Het stopzetten van het Bangladesh Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Door dit akkoord werden duizenden kledingfabrieken veiliger, nu gaat er een streep door»?1
Ja.
Waarop baseert u de aanname, zoals door u verwoord tijdens het Vragenuur van 16 oktober 2018, dat het Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh (hierna Akkoord) door zal kunnen gaan tot 2020?2
Dit heb ik niet zo verwoord. Ik heb verwezen naar een voorstel, te weten het Transitieplan, dat het Akkoord op verzoek van de overheid van Bangladesh heeft opgesteld en dat met instemming van de ILO op 18 september aan de overheid is aangeboden. Het is niet mijn aanname dat het Akkoord door zal kunnen gaan tot 2020, maar het is wel mijn wens dat het langer operationeel blijft.
Hoe verhoudt volgens u de rechterlijke uitspraak die verzoekt om het vertrek van het Akkoord op 30 november 2018 zich tot de overeenkomst/het compromis waar u tijdens het eerder genoemde Vragenuur aan refereerde? Kunt u daarbij toelichten of bij het blijven bestaan van de rechterlijke afspraak het Akkoord nog steeds doorgang kan vinden tot 2020?
De diplomatieke inspanningen zijn gericht op het aanspreken van de overheid ten behoeve van continuering van de werkzaamheden van het Akkoord. Ik verwijs naar de brief die de ambassadeurs van de EU, VS en Canada mede namens Nederland, op 23 oktober naar de overheid van Bangladesh hebben gestuurd. Onmiddellijk na de uitspraak van het Hooggerechtshof in mei 2018 hebben de ambassadeurs de overheid reeds aangeschreven, met als gevolg het uitstel met zes maanden tot 30 november. De brief van 23 oktober pleit opnieuw voor het langer operationeel houden van het Bangladesh Akkoord, zodat de activiteiten van het Akkoord ordelijk overgedragen kunnen worden aan de Remediation Coordination Cell. Dit is het brand- en bouwveiligheidsprogramma van de textielsector binnen de Arbeidsinspectie van de overheid. In de brief wordt verwezen naar het Transitie Plan van het Akkoord en wordt de overheid opgeroepen «alle noodzakelijke stappen, inclusief juridische stappen, te nemen ten einde het Akkoord te laten opereren na 30 november.»
Ik zal mij hier persoonlijk voor inzetten bij de overheid van Bangladesh, zowel voorafgaand aan als tijdens mijn reis naar Bangladesh in november. Dit signaal is reeds afgegeven aan de ambassadeur van Bangladesh in Nederland.
Klopt het dat alleen de overheid van Bangladesh de rechterlijke uitspraak, welke verzoekt om vertrek van het Akkoord, teniet kan doen? Zo ja, op welke wijze zet u zich in om de overheid daartoe te bewegen? Zo nee, op welke wijze kan deze uitspraak volgens u teniet worden gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om de overheid van Bangladesh ertoe te bewegen om het Akkoord haar werk tot 2020 af te laten maken? Welke plannen heeft u om na 2020 ervoor te zorgen dat de veiligheid in fabrieken op orde is en bent u bereid om aan te sturen op een vervolg op het Akkoord?
Zoals ook in het vorige antwoord beschreven zijn de inspanningen van het kabinet erop gericht het Akkoord langer operationeel te houden. Om ervoor te zorgen dat de veiligheid in fabrieken in de toekomst op orde blijft, is het zaak dat de overheid de inspectie op enig moment volledig kan overnemen. Nederland draagt hieraan bij met een groot programma van de ILO, gericht op versterking van de arbeidsinspectie van de overheid, inclusief inspectie van fabrieken die niet onder het Akkoord vallen. Op dit moment verkeert de overheidsinspectie nog in de opbouwfase. Het ILO programma loopt tot 2023. Een plotseling einde aan de werkzaamheden van het Akkoord kan leiden tot ongewenste overbelasting van de overheidsinspectie en kan de brand- en bouwveiligheid van de textielfabrieken in gevaar brengen.
Het Transitie Plan van het Akkoord voorziet in een geleidelijke overdracht van taken aan de overheid van Bangladesh. Na afronding van die overdracht en voltooiing van het ILO programma moet de overheid de inspectietaken op eigen kracht kunnen uitvoeren.
Deelt u de mening dat het in Bangladesh inkopend bedrijfsleven binnen de textielsector een stevig signaal moet afgeven aan Bangladesh om het Akkoord tot 2020 te behouden? Zo ja, hoe gaat u een dergelijk signaal stimuleren, zowel vanuit het Nederlandse textielconvenant als vanuit grote Europese merken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening. Daartoe heeft het kabinet inmiddels met de partijen van het Convenant voor duurzame Kleding en Textiel afgesproken dat ook het convenant een brief stuurt naar de overheid van Bangladesh. Desgewenst kunnen de bij het Akkoord aangesloten bedrijven ook een gezamenlijke brief sturen.
Welke mogelijkheden, naast het textielconvenant, ziet u voor de Nederlandse textielsector om haar verantwoordelijkheden te nemen in de arbeidsomstandigheden in de Bengaalse textielindustrie?
Het kabinet verwacht dat de Nederlandse textielsector, zowel binnen als buiten het textielconvenant, haar verantwoordelijkheid neemt voor risico’s in de productieketen, zoals het risico op slechte arbeidsomstandigheden, conform OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit betekent dat Nederlandse bedrijven risico’s identificeren en aanpakken en hierover verantwoording afleggen.
Het Bangladesh Akkoord heeft bedrijven hierbij ondersteund voor het risico op brand en bouwveiligheid. Bedrijven hebben ook zelf een verantwoordelijkheid druk te zetten op het verbeterproces bij hun productiefabrieken, zeker indien onverhoopt het Akkoord vroegtijdig moet stoppen.
Wat betekent het eventuele vertrek van het Akkoord voor de vakbondsvrijheid in Bangladesh? Deelt u de zorgen omtrent het achterblijven van vakbondsvrijheid en wat doet u eraan deze te waarborgen?
Het verlengde Akkoord spant zich sinds mei 2018 ook in voor vakbondsvrijheid. Dat heeft in Bangladesh weerstand opgeroepen, omdat overheid en werkgevers dit een zaak van de ILO vinden. Een voortijdig einde van het Akkoord in Bangladesh zal naar verwachting een negatieve invloed hebben op monitoring van vakbondsvrijheid op fabrieksniveau. De aangesloten merken bij het Akkoord zullen zich dan zelf op grond van de OESO richtlijnen nog meer moeten inspannen voor de naleving van vakbondsvrijheid. Het Nederlandse textielconvenant en het partnerschap met Fair Wear Foundation ondersteunen met hulp van FNV en CNV bedrijven bij het voeren van dit gesprek over vakbondsvrijheid, niet alleen in Bangladesh, maar ook in andere productielanden.
Nederland heeft, samen met de diplomatieke gemeenschap in Bangladesh, de overheid en de werkgeversorganisaties aangesproken op de grove schendingen van vakbondsvrijheid in 2016. Nederland blijft de ontwikkelingen op de voet volgen en zal ook haar donorpositie in het ILO project benutten om vakbondsvrijheid te waarborgen.
Verschillen in schooladviezen tussen inkomensgroepen |
|
Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Schooladvies vaker bijgesteld bij lagere inkomens»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ik ga tevens nader in op dit artikel in de brief die ik Uw Kamer deze maand toezend over de resultaten van de eindtoets in 2018.
Hoe verklaart u dat maar bij 7.6 procent van de 58.000 leerlingen die in 2016/2017 in aanmerking kwam voor een heroverweging van het schooladvies, daadwerkelijk een bijstelling is toegepast?
Dit percentage is niet correct. In 2017 maakten iets minder dan 180.000 leerlingen een eindtoets. Daarvan werd bij 33 procent (58.000 leerlingen) het schooladvies heroverwogen naar aanleiding van een hoger toetsadvies. Uiteindelijk leidde dit in 23 procent van de gevallen tot bijstelling, oftewel bij 13.350 leerlingen. De 7,6 procent die u noemt is het percentage bijstellingen van alle bijna 180.000 adviezen, wat ook neerkomt op 13.350 leerlingen.
Dat bijna een kwart van de adviezen wordt bijgesteld, laat zien dat scholen het resultaat van de toets als onafhankelijk tweede gegeven serieus nemen en serieus de mogelijkheid van bijstelling heroverwegen.
Heeft u een overzicht van de ontwikkeling van de afgelopen jaren waarin te zien is hoe vaak het schooladvies wordt heroverwogen en hoe vaak het daadwerkelijk is aangepast voor kinderen uit gezinnen met verschillende inkomens, uitgesplitst naar onderwijssoort?
Het dasboard Gelijke Kansen geeft sinds de invoering van de verplichte eindtoets in 2015 een uitsplitsing van het aandeel heroverwegingen en het aandeel bijstellingen naar het opleidingsniveau van ouders.2 In sociale wetenschappen is het gebruikelijk uit te gaan van een sterke samenhang tussen inkomen en opleidingsniveau.3
Hoe verklaart u dat per adviesniveau blijkt dat juist kinderen uit de hoogste inkomensgroep vaker een bijgesteld advies krijgen?
De gegevens waarnaar wordt verwezen in het antwoord op vraag 3 laten zien dat er geen duidelijk (lineair) verband bestaat tussen het aandeel bijstellingen en het opleidingsniveau van ouders. De adviezen van leerlingen met ouders die maximaal een mbo2 opleiding hebben behaald worden even vaak bijgesteld als leerlingen met hbo opgeleide ouders. De adviezen van leerlingen met ouders met een wo opleiding worden wel vaker bijgesteld. In mijn recente reactie op de Kamervragen van de leden Van den Hul en Nijboer over Groningse basisschoolleraren gaf ik al aan dat landelijk onderzoek naar verklaringen hiervoor nog niet is gedaan.4
Uit onderzoek dat provincie Drenthe heeft laten doen blijkt wel dat lagere adviezen en minder bijstellingen samenhangen met lagere verwachtingen van ouders en een minder ambitieuze leercultuur.5 Daarnaast is het mogelijk dat het beschikbare aanbod van vo scholen in een regio van invloed is op de schooladvisering. Tenslotte kunnen leerlingenkenmerken, zoals werkhouding en motivatie, een rol spelen. Ik vind het belangrijk om de oorzaken ook op nationaal niveau te achterhalen. Ik laat de oorzaken hiervan onderzoeken en deze resultaten zullen worden meegenomen in de eindevaluatie van de Wet eindtoetsing po.
Heeft u zicht op de rol van (mondige) ouders bij het al dan niet toepassen van een bijstelling? Is de rol van ouders de afgelopen jaren toe- of afgenomen?
Uit de tussenevaluatie van de Wet eindtoetsing po bleek dat volgens 88 procent van de leerkrachten de druk die zij ervaarden van ouders in 2016 gelijk was gebleven of zelfs gedaald was, vergeleken met de drie jaar daarvoor.6 Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn reactie op de Kamervragen van leden Van den Hul en Nijboer over Groningse basisschoolleraren. Onderzoeksbureau Oberon neemt dit onderwerp mee in de eindevaluatie die zij voor de Wet eindtoetsing po uitvoert.
Deelt u de opvatting dat een eventuele bijstelling nooit mag afhangen van achtergrond, inkomen en opleidingsniveau van de ouders van een leerling? Op welke manier wordt aangestuurd op zo objectief mogelijk heroverwegen met betrekking tot bijstellingen?
Ik vind dat elk schooladvies dat daarvoor in aanmerking komt, serieus moet worden heroverwogen door de school. Daarbij kunnen naast prestaties van de leerling, ook andere kenmerken zoals werkhouding en motivatie een rol spelen. Het is belangrijk dat deze overwegingen zo expliciet en objectief mogelijk worden gemaakt. Ik ben dan ook blij dat de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) een thema-onderzoek heeft uitgevoerd naar kansengelijkheid in de schooladvisering in het po en plaatsing in het vo.7 Hierin heeft zij onder andere onderzocht welke overwegingen meespelen bij leerkrachten bij het opstellen van het schooladvies. Op grond daarvan heeft de inspectie een interactief simulatiespel ontwikkeld dat voor leerkrachten inzichtelijk maakt welke overwegingen zij meenemen in de schooladvisering van individuele leerlingen.8 De bevindingen uit de pilot die de inspectie heeft uitgevoerd, waren positief. De inspectie gaat dit simulatiespel nu bij schoolbezoeken actief inzetten om met schoolleiders en leerkrachten in gesprek te gaan over welke overwegingen meespelen bij hen meespelen in het opstellen van het schooladvies.
Hoe kijkt u terug op de maatregelen die aangekondigd staan in het actieplan van uw voorgangers «Gelijke kansen in het onderwijs»2, dat verscheen nadat de Inspectie in 2016 constateerde dat de kansengelijkheid in het onderwijs afnam? Hoe kijkt u specifiek naar actielijn 2.1 «Betere schooladviezen»? Is de ambitie gehaald of moet er meer worden gedaan?
Ja, de ambitie is gehaald. De inspectie is in gesprek gegaan met besturen die niet of heel beperkt bijstelden. Dat heeft er in geresulteerd dat er in 2018 geen besturen meer zijn die structureel niet bijstellen. Daarnaast is succesvol actie ondernomen om plaatsingwijzers terug te dringen waarin gevraagd wordt enkelvoudig te adviseren. Ook heeft de inspectie haar toegezegde onderzoek uitgevoerd. Dit heeft tot het bovengenoemde rapport en interactieve simulatiespel geleid. In de Kamerbrief over de resultaten van de eindtoets in 2018 zal ik u rapporteren over de percentages heroverwegingen en bijstellingen en het aandeel brede adviezen in 2018.
Wat gaat er gebeuren met de aanbevelingen van de Inspectie in hun onderzoek «Kansen(on)gelijkheid bij de overgangen PO-VO»? Wilt u ons schriftelijk informeren over uw reactie op het rapport en welke vervolgstappen er genomen gaan worden?
De resultaten van dit onderzoek worden meegenomen in de eindevaluatie van de Wet eindtoetsing po. Deze zal ik voorjaar 2019 aan uw Kamer sturen. Hierin zal ik u ook informeren over vervolgstappen die naar aanleiding van het rapport en/of de eindevaluatie in den brede worden genomen.
Het groeiende drugsafvalprobleem |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Tien keer drugsafval in negen dagen»?1
Ja.
Klopt het dat de productie van een kilo MDMA en amfetamine zes respectievelijk twintig kilo afval veroorzaakt? Deelt u de stelling dat door het beleid om bepaalde grondstoffen te verbieden of te reguleren er steeds meer grondstoffen nodig zijn voor de productie van drugs en er dus een verband bestaat tussen het repressieve drugsbeleid en het groeiende drugsafvalprobleem? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over gegevens om deze stellingen exact te staven. Zowel de productie van hard drugs als het dumpen van afvalstoffen zijn misdrijven. Het beleid ziet er daarom op de aanpak van beide.
Hoe hoog schat u de kosten in van het opruimen van het afval van synthetische drugs in het afgelopen jaar?
Ik heb geen volledig beeld van de kosten van het opruimen van het afval van synthetische drugs. Er zijn wel gegevens met betrekking tot de uitkeringen uit het fonds «Uitvoering amendement cofinanciering opruiming drugsafval» dat in 2015, 2016 en 2017 op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is vrijgemaakt voor cofinanciering (tot maximaal 50%) van kosten die gemeenten en andere grondeigenaren maken voor het opruimen van gedumpt drugsafval. De provincies hebben van het door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beschikbaar gestelde budget in 2015 en 2016 respectievelijk € 0,3 mln. en € 0,8 mln. aan cofinanciering uitgekeerd. De gegevens over 2017 zijn nog niet bekend. De uitkeringen uit het fonds zijn echter afhankelijk van aanvragen van gemeenten en particuliere grondeigenaren en de daaraan gestelde criteria en geven geen volledig beeld van de werkelijke kosten van het opruimen van afval van synthetische drugs op jaarbasis.
Deelt u de inschatting van publicist Thijs Roes2 dat ongeveer 400.000 Nederlanders wel eens MDMA gebruiken? Deelt u ook de inschatting dat het risico op overlijden daarbij 1 op 80.000 is? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor van het CBS in samenwerking met het RIVM en het Trimbos-instituut 2016 hadden ongeveer 390.000 Nederlanders van 18 jaar en ouder het afgelopen jaar MDMA (XTC) gebruikt. Tussen 2006 en 2015 registreerde het Nederlands Forensisch Instituut 47 sterfgevallen waarbij MDMA (alleen of in combinatie met andere middelen) zeker de primaire doodsoorzaak was. Hierbij zij opgemerkt dat het NFI alleen een selectie van de sterfgevallen onderzoekt, namelijk in geval van een strafrechtelijk onderzoek of op verzoek van nabestaanden. Het precieze aantal sterfgevallen door het gebruik van MDMA is daarom niet bekend.
Bent u bereid na te denken over een langetermijnvisie over de omgang met verschillende soorten drugs, waarbij u recente wetenschappelijk gevalideerde inzichten in de maatschappelijke risico's en gezondheidsrisico’s van deze drugs betrekt? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlands drugsbeleid richt zich enerzijds op het voorkomen van drugsgebruik en het voorkomen van gezondheidsschade door drugsgebruik, en anderzijds op het bestrijden van drugscriminaliteit, onveiligheid en overlast. Daarbij staat voorop dat we zoveel mogelijk evidence-based werken.
Het kabinet acht de toenemende normalisering van drugsgebruik, zoals het gebruik van partydrugs (waaronder MDMA) tijdens het uitgaan of bezoeken van een festival zorgelijk. Er doen zich geregeld ernstige en soms fatale incidenten als gevolg van MDMA-gebruik voor. Ook de toenmalig Staatssecretaris van VWS heeft in november 2015 in de beleidsvisie drugspreventie de normalisering van drugsgebruik ter discussie gesteld. We zien dat dit een inzet van lange adem vergt. De Staatssecretaris van VWS laat daarom nagaan op welke punten extra inzet wenselijk en nodig is om deze verdergaande normalisering tegen te gaan. Tijdens de behandeling van de VWS begroting heeft hij uw Kamer laten weten dat hij u hierover begin 2019 een brief zal doen toekomen.
Het versterken van de aanpak van ondermijnende drugscriminaliteit is een prioriteit voor dit kabinet. In het regeerakkoord zijn extra middelen vrijgemaakt om hierin te investeren. Hierbij gaat het niet alleen om de productie van drugs, maar ook om ondermijnende fenomenen die hiermee samenhangen, zoals afvaldumpingen, witwassen van crimineel geld en het gebruik van zwaar geweld tussen rivaliserende drugsbendes.
Het gebruik van ruimtevaart voor het verkrijgen van data over onder andere ammoniak |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brief «Aankondiging PAS en ammoniak» van uw collega, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?1
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de vraag aan mij overgedragen.
Welke rol kan de ruimtevaart spelen bij het verfijnen van het meetnetwerk voor zowel stikstof en ammoniak? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In zijn algemeenheid biedt het gebruik van satellietdata steeds meer mogelijkheden voor het monitoren van allerlei processen op aarde, in de atmosfeer en op het water. Recent is het meetinstrument Tropomi gelanceerd, dat in staat is om luchtvervuiling te meten, waaronder stikstofverbindingen. Satellietwaarnemingen zijn momenteel echter nog niet geschikt om concentraties dicht bij het aardoppervlak (onderscheidend) te meten, om zo een bijdrage te kunnen leveren aan verfijning van de huidige meetnetten.
Een verdere (technische) toelichting op dit onderwerp kan het RIVM u geven in de Technische Briefing die ik in mijn brief van 12 oktober jl. aan uw Kamer heb aangeboden.
Bent u het er mee eens dat de rol van ruimtevaart in het meetnetwerk van stikstof en ammoniak mee genomen zou moeten worden in de aangekondigde brief over de behandeling van ammoniak van de Minister van LNV?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht over nieuwe misstanden bij corpora, in dit geval Minerva |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Bij Minerva halen de tijden de mores in»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken dit artikel en ik ben geschrokken van het geschetste beeld.
Bent u bekend met het besluit dat de Rijksuniversiteit Groningen dit jaar heeft genomen, weliswaar na de introductieperiode, om Vindicat een jaar lang niet te accrediteren?
Ja.
Deelt u de mening dat het tijd is voor een landelijke aanpak, gericht tegen vernedering, seksuele intimidatie, geweld, zwijgcultuur en eigen rechtssystemen binnen de corpora, om dit soort excessen bij de verschillende corpora aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid hier een aanzet voor te geven in samenwerking met de universiteiten en hogescholen?
In de afgelopen jaren hebben verscheidene ontoelaatbare incidenten bij studentenverenigingen plaatsgevonden en ik zie dat dit bij veel universiteiten en hogescholen en ook bij verenigingen zelf, tot stevige gesprekken heeft geleid. Zoals ik ook in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven, vind ik het primair aan de onderwijsinstelling om op te treden als er dit soort, vaak vernederende incidenten plaatsvinden.2 Voor meerdere universiteiten en hogescholen waren de incidenten reden voor het opschorten van bestuursbeurzen of het (tijdelijk) verbreken van de banden. Dat vind ik een goede benadering.
Bent u bereid tot een nieuw gesprek met de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV) om duidelijk te maken dat de schijnbaar endemische cultuur van vernedering en misdragingen binnen de corpora onacceptabel is, zowel in het algemeen maatschappelijk verkeer als specifiek bij organisaties die op een of andere manier verbonden zijn aan hoger onderwijs instellingen?
Eerder is al met de LKvV gesproken over de cultuur en incidenten bij studentenverenigingen. De LKvV heeft mij te kennen gegeven vernedering en misdragingen stevig te veroordelen en af te wijzen. Op verschillende manieren probeert zij, in samenwerking met verenigingen, een verandering voor elkaar te krijgen. Zo wordt er jaarlijks een congres georganiseerd over de invulling van de introductietijden en evalueren werkgroepen met daarin verenigingsbestuurders de introductietijden. Van de LKvV heb ik begrepen dat veel verenigingen in het afgelopen jaar al flinke veranderingen hebben doorgevoerd in hun ontgroeningen.
Hoe gaat u erop toezien dat er een cultuurverandering plaatsvindt bij de corpora waar dit soort excessen voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven, zie ik dat veel universiteiten en hogescholen dit onderwerp uiterst serieus nemen en hier ook het gesprek over voeren met de studentenverenigingen. Ik zie geen aanleiding om hier nu zelf een grotere rol in te pakken.
Gaat u universiteiten en hogescholen aanspreken op de banden die zij hebben met recidiverende corpora? Bent u bereid om met instellingen voor hoger onderwijs in contact te treden om een standaardaanpak voor misdragende corpora in te stellen zodat er sprake kan zijn van een eenduidig zero tolerance beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Amsterdamse school ruilt Paasontbijt voor Suikerfeest’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Amsterdamse school ruilt Paasontbijt voor Suikerfeest»?1
Ja.
Is het waar dat de school een brief aan ouders heeft gestuurd dat het Paasontbijt dit jaar wordt verruild voor de viering van het Suikerfeest?
Via de nieuwsbrief van 15 oktober 2018 heeft de directie van de school aan de ouders laten weten dat de school het Paasontbijt dit jaar zal overslaan en iets leuks wil doen tijdens het Suikerfeest. Voor de groepen 1–2 zal op een nader te bepalen datum een voorjaarsontbijt worden ingepland. Voorts wil de school in de lessen meer aandacht besteden aan de verschillende gebruiken binnen verschillende culturen en met de leerlingen stilstaan bij uiteenlopende feestdagen.
Is u bekend of de school dit besluit van tevoren heeft voorgelegd aan de ouders en/of de medezeggenschapsraad daarmee heeft ingestemd en zo nee, wil u dit alsnog nagaan?
De directeur van de school heeft – ook in een nadere toelichting op de website van de school – aangegeven dat het overslaan van het Paasontbijt vooral te maken heeft met de jaarplanning en het jaarrooster. Bij telefonische navraag bleek dat eerder in de medezeggenschapsraad is besproken dat de school in de lessen meer aandacht wil besteden aan verschillende geestelijke stromingen, zoals bedoeld in de kerndoelen voor het basisonderwijs, omdat ze vinden dat dit nog onvoldoende het geval is. De school organiseert, samen met de ouders, ook activiteiten om kinderen vertrouwder te maken met de feesten en gebruiken van verschillende geestelijke stromingen. Naast het christendom en de islam worden ook het jodendom, het hindoeïsme en het humanisme onder de loep genomen. Bij dit alles staat het openbare karakter van de school voorop.
Is het onderwerp «vieringen» op een school überhaupt een onderwerp dat voorgelegd moet worden aan de medezeggenschapsraad en/of een plek verdient in het schoolplan, zodat ouders en leraren erover kunnen meebeslissen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Basisscholen bepalen zelf welke feesten, vieringen of herdenkingen op school plaatsvinden. Het is aan de school om hier in overleg met de ouders en de leerkrachten een passende invulling aan te geven. De medezeggenschapsraad moet instemmen met het onderwijskundig beleid op school.
Deelt u de mening dat er niets mis is met het besteden van aandacht aan tradities uit andere religies en culturen zoals het Suikerfeest, maar dat een school dit niet zomaar ten koste zou moeten laten gaan van de aandacht voor Nederlandse tradities?
Het bijbrengen van kennis en respect voor de Nederlandse waarden en tradities behoort tot de maatschappelijke opdracht van de school. Zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs is burgerschap een verplicht onderdeel van het curriculum. De kerndoelen die raken aan burgerschap schrijven voor dat leerlingen leren over de hoofdzaken van de Nederlandse staatsinrichting, dat ze zich leren te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en dat ze kennismaken met de geestelijke stromingen die in Nederland een belangrijke rol spelen. Leerlingen leren over verschillen in opvattingen tussen mensen en hoe ze daar met respect mee om kunnen gaan. Scholen kunnen zelf bepalen hoe ze dit vormgeven.
Hoe borgt u in het kader van de burgerschapsopdracht en de kerndoelen «burgerschap» voor het onderwijs dat een Nederlandse school in elk geval voldoende aandacht blijft besteden aan Nederlandse tradities en de achtergrond daarvan?
De huidige burgerschapsopdracht verplicht scholen om zich in hun onderwijs te richten op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, op het leren over de pluriforme samenleving en op kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Tevens zijn alle scholen verplicht om de inhoud van de kerndoelen, waaronder de kerndoelen die bijdragen aan burgerschap, op zodanige wijze aan te bieden dat verwacht mag worden dat de leerlingen de doelen zullen halen. Dit zijn wettelijke verplichtingen voor iedere school waar de inspectie op toeziet.
Daarbij hebben we met elkaar vastgesteld dat een verduidelijking van de huidige burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs en een stevigere verankering van dit onderwijs in het curriculum kan bijdragen aan een versterking van het burgerschapsonderwijs. U ontvangt het wetsvoorstel ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht en de bouwstenen voor de herziening van het curriculum in het voorjaar van 2019.
Het bericht 'Seksofficier werkt nu bij advocatenkantoor' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Seksofficier werkt nu bij advocatenkantoor»?1 Kent u daarnaast het artikel «Aderlating voor OM: aanklager zware criminaliteit vertrekt»?2
Ja.
Klopt het dat de officier van justitie, die verdacht wordt van een zedenmisdrijf, nu werkzaam is bij binnen de advocatuur en werkt bij een kantoor dat gespecialiseerd is in fraudezaken? Klopt het dat hij bij het openbaar ministerie (OM) werkzaam is geweest in de top van het Functioneel Parket en in die hoedanigheid nauw betrokken is geweest bij een groot aantal (al dan niet in hoger beroep) lopende fraudezaken?
Uit het genoemde krantenartikel maak ik op dat de desbetreffende voormalige officier van justitie momenteel als juridisch adviseur werkzaam is bij een advocatenkantoor. Op diens website geeft dit kantoor aan zich te richten op onder meer fiscale en white collar strafzaken, waaronder met name corruptie en omkoping. Het klopt dat de desbetreffende voormalig officier als plaatsvervangend hoofdofficier van het Functioneel Parket betrokken is geweest bij een groot aantal fraudezaken.
Kunt u aangeven of u het wenselijk vindt dat een officier van justitie met deze OM-achtergrond «zo maar» kan overstappen naar een advocatenkantoor waar hetzelfde type zaken gedaan worden?
Voor dergelijke overstappen naar een samenhangende werkkring geldt dat de grootste zorg moet worden besteed aan het voorkomen dat privacygevoelige informatie en andere gevoelige overheidsinformatie in handen van derden komt. De eed, die door officieren van justitie wordt afgelegd op grond van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover officieren van justitie bij de uitoefening van hun ambt de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Deze geheimhoudingsplicht geldt altijd, dus ook na het vertrek bij het OM. Schending van die geheimhoudingsplicht is strafbaar gesteld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht.
Klopt het dat de officier van justitie, die werkzaam was bij het Limburgse parket, daar werkzaam was in de hoedanigheid van ZwaCri- dan wel TCI-officier van justitie? Klopt het dat hij in die hoedanigheid veel kennis had van vertrouwelijke informatie in concrete, zware strafzaken? Klopt het dat deze officier van justitie is overgestapt naar een Limburgs advocatenkantoor (gevestigd nabij het parket in Maastricht) dat gespecialiseerd is het strafrecht?
Dit klopt. De desbetreffende voormalig officier van justitie is eerst werkzaam geweest als ZwaCri-officier en later als TCI-officier en beschikte uit dien hoofde over vertrouwelijke informatie. Daarna is hij in dienst getreden bij een advocatenkantoor in Limburg.
Kunt u aangeven of u het wenselijk vindt dat een officier van justitie met deze OM-achtergrond «zo maar» kan overstappen naar een advocatenkantoor binnen hetzelfde arrondissement waar hij zich gaat bezighouden met strafrecht?
In reactie op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 3 en 7.
Kunt u aangeven of er wet- of regelgeving is, bijvoorbeeld een concurrentiebeding, die een dergelijke overstap in de weg staat? Hoelang geldt de geheimhoudingsplicht van (voormalig) officieren van justitie? Welke informatie is onderdeel van de geheimhoudingsplicht van officieren van justitie? Geldt voor alle soorten van informatie dezelfde termijn voor geheimhouding? Is er sprake van controle op het naleven van de geheimhoudingsplicht voor voormalig officieren van justitie? Hebben beide parketten (FP en Limburg) maatregelen moeten nemen om informatie dan wel bij strafzaken betrokken personen te beschermen?
Er geldt geen concurrentiebeding voor officieren van justitie. Officieren van justitie moeten zich terdege bewust zijn van hun geheimhoudingsplicht, ook indien zij van werkgever veranderen. Deze geheimhoudingsplicht is niet beperkt in tijd of tot bepaalde soorten informatie, maar betreft alle informatie waarvan het vertrouwelijk karakter wordt gekend of redelijkerwijs moet worden vermoed. Het schenden van de geheimhoudingsplicht levert op grond van artikel 272 van het Wetboek van strafrecht een strafbaar feit op. Voor het nemen van maatregelen om informatie dan wel bij strafzaken betrokken personen te beschermen is gelet hierop geen aanleiding.
Ziet u aanleiding de wet- of regelgeving dan wel het personeelsbeleid ten aanzien van officieren van justitie dan wel andere medewerkers van het OM aan te passen?
Nee, ik zie daartoe geen aanleiding. Bovendien zou aanpassing van de regelgeving het voeren van een loopbaanbeleid negatief kunnen beïnvloeden en zou het leden en medewerkers van het OM beperken in hun mogelijkheden tot het kiezen van een andere werkkring.
Het niet uitkomen met de financiële middelen bij een scholenkoepel in Zeist |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Scholenkoepel Wereldkidz grijpt naast 1,2 miljoen euro»1?
Ja.
Hoe verklaart u het overgebleven bedrag waar de schoolkoepel uit het artikel op uitkomt na het verrekenen van de werkdrukmiddelen met de bezuiniging?
De scholenkoepel Wereldkidz stelt dat het voor schooljaar 2021–2022 € 1,2 miljoen euro krijgt voor het verminderen van werkdruk, maar dat er tegelijkertijd voor € 0,9 miljoen wordt bezuinigd (vanwege onderwijsachterstandenbeleid, doelmatigheidskorting en salarisverhoging). Per saldo zou er dus maar € 0,3 miljoen beschikbaar zijn. Deze redenering van de scholenkoepel over de «bezuinigingen» is echter niet te herleiden uit de verschillende posten die worden genoemd in het artikel.
Wat betreft het budget voor onderwijsachterstanden zal er per schooljaar 2019–2020, met instemming van de Tweede Kamer, gewerkt worden met een nieuwe bekostigingssystematiek. Daardoor zal er sprake zijn van een herverdeling van het beschikbare budget over alle scholen in Nederland. Met de nieuwe indicator die is ontwikkeld door het CBS is het risico van een kind op een achterstand beter in te schatten en kunnen de onderwijsachterstandsmiddelen beter worden verdeeld over scholen. Dit kan als gevolg hebben dat een bestuur minder budget ontvangt wegens een mogelijke daling van het aantal gewichtenleerlingen.
Waarschijnlijk zal de scholenkoepel Wereldkidz inderdaad minder gaan ontvangen, maar dit is nog niet definitief. Daarnaast is er voor de eerste drie jaren sprake van een overgangsregeling die ook nog in het schooljaar 2021–2022 van toepassing is. Het bedrag zoals genoemd in het artikel is daarom te voorbarig.
Wat betreft het budget voor de doelmatigheidskorting, deze heeft niet geleid tot een bezuiniging op bestuursniveau.
Verder wordt over de bekostiging van de salarisverhoging van leraren gesproken als een bezuiniging. Scholen krijgen echter structureel € 270 miljoen extra om de arbeidsvoorwaarden van de docenten te verbeteren. Daarnaast krijgen scholen elk jaar loonbijstelling als dit door het kabinet wordt uitgekeerd dat gebruikt kan worden voor de bekostiging van een salarisverhoging. Tenslotte zijn cao-afspraken iets tussen werkgevers en werknemers, het Rijk gaat hier niet over.
Dit neemt niet weg dat schoolbesturen in de toekomst geconfronteerd kunnen worden met veranderingen op hun begrotingsposten. Vanuit het werkdrukakkoord ontvangt een school extra middelen om maatregelen te nemen die bijdragen aan de vermindering van de werkdruk. Daarnaast kan een school minder middelen ontvangen vanuit het budget voor onderwijsachterstanden als gevolg van een dalend aantal (gewichten)leerlingen. Het is aan een schoolbestuur zelf om binnen de mogelijkheden hier keuzes in te maken die passen bij de veranderingen op hun scholen.
Heeft u zicht op hoe deze verrekening op andere scholen(koepels) uitpakt? Bent u bereid dit inzicht met de Kamer te delen?
Nee, dit overzicht heb ik niet. Bovendien is dit overzicht niet te genereren aangezien de berekeningen van de scholenkoepel Wereldkidz niet te herleiden zijn tot de genoemde posten (onderwijsachterstandenbeleid, doelmatigheidskorting, salarisverhoging).
Als meerdere scholen(koepels) aangeven of in de nabije toekomst aangeven niet uit te komen met de verrekening van de werkdrukmiddelen en de bezuinigingen, bent u dan bereid opnieuw in gesprek te gaan met sociale partners hierover? Zo nee, waarom niet?
Ik ben continu in gesprek met sociale partners over het primair onderwijs. Hierdoor hebben we in het voorjaar met alle sociale partners het werkdrukakkoord af kunnen sluiten. Ik zal daarom het goede gesprek blijven voeren om goed op de hoogte te blijven van de signalen vanuit scholen.
Lagere griffierechten voor het midden- en kleinbedrijf |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
|
|
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat nu ook twee coalitiepartijen stellen dat de griffierechten voor het midden- en kleinbedrijf in Nederland aan de hoge kant zijn en de toegang tot het recht belemmeren? Wat doet u met de oproep dat daar verandering in moet komen?1
Bent u bereid op dit punt met een nadere analyse te komen en daarbij ook te betrekken de eerdere motie-Van Nispen c.s.2 en eerdere voorstellen op dit punt3, gelet ook op de reeds uitgewerkte scenario’s4 en de recente oproep vanuit de branche5 én vanwege deze opinie van twee van uw coalitiepartijen om vervolgens nog vóór de begrotingsbehandeling met een voorstel te komen om de toegang tot het recht voor het midden- en kleinbedrijf te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gevaarlijke vluchtroutes in Griekenland |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er weer 11 vluchtelingen zijn overleden in Griekenland op de Noordoost route via de Evros rivier vanuit Turkije?1
Dit is een treurige gebeurtenis. Deze berichtgeving toont weer aan dat er blijvende aandacht nodig is voor de aanpak van irreguliere migratie.
Is het feit dat er tweemaal zoveel vluchtelingen deze route hebben gekozen een gevolg van de Turkijedeal? Zo nee, hoe verklaart u de toename?
Het kabinet acht het niet waarschijnlijk dat de betreffende toename een gevolg is van de EU-Turkije Verklaring. Deze is immers al tweeëneenhalf jaar in werking. Bovendien is de samenstelling van de instroom veranderd. Weliswaar kende de toename van het aantal migranten via de Evros regio een piek in april jl. van met name Syriërs. Maar sindsdien is de instroom van deze groep weer afgenomen tot een stabiel niveau vergelijkbaar met dat in voorgaande jaren. De structurele verhoging van de instroom via de Evros regio komt vooral van migranten met de Turkse nationaliteit. De verklaring van deze trends is te herleiden tot diverse omstandigheden, zoals gebeurtenissen in Turkije en andere derde landen, alsmede seizoenomstandigheden en de continue veranderende modus operandi van mensensmokkelaars.
Deelt u de mening dat het enkel sluiten van routes ertoe leidt dat vluchtelingen gevaarlijker routes kiezen als er niet tegelijkertijd wordt ingezet op legale routes?
Zoals is beschreven in de Integrale Migratieagenda2 dient legale migratie beter te worden benut om de bredere migratiesamenwerking met derde landen vorm te geven. Verbeterde terugkeersamenwerking is hiervoor een belangrijke voorwaarde. Ook de Kamer heeft hierover een duidelijk standpunt ingenomen, waar het kabinet uiteraard rekening mee houdt. Zoals uw Kamer bekend, heeft het kabinet het aantal mogelijkheden voor hervestiging – als legale, veilige route voor vluchtelingen – vergroot. Daarnaast zal het beurzenprogramma worden uitgebreid. Kennisontwikkeling door uitwisseling en studie van jonge mensen in het buitenland kan de ontwikkeling van de desbetreffende landen ten goede komen. Deze vormen van legale en tijdelijke migratie kunnen bijdragen aan de versterking van de bilaterale migratiesamenwerking tussen Nederland en het desbetreffende land.
Wat is uw reactie op de oproep van de UNHCR die vraagt om veilige en legale routes voor vluchtelingen om de Europese Unie te bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
Het vergoeden van de hersteloperatie na vrouwelijke genitale mutilatie |
|
Rens Raemakers (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Kamervragen uit 2014 naar aanleiding van het bericht «Besneden vrouw betaalt hersteloperatie zelf»?1
Ja.
Bent u bekend met de beantwoording van toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Minister Schippers) waarin zij aangeeft dat de hersteloperatie vergoed zou moeten worden vanuit de basisverzekering en dat een werkgroep zich hierover zou buigen?2
Ja. Ik teken hierbij aan dat in de in vraag 2 genoemde beantwoording van de Kamervragen is aangegeven dat hersteloperaties onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) zouden kunnen worden gebracht, zodra de (wetenschappelijke verenigingen van) plastisch chirurgen en van gynaecologen het toen voorliggende Modelprotocol Reconstructieve chirurgie na vrouwelijke genitale verminking (VGV) zouden hebben afgerond. Hierbij was de aanname dat het modelprotocol aanwijzingen voor de effectiviteit van de reconstructieve chirurgie zou bevatten.
Dit modelprotocol had specifiek betrekking op reconstructie van de bij VGV verwijderde externe genitaliën; dit is in die beantwoording bedoeld met een hersteloperatie.
Deze definitieve vaststelling van het modelprotocol door de (wetenschappelijke verenigingen van) plastisch chirurgen en van gynaecologen heeft niet plaatsgevonden. Plastisch chirurgen en gynaecologen konden toentertijd geen overeenstemming bereiken omdat er onduidelijkheid en gebrek aan wetenschappelijk bewijs bestond over effectiviteit en gevolgen van deze hersteloperaties. Zo heeft bijv. de Britse vereniging van gynaecologen in 2015 reconstructieve chirurgie na VGV afgeraden omdat er aanwijzingen zijn voor onaanvaardbare complicaties zonder dat er doorslaggevend bewijs bestaat voor de effectiviteit van deze ingreep.
De in de antwoorden van april 2014 bedoelde werkgroep die het hiervoor genoemde modelprotocol heeft opgesteld, heeft zich niet over eventuele vergoeding uit de Zvw gebogen maar enkel over de medische aspecten van reconstructieve chirurgie.
Deze werkgroep bestaat niet meer. Zij was opgezet door de plastisch chirurgen en de gynaecologen, niet door de voormalig Minister van VWS. Mijn voorganger heeft ook geen vragen aan deze werkgroep gesteld.
De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) heeft in 2016 een nieuwe werkgroep ingesteld om het NVOG-modelprotocol «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking» uit 2010 te herzien en om te zetten in een multidisciplinaire leidraad. Deze nieuwe werkgroep heeft de concept Leidraad bedoeld in de vragen 8 t/m 10 en 12 opgesteld.
Bent u bekend met de gezondheidsrisico’s van de verschillende varianten van vrouwelijke genitale verminking (VGV)?
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger dat de hersteloperatie van vrouwelijke genitale verminking vergoed moet worden uit het basispakket?
Sinds de beantwoording door mijn voorganger is gebleken dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de effectiviteit van hersteloperaties na VGV; ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2 en 7. Zolang zoveel onduidelijkheid en gebrek aan wetenschappelijk bewijs bestaat over de effectiviteit en de gevolgen van deze hersteloperaties ben ik van mening dat deze niet in het Zvw-pakket kunnen worden opgenomen.
Klopt het dat tot op de dag van vandaag niet is geregeld dat de hersteloperatie als gevolg van vrouwelijke genitale mutilatie vergoed wordt vanuit de basisverzekering?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de klachten van fysieke en mentale gevolgen van vrouwelijke genitale verminking wel gedekt worden onder de basisverzekering (bijvoorbeeld problemen bij het plassen, menstruatieproblemen, infecties en fertiliteitsproblemen)? Hoe rijmt u dit met het gegeven dat de hersteloperatie zelf niet vergoed wordt op dit moment?
Medisch noodzakelijke zorg na VGV, gericht op functioneel herstel en wegnemen van klachten, wordt vergoed uit de Zvw. In het antwoord op vragen 4 en 5 heb ik vermeld waarom hersteloperaties niet uit de Zvw worden vergoed.
Kunt u aangeven in hoeverre de werkgroep, zoals genoemd door uw voorganger, bestaande uit gynaecologen en plastisch chirurgen, aan de slag is gegaan met de vraag in hoeverre het mogelijk is de hersteloperatie van VGV te vergoeden binnen het basispakket? Hoe ver is de werkgroep op dit moment met de beantwoording van de vragen zoals geformuleerd door de voormalig Minister?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de conceptleidraad (versie mei 2018) van de werkgroep waarin wordt gesproken over reconstructieve operaties?3
Ja.
Is het waar dat indien deze werkgroep tot een nieuwe leidraad komt, deze het modelprotocol van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) uit 2010 zou kunnen vervangen? Kunt u aangeven wat het scenario is indien de werkgroep niet tot een eensluidend antwoord komt? Zo ja, welke stappen zouden er in dit scenario zitten?
In de Concept Leidraad is in Hoofdstuk 1 expliciet opgenomen dat deze leidraad na autorisatie het NVOG-modelprotocol «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking» uit 2010 zal vervangen. De geldigheidsduur van dit NVOG-modelprotocol is inmiddels verlopen.
Ik heb van de voorzitter van de werkgroep die de concept-leidraad heeft opgesteld en die het ingebrachte commentaar verwerkt, vernomen dat de organisaties die aan deze werkgroep deelnemen een eensluidende opvatting over de concept-leidraad hebben.
Wat vindt u ervan dat in de concept leidraad niet gesproken wordt over de vergoeding vanuit het basispakket? Klopt het ook dat een aanbeveling om dit te verankeren in de zorgverzekeringswet ontbreekt in de concept leidraad? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit?
Het doel van deze (concept-)leidraad is om alle zorgverleners die in contact kunnen komen met vrouwen en meisjes met een VGV te voorzien van een landelijk door de relevante beroepsverenigingen gedragen leidraad met betrekking tot het voorkomen en het behandelen van meisjes en vrouwen met een genitale verminking. Deze (concept-)leidraad voorziet, waar mogelijk, in de meest recente «evidence based» informatie met betrekking tot het onderwerp VGV. Deze (concept-)leidraad gaat niet in op eventuele vergoeding van hersteloperaties uit de Zvw.
In de (concept-)leidraad geven de beroepsgroepen aan dat de beschikbare literatuur m.b.t. wat reconstructie is, wat het doel is en wat de mogelijkheden zijn, zeer gering is. Er is behoefte aan klinische trials van goede kwaliteit om de veiligheid en effectiviteit van reconstructie te onderzoeken.
Nu de beroepsgroepen dit zelf aangeven, kan op basis van deze (concept-)leidraad niet worden gesteld dat de beschreven interventies in aanmerking komen voor vergoeding uit de Zorgverzekeringswet.
De planning is dat de nieuwe leidraad eind dit jaar wordt geautoriseerd en gepubliceerd, onder meer op site van de NVOG. Zoals ik op 18 oktober jl. tijdens de behandeling van de ontwerpbegroting VWS voor 2019 heb aangegeven, zal het Zorginstituut zodra de Leidraad is geautoriseerd, een standpunt voorbereiden over een eventuele vergoeding van hersteloperaties uit de Zvw. Ik zal het Zorginstituut verzoeken om de hiervoor noodzakelijke procedure snel uit te voeren.
Heeft u zicht op de tijdsplanning voor een definitieve leidraad? Zo nee, waarom heeft u dit niet? Zo ja, welke consequenties voor mogelijke vergoeding in het basispakket heeft deze tijdsplanning?
Zie antwoord vraag 10.
Indien een finale versie van de nieuwe leidraad nog enige tijd op zich laat wachten (en beantwoording van de vragen over vergoeding in het basispakket) welke stappen onderneemt u dan zelf om over te gaan tot vergoeding in het basispakket?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat niet alle verzekeringen een vergoeding aanbieden? Zo ja, op welke wijze wordt inzichtelijk gemaakt voor vrouwen welke verzekering wel vergoedingen voor hersteloperatie voor vrouwelijke genitale mutilatie aanbieden?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat het onnavolgbaar is dat in Nederland de hersteloperatie van vrouwelijke genitale verminking, een praktijk die geen enkele gezondheidsvoordelen oplevert alleen maar (levensbedreigende) risico’s, niet vergoed wordt in het basispakket?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat met directe ingang de hersteloperatie voor de tientallen vrouwen die jaarlijks in Nederland in de risico groep vallen in het basispakket moeten vallen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit zo snel mogelijk realiseren?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5 en op de vragen 10, 11 en 12.
Het bericht dat er een schaderegeling komt voor ondernemers die te maken hebben met diefstal door asielzoekers uit veilige landen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Klopt het dat er een fonds komt voor schade na diefstal door asielzoekers uit veilige landen?1
Zoals ik tijdens de recente JenV begrotingsbehandeling en in verschillende brieven aan uw Kamer3 heb aangegeven vind ik het onacceptabel dat een beperkte groep asielzoekers zorgt voor overlast op COA-locaties, maar ook daarbuiten. Signalen over winkeliers die (veelvuldig) te maken hebben met diefstal door bewoners van een azc zijn daarbij een punt van zorg. Naast dat dit onwenselijke gevolgen meebrengt voor de betreffende winkeliers, heeft dit ook een negatief effect op het draagvlak voor de opvang van asielzoekers.
In geval van winkeldiefstal moet het uitgangspunt zijn dat de mogelijkheden die winkeliers hebben om schade te verhalen op ingezetenen van Nederland ook toepasbaar zijn bij asielzoekers. Het is niet wenselijk dat die mogelijkheden beperkter zijn, maar het ligt ook niet voor de hand dat er meer mogelijkheden bestaan in die gevallen. Voor een specifiek hiervoor in het leven geroepen schadefonds bestaat dan ook niet meteen aanleiding.
In geval van criminele gedragingen, zoals bij winkeldiefstal, dient de aanpak primair via het strafrecht te verlopen. Hiertoe is het van belang dat er aangifte wordt gedaan bij de politie en er opvolging wordt gegeven door de politie en het OM.
Daarnaast is het ook belangrijk dat de getroffen winkeliers zo optimaal mogelijk gebruik kunnen maken van bestaande compensatieregelingen, zoals via de Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA). Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 15 november jl. zijn SODA en het COA momenteel in gesprek over op welke manier het COA hier ondersteuning bij kan bieden.4
Deelt u de mening dat de daders moeten opdraaien voor de schade in plaats van anderen die een fonds oprichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kunnen gedupeerde ondernemers de kosten van diefstal alsnog verhalen op mensen zonder vaste woon- en verblijfplaats? Waarom is het niet mogelijk de boete te versturen aan het asielzoekerscentrum waar zij verblijven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het om circa 65.000 euro per jaar gaat? Zo nee, hoe groot is de omvang van de schade dan wel? Hoe heeft dit bedrag zich in de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 1.
Spelen dergelijke problemen ook op andere plekken in Nederland? Zo ja, hoe gaan anderen om met dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het fonds wordt gefinancierd door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)? Zo nee, hoe dan wel?
Zie antwoord vraag 1.
Worden de onkosten uiteindelijk wel betaald door de daders? Zo nee, deelt u de mening dat dit nogal onrechtvaardig is alsmede slecht voor het draagvlak voor opvang van vluchtelingen?2
Zie antwoord vraag 1.
De penitentiaire inrichting Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving over de penitentiaire inrichting Sint Maarten?1 Kloppen de bevindingen dat de gevangenis detentieongeschikt, inhumaan en onder meer met het oog op brandgevaar zeer onveilig is?
Ik ken het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving (hierna: de Raad) over de penitentiaire inrichting Sint Maarten. Ik herken de conclusies dat de penitentiaire inrichting Sint Maarten niet naar behoren functioneert en dat (basale) zaken die onmisbaar zijn voor een gesloten setting van een gevangenis al geruime tijd ontbreken of niet door Sint Maarten op orde worden gebracht. De Raad constateert opnieuw dat Sint Maarten stelselmatig zijn aanbevelingen en de aanbevelingen van het CPT niet opvolgt. Ook dit patroon herken ik. Natuurlijk is de situatie complexer geworden, doordat de gevangenis ruim een jaar geleden getroffen werd door de orkaan Irma. Desalniettemin laat de Raad laat zien dat het overgrote deel van deze problematiek dateert van vóór Irma. Het is aan het land Sint Maarten om de veiligheidsrisico’s voor de samenleving te minimaliseren, bijvoorbeeld door te investeren in resocialisatie. Door verdere herstelwerkzaamheden aan het gebouw uit te voeren en de personele bezetting op orde te brengen, kan vervolgens een basisdagprogramma worden ingevoerd.
Nederland heeft na orkaan Irma bijstand verleend voor de gevangenis vanuit de wederopbouwmiddelen. Hieraan waren afspraken verbonden. Ik heb het afgelopen jaar meerdere malen bij Sint Maarten aangedrongen op het nakomen van deze afspraken. Op basis van correspondentie met Sint Maarten en een Ministerieel Overleg op 4 september jl. moest ik opnieuw vaststellen dat Sint Maarten deze afspraken niet, dan wel niet volledig, en niet binnen de gestelde termijn nakwam. Op initiatief van de Minister voor Rechtsbescherming en mijzelf vond er sinds 28 september een aantal overleggen plaats met de regering van Sint Maarten, hetgeen heeft geleid tot de ondertekening van een overeenkomst tussen de regering van Sint Maarten en de Minister voor Rechtsbescherming en ondergetekende op 19 oktober 2018. Er is afgesproken dat Sint Maarten nu op korte termijn een serie van verbetermaatregelen zal doorvoeren om de staat van Point Blanche significant te verbeteren. Sint Maarten heeft aangegeven dat het zelf ruimte op de begroting reserveert om de betreffende verbetermaatregelen te bekostigen. Het is aan Sint Maarten om deze afspraken om te zetten in aantoonbare acties en daarvan verslag te doen. Dit is voorwaardelijk voor eventuele verdere Nederlandse technische assistentie.
Wat vindt u van de oproep van de Raad dat de Nederlandse regering niet kan blijven wegkijken van de onhoudbare situatie waarin de Point Blanchegevangenis op Sint Maarten verkeert? Wat vindt u van de constatering dat de aanbevelingen van het CPT stelselmatig worden genegeerd en dat de veiligheidsrisico’s voor de samenleving onverantwoord hoog zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de Raad eens dat vanuit het Koninkrijk moet worden gezorgd dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Het detentiewezen is een landsaangelegenheid van Sint Maarten. Sint Maarten is dan ook zelf verantwoordelijk voor naleving van geldende wet- en regelgeving. De inzet van de waarborgfunctie is een ultimum remedium. Slechts wanneer in Sint Maarten geen redres mogelijk blijkt te zijn van een ontoelaatbare toestand ten aanzien van de handhaving van de mensenrechten, de rechtszekerheid of de deugdelijkheid van bestuur, en alle mindere zware mogelijkheden tot het nemen van maatregelen geen of onvoldoende resultaat hebben opgeleverd, kan de waarborgtaak van het Koninkrijk aan de orde komen. Dit is op dit moment niet het geval. Immers, Sint Maarten heeft op 19 oktober jl. met de Minister voor Rechtsbescherming en mij een overeenkomst gesloten om een serie van verbetermaatregelen door te voeren in het detentiewezen. Hier heeft de Raad van Ministers van Sint Maarten inmiddels mee ingestemd. Deze verbetermaatregelen voor de korte termijn komen onder andere voort uit een plan van aanpak sanctietoepassing dat medio september – op verzoek van Sint Maarten en bekostigd vanuit wederopbouwmiddelen – door een expertteam van de Dienst Justitiële Inrichtingen is opgeleverd. Dit plan van aanpak is vervolgens op 25 september jl. door de Raad van Ministers van Sint Maarten vastgesteld. Voor de uitvoering van dit plan van aanpak zal Sint Maarten wijzigingen in de begroting doorvoeren.
Wat vindt u van de constatering van de Raad dat de staatsrechtelijke systematiek van controle, toezicht en waarborging binnen het Land en het Koninkrijk niet functioneert? Deelt u de mening dat de waarborgfunctie ex artikel 43 Statuut voor het Koninkrijk in dit geval geëffectueerd moet worden? Zo ja, bent u bereid daartoe de nodige stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Jongerenreis naar radicale prediker’ |
|
Bente Becker (VVD), Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag of het waar is dat Milli Görüş tientallen jongeren heeft meegenomen naar Turkije voor onderwijs door een radicale imam en of u van dit feit op de hoogte was in plaats van te verwijzen naar een persbericht van Milli Görüş zelf?1 Zo nee, waarom niet?
Het is geen taak van de overheid om reizen van organisaties te monitoren. Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van Kamerleden Becker (VVD) op 20 augustus 2018 en Jasper van Dijk (SP) op 21 augustus 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met Milli Görüş. Milli Görüş heeft aangegeven van 2014 tot 2016 reizen te hebben georganiseerd voor jongeren van 16 tot 22 jaar naar Turkije voor identiteitsontwikkeling en kennisvergaring. Inmiddels vinden de studiereizen niet meer plaats. De reizen richtten zich zowel op de stad Istanbul, waarbij o.a. culturele hoogtepunten en het stadsbestuur werden bezocht. Ook werden meerdere geestelijken bezocht, waaronder dhr. Yildiz.
Kunt u uitsluiten dat tijdens de reizen van Milli Görüş Nederlandse jongeren geënthousiasmeerd zijn voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd? Zo nee, bent u bereid nader onderzoek te doen, aangezien u stelt dat de overheid in voorkomende gevallen kan optreden?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Hierop wordt door de overheid geen toezicht gehouden. Het houden van preventief toezicht schuurt met de terughoudendheid die de overheid betracht als het om de vrijheid van godsdienst gaat.
In het algemeen is het zo dat indien personen of organisaties door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, de AIVD daar onderzoek naar doet. Hierover kan geen informatie in het openbaar gedeeld worden.
Tijdens de gesprekken die het Ministerie van SZW met Milli Görüş over de georganiseerde jongerenreizen heeft gevoerd, heeft het Ministerie van SZW aangegeven het onwenselijk te vinden wanneer Nederlandse jongeren doelbewust in aanraking worden gebracht met denkbeelden die haaks staan op de Nederlandse normen en waarden en de Nederlandse wetgeving. Milli Görüş stelde hier alert op te zijn, en indien nodig tegen op te treden.
Welke mogelijkheden heeft u om na te gaan of jongeren doelbewust geënthousiasmeerd worden voor dergelijke denkbeelden en op te treden wanneer dat het geval is?
Zie antwoord vraag 2.
Geldt de vrijheid van maatschappelijke en religieuze organisaties om buitenlandse reizen te organiseren – ook als het gaat om reizen met minderjarige kinderen naar onvrije landen – of bent u bereid enige vorm van toezicht te houden om de vrijheid van deze kinderen en de veiligheid van alle Nederlanders te beschermen, ook nu is gebleken dat er is onderwezen door een radicale imam?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het recente persbericht van Milli Görüş, waarin staat dat het bezoek aan Nureddin Yildiz (die banden heeft met de jihadistische strijdgroep Ahrar al-Sham) een onderdeel van het programma was en dat de uitspraak van Yildiz, dat trouwen met een 6 jarig kind is toegestaan en dat mannen vrouwen mogen slaan, volgens Milli Görüş al enkele jaren uit de context worden gehaald?2
Het is onwenselijk als jongeren worden blootgesteld aan radicale ideeën. Bepaalde uitspraken en denkbeelden van dhr. Yildiz zijn aanstootgevend en verwerpelijk. Milli Görüş heeft aangegeven afstand te nemen van alle uitspraken en handelingen die in strijd zijn met de Nederlandse Grondwet.
Net zoals bij iedere andere organisatie, kan door de overheid actie ondernomen worden indien wettelijke grenzen worden overtreden.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Milli Görüş geen afstand neemt van Yildiz, noch van zijn uitspraken en de reizen alleen tijdelijk staakt vanwege maatschappelijke commotie? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat ook Milli Görüş maatregelen neemt om te voorkomen dat jongeren onder invloed komen van predikers met radicale boodschappen? Welke mogelijkheden heeft u wanneer blijkt dat organisaties zelf onvoldoende maatregelen treffen om dit te voorkomen, anders dan het voeren van een gesprek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u onderzoeken of Milli Görüş vandaag de dag daadwerkelijk een onafhankelijke organisatie is zonder stevige banden, beïnvloeding en financiering vanuit Turkije? Bent u bereid daarbij samen te werken met uw Belgische collega, nu ook de Belgische inlichtingendienst gaat uitzoeken welke verenigingen en geldstromen schuilgaan achter de organisatie Milli Görüş?3
In 2017 heeft RadarAdvies in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als uitvoering van motie Karabulut/Potters onderzoek gedaan naar Turkse organisaties en stromingen in Nederland (TRSO’s). Uit dit onderzoek blijkt dat wat Milli Görüş in Nederland betreft, er geen sprake is van aantoonbare beïnvloeding vanuit een Turkse Milli Görüş organisatie. Na een breuk in 1996 tussen de Milli Görüş-beweging binnen en buiten Turkije, heeft die laatste een hoofdkantoor geopend in het Duitse Kerpen, nabij Keulen.
Milli Görüş Noord-Nederland heeft jaren geleden één keer een projectsubsidie gekregen van de Turkse overheid, ter waarde van € 15.000,-. Milli Görüş Zuid-Nederland heeft nooit dergelijke subsidies gekregen. Er zijn volgens eigen zeggen geen actuele inkomsten van de Turkse overheid. De onderzoekers van RadarAdvies achtten het aannemelijk dat de Turkse overheid de twee Nederlandse federaties inderdaad niet financiert.
De onderzoekers van RadarAdvies stellen dat er geen aantoonbaar strakke aansturing van de organisaties vanuit Turkije plaatsvindt.
Gezien dit recent uitgevoerde onderzoek ben ik van mening dat het niet noodzakelijk is om over te gaan tot een nieuw onderzoek.
Kent u het bericht in NRC dat gemeentebesturen, waar Milli Görüş actief is, in hun maag zitten met de band tussen de moskeeorganisatie en de Turkse prediker?4 Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag of gemeenten op de hoogte waren van deze reizen? Heeft u contact (gehad) met gemeenten waar vanuit deze reizen zijn georganiseerd? Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog contact met hen te hebben over hun zorgen?
Uit mijn contacten met gemeenten blijkt niet dat gemeenten van de reizen op de hoogte waren.
Hoe en op welke termijn wordt de interdepartementale samenwerking versterkt zodat lokale en landelijke informatie bijeen wordt gebracht om gezamenlijk te kunnen acteren bij zorgelijke signalen?5
Op korte termijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Herinnert u zich dat u heeft aangeven dat als in de toekomst blijkt dat Milli Görüş in haar imamopleiding wettelijke grenzen overtreedt, de overheid in actie kan komen? Hoe komt u daar achter zonder toezicht? Zou u willen overwegen om onderwijs, dat mede wordt aangeboden door organisaties gefinancierd en/of gelieerd aan onvrije landen en/of waarvan bekend is dat in het verleden onvoldoende is gedaan om te voorkomen dat jongeren worden geënthousiasmeerd voor eerdergenoemde onwenselijke denkbeelden, onder een vorm van toezicht te plaatsen?
Zoals gezegd is de opleiding van Milli Görüş geen erkende opleiding binnen het hoger onderwijs bestel en houdt de overheid daar geen toezicht op.
Indien organisaties aanleiding geven tot vermoedens van ernstige overschrijding van wettelijke grenzen dan zullen daar de bevoegde overheden onderzoek naar doen. Deze overheden zijn belast met toezicht houden en optreden tegen strafbare feiten.
Kan de Kamer de brief over de uitkomsten van uw gesprekken met moskeekoepelorganisaties, zoals toegezegd in het algemeen overleg Preventie radicalisering van 20 juni 2018, spoedig tegemoet zien?
Er is tijdens het algemeen overleg Preventie radicalisering van 20 juni 2018 geen aparte brief toegezegd over uitkomsten van gesprekken met moskeekoepelorganisaties. We blijven met de koepels in gesprek over onderwerpen als radicalisering, problematisch gedrag en de veiligheid rondom moskeeën. Daarover wordt uw Kamer doorlopend geïnformeerd in de daarvoor relevante Kamerstukken.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden met het oog op het in te plannen plenaire debat over Turkse beïnvloeding in Nederland?
Ja.
Misstanden in het Europese wegtransport |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Vrachtwagens in de race naar beneden»?1
Ja.
Bestaat er een verschil in het aanvragen van chauffeursattesten in Europese landen? Klopt het dat chauffeursattesten in bepaalde Europese landen zeer eenvoudig te verkrijgen zijn? Zo ja, zijn de verzwaarde eisen voor het Nederlandse chauffeursattest in vergelijking met andere Europese landen nadelig voor Nederlandse vrachtwagenchauffeurs?
De voorwaarden voor de afgifte van een bestuurdersattest zijn nader neergelegd in artikel 5 van verordening 1072/2009 van de Europese wet- en regelgeving, waaraan alle lidstaten zich dienen te houden. In Nederland is er daarnaast een nadere bepaling opgenomen in de Wet Wegvervoer Goederen en de Wegenverkeerswet. Nederland stelt onder meer als eis dat de niet-EU-chauffeur in het bezit moet zijn van een geldig Nederlands of EU-rijbewijs C, voorzien van de code vakbekwaamheid (code 95). Ik ben niet bekend met de aanvraagprocedure in andere landen. Er is, voor zover ik heb kunnen nagaan, geen vergelijkend onderzoek gedaan naar de eisen die in de verschillende lidstaten worden gesteld aan aanvragen van attesten. Ik heb dan ook geen inzicht of bestuurdersattesten in bepaalde Europese landen eenvoudiger te verkrijgen zijn.
Als er al zwaardere eisen zouden gelden voor het verkrijgen van een bestuurdersattest in Nederland is dit niet nadelig voor de Nederlandse vrachtwagenchauffeur. Een Nederlandse chauffeur heeft namelijk geen bestuurdersattest nodig; het bestuurdersattest geldt alleen voor niet-EU-chauffeurs in dienst van een in een lidstaat gevestigde onderneming.
Is het correct dat er een «explosie» van aanvragen in Polen voor chauffeursattesten is? Klopt het dat de Poolse weginstantie (GITD) slechts twintig procent van de chauffeursattesten kan controleren? Bent u niet bevreesd dat door het gebrek aan controle er levensgevaarlijke situaties kunnen ontstaan, ook op de Nederlandse wegen, doordat niet-gekwalificeerde vrachtwagenchauffeurs op de Nederlandse wegen rijden?
Op basis van informele contacten tussen de NIWO en GITD rijst een soortgelijk beeld. Dit zal nog formeel worden bevestigd. Bij de afgifte van het bestuurdersattest dient door de bevoegde autoriteiten te worden gecontroleerd of voldaan is aan de Europese verplichtingen ten aanzien van vakbekwaamheid van beroepschauffeurs. In Nederland is die taak belegd bij de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie. Onvoldoende controle bij de afgifte draagt het risico in zich dat voor niet-gekwalificeerde chauffeurs een attest wordt verstrekt. Indien deze chauffeurs worden ingezet voor internationaal vervoer kan dit in potentie negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid opleveren. Overigens is er in Nederland geen sprake van een significante stijging van het aantal aangevraagde attesten.
Heeft u zicht op het aantal chauffeurs van buiten de Europese Unie op de Nederlandse wegen, zoals onder meer Moldaven, Wit-Russen, Oekraïners en Filipijnen? Hoeveel Nederlandse transportfirma’s hebben een dochteronderneming in Oost-Europa, waarmee zij de Nederlandse wet- en regelgeving kunnen omzeilen? Hoe beoordeelt u de zeer slechte leefomstandigheden van deze vrachtwagenchauffeurs, maar ook die vanuit Midden- en Oost-Europa, die onder contract staan van onder andere Nederlandse transportfirma’s?
Ik heb geen zicht op het aantal chauffeurs van buiten de Europese Unie dat gebruik maakt van de Nederlandse wegen. Houders van een bestuurdersattest kunnen zich net zo vrij door de Europese Unie bewegen als hun collega’s uit EU-landen. Gegevens over buitenlandse vrachtwagens in Nederland zijn wel voorhanden; deze bieden echter geen beeld van de nationaliteit van de chauffeur.
Er zijn geen CBS-cijfers over het aantal Nederlandse transportbedrijven met een dochteronderneming in het buitenland. TLN schat dat circa 100 Nederlandse transportbedrijven een vestiging in Oost-Europa hebben.
Ik ben van mening dat chauffeurs, ongeacht hun land van herkomst, onder fatsoenlijke omstandigheden moeten kunnen werken. Het uitgangspunt voor Nederland is daarbij in principe gelijk loon voor gelijk werk.
Hoe vaak heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) al opgetreden tegen de slechte leefomstandigheden? Hoe vaak vinden er controles plaats op overnachten in vrachtwagens en hoeveel boetes of waarschuwingen zijn er uitgedeeld? Vindt u het bovendien ook onwenselijk dat de Europese regels rond rij- en rusttijden en tachograaffraude massaal worden overtreden? Wat gaat u doen om de pakkans op nationaal en Europees niveau te verhogen?
Vanaf februari 2018 heeft de ILT in totaal 724 chauffeurs gecontroleerd en 165 boeterapporten opgesteld, omdat chauffeurs hun verplichte normale wekelijkse rust in de vrachtauto hebben doorgebracht.
Het overtreden van de Europese regels rond rij- en rusttijden en fraude met tachografen kan de veiligheid, gezondheid en het welzijn van chauffeurs én de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar brengen. Dit is onwenselijk en ernstig, daarom treedt de overheid hiertegen op. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) werken nauw samen bij wegcontroles (objectinspecties) en bedrijfscontroles (administratie inspecties) om eerlijk, gezond en veilig werk in de Transportsector te bevorderen. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de chauffeur om te voldoen aan wet- en regelgeving van de rij- en rusttijden en het juist gebruik van de rijtijdenkaart en tachograaf.
Met omringende landen wordt over zowel het boetebeleid als de handhavingspraktijk afgestemd, met als doel de hoogte van de boete en de pakkans in lijn te brengen. De handhaving van de rij- en rusttijden is een van de onderwerpen waarover Nederland regelmatig in overleg is met andere lidstaten, waaronder Duitsland en België. Dit onderwerp wordt besproken in Euro Control Route (ECR) en in de Confederation of Organisations in Road Transport Enforcement (CORTE). Nederland werkt binnen EU-verband actief mee aan regelgeving rondom de tachograaf, onder andere gericht op het verminderen van de fraudegevoeligheid ervan.
In hoeverre zijn autofabrikanten en de voedings- en retailsector, als grootverbruikers van het internationale wegvervoer, verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van vrachtwagenchauffeurs? Deelt u de mening dat deze bedrijven medeverantwoordelijk zijn op grond van de Wet ketenaansprakelijkheid en de Wet aanpak schijnconstructies voor uitbuiting en onderbetaling van vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, in hoeverre zult u deze bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid en zo nodig handhaven?
In het kader van de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid zoals opgenomen in de Wet aanpak Schijnconstructies, zijn in beginsel alle schakels die betrokken zijn binnen een keten, aansprakelijk te stellen voor de voldoening van het loon. Per 1 januari 2017 geldt de ketenaansprakelijkheid voor loon ook voor vervoersovereenkomsten betreffende goederenvervoer over de weg. Hier wordt geregeld dat een werknemer die werkzaam is in de sector goederenvervoer over de weg niet alleen zijn directe werkgever kan aanspreken voor de voldoening van het loon, maar ook diens directe opdrachtgever en hogere schakels in de keten. Uiteindelijk kan de hoofdopdrachtgever worden aangesproken. Het gaat om een civielrechtelijke aansprakelijkheid, wat wil zeggen dat een werknemer zelf zijn loon moet opeisen. De ILT en de Inspectie SZW hebben hierin geen toezichthoudende rol. Overigens zal de goede opdrachtgever de kans op succesvolle loonvorderingen aanzienlijk kunnen verkleinen door bijvoorbeeld zelf waarborgen in te bouwen door middel van afspraken met de opdrachtnemers over de naleving van arbeidsvoorwaarden. Ook achteraf, bij geconstateerde misstanden, kan de opdrachtgever navraag doen bij de werkgever van de chauffeur, controle uitvoeren en eventueel bemiddelen. Op deze wijze zou hij niet alleen kunnen bijdragen aan betere arbeidsvoorwaarden op het gebied van beloning, maar ook op andere gebieden.
Hoe staat het met de uitvoering van de moties van Gijs van Dijk en Jasper van Dijk om gelijk loon voor gelijk werk te bewerkstelligen en oneerlijke concurrentie in Europa tussen vrachtwagenchauffeurs tegen te gaan en de transportsector ook onder de detacheringsrichtlijn (96/71/EG) te laten vallen?2 3 Ziet u ook het grote risico dat de oneerlijke concurrentie voor Nederlandse vrachtwagenchauffeurs blijft bestaan zolang er geen goede regeling is en er bovendien veel buitenlandse vrachtwagenchauffeurs in slechte arbeidsomstandigheden aan het werk moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is volop bezig met deze problematiek: op dit moment is in Europa het Mobility Package onderwerp van bespreking. Met dit pakket wordt onder andere beoogd te verhelderen welke regels op vrachtwagenchauffeurs van toepassing zijn. Uitgangspunt voor Nederland is daarbij in principe gelijk loon voor gelijk werk, ook bij de toepassing van de Detacheringsrichtlijn op het wegtransport. Belangrijk is daarbij dat enerzijds de sociale bescherming van chauffeurs wordt bevorderd, en dat anderzijds het bedrijfsleven niet wordt geconfronteerd met onnodige administratieve lasten. Daarnaast zet Nederland in op een gelijk speelveld voor Nederlandse chauffeurs en bedrijven en is de handhaafbaarheid van de regels een belangrijk aandachtspunt.
Hoe beoordeelt u het enorme verschil in minimumloon tussen Nederlandse chauffeurs en vrachtwagenchauffeurs uit Midden- en Oost-Europa? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat zij voor 250 tot 300 euro per maand in Nederland rondrijden? Vindt u het acceptabel dat belastingvrije dagpremies, dus zonder sociaal vangnet, worden misbruikt om vrachtwagenchauffeurs uit Midden- en Oost-Europa een iets hoger inkomen te geven? Vreest u niet dat Nederlandse vrachtwagenchauffeurs hierdoor volledig uit de markt worden geprijsd? Bent u bereid om dit enorme verschil in salaris op Europees niveau aan te kaarten en op te lossen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de eenvoudigste oplossing voor de grootschalige problemen van rampzalige leefomstandigheden en de zeer slechte arbeidsvoorwaarden bestaat uit het toepassen van de nationale arbeids- en loonvoorwaarden van de plaats waar de chauffeurs werkelijk hun transportopdrachten uitvoeren? Zo nee, waarom kan een vrachtwagenchauffeur van buiten de Europese Unie dan wel in Polen onder contract staan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen een voor een en voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat te beantwoorden?
Het streven is deze vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden, zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat.
De staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen en wateroverlast Sluiskil |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Mag de gemeente inwoners Sluiskil laten zwemmen» en «Wateroverlast Sluiskil; Terneuzen wil wel adviseren, maar niet betalen»?1 2
Ja, deze berichten ken ik.
Kunt u de Kamer informeren over de vervolgacties inzake de staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen die genomen zijn sinds de leden Van den Berg en Van Helvert (beiden CDA) daar schriftelijke vragen over gesteld hebben (Documentnummer 2017Z10380, 14 juli 2017)?
In mijn antwoord op genoemde Kamervragen d.d. 14 juli 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2473), heb ik meerdere acties inzake de staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen opgenomen. De stand van zaken van deze acties zet ik onderstaand uiteen:
Wat is volgens u de oorzaak van de vochtoverlast die men in de woningen in Sluiskil ervaart?
Rijkswaterstaat heeft samen met North Sea Port en gemeente Terneuzen in 2017 een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar de oorzaken van de grondwateroverlast in Sluiskil. Hieruit komt naar voren dat er verspreid over Sluiskil structureel hoge grondwaterstanden voorkomen. Deze hoge grondwaterstanden zorgen voor vochtoverlast in woningen die niet bestand zijn tegen vocht. Deze woningen (bouwjaar 1940 en ouder) dateren van voor het Bouwbesluit, waarin voor wateroverlast is bepaald dat verblijfruimtes waterdicht moeten zijn.
Deelt u de visie dat Rijkswaterstaat, de gemeente en North Sea Port een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de vochtproblemen die ontstaan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daar dan de consequenties van?
Nee, Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het peilbeheer van het kanaal, welke al sinds de jaren 60 van de vorige eeuw gehandhaafd wordt. Daarnaast is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van een deel van de waterkerende damwanden, de waterbodem en waterkeringen. Hier aan zijn geen wijzigingen doorgevoerd.
Is er een oplossing die de vochtoverlast in alle betreffende woningen volledig kan verhelpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar een inschatting van geven?
Er is niet één oplossing die de vochtoverlast in alle betreffende woningen volledig kan verhelpen. Met bouwkundige oplossingen – het vochtresistent maken van woningen – kan de bebouwing worden aangepast aan wateroverlast ten gevolge van hoge grondwaterstanden en vochtoverlast worden tegengegaan. Naast aanpassen kan ook worden gekeken naar de hoge grondwaterstand. Uit het onderzoek komt naar voren dat met het verlagen van het grondwaterpeil de grondwateroverlast maar ten dele wordt voorkomen en nieuwe schades door scheurvorming in woningen kunnen ontstaan.
Bent u bereid in overleg te treden met de betrokken partijen opdat spoedig maatregelen worden genomen die definitief een einde maken aan deze problematiek?
Rijkswaterstaat heeft met North Sea Port en gemeente Terneuzen afgesproken dat de gemeente contact onderhoudt met betrokkenen. Binnen die afspraak zal Rijkswaterstaat niet rechtstreeks in overleg treden met betrokken partijen. Dit weerhoudt Rijkswaterstaat er niet van om, indien in de toekomst weer onderhoudsmaatregelen moeten worden uitgevoerd, mee te zoeken naar een ontwerp wat helpt bij vermindering van de grondwaterproblematiek.
Het bericht dat veel amateurtrainers niet weten hoe ze met een groep moeten omgaan en het tekort aan vrijwilligers bij sportverenigingen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Veel amateurtrainers hebben geen idee wat ze met een groep moeten»1 en «Sportcoach wil hulp bij overlast ouders en sporters»?2
Ja
Deelt u de mening dat het van belang is dat trainers goed worden voorbereid en begeleid zowel voor als tijdens de periode dat ze trainer zijn?
Ja, zie ook antwoord 3
Hoe komt het dat bijna de helft van de coaches aangeeft dat meer begeleiding nodig is? Vindt u dat sportverenigingen voldoende begeleiding aanbieden?
Uit de verenigingsmonitor 2016 van het Mulier Instituut blijkt dat 40% van de sportverenigingen een tekort aan trainers heeft en dat een derde van alle verenigingen (38%) beschikt over trainers/coaches/instructeurs die voldoende gekwalificeerd of opgeleid zijn. Een trainer is een belangrijke factor bij de afweging om te stoppen of door te gaan met sport en kan een rolmodel zijn voor de jeugd. Dit zijn veelal ouders of andere enthousiaste vrijwilligers die weinig ervaring hebben op pedagogisch of sporttechnisch gebied. Ik vind het versterken van trainers en coaches belangrijk en zet daar in het Sportakkoord (deelakkoord vitale sportaanbieders) actief op in.
Bent u bereid om met sportverenigingen en gemeenten om tafel te gaan zitten om te bespreken wat er nodig is om amateurtrainers meer begeleiding te bieden? Wilt u sportverenigingen en gemeenten hierin ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
In het deelakkoord Vitale sportaanbieders wordt ingezet op het succesvol opleiden en begeleiden van deze grote groep trainers, door trainers laagdrempelig toegang te bieden tot trainerscursussen en online opleidingsaanbod. Zo krijgen trainers op een laagdrempelige wijze de basisprincipes (sporttechnisch en pedagogisch) van trainen en coachen aangeleerd. Daarnaast wordt ingezet op de individuele begeleiding van trainers in de praktijk door het aanbieden van bijvoorbeeld een clubkadercoach. De samenwerkende partners van het sportakkoord werken op dit moment een gezamenlijk plan uit om de ambities op dit thema verder te concretiseren.
Wat kunt u doen om te zorgen dat elke trainer een opleiding of cursus kan volgen, aangezien een op de drie amateurtrainers geeft aan geen enkele opleiding voor trainer te hebben gevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te kijken hoe de buurtsportcoaches (waarover in het sportakkoord is afgesproken dat er meer van komen), tijdelijk kunnen worden ingezet om trainers te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De uitbreiding van de buurtsportcoachregeling in het Sportakkoord moet leiden tot meer buurtsportcoaches die specifiek ingezet kunnen worden bij de ondersteuning van sportaanbieders. Bijvoorbeeld door het begeleiden van trainers en coaches zonder formele opleiding op het gebied van pedagogische vaardigheden.
Kent u het bericht «Sportclubs schreeuwen om meer vrijwilligers»?3 Is bekend of de problemen bij de Gelderse sportclubs in dezelfde mate spelen in de rest van het land? Zo nee, wilt u dit onderzoeken? Zo ja, is het aanleiding om meer maatregelen te nemen – buiten de plannen die in het regeerakkoord staan – om vrijwilligers te werven?
Ik heb kennis genomen van het bericht. Er bestaan terecht enige zorgen, maar een nuancering van de geschetste situatie is wel op zijn plaats. Onderzoek van het SCP toont aan dat het aantal vrijwilligers de laatste jaren redelijk stabiel is. Niet zozeer het aantal vrijwilligers bij een sportvereniging loopt terug. Wel zijn steeds minder mensen bereid om zich langdurig aan een vrijwilligersfunctie te verbinden.
De Sportaanbiedersmonitor van NOC*NSF 2016 laat duidelijk een tweedeling zien bij sportclubs en sportverenigingen. De helft van het aantal clubs in Nederland krimpt en de andere helft groeit juist. Ook de vaak genoemde problemen lijnen hiermee uit. Of clubs hebben te kampen met een opeenstapeling van problemen (ledendaling, vrijwilligerstekort, weglopende sponsoren en tekort aan bestuurders) of clubs doen het juist goed (toename van leden, voldoende vrijwilligers, groeiende sponsor portefeuille en voldoende bestuurders). Deze laatste categorie is ook significanter meer «open en vitaal» dan de eerste categorie.
Het is zaak om te leren van de reden waarom de ene helft van de sportclubs het relatief goed doet en de andere helft niet. De sleutel blijkt te liggen in een capabel en divers bestuur. Daar waar bestuurders gezamenlijk een duidelijke visie hebben, vrijwillig kader begeleiden en waarderen, openstaan voor de behoefte van de gehele achterban inclusief de silent majority en willen verbinden aan de buurt, daar is de lokale sportsituatie eerder florerend dan zorgwekkend.
In het deelakkoord Vitale aanbieders van het Sportakkoord wordt ingezet op maatregelen om het (vrijwillig) kader (trainers, coaches, bestuurders) in de sport te versterken, de verenigingsondersteuning te professionaliseren en op impulsen om sportaanbieders te helpen zich te ontwikkelen richting vitale/open aanbieders.
Vitale/open sportaanbieders zijn aanbieders, die hun organisatorische- en financiële basis op orde hebben en daarnaast de ambitie en mogelijkheden hebben om hun maatschappelijke rol te verbreden met meer sport -en beweegactiviteiten.
De samenwerkende partners van het sportakkoord werken op dit moment een gezamenlijk plan uit om de ambities op dit thema verder te concretiseren. Ik zal de Kamer voor het kerstreces hier nader over informeren.
Denkt u dat het aanbieden van opleidingen en cursussen verenigingen kan helpen om meer vrijwilligers aan te trekken?
Ja, het opleiden en begeleiden van vrijwilligers kan helpen. Maar om meer vrijwilligers aan te trekken zijn ook andere randvoorwaarden belangrijk, zoals een goed opgezet vrijwilligersbeleid en een positief vrijwilligersklimaat waarin vrijwilligers zich gewaardeerd voelen.
De mensenrechtensituatie in Egypte |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het oordeel van Amnesty International en Human Right Watch over massale mensenrechtenschendingen in Egypte en straffeloosheid voor daders?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat honderden demonstranten in oneerlijke massaprocessen, waarbij op grote schaal en op systematische wijze marteling wordt ingezet om schuldbekentenissen te verkrijgen, tot jarenlange gevangenisstraffen en zelfs de doodstraf zijn veroordeeld?
Voor het standpunt van het Kabinet ten aanzien van de uitspraken in de Raba’a sit-in dispersalzaak verwijs ik u graag naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuzu (DENK), d.d. 12 oktober 2018. Daarin stelde het Kabinet ondermeer dat het met zorg kennis heeft genomen van de vonnissen, dat Nederland de zaak de afgelopen jaren nauwlettend heeft gevolgd (o.m. door het bijwonen van zittingen door de Nederlandse ambassade), dat het Kabinet principieel tegenstander is van de doodstraf, dat – mede op aandringen van Nederland – de woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini haar zorgen uitte over de procesgang en vonnissen en dat ik mijn zorgen over de procesgang en vonnissen heb aangekaart tijdens mijn ontmoeting met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september jl.
Klopt het dat naast demonstranten ook journalisten en zelfs kinderen zijn veroordeeld in deze massaprocessen?
Eén van de veroordeelden is fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan. Hij werd in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van het Raba’a al-Aadawiyyaplein in Caïro, waar zitprotesten gaande waren. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix. Er zijn daarnaast 22 minderjarige verdachten veroordeeld tot tien jaar jeugddetentie.
Kunt u bevestigen dat niet één lid van de veiligheidsdiensten door de Egyptische autoriteiten is veroordeeld voor de massamoord waarbij vele honderden demonstranten vijf jaar geleden om het leven kwamen? Wat vindt u hiervan?
Sinds het vertrek van president Morsi in 2013 voert de Egyptische regering een campagne tegen het inmiddels verboden Moslimbroederschap. Bij verschillende demonstraties zijn leden van het Moslimbroederschap om het leven gekomen, onder meer op 14 augustus 2013 tijdens de ontruiming van de zitprotesten op het Raba’a al-Adawiyya plein toen er onder aanhangers van president Morsi en Egyptische veiligheidstroepen honderden mensen om het leven zijn gekomen.
Voor het optreden tijdens deze ontruiming zijn geen leden van de veiligheidsdiensten veroordeeld. Wel zijn er vier officieren veroordeeld voor een incident waarbij een traangasgranaat in een arrestantenbus werd gegooid en meerdere arrestanten de dood vonden. De door de regering ingestelde mensenrechtenraad (National Council for Human Rights) kwalificeerde de ontruiming van de zitprotesten in een rapport van 20 maart 2014 als «legaal», maar tekende daar bij wel aan dat er te snel geweld is ingezet volgend op de waarschuwing, waardoor de demonstranten onvoldoende tijd hadden om vrijwillig de locatie te verlaten. Het Kabinet acht het tegengaan van straffeloosheid van groot belang. Dit vormt een belangrijk thema in onze dialoog met Egypte.
In hoeverre is immuniteit van strafvervolging voor leden van veiligheidsdiensten in de Egyptische wet vastgelegd?
Immuniteit voor de veiligheidsdiensten is niet in de Egyptische wet vastgelegd. In de praktijk vindt echter zelden vervolging plaats. In juli 2018 nam het Egyptische parlement de «Law concerning the Treatment of Some Senior Officers of the Armed Forces» aan. Artikel vijf van deze wet verbiedt het openen van een onderzoek tegen door de president aangewezen officieren voor handelingen begaan in hun officiële hoedanigheid in de periode tussen 3 juli 2013 en 10 januari 2016, de periode tussen het vertrek van president Morsi en het aantreden van het nieuwe parlement.
Deelt u de analyse dat de massamoord in augustus 2013, in de plaats Rab’a, waarschijnlijk aan te merken is als een misdaad tegen de menselijkheid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet erkent de legitieme veiligheidsbehoefte van de Egyptische autoriteiten, maar is tegelijkertijd van mening dat deze hand in hand moet gaan met respect voor de mensenrechten. Egyptenaren moeten vreedzaam kunnen demonstreren en zich kunnen verenigen. Mensenrechten zoals de vrijheid van vergadering, de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid vormen belangrijke randvoorwaarden voor een stabiele samenleving. Tot op heden hebben internationale gerechts- en strafhoven de gebeurtenissen in Raba’a niet als misdaad tegen de menselijkheid bestempeld.
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in Egypte geen ruimte laat voor nauwere betrekkingen tussen Nederland en de Europese Unie (EU) met Egypte? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet hecht aan het onderhouden van goede betrekkingen met de buurlanden van de Europese Unie, waaronder Egypte. Leidraad bij de betrekkingen tussen de EU en Egypte zijn het EU-associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde Partnerschapsprioriteiten. De steun voor democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling zijn hier onderdeel van. Het Kabinet vindt het belangrijk dat binnen de relatie met Egypte ruimte is om zorgpunten, waaronder de mensenrechtensituatie, te bespreken. Een stabiel en welvarend Egypte is een rechtstreek belang voor Europa en Nederland. Door goede betrekkingen te onderhouden, waarin ruimte is voor stevige dialoog en kritiek, kan een positieve bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de situatie in Egypte, waaronder ook de mensenrechtensituatie.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Egyptische collega, eventueel in EU-verband, om aan te dringen op nieuwe, eerlijke processen, het niet uitvoeren van de opgelegde doodstraffen en het vervolgen van daders van de massamoord tegen demonstranten in 2013? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt bilateraal en in EU-kader aan een constructieve dialoog met de Egyptische autoriteiten waarbij de nadruk ligt op het belang een balans te vinden tussen legitieme anti-terrorismemaatregelen van de Egyptische regering en het garanderen van fundamentele vrijheden en respect voor mensenrechten. In mijn gesprek met mijn Egyptische ambtsgenoot Shoukry in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York deelde ik onder andere mijn zorgen over de uitspraak in de Raba’a sit-in dispersalzaak.
Het kabinet zet zich in bredere zin, bilateraal en in EU-verband, in voor het tegengaan van straffeloosheid. Nederland heeft de rechtszaak over de Raba’a sit-in dispersalzaak gemonitord, samen met Duitsland, Canada, Noorwegen, Frankrijk, de Verenigde Staten en België. Daarnaast heeft het kabinet zorgen over deze zaak herhaaldelijk aangekaart bij de Egyptische autoriteiten. Voorts staat het kabinet achter de verklaring van de woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, waarin zorgen worden geuit over de terdoodveroordelingen en de procesgang.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 5 november 2018, wanneer een notaoverleg over mensenrechten staat gepland?
Ja.
Het bericht dat tientallen Haagse basisscholen Shell-festival Generation Discover boycotten |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht »38 basisscholen niet naar Shell-festival Generation Discover»?1 2
Ja.
Wat vindt u van de beslissing van Gerard van Drielen (bestuursvoorzitter van Stichting Christelijk Onderwijs Haaglanden) om zijn leerlingen te beschermen tegen de «greenwashing» van Shell?
Het onderwijs leert onze leerlingen om zelf kritisch naar hun omgeving te kijken, daar zijn onze leraren en docenten ook expert in. Dit doen ze door zelf te bepalen hoe zij hun onderwijs inrichten en welke evenementen daarbij wel of niet bezocht worden. Het is niet aan de regering om het wel of niet bezoeken van een evenement te beoordelen.
Bent u bereid om ook alle andere Nederlandse scholen op te roepen om niet af te reizen naar het greenwashfestival van Shell, aangezien het winstmodel van Shell is gebaseerd op het tot in de verre toekomst gebruiken van fossiele brandstoffen, waarmee de belangen van kinderen rechtstreeks worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Nee. Elke school in Nederland is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de invulling van het onderwijs. Daarbij geldt ook dat scholen verantwoordelijk zijn voor het maken van afwegingen in het onderhouden van banden met het bedrijfsleven of maatschappelijke organisaties. Ik laat het aan de scholen zelf om een inschatting te maken of het Generation Discover Festival ten goede komt aan het leer- en ontwikkelproces van de leerlingen.
Kent u, behalve de turbulente discussie in de Haagse gemeenteraad over de toewijzing van subsidie aan Generation Discover3, ook het bericht «gemeente Den Haag steunt het scholierenfestival van Shell niet langer»?4 5
Ja.
Klopt het dat de secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aanwezig zal zijn bij de opening van het Generation Discover Festival?6
Ja.
Erkent u dat het een tegenstrijdig beeld oplevert dat de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW aanwezig is bij de opening van een greenwashfestival van Shell, waar de gemeente Den Haag en tientallen Haagse basisscholen zich inmiddels van hebben gedistantieerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland schreeuwt om goed technisch personeel. Gezamenlijk met het bedrijfsleven probeer ik zoveel mogelijk leerlingen enthousiast te maken voor een toekomst in de techniek. Dit doet dit kabinet door jaarlijks 100 miljoen euro te investeren in het techniekonderwijs in het vmbo, maar ook tijdens een festival van het bedrijfsleven. Jongeren zijn vaak minder bekend met bètavakken of welke carrièremogelijkheden er in de techniek zijn. Met het Generation Discover Festival dragen meerdere betrokken partijen bij aan de ontwikkeling van jong talent en het enthousiasmeren van onze leerlingen voor de techniek.
Bent u bereid om de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW op te dragen om vriendelijk te bedanken voor de openingsceremonie van Generation Discover? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet meer aan de orde omdat het evenement ondertussen al plaats heeft gevonden.
Is het Ministerie van OCW ook op andere wijze nog betrokken bij het greenwashfestival Generation Discover 2018? Zo ja, kunt u dat uitgebreid toelichten?
Tijdens het Generation Discover Festival heeft het jaarlijkse CEO overleg in het kader van het Techniekpact plaats gevonden. Dit CEO overleg is in 2016 gestart door mijn voorganger Staatssecretaris Dekker. Tijdens dit overleg spreekt OCW met de 10 CEO’s van de grote techniekbedrijven (Siemens, ASML, IBM, Thales, Tata Steel, Shell, Philips, AkzoNobel, DSM en Unilever) over onderwerpen zoals hoe enthousiasmeren we onze leerlingen én leerkrachten voor een carrière in de techniek.
Kent u het bericht «Gulalai Ismail released on bail»?1
Ja.
Hoe duidt u het feit dat Gulalai Ismail haar paspoort niet terugkrijgt van de Pakistaanse autoriteiten en het land niet mag verlaten, omdat ze zich inzet voor ongelovigen in Pakistan?
Voor zover bekend, hebben de Pakistaanse autoriteiten een onderzoek naar Gulalai Ismail ingesteld op basis van een aanklacht van het politiebureau in Swabi, Khyber Pakhtunkwa. Deze betreft de activiteiten van 19 leiders van de protestbeweging «Pashtun Tahafez Movement» (PTM), waaronder Gulalai Ismail, tijdens een bijeenkomst in Swabi. Dit wordt ook door Gulalai Ismail bevestigd.
In Pakistan is het mogelijk dat een persoon op verzoek van de betrokken autoriteiten of een rechter op de zogenaamde «Exit Control List» geplaatst kan worden, als er een strafrechtelijk onderzoek naar een persoon loopt (volgend op een zogenaamd «First Information Report» (FIR)). Wanneer een dergelijk onderzoek is afgerond, of tot het moment dat een rechter besluit dat de plaatsing op de «Exit Control List» onrechtmatig is, is het de persoon niet toegestaan het land te verlaten. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de Exit Control List ligt bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Bent u bereid zich in te zetten voor het herstel van de geschonden rechten? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich bilateraal en in EU verband in voor bescherming van mensenrechtenverdedigers in Pakistan. In de dialoog met de Pakistaanse autoriteiten wordt onder andere gesproken over het belang van een zuivere rechtsgang, waarbij ook de burger en politieke rechten van Pakistaanse inwoners worden beschermd zoals vastgelegd in de Pakistaanse Grondwet en verschillende internationale mensenrechtenverdragen die Pakistan heeft ondertekend. Tegelijkertijd is het niet aan derde landen om de rechtsgang in een soevereine staat te beïnvloeden, en moet deze rechtsgang worden gerespecteerd. Vooralsnog is er geen aanleiding aan te nemen dat de rechten van Gulalai Ismail volgens Pakistaans recht zijn geschonden.