Het bericht ‘Geld kan soms toch groeien op lapjes landbouwgrond’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Herkent u de in het artikel «Geld kan soms toch groeien op lapjes landbouwgrond» genoemde praktijken van grondspeculatie met (landbouw-)grond?1
Ja. Grond wordt al langer aangeboden als product, waarin kan worden geïnvesteerd. De AFM heeft consumenten in het verleden meermaals op de risico’s hiervan gewezen.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) momenteel niet kan ingrijpen, omdat er met een «slimmigheidje» wordt voorkomen dat de landbouwgronden als beleggingsobject worden gezien?
Volgens de Wet op het financieel toezicht (Wft) is sprake van een beleggingsobject indien het beheer «hoofdzakelijk wordt uitgevoerd door een ander dan de verkrijger». De reden voor dit criterium is dat het bij een beleggingsobject naar zijn aard moet gaan om een belegging waar de consument geen omkijken meer naar heeft. Wanneer op papier uitdrukkelijk wordt bepaald dat de consument het beheer van de zaak uitvoert en de praktijk is hiermee in overeenstemming, verschilt de investering in grond niet van een investering in overig vastgoed. Het staat de eigenaar van grond vrij om zijn grond te verpachten, net als dat de eigenaar van een pand dat mag verhuren. Er is in deze gevallen dan ook geen sprake van een beleggingsobject. Hetgeen op papier wordt overeengekomen hoeft evenwel niet leidend te zijn voor de beoordeling van de praktijk. Er kan door constructies worden heengekeken. Wanneer in praktijk onderhands wel degelijk het beheer van de zaak aan de consument wordt gelaten, kan dat beheer van de zaak geacht worden onderdeel uit te maken van hetgeen aangeboden wordt aan de consument; waardoor alsnog sprake kan zijn van een beleggingsobject en de regels van de Wft van toepassing zijn.
Wanneer gronden op papier in bezit en beheer zijn van particuliere beleggers, terwijl het feitelijk beheer wordt uitgevoerd door een derde (bijvoorbeeld een agrariër) en dus niet door de particuliere belegger, is er dan toch niet feitelijk sprake van een beleggingsobject waarmee er dus financieel toezicht nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waar kunnen particuliere beleggers die zich misleid voelen door aanbieders van producten zoals in het artikel genoemd terecht, nu de producten formeel niet vallen onder het financieel toezicht van de AFM?
Volgens Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is het een handelaar niet toegestaan oneerlijke handelspraktijken te verrichten. Een oneerlijke handelspraktijk is bijvoorbeeld het verstrekken van onjuiste, misleidende of onvolledige informatie. Het toezicht hierop vindt op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) plaats door de AFM, mits er sprake is van een financiële dienst of activiteit. Een financiële dienst of activiteit is bijvoorbeeld het aanbieden van financiële producten in de zin van de Wft (zoals beleggingsobjecten). Als hier geen sprake van is, is de ACM bevoegd. Beleggers in een investering in grond die niet kwalificeert als een financiële dienst of activiteit (zoals het aanbieden van een grondperceel waarbij de consument het beheer van de zaak zelf uitvoert), kunnen zich dus melden bij de ACM.
Wanneer de AFM of ACM tot het oordeel komt dat er een oneerlijke handelspraktijk wordt verricht, kan een zelfstandige last of last onder dwangsom worden opgelegd om de handelaar te verplichten de oneerlijke handelspraktijk te beëindigen. In de praktijk betekent dit dat onjuiste of misleidende informatie moet worden hersteld en dat onvolledige informatie moet worden aangevuld. Ook kunnen de AFM of de ACM boetes opleggen van maximaal € 450.000,–. Een oneerlijke handelspraktijk levert een onrechtmatige daad op, waarvoor consumenten de aanbieder aansprakelijk kunnen stellen om hun schade te verhalen.
Is het waar dat u werkt aan een wetsvoorstel om beleggers beter te beschermen tegen aanbieders van dubieuze beleggingsobjecten, zoals in het artikel is vermeld? Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten?
Ja. Momenteel bereid ik een wetsvoorstel voor waarmee de bescherming van beleggers in beleggingsobjecten wordt versterkt. Hierover voer ik overleg met de AFM. Het is mijn voornemen het wetsvoorstel in de loop van 2019 aan uw Kamer te zenden.
Het bericht ‘Trump administration wants to remove 'gender' from UN human rights documents’. |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Trump administration wants to remove «gender» from UN human rights documents»?1 2
Ja. De VS heeft tekstvoorstellen gedaan om gendertaal in VN-resoluties af te zwakken. Een recent voorbeeld hiervan is de Nederlands-Franse VN-resolutie over het tegengaan van geweld tegen vrouwen, waar de VS amendementen introduceerde die eerder overeengekomen taal over gender zou afzwakken of verwijderen. Die amendementen werden evenwel met grote meerderheid verworpen door het VN-lidmaatschap, waarna de resolutie alsnog zonder stemming kon worden aangenomen.
Tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995, is de focus op vrouwenrechten verbreed naar het begrip «gender» en «gendergelijkheid». Dit houdt in dat vrouwen en mannen, maar ook mensen met een andere gender of seksuele geaardheid, gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden hebben. Sinds die tijd zijn nieuwe internationale verdragen en honderden resoluties met gendertaal in verschillende VN-fora, waaronder de Mensenrechtenraad, aangenomen en daarmee verankerd in zogeheten agreed language. Volgens de huidige VS-regering is de term gender evenwel teveel een sociaal construct dat afbreuk doet aan het binaire stelsel van man/vrouw. Het kabinet vindt deze opstelling van de VS zorgwekkend, omdat de voorgestelde afzwakkingen afbreuk doen aan de verworvenheden op het terrein van gendergelijkheid. Ook andere landen spreken zich nu in het kielzog van de VS expliciet uit tegen genderteksten. Nederland zet zich binnen internationale fora ervoor in te zorgen dat de geboekte vooruitgang niet wordt teruggedraaid en agreed language behouden blijft.
Klopt het dat Amerikaanse functionarissen in een aantal VN-comités proberen om het gebruik van de term «gender» te vervangen door «vrouw»? Wat vindt u ervan dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het wijzigen van het gebruik van de term «gender» naar «vrouw» in internationale verdragen zeer ongewenst is? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot en/of de Amerikaanse vertegenwoordiging bij de VN, zowel bilateraal als gezamenlijk met Europese en andere gelijkgezinde partners, kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het wijzigen van het gebruik van de term gender naar «man en vrouw» in VN-documenten is ongewenst. De Nederlandse zorgen hierover zijn recentelijk bilateraal op hoogambtelijk niveau als ook via multilaterale kanalen overgebracht.
Welke gevolgen voor internationale rechtsbescherming voor transgenders en personen met een intersekse conditie heeft het vervangen van de term «gender» door «vrouw» in internationale verdragen?
Als nieuwe VN-documenten niet langer naar gender verwijzen, maar enkel naar «man en vrouw», vervalt de internationale druk op regeringen om de LHBTI’s te beschermen. Zoals in ons antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, zijn er inmiddels honderden resoluties die het concept gender hanteren, o.a. EU-Raadsconclusies en resoluties van de VN-Mensenrechtenraad. Dit is belangrijk voor het maatschappelijk middenveld en activisten om regeringen aan hun internationale afspraken te houden.
Welke effecten zou het wijzigen van deze term op de rechtsbescherming van transgenders en personen met een intersekse conditie in Nederland kunnen hebben?
Op dit moment loopt een parlementair proces om discriminatie op grond van genderidentiteit, -expressie en geslachtskenmerken expliciet te verbieden (initiatiefwetsvoorstel Bergkamp c.s.). Hiermee wordt de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen geëxpliciteerd in de Nederlandse wet.
Eventuele beperkingen van deze termen in nieuwe VN-documenten zullen niet tot een beperking van de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen in Nederland leiden, mede gezien de bestaande VN-resoluties, EU-raadsconclusies en andere internationale afspraken die gelijke rechten voor individuen benadrukken.
Wat is de huidige internationale trend wat betreft het erkennen van het begrip «gender» breder dan alleen het geslacht waar iemand mee geboren wordt? Duidt u deze positief of negatief?
Er is geen eenduidige internationale trend zichtbaar. Wereldwijd zijn er verschillende landen waar wettelijke erkenning van de rechten van trans- en intersekse personen gerealiseerd of in wording is, zoals bijvoorbeeld recente wetgeving in Uruguay die het mogelijk maakt om op basis van zelfidentificatie wettelijk van geslacht te veranderen. Tegelijk zien we in verschillende landen ook een beweging waarbij gepleit wordt voor beperking van gelijke rechten, zoals bijvoorbeeld momenteel in de Verenigde Staten.
Om gelijke rechten te bevorderen, heeft Nederland onder meer in 2016 met gelijkgezinde landen succesvol gepleit voor het mandaat van de onafhankelijk expert op gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit bij de VN. In september jl. presenteerde deze expert een rapport waarin hij ingaat op de verantwoordelijkheid van staten als het gaat om de erkenning van genderidentiteit en het voorkomen van discriminatie en geweld op grond van genderidentiteit.3 Dit rapport draagt bij aan het doorlopende debat over dit thema.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over het bericht dat ING dat haar balans over 2014 en 2015 aanpaste met meer dan 180 miljard euro?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het stuk «Fiscus liep 153 miljoen mis doordat ING haar balans oppoetste – foutje bedankt!»2
Ja.
Herinnert u zich dat u geen voorbeeld kon noemen van enig ander bedrijf in Nederland dat ooit zijn balans heeft moeten bijstellen voor 180 miljard euro en heeft u ondertussen al een ander bedrijf kunnen vinden dat ooit zo’n gigantische balanscorrectie heeft doorgevoerd?
In mijn brief d.d. 16 oktober jl. ben ik ingegaan op de presentatie van cash pooling in de verslaglegging van banken.3 De internationale verslaggevingsstandaarden staan toe dat bedrijven, zoals ING, cijfers op netto basis presenteren indien naar de mening van het bedrijf en haar accountant aan de door de International Accounting Standards Board (IASB) gestelde voorwaarden wordt voldaan. Mijn begrip van de openbare verslaglegging was toen – en is nu nog steeds – als volgt. In de verslaglegging van ING over de jaren 2014, 2015 en 2016 is cash pooling op netto basis gepresenteerd. Deze verslaglegging is voor zover bekend op dit onderwerp niet bijgesteld of gecorrigeerd. In de verslaglegging over 2016 zijn vergelijkende cijfers voor de jaren 2014 en 2015 op bruto basis gepresenteerd.
Herinnert u zich dat u ABN Amro en Rabobank noemde als andere voorbeelden van banken die hun balans hebben bijgesteld en kunt u aangeven voor hoeveel zij hun balans over die jaren hebben bijgesteld?
De verwijzing zag op het feit dat meerdere banken, ten aanzien van cash pooling, in de verslaglegging zowel bruto als netto bedragen presenteren. Ik heb in die beantwoording niet gesteld dat de verslaglegging bij deze banken is «bijgesteld». Voor het verschil in omvang tussen de bruto en netto posities verwijs ik u naar de openbare verslaglegging van de desbetreffende banken.
Is het dus waar dat de correctie op de balans bij ING, die in een summiere voetnoot werd toegelicht, uniek was in omvang?
In het algemeen leidt het netteren van cash pooling activiteiten in de geconsolideerde balans tot een lager balanstotaal. Ik beschik niet over informatie dat hier sprake zou zijn van een unieke situatie.
Heeft u gehoord dat op de hoorzitting in de Kamer van de zijde van Ernst & Young (EY), medeverantwoordelijk voor de accountantscontrole bij ING, door prof. De Bos op vragen van Kamerlid Ronnes over deze 180 miljard euro correctie is geantwoord: «U moet me niet vragen wat de onderliggende posten zijn»?3
Ja.
Wat is de waarde van een jaarrekening, als je die voor 180 miljard euro mag corrigeren en als de accountant niet weet wat de onderliggende posten zijn?
Op basis van internationale verslaggevingsstandaarden mogen bedrijven het nettobedrag opnemen indien de onderneming: (a) een in rechte afdwingbaar recht heeft om de opgenomen bedragen te salderen; en (b) voornemens is om de verplichting op nettobasis af te wikkelen of om de vordering te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld.5 Met andere woorden, zowel in juridische zin als in economische zin moet er een rechtvaardiging zijn om te netteren. Ik hecht aan een goede vergelijkbaarheid van de financiële positie van beursgenoteerde ondernemingen door aan te sluiten bij deze internationale verslaggevingsstandaarden.6
Weet u wat de onderliggende posten van de correctie van 180 miljard euro zijn? Zo ja, wat zijn die dan?
Cash pooling wordt met name gebruikt door bedrijven met meerdere rekeningen en activiteiten in verschillende landen. Bij het poolen van meerdere rekeningen van één klant kunnen positieve en negatieve standen van de klant worden gesaldeerd. Die saldering kan ertoe leiden dat cijfers op grond van internationale verslagleggingstandaarden ook op netto basis gepresenteerd mogen worden.
Kunt u specificeren waar de post «other» onder customer deposits op pagina's 228 en 229 van de jaarrekening 2016 uit bestaat? Bevat die post uitsluitend cash of ook andere financiële instrumenten? Betreft de volledige correctie uitsluitend «notional cash pooling» producten?
Zie het Antwoord 8. Hierover heb ik niet meer informatie dan beschikbaar in de openbare verslaglegging.
Indien u niet met absolute zekerheid kunt zeggen wat die onderliggende posten zijn, wilt u dan bij ING en/of de accountant en/of de toezichthouder opheldering vragen?
Het is niet aan mij om «met absolute zekerheid» uitspraken te doen over onderliggende posten van individuele banken. Het ministerie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de verslaglegging van individuele banken. Het is aan de accountant om de jaarrekening te controleren op basis van de standaarden. De AFM houdt toezicht op de financiële verslaggeving van effectenuitgevende instellingen.
Weet De Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouder wat de onderliggende posten van de correctie van 180 miljard euro zijn? Zo ja, wat zijn die dan?
Het is aan de prudentiële toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of de prudentiële rapportage door banken volgens de daarvoor geldende regels geschiedt. De prudentiële toezichthouder doet geen mededelingen over het toezicht op individuele banken. Het is aan de accountant om de jaarrekening te controleren op basis van de standaarden. De AFM houdt vervolgens toezicht op de financiële verslaggeving van effectenuitgevende instellingen.
Herinnert u zich dat u via een grafiek in bedekte termen meedeelde dat de leverage ratio van ING eind 2015 3,6% bedroeg, na de balanscorrectie?
Uit publieke jaarverslagen valt af te leiden dat ING over de jaren 2014 en 2015, de leverage ratio, met cash pooling zowel op netto basis als bruto basis rapporteerde. Met cash pooling op netto basis bedroeg de leverage ratio van ING 3,6% over 2014. Op bruto basis was dit 4,1%. Het is aan de prudentiële toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of de prudentiële rapportage door banken volgens de daarvoor geldende regels geschiedt.
Is het waar dat de minimaal vereiste leverage ratio van ING 4% bedroeg in die tijd en dat ING met een leverage ratio van 3,6% helemaal niet de laatste staatssteun had mogen aflossen?
In 2014 heeft de toenmalige Minister van Financiën aangegeven dat de Nederlandse systeembanken tot en met 2018 moesten streven naar een leverage ratio van minimaal 4%. Dit was geen wettelijke ondergrens. DNB heeft toen aangegeven dat alle banken een leverage ratio doelstelling hebben opgenomen in hun meerjarige kapitaalplanning.7 In de toekomst zullen consequenties gelden bij het niet voldoen aan een wettelijke minimum leverage ratio eis.8
Indien de kapitaal ratio 3,6% was, had ING dan toestemming gekregen om de laatste tranche staatssteun terug te betalen?
Zoals ik ook onder vraag 13 heb aangegeven, speelde deze situatie niet bij de terugbetaling van de staatssteun. In 2008 nam Nederland een maatregel waarbij de Nederlandse Staat 10 mld euro aan effecten, uitgegeven door ING, in handen nam. Met de Europese Commissie zijn afspraken gemaakt over de terugbetaling. De laatste terugbetaling is in 2014 voldaan.
Is het waar dat alleen omdat ING de staatssteun had afgelost in november 2014, in maart 2015 kon worden overgegaan tot forse salarisverhogingen voor de top, zoals voor de heren Hamers, Nagel en Flynn en de uitkering van bonussen?4
Met de Europese Commissie zijn, naast het vragen van een redelijke vergoeding voor de steun, ook afspraken gemaakt over beloningen. Naast deze afspraken gold sinds 2011 voor ING in verband met de staatssteun onder meer een verbod op salarisverhoging en uitkering van variabele beloningen voor de top ingevolge de voorloper van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo).
Vanaf terugbetaling van de staatssteun gelden deze beloningsregels en afspraken niet meer, maar gelden onverkort de regels van de Wbfo, waaronder een bonusplafond van 20% van de vaste beloning en de mogelijkheid tot terugvordering en aanpassing van variabele beloningen (claw back en malus). Daarnaast moet de beloning voldoen aan de vereisten voor een «beheerst beloningsbeleid». Hierbij blijft het van belang dat de raad van commissarissen van banken zich steeds rekenschap geeft van de maatschappelijke context en de huidige situatie in ogenschouw neemt.
Herinnert u zich dat u schreef: «het ministerie is in 2015 door ING op de hoogte gesteld van het feit dat het wel of niet netteren van «cash pooling» van invloed kan zijn op de totale blootstelling van een bank en daarmee ook de leverage ratio»?
Ja.
Kunt u de datum noemen waarop het ministerie op de hoogte gesteld is en het desbetreffende document (brief, memo, e-mail of dergelijke) waarin dat staat, aan de Kamer doen toekomen?
Op 29 januari 2015 heeft ING tijdens een bijpraatgesprek op het ministerie aangekaart dat het wel of niet netteren van cash pooling van invloed kan zijn op de leverage ratio. Naar aanleiding hiervan heeft mijn ambtsvoorganger intern gevraagd om meer informatie over de nettering van cash pooling binnen de berekening van de leverage ratio. Daarna is mijn ambtsvoorganger geïnformeerd dat het aan de prudentiële toezichthouder is om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of de prudentiële rapportage door banken volgens de daarvoor geldende regels geschiedt. Zoals aangegeven in eerdere beantwoording, eist het voorstel van de Europese Commissie ten aanzien van de kapitaaleisen dat fysieke saldering van cash pools dagelijks – of naar mening van de toezichthouder frequent genoeg – plaatsvindt. De onderhandelingen over dit voorstel zijn nog niet afgerond.
Waarom heeft uw ambtsvoorganger toen hij dit hoorde geen actie ondernomen op het gebied van terugbetaling van staatssteun en terugvorderen van de bonussen?
Dit was toen niet aan de orde. Zie de antwoorden op vragen 13, 14 en 17.
Heeft ING een foutherstel doorgevoerd of een stelselwijziging, aangezien dit niet staat in het jaarverslag?
Voor zover ik op basis van openbare stukken kan zien heeft ING geen «foutherstel» doorgevoerd ten aanzien van de verslaglegging over de jaren 2014, 2015 of 2016. Of dit nodig was is overigens niet aan mij maar aan ING en de controlerend accountant. In de verslaglegging van ING over 2016 wordt uitgelegd dat ING in de loop van 2016 haar beleid heeft gewijzigd waardoor saldering aan het einde van elke verslaggevingsperiode plaatsvindt. Dit wordt toegelicht op pagina’s 121 en 122 van de verslaglegging van ING over 2016 en leidt tot een wijziging van de vergelijkende bedragen. Zie voor de juiste terminologie mijn Antwoord 20.
Indien ING voor de wijziging een vrijwillige stelselwijziging heeft doorgevoerd, heeft u dan in de jaarrekening kunnen aantreffen (conform International Accounting Standards 8.29): «de aard van de stelselwijziging; de redenen waarom het nieuwe stelsel betrouwbare en meer relevante informatie geeft; het bedrag van de aanpassing voor de huidige periode en voor elke voorafgaande periode; het bedrag van de aanpassingen met betrekking tot perioden voorafgaand aan de perioden die in de vergelijkende cijfers worden gerapporteerd; indien van toepassing, de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het praktisch niet mogelijk is om de stelselwijziging geheel of gedeeltelijk met terugwerkende kracht toe te passen en een beschrijving van hoe en vanaf wanneer de stelselwijziging wel is doorgevoerd.» Zo, ja waar heeft u die kunnen aantreffen?
Officiële vertalingen van IAS-standaarden treft u aan in het Publicatieblad van de Europese Unie.10 Daar wordt niet gesproken over een «stelselwijziging». Wel wordt gesproken over «wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving» (ook wel: «changes in accounting policies»). In de verslaglegging van ING over 2016 wordt uitgelegd dat ING in de loop van 2016 haar beleid heeft gewijzigd waardoor saldering aan het einde van elke verslaggevingsperiode plaatsvindt. Dit wordt toegelicht op pagina’s 121 en 122 van de verslaglegging van ING over 2016 en leidt tot een wijziging van de vergelijkende bedragen. Het is aan de accountant om de jaarrekening te controleren op basis van de standaarden. De AFM houdt vervolgens toezicht op de financiële verslaggeving van effectenuitgevende instellingen.
Indien het een verplichte stelstelwijziging betrof, heeft u dan kunnen ontdekken welke wijziging inging?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 19 en 20.
Ben u op de hoogte dat de International Swaps and Derivatives Association (ISDA) master netting agreement/Credit Support Annex niet voldeed aan de verrekeningscriteria onder de International Financial Reporting Standards (IFRS) en daarom een probleem opleverde toen in 2013 IFRS 7 werd ingevoerd, omdat derivatenposities niet genetteerd mochten worden?
Nee, deze specifieke casus is mij niet bekend. Wel zijn er onder de internationale standaarden eveneens strikte regels verbonden aan het netteren van derivaten, net als dat geldt voor cash pooling. Zo mogen er bijvoorbeeld geen verschillende tegenpartijrisico’s tegen elkaar weggestreept worden. In beginsel is netteren alleen toegestaan op het moment dat dit economisch en juridisch gerechtvaardigd is. Het is aan de accountant om de jaarrekening te controleren op basis van de standaarden die voor verslaggeving gelden. De AFM houdt vervolgens toezicht op de financiële verslaggeving van effectenuitgevende instellingen.
Kunt u melden, nu banken zoals Deutsche Bank melding maken van het feit dat deze master netting agreements niet voldeden, hoe ING Bank dat sinds 2013 (presentatie IFRS 7) heeft opgelost?
Nee. Het ministerie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de verslaglegging van individuele banken. Indien het netteren van bepaalde derivaten op grond van de internationale standaarden niet zou zijn toegestaan, worden ze bruto getoond op de balans.
Is er tussen ING en uw ambtsvoorgangers en/of het ministerie in de jaren 2011 tot het einde van de staatssteun gesproken over de problematiek met betrekking tot de master netting agreements? Zo ja, kunt u daarover details geven?
Zie mijn antwoorden op vragen 22 en 23.
Hoe beoordeelt u het feit dat ING gewacht heeft tot begin 2017 met een megacorrectie, terwijl de bank al bij brief van accountant EY van 29 februari 2016 erover was ingelicht dat een correctie nodig was?5
In de bron («brief van accountant EY van 29 februari 2016») wordt niet gezegd dat een correctie van eerdere jaarverslaglegging nodig is noch was. Zie o.a. ook het Antwoord 8.
Weet u of de vraag aan het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) van november 2015 afkomstig is van ING, een van haar accountants (EY of KPMG), dan wel een van de andere Nederlandse staatsbanken? Zo ja, van wie is deze vraag dan afkomstig?
Nee het is mij niet bekend wie die vraag heeft gesteld. Overigens kan elke «stakeholder» een vraag stellen aan het IFRIC.
Heeft ING extra bankenbelasting (rond de 160 miljoen euro) betaald vanwege de aangepaste jaarrekening?
Op grond van artikel 67 AWR kan ik geen uitlatingen doen over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Moet een bank in zijn algemeenheid bankenbelasting nabetalen als het zijn balans corrigeert en maakt het daarbij nog uit of het om een foutherstel of om een stelselwijziging gaat? Kunt u dit toelichten?
Bij de heffing van de bankenbelasting is het de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige om tijdig een juiste en volledige aangifte in te dienen en de verschuldigde belasting te voldoen. Het is de verantwoordelijkheid van de inspecteur om toezicht op deze aangifte uit te oefenen.
De bankenbelasting wordt geheven over het (geconsolideerde) balanstotaal uit de commerciële jaarrekening ultimo boekjaar, verminderd met – kort gezegd – het kernkapitaal, de onder een depositogarantiestelsel gedekte deposito’s en verzekeringspassiva. Een aanpassing van de balans kan leiden tot een toename van de grondslag en het belastbare bedrag. Indien dat het geval is, dient de belastingplichtige – voor zover al aangifte is gedaan – een herziene aangifte in te dienen. Mocht de belastingplichtige dit nalaten, dan bestaat er voor de Belastingdienst de mogelijkheid om een naheffingsaanslag op te leggen.
Welk overleg hebben u en uw ambtsvoorganger, dan wel ambtenaren namens u, gehad met ING en zijn accountants over de jaarrekeningen van 2014, 2015 en 2016? Kun u een lijst geven van gesprekken en zaken die besproken zijn?
De Minister of Staatssecretaris van Financiën zijn niet verantwoordelijk voor de inhoud van de jaarlijkse verslaglegging van individuele banken. Dat zijn de individuele banken zelf. De controlerend accountant ziet erop toe dat voldaan wordt aan de internationale verslaggevingstandaarden. De Minister of de Staatssecretaris voeren dan ook geen overleg met banken of hun accountants over de toepassing van de internationale verslaggevingstandaarden in de praktijk.
De inspecteur van de Belastingdienst voert wel gesprekken met individuele belastingplichtigen, maar niet namens de Staatssecretaris of Minister van Financiën. Het is aan de inspecteur om te beoordelen of een belastingplichtige aan zijn fiscale verplichtingen heeft voldaan. Op grond van artikel 67 AWR kan ik echter geen uitlatingen doen over de belastingpositie van een individuele belastingplichtige.
Bent u ervan op de hoogte dat de accountantskantoren die ING controleerden (EY en KPMG) ook feitelijk de asset quality review (AQR) in 2014 bij het beging van de bankenunie hebben uitgevoerd?
In 2014 heeft de toezichthouder ondersteuning gezocht van externen voor het uitvoeren van audits, taxaties, controles, modellering en procesbegeleiding. De prudentiële aanpak was echter een andere dan de gangbare verslaglegging op basis van internationale verslaggevingsstandaarden. DNB heeft mij laten weten dat de selectieprocedure van externen potentiële belangenconflicten in ogenschouw nam en dat geen accountantskantoor werk uitvoerde voor een bank waarvoor zij op dat moment ook externe accountant was.
Zijn bij de AQR alle risico’s van de off balance post van 180 miljard euro ook in zijn geheel meegenomen en meegewogen?
Ik verwijs u hiervoor graag naar de openbare resultaten per individuele bank.12
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen worden één voor één beantwoord. Het is niet gelukt de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
De voorbereidingen voor de aanbesteding en uitvoering van de A27 Lunetten Rijnsweerd. |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten hoe het staat met de voorbereidingen voor de aanbesteding en uitvoering van de A27 Lunetten Rijnsweerd?
De aanbestedingsdossiers van het project A27/A12 Ring Utrecht zijn in voorbereiding. De actuele planning is om in de eerste helft van 2019 te starten met de aanbesteding.
Kunt u toelichten hoe groot de technische risico’s zijn voor de verbreding van «de bak» (een onderdeel van de verdiepte ligging van de A27) in relatie tot de plastic folie en lekkage van het grondwater, verdroging van Amelisweerd en andere gebieden in de omgeving?
Tussen de knooppunten Lunetten en Rijnsweerd is de A27 in het verleden aangelegd in een verdiepte ligging, deels door middel van een betonnen bak en deels in een folieconstructie. De verbreding van de A27 is technisch complex met een aanzienlijk maar beheersbaar risicoprofiel. Om de verbreding op een beheersbare manier te kunnen realiseren, heeft Rijkswaterstaat diverse technische onderzoeken laten uitvoeren. Voor deze onderzoeken zijn verschillende externe kennisinstituten geraadpleegd. Om negatieve effecten op de omgeving te voorkomen zijn randvoorwaarden opgesteld die meegaan als eis in het contract van de aannemer. Daarnaast zijn tijdens de aanbesteding de omgevingseffecten onderdeel van de gunningscriteria. De randvoorwaarden zijn opgesteld in afstemming met de bestuurlijke partners in de regio.
Kunt u toelichten waarom voor deze bak is gekozen om bij de graafwerkzaamheden de folie te naderen tot op minder dan een meter ondanks dat dit als zeer risicovol wordt gezien?
De verbreding vindt plaats binnen de ligging van de huidige folieconstructie. Door een meter afstand tot de folieconstructie te behouden worden de technische risico’s beperkt. Bij de aanleg van de nieuwe (langzaam verkeer) brug over de A27 nabij Lunetten is dit uitgangspunt een aantal jaar geleden met succes toegepast.
Kunt u inzage geven hoe de aannemers staan tegenover het plan? Zijn er aannemers(combinaties) die dit plan zien zitten?
In een tweetal marktconsultaties is gesproken met vertegenwoordigers uit de markt. Bij deze bijeenkomsten is informatie uitgewisseld over de manier waarop het project succesvol kan worden aanbesteed en uitgevoerd. Uiteraard hebben de partijen tijdens deze bijeenkomsten nog niet aangegeven of ze wel of niet voornemens zijn om deel te nemen aan de aanbesteding.
Wie is ervoor verantwoordelijk als het mis gaat: de aannemer of u? Is er een plan voor herstel van de folie als deze beschadigd raakt? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Een beheerste bouwmethode in de verdiepte ligging is een belangrijk onderdeel van het aanbestedingsproces. In de contractvoorwaarden zijn daarom diverse technische eisen opgenomen. Daarnaast wordt in het contract een risicoverdeling opgenomen tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
De aannemer zal worden gevraagd om in zijn aanbieding maatregelen op te nemen om de daarmee verband houdende risico’s te beheersen. De aannemer is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze maatregelen.
Wat zou het herstel van de folie of een alternatieve methode voor containment kosten in tijd en geld?
De aannemer wordt gevraagd om in zijn bieding met een plan te komen waarbij de kans op beschadiging van de folie wordt geminimaliseerd. De exacte uitvoeringsmethode is op dit moment nog niet bekend en is onderdeel van de aanbestedingsprocedure.
Zijn er lessen getrokken uit de lekkage van de veel simpelere bak bij de A4 (Midden-Delfland) die kunnen worden betrokken bij de A27?
De ervaringen bij dit project zijn meegenomen in de contractvoorbereiding. Zo is er door een gerenommeerd kennisinstituut meer onderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid en de grondwaterstroming (praktijkproef met bemaling). Daarnaast zijn er aanvullende modelberekeningen uitgevoerd. Er zijn echter ook verschillen, zo is er bij de A4 bijvoorbeeld geen sprake van een folieconstructie.
Het bericht ‘Rookgordijnen rond Bilal L.’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rookgordijnen rond Bilal L.»?1
Ja.
Bent u bereid Bilal L. en Abderrazak A.O. de Nederlandse nationaliteit te ontnemen en ze (en hun handlangers) voor eeuwig uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op eerdere kamervragen2 berichtte ik Uw Kamer reeds dat het Nederlanderschap kan worden ingetrokken wanneer iemand veroordeeld is voor een terroristisch misdrijf of zich heeft aangesloten bij een organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. In beide gevallen kan intrekking van het Nederlanderschap alleen indien de persoon hierdoor niet staatloos wordt.
Bent u bereid de hele Stopera uit te kammen en alle islamitische maffia en jihadfaciliterende elementen te laten verwijderen, ze in administratieve detentie te zetten, te zorgen dat zij hun welverdiende straf krijgen en in het geval van een dubbele nationaliteit de Nederlandse nationaliteit te ontnemen en hen het land uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik herken me niet in het door u geschetste beeld. De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor de Amsterdamse lokale aanpak jihadisme en de uitvoering daarvan.
Een windmolenpark in Drenthe |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Te veel windmolens ingetekend»?1
Ja.
Klopt het dat in het Windpark Drentse Monden en Oostermoer wordt voorzien in de bouw van 45 windturbines met een vermogen van 175,5 MW?
Ja, de initiatiefnemers van het Windpark De Drentse Monden en Oostermoer hebben gekozen voor de Nordex N131 windturbine met een vermogen van
3,9 MW. De keuze voor deze windturbine voldoet aan de verleende Omgevingsvergunningen. Het windpark bestaande uit 45 windturbines heeft daarmee een opgesteld vermogen van 175,5 MW.
Klopt het dat uw ambtsvoorganger de opgave voor dit windpark heeft gereduceerd naar 150 MW? Zo ja, betekent dit dat die 150MW een maximum betreft?
Het Windpark De Drentse Monden en Oostermoer is qua omvang in fasen teruggebracht van 420 MW, naar 255 MW en via 185,5 MW uiteindelijk naar circa 150 MW. In het Rijksinpassingsplan (45 windturbineposities met een omvang van circa 150 MW) zijn bandbreedten vastgesteld per windturbine voor de ashoogte (minimaal 119 meter en maximaal 145 meter) en de rotordiameter (minimaal 112 meter en maximaal 131 meter).
In de door de rijksoverheid verleende Omgevingsvergunningen is een bandbreedte voor het opgesteld vermogen voorgeschreven per windturbine. Deze bandbreedte is vastgesteld tussen de 2,3 MW en 4,2 MW, zodat de initiatiefnemers kunnen kiezen uit verschillende types windturbines. Dit betekent dat het windpark met een omvang tussen de 103,5 MW en 189 MW mag worden gerealiseerd. Het door de initiatiefnemers van het windpark gekozen type windturbine voldoet aan de in het Rijksinpassingsplan en Omgevingsvergunningen vastgestelde bandbreedtes.
Bent u van mening dat een vermogen 175,5 MW overeenkomt met «circa 150 MW» het vermogen dat in het ontwerpbesluit is genoemd? Zo ja, waarom? Waar liggen de boven- en ondergrens van «circa 150 MW» en wie bepaalt die? Zo nee, waarom is dan meer dan circa 150 MW vergund?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich het vergunnen van 45 windturbines met een vermogen van 175,5 MW zich met het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) waarin in overweging is gegeven om bij het gebruik van windturbines met een groter vermogen het aantal windturbines te reduceren?
Voor het voornemen van een Windpark met een vermogen van circa 150 MW en 50 windturbines is advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r.
De Commissie heeft in haar advies aangegeven dat de bestuurlijke keuze voor een windpark van circa 150 MW betekent dat de opgave ingevuld kan worden met verschillende combinaties van turbinegrootte en/of aantal turbines. De Commissie heeft daarbij in overweging gegeven om deze combinaties en hun milieueffecten beknopt op een rij te zetten.
In het Milieueffectrapport (MER) zijn van de nodige opstellingsvarianten de milieueffecten in beeld gebracht. Destijds is er geen aanleiding gezien om opnieuw opstellingen te beschouwen met een groter vermogen per windturbine om zodoende te komen tot een kleiner aantal windturbines. Het MER geeft door de manier waarop het is opgesteld al alle milieu-informatie van de individuele windturbines en windturbinelijnen.
De Commissie heeft in het eindadvies van 9 juni 2016 ten aanzien van de volledigheid en de juistheid van het MER aangegeven dat zij van oordeel is dat het hele traject vanaf de keuze van het veenkoloniale gebied als locatie voor een grootschalig windpark tot de uitwerking en effectbeschrijving van een voorkeursalternatief gestructureerd, helder en volledig is beschreven in het MER. De Commissie concludeert dan ook dat de essentiële informatie aanwezig is om het milieubelang volwaardig te kunnen meewegen bij het besluit van de Ministers over het windpark.
In het kader van de verdere besluitvorming over het Rijksinpassingsplan is in de uiteindelijke afweging besloten om één lijn van vijf windturbines te laten vervallen en de bandbreedte van het vermogen per windturbine te handhaven.
Waarom is het advies van de Commissie m.e.r. niet opgevolgd, mede in het licht van het gegeven dat in het gebied het draagvlak bij bewoners en mede-overheden vrijwel geheel afwezig is, er grote zorgen zijn over de aantasting van de leefbaarheid in het gebied en gelet op het gegeven dat een vermogen van 150 MW volstaat om de taakstelling voor de provincie Drenthe te realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat het aantal windturbines in het windpark wordt verminderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dat te doen in overleg met de mede-overheden, waarbij het uitgangspunt is dat zo veel mogelijk knelpunten voor de leefbaarheid worden weggenomen?
Het Rijksinpassingsplan met de bijbehorende Omgevingsvergunningen zijn in 2016 door de toenmalige Ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 februari 2018 uitspraak gedaan over het Rijksinpassingsplan en de bijbehorende vergunningen Windpark De Drentse Monden en Oostermoer. Het Rijksinpassingsplan en de bijbehorende vergunningen zijn hiermee onherroepelijk. Zoals ik tijdens het debat met uw Kamer op 8 november 2018 heb aangegeven zie ik vanuit het perspectief van rechtszekerheid en een betrouwbare overheid geen mogelijkheid om nu opnieuw de omvang van het windpark ter discussie te stellen.
ICT-problemen bij UWV |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de podcast De Echte Jan Radioshow over ICT-problemen bij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. In de podcast gaat de heer Roos in gesprek met het Kamerlid Van Dijk over onder meer de WW-fraude door arbeidsmigranten, de mogelijkheid om via de Polisadministratie van UWV fraudegevallen op te sporen en de uitgaven die UWV in het verleden heeft gedaan aan ICT. De bestrijding van WW-fraude en de mogelijkheden die UWV hiervoor heeft zijn belangrijke onderwerpen, waarover ik op 11 oktober jl. uitgebreid met uw Kamer heb gesproken en waarover ik u eind januari zal informeren.
Is het waar dat de digitale mogelijkheden om fraude met uitkeringen op te sporen door UWV uit het polisadministratiesysteem zijn gehaald? Zo ja, waarom is dit gedaan?
Nee. De digitale mogelijkheden om fraude met uitkeringen op te sporen zijn niet uit de Polisadministratie gehaald. De Polisadministratie is geen fraudesignaleringssysteem. Het is een database waarin inkomstengegevens (zoals loon, uitkeringen en arbeidscontracten) worden opgeslagen. De gegevens in de Polisadministratie bieden wel mogelijkheden om fraude op te sporen.
De Polisadministratie wordt gevuld via de loonaangifte door werkgevers. Toezicht op de aangeleverde loongegevens is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van UWV en de Belastingdienst. UWV en Belastingdienst markeren aan de hand van controles onjuist bevonden informatie in de Polisadministratie. Afnemers van de Polisadministratie kunnen zien dat gegevens als zodanig zijn aangemerkt.
UWV heeft aangegeven dat in de periode 2007–2008 voor de directie Handhaving een aparte functionaliteit is gebouwd, de zogenaamde Fraude Preventie en Onderzoek levering. Op basis van deze levering werden samenloopsignaleringen gedaan: samenloop tussen het hebben van werk en een werkloosheidsuitkering en samenloop tussen het hebben van werk en een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze levering was gebaseerd op de oude registraties van de toenmalige uitvoeringsinstellingen (GAK, SFB, USZO, Cadans, GUO) en heeft tot en met 2017 gedraaid. Daarna is de controle op samenloop ingebouwd in de primaire systemen van de divisie Uitkeren van UWV. De directie Handhaving heeft nu via een aparte applicatie voor gegevensanalyse toegang tot de Polisadministratie en kan daarmee analyses op de data uitvoeren ten behoeve van het signaleren van mogelijke fraude.
Is het waar dat UWV reeds in 2007 circa 250 miljoen euro heeft uitgegeven aan ICT? Zo nee, wat is het juiste bedrag?2
In 2007 heeft UWV, zoals vermeld in het jaarverslag, in totaal 258 miljoen uitgegeven aan automatisering.
Is het waar dat uw voorganger in 2011 meende dat de polisadministratie en loonaangifteketen niet alleen op orde zijn, maar dat «dit alles ook binnen het budget is gebleven»?
Per brief van 31 mei 20113 heeft de toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer de eindrapportage «Werking van de loonaangifteketen in 2010», de eindrapportage «plateau stabiele keten» en de veertiende halfjaarlijkse rapportage «Samenwerking UWV en Belastingdienst» toegezonden. De rapportages gingen vergezeld van een oordeel van Het Expertise Centrum en het rapport «UWV en Walvis, tiende rapportage» van de Inspectie Werk en Inkomen. In de brief schrijft mijn voorganger dat UWV en Belastingdienst goede resultaten hebben behaald in het reguliere proces rond het verwerken van loonaangiftegegevens en bij het treffen van de maatregelen voor de stabiele loonaangifteketen. In 2010 was, net zoals over 2008 en 2009, sprake van een werkende loonaangifteketen en is het plateau van de stabiele keten gerealiseerd.
In de veertiende halfjaarlijkse rapportage staat dat UWV tot en met maart 2011 voor de realisatie van de Polisadministratie en loonaangifteketen in totaal 339,6 miljoen euro heeft uitgegeven. Daarmee zijn de totale kosten binnen het budget van 348 miljoen euro gebleven. Met betrekking tot de kosten voor ICT was sprake van een overschrijding van het budget: in totaal is 202,1 miljoen uitgegeven terwijl 157,9 miljoen euro was begroot. Op andere posten, waaronder het sociaal plan, was sprake van een onderuitputting van het budget.
Deelt u de mening dat dit alleen mogelijk was door met budgetten te schuiven (van polisadministratie naar databeheer)? Zo nee, wat is de juiste weergave?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat geld voor ICT in dit verband ondoelmatig danwel inefficiënt is uitgegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet uitsluiten dat geld voor ICT deels ondoelmatig of inefficiënt is besteed. Bij de totstandkoming en inrichting van de Polisadministratie en de loonaangifteketen hebben zich immers tal van problemen voorgedaan waaronder ICT-technische problemen en is er meer geld aan ICT besteed dan oorspronkelijk begroot. Daarover is door mijn respectievelijke voorgangers diverse malen en uitvoerig aan uw Kamer gerapporteerd.
Bent u bereid deze zaak te onderzoeken, zodat alle feiten boven tafel komen?
Naar de ontwikkeling en inrichting van de loonaangifteketen en de Polisadministratie is in het verleden door verschillende toezichthoudende instanties, zoals de (toenmalige) Inspectie Werk en Inkomen en Het Expertise Centrum, uitgebreid en terugkerend onderzoek gedaan. Hierover is gerapporteerd aan uw Kamer.4 Ik zie dan ook geen aanleiding voor het doen van nader onderzoek.
De toename van het aantal daklozen |
|
Jasper van Dijk |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een dakloze vrouw van 50 jaar in een rolstoel niet welkom is in de nachtopvang in Haarlem en daardoor meerdere nachten op straat heeft moeten doorbrengen?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, dit bericht is bekend.
Ik ben geschrokken van wat ik las. Het is belangrijk dat mensen die ondersteuning nodig hebben, die ook daadwerkelijk ontvangen. Ik heb contact opgenomen met de gemeente Haarlem, die heeft aangegeven dat mevrouw sinds 29 oktober een slaapplek in de opvang heeft. Mevrouw kan in de opvang in de gemeente Haarlem blijven totdat zij een geschikte woning heeft gevonden, zolang zij zich aan de regels van de opvanginstelling houdt. Denk bijvoorbeeld aan het betalen van een eigen bijdrage of optimaal meewerken aan het traject om zo snel mogelijk weer op eigen kracht deel te nemen aan de samenleving. Bij iedereen die in de opvang verblijft, start na 2 weken een trajectbehandeling gericht op duurzame uitstroom naar een passende plek. Mijn beeld is dat mevrouw op dit moment op een goede manier geholpen wordt, waardoor ik nu geen aanleiding zie hier verdere acties op te ondernemen.
Wat gaat u doen voor deze vrouw?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er geen daklozen meer geweigerd worden omdat er geen plek is?
Tijdens het AO maatschappelijke opvang op 13 juni jl. heb ik uitgebreid met uw Kamer gesproken over de bij een aantal gemeenten nog tekortschietende (landelijke) toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang. Met een tiental gemeenten heb ik op 6 juni jl. gesproken over de maatregelen die ze nemen om de toegankelijkheid te waarborgen. Het gaat daarbij zowel om de landelijke toegankelijkheid als het waarborgen van voldoende capaciteit. Op 5 oktober jl. heb ik deelgenomen aan het wethoudersoverleg van de centrumgemeenten, waar is afgesproken dat de VNG nieuwe en duidelijkere beleidsregels opstelt en stimuleert dat gemeenten die in het voorjaar van 2019 overnemen en vaststellen. Op dit moment voert Trimbos (opnieuw) onderzoek uit naar de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang, welk onderzoek naar verwachting eind van het jaar klaar is. Ik verwacht dit onderzoeksrapport mee te kunnen sturen met de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang die uw Kamer voorafgaand aan het AO maatschappelijke opvang op 20 december a.s. ontvangt.
Wat gaat u doen om kwetsbare daklozen, zoals mensen met een handicap of met kinderen, te helpen?
Uit de cijfers van het CBS blijkt dat het aantal daklozen tot 2015 is toegenomen. In 2016 is een kleine daling zichtbaar (zie antwoord 5, 9, 10 en 11 voor meer informatie). De toename is zorgelijk, met name de stijging onder jongeren.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van goede hulp en ondersteuning aan mensen die dakloos (dreigen) te worden. De afgelopen jaren hebben gemeenten gewerkt aan regionale plannen van aanpak waarin zij aangeven hoe zij de ondersteuning aan cliënten van beschermd wonen en de maatschappelijke opvang vormgeven. De implementatie van deze plannen is gaande. Om gemeenten en andere betrokken lokale en regionale partijen te ondersteunen in hun opgave heb ik – met 11 landelijke partijen – de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang opgesteld, die een beeld geeft van de inhoudelijke koers en prioriteiten die betrokken partijen graag gezamenlijk oppakken en waar zij naar vermogen een bijdrage aan willen leveren. Tevens start ik een Actieprogramma Zwerfjongeren.
Welk cijfermatig inzicht kunt u bieden in de wachtlijsten voor daklozenopvang? Indien u hier geen helder inzicht in kunt bieden, bent u bereid hier onderzoek naar te doen of dit structureel bij te houden?
Het CBS brengt in opdracht van het Ministerie van VWS periodiek het aantal daklozen in beeld. De onderstaande tabel geeft een beeld van het aantal daklozen (incl. het aantal dakloze jongeren) in de jaren 2012–2016. Dit zijn de meest recente cijfers die bij CBS beschikbaar zijn.
6.400
20.900
7.200
17.600
6.800
20.100
8.300
22.700
12.400
18.100
Bron: Statline CBS
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar van (eventuele) wachtlijsten voor de nachtopvang en het aantal economisch daklozen. Ook de exacte oorzaken voor dakloosheid zijn niet bekend. Dit betekent ook dat ik niet kan zeggen wat de eventuele invloed van bijv. de kostendelersnorm of de wachtlijsten in de jeugdzorg is.
Om meer inzicht in de groei van het aantal daklozen te krijgen, voert CBS op dit moment in opdracht van VWS onderzoek uit naar specifieke groepen daklozen en de ontwikkelingen daarin. Dit onderzoek rondt CBS eind 2018 af. Zodra dit rapport beschikbaar is, deel ik dit met uw Kamer.
Daarnaast bekijk ik samen met gemeenten of het inzicht in (het gebruik van de) maatschappelijke opvang vergroot kan worden via doorontwikkeling van de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. In de voortgangsrapportage beschermd wonen en maatschappelijke opvang die ik eind 2018 naar uw Kamer stuur, zal ik u nader over dit traject informeren.
Wat is uw reactie op de constatering van hulporganisaties dat er onvoldoende laagdrempelige kortdurende opvang beschikbaar is in Nederland?
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het bieden van goede hulp en ondersteuning. Het beschikbaar stellen van voldoende capaciteit maakt daar deel van uit. Het is in eerste instantie aan de gemeenteraad het college hierop te controleren en – daar waar nodig – bij te sturen. In antwoord op vraag 4, 18 en 19 geef ik aan hoe ik gemeenten en andere partijen wil ondersteunen bij hun aanpak.
Gaat u met de opvangorganisaties overleggen over adequate opvangcapaciteit en oplossingen voor de toenemende dakloosheid?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak: «met ongeveer de helft van de mensen die ik de afgelopen tien maanden heb ontmoet, is weinig meer aan de hand dan dat ze een dak boven hun hoofd hebben verloren, meestal door financiële problemen»?2
Het is belangrijk dakloosheid zoveel mogelijk te voorkomen. Dit vraagt om een goede vroegsignalering en preventieve maatregelen. Gemeenten zijn hier actief mee bezig, onder andere in het kader van de gemeentelijke plannen van aanpak voor het oplossen van schulden en armoede en in het kader van de regionale plannen beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Uitgangspunt is wat mij betreft dat huisuitzettingen ten gevolge van schulden tot een absoluut minimum moeten worden beperkt.
Kunt u een overzicht geven van de groei van het aantal daklozen in de afgelopen jaren en van het aantal dakloze jongeren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel daklozen zijn economische daklozen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de oorzaken van de groei van het aantal daklozen? Kunt u in uw antwoord de rol van de kostendelersnorm, de bezuiniging op de psychiatrische zorg, de wachtlijsten in de jeugdzorg en de rapportage Cijfers maatschappelijke opvang van de Federatie Opvang meenemen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat er nog steeds gemeenten zijn die daklozen een briefadres weigeren?
Ja. Tegelijkertijd constateer ik ook dat het onderwerp leeft onder gemeenten. Het besef dat ook daklozen ingeschreven moeten zijn in de basisregistratie personen (BRP) is de afgelopen jaren sterk toegenomen.
Erkent u dat het weigeren van een briefadres grote problemen geeft voor daklozen omdat zij dan onder andere geen uitkering, geen zorgverzekering en geen identiteitsbewijs kunnen krijgen?
Het klopt dat het voor daklozen belangrijk is om een briefadres te hebben.
Eind 2016 is door de Minister van BZK de circulaire «Briefadres en BRP» aan gemeenten verzonden met uitleg over het toekennen van een briefadres. In deze circulaire, die destijds onder andere met de Nationale ombudsman is afgestemd, wordt de wettelijke plicht van de gemeente benadrukt om burgers die feitelijk in Nederland verblijven maar geen woonadres hebben, zo nodig ambtshalve, van een briefadres te voorzien.
Het Ministerie van BZK heeft begin 2017, en in september en oktober 2018, landelijke workshops georganiseerd en begeleid om specifiek de aandacht te vestigen op de in de circulaire genoemde onderwerpen. De deelnemers toonden zich zeer betrokken en gemotiveerd om te bouwen aan meer samenwerking (met name tussen burgerzaken en het sociaal domein) en aan een werkwijze om de burger beter te helpen. In vervolg op de workshops is een stappenplan ontwikkeld ten behoeve van de uitvoering bij gemeenten, om situaties die maatwerk vragen beter te kunnen beoordelen. Een en ander moet ertoe leiden dat de betrokken personen sneller op een briefadres worden ingeschreven.
Welke actie gaat u ondernemen indien blijkt dat een gemeente toch een dakloze een briefadres weigert?
Maatschappelijke organisaties zoals Federatie Opvang of Bureau Straatjurist weten het Ministerie van BZK, verantwoordelijk voor de BRP, in dergelijke gevallen al te vinden. Bij signalen neemt het ministerie contact op met de betreffende gemeente om te bespreken of de juiste afweging is gemaakt. Als er sprake is van een terecht signaal, dan zal inschrijving alsnog volgen. Er zijn echter ook uitzonderingsgevallen waarin iemand wel terecht geweigerd is voor inschrijving op een briefadres, bijvoorbeeld omdat iemand een woonadres blijkt te hebben. Ook kan het voorkomen dat iemand wel is ingeschreven op een briefadres, maar op dat briefadres niet bereikbaar blijkt te zijn voor de overheid. Dan wordt die inschrijving ongedaan gemaakt.
Hoeveel meer dakloze personen hebben door uw acties dit jaar een briefadres gekregen ten opzichte van vorige jaren?
Dit is niet bekend en ook niet te achterhalen, omdat niet alleen daklozen in aanmerking komen voor een briefadres. Ook mensen die bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een blijf-van-mijn-lijfhuis, gevangenis of zorginstelling verblijven kunnen ingeschreven zijn op een briefadres. De reden voor een briefadres wordt niet centraal bijgehouden.
Wat gaat u doen om te garanderen dat gemeenten nooit meer een dakloze een briefadres weigeren?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om het recht op een briefadres wettelijk te verankeren?
Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft, moet worden ingeschreven in de BRP op een woonadres en bij het ontbreken daarvan op een briefadres. Dat is reeds vastgelegd in de wet BRP. In de bestuurlijke overleggen met gemeenten zal ik daar ook actief aandacht voor vragen.
Welke structurele oplossing heeft u voor het toenemende aantal economische daklozen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook schokkend dat het aantal daklozen bijna verdubbelde tussen 2009 en 2015 en dat het aantal economische daklozen groeit? Wat gaat u doen om deze Amerikaanse toestanden te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
De crisis bij Careyn |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Crisis in Tuindorp-Oost door hoog ziekteverzuim en problemen bij zorg»1 en «Crisis bij Careyn Utrecht net voor einde aanwijzing IGJ»?2
Ja.
Klopt het dat een negenendertigtal zeer oude bewoners van de locatie Tuindorp Oost van Careyn, waaronder drie honderdjarigen, gedwongen zijn om te verhuizen omdat een projectontwikkelaar dit bedongen heeft bij de aankoop van het pand?
Er zijn momenteel 32 bewoners in de locatie Tuindorp-Oost, waaronder twee honderdjarigen. Daarvan moeten 22 bewoners verhuizen omdat de huidige woonruimte niet langer voldoet aan de voorwaarde voor veilige en goede zorgverlening. Verhuizen is voor de bewoners een bijzonder ingrijpende gebeurtenis en het is daarom van majeur belang om dit proces met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te doorlopen. Careyn heeft afgewogen hoe zij de benodigde verbetering in de woonvoorziening voor deze cliëntengroep zo veilig mogelijk kan laten verlopen en met de minste belasting voor de cliënten.
Klopt het dat de cliëntenraad in eerste aanleg negatief geadviseerd heeft aangaande deze verhuizing, maar dat na het verstrekken van verkeerde en onvolledige informatie de clientenraad positief heeft geadviseerd?
De regionale cliëntenraad heeft in juni 2018 aanvankelijk positief geadviseerd over de verhuizing, maar heeft dit advies begin augustus 2018 ingetrokken vanwege het feit dat zij niet tijdig geïnformeerd waren over de gemaakte afspraken met de projectontwikkelaar.
Op dit moment is de cliëntenraad nauw betrokken en heeft medio oktober een advies uitgebracht over het plan van aanpak van de interne verhuizing Tuindorp Oost. Zij benoemden in dat advies voorwaarden voor de verhuizing. Deze voorwaarden zijn door Careyn overgenomen.
Het is uiteraard van belang dat de besluitvorming bij Careyn op een zorgvuldige manier verloopt. Wanneer IGJ daar aanleiding toe ziet, onderzoekt ze of zorg veilig en van voldoende kwaliteit is.
Welke mogelijkheden hebben bewoners en familie om toch nog bezwaar te maken tegen deze verhuizing?
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om na te gaan of de zorg op een veilige manier geleverd kan worden. De bewoners zijn door Careyn geïnformeerd dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in de bestaande locatie niet meer gegarandeerd kan worden. Daarom wordt hen alternatieve huisvesting geboden. Het is belangrijk dat zorgaanbieders de leefwensen van cliënten kennen en hiermee rekening houden waar mogelijk en redelijk. Ook moeten bestuurders de zorg op een goede en veilige manier organiseren. Wanneer cliënten niet tevreden zijn over de individuele zorgsituatie kunnen zij bij de klachtencommissie een klacht indienen. Careyn heeft hiervoor een passende klachtenregeling. In tweede instantie kan de cliënt de klacht voorleggen aan de rechter of de geschillencommissie die dan een bindende uitspraak doet. Echter, de bewoners van Tuindorp-Oost zijn door Careyn geïnformeerd dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het hoogbouwdeel niet meer voldoende gegarandeerd kan worden. Daarom biedt Careyn alternatieve huisvesting aan. Het is begrijpelijk dat ouderen dit als een enorme verandering ervaren. Careyn moet zich daarom tot het uiterste inspannen om noodzakelijke verhuizingen zorgvuldig te begeleiden. Dat moet ook gebeuren wanneer een cliënt bij nader inzien liever naar een andere zorgaanbieder verhuist omdat de zorg daar meer aan diens leefwensen voldoet.
Speelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nog een rol wanneer blijkt dat een verhuizing op oneigenlijke gronden een positief advies heeft gekregen van de cliëntenraad?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de voorzitter van de cliëntenraad vanwege de chaotische toestand is opgestapt?
De voorzitter van de cliëntenraad heeft op 8 november 2018 zijn functie neergelegd. Het is niet aan mij om toe te lichten welke redenen hij daarvoor had.
Kunt u aangeven wie de externe audit heeft uitgevoerd namens de Raad van Bestuur van Careyn, waaruit zou blijken dat de bewoners in Tuindorp Oost een positief beeld hebben van de huidige situatie?
Ik heb van Careyn begrepen dat het een audit naar de kwaliteit van de zorg en organisatorische aspecten daarvan betrof. Het is niet aan mij om de naam van de auditor te delen.
Klopt het dat het ziekteverzuim onder het personeel vier tot vijf maal zo hoog ligt bij de locatie van Careyn in Tuindorp-Oost dan landelijk gemiddeld?
Nee, dit klopt niet. Het ziekteverzuim in de locatie Tuindorp Oost was in september 9,1%, organisatiebreed was dit percentage t/m oktober 7,8%.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd(IGJ) geconstateerd dat het ontbreekt aan veilige zorg en dat goede toediening van medicatie niet op orde is in deze locatie?
Nee.
Heeft de IGJ nu geconstateerd dat er bij Careyn nu niet langer problemen zijn op het gebied van inzet en deskundigheid van medewerkers, kwaliteit en veiligheid van zorg en bestuur?
De IGJ toetst momenteel of Careyn aan de voorwaarden voldoet, zoals die omschreven zijn in de aanwijzing die zij vorig jaar november aan Careyn gaf. Die aanwijzing bestond uit twee delen. De IGJ concludeerde in mei van dit jaar dat Careyn aan het eerste deel van de aanwijzing voldeed (gericht op de onderwerpen verbeteren van de dossiervoering en het organiseren van voldoende tijd voor rapportage en overdracht). Het tweede deel van de aanwijzing was gericht op het wegnemen van tekortkomingen op het gebied van de inzet en deskundigheid van medewerkers, de sturing van kwaliteit en veiligheid en goed bestuur en die termijn liep 7 november 2018 af. Ik kan op die uitkomsten niet vooruitlopen, de IGJ publiceert haar bevindingen en conclusie over dit toezichttraject zodra de gebruikelijke procedure doorlopen is, naar verwachting begin 2019.
Is de IGJ van plan om ondanks deze crisisachtige sfeer de aanwijzing te beëindigen?
Zie antwoord vraag 10.
Stel dat de aanwijzing wordt gehandhaafd, is er dan grond voor de IGJ om haar toezicht aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 10.
Het feit dat de het dreigende faillissement van de Ijsselmeerziekenhuizen en het Slotervaartziekenhuis mogelijk al eerder bekend was |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat er twee bijeenkomsten zijn geweest, voor en na de zomer, georganiseerd door Achmea, over de situatie rond de Ijsselmeerziekenhuizen en het Slotervaartziekenhuis, waar verzekeraars en ambtenaren van het Ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport bij aanwezig waren?
Navraag bij Zilveren Kruis wijst uit dat het bestuur van de MC IJsselmeerziekenhuizen en het MC Slotervaart twee bijeenkomsten heeft georganiseerd. Daar zijn geen ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bij geweest.
De eerste bijeenkomst vond plaats op 17 juli en hierbij waren het bestuur van beide ziekenhuizen, zorgverzekeraars, aandeelhouders, de ING en PwC aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst hebben zij gesproken over de actuele situatie rondom beide ziekenhuizen. Ook is toen de vraag gekomen om de openstaande vorderingen (bijvoorbeeld vanwege bevoorschotting en reeds gedane betalingen voor zorg die nog niet geleverd was) nog niet op te eisen, zodat er een herstelplan gemaakt kon worden. De tweede bijeenkomst vond plaats op 17 oktober. Bij deze bijeenkomst waren het bestuur van beide ziekenhuizen, zorgverzekeraars, PwC en aandeelhouders aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst zijn zorgverzekeraars bijgepraat over de stand van zaken en kwam het verzoek tot aanvullende maatregelen (bovenop de reeds bestaande afspraken).
Wanneer vonden deze bijeenkomsten plaats en wie waren er bij aanwezig? Wat is er besproken tijdens deze bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld over wat er tijdens ieder van deze bijeenkomsten is besproken?
Het was mij niet bekend dat deze bijeenkomsten hebben plaats gevonden. Graag verwijs ik u naar mijn brief van 30 oktober jl. voor een overzicht van de feiten over onder andere de momenten waarop VWS en de betrokken toezichthouders zijn geïnformeerd (Kamerstuk 31 016, nr. 113).
Is tijdens een of beide bijeenkomsten in enige mate besproken dat de situatie van (een deel van) de ziekenhuizen hopeloos leek en een faillissement niet uit te sluiten viel?
Navraag wijst uit dat aan het eind van de bijeenkomst van 17 oktober het ziekenhuis MC Slotervaart heeft aangegeven dat het uitblijven van de benodigde investering door zorgverzekeraars mogelijk consequenties zou hebben voor de continuïteit van het ziekenhuis.
Is er verslaglegging van deze bijeenkomsten? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen?
VWS was niet bij deze bijeenkomsten aanwezig (zie mijn antwoord op vraag 1 en 2) en ik beschik dus ook niet over de verslaglegging van deze bijeenkomsten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór dinsdag 6 november 12 uur?
Ja.
Het bericht ‘De diensten zijn regelmatig niet blij met ons’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «De diensten zijn regelmatig niet blij met ons»?1
Ja.
Deelt u de mening van mw. Moussault, de voorzitter van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB), dat er sprake is van een weeffout in de wet, nu die niet voorziet in de benoeming van een plaatsvervangend lid van de TIB? Zo nee, waarom niet?
Wij vinden het van groot belang dat de TIB haar werk goed kan blijven uitvoeren en onderschrijven de door de TIB naar voren gebrachte zorg. Omdat dit het functioneren van de TIB direct raakt, is de TIB geïnformeerd over ons voornemen om in de wet te voorzien in de mogelijkheid tot het benoemen van plv. leden die bij belet of ontstentenis van een van de leden van de TIB kan worden ingeschakeld.
Herinnert u zich, dat u in het debat over de uitslag van het referendum over de Wiv hebt gezegd «dat het goed is om ernaar te kijken als in de tussentijd blijkt dat de huidige bezetting krap is»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een wijziging van de Wiv voor te stellen, die voorziet in de benoeming van een plaatsvervangend lid van de TIB?
Zie antwoord vraag 2.
Het stelselmatig martelen van critici door de Palestijnse autoriteiten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Palestijnse autoriteiten martelen stelselmatig critici»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de Palestijnen 25 jaar na «Oslo» helaas niet in staat zijn gebleken een fatsoenlijk functionerende rechtsstaat op te bouwen op de Westoever of in Gaza?
Het rapport van Human Rights Watch (HRW) stelt dat een aantal veiligheidsdiensten in de Palestijnse Gebieden, en dan primair de Internal Security van Hamas en bij de Palestijnse Autoriteit (PA) de Preventive Security, Intelligence Services, en Joint Security Committee, verantwoordelijk zijn voor arbitraire detentie, mishandelingen of zelfs marteling. Volgens HRW is dit dermate gebruikelijk, bewust en is het gebruik van marteling zo breed bekend over een periode van jaren, dat HRW het systematisch noemt. Daarom concludeert HRW dat in de 25 jaar sinds Oslo de PA en Hamas een systeem van repressie hebben gevestigd dat afwijkende meningen onderdrukt. HRW stelt echter niet dat dit de gehele justitieketen zou betreffen.
Het kabinet is zeer bezorgd over de in het HRW-rapport beschreven misstanden. Dergelijke praktijken zijn in strijd met fundamentele normen op het gebied van mensenrechten, waaraan ook de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht en horen niet thuis in een rechtsstaat. Mede daarom is het voor Nederland van belang te blijven inzetten op rechtsstaatontwikkeling in de Palestijnse Gebieden.
Was de Nederlandse regering op de hoogte van de betreurenswaardige gevangennemingen en mishandelingen van journalisten (en in toenemende mate van gewone burgers)?
Berichten over mishandelingen door Palestijnse veiligheidsdiensten en politiek gemotiveerde arrestaties, alsook over de toenemende druk op mensenrechtenverdedigers en journalisten, zijn bekend. Nederland en de EU hebben diverse malen zorgen geuit over de mensenrechtenschendingen in de Palestijnse Gebieden, bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Israël en de Palestijnse Gebieden eerder dit jaar, alsook in de mensenrechtendialoog die de EU met de Palestijnse Autoriteit voert. Nederland heeft ook het voortouw genomen om de PA aan te spreken toen Palestijnse veiligheidsfunctionarissen – gekleed in burger – in juni dit jaar vreedzame demonstranten aanvielen. Nederland zal zich in dit kader sterk blijven maken voor accountability. Daarnaast heeft Nederland, bilateraal en met andere donoren, als actief betrokken donor in de justitiesector misstanden die de opbouw van de rechtsorde ondermijnen aan de orde gesteld bij de Palestijnse Autoriteit.
Wilt u er bij de Europese Unie (EU), de Verenigde Staten en andere betrokken overheden op aandringen dat zij financiering van betrokken instanties opschorten dan wel beëindigen?
Het rapport wordt hoog opgenomen door alle donoren, inclusief de EU en de VS. De Palestijnse Autoriteit heeft aangegeven de zorgen serieus te nemen en heeft een comité ingesteld om de aantijgingen te onderzoeken. Nederland zal dit onderzoek nauwgezet volgen, gezamenlijk met de EU en andere donoren. In gezamenlijkheid met onze internationale partners zal Nederland bezien welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden. De organisaties die door HRW met name genoemd worden, worden overigens niet gesteund door Nederland of de EU.
Welke acties worden in VN- en EU-verband ondernomen naar aanleiding van het onderzoek van Human Rights Watch (HRW)?
Nederland en andere donoren, inclusief EU en VN-organisaties, hebben de Palestijnse Autoriteit aangesproken op de bevindingen uit het onderzoek. Nederland en de EU hebben geen contacten met Hamas. De Palestijnse Autoriteit heeft een comité ingesteld om onderzoek te doen naar de aantijgingen. Nederland en andere donoren zullen dat onderzoek en mogelijke vervolgacties nauwgezet monitoren.
Momenteel wordt in samenwerking met de Palestijnse Autoriteit een nationaal mechanisme opgericht ter voorkoming van marteling in de Palestijnse Gebieden, dat per januari 2019 operationeel moet zijn. De oprichting van dit mechanisme volgt uit de Palestijnse toetreding tot het Optioneel Protocol bij het VN Verdrag tegen Foltering in december 2017. Nederland en andere donoren, inclusief de EU en de VN, ondersteunen de oprichting van dit mechanisme, onder andere via een gezamenlijk VN-programma en steun aan de Independent Commission on Human Rights (ICHR). Nederland en andere donoren zullen erop toezien dat dit mechanisme op een onafhankelijke manier kan opereren in lijn met de daarvoor binnen de VN geldende standaarden.
Welke consequenties hebben de bevindingen in het HRW-rapport voor de Nederlandse financiële bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit en aan lokale mensenrechtenorganisaties?
Nederland verleent geen steun aan de diensten die volgens Human Rights Watch primair betrokken zijn bij de gedocumenteerde misstanden. Wel zet Nederland in de Palestijnse Gebieden in op rechtsstaatontwikkeling en accountability via de VN en het zgn. Sawasya-programma. Zoals aangegeven door Minister Blok tijdens het notaoverleg mensenrechtenbeleid is verbeterde naleving van internationale standaarden een proces van lange adem. Via het Sawasya-programma wordt door Nederland een breed scala aan actoren gesteund, waaronder het bureau van de Procureur-Generaal, de civiele politie en het Openbaar Ministerie, die werk moeten maken van de betere naleving van standaarden waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht.
Tevens levert Nederland expertise via de EU politie- en justitiemissie EUPOL COPPS en draagt als deelnemer aan United States Security Coordinator (USSC) bij aan capaciteitsopbouw in de veiligheidssector en de coördinatie tussen de veiligheidsdiensten van de Palestijnen en de Israëliërs. In een aantal programma’s van USSC wordt aandacht besteed aan mensenrechten. Het Nederlandse contingent bij USSC, bestaande uit 5 militairen en 1 civiel expert, richt zich op ondersteuning van de leiding van de USSC-missie, advisering op het gebied van ICT projecten (zoals verbindingssystemen), infrastructurele projecten en training van Palestijnse instructeurs op het gebied van leiderschap. De Palestijnse veiligheidsinstanties die volgens HRW primair verantwoordelijk zijn voor de genoemde misstanden worden niet gesteund door USSC. Wel is er samenwerking met de National Security Forces (NSF). In het rapport wordt een aantal incidenten genoemd bij de NSF. Deze incidenten worden momenteel nader uitgezocht door USSC.
De bevindingen van het HRW-rapport onderstrepen het belang van steun aan lokale mensenrechtenorganisaties. HRW heeft voor dit rapport gebruik gemaakt van de input van lokale organisaties, zoals Al Haq, al Mezan Center for Human Rights, Defense for Children International Palestine, ICHR en Palestinian Nongovernment Organizational Network. Dit zijn organisaties die door Nederland gesteund worden. Het bestaan van dit soort lokale organisaties die zich uitspreken tegen schendingen van de mensenrechten van Palestijnse burgers, ongeacht of deze door de PA, Hamas of Israël worden begaan, is van groot belang. Deze organisaties, maar ook Human Rights Watch hebben te maken met groeiende druk in de Palestijnse gebieden en in Israël. Juist vanwege hun waardevolle inbreng blijft Nederland deze organisaties steunen en zich in bilateraal en in EU- en VN-verband inzetten tegen deze groeiende druk.
Hoe kan Nederland ook anderszins bijdragen aan beëindigen van de straffeloosheid, bijvoorbeeld via het diplomatieke spoor?
Nederland kaart zorgen over mensenrechtenschendingen enaccountability regelmatig aan in contacten met de Palestijnse Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 3). Recent heeft Minister-President Rutte tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in gesprek met president Abbas zorgen geuit over de krimpende ruimte van mensenrechtenverdedigers, journalisten en maatschappelijke organisaties om kritiek uit te oefenen op het Palestijnse beleid. Dit is ook door de EU-ambassadeurs aangekaart in gesprek met Minister-President Hamdallah en door de gezamenlijke donoren in de veiligheids- en justitiesector in Ramallah. Hoewel het Koninkrijk de «Staat Palestina» niet erkent en het derhalve van mening is dat de «Staat Palestina» niet in juridische zin is toegetreden tot multilaterale (mensenrechten)verdragen, heeft deze eenzijdige Palestijnse stap wel politieke betekenis. Het betekent immers dat de Palestijnse Autoriteit politiek kan worden aangesproken op de toepassing en naleving van fundamentele mensenrechtennormen, zoals het verbod op marteling, waaraan zij zich gebonden acht.
De bloemenveiling in Aalsmeer die een gigantische plastic afvalberg produceert en daar jaarlijks miljoenen euro’s aan verdient |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bloemenveiling verdient miljoenen aan plastic afvalberg»?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er op de bloemenveiling in Aalsmeer jaarlijks 180 miljoen plantentrays worden weggegooid, die samen goed zijn voor zo’n 23 miljoen kilo plasticafval per jaar? Zo nee, waarom niet?
Er zijn goede kansen voor het verduurzamen van de plantentrays die worden gebruikt in de bloemenveilingen.
Medio 2016 heeft het Kamerlid Cegerek vragen gesteld over deze problematiek, na signalen van de Plastic Soup Foundation over het onnodig gebruik van eenmalige plantentrays. Mijn voorganger heeft toen aangegeven een LCA-onderzoek naar diverse opties voor verduurzaming af te wachten, maar het ook aan de sierteeltbranche, waaronder Flora Holland, te laten om maatregelen te nemen in het kader van hun producentenverantwoordelijkheid.
Ik constateer dat Flora Holland in het kader van de producenten-verantwoordelijkheid gehouden is om te voldoen aan de essentiële eisen voor verpakkingen. Die verplichten om alleen verpakkingen op de markt te brengen die zodanig zijn ontworpen dat hergebruik of recycling mogelijk is en dat het milieueffect bij het verwijderen van verpakkingsafval zoveel mogelijk wordt beperkt. Uit de LCA studie, die in het voorjaar van 2018 is gepubliceerd door Flora Holland, blijkt dat meervoudig bruikbare plantentrays beter zijn voor het milieu dan enkelvoudige trays. Bovendien beschikt Flora Holland al over goede retoursystemen voor andere emmers en trays. Ik zie dan ook alle reden om te kiezen voor meermalig te gebruiken plantentrays.
Erkent u dat deze plastic afvalberg is te voorkomen via een statiegeldsysteem, zoals al in 1996 wetenschappelijk is aangetoond en in de praktijk al lang is bewezen?
Naar verluidt, passen de bloemenveilingen voor emmers en andere trays al jaren naar tevredenheid een systeem van hergebruik en retourlogistiek toe. Het ligt daarom voor de hand om ook de onderhavige eenmalige trays te vervangen door meermalig te gebruiken trays.
Wat vindt u ervan dat een wegwerpsysteem aanzienlijk meer loont dan een statiegeldsysteem (in het geval van de bloemenveiling in Aalsmeer respectievelijk 52 miljoen euro en 5 miljoen euro) en dat zonder het wegwerpsysteem de bloemenveiling mogelijk zelfs verlies zou draaien?
Ik ben voorstander van hergebruik waar dit kan. Er zijn omstandigheden waar hergebruik in de praktijk leidt tot een minder duurzaam resultaat dan eenmalig gebruik met volledige recycling. De bloemenveilingen zijn logistieke dienstverleners, die zeker in staat moeten zijn om door te rekenen wat het meest duurzame alternatief is.
Erkent u dat de marktwerking daarmee verkeerde prikkels geeft die de circulaire economie frustreren? Zo ja, op welke wijze kunt u hier op bijsturen? Zo nee, waarom niet?
Op ambtelijk niveau is naar aanleiding van het artikel in «Follow the Money» contact geweest met Flora Holland en de Vereniging Bloemenveilingen in Nederland (VBN). Flora Holland en VBN hebben inmiddels aangegeven dat zij op dit moment samen met hun leden en klanten een plan uitwerken (inclusief doelstellingen) om op korte termijn (1) het gebruik van meermalige trays te bevorderen en (2) het hergebruik van materiaal van eenmalige trays te verhogen. Zij hebben de ambitie uitgesproken om op langere termijn te komen tot maximale circulariteit in transportverpakkingen. Ik houd de vinger aan de pols.
Wat vindt u ervan dat de bloemenveiling middels haar monopolypositie milieuvriendelijke innovaties, zoals een statiegeldsysteem, buiten de deur houdt? Was u hiervan op de hoogte en heeft u hier al eerder op ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Flora Holland en VBN geven aan te werken aan verduurzaming van hun verpakkingen, door meer recycling en hergebruik, maar ook door nieuwe, duurzame materialen toe te laten (zoals van papierpulp).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de veilingen blijven vasthouden aan wegwerpplantentrays, terwijl er een goedkope en herbruikbare tray beschikbaar is die minstens driemaal milieuvriendelijker is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gelet op de signalen die ik heb ontvangen van Flora Holland en de VBN vooralsnog geen reden om aan te nemen dat zij voornemens zijn vast te blijven houden aan de eenmalig te gebruiken trays. Wel begrijp ik, dat zij alleen directe invloed kunnen uitoefenen op trays die «via de klok» worden gebruikt in de handelsketen van bloemen en planten. In de praktijk gaan ook veel eenmalige trays rechtstreeks van kweker naar afnemer zonder tussenkomst van de bloemenveilingen.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden voor een zo snel mogelijke overstap van wegwerpsysteem naar statiegeldsysteem? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik heb Flora Holland en de VBN uitgenodigd om hun ambitie om eenmalige trays uit te faseren neer te leggen in een «pledge» waarbij zij zich kunnen aansluiten bij het te sluiten Plastic Pact. Beide partijen hebben aangegeven dit voorstel aan hun achterban voor te leggen. Ik zie uit naar de uitkomsten van dit achterbanoverleg en zal op basis daarvan bepalen of en zo ja welke vervolgstappen nodig zijn.
De voortgangsbrief van de TIB |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u nota genomen van de voortgangsbrief van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB)?
Ja.
Is de mededeling in de brief waar dat de ministers van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie het besluit hebben genomen om de aantallen verzoeken die aan de TIB zijn gericht niet openbaar te maken via deze voortgangsbrief?
Ja.
Zullen deze gegevens ook niet openbaar gemaakt mogen worden in het jaarverslag van de TIB? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom dan wel?
De Minister van Defensie en ik hebben in onze reactie op de voortgangsbrief aan de TIB gemeld er geen bezwaar tegen te hebben dat de TIB in het aankomend jaarverslag het totaal aantal aanvragen noemt, indien de cijfers van de AIVD en MIVD samen worden genomen.
Elk stukje informatie dat over de diensten naar buiten wordt gebracht, kan, in combinatie met al openbare informatie, onbedoeld inzage verschaffen in de werkwijze van de diensten.
De Minister van Defensie en ik zijn van oordeel dat de absolute getallen in de voortgangsbrief van de TIB, mede gelet op de korte periode waarop de voortgangsbrief betrekking heeft, teveel inzicht geeft in deze werkwijze.
Met het verschijnen van het jaarverslag van de TIB zullen de aantallen een hoger aggregatieniveau hebben en minder makkelijk herleidbaar zijn, zeker indien de getallen van beide diensten worden samengenomen. Daarom hebben wij er geen bezwaar tegen indien de TIB dit totaalaantal in zijn jaarverslag openbaar maakt.
Waarom beoordeelt u het publiceren van tapstatistieken van de AIVD en MIVD als niet-problematisch en zou het publiceren van het aantal verzoeken tot toestemming door de TIB wel een gevaar voor nationale veiligheid zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wel toegestaan aan de TIB om trends in kaart te brengen, waardoor de Tweede Kamer tenminste nota kan nemen van het feit of steeds meer of minder verzoeken aan de TIB worden voorgelegd?
Ja.
Hoe beoordeelt u de zienswijze van de leden van de TIB dat het goed zou zijn om de wettelijke regeling rondom de hack-bevoegdheid nog eens nader te bezien en zo mogelijk beter te waarborgen in de wet?
Naast de reacties die in het kader van de internetconsultatie zijn ontvangen, is ook desgevraagd advies uitgebracht door de TIB en de CTIVD. De TIB is in haar reactie onder meer ingegaan op de hack-bevoegdheid. Naar aanleiding van de ontvangen reacties is bezien of en, zo ja, op welke wijze deze tot aanpassing van het wetsvoorstel zouden moeten leiden.
In de memorie van toelichting is daarop nader ingegaan. De ministerraad is op 30 november akkoord gegaan met het voorstel van wet tot wijziging van de Wiv 2017. Het wetsvoorstel wordt thans voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Bij de indiening van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer, naar verwachting in het eerste kwartaal van 2019, wordt ook de wijze waarop met de ontvangen reacties is
omgegaan openbaar.
Hoe beoordeelt u de opvatting van de leden van de TIB dat het huidig aantal leden van de TIB kwetsbaar is? Bent u van plan om dit aantal in aanloop naar de wetswijziging nader te bezien en bijvoorbeeld een reserve lid toe te voegen?
Wij vinden het van groot belang dat de TIB haar werk goed kan blijven uitvoeren en onderschrijven de door de TIB naar voren gebrachte zorg. Omdat dit het functioneren van de TIB direct raakt, is de TIB geïnformeerd over ons voornemen om in de wet te voorzien in de mogelijkheid tot het benoemen van plv. leden die bij belet of ontstentenis van een van de leden van de TIB kan worden ingeschakeld.
De situatie van Asia Bibi nu zij is vrijgesproken van godslastering door het Pakistaanse Hof |
|
Sven Koopmans (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de situatie van Asia Bibi nu zij nog niet is vrijgesproken van godslastering door het Pakistaanse Hof?
Ja. Asia Bibi is echter wel vrijgesproken van blasfemie door het Pakistaanse Hooggerechtshof. Maar er is, conform Pakistaans recht, een petitie ingediend bij het Hooggerechtshof om deze uitspraak te herzien. Deze petitie wordt conform de in Pakistan geldende procedures behandeld.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om alsnog Asia Bibi vrij te krijgen in samenwerking met andere EU-lidstaten?
Nederland heeft zich de laatste jaren bilateraal, in EU-verband en met andere gelijkgezinde landen intensief ingespannen voor deze zaak en dat zal het kabinet blijven doen. Het is belangrijk dat de uitspraak van het Hooggerechtshof wordt uitgevoerd. Het is daarom positief dat Premier Khan van Pakistan de uitspraak van het Hooggerechtshof steunt en heeft verwelkomd. Gezien de gevoelige context rondom blasfemie en buitenlandse inmenging en de veiligheidsrisico’s voor alle betrokkenen, kiezen alle gelijkgezinde landen in deze zaak op dit moment voor stille diplomatie, zeker waar dit de opvang en bescherming van Asia Bibi betreft. Aan de advocaat van Asia Bibi, alsmede zijn echtgenote en kind, heeft het kabinet een plek in het Shelter City-programma aangeboden. Het Shelter City-programma is bedoeld voor tijdelijke opvang aan mensenrechtenverdedigers om in een veilige omgeving op adem te komen.
Indien Asia Bibi alsnog vrij komt, bent u dan bereid al het nodige te doen samen met andere EU-lidstaten om eraan bij te dragen dat Asia Bibi, haar familie, de advocaat en eventueel de rechters veilig Pakistan kunnen verlaten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zo nodig bereid hen in Nederland een (tijdelijk) veilig onderkomen te bieden mogelijk via het Shelter City-programma?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met andere EU-lidstaten er alles aan te doen om bij de Pakistaanse overheid er op aan te dringen bescherming te bieden aan christenen, christelijke scholen en kerken?
Tijdens bilaterale en EU-contacten met de Pakistaanse regering wordt consequent aandacht besteed aan de positie van christelijke minderheden, en andere religieuze minderheden alsmede degenen zonder religie en/of levensovertuiging.
Het kabinet zal deze inzet onverminderd voortzetten en op de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november 2018 ook aandacht vragen voor deze kwestie.
Een boekhoudkundige truc om aan openbaarmaking van de jaarrekening te ontkomen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Familie Blokker verhult omvang vermogen via nieuwe boekhoudkundige truc»?1
Ja.
Is het waar dat de eigenaren van HB Capital onder de verplichting om jaarlijks bedrijfscijfers te publiceren (deponeringsplicht) uit kunnen komen door om de twee jaar een nieuw moederbedrijf boven HB Capital te plaatsen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in dit bericht gestelde?
Iedere vennootschap is verplicht een jaarrekening op te stellen en te publiceren. De moedervennootschap die aan het hoofd van een groep staat (doorgaans alleen de topholding), is verplicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren. Dochtervennootschappen waarvan de financiële gegevens zijn meegenomen in die geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap, kunnen afzien van het opmaken en publiceren van een eigen jaarrekening, mits de moedervennootschap die geconsolideerde jaarrekening publiceert en een zogenoemde «403-verklaring» heeft gedeponeerd, inhoudende dat zij aansprakelijk is voor de schulden van de dochtervennootschap (en mits is voldaan aan de overige voorwaarden die artikel 2:403 lid 1 BW stelt).
Met andere woorden, de deponeringsplicht voor een dochtervennootschap vervalt niet wanneer de moedervennootschap nalaat een geconsolideerde jaarrekening te publiceren.
Is het volgens de huidige wet- of regelgeving toegestaan om door steeds maar weer van moederbedrijf te wisselen aan de deponeringsplicht te ontkomen? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vragen wordt aangenomen dat het «wisselen» van moederbedrijf inhoudt dat bij een bedrijf dat bestaat uit tenminste een moeder en een dochtervennootschap, alle aandelen van de moedervennootschap overgaan op een nieuwe moedervennootschap, hetzij een nieuw opgerichte vennootschap, hetzij een bestaande vennootschap. De oude moeder kan als dochter onder de nieuwe vennootschap blijven hangen of worden ontbonden. Het is toegestaan om een nieuwe vennootschap op te richten dan wel aandelen over te dragen aan deze nieuwe dan wel een bestaande vennootschap. Dit heeft echter niet tot gevolg dat de publicatieplicht van een dochtervennootschap vervalt. Die vervalt enkel wanneer de moeder tijdig een geconsolideerde jaarrekening heeft gepubliceerd en aan de andere voorwaarden uit artikel 2:403 lid 1 BW is voldaan (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel andere ondernemingen ontkomen door bovengenoemde truc, namelijk het steeds wisselen van moederbedrijf, aan de deponeringsplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ter wille van de transparantie en het tegengaan van fraude iedereen die dat wil bij de Kamer van Koophandel moet kunnen nagaan hoe een onderneming er financieel voor staat? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot bovenstaande truc? Zo nee, waarom niet?
De publicatie van jaarstukken in het Handelsregister is inderdaad bedoeld om in het kader van transparantie iedereen de gelegenheid te geven de jaarstukken in te zien. De jaarrekening is immers bedoeld om eenieder in staat te stellen een verantwoord oordeel te vormen omtrent het vermogen en het resultaat en omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon (artikel 2:362 BW).
Zoals uit de vorige antwoorden blijkt, leidt het hebben van een nieuwe moeder zonder dat de financiële gegevens van de dochtervennootschappen zijn meegenomen in een gepubliceerde geconsolideerde jaarrekening er niet toe dat de dochtervennootschappen zijn vrijgesteld van de verplichting de jaarrekening te publiceren. De eisen van transparantie blijven onverkort van toepassing.
Deelt u de mening dat indien de bovenstaande truc nu inderdaad toegestaan is, dat dit vraagt om aan aanpassing van de huidige wet- of regelgeving die een einde kan maken aan deze vorm van ontduiking van de deponeringsplicht? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals blijkt uit de bovenstaande antwoorden, zie ik geen maas in de wet. De deponeringsplicht blijft onverkort van toepassing en tegen het niet voldoen aan die verplichting staan de voorziene sanctiemogelijkheden open.
Het feit dat AstroTV mensen financiële voorspoed belooft wanneer zij inbellen voor een groepsgesprek met een van de ‘mediums’ Tanja, Josje en Edith |
|
Mahir Alkaya , Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met AstroTV, dat ook van maandag tot vrijdag op Net5 wordt uitgezonden, waarbij financiële voorspoed wordt beloofd als mensen inbellen op een betaald nummer (100 cent per minuut) voor een groepsgesprek met een «medium»?1
Ja, ik ben bekend met het programma Astro TV. Het programma en de concrete uitzending (30 oktober 2018) die de aanleiding hebben gevormd voor het stellen van uw vragen betreffen echter niet Astro TV van Net5, maar het programma «Dit is mijn toekomst» van RTL.
Hoe beoordeelt u de specifieke oproep van de presentatrice om de laatste plekken over te houden voor mensen die financiële voorspoed «keihard nodig hebben»?
Astro TV, «Dit is mijn toekomst» en soortgelijke media moeten zich – zoals alle handelaren – houden aan de bepalingen over consumentenbescherming, met name die over oneerlijke handelspraktijken zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Op basis van deze regels moet ook rekening gehouden worden met een specifieke groep die mogelijk bijzonder vatbaar is voor de diensten die zij aanbieden. Het is uiteindelijk aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de rechter om te bepalen of de praktijken van Astro TV, «Dit is mijn toekomst» en soortgelijke media in dat kader misleidend zijn. Ik adviseer consumenten – zeker wanneer zij beperkte financiële middelen hebben – om goed na te denken voordat ze hun geld uitgeven. Zie het antwoord op vraag 6 voor de door RTL genomen maatregelen.
Deelt u de mening dat hiermee doelbewust een kwetsbare groep wordt aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zelf van mening dat er sprake is van misleiding bij het aanbieden van financiële voorspoed door AstroTV en soortgelijke media, waarop gehandhaafd zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Autoriteit Consument en Markt inmiddels onderzoek gedaan naar AstroTV in het algemeen en deze uiting, zoals gedaan tijdens de uitzending van 30 oktober 2018, in het bijzonder? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, bent u bereid te bevorderen dat een dergelijk onderzoek wel wordt gestart?2
Het is mij niet bekend of de ACM onderzoek doet naar Astro TV of «Dit is mijn toekomst». Ik zal deze uitzending onder haar aandacht brengen. De ACM kan over lopende onderzoeken geen mededelingen doen. Mocht de uitzending voor de ACM aanleiding zijn om in te grijpen, dan kan zij daarover publiceren. De ACM bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf haar toezichtprioriteiten.
Kunt u uiteenzetten welke andere toezichthouders – bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten en het Commissariaat voor de Media – verantwoordelijk zijn voor toezicht op AstroTV en welke onderzoeken zijn gedaan?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op het gedrag op de financiële markten. De dienstverlening zoals aangeboden in de programma’s Astro TV en «Dit is mijn toekomst» en de oproep om te bellen valt daarmee niet binnen de reikwijdte van het toezicht van de AFM (zie ook antwoord 7).
Het Commissariaat v/d Media (Commissariaat) houdt toezicht op de naleving van de Mediawet 2008. In de Mediawet 2008 is nadrukkelijk vastgelegd dat de omroepen (publiek én commercieel) zélf de vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen en daar ook zelf verantwoordelijk voor zijn. De Mediawet 2008 bevat dan ook geen regels over de dienstverlening zoals aangeboden door programma’s als «Dit is mijn toekomst» of Astro TV. Dit laat onverlet dat de vrijheid die media genieten ook de verantwoordelijkheid meebrengt om op een verantwoorde wijze hun media-aanbod tot stand te brengen en zich bewust te zijn van de impact die hun media-aanbod op bepaalde groepen kijkers kan hebben. In dat kader wil ik erop wijzen dat beide omroepen beschikken over een mediacode waarin hun eigen gedragsregels staan voor de programmamakers.3 Zo is in deze mediacodes opgenomen dat omroepen een voorziening hebben die kijkers/consumenten in geval van klachten of opmerkingen de mogelijkheid biedt om zich daartoe te wenden.
De omroepen hebben desgevraagd laten weten geen klachten te hebben ontvangen van kijkers maar niettemin bereid te zijn nog eens goed te kijken naar hun mediacode.
Naar aanleiding van uw vragen over de bewuste uitzending van «Dit is mijn toekomst» heeft RTL maatregelen genomen om herhaling van dit incident te voorkomen. Er is uitvoerig met de makers van het programma gesproken en er zijn strikte kaders afgesproken waarbinnen er adviezen mogen worden gegeven (liefde-werk-relaties). Er zullen geen adviezen meer worden gegeven die op enige manier gerelateerd kunnen worden aan de persoonlijke financiële omstandigheden van de gebruikers van de diensten. Verder heeft RTL mij laten weten dat zij zich beraden over de toekomst van het programma op haar zenders.
Is in het geval van AstroTV sprake van een dienst of product waarvoor hetzij een essentieel informatiedocument (KID), hetzij een financiële bijsluiter, hetzij een dienstverleningsdocument aan de klant overhandigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Astro TV en «Dit is mijn toekomst» bieden geen financieel product of dienst aan in de zin van de Wet op het financieel toezicht. Deze dienstverlening valt daardoor buiten de reikwijdte van het essentieel informatiedocument (dat 1 januari 2018 de financiële bijsluiter vervangen heeft) en het dienstverleningsdocument.
Het bericht dat vrijwilligers in de zorg vaak taken uitvoeren waarvoor een opleiding is vereist |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgvrijwilliger heeft vaak medische taak»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat een vijfde van de vrijwilligers in de zorg medische handelingen verricht waarvoor een opleiding is vereist?
Ik heb grote waardering voor de ongeveer 1 miljoen vrijwilligers die actief zijn binnen het domein van zorg en ondersteuning. Ik begrijp dat deze vrijwilligers in onverwachte situaties terecht kunnen komen, waar soms ook medische handelingen nodig zijn. Het gaat, in tegenstelling tot hetgeen in het artikel van Trouw wordt gesuggereerd, slechts incidenteel om medische handelingen waarvoor een opleiding vereist is. Meestal is dan sprake van een noodsituatie. Ik ben niet bekend met situaties waarin vrijwilligers structureel medische handelingen uitvoeren waarvoor zij niet zijn opgeleid.
Regel is dat voorbehouden handelingen enkel worden uitgevoerd door zorgverleners die hiervoor bevoegd zijn en voldoende vaardigheden hebben om de handelingen uit te voeren. Voorbehouden handelingen zijn risicovolle, medische handelingen en staan beschreven in de Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Alleen de in de Wet BIG aangewezen beroepsbeoefenaren, die als zodanig geregistreerd zijn in het BIG-register, mogen deze voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren.
Een vrijwilliger kan eventueel voorbehouden handelingen uitvoeren als hij of zij in opdracht handelt van zo’n zelfstandig bevoegde zorgverlener. De vrijwilliger in kwestie moet dan wel bekwaam zijn om de voorbehouden handeling uit te voeren. Ook moet de opdrachtgever (de zelfstandige bevoegde zorgverlener) toezicht houden, zodat er ingegrepen kan worden indien nodig. In de privé sfeer vervalt de eis tot BIG-registratie; het is in dat geval van belang dat patiënten, ouders of mantelzorgers bekwaam zijn om de handeling(en) uit te voeren. In noodsituaties mag iedereen «naar beste weten en kunnen» medische handelingen verrichten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat gemeenten en bestuurders van vrijwilligers verwachten dat zij taken uitvoeren waarvoor een opleiding vereist is, zodat zij minder een beroep hoeven te doen op betaalde krachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 ben ik niet bekend met situaties waarin vrijwilligers structureel medische handelingen uitvoeren waarvoor zij niet zijn opgeleid. Voor vrijwilligers die werkzaam zijn binnen een (zorg)organisatie geldt dat de betreffende organisatie verantwoordelijk is voor het handelen van de vrijwilliger.
Ik realiseer me dat het voor vrijwilligers soms lastig kan zijn om hun grenzen aan te geven, omdat zij het gevoel hebben dat mensen anders niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben. Werkzaamheden die door vrijwilligers worden uitgevoerd zijn in beginsel aanvullend op de werkzaamheden van betaalde krachten. Ik vind het vooral van belang dat binnen (zorg)organisaties goede afspraken gemaakt worden over welke werkzaamheden wel- en welke in beginsel niet door vrijwilligers worden uitgevoerd. Ook van belang vind ik dat binnen organisaties voldoende gelegenheid is voor vrijwilligers om signalen van overvraging kenbaar te maken. Een vrijwilligerscoördinator kan hier een belangrijke rol in vervullen. Vrijwilligerskoepel NOV werkt op dit moment aan een programma om de (lokale) samenwerking tussen vrijwilligers, beroepsmatig georganiseerde zorg en de lokale overheid te versterken. Voor het einde van dit jaar zal ik u hier nader over informeren.
Het bericht dat volgens experts een halvering van het aantal tabaksdoden mogelijk is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Experts: Halvering tabaksdoden in Nederland mogelijk»?1
Ja
Deelt u de mening dat de e-sigaret (veel) minder schadelijk is dan een gewone sigaret? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek van het RIVM uit 2015 heeft aangetoond dat de e-sigaret voor een individuele gebruiker minder ongezond is dan tabakssigaretten2. Maar dan moet de roker wel volledig overstappen op de e-sigaret. In de praktijk blijkt dat driekwart van de e-sigaretgebruikers daarnaast tabaksproducten blijft roken. Er is bovendien ook nog geen wetenschappelijke overeenstemming over hoeveel minder schadelijk de e-sigaret is voor een individu dat volledig overstapt op e-sigaretten. Uit het RIVM-onderzoek is immers gebleken dat de damp van e-sigaretten een aantal ingrediënten en chemische onzuiverheden bevat in hoeveelheden die schadelijk zijn voor de gezondheid. Bij het gebruik van e-sigaretten kunnen kankerverwekkende stoffen vrijkomen, zoals formaldehyde. Op korte termijn kan gebruik van de e-sigaret leiden tot irritatie van de luchtwegen en negatieve effecten op bloedvaten. Schadelijke effecten op de lange termijn zijn nog niet bekend: het product is nog niet lang genoeg op de markt om te weten wat de effecten na tientallen jaren van gebruik zijn.
Naast de vraag welk effect de e-sigaret heeft op de gezondheid van een individu, is het van belang te weten wat het effect op de volksgezondheid is. Of de e-sigaret op populatieniveau leidt tot een netto-daling van het aantal rokers is onbekend. Er is zorg dat niet-rokende jongeren door de e-sigaret verslaafd raken aan nicotine en overstappen op het gebruik van tabakssigaretten. Daarnaast kan met het gebruik van nicotine houdende vloeistof in een e-sigaret een nicotineverslaving in stand worden gehouden.
Wat is uw reactie op het feit dat de e-sigaret een bewezen kans biedt voor een gezonder leven?
Als een roker gezonder wil leven is het advies volledig te stoppen met roken en daarvoor een bewezen effectieve methode te gebruiken. Deze methoden zijn voldoende voorhanden, al is er nog winst te behalen bij het gebruik daarvan. Het is belangrijk dat zorgprofessionals hun patiënten een stoppen-met-roken-advies geven en doorgeleiden naar effectieve ondersteuningsmethoden. In het kader van het Nationaal Preventieakkoord worden initiatieven besproken om meer rokers toe te leiden naar effectieve stoppen-met-roken-zorg.
De recent Herziene Multidisciplinaire Richtlijn Tabaksverslaving en Stoppen-met-rokenondersteuning voor de zorgsector3 stelt dat de effectiefste manier om te stoppen met roken het gebruik van stoppen-met-roken coaching in combinatie met het gebruik van nicotine vervangende middelen is. Het gebruik van de e-sigaret is volgens de richtlijn geen eerste keus, maar behoeft niet te worden afgeraden. Een roker die met de bewezen effectieve methoden meerdere onsuccesvolle stoppogingen heeft ondernomen en op eigen initiatief voorstelt een nieuwe poging om te stoppen met roken te ondernemen ondersteund met een e-sigaret, kan daarin volgens de richtlijn ook door een rookstopcoach worden begeleid. Het betreft hier met nadruk alleen rokers die bereid zijn om zich door een gespecialiseerde zorgprofessional goed te laten informeren over deze optie.
Deelt u de mening dat rokers de toegang tot een gezonder alternatief niet onthouden mag worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat hoewel stoppen met roken natuurlijk het beste is, maar dat vanwege verslaving en het afkicken beschikbare alternatieven toegankelijk moeten zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Antwoorden op eerdere vragen inzake het bericht ‘Tbs'er verdacht van verkrachting medewerkster’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bereid elk jaar de DJI-incidentenmonitor te sturen naar de Kamer?1 Zo nee, waarom niet?
DJI registreert geweld tegen personeel waarbij medische verzorging nodig is in de DJI-incidentenmonitor, op basis van de MBV’s (meldingen bijzonder voorval) die door de klinieken worden ingestuurd. De DJI-incidentenmonitor is een interne bron, die wordt gebruikt om deze incidenten binnen DJI te evalueren en hiervan te leren. Deze worden niet opgesteld met het doel om aan derden te verstrekken. Voor zover het ernstige incidenten betreft zoals ernstige mishandeling en verkrachting wordt er – conform de meldingsinstructie – door de instelling een piketmelding opgesteld.2 Deze worden in de maand nadat het incident heeft plaatsgevonden geanonimiseerd op de website van DJI gepubliceerd en dus geregistreerd.3 Indien een nieuw delict begaan door een tbs-gestelde leidt tot een vervolging en een veroordeling, is er doorgaans enige tijd sinds het incident gepasseerd. Het kwalificeren van een delict, evenals het instellen van een opsporingsonderzoek en de vervolging van zo’n delict, is echter geen zaak van de tbs-kliniek maar van de politie en het openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat delicten zoals bedreiging, mishandeling en verkrachting gepleegd door tbs’er tegen personeel van tbs-klinieken in het Wetboek van Strafrecht staan en dat u deze delicten daarom achteraf kunt registreren en opnemen in de DJI-incidenten monitor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u alsnog bereid de delicten gepleegd door tbs’ers tegen personeel te registreren in de DJI-incidentenmonitor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert u of een tbs-kliniek aangifte doet tegen een tbs’er in geval van een incident met een tbs’er? Zo nee, waarom niet? Hoe weet u in dat geval of alle delicten opgenomen worden in de DJI-incidentenmonitor?
Als een tbs-gestelde tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs met dwangverpleging een strafbaar feit pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is het hoofd van de inrichting verplicht daarvan aangifte te doen. Ook kunnen anderen dan het hoofd van de inrichting aangifte doen, bijvoorbeeld een medewerker. Dit is vastgelegd in de artikelen 53 lid 2 en 57 lid 4 Rvt (Reglement verpleging ter beschikking gestelden). Ook moet, conform de artikelen 23 en 24 Rvt, een MBV worden gestuurd aan DJI. In deze melding moet de kliniek aangeven of aangifte is of wordt gedaan. Bij incidenten waarvoor een piketmelding is opgesteld volgt standaard contact tussen DJI en de kliniek waarin het doen van aangifte wordt besproken.
Kunt u toezeggen dat iedere tbs’er die een strafbaar feit pleegt altijd voor dat feit wordt vervolgd?
Laat ik vooropstellen dat iedere vorm van geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder medewerkers van tbs-klinieken, onacceptabel is. Om een eenduidige, effectieve en «hardere» aanpak te realiseren hebben politie en OM in 2010 opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt voor daders van agressie- en geweldsdelicten tegen werknemers met een publieke taak, waaronder medewerkers van tbs-instellingen.4 Het OM beoordeelt in alle gevallen de aangifte en bekijkt of een veroordeling haalbaar is en vervolging opportuun is.