Het bericht dat de nieuwe ontslagwet slecht is voor werknemers |
|
Jasper van Dijk (SP), Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat de nieuwe ontslagwet slecht voor werknemers is?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in dagblad Trouw van 19 juli 2018. Het is opgesteld naar aanleiding van het rapport van de Inspectie SZW «Ontslag aangevraagd en dan?», dat ik begin juli heb aangeboden aan uw Kamer1.
De Inspectie SZW heeft onderzocht hoe UWV de ontslagtoets op bedrijfseconomische gronden uitvoert, hoe deze toets wordt ervaren door werknemers en of er risico’s bestaan bij de uitvoering van die toets. Naast positieve bevindingen over de werkwijze van UWV is de Inspectie SZW op onderdelen ook kritisch. In het bericht worden de kritiekpunten besproken; het bericht dat de nieuwe (sedert 1 juli 2015) geldende wetgeving op het gebied van ontslag «slecht» zou zijn voor werknemers, deel ik niet.
Deelt u de mening van de Inspectie SZW dat het risico groot is dat werknemers met een vast dienstverband worden vervangen door goedkopere flexwerkers, terwijl dit niet is toegestaan?
Ik hecht er in zijn algemeenheid sterk aan te voorkomen dat (goedkopere) flexwerkers de plaats innemen van ontslagen werknemers.
Voorop staat dat het wettelijk verboden is om werknemers te ontslaan met als doel hen te vervangen door goedkopere (al dan niet flexibele) arbeidskrachten.
UWV toetst daar ook op en geeft geen toestemming voor ontslag wanneer aannemelijk is dat de werkgever de werkzaamheden wil uitbesteden met als enige doel om deze te laten verrichten door goedkopere (al dan niet flexibele) arbeidskrachten.
Als een werkgever binnen 26 weken na het ontslag vacatureruimte krijgt voor dezelfde werkzaamheden als de werkzaamheden die de ontslagen werknemer verrichtte, dan is hij verplicht de ontslagen werknemer aan te bieden het werk te hervatten. Wanneer de werkgever dat niet doet kan de werknemer de werkgever daarop aanspreken en via de civiele rechter afdwingen dat hij zijn oude functie terugkrijgt.
De Inspectie SZW heeft 711 werknemers voor wie een ontslagvergunning is aangevraagd ongeveer 1,5 jaar daarna gevraagd naar hun ervaring met de ontslagprocedure. Een deel van hen heeft aangegeven dat zij het gevoel hebben te zijn vervangen door flexwerkers. Het enkele vermoeden dat zij daarover hadden kan dus afwijken van de werkelijkheid. Dat is door de Inspectie SZW niet nader feitelijk onderzocht. In het rapport van de Inspectie SZW wordt daarom ook uitdrukkelijk gezegd dat deze conclusie is gebaseerd op «de perceptie van een deel van de ondervraagde werknemers».
Het is voor mij van groot belang dat zowel werkgevers als werknemers op de hoogte zijn en blijven van deze (wederindiensttredings-)voorwaarde en van de gevolgen die overtreding ervan met zich brengt. De voorwaarde zal daarom onveranderd worden opgenomen in de beschikking van het UWV.
Om werknemers beter te informeren over de wederindiensttredingsvoorwaarde heeft UWV de website werk.nl inmiddels op dit onderdeel uitgebreid. Voorts zal nader worden bezien hoe de digitale informatieverstrekking vanuit UWV nog verder kan worden verbeterd en geoptimaliseerd. Ook zal door de adviseurs van UWV tijdens klantencontacten in het kader van de WW (meer) aandacht worden besteed aan de wederindiensttredingsvoorwaarde. Zij zullen de ontslagen werknemers attenderen op eventuele vacatures bij hun voormalig werkgever.
Deelt u de mening dat het UWV niet in hoge mate mag afgaan op informatie van het bedrijf, zonder de werknemer te horen? Zo ja, wat is uw oordeel over de huidige werkwijze van het UWV bij de behandeling van ontslagaanvragen?
In iedere ontslagprocedure geldt het beginsel van hoor en wederhoor. Dat houdt in dat beide partijen zich over en weer moeten kunnen uitlaten over elkaars standpunten. Dat is ook wat in de praktijk gebeurt. Naar mijn oordeel is er een evenwichtige en zorgvuldige procedure ingericht die door het UWV wordt uitgevoerd. De Inspectie SZW oordeelt in haar rapport positief over de uitvoering door UWV van de wet- en regelgeving inzake het bedrijfseconomische ontslag. Dat oordeel deel ik.
Bij een ontslag wegens bedrijfseconomische redenen is het de werkgever die (schriftelijk) aannemelijk moet maken dat het voorgenomen ontslag een rechtsgeldig bedrijfseconomisch ontslag is. De werknemer krijgt op zijn beurt de gelegenheid zich (schriftelijk) tegen de ontslagaanvraag te verweren. Hij krijgt daartoe inzicht in alle door de werkgever aangeleverde informatie. Het UWV toetst of wat door de werkgever is aangevoerd het verzoek om toestemming voor het ontslag voldoende ondersteunt en of en in hoeverre het gevoerde verweer van de werknemer daar een ander licht op werpt en/of nadere vragen oproept. Dat leidt in sommige gevallen tot een of meer extra rondes van hoor en wederhoor. Mondeling horen van partijen, zoals in het bericht wordt aangegeven, is mogelijk. Als dit naar het oordeel van het UWV nodig is, gaat het UWV hiertoe over. Dat komt een enkele keer voor. De procedure bij UWV is een kortdurende procedure met streeftermijnen die variëren van vier tot acht weken. Daarbij teken ik aan dat altijd is benadrukt dat de beoogde korte doorlooptijd niet ten koste mag gaan van de zorgvuldigheid waarmee de procedure moet worden uitgevoerd. Het standaard toevoegen van een mondelinge ronde van hoor en wederhoor in deze procedure gaat ten koste van de snelheid ervan.
Wat is uw mening over de suggestie van arbeidsrechtadvocaten, dat een mondelinge ontslagprocedure waarbij de werknemer wordt gehoord, een oplossing kan bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het UWV behoorlijk tekortschiet door het waarheidsgehalte van de informatie van de werkgever bij een ontslagaanvraag niet of nauwelijks te controleren?
Nee, deze mening in het bericht deel ik niet. Het UWV handelt zorgvuldig door de door de werkgever aangeleverde informatie te controleren op volledigheid en consistentie. Als de informatie onduidelijk is of als UWV twijfelt aan de juistheid van de informatie, worden door UWV nadere vragen gesteld aan de werkgever. In zijn verweer kan de werknemer de door de werkgever aangevoerde feiten en argumenten ter discussie stellen. Dat kan voor UWV aanleiding zijn om nadere vragen te stellen of gegevens uit te vragen in een tweede ronde van hoor en wederhoor. Blijft ook dan twijfel bestaan, dan geeft UWV geen toestemming voor ontslag.
Evenals de civiele rechter, baseert het UWV zich op de gegevens die door partijen in de procedure naar voren worden gebracht. Deze worden niet uit eigen hoofde geverifieerd.
De werkgever dient aan het UWV méér financiële gegevens aan te leveren dan het UWV elders zelf, bij bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel, kan verifiëren. Ook een eventuele check in de polisadministratie van UWV, zoals de Inspectie SZW in haar rapport suggereert, levert niet méér informatie op dan de werkgever zelf aanlevert, aangezien de polisadministratie juist is gebaseerd op gegevens die van de werkgever afkomstig zijn. Eventuele verificatie uit eigen hoofde is dan ook niet zinvol en zou de procedure aanzienlijk en onnodig vertragen.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat eenderde van de werknemers aangeeft dat hun werkgever feitelijk onjuiste bedrijfsinformatie verstrekte voor het ontslag? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen tegen werkgevers die zich hier schuldig aan maken? Zo nee, waarom niet?
Het verstrekken van onjuiste informatie aan UWV kan niet worden getolereerd en moet in voorkomende gevallen worden gesanctioneerd. De wet voorziet reeds in maatregelen. Als tijdens de procedure bij UWV aan het licht komt dat de werkgever onjuiste informatie verschaft, verkrijgt hij geen toestemming voor ontslag. Als achteraf mocht blijken dat de werkgever onder valse of voorgewende redenen toestemming heeft gekregen voor ontslag dan kan de werknemer zich tot de rechter wenden om herstel van de arbeidsovereenkomst te vorderen.
Echter, evenals bij de beantwoording van uw vragen 2 en 7, wil ik ook bij de beantwoording van deze vraag niet onvermeld laten dat het krantenbericht waarnaar wordt verwezen weliswaar stellig beweert dat een derde van de ontslagen werknemers die meededen aan het onderzoek aangeeft dat hun werkgever feitelijk onjuiste bedrijfsinformatie verstrekte voor het ontslag, maar dat de Inspectie SZW zelf in haar rapport uitdrukkelijk opmerkt dat het gaat om «percepties van werknemers, die kunnen afwijken van de werkelijkheid».
Deelt u de mening dat het schandalig is dat werkgevers ermee wegkomen wanneer ze werknemers ontslaan en even later flexwerkers inhuren voor dezelfde klus? Zo nee, welke kwalificatie geeft u aan het niet naleven van de wet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de nalevering van de wet te garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u met de mededeling van de Inspectie SZW dat zij de wet «ter discussie stelt»?
Met de kanttekening dat het gaat om niet nader onderzochte percepties van een beperkte groep, en dat werkgevers niet afzonderlijk in het onderzoek zijn betrokken, neem ik het signaal dat met het rapport is afgegeven serieus. De Inspectie SZW heeft zich, naast positieve bevindingen, op onderdelen kritisch getoond. Het UWV heeft dan ook een aantal maatregelen genomen waardoor werknemers nog beter zullen worden voorzien van de benodigde informatie om hun rechten goed te kunnen uitoefenen, met name op het gebied van de wederindiensttredingsvoorwaarde en de mogelijkheid van een beroep op de rechter (als men het met de beslissing van UWV niet eens is). In aanvulling op de informatie op de website werk.nl en in klantbrieven tijdens de procedure, heeft UWV aangegeven nader te bezien of nog beter ingespeeld kan worden op de door de Inspectie SZW kenbaar gemaakte behoefte.
Het bericht ‘basisscholen missen 1300 leraren, na de zomer dreigt lesuitval’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Basisscholen missen 1.300 leraren, na de zomer dreigt lesuitval»1?
Ja.
Hoe wordt de verlenging van de verruiming van de ketenbepaling door scholen ervaren? Biedt deze verruiming voldoende soelaas of is er meer nodig dan de verruiming bij kortdurende vervangingen? Kunt u aangeven of verdere verruiming kan bijdragen aan het verminderen van het lerarentekort? Welke mogelijkheden zijn er en welke acht u wenselijk?
Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het verzoek van de werkgevers en werknemers om de uitzonderingsmogelijkheid van de ketenbepaling voor invalkrachten die invallen voor zieke leraren in het primair onderwijs positief beoordeeld. Deze uitzondering is onlangs vastgelegd in een ministeriële regeling van SZW. Dit is vooruitlopend op de door het kabinet beoogde inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans in 2020 waarmee deze uitzondering in de wet wordt vastgelegd.2 De algehele uitzondering op de ketenbepaling voor invalkrachten die invallen voor zieke leraren in het primair onderwijs geldt vanaf 1 augustus 2018. Hoe de algehele uitzondering op de ketenbepaling in de praktijk door scholen wordt ervaren is dus nog niet bekend.
Wel verwacht ik dat de uitzondering veel praktische problemen zal wegnemen die scholen tot voor kort ondervonden bij het vinden en tijdelijk aanstellen van invallers voor zieke leraren.
Verdere verruiming van de ketenbepaling is niet aan de orde en draagt niet bij aan het verder tegengaan van het lerarentekort aangezien de ketenbepaling met de algehele uitzondering reeds maximaal is opgerekt.
Hoeveel docenten in de bovenwettelijke regeling zijn er benaderd met het verzoek om weer in het onderwijs te gaan werken? Hoeveel van deze docenten in de bovenwettelijke regeling staan weer voor de klas?
De bovenwettelijke uitkeringen in het primair onderwijs worden uitgevoerd door WWplus BV.3 Op basis van de laatst bekende gegevens van WWplus (ultimo 1e kwartaal 2018) bedraagt het aantal lopende bovenwettelijke uitkeringsrechten 8.972 (5.185 aanvullingen op de WW uitkeringsrechten en 3.787 aansluitende uitkeringsrechten). Het Participatiefonds voert de taak uit om de uitkeringsgerechtigden te ondersteunen en begeleiden naar een betaalde betrekking, binnen of buiten het onderwijs.
Tot voor kort werden nauwelijks gegevens bijgehouden over de resultaten van het re-integratiebeleid. Hiermee ontbreken dus momenteel gegevens om de vraag feitelijk te kunnen beantwoorden hoeveel uitkeringsgerechtigden terug keren voor de klas.
Hierin komt met ingang van 1 september verandering. Het Participatiefonds voert namelijk vanaf het nieuwe schooljaar een vernieuwd re-integratiebeleid uit waarbij maatwerk centraal staat. Het fonds heeft een monitoringstool ontwikkeld op basis waarvan het resultaat van dit vernieuwde beleid wordt gevolgd. Hierover wordt met ingang van het jaarverslag 2018 jaarlijks gerapporteerd. Binnenkort informeer ik u hier verder over in een brief over de toekomst van het Vervangings- en Participatiefonds.
Heeft u reeds inzichtelijk kunnen maken welke fiscale belemmeringen er zijn voor parttimers om een extra dag te werken? Heeft u tevens het gesprek met de sector gevoerd om ervoor te zorgen dat parttimers, die bij ziekte van hun collega lesgeven aan hun eigen klas, volwaardig betaald worden?
In de brief over het lerarentekort, die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd, staat een reactie op de motie Bruins waarin wordt gevraagd om de aantrekkelijkheid van een voltijdaanstelling of een grotere deeltijdaanstelling te stimuleren en onderwijsregels die dit lastig of onmogelijk maken te schrappen.4
Ik heb veel waardering voor leraren die extra werken om een zieke collega te vervangen. In de cao zijn afspraken gemaakt over de vergoeding. Op basis daarvan moet een extra dag werken volwaardig worden betaald. Het naleven van de cao-regels is aan werkgevers en werknemers.
Heeft u reeds onderzocht wat uw rol is om te zorgen dat de overstap van bedrijfsleven naar het onderwijs soepeler kan verlopen? Welke mogelijkheden zijn er om samen met werkgevers met gebruikmaking van de reeds beschikbare middelen om personeel van werk naar werk te begeleiden, de overstap naar het onderwijs voor zij-instromers niet alleen aantrekkelijker te maken, maar ook financieel haalbaar?
De overstap van geïnteresseerden vanuit het bedrijfsleven naar een baan in het primair onderwijs is vooral een kwestie van maatwerk in een regionale setting. Daarom heb ik ingestemd met een project waarbij door het Arbeidsmarktplatform PO regio’s met de grootste voorspelde tekorten worden ondersteund om zij-instromers (en mogelijk ook herintreders) uit met name het bedrijfsleven te werven. De rol van het platform is vooral verbinding tot stand te brengen tussen de scholen, de opleidingen en het (regionale) bedrijfsleven. Daarbij wordt aangesloten bij bestaande initiatieven zoals het project «van Rabo naar pabo». Voor de ondersteuning is door het platform een helpdesk ingericht. Dit alles leidt tot een toenemend aantal regionale activiteiten. In de voortgangsrapportage over het lerarentekort die ik u in het najaar stuur ga ik verder in op zijinstroom vanuit het bedrijfsleven.
Bedrijven kunnen budgetten voor outplacement beschikbaar stellen of transitievergoedingen bieden. Het ministerie stelt middelen beschikbaar via de subsidieregeling zijinstroom. Het budget van deze regeling is verhoogd omdat we zien dat de interesse in zijinstroom toeneemt.
Is het reeds mogelijk om zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel), zoals bijvoorbeeld vakleerkrachten bewegingsonderwijs, muziek of cultuur, uit het Vervangingsfonds te bekostigen?
Het Vervangingsfonds keert aan de schoolbesturen die daarvoor vervangingspremie betalen, een normvergoeding uit voor de bekostiging van vervanging van ziek onderwijspersoneel waaronder (vak)leerkrachten. De hoogte van de normvergoeding is afgestemd op het salaris van de afwezige. De voorwaarden waaronder een vergoeding wordt toegekend zijn vastgelegd in het Vf-reglement dat het fonds als onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan jaarlijks vaststelt. Op basis van het vigerende reglement (artikel 29, lid 3) verstrekt het fonds momenteel geen vergoeding bij vervanging van een zieke (vak)leerkracht door een zzp-er met een vereiste lesbevoegdheid. Het fonds heeft ons gemeld dat het bestuur binnenkort beslist of het reglement op dit punt met ingang van 1 januari 2019 wordt aangepast. Ik zal uw Kamer informeren over de besluit van het bestuur.
Klopt het dat bevoegde, maar reeds gepensioneerde docenten die na hun pensionering een school uit de brand te willen helpen, daar financieel niets mee opschieten? Kunt u deze belemmeringen in beeld brengen en de Kamer daar binnen vijf weken over informeren?
De financiële gevolgen zijn afhankelijk van de afspraken die de werkgever en gepensioneerde met elkaar maken. Een werkgever kan een gepensioneerde docent na diens pensioen in dienst houden of (weer) in dienst nemen. Werkgever en werknemer maken dan afspraken over het salaris. Dit kan een aanvulling zijn op het pensioen. Er mag namelijk worden gewerkt naast het AOW-pensioen en het ABP-ouderdomspensioen. Meer geld verdienen kan wel gevolgen hebben voor de hoogte van de inkomstenbelasting. Dit geldt echter niet alleen voor het onderwijs. Ik zie dan ook geen reden om specifiek voor het onderwijs mogelijke belemmeringen in kaart te brengen.
Kunt u samen met uw collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gemeenten verzoeken om in de groep van mensen met een uitkering te kijken of er mensen met een onderwijsbevoegdheid tussen zitten?
Een match tussen werkgever en werknemer wordt in de regio gemaakt. Vandaar dat het arbeidsmarktbeleid ook gedecentraliseerd is, met rollen voor UWV (WW) en de gemeenten (bijstand). Onderwijswerkgevers kunnen met vragen naar werkzoekenden met een onderwijsbevoegdheid terecht bij één van de 35 regionale werkgeversservicepunten. De werkgeverservicepunten zullen dan in hun bestanden kijken of daar nog kandidaten in zitten. Het is daarom in eerste instantie vooral belangrijk dat onderwijswerkgevers hun vacatures bij de regionale servicepunten neerleggen. Daarnaast kunnen werkgevers ook zelf op werk.nl zoeken naar geschikte kandidaten. Een centrale oproep aan gemeenten heeft wat ons betreft dan ook weinig meerwaarde.
Klopt het dat het wettelijk verankeren van een vakdocent bewegingsonderwijs ruim 5.000 nieuwe ALO-opgeleide2 docenten naar het primair onderwijs zal trekken? Klopt het dat dit een deel van de oplossing van het lerarentekort kan zijn? Deelt u de mening dat de inzet van vakleerkrachten leidt tot werkdrukverlaging bij de groepsleerkracht?
Ik heb geen informatie die deze veronderstelling ondersteunt. Zoals eerder per brief aan de Kamer is vermeld, wordt het aantrekken van voldoende leerkrachten mogelijk beperkt door het opleggen van aanvullende wettelijke verplichtingen. Hiermee is de wettelijke verankering van een vakleerkracht bewegingsonderwijs geen oplossing voor het lerarentekort.6 Dit neemt niet weg dat een vakleerkracht bewegingsonderwijs op sommige scholen wel degelijk een tekort aan leerkrachten kan wegnemen of de ervaren werkdruk kan beperken. Dit is ook een van de mogelijkheden voor scholen om de middelen in te zetten die beschikbaar zijn gekomen bij het gesloten werkdrukakkoord. Uit een peiling van de AVS blijkt dat 18% van de schoolleiders de middelen (deels) voor een vakdocent inzet, bijvoorbeeld voor bewegingsonderwijs. Ik merk wel op dat de ervaren werkdruk zich op elke school anders kan manifesteren en dus ook andere oplossingen kan hebben.
De weigering van Israël om parlementariërs toe te laten tot Gaza |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat mij, om politieke redenen, de toegang tot Gaza is geweigerd door Israël?1
Het is het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend dat u geen toestemming is verleend om Gaza in te reizen via de grensovergangen met Israël.
Wat is het precieze Israëlische beleid wat betreft toegang van parlementariërs tot Gaza? Klopt het dat deze toegang categorisch geweigerd wordt?
Israël staat slechts bij zeer hoge uitzondering toe dat parlementariërs Gaza bezoeken. Parlementariërs worden in de regel niet toegelaten omdat Israël wil voorkomen dat – bewust of niet – legitimiteit wordt gegeven aan de de facto autoriteiten in Gaza. Vertegenwoordigers van regeringen, die meestal een strikte no contact policy hanteren, journalisten en humanitaire werkers worden normaal gesproken wel toegelaten, afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de veiligheidssituatie.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat parlementariërs Gaza niet in mogen om met eigen ogen kennis te nemen van de ernst van de humanitaire crisis in dat deel van de bezette Palestijnse gebieden, die grotendeels het gevolg is van de illegale blokkade door Israël?
Het is onwenselijk dat parlementariërs moeilijk Gaza in komen om kennis te nemen van de situatie ter plekke, en om projecten te bezoeken die Nederland en andere donoren financieren met als doel de omstandigheden in Gaza te verbeteren.
Bent u bereid hierover contact op te nemen met de Israëlische autoriteiten, er op aan te dringen dat parlementariërs in de toekomst wel toegelaten zullen worden en de Kamer te informeren over het resultaat? Zo nee, waarom niet?
De ambassade in Tel Aviv en de Vertegenwoordiging in Ramallah dringen bij de Israëlische autoriteiten aan op de toegang van Nederlanders tot Gaza, inclusief de verzoeken van parlementariërs om naar Gaza te gaan. Ook in onderhavig geval hebben de posten Tel Aviv en Ramallah dat gedaan. Toegang tot Gaza blijft echter afhankelijk van de toestemming van de Israëlische autoriteiten.
Een vacaturesite die mogelijk discriminatie in de hand werkt |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vacaturesite biedt mogelijkheid te filteren op geloof en uiterlijk»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. Het kabinet zet stevig in op het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie, onder andere door te stimuleren dat bedrijven en organisaties selecteren zonder vooroordelen en op basis van objectieve criteria. Dit om te bewerkstelligen dat kenmerken als culturele achtergrond, geslacht en geloof geen grond vormen voor uitsluiting. Dit is een prominent onderdeel van het vernieuwde Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021. De wijze van matching als beschreven in het bericht staat hier haaks op.
Deelt u de mening dat bij vacatures het gebruik van zoekfilters zoals onder andere uiterlijk, geloofsovertuiging en politieke voorkeur, neerkomt op discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Arbeidsmarktdiscriminatie is niet toegestaan. We vragen alle Nederlanders om zoveel mogelijk duurzaam te participeren op de arbeidsmarkt, daartoe moeten zij dan ook gelijke kansen krijgen. Niet ter zake doende persoonskenmerken mogen niet gebruikt worden om mensen te weren uit de sollicitatieprocedure. Onderscheid maken tussen kandidaten op basis van bijvoorbeeld geloof of politieke voorkeur is niet in alle gevallen discriminatie. Zo kan het voor een instelling op bijvoorbeeld godsdienstige of politieke grondslag noodzakelijk zijn dat een sollicitant een bepaalde godsdienst of politieke gezindheid heeft om goed invulling te geven aan de functie. De godsdienst of de politieke gezindheid kan in die gevallen een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste zijn. Ook mag in bepaalde situaties onderscheid gemaakt worden tussen kandidaten in sollicitatieprocedures, bijvoorbeeld wanneer vrouwen onvoldoende zijn vertegenwoordigd of als een kandidaat aan bepaalde zeer specifieke eisen moet voldoen om de functie goed uit te kunnen voeren. Dit onder voorwaarden, welke zijn vastgelegd in de gelijkebehandelingswetgeving.
Deelt u de mening dat een werkgever pas tijdens een sollicitatiegesprek kan bepalen of een kandidate voldoet aan de functie-eisen, of ze nu een hoofddoek draagt of niet?
Of iemand geschikt is voor een functie hangt af van de kennis en vaardigheden van de sollicitant en niet van persoonskenmerken die niet relevant zijn voor de uitvoering van de functie.
Bent u bereid onderzoek te doen naar mogelijk strafbaar handelen, wanneer sprake is van het selecteren van personeel op afkomst, huidskleur, geslacht, geloofsovertuiging of politieke voorkeur? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Algemene wet gelijke behandeling is arbeidsdiscriminatie in vacatures ontoelaatbaar. De beoordeling of er in een concreet geval sprake is geweest van verboden onderscheid, is aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. De oordelen van het College zijn niet bindend, maar worden wel op zijn website gepubliceerd en worden in de meeste gevallen opgevolgd. Daarnaast hechten rechters in civiele procedures doorgaans grote waarde aan een uitspraak van het College. Arbeidsdiscriminatie is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht, vervat in de artikelen 137g Sr en 429quater Sr. Het is aan het Openbaar Ministerie om in eerste instantie te bepalen of mogelijk sprake is van een strafbaar feit dat aan de rechter kan worden voorgelegd.
Momenteel wordt een verkenning uitgevoerd naar onder meer de mogelijkheden om de handhavende rol van de Inspectie SZW, met betrekking tot toezicht op discriminatie bij werving en selectie te versterken.
Deelt u de mening dat deze selectiemethode zeer ongewenst is? Zo ja, bent u bereid met deze onderneming in gesprek te gaan om deze werkwijze te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet zet zich in voor een eerlijke en inclusieve arbeidsmarkt waar bedrijven en organisaties selecteren zonder vooroordelen en op basis van objectieve criteria. De invloed van algoritmen en geautomatiseerde systemen om werkgevers en sollicitanten te matchen zal groter worden in de aankomende jaren. Ik ben voornemens hier onderzoek naar te doen om te bezien wat de impact kan zijn wat betreft discriminatie en hoe hier op geanticipeerd moet worden in de toekomst. Deze casus neem ik hierin mee.
Het achterblijven van verhoogde thuiszorgtarieven |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Zorgvisie «BNT: gemeenten blijven achter met tariefverhoging HHT»1?
Ja.
Klopt het dat het gros van de gemeenten nog geen plannen heeft om de zorgtarieven te verhogen conform de nieuwe CAO voor de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT)?
Het is nog te vroeg om landelijk vast te stellen op welke wijze gemeenten de cao-afspraken, die dit jaar voor de verpleging, verzorging en thuiszorg zijn gemaakt, hebben vertaald naar de gemeentelijke zorgtarieven.
Sociale partners hebben dit jaar op verschillende momenten nieuwe afspraken gemaakt over de arbeidsvoorwaarden in de verpleging, verzorging en thuiszorg:
Op 29 maart is een cao-afspraak over de invoering van een nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulpen bij het Ministerie van Sociale zaken aangemeld. Bij de aanmelding van deze cao-afspraak is tevens een verzoek tot algemeen verbindend verklaring ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De cao-afspraak over de nieuwe loonschaal is op 7 mei jl. algemeen verbindend verklaard. Dat betekent dat de nieuwe loonschaal op basis van de cao-afspraken per 1 april jl. toegepast dient te worden door leden van de bij de cao betrokken werkgeversorganisaties en per 7 mei jl. ook dient te worden toegepast door overige aanbieders van huishoudelijke hulp in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
In juni 2018 is door sociale partners een onderhandelingsakkoord bereikt over een nieuwe cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) met een looptijd van 1 april 2018 tot en met 30 juni 2019. In dit onderhandelingsakkoord is onder andere een algemene salarisverhoging van 4% per 1 oktober 2018 afgesproken. De nieuwe cao is vervolgens bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangemeld en daarbij is een verzoek tot algemeen verbindend verklaring ingediend. Over dit verzoek is op het moment van schrijven nog geen besluit genomen. De nieuwe cao dient door leden van de betrokken sociale partners met terugwerkende kracht te worden toegepast vanaf 1 april 2018. Voor overige (niet-gebonden) aanbieders op het terrein van verpleging, verzorging en thuiszorg dient de cao te worden toegepast vanaf het moment dat deze algemeen verbindend wordt verklaard.
Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en het Besluit reële prijs dienen gemeenten rekening te houden met bovenstaande cao-afspraken bij de vaststelling van hun tarieven. Het vaststellen van lokale tarieven vergt telkens zorgvuldig onderzoek naar de kostenopbouw voor de specifiek gecontracteerde diensten en overleg tussen gemeenten en betrokken aanbieders. Dit onderzoek en het overleg tussen gemeenten en betrokken aanbieders kost tijd. Het is van belang dat gemeenten en aanbieders goede afspraken maken over het proces van tariefvaststelling en de gesprekken hierover tijdig aangaan en transparant voeren.
Over de omgang met jaarlijkse loon- en prijsstijgingen (waarvan de afgesproken algemene salarisverhoging van 4% een voorbeeld vormt) worden doorgaans jaarlijkse of meerjaarlijkse afspraken tussen gemeenten en aanbieders gemaakt. In deze afspraken wordt dan bepaald op welke wijze tarieven worden aangepast ten behoeve van jaarlijkse loon- en prijsstijgingen. De invoering van de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulpen betreft een grotere wijziging in de arbeidsvoorwaarden en vergt derhalve in de meeste gevallen dat de tarieven voor huishoudelijke hulp opnieuw tegen het licht worden gehouden. Doordat de cao-afspraak over de invoering van de nieuwe loonschaal eerst op 29 maart jl. is aangemeld bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het besluit over de algemeen verbindend verklaring eerst op 7 mei jl. is genomen, kon van gemeenten niet verwacht worden dat zij voor 1 april de tarieven hadden aangepast.
Sociale partners hebben dit bij het afsluiten van de cao-afspraak over de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulpen reeds voorzien en in verband hiermee een uitgebreide inwerkingtredingbepaling opgenomen. Deze inwerkingtredingbepaling komt er op neer dat aanbieders de uitbetaling conform de nieuwe loonschaal kunnen opschorten tot (a) 1 januari 2019 of (b) tot het moment dat er met de gemeente overeenstemming over de doorvertaling van de nieuwe loonschaal naar de gemeentelijke tarieven is bereikt (als dit moment voor 1 januari 2019 ligt).
Op grond van deze afspraak hebben gemeenten en aanbieders nog tot 1 januari 2019 de tijd om in goed overleg tot nieuwe tarieven te komen waarin de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulpen is meegewogen. Het Besluit reële prijs vormt hiertoe het kader.
Herkent u het geschetste beeld dat gemeenten achterblijven als het gaat om het hanteren van reële tarieven voor thuiszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat als gemeenten tarieven (blijven) hanteren die onder de kostprijs liggen, dit niet houdbaar is voor thuiszorgorganisaties (met faillissementen en dus ontslagen als gevolg), als ook dat langer thuiswonen daardoor «fictie» wordt?
Ik deel het belang van reële tarieven voor kwalitatief goede en duurzame zorg. Vanwege dit belang is in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 de verplichting opgenomen een reële prijs te hanteren. Deze verplichting is nader uitgewerkt in het Besluit reële prijs. Op grond van dit Besluit dienen gemeenten lokaal in kaart te brengen met welke kosten aanbieders op grond van de gestelde gemeentelijke kwaliteitseisen te maken hebben en daar hun tarief op te baseren.
Bent u het eens met de in het artikel verkondigde stelling, dat gemeenten die tarieven onder een reëel niveau hanteren uiteindelijk in hun eigen voet schieten omdat thuiszorg de goedkoopste vorm van zorg is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten reële tarieven voor thuiszorg gaan hanteren, zodat thuiszorgorganisaties toekomst hebben, hun medewerkers een fatsoenlijk cao-loon kunnen krijgen en cliënten thuiszorg krijgen?
De Wet maatschappelijke ondersteuning en het Besluit reële prijs bevatten waarborgen om te komen tot reële tarieven voor Wmo dienstverlening. Het is aan gemeenten en aanbieders om het Besluit op een goede manier toe te passen in hun overleg en afspraken over tarieven.
Het Besluit reële prijs is op 1 juni 2017 in werking getreden en is derhalve nog relatief nieuw. Om gemeenten en aanbieders te ondersteunen bij de implementatie van het Besluit reële prijs is in 2017 de regiegroep monitoring reële prijs ingesteld. In deze regiegroep zijn Actiz, Btn, FNV, CNV, de VNG en het Netwerk van Directeuren Sociaal Domein (NDSD) vertegenwoordigd. De regiegroep wordt voorgezeten door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Door de regiegroep zijn tot op heden diverse producten vervaardigd en verspreid om gemeenten en lokale partijen te ondersteunen bij de invoering van het Besluit reële prijs.2 Daarnaast heeft de regiegroep de taak op zich genomen om door gemeenten of aanbieders ingebrachte signalen over een (mogelijk) onjuiste toepassing van het Besluit reële prijs te onderzoeken. Hiertoe is een zorgvuldige onderzoeksprocedure afgesproken en is een onafhankelijk deskundige verzocht om de regiegroep te ondersteunen.
Aanvankelijk was afgesproken dat de werkzaamheden van de regiegroep per 1 april 2018 zouden worden beëindigd. De sociale partners hebben dit voorjaar, mede met het oog op de invoering van de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulpen, voorgesteld om de regiegroep nog langer in stand te houden. Ik heb gevolg gegeven aan dit verzoek. Daarom heb ik in overleg met de deelnemende partijen procesafspraken gemaakt zodat de regiegroep de werkzaamheden kan voortzetten tot 1 januari 2019. Sociale partners en VNG hebben het plan om dit najaar nog regionale werksessies voor gemeenten en aanbieders te organiseren. Idee hierbij is dat algemene geleerde lessen vanuit de reeds plaatsgevonden regiegroeponderzoeken tijdens deze werksessies kunnen worden gedeeld met aanbieders en gemeenten, waarmee wordt geïnvesteerd in een lerende praktijk en een goede implementatie van het Besluit reële prijs. Ik juich dit initiatief toe en ben bereid dit te faciliteren.
Naast de werkzaamheden van de regiegroep is recent ook gestart met het in het Besluit reële prijs voorziene evaluatieonderzoek. In dit onderzoek wordt over meerdere jaren breed onderzocht hoe gemeenten en aanbieders invulling geven aan het Besluit reële prijs. De eerste meting vanuit het onderzoek vindt in november 2018 plaats. Bij deze meting zal onder andere breed in kaart worden gebracht (1) of gemeenten de invoering van de nieuwe loonschaal hebben vertaald naar de gemeentelijke tarieven en (2) tot welke tariefwijzigingen dit heeft geleid. De resultaten uit deze meting zijn naar verwachting begin 2019 beschikbaar.
Buiten de regiegroep en het evaluatieonderzoek om hebben de sociale partners recent een tarievenkaart gepubliceerd. Aan deze kaart wordt ook gerefereerd in het artikel dat door u wordt genoemd in vraag 1. Op de tarievenkaart wordt voor individuele gemeenten met vlaggen aangegeven of er volgens de initiatiefnemers van de kaart een reëel tarief wordt gehanteerd. Uit de kaart en de uitspraken die sociale partners op basis van de kaart doen, ontstaat het beeld dat het merendeel van de gemeenten in Nederland achterblijft met de verhoging van de tarieven. Ik kan dit beeld niet rijmen met de afspraken die sociale partners hebben gemaakt ten behoeve van de invoering van de nieuwe loonschaal. Men heeft immers afgesproken dat gemeenten en aanbieders tot 1 januari 2019 de tijd hebben om tot een nieuw tarief te komen. Van achterblijvende gemeenten kan derhalve op dit moment nog geen sprake zijn. Daarnaast strookt het geschetste beeld niet met het beeld dat ik tot op heden heb vanuit de onderzoeken die vanuit de regiegroep zijn uitgevoerd.3
Bent u van mening dat overstijgende afspraken tussen gemeenten en zorgverzekeraars bij kunnen dragen aan het hanteren van reële tarieven voor de thuiszorg? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht overstijgende afspraken tussen gemeenten en zorgverzekeraars vooral nuttig voor een betere samenwerking in de uitvoeringspraktijk. Een direct verband tussen overstijgende afspraken en het betalen van reële tarieven zie ik niet. Gemeenten en zorgverzekeraars zijn vanuit de geldende wetgeving reeds beiden verplicht bij het contracteren van dienstverlening rekening te houden met de geldende wettelijke kaders en reële tarieven te hanteren.
Een onbeantwoorde brief over Palestijnse kinderen in Israëlische detentie |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de organisatie Military Court Watch in december 2015 een brief heeft gestuurd naar onder andere de Nederlandse ambassade in Tel Aviv, waarin wordt aangedrongen op het nemen van stappen opdat Israël stopt met het overbrengen van Palestijnen naar gevangenissen in Israël, wat in strijd is met het internationaal recht?1
Klopt het dat deze brief, ondanks herhaaldelijk aandringen, nog steeds niet is beantwoord? Zo ja, waarom is dat het geval? Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze brief alsnog beantwoord wordt en de Kamer van het antwoord op de hoogte wordt gebracht?
Het bericht dat NRC journalist Koen Greven geen toestemming heeft gekregen om zijn werk te doen in Marokko |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Marokkaanse autoriteiten journalist Koen Greven en een fotograaf verboden hebben om in Al Hoceima hun werk te doen op straffe van confiscatie van hun materiaal en uitzetting uit Marokko1, het bericht dat er twee Spaanse journalisten Marokko zijn uitgezet nadat ze verslag wilden doen van de protesten in de Rif2 en het bericht van de gevangenneming van een journalist van de Britse krant The Guardian?3
Ja.
Hoe beoordeelt u deze inperking van de persvrijheid door de Marokkaanse autoriteiten?
Eén van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd is vrijheid van meningsuiting, als een belangrijk fundament van een democratische rechtsstaat. Dit geldt ook voor het belang van vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten. Accreditatie om als journalist op te treden is soms vereist om betrouwbaarheid en kwaliteit van de pers te waarborgen. Ook in Nederland kan de organisator van een bijeenkomst bijvoorbeeld met het oog op de veiligheid voorwaarden stellen aan de toelating van journalisten. Accreditatie moet echter niet gebruikt worden om de persvrijheid te beperken.
Deelt u de mening dat journalisten altijd in vrijheid hun werk moeten kunnen doen en overheden die dat belemmeren daar op moeten worden aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit met spoed te bespreken met de Marokkaanse autoriteiten? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deze kwestie is door de Nederlandse ambassadeur in Rabat op 20 juli jl. opgebracht bij het Marokkaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, direct nadat de journalist contact had gezocht met de ambassade. De Marokkaanse autoriteiten gaven aan dat de journalist niet beschikte over de noodzakelijke accreditatie om als journalist werkzaam te zijn in Marokko.
Welke mogelijkheden ziet u om de persvrijheid in Marokko te beschermen? Ziet u bijvoorbeeld kansen om organisaties die persvrijheid bevorderen actief te ondersteunen?
De Nederlandse ambassade in Rabat kan journalisten desgevraagd informeren over de geldende regels en hen bijstaan bij de aanvraag en verkrijging van een accreditatie. Dit is de betrokken journalist ook aangeboden. Daarnaast worden maatschappelijke organisaties op het gebied van bevordering van persvrijheid gesteund. In dit kader heeft Free Press Unlimited in het recente verleden met Nederlandse steun een project ondersteund op het gebied van burgerjournalistiek.
Twee Nederlanders die om politieke redenen de toegang tot Israël geweigerd zijn |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat twee Nederlanders op het vliegveld in Tel Aviv om politieke redenen de toegang tot Israël geweigerd zijn? Wat zijn de precieze feiten?
Ja. Op vrijdag 20 juli 2018 werd twee Nederlanders toegang tot Israël ontzegd, nadat zij separaat van elkaar aankwamen op de luchthaven van Tel Aviv. Zij werden bij de douanecontrole terzijde genomen, waarna ze zijn ondervraagd. Gedurende de ondervraging hadden zij niet altijd toegang tot hun bagage, inclusief mobiele telefoon. Uiteindelijk zijn beiden uitgewezen en op een terugvlucht gezet naar de plaats van vertrek (Amsterdam en Londen). Eén van hen moest ongeveer 24 uur wachten op de terugvlucht.
Wat is de formele grond waarop zij zijn geweigerd?
De Nederlandse vrouwen zijn geweigerd op grond van de Entry into Israel-wet omdat ze zich in het verleden op persoonlijke titel positief zouden hebben uitgelaten over de internationale oproep tot Boycot, Desinvesteringen & Sancties (BDS) jegens Israël.
Kunt u bevestigen dat de Israëlische autoriteiten de Nederlanders toegang tot consulaire bijstand en contact met een advocaat hebben onthouden?
Op basis van de informatie die het kabinet heeft kan niet worden bevestigd dat consulaire bijstand expliciet is ontzegd. Wel kan worden vastgesteld dat er geen rechtstreeks contact is geweest tussen de ambassade in Tel Aviv en de twee vrouwen in kwestie. De ambassade heeft contact gehad met de bevoegde Israëlische autoriteiten, nadat via collega’s van de betrokkenen in Nederland melding was gemaakt van de weigering. De ambassade heeft daarbij vastgesteld wat er gaande was, waar de vrouwen zich bevonden en geïnformeerd naar de vervolgacties.
Hoe vaak komt het voor dat burgers uit landen van de Europese Unie Israël niet in komen om politieke redenen? Is dat het afgelopen jaar toegenomen?
Er zijn tot nu toe weinig gevallen bekend van burgers uit andere EU-landen die door Israël zijn geweigerd. Op 24 juli zou een Spaanse BDS-activiste zijn geweerd. Deze weigeringen zouden te maken kunnen hebben met de relatief recente wetgeving die het mogelijk maakt om toegang tot Israël te ontzeggen in verband met BDS. Voor zover bekend is dit de eerste keer dat Nederlandse staatsburgers toegang tot Israël is geweigerd op basis van hun vermeende BDS-standpunten.
Deelt u de mening dat het weigeren van toegang voor de Nederlanders veroordeeld dient te worden? Bent u bereid met de Israëlische autoriteiten contact op te nemen om dit te veroordelen en erop aan te dringen dat zij alsnog het land in kunnen? Zo nee, waarom niet?
Het is betreurenswaardig dat deze twee Nederlanders de toegang tot Israël is ontzegd. Nederland is het gesprek met de Israëlische autoriteiten over deze kwestie aangegaan. Tijdens dat gesprek zijn zorgen geuit over de berichten dat de betrokkenen niet goed zouden zijn behandeld, en werd onderstreept dat Nederland van Israël verwacht dat internationale regels omtrent consulaire bijstand worden nageleefd.
Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren. Dat laat onverlet dat uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het blijft echter een Israëlisch prerogatief om mensen de toegang tot het land te onthouden: zoals elk ander land, gaat Israël over het eigen toelatingsbeleid.
De verklaring (nr. 2) van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17 inzake meldingen en publiciteit over lichamelijke resten op MH17-crashsite |
|
Jan de Graaf (CDA), Foort van Oosten (VVD), Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de verklaring (nr. 2) van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17 van 19 juli 2018, alsmede van twee op 18 en 19 juli 2018 geplaatste berichten op het YouTube-kanaal van de heer Patrick Lancaster?1 2
Ja, er is vanuit het Ministerie van JenV naar aanleiding van de verklaring van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17 een bericht op de IVC-site geplaats. De IVC-site is een besloten website die wordt gebruikt om met nabestaanden te communiceren.
Hieronder vindt u nog het bericht dat vrijdag 20 juli zowel in het Nederlands als in het Engels op de IVC-site is geplaatst:
«Deze week is wederom een filmpje op YouTube geplaatst door een journalist met beelden van mogelijke botfragmenten van slachtoffers van vlucht MH17. Het gaat om een journalist die al twee keer eerder een filmpje online heeft geplaatst met mogelijke botresten. Ook dit filmpje toont beelden die voor nabestaanden schokkend kunnen zijn. Wij betreuren dit. Mocht u het filmpje desondanks willen bekijken, dan kan dat via de link onderaan dit bericht.
Eerder heeft de journalist de mogelijke botfragmenten waarvan hij zegt deze op de crashsite te hebben gevonden, overgedragen aan de lokale autoriteiten. De vondst kon vervolgens dankzij een faciliterende rol van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) naar Nederland worden overgebracht voor nader onderzoek en identificatie door het NFI. In het nieuwe filmpje laat de journalist de botfragmenten echter liggen.
Conform resolutie 2166 van de VN Veiligheidsraad dient een ieder die stoffelijke resten heeft gevonden en/of in bezit heeft op een waardige wijze over te dragen aan de Nederlandse autoriteiten. Er zal contact met de journalist worden opgenomen met het dringende verzoek alle botfragmenten aan de autoriteiten over te dragen. De overheid zal vervolgens de botfragmenten naar Nederland halen voor forensisch onderzoek. Dit proces zal evenals voorgaande keren de nodige tijd in beslag nemen omdat het gebied gevaarlijk is en daardoor niet vrij toegankelijk is.»
Klopt het dat de crashsite van vlucht MH17 door het recovery team (destijds) minutieus is onderzocht? Is het voorstelbaar dat nu nog in substantiële mate stoffelijke resten van slachtoffers van deze vliegramp kunnen worden aangetroffen? Welke verklaring kunt u geven voor het (nu nog) daar vinden van stoffelijke resten van mogelijke slachtoffers?
Er is altijd erkend dat niet valt uit te sluiten dat in de toekomst nog stoffelijke resten of persoonlijke eigendommen kunnen worden gevonden. Het gebied waarin het toestel, de inzittenden en hun persoonlijke eigendommen terecht zijn gekomen is ongeveer 50 vierkante kilometer groot. Er is alles aan gedaan om de stoffelijke resten en persoonlijke eigendommen van de slachtoffers zo zorgvuldig mogelijk te bergen, onder vaak moeilijke omstandigheden.
Met meerdere missies zijn stoffelijke resten en persoonlijke eigendommen zoveel mogelijk geborgen, met behulp van lokale autoriteiten, bewoners en hulpdiensten. Bij de repatriëringsmissie van april 2015 is daartoe een deel van de grond afgegraven en gezeefd. Voor zover te beoordelen aan de hand van de YouTube filmpjes, wordt beweerd dat de botfragmenten in het gebied zijn gevonden dat juist is afgegraven en gezeefd.
Het valt niet uit te sluiten dat er nog stoffelijke resten aanwezig kunnen zijn in het hele crashgebied, maar de mate waarin deze journalist zegt botfragmenten te kunnen vinden op deze specifieke locatie, wordt niet waarschijnlijk geacht.
De procedure om stoffelijke resten van MH17-slachtoffers naar Nederland te halen en te onderzoeken is lastig en tijdrovend. Om een beter beeld te krijgen van wat hierbij komt kijken, zal ik uw Kamer in een separate brief nader toelichting geven op het proces rondom de repatriëring.
Hebben zich het afgelopen jaar, in het bijzonder de afgelopen dagen, mensen gemeld bij de Nederlandse dan wel de Oekraïense autoriteiten of bij enige andere autoriteit waarmee de Nederlandse overheid in verbinding staat, die melding maakten van het aantreffen van stoffelijke resten op de crashsite? Is het u bekend of de heer Lancaster contact heeft gezocht?
Om zorg te dragen voor de repatriëring van nieuwe vondsten zijn in 2015 afspraken met contactpersonen in de regio rondom de crashsite gemaakt. Bij hen kunnen vondsten worden ingeleverd. Deze worden vervolgens, via de Nederlandse ambassade in Kiev, naar Nederland overgebracht voor onderzoek.
Er is nog regelmatig contact met personen in de regio, zij hebben geen melding gemaakt van andere gevonden stoffelijke resten. Er zijn wel recent enkele persoonlijke eigendommen door bewoners bij een contactpersoon ingeleverd. Daaruit blijkt dat bewoners nog alert zijn op vondsten die gerelateerd kunnen worden aan de crash met vlucht MH17.
Zijn er aanwijzingen dat op de crashsite stoffelijke resten zijn neergelegd met de kennelijke bedoeling het onderzoek van het Joint Investigation Team (JIT) in diskrediet te brengen? Zo ja, is bekend wie hiervoor verantwoordelijk moet(en) worden gehouden? Hoe waardeert u in dit verband berichtgeving via het twitter-account @GlasnostGone waar gesteld wordt dat er stoffelijke resten zijn geplaatst na het officieel vrijgeven van de crashsite?
Het JIT is bekend met de berichten en video’s van zowel Patrick Lancaster als de berichten en video’s van @GlasnostGone. Het JIT heeft altijd gecommuniceerd dat het voorstelbaar is dat ondanks de grondige zoektochten tijdens eerdere missies nog stoffelijke resten gevonden zouden kunnen worden. Het JIT onderstreept dat mensen die mogelijke stoffelijke resten vinden, daar uiterst respectvol mee om zouden moeten gaan en deze zouden moeten inleveren bij de lokaal aangewezen contactpersonen.
Indien daadwerkelijk reeds in 2014 of 2015 veilig gestelde botresten op de crashsite zouden zijn neergelegd, zou dat bijzonder respectloos en uiterst pijnlijk zijn voor de nabestaanden. Het JIT is niet bekend met concrete aanwijzingen dat hiervan sprake zou zijn, maar kan ook niet uitsluiten dat dit wel gebeurt.
Welke acties heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om de feitelijke autoriteiten rond de crashsite in Oekraïne (zelfverklaarde Volksrepubliek Donetsk) zorg te laten dragen dat conform resolutie 2166 van de VN Veiligheidsraad stoffelijke resten, waar deze zich ook bevinden in het gebied, verzameld worden en op een waardige wijze worden overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten?
Nederland heeft na de publicatie op YouTube direct contact gezocht met de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en gevraagd de de-facto autoriteiten te wijzen op het feit dat een ieder is gebonden aan resolutie 2166 van de VN Veiligheidsraad, waarin wordt gesteld dat iedereen die stoffelijke resten heeft gevonden en/of in bezit heeft deze op een waardige wijze dient over te dragen aan de Nederlandse autoriteiten.
Daarnaast is de Engelstalige verklaring van het bestuur van de stichting onder de aandacht gebracht van alle Grieving Nations met het verzoek in relevante gremia aandacht voor dit punt te vragen.
Kent u het bericht in de krant Novaya Gazeta d.d. 17 juli 2018 waarin gesteld wordt dat het officiële onderzoek naar de ramp dit najaar zal worden afgerond? Klopt dit bericht?3
Ja dit bericht is bekend en nee, de inhoud van het bericht klopt niet.
De gevolgen van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur «Genoeg werk, maar geen slaapplaatsen voor arbeidsmigranten»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. Door de economische groei neemt de werkgelegenheid toe en in bepaalde sectoren leidt dit tot krapte op de arbeidsmarkt. De toename van arbeidsmigranten hangt hier mee samen. Tegelijkertijd is er een spanning op de woningmarkt. Deze groep arbeidsmigranten, die van belang zijn voor het functioneren van onze economie en maatschappij, hebben een goede plek nodig om te wonen.
Deelt u de verwachting van de uitzendbureaus, dat er op korte termijn onderdak moet komen voor ongeveer 100.000 arbeidsmigranten? Zo ja, deelt u de mening dat hun komst nogal onverantwoord is als er onvoldoende woningen beschikbaar zijn om fatsoenlijk onderdak te kunnen bieden?
De 100.000 huisvestingsplekken komen voort uit een onderzoek op eigen initiatief van het expertisecentrum Flexwonen. Voor dit onderzoek hebben zij gesprekken gevoerd met 40 uitzendbureaus en huisvesters. Dit cijfer is een grove schatting van het expertisecentrum Flexwonen. Dit cijfer geeft echter geen harde onderbouwing voor het precieze aantal benodigde plekken in Nederland en waar de huisvestingsplekken nodig zijn. Het geeft wel weer dat er een behoefte is aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en dat die behoefte gekoppeld is aan de groeiende economie.
De link tussen de komst van nieuwe structurele werkgelegenheid en huisvesting voor de werknemers die buiten Nederland worden aangetrokken zou automatisch gelegd moeten worden om te zorgen voor een goede landing van deze werknemers. Bij de komst van het EMA in Amsterdam is direct ook gekeken en gevraagd om mogelijkheden voor het huisvesten van de hoogopgeleide kenniswerkers. Ook bij de komst van een distributiecentrum of fruitkas, zou het logisch zijn dat deze link wordt gelegd. Deze werknemers spelen een belangrijke rol in onze huidige economie en maatschappij en hebben daarom – net als hoogopgeleide kenniswerkers – een goede plek nodig om te wonen.
Wat is de status van het onderzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoe deze groep beter in beeld kan komen en meegenomen kan worden in rapportages over het woningtekort?2
De nieuwe benadering van het woningtekort zal onderdeel zijn van de jaarlijks rapportage «Staat van de Woningmarkt», die dit najaar door de Minister van BZK aan uw Kamer zal worden verstuurd.
Wat is de status van de handreiking die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de zomer van 2018 zou opstellen voor gemeenten en hun partners om het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten en de leefbaarheid in wijken?
U verwijst naar de ontwikkeling van het instrument voor gemeenten en hun partners om het gesprek over de huisvesting van arbeidsmigranten en andere specifieke doelgroepen te starten en te bespoedigen. Dit instrument is in concept gereed en zal de komende maanden in de praktijk getest en aangescherpt worden. De Minister van BZK verwacht dat het instrument aan het einde van het jaar voor alle gemeenten beschikbaar zal zijn.
Hoe vaak heeft de Inspectie SZW gecontroleerd op de rechtmatigheid van inhoudingen op het loon voor huisvesting en in hoeveel gevallen is een overtreding geconstateerd?
De Inspectie handhaaft de inhoudingen op het loon voor huisvesting mede op basis van de in oktober 2017 in werking getreden Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2017. In verband met deze recente inwerkingtreding is er op dit moment in de interne bestanden van de Inspectie geen informatie beschikbaar over afgeronde zaken. In het kader van de reguliere rapportage als bijvoorbeeld het jaarverslag informeer ik u nader.
Deelt u de mening dat huisvesting van een hoge concentratie van arbeidsmigranten in bijvoorbeeld portacabins ongewenst is? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Ik vind het van belang dat deze mensen goed worden gehuisvest met voldoende privacy en kwaliteit.
Het is aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten. Daarbij moeten zij ook oog hebben voor de leefbaarheid in wijken. Om de druk op reguliere woonwijken behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om deze ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Hoe zij dat doet is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers een lokale aangelegenheid.
Daarnaast kan er op onwenselijke en ongeoorloofde situaties worden gehandhaafd. De gemeente heeft daarin een rol wanneer het gaat om bouw- en woningtoezicht en ruimtelijke ordening. De Inspectie SZW controleert op de arbeidsomstandigheden en op de rechtmatigheid van de inhoudingen op het minimumloon. Verhuurders die een keurmerk hebben, bijvoorbeeld Stichting Normering Flexwonen (SNF), worden regelmatig gekeurd in het kader van de normenset voor het keurmerk.
Door het kabinet wordt verder breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de SNF.
Deelt u de mening dat huisvesting van werknemers op het bedrijventerrein van de werkgever kan leiden tot een ongewenste afhankelijkheidsrelatie tussen werkgever (tevens huurbaas) en werknemer, die verder strekt dan de afhankelijkheid van huisvesting?
Ik ben van mening dat het wenselijk is dat er een zekere afstand bestaat tussen de huisvesting van de arbeidsmigrant en het werk. Arbeidsmigranten komen vaak zonder netwerk naar Nederland op verzoek van de werkgever. Ik zie daarom wel een rol voor de werkgever om de werknemer te helpen bij het zoeken naar woonruimte of het faciliteren van deze woonruimte. Het faciliteren van deze huisvesting mag echter geen verdienmodel vormen voor de werkgever. Daarom is om onwenselijke situaties met betrekking tot inhoudingen te voorkomen per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon ingesteld. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op onder strikte voorwaarden over onder meer de hoogte van de inhouding en de kwaliteitseisen voor de huisvesting
Hoe wordt gecontroleerd of iedereen die langer dan vier maanden per half jaar in Nederland verblijft, zich ingeschreven heeft in de Basisregistratie Personen (BRP)?
Gemeenten controleren zelf niet specifiek of iemand langer dan vier maanden in Nederland verblijft. Om de kwaliteit van de BRP zo hoog mogelijk te houden worden wel veel adresonderzoeken uitgevoerd, zowel op eigen initiatief als onder de paraplu van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit. Bij deze onderzoeken zal de gemeente ook personen tegenkomen die langer dan vier maanden in Nederland zijn en nog als niet-ingezetene geregistreerd zijn. De gemeente kan deze persoon dan wijzen op hun plicht om aangifte te doen of de persoon ambtshalve als ingezetene inschrijven op het Nederlandse adres.
Deelt u de mening dat de plaatselijke bevolking niet beter wordt van de ongebreidelde groei van het aantal kassen, maar juist geconfronteerd wordt met steeds minder groen en steeds meer arbeidsmigranten waar zij niet of nauwelijks mee kunnen communiceren, waardoor de leefbaarheid afneemt?
De gemeenteraad stelt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast waarin de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid zijn vastgelegd. Dit beleid wordt vervolgens nader geconcretiseerd in één of meer bestemmingsplannen. De gemeente betrekt haar inwoners bij de totstandkoming van structuurvisie en bestemmingsplan.
Bij het opstellen van de bestemmingplannen dient de gemeente ook rekening te houden met de provinciale verordening. Als gemeenten dit niet doen, kan de provincie het bestemmingsplan via een «reactieve aanwijzing» geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen.
Provincies hebben daarnaast de taak om te zorgen voor voldoende groene ruimte om en in de steden.
Het is aan gemeenten en provincies om de juiste balans te vinden tussen voldoende groen, een sterke regionale economie en een goede en prettige leefomgeving.
Wat is uw oordeel over de opmerking dat inwoners zich weggejaagd voelen als ze meer Pools dan Nederlands horen in hun buurt?
Het kabinet acht het van belang dat nieuwkomers en mensen die hier komen werken en wonen de Nederlandse taal leren, ter bevordering van hun participatie en zelfredzaamheid in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Taalvaardigheid bevordert ook de oriëntatie op Nederland en contact met Nederlanders. Voor migranten van buiten de EU geldt een inburgeringsplicht, waaronder de verplichting om de taal te leren. Vanwege Europese regelgeving met betrekking tot vrij verkeer is het echter niet toegestaan om een taalverplichting op te leggen aan inwoners van de EU. Het is daarom uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid van de arbeidsmigrant om de Nederlandse taal en gebruiken te leren. Dit kan door vrijwillig deel te nemen aan een inburgeringscursus of een taalcursus te volgen.
Het Rijk attendeert Europese migranten op de verschillende mogelijkheden om de Nederlandse taal te leren in de brochure Nieuw in Nederland. EU-migranten die zich als niet-ingezetene bij een gemeente inschrijven worden gewezen op genoemde brochure. Er zijn vele mogelijkheden om de Nederlandse taal op vrijwillige wijze te leren. In het kader van het programma Tel mee met Taal is er een infrastructuur van taalhuizen en taalpunten ontwikkeld die laaggeletterden (laaggeletterd in de Nederlandse taal) helpt met het vinden van een geschikt taalaanbod. Het kabinet heeft met ingang van 2018 het budget voor de aanpak van laaggeletterdheid met € 5 miljoen per jaar verhoogd en de subsidieregeling Taal op de werkvloer – onderdeel van het programma Tel mee met Taal – verlengd. Ook zijn er verschillende gratis mogelijkheden online beschikbaar om de Nederlandse taal te leren. Voorbeelden hiervan zijn NT2taalmenu.nl of Oefenen.nl. Van deze laatste is bij ons bekend dat een groot gedeelte van de deelnemers hieraan van Poolse afkomst is.
Wat is uw oordeel over de uitspraak dat «we de landbouwindustrie niet in Nederland kunnen houden met de handjes die wij nog over hebben en met wat we willen betalen» en dat «Nederlanders te duur zijn»? Erkent u dat de lonen blijkbaar te laag zijn en dat dit precies de neerwaartse spiraal is waar u tegen moet optreden?
Er is door de groeiende economie op het moment sprake van krapte op de arbeidsmarkt in Nederland. De huidige economische conjunctuur zorgt voor veel kansen voor werkzoekenden. Bepaalde sectoren worstelen echter op het moment met het opvullen van vacatures en kijken daarom over de grenzen om arbeidsmigranten aan te trekken.
Er is in de Europese Unie een vrij verkeer van werknemers dus het staat werkgevers vrij om Oost-Europese arbeidskrachten aan te trekken. Deze hebben, net als Nederlandse werknemers, recht op in ieder geval het minimumloon of het cao-loon. Het vrij verkeer van werknemers zorgt ervoor dat een systeem van tewerkstellingsvergunningen voor Europese arbeidsmigranten niet mogelijk is.
Uit een onderzoek dat SEO Economisch Onderzoek in 2014 naar verdringing door arbeidsmigratie over de periode 2001–2011, volgt dat in veel sectoren het aantal Nederlandse werknemers is afgenomen terwijl het aantal arbeidsmigranten is toegenomen. Dit kan op individueel niveau effect hebben, maar op macroniveau is er geen sprake van verdringing geconstateerd. Op het moment lopen er twee onderzoeken3 naar verdringing en de positie van arbeidsmigranten in Nederland, die een actueler beeld kunnen geven.
Hoe kan het dat er in Nederland honderdduizenden werklozen zijn, maar dat er tegelijk (honderd)duizenden arbeidsmigranten naar Nederland worden gehaald?
Zie antwoord vraag 11.
Wat onderneemt u tegen verdringing, aangezien de instroom van Oost-Europese arbeidsmigranten ongebreideld is? Bent u bereid een systeem van werkvergunningen te overwegen, zodat Nederland alleen arbeidsmigranten toelaat voor functies waar beslist geen Nederlander voor te vinden is?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat inburgering ook verplicht zou moeten worden voor Europese arbeidsmigranten, waarbij kennis van de taal de hoogste prioriteit heeft? Zo nee, wat onderneemt u tegen de vervreemding in buurten waar honderden Oost-Europese arbeidsmigranten komen wonen, terwijl zij geen woord Nederlands spreken?
Zie antwoord vraag 10.
Het instellen van een bouwdepot voor gebouweigenaren in het Groningse aardbevingsgebied |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Liever afgekocht dan weggezakt in ’t moeras»?1
Ja.
Begrijpt u de hierin verwoorde kritiek dat de wijze van implementatie van het besluit om de gaswinning te stoppen ervaren wordt als een vlucht vooruit, waardoor alle deelstappen die de afgelopen jaren zijn gezet op het terrein van schadeafhandeling, versterking, dorpsvernieuwing en nieuw perspectief voor de regio (weer) op losse schroeven zijn komen te staan?
Het besluit om de gaswinning op afzienbare termijn volledig te beëindigen betekent een koerswijziging. De aardbevingsproblematiek die als gevolg van de gaswinning is ontstaan, wordt hiermee bij de oorzaak aangepakt. Dat vraagt om herbezinning op de versterkingsoperatie zoals die nu is ingericht, die nog uitgaat van een voortdurende gaswinning op een winningsniveau hoger dan dat van vandaag en geen rekening houdt met de versnelde en volledige afbouw van de gaswinning. Vanzelfsprekend is met dit besluit niet van de ene op de andere dag het risico op aardbevingen verdwenen. Zolang er woningen zijn die niet aan de veiligheidsnorm voldoen zal, versterking nodig zijn en blijven plaatsvinden. Alle inspanningen zijn erop gericht om ervoor te zorgen dat dit zowel snel als zorgvuldig en volgens de meest actuele inzichten gebeurt, zonder daarbij voorbij te gaan aan in de lopende versterkingsoperatie ontstane verwachtingen.
Het beeld dat alle deelstappen die de afgelopen jaren op verschillende terreinen zijn gezet op losse schroeven zijn komen te staan, herken ik niet. De schadeafhandeling is inmiddels publiek georganiseerd en een wetsvoorstel voor de wettelijke verankering hiervan is op 3 juli 2018 in consultatie gegaan. Daarnaast ben ik met de regio in gesprek over de invulling van een nieuw toekomstperspectief voor de regio. Hierbij koersen we op een gezamenlijke, ambitieuze meerjarige aanpak van Rijk en regio met daarbij passende investeringen, bijvoorbeeld in de vergroening van de industrie, het behoud van het Groningse erfgoed en dorp- en stadsvernieuwing. Ik verwacht uw Kamer dit najaar te informeren over de voortgang.
Wat is uw weerwoord op deze kritiek en welke stappen gaat u zetten (en wanneer) om de zorgen uit het artikel weg te nemen en de Groningers op alle vier de terreinen de duidelijkheid te geven die ze verdienen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het voorstel dat Susan Top, secretaris van het Groninger Gasberaad en auteur van het artikel, doet om een bouwdepot in te stellen voor eigenaren van gebouwen in het aardbevingsgebied, dat eigenaren meer grip geeft op hun situatie doordat zij zelf – binnen een tijdsbestek van vijf jaar – kunnen kiezen om dit bouwdepot in te zetten bijvoorbeeld voor versterken, voor waarde vermeerderende ingrepen of (bij een zelfgekozen vertrek) voor het aflossen van hun restschuld op de hypotheek?
Op dit moment vindt een herijking van de versterkingsaanpak plaats aan de hand van het advies van de Mijnraad en de afspraken op hoofdlijnen die de regiobestuurders en ik naar aanleiding daarvan hebben gemaakt (Kamerstuk 33 529, nr. 502). In het kader van de ontwikkeling van een nieuwe aanpak worden verschillende mogelijkheden om invulling te geven aan het advies, waaronder ook de mogelijkheid van een bouwdepot, in samenhang verkend en afgewogen.
De maatschappelijke organisaties die tot nu toe betrokken zijn geweest bij de versterkingsoperatie, zullen ook in het proces om tot een nieuwe versterkingsaanpak te komen worden betrokken in aanloop naar bestuurlijke besluitvorming. Mijn streven is om uw Kamer op korte termijn te informeren over de voortgang.
Bent u middels dit onderzoek bereid de Kamer inzicht te bieden in de mogelijke voor- en nadelen van deze benadering en deze benadering ook te laten beoordelen in vergelijking met het op dit moment gevoerde beleid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het Groninger Gasberaad te laten deelnemen aan de begeleidingscommissie van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
De Nederlandse Spoorwegen (NS) die breekt met de belofte om driekwart van het afval op stations te scheiden in 2020 |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De reiziger wordt gefopt: afval op stations wordt niet gescheiden opgehaald»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de NS haar belofte niet nakomt om op stations en in treinen in 2020 driekwart van het afval gescheiden in te zamelen door enerzijds te weinig combinatiecontainers te plaatsen waarin reizigersafval gescheiden kan worden opgehaald en anderzijds door apart verzameld afval alsnog op een hoop te gooien?
In 2015 hebben het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Ministerie van Economische Zaken met ProRail en NS als initiërende partijen de Green Deal Afvalreductie en -recycling op treinstations en in treinen ondertekend. De Green Dealaanpak is bedoeld om knelpunten in kaart te brengen en samen innovatieve oplossingen te zoeken, waarbij de rijksoverheid een faciliterende rol heeft. Door middel van pilots is kennis en ervaring opgedaan over afvalscheiding op stations en in treinen, en boeken NS en ProRail voortgang als het gaat om het verminderen van afval en het scheiden van afval in treinen en op stations. Inmiddels kunnen reizigers op 12 grotere stations2 hun afval scheiden door het papieren afval in een van de ruim 600 geplaatste afvalbakken voor papier te deponeren. Voor deze stations geldt dat NS en ProRail pilots uitvoeren en zoeken naar optimalisatie om het proces van afval scheiden over de hele keten efficiënter en gemakkelijker te maken. NS en ProRail werken aan de realisatie van de ambities vastgelegd in de Green Deal en zij nemen daarbij de lessen mee over wat wel en niet werkt op stations en in treinen. Ik deel daarom niet uw conclusie dat de NS haar afspraken niet zou nakomen.
Deelt u de mening dat de NS zich te makkelijk ervan afmaakt door te zeggen dat afvalscheiding te duur is, te veel tijd kost en te moeilijk is, aangezien zij zich bewust was van mogelijke obstakels toen zij haar handtekening zette onder de ambities van de Green Deal in 2015? Zo nee, waarom niet?
NS en ProRail hebben zich de afgelopen jaren ingespannen om de ambities voor 2020 waar te maken. Stations hebben met specifieke omstandigheden en veiligheidsvoorschriften te maken. De Green Dealaanpak is juist bedoeld om deze knelpunten in kaart te brengen en samen op te lossen.
Deelt u de mening dat de NS zich te makkelijk ervan afmaakt door te zeggen dat het ontbreekt aan benodigd materiaal zoals combinatiecontainers, terwijl een voorman schoonmaak wél een dummy hiervoor weet te maken en operationeel op stations weet te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op station Rotterdam Centraal zijn NS en ProRail begonnen met succesvol afval scheiden zonder combinatiecontainer. Station Amsterdam Centraal is groter en logistiek complexer. Daar is maatwerk nodig. De combinatiecontainer is hiervoor mogelijk een oplossing. NS onderzoekt op dit moment of deze versie van de combinatiecontainer ook op andere stations bruikbaar is en zal later bepalen of de container in productie kan worden genomen.
Deelt u de mening dat het «dodelijk» is voor de motivatie van mensen als ze zien dat gescheiden afval alsnog in een container wordt gekieperd? Deelt u de mening dat dit haaks staat op de ambitie in de Green Deal om consumentengedrag positief te beïnvloeden en reizigers te stimuleren om afval te scheiden? Zo nee, waarom niet?
Afval scheiden begint bij de bron. Reizigers moeten gemotiveerd zijn en gefaciliteerd worden om het afval goed gescheiden weg te gooien. Reizigers moeten er daarna op kunnen rekenen dat dit afval gescheiden wordt aangeboden aan de inzamelaar. Alle partijen binnen de Green Deal werken eraan om hier invulling aan te geven.
Heeft de NS de bekendheid van haar proef waarbij klanten die een eigen beker meebrengen 25 cent minder betalen voor koffie al weten te verbeteren? Vindt u dat de NS zich voldoende inspant om van deze proef – reeds toegezegd in 2015 als onderdeel van de Green Deal en gestart in 2016 – een succes te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Uit de praktijk blijkt dat reizende mensen moeilijk te verleiden zijn een eigen kop mee te nemen. Bij NS krijgen klanten korting als ze een eigen beker meenemen. Het gebruik is beperkt (<2%). Dit blijkt zowel uit de proef bij de Kiosk, als bij de Starbucks die de kortingspropositie op het station al meerdere jaren breed uitdraagt. Hiermee lijkt het geven van extra bekendheid aan de proef niet de enige oplossing die de problematiek wegneemt. NS zoekt daarom tevens naar andere mogelijkheden. Zo wordt een proef gestart om op station Zwolle koffiebekers als aparte stroom in te zamelen en te recyclen. Zie ook antwoord 12.
Heeft de NS geld gekregen voor de Green Deal (nr. 180, Afvalreductie en -recycling op stations en in treinen)? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De bijdrage van de rijksoverheid bestaat uit het delen van kennis, het doen van onderzoek en het oplossen van juridische belemmeringen die het scheiden van afval van stations in de weg staan. Bij de start is € 90.000 beschikbaar gesteld voor het doen van onderzoek. Alle investeringen die gedaan zijn voor afval scheiden op stations en in treinen zijn door NS en ProRail bekostigd.
Wat zijn de consequenties voor de NS nu zij haar afspraak uit de Green Deal niet weet waar te maken?
Bij de Green Deals is het de bedoeling dat er ambitieuze doelen worden gesteld en dat er tevens door de betrokken partijen wordt geëxperimenteerd en geleerd. ProRail en NS hebben in dit kader een koploperspositie ingenomen voor afvalscheiding in openbare ruimtes, waarbij ook andere sectoren kunnen profiteren van de lessen die uit de experimenten worden geleerd. Zij zetten zich bovendien onverminderd in voor de ambities uit de Green Deal. De afspraken uit de Green Deal hebben betrekking op het jaar 2020; een conclusie over de uiteindelijke realisatie kan nog niet worden getrokken.
Op welke wijze heeft u de vorderingen in deze Green Deal gemonitord en op welke wijze heeft u bijgestuurd?
Mijn ministerie is nauw betrokken bij de vorderingen van de Green Deal, hierover is regulier overleg. Vanuit het Rijksbrede Programma Circulaire Economie zijn diverse bijeenkomsten georganiseerd voor kennisdeling over afvalscheiding buitenshuis. Daarbij staan ook de knelpunten ten aanzien van afvalinzameling en -verwerking op de agenda.
Deelt u de mening dat u voldoende actief bent geweest in deze Green Deal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe luiden uw plannen om de afgesproken ambities alsnog waar te maken? Wilt u die plannen toelichten?
De afgesproken ambities betreffen ambities van alle drie partijen die de Green Deal hebben ondertekend. Voor wat het Rijksaandeel betreft, geldt dat uit de Green Deal Afvalreductie en -recycling op treinstations en in treinen nu al belangrijke lessen getrokken kunnen worden. Zoals ik heb aangegeven in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zet ik mij in voor het verbeteren van de inzameling van bedrijfsafval. Ook werk ik met bedrijven zoals NS en ProRail aan mogelijkheden voor het scheiden en recyclen van verpakkingen en worden bedrijven en overheden ondersteund met projecten gericht op inkoop en innovatie van verpakkingen.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Van Brenk/Wassenberg2 waarin wordt verzocht afspraken te maken met grote koffieketens op stations om het aantal gebruikte koffiebekers terug te brengen?
Het kabinet is verheugd dat de Europese Commissie onlangs een conceptrichtlijn heeft gepubliceerd met betrekking tot de reductie van eenmalig te gebruiken plastic producten die na afdanking vaak in het zwerfvuil terechtkomen, zoals de koffiebekers voor eenmalig gebruik. In anticipatie op de Europese regelgeving maak ik afspraken met relevante partijen om het gebruik van de eenmalige plastic producten (waaronder de on-the-go koffiebekers) te reduceren, bijvoorbeeld door de eigen meeneembeker meer gangbaar te maken. NS start bovendien deze maand een proef met het inzamelen van koffiebekers op station Zwolle. Mijn streven is om grote horecaketens, die vaak op stations aanwezig zijn, hierin samen te laten werken, want opschaling is een belangrijke sleutel tot het succesvol sluiten van de kringloop.
De Primarkpremie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «FNV wil strengere regels voor lage-inkomensvoordeel»?1
Ik heb nog geen signalen ontvangen die de stelling van de FNV onderschrijven dat het LIV een loonsverhoging in de weg zou staan. In het eerste halfjaar van 2018 zijn de cao-lonen2 met 1,8 procent toegenomen. De cao-loonontwikkeling van de eerste maand in het derde kwartaal bedraagt 2,2 procent3. Bovendien stijgen de uurloongrenzen van het LIV elk jaar mee met de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon. Dus bij een dergelijke loonstijging blijft het recht op LIV bestaan. Aan de andere kant is de regeling pas recent ingevoerd en er zijn daarom nog geen harde cijfers bekend over de effecten op de loonvorming. Gedragseffecten rondom de uurloongrenzen zijn bovendien niet helemaal uit te sluiten. Voor mij staat het stimuleren van werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt voorop.
Herkent u de signalen die de vakbond krijgt, dat bedrijven de lonen met opzet laag houden om van de lage-inkomensvoordeel (LIV)-regeling te kunnen blijven profiteren?
Zie antwoord vraag 1.
Is er sprake van afname van werkgelegenheid in de loongroepen vlak boven de LIV-grens?
De werkgelegenheid neemt over de hele linie toe. In het tweede kwartaal van 2018 hadden ruim 8,7 miljoen mensen betaald werk. Ten opzichte van het eerste kwartaal van 2018 is het aantal werkenden met 51 duizend toegenomen4. Hoe de werkgelegenheidseffecten zijn verdeeld over de loongroepen kan worden betrokken bij de geplande evaluatie. De regeling is immers net nieuw en er zijn daarom nog geen harde cijfers beschikbaar over de werkgelegenheidseffecten.
Bent u bereid bijvoorbeeld het Centraal Planbureau (CPB) te laten onderzoeken of het LIV de loonontwikkeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt afremt?
Een onderzoek door het CPB lijkt mij prematuur. Het LIV is pas afgelopen maand voor het eerst uitbetaald. Bovendien is in de vormgeving van het LIV al rekening gehouden met grenseffecten. Zo stijgen de uurloongrenzen van het LIV elk jaar mee met de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon, zodat bij een dergelijke loonstijging het recht op LIV blijft bestaan. Daarnaast is er, om grenseffecten te beperken, in de vormgeving voor gekozen om het LIV geleidelijk af te bouwen van € 2.000 voor lonen tussen 100% en 110% van het WML naar
€ 1.000 voor lonen tussen 110% en 125% van het WML.
Hoeveel LIV-subsidie kreeg Primark over het jaar 2017? Kunt u dit uitsplitsen naar jeugd-LIV en regulier LIV?
Eerder dit jaar heb ik uw Kamer onderstaand overzicht verstrekt van de verdeling van de LIV-gelden op sectorniveau.
33
Horeca algemeen
13%
17
Detailhandel en ambachten
12%
52
Uitzendbedrijven
7%
12
Metaal- en technische bedrijfstakken
6%
66
Overheid, overige instellingen
6%
42
Groothandel II
5%
45
Zakelijke dienstverlening III
5%
1
Agrarisch bedrijf
5%
35
Gezondheid
4%
20
Havenbedrijven
4%
19
Grootwinkelbedrijf
4%
18
Reiniging
3%
44
Zakelijke dienstverlening II
3%
51
Algemene industrie
3%
32
Overig goederenvervoer
2%
41
Groothandel I
2%
64
Overheid, provincies en gemeenten
2%
10
Metaalindustrie
1%
13
Bakkerijen
1%
16
Slagers overig
1%
43
Zakelijke dienstverlening I
1%
50
Voedingsindustrie
1%
55
Overige takken van bedrijf en beroep
1%
Overige sectoren
8%
100%
Voor de sectorindeling is aangesloten bij de sectorcode WGA.
Afgerond op een heel getal.
Uit dit overzicht blijkt dat de horeca en de detailhandel de grootste ontvangers zijn. Ik acht het, vanuit privacy overwegingen, niet wenselijk om dit soort bedrijfsvertrouwelijke informatie op werkgeversniveau te verstrekken.
Wilt u dit ook voor McDonalds, H&M, Zara, Jumbo en Albert Heijn aangeven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de tien grootste ontvangers van een LIV-subsidie?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe biedt u transparantie over wat met het belastinggeld via het LIV gebeurt?
Het LIV wordt verstrekt op basis van objectieve voorwaarden die in de wet zijn vastgelegd. Hiermee is de basis gelegd voor een rechtmatige uitvoering. Daarnaast worden de middelen die gemoeid zijn met het LIV via de begroting SZW verantwoord. Ik ben graag bereid met uw Kamer daarover in debat te gaan tijdens de begrotingsbehandeling.
In welke mate wordt het LIV ingezet voor subsidiëring van werknemers die vanuit andere Europese landen in Nederland aan het werk gaan?
In mijn brief van 18 februari jl. met daarin een overzicht van de verdeling van de LIV-gelden over de sectoren (zie ook vraag5, heb ik aangegeven dat dit naar verwachting een geringe fractie is van het totaal. Zoals ik in het AO Arbeidsmarktbeleid van 14 februari jl. heb toegezegd zal ik de vinger aan de pols houden met betrekking tot samenloop van LIV en de ET-regeling en uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar informeren. UWV is bezig met de voorbereiding van een analyse op de beschikbare data in de polisadministratie. Ik verwacht u nog voor de begrotingsbehandeling over de uitkomsten te kunnen informeren.
Hoeveel procent van de LIV-subsidie wordt uitgekeerd voor personen voor wie ook gebruik wordt gemaakt van de extraterritoriale kostenvergoeding (ET-regeling), die dient voor aftrek van extra (huisvestings)kosten voor mensen van buiten Nederland die hier komen werken? Indien dit niet bekend is; bent u bereid dit te laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel procent van het LIV wordt besteed aan mensen uit het doelgroepenregister?
De mensen met een arbeidsbeperking van de banenafspraak die geregistreerd zijn in het doelgroepregister, komen over het algemeen niet in aanmerking voor het LIV, omdat er specifiek voor deze groep een LKV doelgroep banenafspraak is
gekomen met ingang van 1 januari 2018. Daarbij wordt aangetekend dat het LIV en LKV niet kunnen samenlopen (alleen het hoogste bedrag van de twee regelingen wordt uitbetaald). Na afloop van het LKV, voor nieuwe gevallen voor het eerst vanaf 2021, kunnen deze mensen wel onder het LIV-regime vallen, omdat het LKV gemaximeerd is op drie jaar.
Is het midden- en kleinbedrijf (MKB) representatief vertegenwoordigd bij de uitkering van LIV-subsidies?
De grootte van het bedrijf is geen criterium voor toekenning van het LIV. In dit licht is het moeilijk cijfermatig te onderbouwen hoe groot het aandeel van het MKB is.
Onderkent u dat het feit dat toeslagen voor werknemers meegeteld worden bij het vaststellen van het totale loon, een perverse prikkel vormt voor werkgevers om zo min mogelijk toeslagen af te spreken in de CAO?
Het afsluiten van een CAO valt onder de verantwoordelijkheid van sociale partners. Beide partijen onderhandelen hierover om te komen tot een fatsoenlijke beloning. Dat hierbij rekening wordt gehouden met bestaande fiscale regelingen is onderdeel van het onderhandelingsproces.
Vindt u deze subsidie voor grote winstgevende bedrijven zoals Primark en Jumbo gerechtvaardigd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen?
De grootte en/of de winstgevendheid van een bedrijf is geen criterium voor het recht op LIV. Het LIV beoogt met een gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt het voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken om mensen met een loon tussen 100% en 125% van het minimumloon in dienst te nemen en te houden. Op deze manier worden de lasten op arbeid lager en nemen de kansen op werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt toe zonder dat dit ten koste gaat van de inkomenszekerheid van werknemers. Dit geldt ook voor supermarkten en modeketens.
Betaaltermijnen aan mkb’ers |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mkb’er wacht lager op betalingen»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Kunt u verklaren waarom uit het onderzoek van Betaalme.nu blijkt dat ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb'ers) gemiddeld langer moeten wachten op betalingen terwijl in de beantwoording van de vragen van de leden Wörsdörfer en Veldman2 juist gesteld wordt dat bedrijven hun facturen sneller betaald krijgen?
De beantwoording van de Kamervragen waar u aan refereert was gebaseerd op de monitor van Graydon (Barometer Betaalgedrag over 2017) die op dat moment de meest actuele informatie bevatte. Betaalme.nu heeft in het voorjaar van 2018 onder een beperkte groep mkb’ers navraag gedaan naar de betaaltermijnen. Tevens is inmiddels de Graydon Barometer Betaalgedrag over de eerste helft van 2018 uitgekomen die de meting van Betaalme.nu bevestigt. Beide onderzoeken hebben evenwel een beperktere scope dan de jaarrapportage en zijn daarom niet één op één vergelijkbaar. Voor het onderzoek van Betaalme.nu geldt dit in termen van doelgroep en voor de halfjaarrapportage van Graydon in termen van tijd en seizoenseffecten.
Deelt u de mening dat de strengere wetgeving juist een verbetering van betaalgedrag aan onder meer mkb’ers tot doel had?
Ja, die mening deel ik. Ik roep uw Kamer evenwel in herinnering dat in de reactie van de toenmalige Minister van Economische Zaken op het initiatiefwetsvoorstel van 19 februari 20163 reeds is aangegeven dat niet te garanderen is dat de wet dit positieve effect op betaaltermijnen ook daadwerkelijk zal hebben.
Bent u bereid de evaluatie van de wetgeving met het oog op het tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen die begin 2019 gepland staat al in het najaar van 2018 uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het starten van een evaluatie eerder dan het geplande tijdstip van medio 2019 acht ik niet zinvol. De wetgeving bestaat uit twee componenten, waarvan de tweede pas op 1 juli 2018 in werking is getreden. Dit betreft de verplichte aanpassing tot maximaal 6 maanden van overeengekomen betaaltermijnen in lang lopende overeenkomsten tussen grote afnemers en kleinere aanbieders. In het MKB-actieplan heb ik echter reeds aangegeven dat ik met ondernemers in contact ben om tot het moment van evaluatie de markt te monitoren.
Wilt u bij de invulling van de evaluatie expliciet onderzoek doen naar eventuele aanvullende voorwaarden die afnemers mogelijk stellen aan mkb’ers voor een tijdige betaling? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan niet op voorhand beloven naar aanvullende voorwaarden te kijken. De betaaltermijn is een onderdeel van het contract tussen afnemer en toeleverancier dat een veelheid aan afspraken omvat. Deze afspraken zijn alleen te vinden in die privaatrechtelijke overeenkomst die tussen partijen gesloten wordt. Dit maakt deze informatie bijzonder moeilijk vindbaar en verifieerbaar. Te zijner tijd zal een afweging gemaakt moeten worden tussen het nut van deze gegevens en de kosten van zo’n onderzoek. Verder is de overeenkomst het resultaat van onderhandeling tussen partijen die weliswaar niet altijd gelijkwaardig zijn aan elkaar, maar wel beide hun akkoord geven. In die zin rust er ook een eigen verantwoordelijkheid op beide contractpartijen om niet in te stemmen met voorwaarden die (te) nadelig zijn.
Wilt u tevens in kaart brengen hoe de kaders voor betaaltermijnen zijn in ons omringende landen en daarbij bezien of sprake is van een gelijk speelveld op de Europese interne markt? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving inzake betaaltermijnen is gebaseerd op de Richtlijn 2011/7/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand in handelstransacties. De Europese Commissie monitort de implementatie van de richtlijn en de ontwikkelingen met betrekking tot betaaltermijnen in de lidstaten en rapporteert hierover4.
Bij deze periodieke evaluaties worden ook best practices in de lidstaten betrokken. De rapportages van de Europese Commissie voorzien in de informatiebehoefte omtrent de stand van zaken van het beleid in omringende landen.
Wilt u, tot slot, ook ingaan op de risico’s van een trend van langere betaaltermijnen voor mkb’ers die concurreren met grote bedrijven die minder geraakt worden door langere betaaltermijnen?
Blijkens onderzoek van Betaalme.nu ervaren ondernemers op dit moment weinig hinder van lange betaaltermijnen. Dit hangt vermoedelijk samen met de lage rentestand en de gunstige economische omstandigheden. In principe is dit een goed moment, ook voor minder sterke leveranciers op de markt, om de betaaltermijnen die zij hun afnemers bieden wat in te korten. Aan de gemeten betaaltermijnen is (nog) niet zichtbaar dat ondernemers deze gelegenheid ook inderdaad aangrijpen. Risico’s ontstaan vooral wanneer de marktomstandigheden op enig moment verslechteren. Dan kunnen lange betaaltermijnen opnieuw leiden tot liquiditeitsproblemen bij het mkb.
De blootstelling aan Chroom-6 bij de Koninklijke Marine |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de leverancier van de boten een garantie heeft afgegeven dat de boten vrij van Chroom-6 waren? Indien zo’n garantie is afgegeven en er toch Chroom-6 is aangetroffen, wat betekent dit dan? Welke consequentie wordt daaraan verbonden?
Ja, de leverancier heeft bij de offerte verklaard dat er geen kankerverwekkende stoffen toegepast zullen worden. Chroom-6 is een kankerverwekkende stof. Defensie heeft in 2009 aan de leverancier een opdracht verstrekt om Fast Raiding, Interception and Special Forces Craft (FRISC) vaartuigen te leveren die vrij zijn van kankerverwekkende stoffen.
Op dit moment wordt onderzocht welke onderdelen met chroom-6 zijn behandeld. Op het moment dat de resultaten van dit onderzoek bekend zijn én blijkt dat er inderdaad sprake is van behandeling met chroom-6, zullen we uiteraard nadere maatregelen treffen bij onderhoud aan de FRISC-vaartuigen. Voorts zal ik in een dergelijke situatie de leverancier aansprakelijk stellen voor geleden of in de toekomst mogelijkerwijs nog te lijden schade.
Bent u bereid bij de aankoop van materieel contractueel vast te leggen dat deze geen chroom-6 houdende verf mag bevatten en dat bij het onderhoud ervan Chroom-6 houdende verf benodigd is? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat gebeurt al. Bij de verwerving van materieel hanteert Defensie een lijst van verboden en beperkt toepasbare stoffen (sinds 2014 bekend als List Banned and Restricted Substances). Bij marktverkenningen voor de verwerving van materieel worden producenten/leveranciers geïnformeerd over de restricties voor het toepassen van stoffen om milieubelasting en blootstelling aan gevaarlijke stoffen te reduceren.
Ten aanzien van chroom-6 wordt bij verwerving van materieel (met uitzondering van luchtvaartuigen), vermeld: «De wetgever staat niet toe dat nieuw aan te schaffen militaire landvoertuigen, schepen en gronduitrusting zijn voorzien van een corrosiewerend coatingsysteem, welke chroom-6 verbindingen bevatten».
Ten aanzien van chroom-6 wordt het volgende bij verwerving van luchtvaartuigen vermeld: «De wetgever staat niet toe dat een coatingsysteem welke chroom-6 bevat op die vliegtuigdelen wordt aangebracht, waarvoor de Original Equipment Manufacturer (OEM) een chroom-6 vrij coatingsysteem heeft gecertificeerd. Indien een chroom-6 houdend coatingsysteem wordt toegepast, moet het gehalte aan chroom-6 verbindingen zo laag zijn als technisch verantwoord is».
Defensie staat het toepassen van chroom-6 houdende verf dus in de regel niet toe; er zijn vaak alternatieven beschikbaar. Op het moment dat deze alternatieven voorhanden zijn, is er geen noodzaak meer aanwezig om chroom-6 houdende verf tijdens onderhoud van materieel aan te brengen. Echter, een beperkt aantal gevallen (vaak luchtvaart gerelateerd) is ook bij onderhoud toepassing van chroom-6 houdende verf noodzakelijk.
Het rapport ‘Report on the Situation of Human Rights in Kashmir’ |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Report on the Situation of Human Rights in Kashmir van de Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights?
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in dit rapport?
Het is betreurenswaardig dat Pakistan en India het onafhankelijke OHCHR-onderzoeksteam geen toegang tot de regio heeft verleend. De informatie over de mensenrechtensituatie is dan ook onder andere via contacten met mensenrechtenverdedigers, ngo’s en journalisten verzameld. De OHCHR heeft deze informatie niet via eigen onderzoek ter plekke kunnen verifiëren.
Heeft Nederland of de EU of één van de Europese bondgenoten zich binnen de VN uitgesproken over dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Nederland, noch de Europese Unie of een van de andere EU-lidstaten, heeft zich uitgesproken over het rapport dat op 14 juni 2018 door de OHCHR openbaar werd gemaakt en op 19 juni 2018 in Geneve in de VN-Mensenrechtenraad aan de orde kwam. Het rapport is nauwelijks onderwerp van gesprek geweest, mede door de hoeveelheid landensituaties die op dat moment speelde in de VN-Mensenrechtenraad. India, Pakistan en Bhutan waren de enige landen die tijdens het debat reageerden op het specifieke rapport.
Onderschrijft u de aanbeveling van de High Commissioner for Human Rights aan de Mensenrechtenraad om een onderzoekscommissie op te zetten om een alomvattend onafhankelijk internationaal onderzoek te ondernemen naar mensenrechtenschendingen in Kashmir?
Alle lidstaten van de Europese Unie, waaronder Nederland, vinden dat vermeende mensenrechtenschendingen transparant en onafhankelijk onderzocht moeten kunnen worden, in lijn met internationale verplichtingen. Het is van belang dat alle partijen aan een dergelijk onderzoek meewerken door toegang te verlenen en informatie te verschaffen. De OHCHR doet onafhankelijk onderzoek. Op basis van de uitkomsten van volgende onderzoeken moet worden bezien of er voldoende steun en noodzaak is om naar een zwaardere vorm van onderzoek over te gaan.
Deelt u de mening dat India en Pakistan toegang zouden moeten verlenen aan de VN-instellingen en Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) om vermeende mensenrechtenschendingen te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Welke vervolgacties zouden in uw ogen binnen de VN genomen moeten worden om de aanbevelingen uit het rapport op te volgen? Hoe zou Nederland hieraan kunnen bijdragen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat u in uw brief aan de Tweede Kamer van 18 juli jl. schrijft de aanstoot te betreuren die u heeft gegeven door de uitspraken? Klopt het dat u slechts de ophef betreurt en niet de bewoordingen?1
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 juli jl. (Kamerstuk 34 775-V, nr. 89) heb ik geschreven dat mijn inbreng tijdens de besloten bijeenkomst Touch Dutch Base deels erop gericht was te prikkelen. Om dat doel te bereiken heb ik de scherpte van de discussie opgezocht en illustraties en bewoordingen gebruikt die niet alleen ongelukkig maar ook onzorgvuldig zijn. Dat had ik niet moeten doen, zeker niet in mijn rol als Minister van Buitenlandse Zaken. Dit spijt mij.
Staat u nog altijd achter de inhoud van uw uitspraken, los van of u tevreden bent met de maatvoering van uw bewoordingen en de effecten van uw bewoordingen?
Zoals in mijn brief van 18 juli jl. en hierboven aangegeven heb ik mijn uitspraken deels gedaan om te prikkelen en de discussie tijdens de besloten bijeenkomst te voeden. Teneinde een compleet beeld te geven van de uitspraken tijdens deze bijeenkomst, is het gehele transcript als bijlage toegevoegd2. Aangezien het een transcript betreft van een besloten bijeenkomst, zijn de namen van de vragenstellers weggelaten. Ik ben de discussie aangegaan tegen de achtergrond van mijn motivatie om als Minister van Buitenlandse Zaken, samen met het ministerie en de ambassades wereldwijd, het hoofd te bieden aan serieuze onderliggende maatschappelijke vragen en internationale uitdagingen.
Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat mijn inzet als Minister van Buitenlandse Zaken ten volste gericht is en zal blijven op multilateralisme, juist in het Nederlands belang. In die context heb ik tijdens de bijeenkomst ook gesproken over de grote veranderingen die zich voordoen in de wereld en het door mensen ervaren van een verlies aan zekerheden dat daarmee gepaard gaat. Ik doelde met mijn uitspraken over de multiculturele samenleving bijvoorbeeld op spanningen die in de samenleving (kunnen) ontstaan wanneer sprake is van een grote en/of ongecontroleerde komst van irreguliere migranten en op de zorgen die dat geeft bij mensen in diezelfde samenleving. Zo heb ik gezegd dat we ook goed naar die mensen moeten luisteren en hun zorgen – waar die terecht zijn – serieus moeten nemen. Ik heb daaraan toegevoegd dat ik vind dat Nederland een humaan asielbeleid moet blijven voeren en dus open moet zijn en blijven voor die mensen die op de vlucht zijn en daadwerkelijk hulp nodig hebben, maar tegelijkertijd selectief en helder moet zijn naar diegenen die niet binnen die categorie vallen.
Mijn uitspraak over dat het waarschijnlijk in onze genen zou zitten om in een overzichtelijke groep te leven en we daardoor niet goed in staat zijn binding aan te gaan met ons onbekende mensen had ik niet moeten doen. Mijn woorden zijn op geen enkele manier bedoeld als vrijbrief voor racisme of uitsluiting van bepaalde bevolkingsgroepen. Het in goede banen leiden van de komst van nieuwkomers en hun voorspoedige integratie in de Nederlandse samenleving is een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid. Ik onderschrijf dat beleid volledig.
Ten aanzien van mijn uitspraken over burden sharing heb ik getracht te wijzen op de gevoeligheden die spelen bij het proces om te komen tot een solidair asielbeleid binnen de EU, waarbij lidstaten elkaar onderling steunen, bijvoorbeeld door middel van een herverdelingsmechanisme. Binnen dit vraagstuk hebben lidstaten uiteenlopende belangen en verschillende ideeën over de gewenste uitkomst van dit proces. Ook hierbij heb ik voorbeelden en bewoordingen gebruikt die ik zorgvuldiger had moeten kiezen en formuleren. Dat heb ik ook erkend in de contacten die ik naar aanleiding van mijn uitspraken heb gehad met mijn Poolse en Tsjechische ambtsgenoten. Ondanks de bestaande gevoeligheden en obstakels blijft het kabinet vertrouwen hebben in de onderhandelingen en zal onverminderd worden ingezet op een solidair asielbeleid binnen de EU. Nederland verwelkomt in dat kader ook het Commissievoorstel – voor de volgende Meerjarig Financieel Kaderperiode – om een sterkere koppeling te maken tussen aan de ene kant de opname en integratie van asielgerechtigde migranten en aan de andere kant de toekenning van structuurfondsen.
Zijn er uitspraken waar u niet achter staat? Vindt u bijvoorbeeld echt dat «waarschijnlijk ergens diep in onze genen we een overzichtelijke groep willen hebben om mee te jagen of om een dorpje te onderhouden. En dat we niet goed in staat zijn om een binding aan te gaan met ons onbekende mensen»? Zo ja, over welke uitspraken gaat het dan concreet en bent u ook bereid deze onverkort terug te nemen? Zo nee, waarom niet?
Hierbij verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 1 en 2.
Deelt u de mening dat het op deze manier onderscheid maken tussen verschillende groepen in de samenleving slecht is voor Nederland en op geen enkele manier door de beugel kan?
Mijn woorden waren op geen enkele manier bedoeld als vrijbrief voor racisme of uitsluiting van bepaalde bevolkingsgroepen. Ik heb in mijn uitspraken dan ook op geen enkele wijze onderscheid willen maken tussen verschillende groepen binnen de Nederlandse samenleving.
Heeft u in andere, al dan niet besloten, (inter)nationale gremia soortgelijke uitspraken gedaan? Zo ja, op welke momenten?
In mijn rol als Minister van Buitenlandse Zaken heb ik niet eerder soortgelijke uitspraken gedaan in (inter)nationale gremia.
Kunt u de vraag die u bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebt uitgezet over vreedzame multiculturele samenlevingen met de Kamer delen? Kunt u eveneens het antwoord met de Kamer delen?
Een dergelijke vraag is niet formeel in het ministerie uitgezet, wel heb ik deze vraag sinds mijn aantreden een enkele keer in het kader van interne discussies opgeworpen. Dit heeft niet geresulteerd in een specifiek antwoord.
Zijn er contacten geweest met vertegenwoordigers van regeringen van andere landen over uw uitspraken? Zo ja, met welke vertegenwoordigers en waar bestonden deze contacten uit?
Ik heb contact gezocht met de premiers van de Caribische landen van ons Koninkrijk alsook met de Minister van Buitenlandse Zaken van Suriname. Ook heb ik contact gezocht met andere landen die zich gekwetst hadden kunnen voelen door mijn uitspraken.
Kunt u zich voorstellen dat landen als Singapore, Suriname, Tsjechië en Polen schrikken van uw uitspraken? Wat gaat u doen om de schade als gevolg van uw uitspraken te beperken?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zou u ervan vinden als buitenlandse bewindspersonen vergelijkbare teksten over Nederland hadden geuit? Had u dan verzocht om rectificatie?
Het kabinet zou per specifiek geval een eigen afweging maken hoe te reageren. Het is mijns inziens niet zinvol om verder te speculeren over een dergelijk hypothetisch voorbeeld.
Kunt u bevestigen dat u in uw brief van 18 juli jl. aan de Kamer schrijft dat u zich in blijft zetten om tot een solidair asielbeleid te komen, waarbij lidstaten elkaar onderling steunen? Welke invloed denkt u dat uw uitspraken hebben op dat streven?2
Zie ook het antwoord op vraag 2. Als Minister van Buitenlandse Zaken blijf ik mij – samen met mijn collega’s in het kabinet – volledig inzetten voor het uitvoeren van het regeerakkoord, waaronder een toekomstbestendig en goed functionerend Europees asielsysteem. Voor Nederland is het belangrijk dat daarbij de juiste balans wordt gevonden tussen solidariteit en verantwoordelijkheid.
Het bericht dat tabaksfabrikanten festivaljongeren voor zich blijven winnen |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ondanks kritiek, tabaksfabrikanten festivaljongeren voor zich blijven winnen?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte is van de genoemde schending van de sponsoringsregels, maar niet ingrijpt wegens andere prioriteiten? Zo ja, wat maakt die andere prioriteiten van groter belang dan de gezondheid van jongeren?
De Tabaks- en rookwarenwet verbiedt reclame en sponsoring voor tabaksproducten en aanverwante producten. Vorig jaar heeft de NVWA onderzoek gedaan naar reclame en sponsoring bij studentenverenigingen. De NVWA stuitte daarbij op verboden contracten en deelde 9 boetes uit. Op dit moment doet de NVWA onderzoek naar reclame en sponsoring op festivals. De NVWA beoordeelt per geval of er sprake is van verboden sponsoring of reclame en neemt maatregelen als blijkt dat het verbod op reclame en sponsoring wordt overtreden.
Handhaving van het verbod op reclame en sponsoring bij studentenverenigingen, op festivals of in andere risicovolle settings past al binnen de prioriteiten van de NVWA. In het jaarplan voor 2018 is namelijk opgenomen dat de NVWA prioriteit zal geven aan het toezicht op verboden reclame en sponsoring voor tabak2. Ik zal op deze handhavingsactiviteiten terugkomen in mijn jaarlijkse brief met handhavingscijfers.
Bent u bereid een verkoopverbod voor sigaretten te overwegen tijdens festivals die met name door jongeren bezocht worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De NVWA constateert dat naleving van het rookverbod bij evenementen aandacht behoeft. Steeds meer evenementen besluiten zelf om geen sigaretten meer te verkopen. Het staken van de verkoop van tabaksproducten kan voor evenementen één van de maatregelen zijn waarmee zij zelf de naleving kunnen verbeteren. Ik wil verkennen met de sector of zij bereid zijn om vrijwillig af te zien van de
verkoop van sigaretten, met name als het om festivals gaat waar kinderen onder de 18 jaar komen. Een verkoopverbod voor tabaksproducten of aanverwante producten bij evenementen is op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid de NVWA op te dragen alsnog handhavend op te treden op grond van de geconstateerde overtredingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de geconstateerde sponsoring zich tot het EU-reclameverbod op tabak tijdens grote evenementen?
In de Tabaks- en rookwarenwet is een reclame- en sponsoringverbod opgenomen, deels gebaseerd op de Europese richtlijn 2003/33/EG. Reclame en sponsoring van tabaksproducten is in Nederland sinds 7 november 2002 grotendeels verboden. Reclame is onder voorwaarden bijvoorbeeld toegestaan in tabaksspeciaalzaken. Op grote evenementen is noch reclame noch sponsoring toegestaan.
Het opheffen van de visumplicht voor Kosovo |
|
Sietse Fritsma (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Visumliberalisering: Commissie bevestigt dat Kosovo aan alle voorwaarden voldoet»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat Kosovo klaar is voor visumliberalisatie? Zo ja, wanneer wordt besluitvorming hierover verwacht en bent u van plan in te stemmen met het opheffen van de visumplicht voor 1.7 miljoen Kosovaren? Zo nee, hoe gaat u dit tegenhouden?
Het uitgangspunt van het kabinet ten aanzien van visumliberalisatievoorstellen is strikt en fair. Het kabinet ziet er nauwgezet op toe dat landen die in aanmerking willen komen voor visumliberalisatie aan alle strenge eisen voldoen en blijven voldoen (zie BNC fiche van 10 juni 2016 betreffende de afschaffing van de visumplicht voor Kosovo (Kamerstuk 22 112, nr. 2152)). In het rapport van de Commissie op 18 juli jl. geeft de Commissie aan dat Kosovo aan alle voorwaarden in het stappenplan voor visumliberalisatie heeft voldaan. De Commissie heeft daarbij, mede op aandringen van Nederland, ook hernieuwd gekeken naar de benchmarks waaraan eerder was voldaan. Het kabinet zal dit rapport nauwgezet bestuderen alvorens een standpunt in te nemen. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Besluitvorming over Europees visumbeleid geschiedt volgens de gewone wetgevingsprocedure door het Europees parlement en de Raad (met gekwalificeerde meerderheid). Een eerste bespreking van het Commissierapport zal na de zomer plaatsvinden.
Hoe is het mogelijk dat hiervan sprake is nu bekend is dat het opheffen van de visumplicht voor Albanezen een ware misdaadgolf heeft opgeleverd die natuurlijk niet voor herhaling vatbaar is?
Elk land wordt afzonderlijk beoordeeld m.b.t. het voldoen aan de gestelde criteria. Visumliberalisatie gaat vergezeld van een omvangrijk pakket aan voorwaarden en flankerende maatregelen die erop zijn gericht mogelijke negatieve effecten zo veel mogelijk tegen te gaan. Dat is ook het geval op het thema openbare orde en veiligheid. Het kabinet acht het noodzakelijk dat vooraf helderheid en zekerheid bestaat ten aanzien van het volledig voldoen aan de gestelde voorwaarden voor visumliberalisatie door Kosovo, waaronder die op het terrein van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en corruptie. Dit zal uiteraard worden meegewogen in de standpuntbepaling na bestudering van het rapport van de Europese Commissie door het kabinet.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de visumplicht, en het daarmee nog makkelijker maken om naar de EU te reizen, het stomste is wat je kunt doen gelet op alle terreur, massa-immigratie en islamisering die de open grenzen van de Europese Unie al over Nederland afroepen?
Visumliberalisatie is niet vrijblijvend. Een land zal aan alle gestelde voorwaarden, inclusief die op het terrein van illegale migratie, nationale veiligheid en openbare orde, moeten voldoen voordat tot visumliberalisatie kan worden overgegaan en zal dit ook na de afschaffing van de visumplicht moeten blijven doen. Mede op aandringen van Nederland ziet de Europese Commissie erop toe dat landen ook na afschaffen van de visumplicht aan de voorwaarden blijven voldoen. Het Kabinet beschouwt visumliberalisatie als een effectief instrument om hervormingen aan te jagen, of samenwerking op belangrijke gebieden te bewerkstelligen. Daarnaast versterkt visumliberalisatie de handels- en intermenselijke contacten.
De invloed van accountantskantoren Deloitte, KPMG, EY en PwC (Big Four) op Europees niveau op belastingbeleid en belastingontwijking |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u reageren op het uitgebreide onderzoek van Corporate Europe Observatory (CEO) over de wijze waarop de vier grootste accountantskantoren (Deloitte, KPMG, EY en PwC) het beleid van de EU beïnvloeden?1
Het rapport van de Corporate Europe Observatory stelt in grote lijnen dat de accountantskantoren Deloitte, KPMG, EY en PwC (aangeduid als de «Big Four») niet de mogelijkheid moeten hebben om onderzoeken te verrichten of adviezen uit te brengen voor de beleidsbepaling en besluitvorming van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) op het gebied van het bestrijden van belastingontwijking.
Het rapport schetst het beeld dat er een draaideur bestaat van mensen die in de belastingadviespraktijk werken en vervolgens bij de Commissie gaan werken of andersom. Het komt natuurlijk wel voor dat accountants of fiscalisten bij een van de genoemde kantoren een carrièreoverstap maken om bij de Commissie te gaan werken. De omgekeerde situatie is ook denkbaar. Dit geldt niet alleen voor medewerkers van grote kantoren, maar ook voor medewerkers van belastingdiensten en andere organisaties. Het fiscale werkveld is dynamisch en overstappen tussen adviespraktijk, beleid, wetgeving en wetenschap is mogelijk en gebeurt. Van belang is dat enkel het arbeidsverleden van een medewerker niets zegt over zijn integriteit, objectiviteit of onafhankelijkheid.
Ik vind het belangrijk dat bij de vormgeving van fiscaal beleid en bij de totstandkoming van fiscale wetgeving, zowel internationaal als nationaal, gesproken wordt met partijen die met het beleid en de wetgeving in de praktijk in aanraking komen, zoals adviseurs, bedrijfsleven, niet-gouvernementele organisaties en burgers en bij hen advies wordt ingewonnen, bij voorkeur door tussenkomst van overkoepelende organisaties. In Nederlandse fiscale wetsvoorstellen wordt in de paragraaf «Advies en consultatie» aangegeven voor welke maatregelen advies is ingewonnen of overleg heeft plaatsgevonden met externe organisaties. Waar dit het geval is, wordt dit toegelicht bij de toelichting van de desbetreffende maatregelen. Ook kunnen externe partijen geconsulteerd worden door middel van een internetconsultatie. Deelname aan een internetconsultatie geschiedt op vrijwillige basis en niet in opdracht van het Ministerie van Financiën. Van belang is dat geen enkele externe partij een doorslaggevende stem heeft bij de vormgeving van fiscaal beleid of bij de totstandkoming van fiscale wetgeving. Dat externe partijen opkomen voor een deelbelang is op zichzelf niet bezwaarlijk. Een dergelijk deelbelang hoeft niet overeen te komen met het algemeen belang (dat kan uiteraard wel). Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van het kabinet om een belangenafweging te maken op welke wijze het algemene belang het beste wordt gediend. De Eerste Kamer en de Tweede Kamer hebben altijd de mogelijkheid om het kabinet hierop aan te spreken en hebben in elk geval het laatste woord bij wetgeving.
Herkent u het beeld uit het onderzoek van CEO dat er een enorme draaideur bestaat van mensen die eerst belastingadvies geven aan multinationals namens een accountantskantoor om vervolgens als beleidsmaker bij de Europese Commissie te gaan werken (of andersom)? Bestaat deze draaideur in Nederland ook?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat de belastingadvieskantoren voor multinationals ook als adviseur worden ingehuurd door de Europese Commissie zelf, vaak via miljoenencontracten? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bij overheidsopdrachten volgt de Commissie de regels van de Financiële Verordening (Vo. (EU) 2015/1929 en uitvoeringsverordening Vo. (EU) 2015/2462). Die lijken sterk op de regels voor aanbestedingsprocedures zoals die gelden voor de lidstaten op basis van richtlijn 2014/24/EU en daarop gebaseerde nationale regelgeving. Deze procedures beogen zorgvuldigheid en transparantie te creëren. Om die transparantie te bevorderen worden opdrachten van de Commissie, net als aanbestedingen door de lidstaten, gepubliceerd op het Europese systeem Tenders Electronic Daily (TED). De uiteindelijke selectie van de meest geschikte partij in een concreet geval is aan de Commissie. Die selectie doet zij op basis van vooraf vastgestelde, openbare criteria. Belastingadvieskantoren worden niet per definitie uitgesloten van overheidsopdrachten op basis van het enkele feit dat ze ook voor partijen uit het bedrijfsleven werkzaam zijn. Als de Commissie van oordeel is dat er sprake is van conflicterende belangen kan zij, op basis van de voor haar geldende financiële verordening, de inschrijving terzijde leggen met als argument dat het kantoor niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt.
Erkent u dat er in grote mate sprake is van belangenconflicten omdat de vier grote accountantskantoren grote internationale ondernemingen adviseren over belastingconstructies en tegelijkertijd de Europese Commissie adviseren over belastingontwijking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat accountantskantoren die betrokken zijn bij (veel) fraudezaken of belastingontwijkingszaken noch invloed moeten kunnen kopen op beleidsvorming, noch als «experts» moeten worden erkend op de terreinen waarop zij een flinke scheve schaats rijden of hebben gereden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er kan nooit sprake zijn van het kopen van invloed op beleidsvorming. Een onderzoek of advies op een specifiek terrein door een kantoor dat op dat gebied een flinke scheve schaats heeft gereden dient naar mijn mening kritisch beoordeeld te worden.
Erkent u dat het, na Lux Leaks, Panama Papers, Paradise Papers en vele andere voorbeelden van belastingontduiking door multinationals, gewoon bekend is dat juist de vier grootste accountantskantoren tot op hun nek betrokken zijn bij belastingconstructies die het daglicht niet kunnen verdragen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De gepubliceerde documenten in de Lux Leaks, de Panama Papers, de Paradise Papers en andere onderzoeken bevestigen het belang dat het kabinet hecht aan de bestrijding van belastingontduiking en belastingontwijking. Er is internationaal al een groot aantal maatregelen getroffen om belastingfraude en belastingontwijking tegen te gaan, onder meer in OESO-, VN- en EU-verband. In dit verband wijs ik op de recentelijk aangenomen richtlijn voor verplichte automatische uitwisseling van informatie op het gebied van belastingen ten aanzien van potentieel agressieve belastingstructuren (mandatory disclosure). Het doel van deze richtlijn is het verkrijgen van meer inzicht in grensoverschrijdende mogelijk agressieve belastingstructuren waarbij financiële tussenpersonen een belangrijke rol spelen. Op grond van deze richtlijn worden intermediairs, waaronder de genoemde kantoren, verplicht potentieel fiscaal agressieve belastingstructuren te melden bij de belastingdienst. Daarnaast stelt het kabinet maatregelen voor om belastingontduiking en belastingontwijking aan te pakken.4
Hoe kwalificeert u vervolgens de 10,5 miljoen euro die dit jaar is toegekend aan PwC, Deloitte en KPMG door the European Commission’s Directorate-General for Taxation and Customs Union voor studies over «verschillende belasting- en douanekwesties»? Wat gaat u eraan doen om dit soort opdrachten te weigeren?
Dit zijn opdrachten die via de reguliere aanbestedingsprocedures zijn verleend. Zoals bij het antwoord op de vragen 3 en 4 is uiteengezet, is het aan de Commissie om in een concreet geval op een transparante wijze de opdrachtnemer te selecteren dan wel te weigeren, op basis van vooraf vastgestelde criteria. De Commissie beschikt over juridische mogelijkheden om belangenverstrengeling bij dit soort opdrachten te voorkomen, zoals hierboven in antwoord op de vragen 3 en 4 is aangegeven.
Vindt u het antwoord van de Commissie: «De Commissie vraagt regelmatig om onderzoek van adviesbureaus over de hele wereld. Dit zijn slechts vier van de duizenden bedrijven die studies voor ons uitvoeren» ook ernstig naïef? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het antwoord van de Commissie moet in bredere context worden opgevat. De Commissie schakelt een groot aantal bedrijven in voor onderzoek en advies, zonder dat één of enkele van deze bedrijven een doorslaggevende stem heeft in de beleidsvorming van de Commissie. Ik ga ervan uit dat de Commissie de vier grote accountantskantoren op dezelfde wijze behandelt als andere bedrijven en organisaties.
Wat gaat u ondernemen om in Brussel duidelijk te maken dat het afgelopen moet zijn met de ernstige belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om actie te ondernemen in Brussel. Ik vertrouw op de deskundigheid, onafhankelijkheid en integriteit van de Commissie en de procedures die belangenverstrengeling tegengaan en transparantie bevorderen. In dit verband wijs ik op het systeem voor financiële transparantie en het zogenoemde transparantieregister van de Europese Commissie en het Europese parlement dat een overzicht geeft van de activiteiten van belangenvertegenwoordigers die actief zijn in Brussel. Op belastinggebied heeft de Commissie haar uiterste best gedaan om ervoor te zorgen dat in het Platform for Tax Good Governance, waarin ontwikkelingen rond en maatregelen tegen belastingontduiking en belastingontduiking worden besproken, naast de EU-lidstaten zowel maatschappelijke organisaties als vertegenwoordigers van het bedrijfsleven participeren.
Kunt u een overzicht geven van de opdrachten die het Ministerie van Financiën verleend heeft aan de Big Four, de hiervoor genoemde kantoren, in de afgelopen acht jaar, alsmede van de gemaakte kosten voor die onderzoeken?
Voor zover ik heb kunnen achterhalen, heeft het Ministerie van Financiën in de afgelopen acht jaar geen betaalde opdrachten gegeven voor onderzoeken op fiscaal terrein aan Deloitte, PwC, Ernst&Young of KPMG. Er worden wel werkzaamheden in opdracht van het Ministerie van Financiën verricht door deze kantoren op andere terreinen. Het gaat dan bijvoorbeeld om werkzaamheden op het gebied van ICT, organisatie inrichting of audits.