alle adviezen worden overgenomen. Wel worden alle adviezen van SodM door mij meegenomen in de besluitvorming. Als ik van een advies afwijk, dan motiveer ik ook waarom ik dat doe. In het regeerakkoord wordt verwezen naar een aanbeveling van het Staatstoezicht op de mijnen (SodM), die het SodM deed in haar advies op het winningsplan Groningen. Het SodM heeft in dat advies aangegeven dat zij volgens de huidige inzichten er vanuit gaat «dat zowel minder winning als vlakkere winning het aardbevingsrisico verkleint». Het is deze aanbeveling van SodM waarover de regeringspartijen aangeven dat het deze aanbeveling overneemt.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Mijnbouw beantwoorden?
Ja.
De strafrechtelijke aanpak van matchfixing |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pijnlijke conclusie rond matchfixing: autoriteiten hebben een «bewijsprobleem»1 en herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp en de antwoorden daarop van de Minister van Veligheid en Justitie, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?2
Ja.
Waarom is er nu wel aanleiding om matchfixing vanuit strafrechtelijk opzicht serieus te nemen? Wat maakt het dat de roep vanuit de sportbonden en politiek om matchfixing strafbaar te stellen nu wel gehoord wordt?
Het kabinet neemt de aanpak van matchfixing altijd serieus. Het tegengaan van matchfixing is voor het kabinet een belangrijk thema. Het bestrijden van matchfixing kan alleen door een effectieve samenwerking tussen sport, opsporings- en vervolgingsdiensten, de kansspelsector, rechtshandhaving en de rijksoverheid, zowel nationaal als internationaal. Preventie, het opwerpen van barrières en een intensieve samenwerking met de sportsector staan voorop.
Een succesvolle aanpak van matchfixing moet uit een geïntegreerde ketenaanpak komen, waarbij alle betrokken partijen de eigen mogelijkheden om matchfixing te voorkomen en te bestrijden maximaal benutten. Strafrechtelijke opsporing en vervolging worden ingezet in die gevallen, waarin van het strafrecht het meeste maatschappelijk effect kan worden verwacht (strafrecht als optimum remedium). Ik wil nogmaals benadrukken dat de bestrijding van een maatschappelijk probleem als matchfixing niet alleen via het strafrecht gerealiseerd kan worden. Preventie is onmisbaar in de strijd tegen matchfixing en daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de sportsector.
Het Openbaar Ministerie heeft in het verleden steeds aangegeven met de huidige wetgeving goed uit de voeten te kunnen, maar bereid te zijn te verkennen of een aparte strafbaarstelling daadwerkelijk kan bijdragen aan effectieve handhaving. Het aangekondigde onderzoek geeft daaraan nu uitvoering en ik wacht de resultaten van dat onderzoek met interesse af.
Is het strafrechtelijk onderzoek naar de genoemde voetballer de enige aanleiding hiervoor of zijn er meer aanwijzingen die er toe leiden dat matchfixing meer binnen het strafrecht getrokken zou moeten worden? Zo ja, wat is de aard van die aanwijzingen?
In het bericht waar de vraagsteller aan refereert wordt gedoeld op een casus waarin is gebleken dat het bewijs voor matchfixing niet eenvoudig is te leveren. Dat geldt voor alle vormen van fraude in de sport; mogelijke betrokkenen opereren veelal vanuit het buitenland en strafbare gedragingen zijn niet eenvoudig vast te stellen. Het Openbaar Ministerie gaat bekijken of zelfstandige strafbaarstelling van matchfixing meerwaarde heeft ten aanzien van het huidig wettelijk instrumentarium om op te treden tegen fraude in de sport. Het is hierbij niet de bedoeling om de aanpak van matchfixing meer binnen het strafrecht te trekken. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening (geuit door het openbaar ministerie) dat medewerkers, spelers en bestuurders van sportclubs die worden benaderd door matchfixers, dat verplicht moeten melden? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig alle in het antwoord op vraag 2 genoemde betrokkenen aan om vermoedens van matchfixing te melden. Deze meldingen kunnen namelijk leiden tot meer signalen, een beter inzicht in het verschijnsel matchfixing in Nederland en kunnen zo van belang zijn bij het tegengaan van dit fenomeen. Of het invoeren van een meldplicht nuttig is en of die plicht gesanctioneerd zou moeten worden, moet, zoals het Openbaar Ministerie in het artikel laat weten, eerst worden onderzocht. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af, alvorens vervolgstappen te nemen.
Gaat u ervoor zorgen dat matchfixing nu wel expliciet strafbaar wordt gesteld? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Ik loop niet vooruit op de uitkomsten van de verkenning van het Openbaar Ministerie.
Het bericht 'Medewerkers maken zwartboek discriminatie' |
|
Monica den Boer (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medewerkers maken zwartboek discriminatie»?1
Ja
Erkent en herkent u de strekking van de ervaringen van politiemedewerkers met discriminatie binnen de politieorganisatie? Zo ja, hoe duidt u deze weergave van discriminatie binnen de politieorganisatie?
Zoals ik u in mijn brief van 28 november jl. heb laten weten is het signaal dat politiemedewerkers discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdende gedrag ervaren binnen de politieorganisatie niet nieuw.2 Uit de medewerkersmonitors die in 2016 en 2017 bij de politie zijn gehouden blijkt dat discriminatie op de werkvloer ook bij het korps voorkomt. Elk signaal is echter confronterend en discriminatoir gedrag is uiteraard onacceptabel.3
Bent u het ermee eens dat het hier geen incidenten betreft, maar dat discriminatie een structureel probleem vormt binnen de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat deze problematiek niet alleen «van onderop» voortkomt, maar dat – zoals het zwartboek weergeeft – juist ook werknemers in leidinggevende functies hier een aandeel in lijken te hebben? Zo ja, deelt u de mening dat juist leidinggevenden op dit vlak een voorbeeldfunctie zouden moeten uitoefenen en dit soort gedrag te allen tijde achterwege moeten laten dan wel afkeuren?
Ook binnen de politieorganisatie komt grensoverschrijdend gedrag zoals discriminatie helaas voor en dit is niet voorbehouden aan een specifieke laag binnen de organisatie. Het aanpakken van het grensoverschrijdend gedrag intern is een belangrijke opgave voor de korpschef en alle leidinggevenden gezamenlijk voor de komende jaren. Politiemedewerkers moeten hun werk kunnen doen in een veilige werkomgeving waar verschillen erkend en gewaardeerd worden en waar geen ruimte is voor discriminatie. De aard en impact van het grensoverschrijdende gedrag bepalen de aanpak. Van een gesprek bij een misplaatste grap tot disciplinaire maatregelen bij herhaling of bij ernstigere misdragingen. Leidinggevenden binnen het korps vervullen een centrale rol in het realiseren van cultuur- en gedragsveranderingen. Zij moeten zorgen voor een veilig en inclusief werkklimaat, waarin medewerkers elkaar aanspreken en integriteitsrisico’s kunnen worden benoemd. Leidinggevenden moeten hierbij het goede voorbeeld geven. De politieleiding vindt dit van groot belang en stimuleert dit dan ook. Recentelijk nog hebben 800 leidinggevenden uit de hele organisatie een tweedaagse leiderschapstraining gehad waarin het thema «inclusieve werkcultuur» centraal stond.
Welke maatregelen neemt de politie om leidinggevenden binnen de politieorganisatie, die zich schuldig maken of hebben gemaakt aan discriminatie op de werkvloer, op hun gedrag te wijzen en dit gedrag tot een halt te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen is de politie op korte en lange termijn van plan te nemen, zowel op de werkvloer als in het politie-onderwijs, om deze cultuur van discriminatie binnen de organisatie breed te wijzigen?
In de brief van 13 juni 2017 heeft mijn ambtsvoorganger het diversiteitsbeleid van de politie toegelicht.4
Het «cultureel» bewustzijn krijgt ruime aandacht binnen het curriculum van de Politieacademie; bewust zijn van de eigen achtergrond en cultureel referentiekader, eigen normen en waarden en hoe dat de werksituatie kan beïnvloeden. Met culturen worden óók bedoeld de straatcultuur, de gay scene, senioren, jeugd, enzovoort.
Vanuit het programma «Kracht van het Verschil» zijn maatregelen getroffen om de diversiteit in de in- en doorstroom te vergroten. Concrete voorbeelden zijn de gerichte werving om bij de diverse groepen goed in beeld te komen als werkgever, aan de hand van specifieke mediacampagnes, het inzetten van de juiste netwerken hiervoor en de inzet van diversiteitsrecruiters.
Ook zijn verschillende activiteiten in gang gezet en instrumenten ontwikkeld om in teams gesprekken aan te gaan over thema’s als polarisatie en inclusie. In concrete gevallen kunnen medewerkers terecht bij vertrouwenswerk om hun problemen met betrekking tot aansluiting binnen de politieorganisatie ten bespreken.
Daarnaast zijn er medewerkersnetwerken op het gebied van arbeidsbeperking, cultuur, etniciteit, geaardheid, opleidingsniveau, enzovoort, waarbij medewerkers zich regelmatig melden.
Zit er verschil in de manier waarop door de verschillende regionale eenheden discriminatie op de werkvloer wordt aangepakt? Zo ja, acht u dat wenselijk? Wat zijn de ervaringen uit verschillende eenheden?
De noodzaak om dit aan te pakken is overal hetzelfde, de wijze waarop dat gebeurt kan inderdaad van eenheid tot eenheid en van team tot team anders zijn. Van belang is dat het aansluit bij de medewerkers zelf. Dus ja, een verschillende aanpak is zeker gewenst. De aard van de problematiek is niet overal hetzelfde. Dat blijkt ook wel uit de Medewerkersmonitor.5
Deelt u de mening dat discriminatie binnen het politiekorps een aanzienlijke belemmering kan vormen voor de toename van diversiteit binnen de politieorganisatie?
Mogelijk geconfronteerd worden met discriminatie in de organisatie kan een factor zijn die van invloed is op de beslissing om niet bij de politie te solliciteren of om niet langer bij de politie werkzaam te blijven. Dergelijke beslissingen, hoe invoelbaar ook, zijn natuurlijk te betreuren. Met het diversiteitsbeleid en het nemen van maatregelen tegen discriminatie wordt beoogd een cultuurverandering te bewerkstelligen en een korps te vormen dat bestaat uit medewerkers met verschillende achtergronden. Om bij de diverse groepen goed in beeld te komen als werkgever voert de politie mediacampagnes en zet ze de juiste netwerken in. Elke eenheid heeft een of meerdere recruiters die zich specifiek inzetten om divers talent te interesseren voor een baan bij de politie.
Is er zicht op de toe- of afname van het aantal medewerkers binnen de politie met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse? Zo ja, gaat de politieorganisatie haar eerdere doelstellingen met betrekking tot meer werknemers met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse halen?
De politie heeft zicht op de instroom van nieuwe medewerkers. Inmiddels heeft ruim 25 procent van de nieuwe instroom een dubbele culturele achtergrond, verkregen door afkomst, levens- of werkervaring. Dit is een jaar eerder dan de doelstelling voor eind 2018.
De politie registreert niet op etniciteit van haar medewerkers, waardoor er geen zicht is op de toe- en afname van medewerkers met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse. Voor registratie van etniciteit door de politie is geen wettelijke grondslag. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd.6
Uit onderzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt dat 5,7 procent van het zittend personeel bij de politie in 2016 een niet-westerse migratieachtergrond had Ten opzichte van 2015 betreft dit een lichte stijging van 0,2 procent. Volgens dit zelfde onderzoek was het aandeel personen met een niet-westerse migratieachtergrond van de totale uitstroom 4,8% en is daarmee al jaren dalende.7 Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat het streefpercentage voor diverse instroom bij de politie zowel westerse- als niet-westerse dubbele culturele achtergrond betreft.
Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg Politie van 21 december jl. heb toegezegd, zal ik met de korpschef in gesprek gaan over de mogelijkheid tot het houden van een exitgesprekken bij de politie en bezien of zo meer inzicht kan worden verkregen in de uitstroom. Ik zal uw Kamer hierover in het voorjaar van 2018 informeren.
Zit er verschil in de manier waarop door de verschillende regionale eenheden diversiteit binnen de eenheid wordt bevorderd? Zo ja, acht u dat wenselijk? Wat zijn de ervaringen uit verschillende eenheden?
Ja, dat is gewenst. De politie heeft als streven dat 25% van de instroom in 2018 en daarna een dubbele culturele achtergrond heeft, verkregen door afkomst, levens- of werkervaring. Er is ruimte voor lokaal maatwerk waarbij rekening kan worden gehouden met bijvoorbeeld de samenstelling van de lokale samenleving waarin de politie acteert en de lokale veiligheidsvraagstukken.
Bent u bereid naar aanleiding van het gepresenteerde zwartboek breder onderzoek te verrichten naar de aard, ernst en omvang van discriminatie bij de politie? Zo ja, bent u bereid in dit onderzoek te betrekken tot op welke hoogte discriminatie een belemmering vormt voor instroom, promotie en behoud van agenten bij de politie?
De politie doet in de Medewerkersmonitor onderzoek naar discriminatie. De Medewerkersmonitor is een landelijk onderzoek naar de werkbeleving van politiemedewerkers. Daarin komen ervaringen met grensoverschrijdend gedrag aan de orde evenals binnen het vertrouwenswerk. Deze informatie vormt aanleiding voor de politie om alle vormen van grensoverschrijdend gedrag, inclusief discriminatie, met voorrang aan te pakken. Zo dient elk team n.a.v. de uitkomsten van de Medewerkersmonitor een plan van aanpak te formuleren waarin de aanpak van grensoverschrijdend gedrag een vast onderdeel is.
Heeft u enig zicht op de omvang van discriminatoire praktijken bij buitenlandse politieorganisaties? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, op welke wijze wordt binnen deze korpsen omgegaan met het tegengaan van discriminatie op de werkvloer? Zijn er voor de nationale politie lessen te trekken uit ervaringen en beleid met betrekking tot discriminatie van buitenlandse politieorganisaties?
De politie beschikt niet over een totaalbeeld van omvang van discriminatiepraktijken bij buitenlandse politieorganisaties. Wel vindt er uitwisseling plaats van kennis en expertise over de aanpak van grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer bij werkbezoeken en internationale conferenties. Zoals al in vraag 7 beschreven vergt de aanpak van discriminatie op de werkvloer maatwerk. Onderzoek aanvullend aan de genoemde uitwisseling van kennis en expertise zal van beperkte toegevoegde waarde zijn.
Het instellen van een draagmoederbank |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wens van medisch specialisten en de stichting FIOM, die pleiten voor een «draagmoederbank»?1
Ja
Vindt u het redelijk dat stellen alleen terecht kunnen voor draagmoederschap, waarbij een draagmoeder via in-vitrofertilisatie (ivf) een embryo geplaatst krijgt dat genetisch niet aan haar verwant is, als zij zelf voor een draagmoeder zorgen? Waarom?
Ongewenste kinderloosheid is een ingrijpende situatie in mensenlevens.
Ik begrijp de oproep van de professionals, die zich in hun werk geconfronteerd zien met het verdriet van wensouders die geen draagmoeder kunnen vinden. Het al dan niet inrichten van een draagmoederbank hangt samen met de beoordeling van de aanbevelingen die de Staatscommissie Herijking ouderschap heeft gedaan.2 Zo heeft de Staatscommissie voorgesteld in Nederland een regeling voor draagmoederschap te treffen en ontheffingen mogelijk te maken op het bemiddelingsverbod, zoals nodig voor het oprichten van de voorgestelde draagmoederbank. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer in januari 2018 informeren over de in het regeerakkoord aangekondigde onderzoeken naar aanleiding van het advies van de Staatscommissie.
Vindt u het redelijk dat stellen die niet zelf een draagmoeder kunnen vinden zich er maar bij neer moeten leggen dat zij geen kinderen kunnen krijgen? Zo nee, steunt u het idee van een draagmoederbank?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u dat er in Nederland vrouwen zijn die best bereid zijn om draagmoeder te worden voor een stel dat ongewenst kinderloos is? Zo ja, deelt u de mening dat het een goed idee is dat deze vrouwen zich ergens kunnen melden, zodat bekeken kan worden of zij werkelijk aan de voorwaarden voor draagmoederschap kunnen voldoen en een kinderloos paar kunnen helpen?
Ik kan onmogelijk inschatten hoeveel vrouwen in Nederland bereid zouden zijn om draagmoeder te zijn. Gezien de belasting en het risico dat ermee gepaard gaat, kan de parallel getrokken worden met eiceldonatie en nierdonatie bij leven. Mijn inschatting is dat het om vrij kleine aantallen zal gaan, waarmee mogelijk nog onvoldoende tegemoet gekomen wordt aan de vraag naar draagmoeders, zoals ook in Engeland ondanks het bestaan van een draagmoederbank het geval is.
Op grond van het Wetboek van Strafrecht is beroeps- en bedrijfsmatige bemiddeling bij draagmoederschap strafbaar. Dat geldt ook voor het publiek maken van het aanbieden van of het zoeken naar draagmoeders. De vraag of een draagmoederbank wenselijk zou zijn kan niet los worden gezien van de bredere vraag hoe Nederland om wil gaan met draagmoederschap.
Deelt u de mening dat een makkelijkere manier om een draagmoeder in Nederland te vinden, kan voorkomen dat stellen zijn aangewezen op buitenlandse draagmoeders, waarbij het niet altijd duidelijk is in hoeverre deze vrouwen worden gedwongen/uitgebuit?
Als er een gemakkelijke manier zou zijn om draagmoeders in Nederland te vinden, zou dat vermoedelijk inderdaad voorkomen dat stellen naar het buitenland gaan voor een draagmoeder. Ik kan echter onmogelijk voorspellen in hoeverre een draagmoederbank het vinden van een draagmoeder (sterk) vergemakkelijkt. Dit hangt mede af van het animo bij potentiële draagmoeders en hun (medische) geschiktheid. Ook kan ik me voorstellen dat bij het bestaan van een draagmoederbank wensouders minder bereidheid tot draagmoederschap in hun directe omgeving treffen. Dit zou een ongewenst neveneffect van een draagmoederbank kunnen zijn.
Deelt u de mening dat het voor sommige kinderen die geboren worden via een draagmoeder beter kan zijn om (later) te kunnen weten waar zij vandaan komen?
De ervaring onder kinderen die zijn geboren na gebruik van donorgameten, maar ook van kinderen die op enig moment zijn geadopteerd, leert dat er een groep kinderen is voor wie van belang is om te weten waar hij of zij vandaan komt. Ik kan me voorstellen dat dit ook kan gelden voor kinderen die geboren zijn via een draagmoeder, ook als zij geen genetische band met haar hebben. Bij draagmoederschap in Nederland is dat gewaarborgd doordat de draagmoeder altijd op de geboorteakte wordt genoemd.
Bent u op de hoogte van het advies van de Staatscommissie Herijking Ouderschap uit 2016, waarin werd gepleit voor versoepeling van de regels? Wat gaat u hier mee doen?
De Staatscommissie pleitte voor het instellen van een wettelijke regeling voor draagmoederschap, zodat meer rechtszekerheid geboden wordt voor alle betrokkenen, in het bijzonder het kind. De Staatscommissie adviseerde tevens om het huidige bemiddelingsverbod in het Wetboek van Strafrecht zodanig aan te passen dat de mogelijkheid ontstaat om ontheffing te verlenen aan organisaties en personen om zonder winstoogmerk te bemiddelen tussen draagmoeders en wensouders of een platform te bieden waarbinnen draagmoeders en wensouders elkaar kunnen vinden. Het openbaar maken van vraag en aanbod door draagmoeders en wensouders zou dan niet langer strafbaar moeten zijn, aldus de Staatscommissie. Deze adviezen kunnen niet los gezien worden van de aanbevelingen om kinderkoop afzonderlijk strafbaar te stellen en het doen van te hoge betalingen aan de draagmoeder strafbaar te stellen. Het betreft dus niet zondermeer een versoepeling van de regels. De Staatscommissie heeft een weloverwogen advies opgesteld met daarin een totaalpakket aan maatregelen rond draagmoederschap, die ook als zodanig in hun samenhang beoordeeld dienen te worden. Zoals in het regeerakkoord is afgesproken, zal het kabinet de door de Staatscommissie aanbevolen onderzoeken uitvoeren.
Zijn er volgens u argumenten te bedenken tegen het instellen van een draagmoederbank volgens Engels model, waarbij geen sprake is winstoogmerk, waar wensouders en draagmoeder worden gescreend, begeleid en aan elkaar worden gekoppeld? Zo nee, wanneer gaat u de wet hiervoor aanpassen?
Ik ga ervan uit dat u doelt op deze draagmoederbank: https://www.surrogacyuk.org/. Hoewel deze website veel informatie biedt, ben ik onvoldoende bekend met de precieze aard van deze organisatie en de wettelijke context in het Verenigd Koninkrijk om alle voors en tegens van dit model te overzien. Van aanpassing van de wet kan in dit stadium geen sprake zijn. Zoals gezegd, is de eerste stap het uitvoeren van de onderzoeken, waarover de Minister voor Rechtsbescherming u in januari 2018 zal informeren.
Het bericht ‘Rijk in stenen, arm in geld’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijk in stenen, arm in geld»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het belangrijk is voor senioren om hun overwaarde binnen randvoorwaarden te kunnen verzilveren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel dat het belangrijk is dat senioren onder verantwoorde voorwaarden de mogelijkheid hebben om overwaarde te verzilveren. Aan deze problematiek is aandacht besteed in het platform maatwerk. Ik heb u recentelijk geïnformeerd over deze uitkomsten. Het platform heeft onderzoek gedaan naar maatwerk bij hypotheekverstrekking. Hieruit kwam naar voren dat een groep senioren knelpunten ervaart bij het verzilveren van overwaarde middels een aflossingsvrije hypotheek. Het gaat hierbij om senioren met een laag inkomen die op basis van de inkomensnormen in de Regeling Hypothecair Krediet (RHK) niet de gewenste aflossingsvrije hypotheek kunnen afsluiten. De leennormen zijn gebaseerd op annuïtaire aflossing, ook wanneer de hypotheek aflossingsvrij is. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat een deel van deze senioren onnodig beperkt wordt door deze annuïtaire toets in de RHK. Kredietverstrekkers hebben de mogelijkheid om middels individueel maatwerk van deze annuïtaire toets af te wijken en te toetsen op werkelijke lasten, maar gaven aan het onduidelijk te vinden wanneer dit is toegestaan. Naar aanleiding van het platform heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) verduidelijkt wanneer een toets op werkelijke lasten verantwoord kan zijn. De sector heeft aangegeven dat de verduidelijking die is gegeven door de AFM werkbaar is. en ik ontvang verschillende signalen dat kredietverstrekkers bezig zijn om hun acceptatiebeleid op dit punt aan te passen.
Deelt u de mening van de econoom in overheidsdienst, genoemd in het artikel, dat de groep van senioren die de overwaarde niet kan inzetten als oudedagsvoorziening, «een kurk die de rest van de woningmarkt tegenhoudt» is en de doorstroom belemmert? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende manieren om overwaarde te verzilveren. Indien gewenst is het mogelijk om overwaarde vrij te maken door de woning te verkopen en te verhuizen naar een andere woning. Tijdens het platform maatwerk heb ik signalen gekregen dat er onvoldoende maatwerk wordt aangeboden aan senioren met een laag inkomen die willen verhuizen naar een goedkopere koopwoning, maar dit niet kunnen in verband met de inkomenscriteria in de RHK. Kredietverstrekkers gaven aan het onduidelijk te vinden in welke situaties maatwerk is toegestaan. Daarom heeft de AFM verduidelijkt wanneer maatwerk verantwoord kan zijn zodat doorstroming niet onnodig wordt belemmerd.
Hoe kan het dat na het aannemen met algemene stemmen van de motie-Aukje de Vries/Ronnes over meer ruimte om aan senioren een hypotheek te verstrekken, er nog geen stap lijkt te zijn gezet?2
Er is invulling gegeven aan deze motie tijdens het platform maatwerk. In het platform zijn knelpunten voor maatwerk bij hypotheekverstrekking onderzocht, waaronder aan senioren. In goede samenwerking met het Ministerie van Financiën, de AFM en de sector zijn oplossingen voor de geconstateerde knelpunten gevonden. Voor de zomer heb ik u geïnformeerd over de uitkomsten van het platform maatwerk. Het is nu belangrijk dat deze oplossingen doorgevoerd worden in het acceptatiebeleid, zodat de geconstateerde belemmeringen weggenomen worden. Dit heeft tijd nodig, maar mij bereiken inmiddels steeds meer signalen dat hypotheekverstrekkers met de oplossingen aan de slag zijn en concrete aanpassingen in het acceptatiebeleid hebben doorgevoerd.
Deelt u de mening dat de Nationale Hypotheekgarantie een aanjagende rol kan spelen, al dan niet met het verstrekken van een garantie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De sector heeft aangegeven positief te zijn over het platform maatwerk en zou graag zien dat het platform wordt voortgezet. Hierbij is de wens aangegeven om het platform te verbreden en ook andere knelpunten rondom hypotheekverstrekking te bespreken. Ik heb besloten hier invulling aan te geven door jaarlijks een platform hypotheken te organiseren. In de komende platformbijeenkomst wordt opnieuw aandacht gegeven aan het verzilveren van overwaarde. Mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking aan senioren rondom opeethypotheken zullen dan op de agenda staan. Indien hier aanleiding voor is, zal ook bekeken worden of een rol voor de overheid of het Waarborgfonds Eigen Woningen (uitvoerder van de Nationale Hypotheek Garantie) wenselijk is. Ik zal u over de uitkomsten van het platform informeren.
Welke stappen bent u bereid te zetten in het Platform Maatwerk om het voor senioren mogelijk te maken hun overwaarde te verzilveren? Hoe is de bijeenkomst, waar u dit punt op de agenda heeft gezet, verlopen?3
Zie antwoord vraag 5.
De berichten omtrent de nieuwbouw van het Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos) op Curaçao |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Camelia-Römer garandeert behoud banen Sehos», «Sehos in bezwaar tegen aanwijzing inspectie» en «Financiële verantwoording HNO nog steeds niet afgelegd»?1
Ik heb kennis genomen van de artikelen uit de Amigoe.
In hoeverre is het Sehos-nieuwbouwproject een bedreiging voor de financiële huishouding van Curaçao?
Het is aan het land Curaçao om de eigen financiële huishouding op orde te houden. Indien de bouw van het nieuwe ziekenhuis nadelige gevolgen heeft voor de financiële huishouding van Curaçao, moet de regering van Curaçao (financiële) maatregelen nemen. Het College financieel toezicht monitort de financiële ontwikkelingen bij de realisatie van het nieuwe ziekenhuis HNO (Hospital Nobo Otrobanda). Het Cft kan, in het kader van de uitvoering van de begroting, de regering van Curaçao adviseren over de gevolgen van de financiële ontwikkelingen.
Is het Sehos-nieuwbouwproject een financieel risico voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het aantrekken van de lening voor het nieuwbouwproject heeft plaatsgevonden conform hetgeen beschreven staat in de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. Curaçao heeft het bedrag voor deze lening via de lopende inschrijving van Nederland geleend. Hierdoor gelden dezelfde voorwaarden als voor de andere leningen die Curaçao via de lopende inschrijving van Nederland heeft. In de begroting van het land Curaçao staan ook de jaarlijkse aflossing- en rente-uitgaven hiervoor begroot.
Gaat de financiële wanorde bij het Sehos nu overgedragen worden aan het nieuwe ziekenhuis (HNO)? Wat doet dat met de business case van het HNO?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de business case van het HNO en de financiële huishouding ligt bij het land Curaçao. Indien kosten voor de bouw van het ziekenhuis uit de hand lopen of blijkt dat na ingebruikname van het ziekenhuis de jaarlijkse kosten hoger uitvallen dan eerder in de businesscase voorspeld, zal het land Curaçao daarvoor dekking moeten vinden binnen de eigen begroting. Het blijft een autonome aangelegenheid van het land Curaçao.
Het bericht “Greenpeace beschuldigt Nederlandse bedrijven van handel in 'bloedhout'" |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Greenpeace Nederlandse bedrijven beschuldigt van handel in hardhout dat op illegale wijze is gekapt?1
Ja.
Vindt u ook dat hout uit Brazilië uit de staten Para, Mato Grosso en Rondonia als hoog risico moeten worden beschouwd?
Het is bekend dat illegale houtkap, fraude en corruptie veel voorkomen in de Braziliaanse bosbouwsector. Deze problemen beperken zich niet per se tot de drie genoemde staten. Het risico op illegaliteit in de Braziliaanse bosbouw blijkt bijvoorbeeld uit publiek beschikbare informatie van Interpol, NGO’s, wetenschappelijke denktanks en commerciële instellingen. Daarnaast publiceert de Braziliaanse overheid informatie over onder meer ontbossing en sancties opgelegd aan bedrijven.
Bent u bereid een deel van de extra middelen die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) volgend jaar ter beschikking krijgt, te besteden aan intensivering van de handhaving op de import van tropisch hout aangezien er 5000 marktdeelnemers in Nederland zijn en de NVWA 2 fte heeft die zich bezighouden met de houtverordening?
De NVWA is verantwoordelijk voor een veelheid aan controles op verschillende terreinen. Dit vraagt een zorgvuldige afweging rond de inzet van de capaciteit van de NVWA. Ik zal in overleg met de NVWA bekijken of extra inzet voor houtcontroles passen binnen de prioriteiten voor de handhaving. Dit staat voor mij los van de inzet van de extra middelen. Hierover wordt u op een later moment geïnformeerd.
Welke andere mogelijkheden ziet u om de invoer van illegaal hout uit Brazilië tegen te gaan?
De verantwoordelijkheid ligt in de eerste plaats bij de sector zelf. Naleving van de Houtverordening door houtimporteurs zie ik als de meest effectieve manier om de import van illegaal hout tegen te gaan.
Hoe gaat de NVWA gevolg geven aan de uitspraak van de rechter van 4 juli 2017 waarin staat dat het interventiebeleid van de NVWA niet redelijk is?
De NVWA scherpt het interventiebeleid aan. Dit gaat begin 2018 in. In plaats van altijd eerst waarschuwen zal de NVWA bij bepaalde, zware overtredingen direct een last onder dwangsom opleggen.
Deelt u de mening dat «de juiste documentatie» uit Brazilië blijkbaar niet voldoende is om te garanderen dat hout uit Brazilië legaal is?
In landen waar corruptie veel voorkomt is documentatie alleen vaak onvoldoende om de wettelijk verplichte zorgvuldigheid (due diligence) te betrachten. Dat betekent dat importeurs van hout uit dergelijke landen mitigerende maatregelen moeten treffen om het risico op illegale houtkap effectief te minimaliseren.
Kunt u verzekeren dat hout waarvoor geweld is toegepast niet meer op de Nederlandse markt terechtkomt?
Het is aan de importeurs van hout om de Houtverordening na te leven en te voorkomen dat zij hout op de markt brengen dat gekapt is in strijd met de wetgeving in het land van herkomst. Zoals de afgelopen jaren is gebleken, treedt de NVWA op wanneer blijkt dat houtimporteurs de Houtverordening niet naleven. Dat zal de NVWA blijven doen, maar daarmee kan niet gegarandeerd worden dat er nooit illegaal gekapt hout op de Nederlandse markt komt.
Het blokkeren van de laagdrempelige procedure bij de Spreekuurrechter voor aardbevingsschadezaken |
|
Sandra Beckerman , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Groninger gasgedupeerden: «Rechtbank spant samen met NAM»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat het vertrouwen in de rechtspraak behouden blijft, nu veel Groningers het vertrouwen in de overheid en de NAM, naar onze mening terecht, volledig kwijt zijn?
Herstel van vertrouwen van de Groningers heeft op dit moment onze grootste prioriteit. In dat kader heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat woensdag 31 januari met de provinciale en gemeentelijke bestuurder in Groningen overeenstemming bereikt over een nieuw schadeprotocol. Hiermee hebben Groningers toegang tot schadeafhandeling zonder tussenkomst van de NAM.
Wanneer rechtszoekenden belemmeringen in de toegang tot de rechter ervaren kan dat het vertrouwen schaden. Dit kabinet heeft daarom in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken om de toegankelijkheid van de rechtspraak verder te vergroten.
Deelt u voorts de mening dat wanneer mensen niet laagdrempelig en tegen niet al te hoge kosten hun recht kunnen halen dit het vertrouwen in de rechtspraak kan schaden? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat een eerder door de rechtbank Noord-Nederland geaccepteerde en van een zaaksnummer voorziene aanmelding van een zaak, waarin schade door mijnbouw van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) wordt gesteld, een zaaksnummer heeft gekregen, dat er een zaaksdossier onder dit nummer is aangelegd en dat in die zaak een brief aan de NAM is gezonden om de NAM voor te bereiden op een later volgend contact zijdens de rechtbank, met als centrale vraag of er bereidheid van de NAM is om te participeren in een procedure bij de «Spreekuurrechter», een procesmodel dat berust op artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)?
De Spreekuurrechter is een proef bij de rechtbank Noord-Nederland die is gestart op 1 oktober 2016. De kern van deze proef is dat de rechter eerst probeert met een goed gesprek tot een oplossing te komen. Partijen leggen de rechter zelf uit wat er aan de hand is en wat er naar hun mening zou moeten gebeuren. Een dergelijke zaak kent geen noemenswaardige voorbereiding, uitwisseling van stukken of bewijsvoering. Deze manier van werken leent zich daarmee alleen voor relatief eenvoudige geschillen. Voor deze afwijkende procedure is een procesreglement opgesteld en daarin is vastgelegd dat de Spreekuurrechter kan bepalen dat een zaak zich niet leent voor behandeling door de Spreekuurrechter, zelfs indien partijen dat wel zouden willen. In de praktijk zijn tot nu toe alleen relatief eenvoudige geschillen behandeld.
De rechtbank Noord-Nederland heeft een aanmelding ontvangen voor de behandeling van een zaak betreffende aardbevingsschade bij de Spreekuurrechter. Via een brief is de NAM van de aanmelding en het bijbehorende verzoek op de hoogte gebracht. Na deze brief is de rechtzoekende en de NAM per e-mail aangegeven dat aardbevingszaken vooralsnog niet geschikt worden geacht voor behandeling door de Spreekuurrechter. Ook is aangegeven dat dit soort zaken aanhangig kunnen worden gemaakt via de reguliere weg naar de rechtspraak. De projectleider van de Spreekuurrechter heeft de rechtzoekende en de NAM aangegeven dat de spreekuurrechters vinden dat de zaak niet past binnen het kader van het proefproject dat de Spreekuurrechter nu is. Na de e-mail is er telefonisch contact geweest tussen het bureau van de Spreekuurrechter en de NAM om de e-mail toe te lichten.
De ervaring in aardbevingszaken leert dat in die zaken veelal al meerdere deskundigenrapporten zijn opgesteld, die over en weer betwist worden, en ook overigens al de nodige correspondentie heeft plaatsgevonden. Verder heeft de ervaring in aardbevingszaken geleerd dat er een uitgebreid debat gevoerd wordt over alle aspecten die met de aardbevingen te maken hebben en het daarbij gaat om zeer omvangrijke dossiers. Voor dat soort zaken vinden de spreekuurrechters het spreekuur, dat specifiek gericht is op eenvoudige en overzichtelijke geschillen, niet geschikt, te meer omdat die procedure zich ook niet leent voor bewijslevering en/of nadere deskundigenberichten, die naar verwachting nodig zullen zijn.
Is het waar dat die brief niet is gevolgd door het in die brief geschetste vervolg van een door de rechtbank te initiëren telefoongesprek met de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het niet volgen van deze route is veroorzaakt doordat een leidinggevende van de rechtbank Noord-Nederland heeft ingegrepen?2
Zie antwoord vraag 4.
Is er, voor of na dit ingrijpen, contact geweest tussen de rechtbank Noord-Nederland en de NAM of enig persoon namens de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in deze mailberichten in algemene zin wordt aangegeven dat is en zal worden geweigerd om conflicten tussen gedupeerden van mijnbouwschade en de NAM door te geleiden aan een kantonrechter, bevoegd op grond van artikel 96 Rv, al dan niet met toepassing van het procesmodel «Spreekuurrechter»?3
Zie antwoord vraag 4.
Mag een gerechtsbestuur of een door dit bestuur aangestelde leidinggevende functionaris, een zaak eigenlijk wel weghouden bij een rechter? Zo ja, op basis van welke aan dit bestuur bij wet toegekende bevoegdheid?
Deze zaak is niet door een leidinggevende van de rechter weggehouden maar binnen het kader van de proef Spreekuurrechter door de spreekuurrechters zelf als niet passend beschouwd.
Wat vindt u van de opmerking dat binnen het procesmodel «Spreekuurrechter» alleen «relatief eenvoudige geschillen» zouden kunnen worden behandeld? Klopt het dat dat nergens is vastgelegd en dat er ook geen grond voor is om dit aan te nemen en om «de Spreekuurrechter» daartoe te beperken? Zijn in de praktijk alleen maar «relatief eenvoudige geschillen» behandeld?
Op de website van de Rechtspraak wordt uitleg gegeven over de proef met de Spreekuurrechter, welk voorwaarden gelden en is ook het procesreglement gepubliceerd. De aanmelding bij de Spreekuurrechter vindt plaats na verwijzing door het Juridisch Loket of enkele deelnemende rechtsbijstandsverzekeraars. Zoals in het antwoord op de vragen 4 tot en met 8 is aangegeven leent de manier van werken van de Spreekuurrechter zich alleen voor relatief eenvoudige geschillen en zijn in het kader van de proef ook alleen relatief eenvoudige geschillen behandeld. Gelet op het karakter en doel van een proef heb ik begrip voor de door de rechtbank Noord-Nederland gemaakte afbakening.
Hoe gaat u er voor zorgen dat deze laagdrempelige, toegankelijke, eenvoudige en snelle procedure bij «de Spreekuurrechter» de facto wel beschikbaar wordt, juist voor Groningers met aardbevingsschadezaken, omdat juist deze procedure kan helpen om het danig aangetaste vertrouwen in de staat te herstellen?
Het is belangrijk dat mensen die schade hebben geleden door de gaswinning hun schade op een relatief eenvoudige manier vergoed kunnen krijgen. De Minister van EZK heeft op 31 januari jl. overeenstemming bereikt met regionale bestuurders over een nieuw schadeprotocol, dat bewoners met schade door gaswinning uit het Groningenveld de mogelijkheid biedt om via een toegankelijke, transparante procedure met onafhankelijke beoordeling een rechtvaardige vergoeding te krijgen. Voor een nadere toelichting op het nieuwe protocol verwijs ik naar de brief van de Minister van EZK aan uw Kamer van 31 januari 2018.4
Gedupeerden kunnen een zaak ook laagdrempelig aanhangig maken bij Rechtbank Noord-Nederland. Dit kan op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) via de kantonrechter. Dit is ook al aan de orde. Voorwaarde om te kunnen starten met deze procedure is dat beide partijen daarmee instemmen. Overeenkomstig artikel 96 Rv wordt het geding vervolgens gevoerd op de wijze zoals door de kantonrechter bepaald. Naast voornoemde procedure is het ook mogelijk om een dagvaardingsprocedure te starten.
De Spreekuurrechter is vooralsnog een proefproject dat gericht is op het opdoen van ervaring met dit bijzondere, nieuwe procesmodel in een beperkt aantal relatief eenvoudige geschillen. De evaluatie van deze pilot moet worden afgewacht, voordat conclusies kunnen worden getrokken over een eventueel bredere toepasbaarheid van deze procedure.
Is het in december 2016 door de Tweede Kamer beschikbaar gestelde bedrag van 200.000 euro voor financiële hulp bij de rechtsgang voor slachtoffers van aardbevingen, inmiddels beschikbaar voor Groningers? Zo nee, waarom niet en kunt u toelichten wanneer en hoe dit geld wel beschikbaar zal komen?
Op de begroting van het Ministerie van EZK is € 200.000 beschikbaar om proefprocessen te voeren. In het regeerakkoord is vastgelegd dat bewoners met schade door gaswinning tegen redelijke kosten toegang tot rechtsbijstand kunnen krijgen. De Minister van EZK is in overleg met de provincie Groningen en de betrokken gemeenten om samen tot afspraken op hoofdlijnen te komen voor een gedragen, integrale aanpak van de problemen die de gaswinning in de regio veroorzaakt. De uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord zal hier onderdeel van uitmaken.
Het sluiten van Siemens Hengelo |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Siemens sluit vestiging in Hengelo, 600 banen weg»?1
Ja.
Was u al eerder op de hoogte dat Siemens voornemens was de vestiging in Hengelo te sluiten? Zo ja, zijn er contacten gelegd om dit proberen te voorkomen?
De berichten over de voorgenomen sluiting die 16 november jongstleden naar buiten kwamen, waren voor mij nieuws. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft regelmatig contact met Siemens, ook op een eerder moment toen er sprake was van mogelijke reorganisaties bij het wereldwijde Siemensconcern. Op dat eerdere moment is de impact van reorganisatie op de vestiging in Hengelo niet ter sprake gekomen.
In verband met de beursnotering van Siemens AG rustte op dergelijke informatie een embargo.
Bent u bereid met Siemens in contact te treden om te proberen het bedrijf voor de regio te behouden?
Ik sta in nauw contact met Siemens en heb gevraagd om behoud van de vestiging. In antwoord hierop heeft Siemens haar medewerking toegezegd om opties te verkennen met het oog op behoud van werkgelegenheid. Ik praat hier zeer spoedig met de directie van Siemens AG verder over.
Bent u voornemens om andere acties te ondernemen om te proberen het bedrijf voor de regio te behouden? Zo ja, welke?
EZK neemt actief deel aan het overleg tussen betrokken partijen, waaronder de provincie en de gemeente Hengelo, die zich gezamenlijke inzetten om de activiteiten in deze vestiging en de hoogwaardige technische werkgelegenheid te behouden voor deze regio.
Bij het verkennen van de mogelijkheden zal bij elk realistisch scenario bekeken moeten worden wat nodig is en wie welke rol daarin kan spelen. Als er een zinvolle rol is voor de overheid, zal ik die actief oppakken (uiteraard binnen de bestaande randvoorwaarden en binnen mogelijkheden die ik heb).
Deelt u de mening dat deze vestiging van Siemens, die winstgevend is, van groot belang is voor de regio Hengelo?
Siemens is al sinds 1879 actief in Nederland. Met een omzet van ruim € 1,0 miljard en bijna 3.000 medewerkers behoort Siemens Nederland tot de grootste ondernemingen op elektrotechnisch en elektronisch gebied in ons land. De Siemensfabriek in het centrum van Hengelo kent zelfs een historie van 140 jaar en geldt als een industrieel icoon voor Nederland. Het spreekt voor zich dat deze goed presterende fabriek, met meer dan 600 zeer gemotiveerde en gekwalificeerde werknemers, een belangrijke economische en sociale functie vervult in de regio Hengelo.
Wilt u elke mogelijke actie ondernemen om de werkgelegenheid van de vestiging van Siemens in Hengelo te behouden? Wilt u uw contacten met bedrijven en met Duitsland inzetten om dat te bereiken?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in contact te treden met de provincie en de gemeente Hengelo om gezamenlijk op te trekken om de impact voor de regio te minimaliseren?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Kindermishandeling op Aruba |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aruba opgeschrikt door dodelijke mishandeling vijfjarige»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Kindermisbruik op Aruba groot probleem»?2
Ja.
Is het waar dat een op de vijftien kinderen op Aruba te maken heeft met huiselijk geweld, seksueel misbruik, mishandeling of verwaarlozing?
Zie antwoord op vraag 2 van de vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 786).
Is het waar dat de Arubaanse regering voornemens is een commissie in te stellen die zich zal bezighouden met huiselijk geweld, mede in verband met psychiatrische problemen? Zo ja, wat is de precieze taakomschrijving van deze commissie en op welke termijn zal zij rapporteren?
De Minister van Sociale Zaken en Arbeid van Aruba heeft zijn Directie Samenleving en Zorg de opdracht gegeven om tot een integraal plan te komen. Op dinsdag 5 december jl. is het «Integraal Sociaal Plan Aruba» met daarin een hoofdstuk: «Crisisplan huiselijk geweld, verwaarlozing en misbruik» goedgekeurd door de ministerraad.
Bent u bereid om de Arubaanse regering te ondersteunen bij de bescherming van de Arubaanse kinderen in lijn met het Kinderrechtenverdrag, door middel van technische assistentie en/of financiële investeringen op het moment dat de Arubaanse regering hierom vraagt?
Op grond van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, verlenen de landen van het Koninkrijk elkaar hulp en bijstand. Indien de regering van Aruba een verzoek voor hulp en/of bijstand doet, zal de Nederlandse regering nagaan hoe op gepaste wijze daaraan opvolging te geven.
Ik zal tijdens mijn komende bezoek aan Aruba, in de tweede week van januari, deelnemen aan een thematafel sociaal landschap, waar het ook zal gaan over de aanpak van kindermishandeling. Daarbij kunnen de mogelijkheden worden bezien hoe we Aruba kunnen ondersteunen, als ze dat wensen.
De "Hoornse zedenzaak" |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Blunders Hoornse zedenzaak» en «Politie diep door het stof»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het (ook naar aanleiding van het rapport en het feitenrelaas van de Inspectie Justitie en Veiligheid) onbegrijpelijk blijft en diepgaander verklaard moet worden wat er die bewuste nacht bij de aangifte is gebeurd? Waarom is de aangifte van het slachtoffer niet meteen adequaat opgepakt?
In de brief van 21 december 2016 heeft mijn voorganger uiteen gezet op welke wijze de Tweede Kamer kan worden geïnformeerd over (lopende) strafrechtelijke onderzoeken.3
In deze brief is uw kamer gemeld dat bij strafrechtelijke onderzoeken het opsporingsbelang, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het respecteren van de onafhankelijke rechtsgang in de weg staan aan het onverkort delen van informatie met uw Kamer.
Naar de werkwijze van de politie in de onderhavige casus is onderzoek gedaan door de Inspectie JenV. Uw Kamer is over de uitkomsten van dit onderzoek op 22 november 2017 geïnformeerd.4 De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer staat concrete beantwoording van uw vraag in de weg. Zoals uit mijn brief van 22 november 2017 blijkt, is door de politie al erkend dat het begin van het aangifteproces beter had gemoeten. Er had eerder een afspraak ingepland moeten worden om de aangifte op te nemen.
Waarom is er niet meteen gebruikgemaakt van de toestemming van de piketofficier van justitie om camerabeelden op te vragen en vervolgens over te gaan tot aanhouding buiten heterdaad van de verdachte?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er nooit een buurtonderzoek gehouden, zoals het voornemen was?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van oordeel dat het feit dat de verdachte binnen de daartoe geldende termijn is opgespoord grotendeels te danken is aan de acties die het slachtoffer zelf heeft ondernomen, waaronder het aanleveren van een naam, adres, foto van de aanrander en het laten opsporen van de ooggetuigen? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 22 november 2017 heb laten weten heeft de Inspectie geconcludeerd dat de politie in deze zaak de verdachte heeft opgespoord binnen de daartoe geldende termijn.5 De Inspectie plaatst wel een aantal kritische kanttekeningen bij de wijze waarop de politie in deze casus het onderzoek heeft uitgevoerd. De eerste kritische kanttekening betreft de communicatie met het slachtoffer. Ten tweede geeft de Inspectie aan dat de politie op verschillende momenten in het onderzoek voortvarender had kunnen optreden. Tot slot heeft het relatief lang geduurd voordat het referentiemateriaal is onderzocht.
Ik onderschrijf de bevindingen van de Inspectie en ik betreur dat in deze casus niet voortvarend is gehandeld en de gevolgen die dit heeft voor het slachtoffer. Dit incident laat zien dat de politie haar eigen handelen moet blijven evalueren en waar nodig verbeteren.
Worden de ooggetuigen die blijkbaar geen melding hebben gedaan van hun kennis in deze zaak en zelfs een kledingstuk van het slachtoffer hebben verduisterd en kennis hebben van meer strafbare feiten waaronder de mishandeling van een portier, hiervoor strafrechtelijk aangepakt? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek of vervolging? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft tijdens het – inmiddels afgesloten – strafrechtelijk onderzoek besloten om de ooggetuigen niet strafrechtelijk te vervolgen. Voor een strafrechtelijke vervolging was geen aanleiding.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid vooral blijkt wat er mis is gegaan maar dat er onvoldoende uit blijkt waarom het is misgegaan? Zo ja, hoe gaat u deze vele «waarom-vragen» beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De inzichten van de Inspectie zijn besproken met de eenheidsleiding Noord-Holland en de korpsleiding en hebben geleid tot verbeteringen in de taakuitvoering. Zo is bijvoorbeeld nu geregeld dat er binnen het zedenteam Noord Holland een duidelijk aanspreekpunt voor het slachtoffer wordt aangewezen.
Ik zie geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar dit incident, maar zal wel een onderzoek doen naar de belemmeringen die slachtoffers ervaren bij het doen van aangifte en in het verdere strafproces. Dit heb ik u toegezegd in mijn brief van 27 november 20176 en naar aanleiding van de motie Kuiken/Buitenweg die uw Kamer bij de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid heeft aangenomen.
Het bericht dat ziekenhuizen, universiteiten en musea kiezen voor vieze kolenstroom |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de inventarisatie door Greenpeace waaruit blijkt dat bijna driekwart van de Nederlandse musea, ziekenhuizen en universiteiten nog altijd kolenstroom inkoopt?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat ziekenhuizen het slechtst scoorden, dat slechts één van de vijftien ziekenhuizen volledig groene stroom kocht en dat 40% van de ziekenhuizen weigerde mee te werken?
Nederland heeft een goed werkende, transparante markt voor elektriciteit. Zoals mijn ambtsvoorganger op 23 september 2016 met zijn brief over het systeem van «full disclosure» (Kamerstuk 34 199, nr. 78) heeft aangegeven, wordt gewerkt aan het nog verder verbeteren van die markt. Als een elektriciteitsproduct als duurzaam wordt aangeboden, moet dit via garanties van oorsprong (gvo’s) worden aangetoond. Gvo’s zijn certificaten die worden afgegeven bij de productie van hernieuwbare energie. Eenmaal afgegeven zijn deze certificaten (internationaal) verhandelbaar. Door dit systeem hebben ziekenhuizen op die markt volop keuze voor het type elektriciteit dat zij inkopen en zijn vrij in hun keuze.
De conclusie van de analyse die is uitgevoerd door Greenpeace ondersteun ik niet. Ten eerste wordt in de analyse een elektriciteitsproduct beoordeeld op het «duurzaamheidsprofiel» van de leverancier. Het maakt voor de duurzaamheid niet uit van welke leverancier of van welke fysieke nationale of internationale bron de elektriciteit afkomstig is. De duurzaamheid van een specifiek product, bijvoorbeeld «elektriciteit uit wind», moet namelijk worden aangetoond door het afboeken van garanties van oorsprong. Ten tweede wordt in de analyse onderscheid gemaakt tussen goede en slechte gvo’s waarbij buitenlandse gvo’s tot die laatste categorie zouden behoren. Ik ben van mening dat de internationale handel van garanties van oorsprong de keuze voor de consument vergroot en daarmee de markt versterkt. Wel is dit natuurlijk voorwaardelijk aan het afboekingsbeleid dat andere landen voor gvo’s hanteren. De Association of Issuing Bodies (AIB) zorgt er naast het faciliteren van internationale handel ook voor dat deelnemende landen zich aan dezelfde regels houden met betrekking tot gvo’s voor hernieuwbare energie.
Deelt u de mening van Greenpeace dat het bizar is dat juist ziekenhuizen nog kolenstroom kopen, omdat kolenstook voor ongezonde lucht zorgt en dat dat hun patiënten direct raakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag twee aangeef, ben ik van mening dat ziekenhuizen zelf moeten besluiten welk elektriciteitsproduct zij inkopen.
Hebt u al geïnventariseerd hoe het energie-inkoopbeleid van gemeenten in 2017 is, zoals toegezegd door uw ambtsvoorganger?2 Zo nee, wanneer kunnen wij deze inventarisatie verwachten?
Ik heb een inventarisatie laten maken van de inkoopaanvragen van gemeenten die in TenderNed hebben plaatsgevonden. Als wordt gekeken naar de jaren 2012–2017 zijn 61 aanvragen voor de inkoop van elektriciteit terug te vinden. Van deze aanvragen wordt 28 keer om groene elektriciteit gevraagd, waarbij in acht gevallen ook wordt gevraagd om de gvo. Bij twee inkoopaanvragen is als aanvullende eis gesteld dat de elektriciteit uit Nederland afkomstig is. Wanneer alleen naar 2017 wordt gekeken gaat het om twaalf inkoopaanvragen, waarvan tien voor groene elektriciteit, waarbij vier keer om een gvo wordt gevraagd. In twee gevallen wordt specifiek om Nederlandse elektriciteit gevraagd.
Via de zelf-evaluatie tool die in opdracht van het Rijk door het expertisecentrum PIANOo wordt ontwikkeld, kan een uitgebreidere geanonimiseerde inventarisatie worden gemaakt van het beleid van de deelnemende overheden op het gebied van onder andere de inkoop van elektriciteit. Deze tool zal medio dit jaar breed beschikbaar komen, waarna overheden deze kunnen invullen. Begin 2019 zal ik u nader informeren over de resultaten hiervan.
Wat vindt u ervan dat veel (semi-)publieke instellingen (onbewust) kolenstroom kopen die achteraf is groengewassen door er water- of windcertificaten op te plakken? Bent u bereid tegen deze vorm van «greenwashing» door energieleveranciers op te treden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording heb aangegeven kan alleen door middel van de gvo’s worden aangetoond wat de herkomst van een elektriciteitsproduct is. Dat gebeurt per definitie achteraf en is onafhankelijk van de fysieke herkomst van de elektriciteit. Dit gebruik van garanties van oorsprong ter onderbouwing van elektricteitsproducten is een praktijk die ik faciliteer in de Elektriciteitswet en ook inhoudelijk steun.
Bent u bereid om (semi-)publieke instellingen te stimuleren over te stappen op werkelijke groene stroom? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Elke instelling mag zelf een keuze maken over de herkomst van de stroom die ze afnemen. Steeds meer (semi) publieke instellingen gebruiken hun inkoopkracht om bij te dragen aan het realiseren van maatschappelijke doelen. Om dit te bekrachtigen en verder vorm te geven, kunnen partijen zich aansluiten bij het manifest MVI zoals genoemd in de brief van de Staatssecretaris van I&M d.d. 6 juli 2017 (Kamerstuk 26 485, nr. 249). Daarmee geven ze verder vorm aan hun maatschappelijke ambities. Meer dan 150 overheden hebben dat inmiddels al gedaan. Overheden worden ondersteund bij MVI door het expertisecentrum PIANOo.
Het onderzoek ‘Verkenning Meldprocedures en Integriteitsvoorzieningen 2017’ |
|
Ronald van Raak , Nevin Özütok (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Verkenning Meldprocedures en Integriteitsvoorzieningen 2017»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat slechts 48 procent van de bedrijven en instellingen voldoet aan alle wettelijke verplichtingen voor de meldprocedure?
Op 1 juli 2016 is de Wet Huis voor klokkenluiders in werking getreden. Deze wet regelt dat werkgevers bij wie in de regel tenminste vijftig personen werkzaam zijn een meldprocedure voor vermoedens van misstanden moeten hebben. Het op 1 juli 2016 geopende Huis voor klokkenluiders heeft nu door middel van een verkenning onder ondernemingsraden onderzocht of werkgevers deze wettelijke verplichting naleven. De resultaten van het onderzoek laten zien dat de meeste organisaties met een ondernemingsraad een meldprocedure hebben: van de 432 respondenten zegt 79% dat hun organisatie een meldprocedure heeft en 8% zegt dat er op dit moment aan wordt gewerkt. Volgens de ondernemingsraden heeft echter in totaal 48% van de werkgevers een meldregeling die is ingevoerd of aangepast naar aanleiding van de Wet Huis voor klokkenluiders. Daaruit volgt dat 52% van de werkgevers nog niet beschikt over een meldregeling die voldoet aan alle wettelijke verplichtingen. Deze resultaten laten zien dat we er nog niet zijn, maar tegelijkertijd is het hoopvol te noemen dat de nieuwe wet werkgevers wel al in beweging heeft gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat in de private sector bijna een kwart van de huidige meldprocedures in ingevoerd vanwege de nieuwe wet. Wij constateren dat er voor veel werkgevers dus nog werk aan de winkel is. Het is immers van groot belang dat alle werkgevers die het betreft de wettelijke verplichting om een procedure vast te stellen conform artikel 2 van de Wet Huis voor klokkenluiders zullen naleven.
Deelt u de zorgen over het feit dat bij veel organisaties de organisatiecultuur nog niet zodanige is dat werknemers zich vrij voelen om zaken te melden. Zo nee, waarom niet?
Ja. Een veilige werkcultuur, waarin ongewenst gedrag bespreekbaar kan worden gemaakt, is cruciaal om misstanden te voorkomen en adequaat te handelen als misstanden zich voordoen. Uit de door het Huis voor klokkenluiders uitgevoerde verkenning blijkt dat een open, veilige meldcultuur nog lang niet vanzelfsprekend is bij werkgevers. Slechts een minderheid van de ondernemingsraden denkt dat werknemers een vermoeden van een misstand durven melden. Wel bevat in dit verband de eerste zin van de slotconclusie van de verkenning een positieve constatering: «Over het algemeen zijn werkgevers al goed op weg om te zorgen voor een veilige meldcultuur in hun organisatie». Voortbouwend op deze goede basis zullen werkgevers zich (nog) meer moeten gaan inspannen om een veilige meldcultuur te creëren. Daaraan kan de belangrijke aanbeveling die het Huis voor klokkenluiders doet aan de medezeggenschap worden toegevoegd: «Wij roepen medezeggenschapsorganen op om zich pro-actiever op te stellen op gebied van integriteit. Er is voldoende grond om de werkgever in het belang van de organisatie aan te zetten tot het voeren van integriteitsbeleid. Doet een werkgever dit niet uit zichzelf, dan ligt hier een belangrijke verantwoordelijkheid voor de ondernemingsraad».
Het Ministerie van SZW zal ook in 2018 aandacht besteden aan het belang van een veilige werkcultuur, onder meer door het organiseren van bijeenkomsten en door het extra onder de aandacht brengen van ontwikkelde instrumenten, zoals de koerskaart ongewenst gedrag, een brochure voor leidinggevenden en een roadmap om ondernemingsraadsleden te helpen ongewenst gedrag in hun bedrijf of organisatie tegen te gaan. Ook voert het ministerie op dit moment onderzoek uit naar de positie en mogelijke versterking van de rol van de vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2018 verwacht.
Hoe beoordeelt u het feit dat werknemers in de semipublieke sector het minst positief zijn over de organisatiecultuur?
Uit het onderzoek blijkt dat ondernemingsraden uit de semipublieke sector het meest kritisch zijn op de cultuur in hun organisatie. Wij sluiten ons ten aanzien van deze sector dan ook krachtig aan bij de algemene conclusie en aanbevelingen van het Huis voor klokkenluiders waarin werkgevers worden opgeroepen om te handelen, zodat er een veilige meldcultuur ontstaat en waarin ondernemingsraden worden gestimuleerd om werkgevers zo nodig aan te zetten tot het voeren van integriteitsbeleid in het belang van de organisatie.
Hoe kan de organisatiecultuur bij organisaties zonder ondernemingsraad dusdanig worden verbeterd, dat ook daar medewerkers tevreden zijn over de organisatiecultuur en dat de meldingsbereidheid groter wordt?
Het onderzoek heeft zich alleen gericht op organisaties met een ondernemingsraad. Inzicht in de stand van zaken bij organisaties zonder ondernemingsraad ontbreekt. Het Huis voor klokkenluiders wijst erop dat het niet voor de hand ligt dat organisaties zonder ondernemingsraad het beter doen bij het creëren van een veilig meldklimaat. Kleine bedrijven hebben echter niet altijd de middelen om te investeren in integriteitsvoorzieningen.
Het Huis voor klokkenluiders wijst daarom op de mogelijkheid van samenwerking met branchegenoten. «Hier ligt een taak voor de brancheorganisaties: zij moeten hun verantwoordelijkheid nemen en hun leden actief adviseren over, ondersteunen bij en aansporen tot verbetering van hun integriteitsbeleid. Dit kan met voorzieningen zoals gedeelde vertrouwenspersonen en toegang tot goede interne onderzoekers». Wij onderschrijven de door het Huis in dit verband gedane aanbevelingen. Deze kunnen substantieel bijdragen aan verbetering van de organisatiecultuur en vergroting van de meldingsbereidheid van werknemers bij kleine bedrijven.
Het bericht dat geld verdienen aan CO2 kan en ook nog goed is voor het milieu |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS waarin wordt aangegeven dat CO2 commercieel te hergebruiken is?1
Ja dat bericht is mij bekend.
Klopt het dat er belemmeringen zijn op het gebied van wetgeving als het gaat om het hergebruiken van CO2?
CO2 kan op veel verschillende manieren worden hergebruikt. In het geval van het hergebruik van CO2 in bouwmaterialen, zoals beschreven in het artikel waaraan gerefereerd wordt, zijn mij geen belemmeringen bekend.
Bij de totstandkoming van het Klimaat- en Energieakkoord kunnen eventuele belemmeringen die ervaren worden bij CO2 hergebruik aan de orde komen, inclusief eventuele belemmeringen in de infrastructuur of de wetgeving.
Daarnaast wijs ik graag op het programma «Ruimte in Regels» van het Ministerie van EZK en het Ministerie van IenW. Dit programma zet zich samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Rijkswaterstaat Leefomgeving in om innovatieve investeringen van ondernemers mogelijk te maken. Dit doen ze door samen met ondernemers, beleid en uitvoering te zoeken naar meer ruimte in wet- en regelgeving.
Welke belemmeringen betreft dit precies en op welke wijze belemmeren zij het hergebruik van CO2?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens deze belemmeringen aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het hergebruik van CO2 een goede manier is om de uitstoot ervan te reduceren?
In principe is hergebruik van CO2 een veelbelovende manier om de uitstoot ervan te reduceren en in te zetten voor nuttige doeleinden. Zo ben ik bijvoorbeeld enthousiast over het directe gebruik van CO2 in de Zuid-Hollandse glastuinbouw, aangevoerd vanuit de Rotterdamse haven.
Naast toepassing in de glastuinbouw kan CO2 ook als grondstof worden gebruikt voor andere toepassingen, zoals de productie van brandstoffen, plastics of chemicaliën.
Het exacte reductiepotentieel van het hergebruik van CO2 is geheel afhankelijk van de uitgangssituatie, de bron van de CO2 en hoe lang de CO2 in het product blijft opgeslagen en dient per toepassing te worden bekeken.
Het bericht “Varkenspest Polen rukt op naar Westen” |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Varkenspest Polen rukt op naar Westen»?1
Ja.
Kunt u toelichten of u naar aanleiding van dit artikel gevaren ziet voor een uitbraak van varkenspest in Nederland?
Ik ben mij zeer bewust van de risico’s van introductie van Afrikaanse varkenspest in Nederland. De vondst van besmette wilde zwijnen in de buurt van Warschau heeft dit risico echter niet direct vergroot. Menselijk handelen heeft naar alle waarschijnlijkheid de introductie van het virus in dit nieuwe gebied, richting het westen, veroorzaakt. Het risico van verspreiding door onachtzaamheid wordt al jaren onderkend en daar wordt in de besmette landen, en ook in andere lidstaten van de Europese Unie, herhaaldelijk op gewezen. De ziekte is al jaren aanwezig in Polen, zowel in de wilde zwijnen als bij gehouden varkens. Het feit dat de verspreiding ervan niet onder controle is, is zorgwekkend en reden om permanent alert te zijn.
Is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in voldoende mate voorbereid indien er in Nederland een uitbraak van varkenspest plaatsvindt?
Ja. De NVWA heeft ervaring met het bestrijden van besmettelijke dierziekten. Op het Ministerie van Economische Zaken is in 2015 een grote oefening gehouden over Afrikaanse varkenspest. De NVWA heeft in 2.014 jaren nog enkele malen op locatie geoefend om een uitbraak van de ziekte te bestrijden. Naast deze oefeningen zijn er waakvlamcontracten met bedrijven afgesloten om materiaal en menskracht te leveren bij de bestrijding. In het beleids- en uitvoeringsdraaiboek staan de beleidslijnen en uitvoering in detail beschreven.
Bent u bereid om extra hygiënecontroles aan de grens uit te voeren?
Er is strenge Europese regelgeving die moet voorkomen dat de ziekte door middel van transporten wordt verspreid. Het is bijvoorbeeld verboden om varkens uit de besmette gebieden te transporteren. Daarbovenop geldt in Nederland de verplichting van een extra reiniging en desinfectie op een erkende Reinigings- en ontsmettingsplaats (R&O) van wagens die leeg terugkeren uit landen met uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens. De NVWA voert daarop een administratieve controle uit. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen, in Polen en andere EU-lidstaten, is de sector opnieuw gewezen op zijn verantwoordelijkheid wat betreft het nemen van bioveiligheidsmaatregelen en op het verbod van het voederen van keukenafval. Ook jagers zijn gewezen op risico’s van jagen in besmette gebieden en op het belang van het nemen van hygiënemaatregelen.