Het bericht dat er ernstige fouten zijn gemaakt bij darmkankeronderzoeken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet meldt ernstige fouten in onderzoek naar darmkanker»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er zulke ernstige fouten zijn gemaakt bij dit onderzoek?
In 2014 en 2015 hebben in totaal ongeveer 1,3 miljoen mensen aan het bevolkingsonderzoek meegedaan. 604 deelnemers hebben de test in eerste instantie niet teruggestuurd, maar meer dan twee jaar later, nadat de tweede ronde bevolkingsonderzoek in 2016 en 2017 was gestart. In het automatiseringssysteem van het bevolkingsonderzoek wordt een ronde van deelnemers na twee jaar afgesloten. Dit systeem was er niet op ingericht dat mensen na het verstrijken van meer dan twee jaar, deze eerste test alsnog zouden insturen. Ik betreur het dat door deze samenloop van omstandigheden deze groep van 604 deelnemers geen terugkoppeling heeft gekregen.
Zodra dit bekend werd, stond het informeren van deze personen voor mij voorop. Met inspanning van het RIVM en de screeningsorganisaties zijn deze deelnemers persoonlijk aangeschreven met informatie die specifiek op hun uitslag was toegesneden.
Is bij u bekend hoe personen die door de fouten geen uitslag van het onderzoek hebben gekregen terugkijken op de wijze waarop zij daarover zijn geïnformeerd en verder begeleid zijn door betrokken instanties?
Nee, ik weet niet hoe de deelnemers het feit dat zij niet zijn geïnformeerd, hebben ervaren. Met de mensen die een ongunstige uitslag hadden, is persoonlijk contact geweest met een arts. In dat contact stond informatie over de vervolg- mogelijkheden centraal. Alle deelnemers bij wie een intakegesprek leidt of heeft geleid tot een coloscopie zullen door regionaal coördinerend MDL-artsen opnieuw worden gebeld, zodra de uitslag bekend is. Afgesproken is dat in dat gesprek de deelnemers ook zal worden gevraagd hoe zij de situatie hebben beleefd. Inhoudelijk kan ik daar nu niets over zeggen, omdat dit proces nu nog loopt. Maar ik kan mij zeer goed voorstellen dat zij geschrokken zijn van het bericht. Daarom betreur ik de gang van zaken ook.
Kunt u garanderen dat systemen nu zo zijn aangepast dat dit niet nogmaals kan gebeuren?
Het bij het bevolkingsonderzoek naar darmkanker gehanteerde IT-systeem is inmiddels aangepast waardoor mensen in het vervolg altijd een uitslag krijgen wanneer zij een test opsturen.
Heeft u onderzocht of ook bij andere bevolkingsonderzoeken soortgelijke fouten kunnen optreden? Zo ja, wat is daar uit gekomen? Zo nee, bent u bereid een onderzoek uit te voeren?
De reden waarom deelnemers aan het bevolkingsonderzoek naar darmkanker niet zijn geïnformeerd over hun uitslag, was te wijten aan een systeemfout in het informatievoorzieningprogramma. Dat systeem voorzag er niet in dat een bericht werd opgesteld en verstuurd over een test die na de afsluiting van de ronde was ingestuurd.
Er is bij de andere bevolkingsonderzoeken naar kanker gekeken of er gebreken zijn in de programma’s die ertoe kunnen leiden dat een deel van de deelnemers structureel geen uitslag van hun screening krijgt.
In de opzet van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker kan een dergelijke systeemfout in principe niet optreden, omdat er een dagelijkse (nu nog) handmatige controle is op het aantal cliënten dat is gekomen voor een mammogram, het aantal cliënten waarvan het mammogram beoordeeld wordt en het aantal cliënten naar wie een uitslag is verstuurd. Per medio 2019 gaat een nieuw IT-systeem in werking waarin de handmatige controles voortaan automatisch uitgevoerd gaan worden. Hiermee wordt nog beter geborgd dat de juiste informatie ook alle deelnemers bereikt.
Voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker, waarbij de deelnemers een uitstrijkje bij de huisarts laten maken, geldt de procedure dat zowel de deelnemers als de huisarts de uitslag van het laboratorium ontvangen. De kans dat er geen terugkoppeling van de uitslag plaatsvindt, is door deze dubbele verzending zeer gering. Deelnemers die voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker gebruikmaken van de zelfafnameset (ZAS), ontvangen via een geautomatiseerd systeem de uitslag van hun test. Op dit moment zijn geen gevallen bekend van gebruikers die geen uitslag hebben ontvangen. Het IT-systeem voor de ZAS-test wordt nu gecheckt om de mogelijkheid dat geen uitslag wordt verstuurd, ook voor de toekomst uit te sluiten.
Voor alle drie de bevolkingsonderzoeken geldt dat incidenten als gevolg van menselijke fouten, waardoor onverhoopt deelnemers niet (adequaat) worden geïnformeerd, helaas niet kunnen worden uitgesloten.
Een verbod op Denk |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin staat dat een medewerker van de partij Denk openlijk zegt «Ik ben met trots aanhanger van IS», dat hij ons volk «rotzooi» noemt en dat hij het gezag van de politie niet erkent?1
Ja.
Deelt u de mening dat in Nederland geen partijen behoren te bestaan met IS-aanhangers omdat zoals bekend IS een terroristische organisatie is die verantwoordelijk is voor massamoorden, terreuraanslagen, onthoofdingen en ander bruut geweld?
ISIS is een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid2 en deelname aan een terroristische organisatie zoals ISIS is strafbaar in Nederland. Extremisme en terrorisme horen niet thuis in de Nederlandse samenleving. Het kabinet zet zich dan ook in voor het voorkomen en bestrijden van extremisme en terrorisme, zoals onder andere beschreven in de notitie «Integrale aanpak terrorisme» van 24 november 20173.
Ontbinding van politieke partijen is een uitzonderlijke maatregel die slechts met de grootst mogelijke terughoudendheid genomen mag worden. Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Zoals eerder per brief aan uw Kamer gemeld, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod.4 Het is aan het openbaar ministerie om te bepalen of een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek opportuun is.
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In het algemeen geldt dat indien er aanwijzingen zijn dat iemand betrokken is bij strafbare feiten het aan het openbaar ministerie is om te bezien wat de mogelijkheden zijn voor strafrechtelijke vervolging. Vreemdelingrechtelijke consequenties worden overwogen wanneer – bijvoorbeeld op basis van een strafrechtelijke veroordeling – blijkt dat die een persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Van uitzetting kan alleen sprake zijn wanneer een persoon niet (meer) beschikt over de Nederlandse nationaliteit.
Bent u bereid betrokkene – Hussein J. – onmiddellijk te laten oppakken en uitzetten en te bevorderen dat de partij Denk verboden wordt zodat Nederland gevrijwaard wordt van politiek islamitisch jihadisme? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel in Trouw van 18 mei jl.: UWV onthield werkzoekenden begeleiding, om effect te testen |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Is het waar dat, in tegenstelling tot uw eerdere beweringen, WW-gerechtigden met een zogenaamd «verkeerd» Burgerservicenummer geen extra persoonlijke dienstverlening krijgen?1
Tijdens de begrotingsbehandeling van 20 december 2017 en het AO Arbeidsmarktbeleid van 14 februari jl. heb ik met het lid Van Brenk gesproken over de effectmeting voor de dienstverlening aan WW-gerechtigden.
Wat ik heb getracht duidelijk te maken is dat het maatwerk in de dienstverlening van UWV niet gebaseerd is op het burgerservicenummer (BSN) van de WW-gerechtigde. UWV biedt – binnen de financiële kaders – juist maatwerk aan de hand van de individuele arbeidsmarktpositie van de WW-gerechtigde. Die arbeidsmarktpositie wordt bepaald met de Werkverkenner. De Werkverkenner is een op wetenschappelijke basis ontwikkelde vragenlijst die inzicht geeft in de kans op werkhervatting binnen een jaar en de factoren die daarop van invloed zijn. Een WW-gerechtigde komt – naast de standaard online dienstverlening die iedereen ontvangt – in aanmerking voor aanvullende dienstverlening wanneer uit de Werkverkenner blijkt dat de kans om binnen een jaar weer aan het werk te gaan maximaal 50% is. De aanvullende dienstverlening begint met een werkoriëntatiegesprek. Hierin worden afspraken gemaakt over de (sollicitatie)activiteiten die de klant zal ondernemen en welke extra dienstverlening nodig is om de arbeidsmarktpositie van de klant te verbeteren. Ik verwijs graag naar mijn brief aan uw Kamer van 12 december 20172 voor een uitgebreidere beschrijving van dit dienstverleningsmodel. De dienstverlening is dus geen loterij, maar gebaseerd op een inschatting van wat mensen nodig hebben. Het BSN speelt daarbij geen rol.
Zoals ik in dezelfde brief ook heb gemeld vindt er een effectmeting plaats ten aanzien van het bovenstaande dienstverleningsmodel. Alleen voor die – tijdelijke – effectmeting wordt het BSN gebruikt. Aan de hand van het BSN wordt een beperkte controlegeroep gevormd. Deze controlegroep bestaat uit 20 procent van de WW-instroom. Deze groep ontvangt de digitale dienstverlening, maar wordt niet uitgenodigd voor de aanvullende, persoonlijke dienstverlening. Een aselecte controlegroep is nodig om betrouwbare uitspraken te doen over de effectiviteit van de dienstverlening in de praktijk. Ik hecht sterk aan een betrouwbare effectmeting.
Wát wordt in dit verband verstaan onder een «verkeerd» Burgerservicenummer?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat medewerkers van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV op vragen waarom men niet uitgenodigd wordt voor een gesprek, niettemin moeten antwoorden dat de reden daarvan is «dat de dienstverlening wordt afgestemd op wat wij denken dat de klant nodig heeft», dus onder het mom van maatwerk?
UWV maakt gebruik van interne lijsten met vragen en antwoorden als richtlijn voor zijn medewerkers. De bewuste passage kwam inderdaad voor in deze vragen en antwoorden. Het antwoord hoorde eigenlijk meer bij de vraag hoe UWV in zijn algemeenheid afweegt welk type dienstverlening iemand krijgt. De kern van het nieuwe dienstverleningsconcept is namelijk maatwerk, gebaseerd op wat nodig is in elk individueel geval. Inmiddels heeft UWV de vraag en het antwoord aangepast. UWV heeft in het antwoord toegevoegd dat ook onderzoek (tijdelijk) van invloed kan zijn op de dienstverlening die geboden wordt.
Kunt u bevestigen dat de effectmeting van maatregelen niet wordt ingegeven door bezuinigingen en dat in principe iedereen met afstand tot de arbeidsmarkt recht heeft op passende maatwerkdienstverlening en -begeleiding door het UWV?
De effectmeting is niet het gevolg van bezuinigingen. De afgelopen jaren is juist extra geld beschikbaar gesteld voor de dienstverlening aan WW-gerechtigden. Bovendien is in het Regeerakkoord vanaf 2019 ca. 30 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld voor meer dienstverlening aan WW-gerechtigden. De effectmeting is gestart omdat ik het van belang vind om op wetenschappelijk verantwoorde wijze onderzoek te doen naar de effectiviteit van de aanvullende persoonlijke dienstverlening in de praktijk. UWV biedt – binnen de financiële kaders – maatwerk aan alle WW-gerechtigden. Dit maatwerk wordt gebaseerd op de afstand tot de arbeidsmarkt, zoals ik heb uitgelegd in mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Deelt u de mening dat er geen sprake is van maatwerk als UWV-medewerkers mensen die vóór 2015 arbeidsongeschikt zijn geraakt actief helpen met re-integreren en mensen die daarna in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) zijn gekomen het moeten doen met een zogenaamde «dunne aanpak»?
Vanwege taakstellingen in het verleden en het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering als prioriteit is de beschikbare uitvoeringscapaciteit om persoonlijke dienstverlening te bieden aan WGA-gerechtigden in de tijd steeds beperkter geworden. Dit heeft tot gevolg gehad dat tot 2017 de activerende dienstverlening van UWV voornamelijk gericht was op mensen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt. Mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kwamen voornamelijk pas in beeld bij de vijfdejaartoets.
In 2015 is UWV, met incidentele financiering, gestart met een project intensivering WGA. Hierbij ontvangen WGA-gerechtigden die in 2011 en 2012 zijn ingestroomd en in aanmerking zouden komen voor de vijfdejaarstoets, intensieve begeleiding van UWV-werkbedrijf. Met de opgedane kennis uit dit project is vervolgens ook de instroom van 2013 en 2014 met een intensieve vorm van dienstverlening opgepakt. Deze cohorten hadden een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. De instroomcohorten vanaf 2015, met een relatief kleinere afstand tot de arbeidsmarkt, zijn vervolgens via de minder intensieve basisdienstverlening opgepakt. Op basis van de beschikbare uitvoeringscapaciteit bestaat de basisdienstverlening van UWV uit gemiddeld 2 contactmomenten per klant en indien nodig de inzet van een re-integratietraject. De mate van intensiteit van dienstverlening is maatwerk.
Met het regeerakkoord heeft het kabinet vanaf 2019 additionele middelen beschikbaar gesteld om de persoonlijke dienstverlening aan mensen met een arbeidsbeperking te versterken. Ik heb met UWV afspraken gemaakt om alle WGA-gerechtigden de eerste vijf jaar basisdienstverlening te bieden en parallel daaraan nieuwe additionele dienstverlening te ontwikkelen.
Wat gaat u doen om voor werkzoekenden daadwerkelijk maatwerk bij persoonlijke begeleiding door het UWV te realiseren en te garanderen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat visa en paspoorten te koop zijn voor superrijken |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat superrijken van buiten de Europese Unie (EU) – voornamelijk uit Rusland en China – makkelijk een verblijfsvergunning of paspoort kunnen kopen in veel Europese lidstaten?1
Op grond van internationaal recht, en met in achtneming van de daarin gegeven beperkingen, bepaalt elke Staat ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het desbetreffende land om vast te stellen of aan de nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan en om te voorkomen dat daardoor mogelijkerwijs criminelen worden gefaciliteerd.
Erkent u dat het vreemd is dat dat mensen door middel van investeringen in de EU-lidstaten zichzelf een tweede nationaliteit kunnen aanschaffen zonder aan de reguliere voorwaarden te voldoen? Gaat niet in tegen het principe van gelijkheid van burgers? Zo nee, waarom niet?
Iedere lidstaat is bevoegd om eigen regels met betrekking tot het verkrijgen van de nationaliteit op te stellen. Wanneer die regels voorwaarden met betrekking tot investeringen bevatten, zijn dit reguliere voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat de desbetreffende (tweede) nationaliteit kan worden verkregen.
Voor zover mij bekend gelden die regels voor iedere burger in gelijke mate.
Deelt u het oordeel dat het kunnen kopen van een nationaliteit via investeringen de waarde van burgerschap in een lidstaat – en uiteindelijk in de EU – volledig ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, van een volledige ondermijning van de waarde van het burgerschap in een lidstaat zou sprake zijn wanneer een nationaliteit zonder enige voorwaarde wordt weggegeven.
Staat de regering nog altijd op het standpunt dat het «aan afzonderlijke lidstaten zelf [is] om te bepalen of openheid wordt betracht omtrent persoonlijke informatie van investeerders die via specifieke programma’s onderdaan van de betreffende Staat zijn geworden»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja, er zijn geen nieuwe ontwikkelingen die wijziging van dit standpunt nodig maken.
Erkent u dat door het vrij verkeer van personen in de EU deze schimmige figuren zich overal in alle lidstaten kunnen vestigen en dat transparantie tussen lidstaten daarom wenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege het vrij verkeer van personen kunnen derdelanders met een verblijfsvergunning van de ene lidstaat binnen het Schengengebied maximaal 90 dagen binnen 180 dagen in een andere Schengen-lidstaat verblijven. EU-burgers hebben het recht om zich in alle lidstaten te vestigen.
Met betrekking tot het aspect van transparantie geldt dat het aan de afzonderlijke lidstaten is om zelf te bepalen of openheid wordt betracht omtrent persoonlijke informatie van investeerders die via specifieke programma’s onderdaan van de desbetreffende Staat zijn geworden. Lidstaten zullen hierbij een afweging moeten maken tussen transparantie en de privacy van hun onderdanen.
Erkent u tevens dat het problematisch is te achterhalen is hoe deze individuen aan hun geld gekomen zijn en dat hiermee een groot risico van witwassen op de nek wordt gehaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daartegen ondernemen?
Het is aan de desbetreffende lidstaten om alert te zijn op het risico van witwassen en actie te ondernemen. Zo is iedere lidstaat gebonden aan de anti-witwasrichtlijnen van de EU en is het primair aan de Commissie om hier toezicht op te houden.
Kunt u uitleggen hoe het opvoeren van bekendheid van klanten en herkomst van vermogen – via verschillende witwasrichtlijnen – bij financiële instellingen zich verhoudt tot deze achterdeur waardoor veel vermogen waarvan de herkomst niet bekend is, in EU-lidstaten wordt geïnvesteerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u mijn schok dat de populariteit van deze «gouden visums» binnen een half jaar is toegekomen met 100 procent, aangezien u eerder antwoordde op Kamervragen over het kopen van Cypriotische paspoorten dat er enkel nog zeven lidstaten waren met zo’n programma, terwijl dat er nu al minstens veertien zijn?3 4 Zo nee waarom niet?
Nee, aangezien het desbetreffende artikel zelf onduidelijk is over het aantal lidstaten dat een investeerdersregeling voor derdelanders kent. Bovendien wordt er niet altijd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen toelatingsregelingen voor zelfstandige ondernemers en investeerders. Bij toelatingsregelingen voor zelfstandigen gaat het veelal om derdelanders die investeren in een bedrijf én daarin actief participeren, terwijl bij toelatingsregelingen voor investeerders die actieve participatie (veelal) ontbreekt.
Kunt u een update maken van de lijst van lidstaten waar dergelijke programma’s beschikbaar zijn, inclusief de voorwaarden waaraan investeerders per lidstaat aan moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen update van de lijst met lidstaten die een toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders hebben inclusief de voorwaarden waaraan de investeerders moeten voldoen. Deze gegevens worden niet continu bijgehouden.
Denkt u – gezien de snelle stijging van het aantal lidstaten dat gouden visums verstrekt – dat er een concurrentiestrijd tussen lidstaten gaande is om investeringen van buiten de EU? Zo nee, hoe is de snelle stijging dan wel te verklaren? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze onwenselijke verstrekking van gouden visums tegen te gaan?
Hoewel het aantal lidstaten met een toelatingsregeling voor buitenlande investeerders toeneemt, zie ik niet direct een concurrentiestrijd tussen lidstaten, in die zin dat de criteria steeds worden verlaagd. Wel heeft in de afgelopen jaren Letland haar toelatingsregeling juist aangescherpt en Hongarije heeft haar regeling opgeschort.
Erkent u dat Nederland ook meedoet aan het creëren van de hierboven bestaande problemen door haar eigen «gouden visa»-regeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u voor acties ondernemen om dit op te lossen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van de leden Groothuizen en Verhoeven, TK 2017–2018, Aanhangsel Handelingen, nr. 503, waar uitvoerig op dit punt is ingegaan.
Bent u bereid de onwenselijke praktijk van het kopen van nationaliteit te stoppen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Alleen strijdigheid van de toepassing van de nationale wetgeving met toepasselijk internationaal recht zal aanleiding geven voor verdere actie. Op basis van de thans beschikbare gegevens is vooralsnog geen sprake van strijdigheid met internationaal recht.
Ontoegankelijkheid van Amerikaanse nieuwssites door EU regels |
|
Raymond de Roon (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat een aantal Amerikaanse nieuwssites hun diensten niet langer aanbieden vanwege EU regels?1
Met ingang van 25 mei 2018 is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De AVG geldt ook voor bedrijven van buiten de EU indien zij het gedrag van burgers in de EU monitoren of indien zij aan burgers in de EU goederen of diensten aanbieden en in dat kader hun persoonsgegevens verwerken. Uit de AVG vloeit onder meer voort dat er strengere voorwaarden gelden voor toestemming als grondslag voor gegevensverwerking. Toestemming moet actief worden gevraagd en moet in vrijheid worden verleend. Een andere vernieuwing van de AVG is bijvoorbeeld de mogelijkheid om bij overtreding hoge bestuurlijke boetes op te leggen van maximaal 20 miljoen euro of 4% van de totale wereldwijde jaaromzet.
De betrokken Amerikaanse nieuwssites melden op hun site dat ze zich gecommitteerd voelen om alternatieve oplossingen te zoeken om aan de AVG te voldoen. Het is een goede zaak dat ook bedrijven in Amerika de AVG serieus nemen. De AVG is twee jaar geleden gepubliceerd dus bedrijven hadden voldoende tijd om zich voor te bereiden. Deze bedrijven hebben er nu echter voor gekozen om de toegang tot EU-gebruikers tijdelijk te blokkeren om daarmee het risico op een boete af te wenden. Wel lopen zij hiermee natuurlijk reclame-inkomsten mis. Deze bedrijven hebben dan ook verklaard te zoeken naar alternatieve, klantvriendelijke oplossingen om alsnog te voldoen aan de AVG. Ik ga er dan ook vanuit dat dit aanloopproblemen zijn. Het is voor nieuwssites overigens ook goed mogelijk om aan de AVG te voldoen. Sommige andere Amerikaanse websites hebben een speciale versie voor EU-gebruikers, die AVG-proof is. Een goed voorbeeld is USA Today. De versie voor EU-gebruikers laadt veel sneller dan de Amerikaanse versie. Dat komt doordat de site is ontdaan van tracking scripts en zelfs van advertenties.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat de vrijheid van Nederlanders om nieuws uit de Verenigde Staten te ontvangen, niet langer wordt beknot door regeldrift van de EU?
De AVG versterkt de privacybescherming van Nederlanders. Een aantal bedrijven geeft aan nog niet datzelfde beschermingsniveau te kunnen bieden, maar daar werk van te maken. Er zijn voldoende mogelijkheden om aan de vereisten van de AVG te voldoen en het is aan de bedrijven zelf die maatregelen te nemen. Op dit moment zie ik dan ook geen aanleiding om hier actie op te ondernemen.
Een lagere WIA uitkering door dagloonbesluit |
|
Jasper van Dijk (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op bijgevoegde brief?1
Op een individuele casus ga ik niet in. Dat is aan het UWV en de rechter.
Onderkent u dat het dagloonbesluit in dit geval oneerlijk uitwerkt als de persoon in kwestie onder de Ziektewet (70% maandloon) € 199,15 dagloon krijgt toegewezen en onder de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) € 174,34 (ook 70% maandloon)?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het dagloonbesluit te repareren zodat er geen te lage daglonen meer toegekend worden? Wilt u hierbij specifiek ingaan op het systeem van achteraf uitbetalen door het UWV, perioden zonder inkomen waarin wordt ingeteerd op eigen vermogen, de uitbetaling van vakantiegeld en de nawerking?
Er is geen aanleiding om de dagloonregels voor de WIA te wijzigen. In hoofdstuk 3 (de artikelen 13 tot en met 21) van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Dagloonbesluit) is geregeld hoe het WIA-dagloon moet worden berekend. In dit verband is van belang dat de referteperiode één jaar is en eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden (art. 13, eerste lid, Dagloonbesluit). Dus als een werknemer vanaf 6 juni 2016 gedurende 104 weken de bedongen arbeid niet heeft kunnen verrichten vanwege ziekte, dan begint de referteperiode op 1 juni 2015 en deze eindigt op 31 mei 2016. Bij nawerking, dat wil zeggen dat een werknemer binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ziek wordt (art. 10, eerste lid, WIA), kan de referteperiode een aangiftetijdvak (een maand of vier weken) naar voren verschuiven (art. 13, derde lid, Dagloonbesluit). Dat doet zich bijvoorbeeld voor als de dienstbetrekking van de betrokkene in het vorige voorbeeld op 15 mei 2016 is geëindigd. De referteperiode loopt dan vanaf 1 mei 2015 tot en met 30 april 2016. In het algemeen is dit gunstig voor de betrokkene, want over de periode 16 tot en met 31 mei 2016 heeft hij geen loon ontvangen.
Het WIA-dagloon wordt berekend door het loon dat in totaal is genoten in de referteperiode te delen door 261 (art. 16, eerste lid, Dagloonbesluit). Onder loon wordt niet alleen het door een werkgever betaalde bedrag verstaan, maar ook een WW-, ZW- en/of WIA-uitkering (art. 14 Dagloonbesluit). Deze uitkeringen worden met 100/70 vermenigvuldigd als de uitkering 70% van het maandloon bedraagt (art. 16, vierde lid, Dagloonbesluit). In feite wordt dus het maandloon van de uitkering als loon aangemerkt. Dat is gunstig voor de betrokkenen. Evenals de werkgever kan het UWV hierbij kiezen tussen loon-over of loon-in. Bij loon-over wordt de uitkering toegerekend aan het aangiftetijdvak waarin recht bestond op die uitkering. Bij loon-in wordt de uitkering toegerekend aan het aangiftetijdvak waarin de uitkering is betaald. Het UWV heeft gekozen voor loon-in. Daarom wordt bijvoorbeeld een WW-uitkering over de maand januari die in februari is betaald, toegerekend aan februari. Welke systematiek, loon-over of loon-in, gunstiger is voor betrokkenen valt niet in zijn algemeenheid te zeggen, omdat dit afhangt van de vraag welke maanden in de referteperiode vallen.
Het in de referteperiode genoten loon wordt, als gezegd, gedeeld door 261. Dit gebeurt ongeacht het aantal dagen dat is gewerkt. De reden daarvoor is het gelijkheidsbeginsel. Twee werknemers met hetzelfde totale loon in de referteperiode hebben zodoende hetzelfde maandloon. Als bijvoorbeeld zou worden gedeeld door het aantal gewerkte dagen, dan zou dat onder andere meebrengen dat iemand die met vier dagen per week evenveel verdient als iemand anders met vijf dagen, een hoger maandloon – en dus een hogere uitkering – heeft.
Tot slot merk ik op dat de uitbetaalde vakantiebijslag niet wordt meegeteld bij de berekening van het in de referteperiode genoten loon, althans als de werkgever de vakantiebijslag reserveert en bijvoorbeeld in één bedrag uitbetaalt in mei. De reden daarvoor is dat het in de referteperiode genoten loon met 108/100 wordt vermenigvuldigd (zie art. 16, eerste lid, Dagloonbesluit). Met andere woorden, op deze manier wordt er rekening mee gehouden dat een werknemer 8% vakantiebijslag ontvangt naast zijn loon of uitkering.
Wat gaat u doen, voor mensen zoals de briefschijver?
Zoals uit de beantwoording van de vorige vragen blijkt, zie ik geen aanleiding om de dagloonregels te wijzigen voor degenen die recht krijgen op een WIA-uitkering.
Het bericht dat Sanquin een koper zoekt voor Sanquin Plasma Products (SPP) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Sanquin zoekt een koper voor kwakkelende dochter SPP»?1
Ja.
Wat is de aard van de productieproblemen van Sanquin Plasma Products?
Ik ga ervan uit dat de vragensteller doelt op de productieproblemen bij Sanquin Plasma Product BV (SPP) waarover ik de Kamer vorig jaar in het Ministerieel Plan Bloedvoorziening 2018–2020 heb geïnformeerd.2 In het kort komt het neer op het volgende. Bij SPP worden aanpassingen doorgevoerd die zouden moeten leiden tot een nieuw productieproces dat voldoet aan de laatste Europese kwaliteitseisen. Sanquin verwacht dit jaar zijn nieuwe productieproces bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in te dienen. Tot dit nieuwe proces door het CBG is goedgekeurd, zijn risicobeperkende maatregelen door het CBG opgelegd.
Overigens is het niet ongebruikelijk dat in complexe productieprocessen, zoals bij SPP, incidentele storingen optreden. Omdat SPP geneesmiddelen vervaardigt onder strenge kwaliteitseisen, wordt elke storing zorgvuldig onderzocht en gedocumenteerd, voordat SPP de productie weer hervat.
Hoe groot zijn de financiële problemen van Sanquin Plasma Products, aangezien er noodzaak is tot het aangaan van een «strategisch partnerschap»? Kunt u dit toelichten?
Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen bij SPP.3 In de bijgevoegde brief van Sanquin staat uitgelegd dat SPP het jaar 2017 met een positief resultaat heeft afgesloten. Ook legt Sanquin uit waarom men op zoek is naar een strategische partner. Dit heeft te maken met de toekomstige ontwikkelingen. Er is sprake van consolidatie van aanbieders van plasmageneesmiddelen en SPP wil in deze ontwikkelingen meegaan.
Wat zal er gebeuren wanneer er niets ondernomen wordt richting SPP? Hoe groot is de kans dat SPP failliet gaat? Kunt u dit toelichten?
Zoals bij iedere onderneming die zich in de internationale markt staande moet houden, geldt ook voor SPP dat «niets ondernemen» en afzien van de voorbereiding op de toekomst ongunstig is voor de continuïteit van de onderneming.
In hoeverre is de publieke plasmavoorziening geborgd bij een mogelijke overname van SPP door andere bedrijven en hoe gaat u hierop toezien?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 stel, wil SPP meegaan met de ontwikkelingen op de internationale markt. Gezien deze ontwikkelingen zal alleen een productiefaciliteit van voldoende omvang zich in de toekomst staande kunnen houden. Sanquin verkent nu de mogelijkheden.
De stichting Sanquin is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken, ondanks dat een deel van de uitvoering belegd is bij de dochteronderneming SPP. De afspraken voor de continuïteit van de plasmageneesmiddelenvoorziening is op dit moment in een convenant tussen de stichting, SPP en VWS juridisch vastgelegd.
Welke strategische partners hebben reeds interesse getoond in een overname van SPP?
De gesprekken zijn verkennend van aard en zijn vertrouwelijk. Aangezien het hier een dialoog tussen marktpartijen betreft wil ik de vertrouwelijkheid van de gesprekken respecteren. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 22 mei jl. zal ik uw Kamer informeren over het proces of voorgenomen besluiten als dit aan de orde is.
Het bericht ‘Niemand zo vaak ziek thuis als agent in Haagse regio’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Niemand zo vaak ziek thuis als agent in Haagse regio»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het hoge ziekteverzuim van de politie-eenheid Den Haag?
Zoals ik heb geschreven in mijn brief van 26 april 20182 verdient het terugdringen van het verzuim bij de politie grote aandacht. Allereerst vanwege de politiemedewerkers die in de frontlinie staan waarvan voorkomen moet worden dat zij ziek thuis komen te zitten. Daarnaast is het terugdringen van het verzuim van belang om de komende jaren de inzetbaarheid van politiecapaciteit op peil te houden.
Hoe komt het dat het verzuim in de Haagse regio zoveel hoger is dan het gemiddelde verzuim bij de nationale politie?
Het verzuim in de eenheid Den Haag bestaat met name uit langdurig ziekteverzuim. Als onderdeel van de uitvoering van het plan van aanpak ziekteverzuim politie dat ik uw Kamer op 26 april jongstleden heb gestuurd zal de eenheid een nadere analyse maken van het verzuim. Aan de hand van deze analyse zullen gerichte extra maatregelen worden genomen. De eenheid heeft reeds maatregelen genomen om het verzuim terug te dringen. Zo wordt onder andere ingezet op preventie door middel van het vergroten van de vitaliteit van de medewerkers.
Hoeveel van de 493 agenten die ziek thuis zitten in de regio Den Haag kampen met PTSS-symptomen? Hoe verhoudt dit percentage zich tot het landelijk gemiddelde?
Zoals ik u ook in het plan van aanpak ziekteverzuim heb gemeld is landelijk 0,6% van het verzuim PTSS-gerelateerd. Het is echter niet bekend hoeveel van de 493 agenten die thuis zitten in de eenheid Den Haag kampen met PTSS-symptomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven zal de eenheid Den Haag als onderdeel van de uitvoering van het plan van aanpak ziekteverzuim een analyse maken van het verzuim. Hierbij zal ook worden gekeken naar het aantal zieke politiemedewerkers in de eenheid met PTSS. Aan de hand van deze analyse zal de eenheid gericht maatregelen nemen.
Hoe verhoudt het ziekteverzuim in de regio Den Haag zich met het ziekteverzuim in andere grote steden als Rotterdam, Amsterdam en Utrecht?
Het verzuim bij de eenheid Midden-Nederland is 7,5%, bij de eenheid Rotterdam 7,3% en bij de eenheid Amsterdam 6,8% (peildatum 31-05-2018). Het verzuimpercentage in de eenheid Den Haag van 8,0% ligt boven het gemiddelde verzuimpercentage van de politie (7,1%).
Deelt u de mening dat een verzuimreductie van 10% in de komende vijf jaar in deze regio onvoldoende ambitieus is, aangezien het verzuim in deze regio een procentpunt hoger ligt dan het landelijk gemiddelde? Zo ja, wat gaat u doen om het verzuim specifiek in deze regio aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft zichzelf ten doel gesteld om het verzuimpercentage medio 2023 te hebben teruggedrongen met 10%. Dit dalingspercentage is een landelijk gemiddelde. In het plan van aanpak ziekteverzuim is voorzien in een decentrale aanpak, waarbij per eenheid en per team wordt bezien wat nodig is om het verzuim structureel terug te dringen. Aan de hand daarvan formuleert de korpsleiding per eenheid concrete en ook haalbare verzuimdoelen op de middellange en lange termijn.
Voor onderdelen van het korps met een bovengemiddeld verzuim is bijzondere aandacht, de eenheden met gemiddeld genomen het hoogste verzuim, zoals de eenheid Den Haag, krijgen met prioriteit de nodige ondersteuning.
Het bericht dat gemeente Enschede niets weet van geplande zoutwinning |
|
Frank Futselaar (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de gemeente Enschede niet op de hoogte is van de plannen van een Duits bedrijf om zout te winnen binnen de gemeente?1 Waarom heeft u nagelaten in overleg met de gemeente Enschede te treden?
Ik ben het eens met het standpunt van de gemeente Enschede over de door haar gewenste rol in de vergunningenprocessen voor de zoutwinning. In de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet is de adviesrol voor gemeenten bij de afgeving van vergunningen bij mijnbouwprojecten wettelijk vastgelegd.
In 2011 heeft het Duitse bedrijf Salzgewinnungsgesellschaft Westfalen (SGW) een winningsvergunning voor zout aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken. Als onderdeel van de toenmalige formele procedure is hierover advies gevraagd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO, de provincie Overijssel en de Mijnraad. De provincie Overijssel heeft op 6 februari 2013 aangegeven geen advies te willen geven. Op basis van de ontvangen adviezen is de winningsvergunning voor zout in 2014 aan SGW verleend. Dit besluit is conform de toen gebruikelijke procedure gepubliceerd in de Staatscourant en opgenomen in het vergunningenoverzicht op www.nlog.nl. De winningsvergunning wordt sinds 2014 jaarlijks vermeld in het jaarverslag «Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland». Via dit jaarverslag worden alle opsporings-, winnings- en opslagactiviteiten in Nederland en het Nederlandse deel van het Continentaal plat, vallend onder het regime van de Mijnbouwwet, gezamenlijk gerapporteerd.
Ik heb geen correspondentie gevonden waaruit is gebleken dat de gemeente in 2011 en 2014 is geïnformeerd over respectievelijk de aanvraag en het besluit omtrent het winningsplan van SWG. Destijds had een gemeente geen formele rol in de procedure en werden de regionale aspecten betrokken via het adviestraject van de provincie. Dat is, zoals hierboven al genoemd, nu anders.
Erkent u dat het ongehoord is dat het onder de oude Mijnbouwwet mogelijk is geweest dat ook de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Mijnraad niet in gesprek met de gemeente zijn gegaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tot 1 januari 2017 waren de gemeenten geen formele adviseur op basis van de Mijnbouwwet in het vergunningenproces voor mijnbouwactiviteiten. Met de gewijzigde mijnbouwwet hebben de gemeenten een formele rol (gecoördineerd door de provincie) bij de vergunningverlening voor een winningsvergunning als een eigenstandige adviesrol bij het winningsplan. De procedure van het winningsplan, dat goedgekeurd moet zijn voordat het zout gewonnen kan worden, volgt de uitgebreide voorbereidingsprocedure, wat betekent dat iedereen de mogelijkheid krijgt zienswijzen in te dienen. Als onderdeel van deze procedure wordt vooroverleg gevoerd met de provincie, betrokken gemeenten en waterschappen en worden er voor de bewoners informatieavonden georganiseerd.
Daarnaast heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om de voorgestane zoutwinningslocaties planologisch in te passen. Dit kan met een door de gemeenteraad vast te stellen bestemmingsplan of met de afgifte van een verklaring van geen bedenkingen indien een omgevingsvergunning voor planologische inpassing wordt aangevraagd.
In de oude en ook in de gewijzigde Mijnbouwwet waren en zijn er voor SodM en de Mijnraad geen beperkingen of verplichtingen opgenomen ten aanzien van contacten met de regionale overheden. Het staat de toezichthouder en de Mijnraad vrij om naar eigen inzicht met een ieder te overleggen. Ik laat dit ter beoordeling over aan SodM en de Mijnraad.
Deelt u de mening dat een gemeente zelf het laatste woord hoort te hebben ten aanzien van zulke ingrijpende activiteiten? Graag een toelichting.
Nee, die mening deel ik niet. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is conform de Mijnbouwwet bevoegd om besluiten te nemen over mijnbouw. Dergelijk besluiten kunnen ingrijpend zijn en daarom worden zorgvuldige procedures gevolgd, waarbij advies wordt gevraagd aan SodM, TNO, Technische commissie bodembeweging, gemeenten, waterschappen en de provincie. De belangen van de gemeenten zijn niet de enige belangen die bij deze besluiten spelen, en daarom is het passend dat de afweging op nationaal niveau wordt gemaakt.
Welke risico's zijn verbonden aan deze zoutwinningactiviteiten? Kunt u het gevaar van bodemdaling verder toelichten?
SodM heeft op 31 mei 2018 het rapport «Staat van de sector Zout»2 gepubliceerd. In het rapport worden de risico’s van de zoutwinning benoemd en geeft de toezichthouder aanbevelingen aan de desbetreffende bedrijven en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Ik heb voor dit antwoord gebruik gemaakt van informatie uit de «Staat van de sector Zout» en een brief3 aan uw Kamer over de zoutcavernes in Twente.
Zout wordt in Nederland gewonnen door oplosmijnbouw, waarbij in de bodem holtes (cavernes) ontstaan die gevuld zijn met pekel. De belangrijkste risico’s hangen samen met bodemdaling en verontreinigen van de bodem. De zoutwinning leidt altijd tot een zekere mate van bodemdaling, die in de meeste situaties goed in te schatten en te volgen is. Bodemdaling kan in bepaalde mate wel negatieve effecten hebben op de waterhuishouding en de infrastructuur in het gebied. Om die reden wordt dan ook een maximum gesteld aan de bodemdaling, waarbij de te verwachten negatieve effecten niet of in acceptabele mate aanwezig zijn. Tijdens de winning is de bodemdaling redelijk goed voorspelbaar, en wordt gemeten volgens een verplicht meetplan. De winning stopt voordat de maximaal toegestane bodemdaling is bereikt.
SodM geeft aan dat bodemdaling kan leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur, natuur en landbouw. Bij ongelijkmatige bodemdaling kunnen spanningen in gebouwen leiden tot schade. Hiervoor zijn evenwel verschillen in zettingen tussen onderdelen van een gebouw nodig die bij zoutwinning nog nooit zijn waargenomen.
In Twente zijn 61 cavernes die mogelijk instabiel worden in de nabije of in de verre toekomst. Deze potentieel onstabiele cavérnes zijn ontstaan door de zoutwinning in de periode 1963 tot 1980. De tekenen van instabiliteit zijn goed meetbaar. De ervaring leert dat als deze zich voordoen er voldoende tijd is (jaren) voor het nemen van maatregelen, zodat effecten aan de oppervlakte zullen uitblijven ofwel de schadelijke gevolgen beperkt kunnen worden. Hiermee is het risico van de potentieel instabiele cavernes goed beheersbaar.
Na 1980 is AkzoNobel overgestapt op een andere winningsmethode, waardoor er enkel kleinere cavernes werden geproduceerd. Deze kleinere cavernes zijn stabiel en geven aanleiding voor slechts een geringe bodemdaling.
SodM heeft op 24 april 2018 besloten om het verscherpt toezicht op AkzoNobel te handhaven. Uit de brief4 aan Akzonobel blijkt dat men heeft afgesproken om uiterlijk 1 september 2018 te komen met een plan om te onderzoeken en vast te stellen op welke wijze de cavernes in Heiligerlee en Hengelo kunnen worden verlaten. De verantwoordelijkheid voor de beheersing van de risico’s van deze cavernes ligt bij de mijnbouwondernemingen.
Met betrekking tot het risico van een plotselinge bodemdaling heeft SodM ook in haar rapport «Staat van de sector Zout» AkzoNobel geadviseerd om plannen te maken voor de specifieke cavernes die zich onder een vuilstort in Enschede bevinden en om een zoutcaverne in de buurt van Winschoten en Zuidwending intensiever te monitoren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat een gemeente niet buitenspel wordt gezet over mijnbouwbesluiten binnen de eigen gemeentegrenzen? Op welke wijze kan de gemeente Enschede deze geplande activiteiten een halt toeroepen?
De aan SGW verleende winningsvergunning legt slechts het alleenrecht vast om binnen het desbetreffende gebied winningsactiviteiten te mogen ontwikkelen. Het is een marktordeningsinstrument. SGW kan uitgaande van de winningsvergunning niet zomaar tot zoutwinning overgaan. Het bedrijf heeft hiervoor nog verschillende vergunningen nodig, waaronder ook een goedgekeurd winningsplan.
SGW heeft op dit moment nog geen winningsplan ingediend. Daarmee is zoutwinning in het gebied in de komende jaren niet aan de orde.
Kunt u een tijdspad geven van de komende stappen?
Zie antwoord vraag 5.
Dekking van de verminderde gasopbrengsten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de weergave van het interview met u in het Financieele Dagblad?1
Ja.
Klopt deze weergave?
Ja.
Klopt het dat het kabinet dekking heeft gevonden voor de 1,1 miljard euro terugloop in aardgasinkomsten (citaat: «Maar het is ook mijn rol om het huishoudboekje kloppend te houden en ook voor 2022 hebben we 1,1 mrd dekking gevonden. Die komt in de miljoenennota 2019 terug»)?
Conform de reguliere systematiek wordt in de Voorjaarsnota de integrale dekking gepresenteerd voor de budgettaire problematiek in het lopende begrotingsjaar, waaronder lagere aardgasbaten dan geraamd bij Startnota als gevolg van het gasbesluit2. De voorgestelde dekking voor latere jaren wordt zoals gebruikelijk met de Kamer gedeeld op Prinsjesdag.
Waaruit bestaat de dekking die het kabinet blijkbaar al heeft gevonden? Op welke posten wordt bezuinigd of welke meevallers worden voorzien?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd bij de Voorjaarsnota, waarin het kabinet helderheid geeft over de stand van de begroting en de voorziene mee- en tegenvallers?
In de Voorjaarsnota worden de voorgestelde budgettaire wijzigingen voor het lopende jaar (T) gepresenteerd. De verticale toelichting en de suppletoire begrotingen geven tevens inzicht in de voorlopige meerjarige budgettaire doorwerking van deze besluiten. Voorgestelde wijzigingen in het komende begrotingsjaar (T+1) en de meerjarige doorwerking daarvan worden via de Miljoenennota en de departementale ontwerpbegrotingen met de Kamer gedeeld.
Het onderscheid tussen het lopende uitvoeringsjaar en komende begrotingsjaar hangt samen met de verschillende functies van de begrotingsrapportages. De Voorjaarsnota informeert de Kamer over de lopende begroting, zodat zij deze nog kan bijsturen via het uitoefenen van haar budgetrecht via het goedkeuren of amenderen van de door het kabinet ingediende 1e suppletoire begrotingen 2018. De Miljoenennota 2019 informeert de Kamer vervolgens over de voorgenomen besluitvorming voor het komende begrotingsjaar. De Kamer oefent haar budgetrecht op het komende jaar uit door het goedkeuren of amenderen van de door het kabinet ingediende ontwerpbegrotingen. Het gasbesluit is via deze reguliere systematiek gepresenteerd in de Voorjaarsnota.
Zijn de coalitiepartijen formeel of informeel op de hoogte gesteld van de gevonden dekking? Zo ja, waarom informeert het kabinet 76 Kamerleden wel en 74 Kamerleden niet over deze dekking?
De voorjaarsbesluitvorming, inclusief de dekking van het gasbesluit, heeft plaatsgevonden in de ministerraad. De Kamer is hierover geïnformeerd bij Voorjaarsnota. De Kamer wordt, conform de reguliere systematiek, geïnformeerd over de meerjarige budgettaire doorwerking bij Miljoenennota.
Hoe verhoudt de stelling dat het kabinet dekking heeft gevonden zich tot de grondwettelijk vastgelegde informatiepositie van de Kamer, in het bijzonder de actieve informatieplicht? Kunt u deze vraag ook zeker beantwoorden in het licht van aanhoudende vragen, zoals tijdens het Verantwoordingsdebat op 23 mei 2018, om hierover openheid en duidelijkheid te geven?
Zoals gebruikelijk wordt de Kamer op Prinsjesdag geïnformeerd over de budgettaire voorstellen voor het komende begrotingsjaar, inclusief de meerjarige budgettaire doorwerking hiervan. De Kamer kan hierop vervolgens haar budgetrecht uitoefenen middels het goedkeuren of amenderen van de ingediende ontwerpbegrotingen. Over wijzigingen op de lopende begroting 2018 en de meerjarige doorwerking daarvan is de Kamer, conform de comptabiliteitswet, geïnformeerd middels de Voorjaarsnota 2018.
Als die duidelijkheid er is, waarom geeft u deze dan niet direct aan de gehele Kamer en moet de Kamer en de samenleving tot Prinsjesdag wachten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid alsnog en onmiddellijk aan de gehele Kamer en de samenleving duidelijk te maken hoe de 1,1 miljard euro wordt gedekt?
Zoals gebruikelijk wordt de meerjarige budgettaire dekking van het gasbesluit op Prinsjesdag via de Miljoenennota en de bijbehorende departementale ontwerpbegrotingen gecommuniceerd.
Het voorgenomen besluit van Zorggroep Treant over de toekomst van de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «We hebben Treant gevraagd het besluit uit te stellen»1, «Huisartsen maken zich «ernstig zorgen» over verdwijnen verloskunde uit Refaja»2 en «Personeel van Treant gaat actievoeren»?3
Ja.
Bent u bekend met het voorgenomen besluit van Treant om de afdelingen klinische kindergeneeskunde en klinische verloskunde van de ziekenhuizen Bethesda Hoogeveen en Refaja Stadskanaal te sluiten? Waarbij de huidige situatie van drie locaties wordt gewijzigd naar het bestaan van één locatie klinische kindergeneeskunde en klinische verloskunde in het Scheper ziekenhuis te Emmen?4
Ja.
Bent u er wel van op de hoogte of Treant verschillende scenario’s heeft onderzocht?5 Zo ja, hoe kan het dat de betrokken partners hier niet van op de hoogte waren?
Het voorgenomen besluit van Treant heeft veel reacties opgeroepen. Er zijn vragen gerezen over de toegankelijkheid en beschikbaarheid van deze zorg. Ook vragen partijen in de brede keten van de perinatale zorg zich af wat de effecten van het voorgenomen besluit van Treant zijn op de kwaliteit en continuïteit van de gehele perinatale zorg. Verder zijn er onder meer zorgen over de keuzevrijheid van zwangeren om bijvoorbeeld thuis te bevallen. Verschillende partijen uit de regio hebben daarnaast aangegeven dat zij onvoldoende betrokken zouden zijn geweest bij de totstandkoming van het voorgenomen besluit van Treant. In de brief over het voorgenomen besluit van Treant die ik vandaag, tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen, naar de Tweede Kamer stuur heb ik aangegeven wat de stand van zaken is en welke verantwoordelijkheden de verschillende partijen hebben en ook pakken met betrekking tot onder meer de toegankelijkheid, beschikbaarheid, kwaliteit en veiligheid van de zorg en de communicatie over de besluitvorming.
Heeft de u zicht op de partners met wie Treant heeft overlegd? Is u bekend of de Regionaal Overleg Acute Zorgketen(ROAZ), de gemeente, inwoners en de Raad van Bestuur van het ziekenhuis in Hardenberg voldoende zijn betrokken bij de besluitvorming? Zijn zij ook op de hoogte gebracht van het door Treant uitgevoerde onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de zorgen van de huisartsen van Huisartsenkring Groningen over de verdwijning van kindergeneeskunde en verloskunde uit het Refaja, de ziekenhuislocatie in Stadskanaal? Deelt u tevens de mening dat de leefbaarheid door het sluiten van Refaja in gevaar komt? Zo ja, bent u bereid om met Treant verder in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat in de omgeving van Treant een tekort is aan kinderartsen? Hoe verklaart u dit, aangezien er landelijk geen dergelijk tekort bestaat? Wat bent u voornemens te doen om dit tekort tegen te gaan?
Ik vind de beschikbaarheid van voldoende (kinder)artsen van groot belang voor het bieden van goede zorg. Uit het Capaciteitsplan 2016 (Kamerstuk 29 282, nr. 251) blijkt dat er landelijk gezien inderdaad geen sprake is van een tekort aan kinderartsen. Het Capaciteitsorgaan merkt op dat de doelgroep (de patiëntenpopulatie) voor kindergeneeskunde iets krimpt en dat er nauwelijks sprake is van onvervulde vraag. Met de juiste randvoorwaarden rond bekostiging van medische vervolgopleidingen draag ik er ook actief aan bij dat er landelijk gezien voldoende kinderartsen zijn. Daarbij heb ik de afgelopen jaren steeds het maximumadvies van het Capaciteitsorgaan met betrekking tot het opleiden van kinderartsen gevolgd, en dat zal ik ook in 2019 doen.
Ik heb geen concrete gegevens over regionale tekorten wat betreft artsen, maar krijg hier wel signalen over uit sommige regio’s. De precieze oorzaken hiervan zijn niet duidelijk. Daarom is afgesproken met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Federatie Medisch Specialisten (FMS) om hiernaar verder onderzoek te doen.
Kunt u garanderen dat de wettelijke aanrijdtijden bij de sluiting van twee afdelingen nog steeds gehaald zullen worden? Zo nee, wat bent u voornemens te doen om de wettelijke aanrijdtijden wel te halen?
In dit kader verwijs ik graag naar de brief over het voorgenomen besluit van Treant die ik vandaag naar de Tweede Kamer stuur. In deze brief heb ik ook aangegeven welke rol de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht (waar ook de 15 minuten-norm voor de ambulancezorg onderdeel van uit maakt), en andere partijen zoals het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) Noord-Nederland, de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) en de toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op dit moment pakken om ervoor te zorgen dat de toegankelijkheid van de zorg is gewaarborgd.
Bent u op de hoogte van de plannen van Treant met het personeel? Zo ja, kunt u nader toelichten wat voor hen wordt geregeld? Zo nee, kunt u erop toezien dat het personeel geen schade ondervindt van de sluiting van de twee locaties?
Er is sprake van een «voorgenomen besluit». Dat betekent dat dit voorgenomen besluit nog wordt voorgelegd aan de Ondernemingsraad, Cliëntenraad en de Raad van Toezicht van Treant. Ook worden de personele gevolgen op dit moment in kaart gebracht. Treant verwacht deze zomer een definitief besluit te kunnen nemen over de toekomst van de acute verloskunde en kindergeneeskunde op de verschillende locaties van het ziekenhuis. Indien het voorgenomen besluit definitief wordt, zal er een sociaal plan van kracht worden, aldus Treant.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er sprake is van een angstcultuur bij Treant? Ziet u hier een rol voor uzelf? Zo ja, wat bent u voornemens te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat in geen enkele organisatie sprake mag zijn van een angstcultuur. Dit geldt zeker bij zorgorganisaties waar, professionals moeten kunnen werken in omstandigheden die hen motiveren om de zorg zo te leveren die de patiënt nodig heeft. Ik ga er vanuit dat Treant alles op alles zet om hiervoor te zorgen.
Het bericht 'RVB wil dat onjuiste pachtnota's betaald worden' |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «RVB wil dat onjuiste pachtnota's betaald worden»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het Rijksvastgoedbedrijf haar pachters maant om de pachtnota’s voor 1 juni 2018 (pachtperiode 1-11-2017 tot en met 30-04-2018) te betalen, terwijl deze nota’s foutief zijn, want gebaseerd op oude percentages nu de pachtverlagingen immers per 1 juli 2017 zijn bijgesteld?
Wat vindt u van de situatie dat pachters met een niet-bijgestelde pachtrekening een fors hoger bedrag moeten betalen zoals bijvoorbeeld in het Zuidwestelijk akkerbouwgebied waar het verschil kan oplopen tot 23%?
Deelt u de mening dat de normen niet voor niets naar beneden zijn bijgesteld, o.a. naar aanleiding van het bedrijfsresultaat, en dat pachters het recht hebben op een nieuwe nota en dus geen nota's gebaseerd op verkeerde berekeningen hoeven te betalen?
Kunt u garanderen en, of voorkomen, dat pachters door dit beleid niet in liquiditeitsproblemen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u waar nodig alternatieve financiering aanbieden totdat de juiste nota’s verstuurd zijn?
Kunt u toezeggen dat pachters die een foutieve nota hebben gehad geen automatisch gegenereerde vervolgoproepen krijgen?
Ja.
Bent u bereid om de aangekondigde invorderingsacties stop te zetten en de pachters die de pachtsom al betaald hebben zo spoedig mogelijk het teveel betaalde bedrag met rente terug te storten? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de brief van 30 mei aan de pachters is aangegeven dat indien zij een automatische herinnering tot betaling van de factuur hebben ontvangen, zij deze herinnering als niet verstuurd kunnen beschouwen. De te veel betaalde bedragen worden inclusief wettelijke rente teruggestort.
De investeringen in kolencentrales in de Westelijke Balkan |
|
Renske Leijten (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat Chinese investeringen in kolencentrales in de Westelijke Balkan zorgen voor zeer vervuilende energieopwekkers? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Tijdens het EU-toetredingsproces moeten de Westelijke Balkanlanden hun wet- en regelgeving in toenemende mate in overeenstemming brengen met het EU-acquis. Op het moment van hun EU-toetreding moeten de landen volledig aan de EU-regelgeving voldoen, waarbij deze kolencentrales binnen het Europese emissiehandelssysteem (EU-ETS) moeten functioneren.
Deelt u de mening dat de bouw van kolencentrales die niet voldoen aan de Europese normen voor controle op vervuiling aantoont dat de Westelijke Balkanlanden toetreding tot de Europese Unie (EU) niet serieus nemen? Zo nee, kunt u dat toelichten? Zo ja, wat voor consequenties gaat u hieraan verbinden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over dit bericht in het licht van het wetsvoorstel dat het gebruik van kolen voor energieopwekking verbiedt? Wat betekent dit voor uw inzet ten aanzien van overleg en afspraken met andere landen?
Over de voortgang in het uitfaseren van het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie in Nederland is de Kamer op 18 mei jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk, 30 196, nr.600).
Nederland heeft zich parallel aan de nationale inspanningen aangesloten bij de Powering Past Coal Alliance. Dit is een internationale alliantie van overheden en bedrijven die zich hebben verbonden aan een nationale uitfasering van kolencentrales en zich daarnaast inzetten voor een versnelde uitfasering van kolen in de elektriciteitsproductie wereldwijd. Dit gebeurt onder meer door het delen van nationale ervaringen hoe de uitfasering van kolen te realiseren. Eén van de doelen van deze alliantie is om tijdens de COP 24 een uitbreiding van het aantal leden te realiseren.
Wat betekent de bouw van deze centrales voor de Europese klimaatdoelen die volgen uit het Akkoord van Parijs, wanneer de Westelijke Balkanlanden tot de EU toetreden?
De EU heeft voor 2030 een doel van ten minste 40% broeikasgasreductie in 2030. Als deze landen tot de EU toetreden zal dat doel gehandhaafd blijven. Tevens zullen deze kolencentrales, net als andere kolencentrales in de EU, komen te vallen onder het EU-ETS, waarvan het «plafond» van emissierechten jaarlijks met 2,2% daalt.
Deelt u de mening dat hiermee weer wordt aangetoond dat de EU niet meer voor de opwaartse ontwikkeling kan zorgen die altijd wordt beloofd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderstreept dat het toetredingsproces een langdurig proces is. Daadwerkelijke toetreding is vooralsnog voor geen van de landen aan de orde. Het kabinet toetst strikt of de op grond van de toetredingscriteria noodzakelijke hervormingen op het gebied van de rechtsstaat, democratisering, goed bestuur, milieu, klimaat en de economie in de uitbreidingslanden zijn geïmplementeerd. Deze hervormingen zijn ook in ons eigen belang. Het kabinet blijft gecommitteerd aan een strikt en fair EU-toetredingsbeleid.
Bent u bereid bij zijn Europese collega’s aan de kaak te stellen dat naast de wijdverspreide corruptie, gebrekkige rechtsstaat en persvrijheid óók het milieu niet serieus wordt genomen op de Westelijke Balkan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet houdt vast aan een strikt en fair EU-toetredingsbeleid en benadrukt dit steevast in Europees verband. Landen zullen aan de strikte voorwaarden moeten voldoen, voordat een stap in het toetredingsproces kan worden gezet. Dat geldt uiteraard ook voor het milieu en klimaatbeleid.
Bent u bekend met het bericht dat Syrië de komende maand voorzitter is van de VN-Conferentie over Ontwapening (UN Conference on Disarmament)?1
Ja.
Deelt u de mening dat Syrië niet de morele autoriteit bezit om deze conferentie voor te zitten, gezien de inzet van chemische wapens door het Syrische regime?
Ja. Het Syrische regime heeft zich gedurende het conflict schuldig gemaakt aan grove schendingen van internationaal recht, waaronder het gebruik van chemische wapens tegen zijn eigen bevolking.
Het kabinet is dan ook van mening dat Syrië de morele autoriteit noch de geloofwaardigheid bezit om de Ontwapeningsconferentie (CD) voor te zitten.
Bent u het ermee eens dat het Syrische voorzitterschap van deze conferentie de geloofwaardigheid van de Verenigde Naties aantast? Op welke wijze kunnen dergelijke discutabele benoemingen voortaan voorkomen worden?
De Ontwapeningsconferentie (CD) is het enige multilaterale orgaan met een mandaat voor onderhandelingen over ontwapening. De CD werkt weliswaar samen met de VN en wordt ondersteund door het VN-kantoor voor ontwapeningszaken, maar is een autonoom orgaan en opereert onafhankelijk. Het voorzitterschap van de CD rouleert op alfabetische volgorde. Het is niet aan de VN om dit systeem aan te passen; dit moeten lidstaten initiëren.
Nederland is voorstander van roulatie op alfabetische volgorde, omdat dit het apolitieke karakter van het voorzitterschap vergroot. Dit neemt niet weg dat Nederland actie heeft ondernomen tegen het Syrisch voorzitterschap (zie antwoord 4).
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken mogelijke alternatieve opties onderzoekt of heeft onderzocht? Wat is hier het resultaat van?
Ik heb de Nederlandse ambassadeur geïnstrueerd geen zitting te nemen in de Nederlandse stoel tijdens de plenaire zittingen van de CD onder Syrisch voorzitterschap. Nederland is louter op lager niveau vertegenwoordigd. Daarmee geeft Nederland een helder signaal af. Nederland heeft tijdens de eerste plenaire zitting op 28 mei een stevige verklaring afgegeven2, waarin staat dat Syrië noch de morele autoriteit noch de geloofwaardigheid bezit om de CD te kunnen voorzitten en dat de enige reden waarom Nederland aanwezig was tijdens deze zitting, het belang is dat Nederland hecht aan de waarden van multilateralisme. Nederland zal de vergaderingen terstond verlaten wanneer Syrië in voorzitterscapaciteit zijn positie politiek aanwendt, door bijvoorbeeld het gebruik van chemische wapens door het regime ter discussie te stellen.
Nederland neemt in EU-verband een voortrekkersrol om tot een EU-brede inzet te komen. Vooralsnog is hieruit voortgekomen dat naast twee gezamenlijke EU-verklaringen3, de gehele EU niet op ambassadeursniveau vertegenwoordigd is geweest tijdens de tweede plenaire zitting en geen bilaterale consultaties met Syrië aangaat, ook niet indien Syrië handelt in voorzitterscapaciteit. Het proces loopt nog en de EU-inzet voor de derde en vierde sessie onder Syrisch voorzitterschap wordt nog nader bepaalt. De Nederlandse inzet is dat de EU daarin dezelfde restrictieve positie inneemt als in de eerste twee weken onder het Syrische voorzitterschap; d.w.z. verlaging niveau van aanwezigheid, geen bilaterale consultaties met Syriërs en indien nodig stevige verklaringen afleggen langs de reeds ingezette lijn.
Bent u bekend met het feit dat het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Verenigde Staten hun bedenkingen over het Syrische voorzitterschap hebben overgebracht?2
Ja, daarmee ben ik bekend. Ook Nederland heeft die bedenkingen helder aangekaart.
Bent u bereid de bedenkingen omtrent het Syrische voorzitterschap van deze conferentie over te brengen aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals eerder vermeld, is de CD een autonoom orgaan dat onafhankelijk van de VN opereert. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties heeft dan ook geen beslisbevoegdheid t.a.v. de procedures in de CD. Ook de directeur-generaal van de VN in Genève, Michael Møller, die optreedt als secretaris-generaal van de CD, heeft slechts een secretariële functie en geen beslisbevoegdheid t.a.v. de procedures in de CD, deze ligt bij de lidstaten.
Het stilleggen van een strafzaak omdat de voortgang door toedoen van het openbaar ministerie te traag verliep |
|
Foort van Oosten (VVD), Arno Rutte |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ook onaangenaam verrast over het feit dat een strafzaak is stilgelegd doordat het te traag is verlopen?1
Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zoals aangegeven tijdens het wetgevingsdebat met uw Kamer op 13 juni jl.2 was er sprake van ongewenste voorraadvorming bij twee parketten van het Openbaar Ministerie. Er is en wordt hard aan gewerkt om dit tegen te gaan. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vragen 3 en 5.
Wat vindt u ervan als maatschappelijke onaanvaardbare gedragingen, zoals dronken rijden, niet meer kunnen worden vervolgd door het te trage verloop van het proces?
Zie antwoord vraag 1.
Over welke «planningsproblemen» spreekt de betreffende officier van justitie en welke stappen zijn gezet om deze problematiek op te lossen?
Als gevolg van een fors tekort aan zittingsruimte bij de rechtbank Noord-Nederland kunnen door het openbaar ministerie minder strafzaken bij de rechtbank worden aangebracht dan het openbaar ministerie zou willen. Het openbaar ministerie en de rechtbank Noord-Nederland zijn hierover in gesprek.
Hoe kan het dat een strafproces zodanig traag verloopt dat een verdachte van twee misdrijven uiteindelijk helemaal niet meer kan worden vervolgd?
De uitspraak waarover gesproken wordt in het genoemde artikel is uniek en op zichzelf staand. Het betreft hier twee misdrijven gepleegd begin 2016. De strafzaak is in 2016 op zitting geweest en is toen op verzoek van de officier van justitie door de rechtbank aangehouden, vanwege het feit dat de verdachte niet ter zitting was verschenen. Wegens de lange termijn en afwezigheid van informatie over de voortgang van de zaak, heeft de raadsman van de verdachte de rechtbank verzocht de strafzaak te beëindigen. De zaak stond vervolgens weer gepland voor een zitting in juni 2018. De rechtbank heeft hierop geoordeeld dat het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor de verdachte een onredelijk lange termijn in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de afdoening van zijn zaak. Er was daarmee geen redelijke grond meer voor voortzetting van de vervolging tegen de verdachte. De rechtbank heeft vervolgens verklaard de strafzaak te beëindigen op grond van artikel 36 Wetboek van Stafvordering. Omdat er geen rechtsmiddel openstaat kan deze uitspraak van de rechtbank niet worden voorgelegd aan een hogere rechter.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat nogmaals strafzaken worden stilgelegd doordat beginselen van een behoorlijke procesorde in het geding zouden zijn?
In de brief aan uw Kamer van 29 juni 2018 over de ambitie, prioriteiten en doelstellingen van de strafrechtketen, is toegelicht hoe de keten de doorlooptijden gaat aanpakken.3 Daarnaast onderzoeken het openbaar ministerie en de Raad voor de Rechtspraak hoe groot de knelpunten met betrekking tot de zittingscapaciteit zijn die leiden tot voorraadvorming en welke extra maatregelen nodig zijn om deze knelpunten weg te nemen. Dit onderzoek zal eind van dit jaar gereed zijn waarna het openbaar ministerie en de Raad voor de Rechtspraak de uitkomsten zullen bespreken. Vervolgens zullen de uitkomsten in het bestuurlijk ketenberaad worden besproken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg op 20 juni 2018 over het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zodat de antwoorden kunnen worden meegenomen bij de bespreking van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer over de voorraad aan strafzaken bij het openbaar ministerie?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. De beantwoording nam echter meer tijd in beslag waardoor beantwoording voor 20 juni 2018 niet is gehaald.
Het artikel ‘Duitse vissers willen verbod beroepsvisserij’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Duitse vissers willen verbod beroepsvisserij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat commerciële bevissing alleen plaats mag vinden in gebieden waar de biologische draagkracht van het gebied dit toelaat?
Een duurzame visserij die doelmatig is en in evenwicht is met de natuurwaarden van een gebied vormt de basis van het visserijbeleid. De hiervoor noodzakelijke waarborgen zijn opgenomen in de Visserijwet en de Wet Natuurbescherming (Wnb).
Waren de vergunningen die uitgegeven waren voor het commercieel bevissen van het Haringvliet vóór de uitvoering van het Kierbesluit in overeenstemming met de Natura2000-doelstellingen voor wat betreft de visbestanden? Zo ja, op basis van welk onderzoek of welke onderzoeken werd dit geconcludeerd?
Vergunning-uitgifte op het Haringvliet, maar ook voor de visserij aan de buitenzijde van de Haringvlietsluizen, heeft altijd plaatsgevonden conform de afwegingen die hier in de Visserijwet en in de Wet Natuurbescherming aan ten grondslag liggen. Bij het opstellen van het beheerplan Natura-2000 voor de Voordelta in 2008, en bij de actualisatie hiervan in 2016, is de impact van de verschillende visserijvormen op Natura-2000 doelstellingen beoordeeld.
Voor een aantal visserijvormen in de Voordelta is hierbij bepaald dat deze Wnb-vergunningplichtig zijn, waarbij voor vergunningafgifte steeds wordt beoordeeld of deze visserijvormen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura-2000 instandhoudings-doelstellingen (kottervisserij, garnalenvisserij, schelpdiervisserij). Voor de overige (meer kleinschalige) vormen van visserij, die meer in de directe omgeving van de Haringvlietsluizen plaatsvinden, is vastgesteld dat deze niet een zodanige impact hebben dat een Wnb-vergunningplicht noodzakelijk is. De voorwaarden waaronder deze visserijen kunnen plaatsvinden zijn opgenomen in het Natura-2000 beheerplan voor de Voordelta.
Van belang hierbij zijn ook de instandhoudingsdoelstellingen zoals die voor de verschillende trekvissoorten zijn geformuleerd. Naar de relatie tussen deze trekvissoorten en visserij is in 20081 onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de verschillende visserijvormen, op onder meer deze locatie, slechts een beperkte invloed lijken te hebben op de migrerende vissoorten. Hierover is uw Kamer destijds geïnformeerd (Kamerstuk 29 664, nr. 155).
Volgt u de redenering dat met het Kierbesluit de biotoop rondom het Haringvliet aan verandering onderhevig kan zijn en dat daarmee de biologische draagkracht van het gebied rondom de Haringvlietdam, alsmede het gebied dat iets stroomopwaarts ligt, eveneens aan verandering onderhevig zullen zijn?
Met het in werking treden van het Kierbesluit bij de Haringvlietsluizen zullen de vismigratie-mogelijkheden ter plaatse verbeteren. Dit zal zonder twijfel leiden tot veranderingen in de visstand en een verbetering van de trekmogelijkheden voor migrerende vissoorten als zalm en zeeforel. Dit maakt ook de vraag actueel of, en zo ja in hoeverre, visserij in de omgeving van de Haringvlietsluizen van invloed kan zijn op de verwachte positieve effecten van de Kier op de visstand. Uit het eerdere onderzoek in 2008 bleek destijds dat de impact van de verschillende visserijvormen op trekvissen beperkt is. Echter, gelet op alle veranderingen die met de openstelling van de Kier aan de orde zijn heb ik samen met de Minister van IenW besloten om dit onderzoek te herhalen en te actualiseren. Het onderzoek loopt op dit moment en zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond. Over de uitkomsten hiervan zal ik uw Kamer op dat moment informeren.
Volgt u de redenering dat, gegeven deze veranderingen, commerciële visserij in het Haringvliet alleen plaats zou mogen vinden na gedegen onderzoek naar de effecten die de commerciële visserij op deze veranderende visbestanden heeft of zou hebben?
Op dit moment zijn reeds verschillende maatregelen met betrekking tot de visserij bij de Haringvlietsluizen van toepassing. Aan de binnenzijde (zoetwaterkant) van de sluizen vindt al enige jaren helemaal geen visserij meer plaats. Aan de buitenzijde van de sluizen geldt een zone van 250m met een vaarverbod, waarin alle vormen van visserij verboden zijn, en een zone van 500m waarin alle vistuigen verboden zijn waarmee aal en wolhandkrab gevangen kunnen worden. Bovendien dient iedere trekvis die eventueel toch in de netten of aan de hengel wordt gevangen, onmiddellijk in hetzelfde water te worden teruggezet.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 en 4 heeft eerder reeds uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. Op dit moment wordt, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, een geactualiseerd onderzoek uitgevoerd.
Hoe garandeert u, zowel in het algemeen als specifiek bij het Haringvliet, dat bij grote investeringen ten behoeve van vismigratie het beleid rondom visvangst vanaf de start van het investeringstraject al wordt afgestemd op het doel waarvoor de investering wordt gedaan, zijnde een gezonde visstand?
Op de situatie rond de Haringvliet en de Kier ben ik in bovenstaande ingegaan. Meer ten algemene vind ik het van belang dat bij (toekomstige) waterstaatkundige projecten nadrukkelijker op voorhand wordt stilgestaan bij de effecten op de visserij van de geplande ingreep. Dit geldt voor de aanleg van vismigratievoorzieningen, maar ook voor andersoortige projecten die een mogelijke beperking voor de visserij kunnen opleveren. Dit betekent dat, daar waar projecten consequenties hebben voor visserijvergunningen, vanaf de start rekening gehouden wordt met de visserij en dat de initiatiefnemer ook de consequenties voor de visserij voor haar rekening neemt. De visserij maakt daarmee een integraal onderdeel uit van de afwegingen, planning en financiering van waterstaatkundige en infrastructurele projecten.
Het bericht dat EU-subsidies terecht komen bij organisaties die oproepen tot boycot van Israël |
|
Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Europese Unie (EU) organisaties subsidieert die oproepen tot het boycotten, desinvesteren en sanctioneren (BDS) van Israël, zoals volgens een bericht op de website van het CIDI wordt vermeld?1
Het CIDI bericht over een rapport van het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken, waarin gesteld wordt dat de EU in de periode 2014–2016 NGO’s gesteund zou hebben die de oproep tot Boycott, Divestment and Sanctions (BDS) zouden onderschrijven.
In Israël, de Palestijnse gebieden en de EU werkt de EU samen met een breed scala aan NGO’s ter bevordering van de twee-statenoplossing en vrede. Een aantal van deze organisaties maakt gebruik van hun vrijheid van meningsuiting door BDS te bepleiten of samen te werken met organisaties die dat doen.
De EU onderschrijft vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering, ook als dat BDS betreft. Tegelijkertijd is de EU een verklaard tegenstander van een boycot van Israël. Dit komt overeen met het kabinetsstandpunt. Het feit dat organisaties de BDS-beweging ondersteunen, is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering (zie tevens de antwoorden op schriftelijke vragen d.d. 22 november 2016, met kenmerk 23 432, nr. 442 en antwoorden op schriftelijke vragen, d.d. 24 april jl., Aanhangsel van de Handelingen Vergaderjaar 2017–2018, nr. 1896). Zoals bekend financieren het kabinet en de EU geen activiteiten die BDS tegen Israël propageren.
Klopt het dat er ook geld via deze organisaties is terechtgekomen bij Palestijnse organisaties die als terreurorganisaties bekend staan?
Het Israëlische rapport verwijst naar één organisatie, Norwegian People’s Aid (NPA), die training heeft gegeven aan jeugd in Gaza, waaronder leden van Hamas en het Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP). De training bestond onder meer uit debattechnieken. Het project was gefinancierd door Noorwegen. In een rechtszaak over de vraag of NPA dit had moeten opgeven bij USAID toen het voor andere activiteiten Amerikaanse financiering ontving, heeft NPA hierover een schikking getroffen met het Amerikaanse Openbaar Ministerie. Het bericht van het Amerikaanse Openbaar Ministerie over de schikking maakt geen melding van het financieren van deze organisaties.
Bent u bereid hierover opheldering te gaan vragen aan de Europese Commissie aangezien het subsidiëren van BDS-organisaties tegen het beleid van de EU zelf ingaat? Op welke termijn verwacht u dat de Europese Commissie deze opheldering verschaft en licht u de Kamer daar zo snel mogelijk over in?
Aangezien het rapport geen aanwijzingen bevat dat de genoemde financiering wel voor BDS-activiteiten gebruikt is, en het kabinet ook geen andere reden heeft om te veronderstellen dat de EU activiteiten zou financieren die BDS tegen Israël propageren, ziet het kabinet geen reden om te concluderen dat de EU tegen diens eigen beleid handelt of om de EU op te roepen bepaalde activiteiten stop te zetten.
Bent u bereid de Commissie ertoe op te roepen de subsidies aan dergelijke organisaties te staken en er ook op toe te zien dat deze subsidies stopgezet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Agent kan fluiten naar feest' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Agent kan fluiten naar feest»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kwestie wel heel erg zuur is voor de betrokkene vanwege het feit dat hij op vijf werkdagen na maar liefst 50 jaar in dienst van de politie is geweest? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is kan ik niet ingaan op individuele zaken. Toch wil ik graag benadrukken dat ik de jarenlange inzet voor onze samenleving en de loyaliteit van deze betrokkene voor de politieorganisatie zeer waardeer. De betrokkene is bijna 50 jaar in dienst geweest van de politie. Ik vind een dergelijk lang dienstverband indrukwekkend.
De politie kent een Handreiking bijzondere gebeurtenissen. Aan de hand van deze handreiking kan een leidinggevende bij een afscheid vanwege pensionering zorgen voor bloemen en een keuzecadeau. Daarnaast wordt naar de keuze van de medewerker een receptie of diner aangeboden. De politie heeft mij erover geïnformeerd dat de handreiking is toegepast bij het afscheid van deze betrokkene.
De politie heeft mij ook laten weten dat medewerkers die de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken met ontslag gaan. Zij heeft aangegeven de beleidslijn te hanteren dat medewerkers alleen langer kunnen doorwerken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd wanneer het dienstbelang dit vereist. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een medewerker onmisbaar is voor de politieorganisatie en een heel specifieke deskundigheid bezit terwijl er nog geen opvolger is. Een ander geval waarin het dienstbelang vereist dat een politieambtenaar langer doorwerkt, is het geval waarin hij een laatste fase van een project moet afronden en het niet opportuun is om een nieuwe collega op het project te zetten. De korpschef heeft mij ervan verzekerd alle aspecten in deze zaak te hebben afgewogen.
Welke regels staan in de weg aan de wens van de betrokkene om het jubileum wel te behalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een poging te doen de wens van de betrokkene om zijn jubileum wel te halen, te vervullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dit (juridisch) niet mogelijk is, bent u dan bereid om de betrokkene op zijn minst een flinke bos bloemen te sturen als dank voor zijn dienstverband van 49 jaar en 360 dagen?
Zie antwoord vraag 2.
Huurtoeslag voor mensen die beschermd wonen of huren via een instelling |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Waarom staat op de site van de Belastingdienst bij het jaar 2016 expliciet aangegeven: «Bij tijdelijke woonruimte krijgt u geen huurtoeslag. Bijvoorbeeld als u in een opvang voor daklozen of in een blijf-van-mijn-lijfhuis woont» en zijn deze zinnen niet meer opgenomen bij de voorwaarden op diezelfde site voor de jaren 2017 en 2018?1 2 3 4
Ook voor de jaren 2017 en 2018 zijn deze voorwaarden expliciet opgenomen op de site van de Belastingdienst en zijn te vinden op de pagina «Voor welke woningen krijg ik geen huurtoeslag». Voor het jaar 2016 zijn deze voorwaarden opgenomen op de pagina «Voorwaarden voor huurtoeslag in 2016».
Heeft het verwijderen van de zinnen te maken met de uitspraak uit december 2015 van de Raad van State, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, dat huurtoeslag wel gegeven moet worden aan een cliënt die een appartement huurt via een zorginstelling waar begeleiding bij zelfstandig wonen bijzit? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft het toenmalige kabinet concreet gedaan met de uitspraak van de Raad van State? Hoeveel cliënten, die in een traject naar volledig zelfstandig wonen zitten, hebben naar aanleiding van de uitspraak, huurtoeslag gekregen omdat «gekeken moet worden naar de aard van het gehuurde zelf en naar de aard van het gebruik»?6
De uitspraak van de Raad van State (RvS) heeft ertoe bijgedragen dat minder huurcontractvormen worden aangemerkt als een contract dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur» is. Hoeveel cliënten naar aanleiding van de uitspraak van de RvS huurtoeslag ontvangen is niet precies bekend. Deze aantallen worden niet bijgehouden door de Belastingdienst.
Ten tijde van de uitspraak van de RvS (december 2015) had het kabinet het wetsvoorstel Wet Doorstroming Huurmarkt in de Tweede Kamer ingediend waarin tijdelijke contracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen die eindigen bij het verstrijken van de afgesproken huurtermijn werden geïntroduceerd in het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze wetswijziging is per 1 juli 2016 ingegaan en heeft er eveneens aan bijgedragen dat de Belastingdienst minder huurcontracten aanmerkt als een huurcontract dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur» is.
Hoeveel mensen huren op dit moment een woning via een maatschappelijke of zorginstelling, die op hun beurt de woning huren van een woningcorporatie? Hoeveel mensen van deze groep hebben huurtoeslag of zouden daarvoor in aanmerking moeten kunnen komen gezien de aard van het gehuurde zelf en de aard van het gebruik?
Over het aantal mensen dat op dit moment een woning via een maatschappelijke of zorginstelling huurt zijn geen precieze cijfers bekend, omdat deze niet landelijk worden geregistreerd. Als gevolg van de eerdergenoemde uitspraak van de RvS uit 2015 en de wijziging van het BW waarbij huurcontracten zijn ingevoerd voor bepaalde termijn die van rechtswege eindigen op de afgesproken einddatum (duur van maximaal 2 jaar) merkt de Belastingdienst minder huurcontracten aan als huurcontracten die een gebruik betreffen dat «naar zijn aard van korte duur» is. Dit betekent echter niet dat alle huurcontracten recht op huurtoeslag geven. In de praktijk komt de Belastingdienst huurovereenkomsten tegen waarbij sprake is van noodopvang (crisisopvang) of van een specifiek begeleidingstraject van «proefwonen». Gezien de in die huurcontracten beoogde tijdelijkheid van het huurcontract beoordeelt zij die als een gebruik «naar zijn aard van korte duur» en daar vindt handhaving op plaats. Vaak zijn in dergelijke huurcontracten ook specifieke bepalingen opgenomen die huurbescherming voor de huurder bij huurbeëindiging/ zorgbeëindiging uitsluiten. Soms bevatten de huurcontracten zelfs letterlijk de bepaling dat het een huurcontract is dat een gebruik betreft dat naar zijn aard van korte duur is. Deze contracten geven geen recht op huurtoeslag. Als bij dergelijke huurcontracten huurtoeslag is uitbetaald dan wordt de huurtoeslag teruggevorderd.
Is het waar dat sinds ongeveer acht maanden de Belastingdienst is begonnen met het terugvorderen van huurtoeslag bij mensen die een woning huren via een zorginstelling of beschermd wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de afdeling toeslagen van de Belastingdienst meer rechterlijke uitspraken wil zien voordat zij hun handelwijze bij deze groep gaat wijzigen, ondanks de uitspraak van de Raad van State? Wat zijn de redenen hiervoor? Is het, gezien de (financiële) kwetsbaarheid van de doelgroep, niet te verwachten dat er veel rechtszaken zullen volgen?
De casussen die na de eerder genoemde uitspraak van de RvS uit 2015 en de genoemde wijziging van het BW worden afgewezen, betreffen situaties waarbij de huurovereenkomst aangeeft dat er sprake is van noodopvang of «proefwonen» en daardoor worden beschouwd als een gebruik «naar zijn aard van korte duur». Conform de Wet op de huurtoeslag is er dan geen recht op huurtoeslag. Er zijn nog geen rechterlijke uitspraken geweest over situaties van «proefwonen». Een uitspraak van de RvS over dergelijke situaties zou de Belastingdienst een helder uitvoeringskader geven.
Deelt u de mening dat het terugvorderen van huurtoeslag bij deze kwetsbare groep mensen voor (nieuwe) financiële problemen kan zorgen? Op welke wijze(n) wordt hier rekening mee gehouden?
Ik vind het belangrijk dat juist voor deze kwetsbare groepen huurders die zelfstandig(er) begeleid gaan wonen helder is of op basis van hun huurovereenkomst huur(prijs)bescherming van toepassing is en of zij onder de geldende voorwaarden (o.a. hun inkomensniveau) in aanmerking kunnen komen voor huurtoeslag. Het ontvangen van huurtoeslag kan de betaalbaarheid van zelfstandige woonruimte verbeteren en zelfstandig(er) wonen voor mensen die uitstromen uit beschermd wonen of de maatschappelijke opvang bereikbaarder maken. Wanneer mensen die toe zijn aan zelfstandig(er) wonen na een verblijf in de maatschappelijke opvang uitstromen naar geschikte woonruimte waar zij passende begeleiding ontvangen, dan geeft dat ook weer ruimte voor in- en doorstroom in de maatschappelijke opvang.
Zoals ik ook heb aangegeven in relatie tot de uitspraak van de RvS uit 2015, zijn er inmiddels maatregelen getroffen om het aantal contractvormen dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur is» te verkleinen. Verhuurders (waaronder als intermediair verhurende opvanginstellingen) hebben sinds 1 juli 2016 de mogelijkheid een huurovereenkomst voor bepaalde tijd op te stellen. Zij kunnen onder andere aan huurders die beschermd wonen of begeleid wonen via een instelling een contract voor bepaalde tijd aanbieden voor de duur van maximaal 2 jaar voor een zelfstandige woning en maximaal 5 jaar voor onzelfstandige woonruimte. Daarmee ontstaat voor de huurder in die periode huur(prijs)bescherming en is onder de overige huurtoeslagvoorwaarden recht op huurtoeslag. Deze tijdelijke huurcontracten zijn in de wet ingevoerd om te bevorderen dat er ook bij tijdelijke huur in meer gevallen huur(prijs)bescherming van toepassing is.
Opvanginstellingen en beschermd wonen instellingen geven aan dat de huidige wettelijke bepalingen voor de contracten voor bepaalde tijd niet in alle situaties en gevallen volstaan voor hun doelgroepen. De verhuurder mag dit contract bijvoorbeeld niet tussentijds opzeggen, bijvoorbeeld bij beëindiging van de zorg/begeleidingsovereenkomst voordat de afgesproken huurtermijn verstreken is. Dit betekent dat er nog steeds een groep overblijft die vanwege de contractvorm geen recht op huurtoeslag heeft. De Staatssecretaris van Financiën en ik verkennen daarom samen met Federatie Opvang en de Belastingdienst hoe de contractvorm voor bepaalde tijd passend door de sector kan worden ingezet. Denkbaar is gezamenlijk een model-huurovereenkomst voor verhuur van woonruimte voor mensen die beschermd of begeleid wonen te ontwikkelen. De Kamer zal eind 2018 over de uitkomsten daarvan worden geïnformeerd.
Verder verken ik samen met het veld de mogelijkheid om een doelgroepcontract voor mensen die beschermd wonen aan het Burgerlijk Wetboek toe te voegen. Dit sluit aan op de brief die het kabinet stuurde als reactie7 op de initiatiefnota van de leden Berckmoes/Van der Linde (VVD). Voorstel is aan de wet een doelgroepcontract voor mensen die beschermd of begeleid wonen toe te voegen; verhuurders kunnen dan op basis van de opzeggingsgrond «dringend eigen gebruik» de huurovereenkomst opzeggen van de huurder die niet meer tot de doelgroep van beschermd of begeleid wonen voor mensen met psychische of psychiatrische problemen behoort. De woning kan dan weer aan een andere cliënt uit beschermd wonen of de maatschappelijke opvang worden verhuurd. Voor zowel huurders als verhuurders zou hiermee vooraf duidelijk zijn dat het wonen eindigt wanneer de zorg en/ of begeleiding eindigt.
Ik wil er niet voor kiezen om een uitzonderingspositie voor cliënten van opvanginstellingen ten aanzien van Wet op de huurtoeslag te maken omdat het probleem ontstaat vanuit de contractvorm en niet ligt besloten in de huurtoeslagsystematiek. Ik realiseer me dat terugvordering van toeslagen zoals de huurtoeslag bij mensen voor financiële problemen kan zorgen, zeker bij mensen met een kwetsbare financiële positie. De Belastingdienst houdt hier rekening mee door op verzoek een betalingsregeling aan te bieden die toegespitst is op de specifieke situatie, waarbij iedere maand een deel van het bedrag wordt terugbetaald.
Bent u van mening dat de doorstroming in de maatschappelijke opvang kan verbeteren indien mensen recht hebben op huurtoeslag als zij in een zelfstandige woning terecht komen, waar al dan niet begeleiding bij zit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een uitzonderingspositie te maken voor mensen die een stap zetten naar zelfstandig wonen en daarbij huurtoeslag als inkomensondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld door cliënten van opvanginstellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang of de RIBW-Alliantie uit te zonderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manieren wilt u de doorstroming in de maatschappelijke opvang aanpakken, gezien de wachtlijsten en het tekort aan betaalbare sociale huurwoningen?
Het creëren van voldoende geschikte en betaalbare woningen met passende begeleiding voor de uitstroom van mensen uit beschermd wonen en de maatschappelijke opvang is een belangrijk en complex vraagstuk voor partijen op lokaal niveau. Het kabinet wil naast de hierboven benoemde acties op diverse wijzen de doorstroming in de maatschappelijke opvang bevorderen.
In de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang8 die Staatssecretaris Blokhuis (VWS) met betrokkenheid van een groot aantal partijen opstelde, heeft wonen eveneens een belangrijk plek. De acties ten aanzien van wonen worden in het kader van de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang samen met de VNG, Federatie Opvang, Aedes en andere relevante partijen de komende periode verder uitgewerkt. Daarnaast lopen vanuit BZK reeds verschillende acties met partijen in het veld die tot meer aanbod van woningen met passende ondersteuningsarrangementen en betere doorstroming op de woningmarkt moeten leiden. Voorbeeld hiervan zijn diverse handreikingen over (prestatie)afspraken wonen die zijn gepubliceerd en ook aandacht besteden aan zorg, de ondersteuning van actieprogramma «Weer Thuis!» (conform motie Dik-Faber/Voortman9) en het programma «Weer Thuis in de Wijk» dat wordt uitgevoerd door Platform31.
Het registreren van AED’s in overheidsgebouwen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat er naar schatting 100.000 automatische externe defibrillators (AED’s) in Nederland zijn, maar dat daarvan maar een beperkt overzicht beschikbaar is? Is het u bekend dat er circa 14.000 AED’s geregistreerd zijn, maar dat er minimaal 30.000 geregistreerde AED’s nodig zijn om het systeem goed te laten werken? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Van de ca. 100.000 AED’s zijn op dit moment afgerond 15.000 AED’s aangemeld (geregistreerd) bij één van de twee alarmeringssystemen voor de AED Burgerhulpverlening. Het aantal AED’s en het aantal aangemelde AED’s is groeiend en dat is een positieve ontwikkeling.
Het is mij bekend dat niet alle beschikbare AED’s zijn aangemeld. Er zijn meerdere redenen waarom AED’s niet zijn geregistreerd. Vaak bevinden niet aangemelde AED’s zich op niet publiek toegankelijke plekken of zijn ze voor specifieke situaties aangeschaft.
Burgerhulpverlening met behulp van AED’s is een levensreddende aanvulling op de acute zorg. Bij slachtoffers van een circulatiestilstand in de thuissituatie daalt de kans op overleven iedere minuut met 10%. De tijd tussen het optreden van de circulatiestilstand en de behandeling is dus cruciaal voor de overleving. (Ca. 10.000 mensen per jaar krijgen een circulatiestilstand thuis. Sinds het gebruik van AED’s door vrijwilligers/ «leken» is de overleving gestegen van ca. 10% naar ca. 20%.)
Partijen die betrokken zijn bij de AED-burgerhulpverlening (o.a. HartslagNu, HartveiligWonen (Stan), de Hartstichting, het Rode Kruis en Regionale Ambulancevoorzieningen) werken aan het realiseren van zgn. 6-minutenzones: zones met een dusdanige dekking van aangemelde AED’s waardoor vrijwilligers gegarandeerd binnen 6 minuten na de melding kunnen starten met hun levensreddende handelingen totdat de ambulance is gearriveerd. De inzet is dat over enkele jaren heel Nederland een 6-minutenzone is. Het is dan ook van belang dat er zoveel mogelijk beschikbare AED’s worden geregistreerd. Ook AED’s die niet buiten hangen kunnen worden geregistreerd met de aantekening tijdens welk tijdvak de AED beschikbaar is zodat deze AED’s ook kunnen worden ingezet.
Is het u bekend dat de Hartstichting AED-eigenaars oproept hun AED te registreren bij een oproepsysteem, zodat er meer AED’s vindbaar zijn voor burgerhulpverleners?
Ja. Dit doet de Hartstichting samen met de overige betrokken partijen.
Is het u bekend dat Hartveiligwonen en HartslagNu de handen ineen hebben geslagen om onder de naam HartslagNu te komen tot één landelijk alarmeringssysteem voor burgerhulpverleners?
Ja. Dit initiatief is mede tot stand gekomen met een subsidie van 1 miljoen van VWS voor het samenvoegen van de alarmeringsnetwerken voor AED-burgerhulpverlening. Behalve de samenvoeging tot één landelijk alarmeringsnetwerk wordt ook gewerkt aan de doorontwikkeling van de AED burgerhulpverlening. Hierbij hoort de realisatie van 6-minutenzones en registratie van AED’s die op dit moment nog niet zijn aangemeld.
Is het u bekend dat de kosten voor het in stand houden van het systeem van AED-burgerhulpverlening door maatschappelijke en marktpartijen worden gedragen? Ziet u hierin risico’s voor de registratiedekking?
Dit is mij bekend. Op zichzelf is registratie van een AED een eenmalige actie. Dat dit niet in alle gevallen gebeurt is toegelicht bij vraag 1. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 3 wordt er mede met behulp van een subsidie van VWS gewerkt aan de samenvoeging tot één landelijk alarmeringsnetwerk en de doorontwikkeling van de AED burgerhulpverlening, waar ook de registratie van AED’s onderdeel van uit maakt.
Klopt het dat veel AED’s die beschikbaar zijn in/aan (semi-)overheidsgebouwen zoals gemeentehuizen, brandweerkazernes, politiebureaus, sluizen etc. niet geregistreerd zijn? Zo ja, wat is de reden hiervoor?
Zie het antwoord op vraag 1. Vaak is het niet aanmelden van een AED bij het alarmeringssysteem een reden.
Bent u bereid met de Minister van Binnenlands Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg te treden zodat alle AED’s in/aan (semi-)overheidsgebouwen geregistreerd worden, zodat er meer mensenlevens gered kunnen worden?
Ja.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Rijkswaterstaat en andere relevante organisaties, zodat alle AED’s in/aan (semi-)overheidsgebouwen geregistreerd worden, zodat er meer mensenlevens gered kunnen worden?
Ja.