De onverenigbaarheid van het ambt van rechter en het Kamerlidmaatschap |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de toezegging van de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie over het innemen van een standpunt met betrekking tot de eerdere Kamervragen over de verenigbaarheid van het ambt van rechter met onder andere een politieke functie?1
Ja. Deze toezegging is mij bekend.
Hebt u inmiddels een standpunt ingenomen naar aanleiding van de conclusies die door de rechtspraak zelf zijn genomen?2
Ik heb het advies van de rechtspraak ontvangen en bereid nu in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een standpunt voor. Daarin zal ik antwoord geven op uw vraag over het onverenigbaar verklaren van deze functiecombinatie. Ik verwacht uw Kamer hierover na het zomerreces te kunnen informeren.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de rechtspraak om het onverenigbaar verklaren van het ambt van rechter met een lidmaatschap van de Eerste en Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat het nodig is het ambt van rechter ook onverenigbaar te verklaren met andere beroepen, zoals ambtenaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland hebben wij het uitgangspunt dat rechters actief deelnemen aan de samenleving hoog in het vaandel. Het uitoefenen van nevenfuncties, zoals het ambtenaarschap, wordt daarbij in principe beschouwd als een nuttige aanvulling op het rechterlijk ambt. De rechtspraak heeft ook baat bij de specifieke expertise uit nevenfuncties. Voor de beoordeling of een nevenfunctie vraagtekens oproept over of raakt aan de onpartijdigheid van een rechter, hanteert de Rechtspraak de «Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak». Deze leidraad biedt een toetsingskader met betrekking tot nevenwerkzaamheden en integriteit en bevat een landelijk uniform kader voor de gerechtsbesturen bij de beoordeling van nevenfuncties. Mij zijn geen signalen bekend dat deze leidraad onvoldoende handvatten zou bieden om de onpartijdigheid van de rechter in de praktijk te kunnen beschermen.
De toenemende onzekerheid van eigendom en investeringen in Zuid-Afrika |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in de Financial Times dat de Zuid-Afrikaanse economie er slecht voor staat?1 Hoe verhoudt zich dat tot uw «voorzichtige optimisme» over de koers die President Ramaphosa vaart met een herstellende Zuid-Afrikaanse economie?2
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving in de Financial Times. Sinds februari dit jaar is Cyril Ramaphosa als President van Zuid-Afrika aangetreden en zet beleidswijzigingen door om de Zuid-Afrikaanse economie te herstellen. De vermindering van het tekort op de lopende rekening en het tegengaan van corruptie zijn essentiële onderdelen van dit beleid. De huidige verslechtering van de Zuid Afrikaanse economie vindt gedeeltelijk zijn grondslag in het gevoerde beleid en corruptiepraktijken in het verleden. Daarnaast hebben externe economische ontwikkelingen elders in de wereld ook gevolgen voor de Zuid-Afrikaanse economie. De periode tussen het aantreden van Ramaphosa en nu is nog te kort om in concrete macro-economische cijfers positief resultaat te zien. Het kabinet is voorzichtig optimistisch over de koers die president Ramaphosa vaart ten aanzien van economisch herstel van Zuid-Afrika.
Wat vindt u van de uitspraken van de leider van de Economic Freedom Fighters, Malewa, dat zijn (extreemlinkse) partij «tot nu toe nog niet opgeroepen heeft om blanke mensen te vermoorden», maar «geen garanties kan geven voor de toekomst»3, en bovendien waarschuwt voor een «ongeleide revolutie, de hoogste vorm van anarchie» als zaken blijven doorgaan zoals ze zijn? Deelt u de opvatting dat deze uitspraken racistisch, walgelijk en onacceptabel zijn?
De Zuid-Afrikaanse Grondwet garandeert een wijd scala aan mensenrechten, waaronder politieke vrijheid en vrijheid van meningsuiting. De Zuid-Afrikaanse wetgeving balanceert vrijheid van meningsuiting met het grondwettelijk verbod op discriminatie en het aanzetten tot haat. Deze balans wordt door de rechterlijke macht ook bewaakt. De leider van Economic Freedom Fighters (EFF), Julius Malema, heeft als oppositieleider het recht om zijn politieke mening uit te dragen binnen het wettelijke kader, maar is in het verleden al eens veroordeelt wegens haatzaaiing. De rechterlijke macht in Zuid-Afrika heeft de afgelopen jaren aangetoond onafhankelijk en professioneel op te treden zonder politieke beïnvloeding. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de gerechtelijke instanties deze onafhankelijke positie blijven bewaken.
Hoe beoordeelt u deze retoriek in het licht van de onrust in Zuid-Afrika over de voorgenomen landonteigening zonder compensatie, door middel van een grondwetswijziging?
Uit gesprekken van de ambassade met ingevoerde gesprekpartners komt naar voren dat zeer waarschijnlijk geen juridische noodzaak is om de Grondwet te veranderen ten behoeve van het landhervormingsproces. Naar alle waarschijnlijkheid zal de huidige Grondwet hierop getoetst worden door een casus aan het Constitutionele Hof voor te leggen rondom land acquisitie zonder compensatie. Echter, een eventuele grondwetswijziging en uitspraken van oppositiepartijen over deze grondwetswijziging zijn onderdeel van een primair binnenlands Zuid-Afrikaans proces, waar het kabinet verder geen uitspraken over doet.
Welke gevolgen hebben de retoriek als die van Malewa en de nu al zeer hoge criminaliteit in Zuid-Afrika op buitenlandse investeringen in Zuid-Afrika?
Criminaliteit, corruptie en opruiende taal door oppositiepartijen voor politieke doeleinden zijn niet bevorderend voor het aantrekken van buitenlandse investeringen. Dit is echter al lange(re) tijd aan de gang en investeerders anticiperen hierop, in de wetenschap dat Zuid-Afrika een uitstekende Grondwet en daarvan afgeleide wetten heeft. Deze worden onafhankelijk getoetst en toegepast door de rechterlijke instanties. Er bestaan geen cijfers over het effect van retoriek als die van Malema op buitenlandse investeringen in Zuid-Afrika. Als oppositiepartij heeft de EFF een klein aandeel in het Zuid-Afrikaanse parlement, te weten 6,35% van de zetels, en het heeft daarmee beperkte invloed op het regeringsbeleid. President Ramaphosa heeft uitdrukkelijk het aantrekken van buitenlandse investeringen als beleidsprioriteit aangemerkt. De President heeft daarvoor een team van vier gerenommeerde, speciale zaakgelastigden en een economisch adviseur aangesteld om de investeringsbevorderingsagenda verder te trekken.
Welke gevolgen kan de voorgenomen onteigening door de Zuid-Afrikaanse staat, zoals wordt onderzocht door een constitutionele commissie, voor buitenlands intellectueel eigendom hebben in Zuid-Afrika?
Het kabinet gaf in een eerder antwoord op schriftelijke vragen gesteld door de leden Van Helvert en Geurts (CDA) aan dat momenteel nog geen duidelijkheid is of en zo ja hoe, een door de Zuid-Afrikaanse regering voorgenomen onteigening eruit gaat zien.4 Ook is geen duidelijkheid over hoe onteigening vervolgens wordt geïmplementeerd. Deze onduidelijkheid geldt ook voor intellectuele eigendomsrechten van niet Zuid-Afrikaanse houders. Het kabinet blijft ontwikkelingen op de voet volgen, onder andere door het onderhouden van nauwe contacten met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten door de Ambassade in Pretoria.
Bent u het eens met de Europese Kamer van Koophandel dat het discriminatoire Broad-Based Black Economic Empowerment-beleid van de Zuid-Afrikaanse overheid bedrijven afschrikt?4
De Ambassade in Pretoria sprak met de President van de Europese Kamer van Koophandel in Zuid-Afrika, Stefan Sakoschek. Deze bevestigde dat het niet zozeer het Broad-Based Black Economic Empowerment-beleid (BBBEE) beleid zelf is dat Europese investeringen afschrikt, maar meer de beleidsonzekerheid omtrent BBBEE en de recente strengere eisen voor Black Ownership. In het artikel to BEE or not to BEE in de Zuid-Afrikaanse krant Financial Mail d.d. 21 april 2017, zet Sakoschek uiteen hoe de beleidsonzekerheid een uitdaging vormt voor Europese bedrijven.6 Uitdagingen betreffen met name de strekking en de kosten van de implementatie van BBBEE.
Nederlandse bedrijven in Zuid-Afrika erkennen dat BBBEE noodzakelijk is in de huidige sociaaleconomische situatie. Ook voor deze bedrijven zijn de vele veranderingen waar het BBBEE beleid aan onderhevig is en de kosten voor implementatie daarvan de belangrijkste zorg. BBBEE regelgeving is reeds een lange tijd van kracht. Veel Nederlandse bedrijven hebben daarom al hun weg gevonden binnen de regelgeving en hun beleid daarop aangepast.
Herkent u zich ook in het beeld van het steeds slechter wordende investeringsklimaat voor buitenlandse investeerders, volgens de Europese Kamer van Koophandel?5
De Europese Unie (EU) vertegenwoordiging in Pretoria en de Europese Kamer van Koophandel in Zuid-Afrika hebben een discussion paper opgesteld ter voorbereiding van het Europese Unie-Zuid-Afrika topoverleg later dit jaar en de door Ramaphosa voorgenomen Zuid-Afrikaanse investeringstop. In dit document discussiestuk worden de positieve, concrete en zichtbare maatregelen die President Ramaphosa heeft genomen om buitenlandse investeringen aan te trekken erkent. Deze maatregelen versterken de competitieve voordelen van de Zuid-Afrikaanse economie; ondersteunen een behoudend fiscaal beleid; versterken de financiële en commerciële sector en hebben geleid tot een groei van het percentage buitenlandse aandeelhouders op de effectenbeurs.
In het discussion paper wordt echter betwijfelt of deze maatregelen afdoende zijn om op korte termijn de negatieve ontwikkelingen in het investeringsklimaat van de afgelopen jaren ongedaan te maken. De volgende drie uitdagingen voor Europese bedrijven worden onderkend:
Om het hoofd te bieden aan deze drie uitdagingen zijn in het document voorstellen geformuleerd om verbeteringen te realiseren. Nederland en de EU bespreken deze zaken regelmatig met de Zuid-Afrikaanse overheid en zullen dat blijven doen onder andere in aanloop naar het Europese Unie-Zuid-Afrika topoverleg later dit jaar.
Klopt het dat Nederland de tweede buitenlandse investeerder ter wereld is in Zuid-Afrika?6 Welke gevolgen kunnen de voorgenomen onteigeningen hebben voor buitenlandse investeringen, in het bijzonder voor Nederlandse bedrijven die investeren in Zuid-Afrika?
Nederland is inderdaad Zuid-Afrika’s tweede investeerder ter wereld als alle historische investeringen worden meegerekend. Wat betreft investeringsstroom heeft Nederland de afgelopen jaren in de top tien van buitenlandse investeerders in Zuid-Afrika gestaan.
De eventuele gevolgen van landonteigening als onderdeel van de landhervormingen, voor buitenlandse investeerders en Nederlandse bedrijven in het bijzonder, zullen afhangen van de wijze waarop onteigening zal worden uitgevoerd. President Ramaphosa heeft aangeven dat de landhervorming de economie niet negatief mag beïnvloeden en niet ten koste mag gaan van landbouwproductiviteit.
Investeringen van Nederlandse bedrijven gedaan voor 1 mei 2014, vallen tot 1 mei 2029 onder de bescherming van het bilaterale investeringsakkoord tussen Nederland en Zuid-Afrika. Investeringen die na 1 mei 2014 zijn gedaan vallen niet onder de bescherming van het investeringsakkoord aangezien Zuid-Afrika het verdrag per die datum eenzijdig heeft opgezegd. Het investeringsakkoord tussen Nederland en Zuid-Afrika bevat beschermingsclausules tegen o.a. onteigening zonder rechtvaardige compensatie en verbiedt discriminatie tussen binnenlandse en buitenlandse investeerders. Het verdrag biedt investeerders de optie om deze beschermingsclausules in te roepen middels internationale geschillenbeslechting, in plaats van het volgen van de nationale rechtsgang.
Nederland is bereid om met Zuid-Afrika in dialoog te gaan over een nieuw investeringsakkoord op basis van onze hernieuwde modeltekst.
Op welke manier worden Nederlandse investeerders voorbereid op een eventueel verval van eigendom, zowel materieel als op het gebied van intellectueel eigendom?
Veel grote Nederlandse bedrijven zijn al actief in Zuid-Afrika en zijn zeer goed op de hoogte van de politieke en economische ontwikkelingen in het land. De ambassade in Zuid-Afrika heeft goede relaties met deze bedrijven en heeft regelmatig contact met hen over het handels- en investeringsklimaat in het land. De factoren die het handels-en investeringsklimaat beïnvloeden worden ook besproken. Daarnaast faciliteert de ambassade in Zuid-Afrika regelmatig contact tussen Nederlandse bedrijven en de Zuid-Afrikaanse overheid waar handels- en investeringskwesties worden besproken.
De huidige ontwikkelingen op het gebied van onteigening zonder compensatie komen uitgebreid in de Zuid-Afrikaanse pers aan bod. Zuid-Afrikaanse denktanks en lobbygroepen komen hierbij uitvoerig aan het woord. Deze informatie is transparant en toegankelijk voor het publiek. Voor nieuwe en potentiële investeerders is het hierdoor eenvoudig om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen.
Bent u bereid de bovengenoemde zorgen onder de aandacht te brengen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten en hen te wijzen op de mogelijke consequenties voor buitenlandse, waaronder Nederlandse investeringen in Zuid-Afrika? Zo nee, waarom niet?
Naast de reeds ingezette vormen van dialoog door de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika biedt het Europese Unie-Zuid-Afrika topoverleg later dit jaar de kans om eventuele zorgen van Europese en Nederlandse ondernemers in Zuid-Afrika op het hoogste niveau onder de aandacht te brengen.
De voorbereiding van voorstellen ter modernisering van het nationaliteitsrecht |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat heeft u sinds 26 oktober 2017 uitgevoerd ter voorbereiding van de in het regeerakkoord afgesproken modernisering van het nationaliteitsrecht?
De afspraak in het regeerakkoord om het nationaliteitsrecht te moderniseren bestaat uit twee componenten, die in samenhang worden voorbereid. Het gaat om een verruiming van de mogelijkheid van het bezit van meerdere nationaliteiten voor aankomende eerste generatie emigranten en immigranten. Gelijktijdig komt er voor volgende generaties een verplicht keuzemoment dat daadwerkelijk leidt tot het behoud van niet meer dan één nationaliteit. Beide componenten vergen aanzienlijke aanpassingen in onder meer de Rijkswet op het Nederlanderschap. Een wetsvoorstel daartoe is op dit moment in voorbereiding. Bij die voorbereiding wordt de voor het eind van dit jaar verwachte prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie in de zaak Tjebbes (C-221/17) betrokken.
Wat is uw tijdslijn om te komen tot deze modernisering, in het bijzonder de verruiming van de mogelijkheid van het bezit van meerdere nationaliteiten voor de huidige en aankomende eerste generatie emigranten en immigranten?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u in contact met huidige Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en kunt u hen garanderen dat zij van het verruimingselement van de modernisering van het nationaliteitsrecht gebruik kunnen maken om Brit te worden zonder het Nederlanderschap te verliezen? Zo nee, waarom niet? Welke voorzieningen treft u dan om hen wel tegemoet te komen?
Er is zowel vanuit de Nederlandse ambassade in Londen als vanuit Den Haag met grote regelmaat contact met Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk. De Brexit kan voor Nederlanders die in het Verenigd Koninkrijk woonachtig zijn gevolgen hebben. Welke gevolgen dit specifiek zullen zijn is afhankelijk van diverse factoren, zoals of en zo ja welke afspraken hierover worden gemaakt in EU-verband. Het wetsvoorstel naar aanleiding van de afspraak in het regeerakkoord is niet primair gericht op de situatie van Nederlanders die woonachtig zijn in het Verenigd Koninkrijk, maar ziet op een modernisering van het nationaliteitsrecht in den brede. Het betreft een wetstraject dat naar verwachting langere tijd in beslag zal nemen en om die reden minder geschikt is voor een snelle wijziging van de relevante regels, mocht dit wenselijk of nodig blijken te zijn. Vanzelfsprekend zal de situatie van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk betrokken worden bij de afweging van de vormgeving van de modernisering van het nationaliteitsrecht en betrekt het kabinet de positie van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk bij het vormgeven van de Europese onderhandelingsinzet.
Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk worden voorts onder andere door middel van Brexit-informatiebijeenkomsten (met een livestream via Facebook) en de website van de Nederlandse ambassade op de hoogte gehouden van voor hen belangrijke en veelal specifieke land gebonden informatie. Zo informeert de ambassade deze Nederlanders bijvoorbeeld over wat de Brexit voor hun verblijfsrecht kan betekenen en wat hierbij hun handelingsperspectief is. Andere digitale informatiebronnen ten behoeve van Nederlanders in het buitenland over het verkrijgen en verliezen van de Nederlandse nationaliteit zijn de websites www.Nederlandwereldwijd.nl en www.Rijksoverheid.nl. Tot slot ontvangt en beantwoordt de overheid regelmatig vragen van Nederlanders in het buitenland, waaronder het Verenigd Koninkrijk, over hun specifieke situatie.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat het schrijnend is dat Nederlanders in het buitenland onbewust of onbedoeld hun Nederlanderschap verloren zijn?
Bent u bereid constructief te staan tegenover oplossingen van bovengenoemd probleem, in lijn met de aanbeveling van de Nationale ombudsman daartoe in rapport 2016/145 en de amendementen (Kamerstuk 33 852 (R 2023), nrs. 48 en 49)? Zo nee, waarom niet? Wat doet u wel om hen herstel te bieden?
Het niet beschikbaar zijn van het loonkostenvoordeel voor mensen met een militair invaliditeitspensioen |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de onderhands meegestuurde brief?1
Ik heb kennisgenomen van de brief. Ik vind het bewonderenswaardig dat de briefschrijver, ondanks alle tegenslag, positief in het leven staat en blijft doorzetten om aan het werk te komen.
Is het juist dat het loonkostenvoordeel wordt geweigerd aan mensen met een militair invaliditeitspensioen? Zo ja, waarom?
Ja. Een Militair Invaliditeitspensioen (MIP) is een maandelijks pensioen dat uitgekeerd wordt aan ex-militairen, wanneer zij tijdens hun dienstverband als beroepsmilitair, reservist of dienstplichtige invalide zijn geworden en deze invaliditeit is ontstaan door uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone omstandigheden. Wanneer iemand alleen een MIP ontvangt, heeft de werkgever die deze ex-militair in dienst neemt geen recht op loonkostenvoordeel. Als de betrokkene vanuit de militaire dienstbetrekking ook arbeidsongeschikt is geworden, dan komt het MIP alleen tot uitbetaling als dit meer bedraagt dan de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, zoals bijvoorbeeld een WIA-uitkering of een WAMIL-uitkering. Invaliditeit hoeft niet altijd gelijk te staan aan arbeidsongeschiktheid. MIP-gerechtigden komen derhalve niet per definitie in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De WIA-uitkering en de WAMIL-uitkering kunnen wel recht geven op het loonkostenvoordeel.
Bent u bereid de regels omtrent het loonkostenvoordeel zo te wijzigen dat geen groepen onterecht worden buitengesloten en dat ook mensen met een militair invaliditeitspensioen hiervoor in aanmerking kunnen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dit dan zo spoedig mogelijk regelen?
Het MIP betreft een financiële compensatie vanwege invaliditeit en is geen inkomensvoorziening vanwege arbeidsongeschiktheid, zoals de WIA of WAMIL. Het MIP, in tegenstelling tot WIA en WAMIL, geeft daarom geen recht op loonkostenvoordeel. Het loonkostenvoordeel wordt overigens niet uitgekeerd aan de werknemer, maar aan de werkgever.
Kunt u nu wat concreets betekenen voor mensen zoals de brievenschrijver?
Ik vind het belangrijk dat iedereen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt de kans krijgt om mee te kunnen doen op de arbeidsmarkt. Ik vind echt dat ook deze mensen moeten profiteren van de gunstige economische situatie. Zo ook de veteranen met een Militair Invaliditeitspensioen en dus de schrijver van deze brief met zijn bijzondere verhaal. Voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers (MOD-er) kent Defensie daarom een voorzieningenstelsel. Zo kan een MOD-er in aanmerking komen voor sollicitatiebegeleiding en/of re-integratiebegeleiding. Deze voorzieningen kunnen bijdragen aan perspectief op werk. De briefschrijver kan hiervoor contact opnemen met het Veteranenloket. UWV heeft bovendien aangeboden hun expertise op het gebied van arbeidsbemiddeling en re-integratiebegeleiding te delen met Defensie.
Het bericht ‘Nieuwe imamopleiding, nu van Milli Görüs’ |
|
Judith Tielen (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Turkse moskeekoepel Milli Görüs om in september 2018 van start te gaan met een particuliere imamopleiding in Amsterdam?1
Ja.
Hoe waarschijnlijk is het dat deze particuliere opleiding ook daadwerkelijk van start gaat in september 2018? Hoe verhoudt deze zich tot het starten van een imamopleiding aan de Vrije Universiteit (VU) en het aantal belangstellenden daarvoor?
Omdat deze opleiding niet binnen het bestel van erkend hoger onderwijs valt waarvoor ik verantwoordelijk ben, heb ik geen zicht op hoe waarschijnlijk het is dat deze opleiding daadwerkelijk van start gaat in september 2018.
De VU is momenteel bezig met een programma om het professionele handelingsrepertoire van imams die nu al werkzaam zijn in de moskeeën in Nederland te vergroten. Door deelname van afgevaardigde imams en/of moskeebestuurders uit nagenoeg alle stromingen binnen de moslimgemeenschap in Nederland aan het programma bij de VU, beoogt zij zoveel mogelijk stromingen binnen de islam te bereiken. Daarnaast verkent de VU ook de mogelijkheden om een imamopleiding te ontwikkelen op hbo-niveau die zo breed mogelijk gedragen wordt binnen de islamitische gemeenschap. Een verkenning voor (de ontwikkeling van) een opleiding die draagvlak heeft binnen de verschillende stromingen, vergt tijd. In dit vroege stadium is nog niet aan te geven hoeveel belangstellenden hiervoor zullen zijn.
Deelt u de mening dat het opleiden van Nederlandse imams de voorkeur heeft boven het uit het buitenland halen van imams, aangezien buitenlandse imams nog te vaak de integratie in Nederland tegenwerken?
Het kabinet onderschrijft het belang van Nederlandssprekende en hier gewortelde imams. Hier gewortelde imams kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de verbinding tussen de islam en de gebruiken en waarden in de Nederlandse samenleving. Daarom steunt het kabinet de verkenning van de VU. Hiermee wordt tevens tegemoetgekomen aan de moties van de leden Kuzu2 en Van Meenen en Van Weyenberg3 die beiden het belang van een dergelijke imamopleiding benadrukken.
Kunt u aangeven of er in de voorgenomen particuliere imamopleiding aandacht wordt besteed aan en toegezien wordt op burgerschap en kernwaarden van de Nederlandse samenleving?
Nee. Deze opleiding valt zoals eerder aangegeven niet binnen het bestel van erkend hoger onderwijs, dus daar heb ik geen zicht op.
Geldt de burgerschapsopdracht ook voor deze opleiding? Zo nee, bent u bereid er voor te zorgen dat dit wel het geval is, zodat bij imamopleidingen door de Inspectie van het Onderwijs kan worden toegezien op het naleven van de kernwaarden van de democratische rechtsstaat?
Voor erkende hoger onderwijsinstellingen, zowel bekostigde als niet-bekostigde, geldt de opdracht het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen. Ik kan geen verplichtingen opleggen aan instellingen buiten het bestel van erkend hoger onderwijs. Ook de toezichtsrol van de Inspectie van het Onderwijs richt zich op het bestel van erkend onderwijs. Dus de Inspectie van het Onderwijs oefent hierop geen toezicht uit.
Het wangedrag van hulpverleners in Afrika |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat hulpverleners in Afrika prostituees medicijnen in ruil voor seks gaven?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en van de BBC rapportage waarop dit bericht is gebaseerd. Zoals bij u bekend, heb ik eerder mijn afschuw uitgesproken over seksueel misbruik door medewerkers van hulporganisaties. Dergelijk gedrag is onacceptabel en ik verwacht van hulporganisaties dat zij optreden tegen dit gedrag.
Was u op de hoogte van het kennelijke bestaan van een zwarte lijst onder niet-gouvernementele organisaties, waarop niet de mensen die zich slecht gedragen komen te staan maar klokkenluiders?
Nee, ik ben niet op de hoogte van het bestaan van «zwarte lijsten» voor klokkenluiders. Navraag bij de noodhulp- en ontwikkelingsorganisaties wijst uit dat zij hier evenmin mee bekend zijn. Het bestaan van dergelijke lijsten zou onacceptabel zijn.
Hoe kan voorkomen worden dat klokkenluiders bang zijn hun melding te doen wegens deze vermeende zwarte lijst? Bent u bereid hier ook actie op te ondernemen en dit aan uw actieplan toe te voegen?
Het is bekend dat medewerkers zich niet altijd veilig voelen om met klachten over misbruik naar buiten te komen. De hulpsector onderkent dat een cultuur waarin medewerkers zich veilig voelen om problemen en misstanden aan te kaarten, essentieel is voor ieder systeem om misbruik te voorkomen en tegen te gaan. Het actieplan dat door de Nederlandse hulpsector in afstemming met het kabinet is ontwikkeld omvat een aantal projecten die tot doel hebben de integriteitsaanpak van organisaties op integrale wijze te verbeteren. De meeste organisaties hebben al een systeem van vertrouwenspersonen en een beleid voor klokkenluiders.
Hoe vordert uw actieplan om wangedrag binnen de hulpsector tegen te gaan? Welke concrete stappen zijn in de laatste maanden gezet? Waar ziet u mogelijkheden in verbetering en versnelling van dit proces?
De uitvoering van het actieplan door de diverse betrokken partijen is op dit moment in volle gang. Sommige projecten zijn nu in een verkennende fase, andere projecten lopen en weer andere zijn in een afrondende fase.
Een concrete stap die wordt gezet is de verbetering van integriteitssystemen bij hulporganisaties. De NGO-koepelorganisatie Partos en Goede Doelen Nederland hebben voor hun leden diverse workshops georganiseerd over het verbeteren van het integriteitsbeleid. De volgende stap is het aanscherpen van het bestaande normenkader voor dit beleid, bijvoorbeeld de Erkenningsregeling Goede Doelen, de Partos gedragscode en de Partos 9001 (kwaliteitsnorm).
Het kabinet dringt er bij de hulpsector op aan dat het tempo van de uitvoering van het actieplan hoog ligt, want ieder slachtoffer van grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik is er één teveel. Zoals toegezegd tijdens het debat met uw Kamer over misstanden in de hulpsector van 13 juni jl., zal ik in het najaar rapporteren over de geboekte voortgang van het actieplan.
Wat is er met de twee gevallen die onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse afdeling vielen en niet zijn ontslagen gebeurd?
Bij Artsen zonder Grenzen-Holland (AZG) zijn zeven meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnengekomen. Het betrof in alle gevallen seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen collega’s. Deze meldingen zijn conform de procedures van AZG onderzocht. Een melding of klacht betekent immers niet dat er daadwerkelijk een misstand is geweest. Vijf van de meldingen zijn gegrond verklaard en de medewerkers die zich schuldig hadden gemaakt aan dit gedrag, zijn ontslagen. In één geval kon geen grensoverschrijdend gedrag vastgesteld worden en in één geval wilde het slachtoffer dat er geen onderzoek zou worden ingesteld.
Het bericht dat Nederland een deel van de migranten van het schip 'Lifeline' gaat opvangen |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u heeft toegezegd een deel van de migranten van het schip «Lifeline» te gaan opvangen?1 Zo ja, hoeveel migranten betreft dit?
Nederland heeft gehoor gegeven aan een verzoek van Malta en heeft daarom het aanbod gedaan om éénmalig verantwoordelijkheid te nemen voor maximaal 20 asielzoekers uit Malta.
Hoe haalt u het in uw hoofd om deze gelukszoekers hier op te vangen terwijl duidelijk is dat het (veelal) geen echte vluchtelingen zijn en Nederland hier ook geen enkele verantwoordelijkheid voor heeft?
Voor de overwegingen op grond waarvan en de modaliteiten waaronder deze geste wordt gedaan, verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij Geannoteerde Agenda voor de informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 13 juli a.s. die u is toegegaan bij brief d.d. 2 juli jl.
Waarom gaat u over tot deze ingrijpende actie zonder goedkeuring van het parlement?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u de migrantenstroom te beperken met het afgeven van het signaal dat het met behulp van mensensmokkelaars oversteken van de Middellandse zee opvang in Nederland op kan leveren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u deze vreemdelingen weer uit Nederland weg te krijgen nadat de asielverzoeken (naar alle waarschijnlijkheid) zijn afgewezen gelet op uw zeer beroerde trackrecord op het gebied van terugkeercijfers?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om dit krankzinnige besluit terug te draaien en om over te gaan tot een volledige asielstop? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 12.00 uur beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De berichten ‘Verus niet akkoord met nieuwe onderzoekskaders’ en ‘Inspectie mag geen richting geven aan kwaliteit’ |
|
Roelof Bisschop (SGP), Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Verus niet akkoord met nieuwe onderzoekskaders» en «Inspectie mag geen richting geven aan kwaliteit»?1
Ja, ik ben bekend met de twee berichten.
Wat is uw oordeel over de situatie dat voor het eerst, vrij kort na de herziening van het onderwijstoezicht, een besturenorganisatie van mening is dat de onderzoekskaders niet verenigbaar zijn met de wettelijke kaders? Bent u bereid in overleg te treden met alle betrokken partijen, mede in het licht van het feit dat de wijzigingen als technische aanpassingen bedoeld zouden zijn?
Conform artikel 13, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht (hierna: de WOT), heeft er overleg plaatsgevonden tussen de Inspectie van het Onderwijs (hierna de inspectie) en alle betrokken partijen over de voorgestelde wijzigingen tijdens het zogenoemde «ringen»-overleg. Met uitzondering van Verus hebben alle betrokken partijen tijdens dit overleg ingestemd met de voorgestelde wijzigingen in de onderzoekskaders.
Verus heeft in de media en in een blog bezwaren geuit tegen mogelijke vermenging van de controlerende en stimulerende rol van de inspectie. Naar aanleiding van de opmerkingen van Verus heeft de inspectie de teksten van de onderzoekskaders op desbetreffende punten verduidelijkt. Hierover heeft de inspectie alle leden van de ringen geïnformeerd en specifiek met Verus contact gehad. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat het plaatsen van de gewraakte haakjes onbedoeld verwarring zou kunnen wekken over mogelijke inhoudelijke verschuivingen en dat het wenselijk is dat de onderzoekskaders explicieter aangeven wat bedoeld is met aspecten en eigen aspecten van kwaliteit? In hoeverre heeft de inspectie hiermee de bedoeling scholen actiever aan te spreken op aspecten van kwaliteit die de inspectie zelf heeft geformuleerd?
De haakjes kunnen inderdaad onbedoeld verwarring wekken en zijn daarom geschrapt. In plaats daarvan is een tot verduidelijking strekkende voetnoot toegevoegd. In deze voetnoot is opgenomen dat ook de ambitie van een school of instelling om uit te stijgen boven de wettelijk geregelde basiskwaliteit een eigen aspect van kwaliteit is.
Deze passage heeft niet de bedoeling scholen aan te spreken op aspecten van kwaliteit die de inspectie heeft geformuleerd (dat is geen taak van de inspectie), het gaat hier om eigen ambities van de school.
De inspectie beoordeelt scholen en besturen enkel op de naleving van de in de sectorwetten geregelde deugdelijkheidseisen. Indien deze niet worden nageleefd, wordt niet voldaan aan de basiskwaliteit en kan een school of bestuur het oordeel «onvoldoende» of «zeer zwak» krijgen. Scholen die aan de basiskwaliteit voldoen krijgen het oordeel «voldoende». Hiermee komt de controlerende taak van de inspectie tot uiting.
Op verzoek van een school of bestuur kan de inspectie vanuit haar stimulerende functie de waardering «goed» geven. De inspectie kijkt hierbij naar de «eigen aspecten van kwaliteit». Het kan hierbij gaan om zaken die geheel los staan van de wettelijke kwaliteitsaspecten. Het kan echter ook gaan om de ambitie van een school om uit te stijgen boven de wettelijk geregelde basiskwaliteit (de deugdelijkheidseisen).
Klopt het dat volgens de inspectie niet gesproken kan worden van eigen aspecten van kwaliteit ten aanzien van thema’s waarvoor deugdelijkheidseisen bestaan? Zo ja, hoe is die opvatting te rijmen met de herziening van het onderwijstoezicht? Onderkent u dat de vrijheid van scholen om eigen aspecten te kiezen hierdoor op voorhand op onaanvaardbare wijze zou worden beperkt?
Nee, dit klopt niet. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat voor een oordeel over doelmatigheid van bestedingen, in tegenstelling tot de rechtmatigheid, momenteel nog onvoldoende basis in de onderwijswetgeving te vinden is? Zo nee, welke bepalingen zouden hiervoor de grondslag vormen? Zo ja, hoe is verdedigen dat stimulerende bevindingen van de inspectie in het uiterste geval toch tot een oordeel onvoldoende kunnen leiden, terwijl door de inspectie onderkend wordt dat zij op dit domein geen beoordelende taak heeft?
Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de WOT heeft de inspectie tot taak de financiële doelmatigheid te beoordelen (de controlerende taak) en te bevorderen (de stimulerende taak). De inspectie kan een onvoldoende oordeel geven wanneer een school niet voldoet aan de wettelijk geregelde basiskwaliteit. Zo kan de inspectie bijvoorbeeld toezien op de naleving van de wettelijke eisen zoals opgenomen in artikel 17c van de WPO.
Ik onderken dat de tekst in het concept-onderzoekskader verwarring kon oproepen over de verhouding tussen de beoordelende taak (oordelen) en de stimulerende taak (bevindingen) van de inspectie. Deze tekst is aangepast in de onderzoekskaders om die verwarring weg te nemen.
De regering is voornemens om dit verder te expliciteren in de sectorwetten voor wat betreft de specifieke bevoegdheid om de bekostiging te corrigeren bij evidente ondoelmatige besteding. Daarmee worden deze wetten ook in lijn gebracht met de WHW en WEB die al wel een dergelijke bepaling bevatten.
De regulering van rechtsbijstandverzekeringen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gaat het wel goed met onze rechtsbijstandverzekeringen»?1
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger dat «een jurist van een verzekeraar wat betreft de kwaliteit van zijn werk op dezelfde voet moet worden beoordeeld als een advocaat»?2
Burgers die een beroep doen op hun rechtsbijstandsverzekering mogen verwachten dat de hulp die zij ontvangen van voldoende kwaliteit is. In de rechtspraak wordt ter beoordeling van beroepsaansprakelijkheid de civielrechtelijke norm gehanteerd van een redelijk handelend en redelijk bekwaam rechtsbijstandverlener.3 Ook het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening hanteert deze norm bij de beoordeling van klachten over de kwaliteit van de door een rechtsbijstandsverzekeraar geboden rechtshulp.
Klopt het dat de gekozen systematiek van zelfregulering, met betrekking tot die kwaliteit door het Verbond van Verzekeraars, nu niet goed loopt?
In 2016 heeft het WODC de verhoging van de competentiegrens in 2011 geëvalueerd.4 Daarbij is het WODC uitvoerig ingegaan op de kwaliteit van hulp die gemachtigden boden vóór en na de verhoging van de competentiegrens. Uit de evaluatie van de verhoging van de competentiegrens in 2016 bleek dat – op basis van het kwaliteitsoordeel van professionals en de tevredenheid van klanten – de rechtshulp die wordt geleverd in het kader van een rechtsbijstandverzekering als beste werd beoordeeld. Ook gaven verzekerden aan meer tevreden te zijn wanneer procedures door eigen juristen van verzekeraars worden verricht, dan wanneer dat door een externe advocaat wordt gedaan. Deze uitkomsten geven mij dan ook geen aanleiding tot zorg over de systematiek van zelfregulering door het Verbond van Verzekeraars.
Bent u van mening dat met de invoering van de Kwaliteitscode Rechtsbijstand door het Verbond van Verzekeraars de kwaliteit van het werk van juristen van verzekeraars op dezelfde voet wordt beoordeeld als een advocaat? Kunt u daarbij in het bijzonder een vergelijking maken tussen de beoordeling en de verplichtingen van juristen van verzekeraars op grond van die Kwaliteitscode enerzijds en de beoordeling, opleidingsverplichtingen en gedragsregels van advocaten anderzijds? Zo nee, waarom niet?
Van zowel juristen van rechtsbijstandsverzekeraars als advocaten mag worden verwacht dat zij rechtsbijstand van voldoende kwaliteit leveren. Dit betekent niet dat juristen van rechtsbijstandsverzekeraars aan eenzelfde kwaliteits- en opleidingsregime als advocaten onderworpen dienen te zijn, nu zij niet in alle gevallen dezelfde werkzaamheden verrichten. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het feit dat in bepaalde gevallen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat voorgeschreven is. Het staat de branche vrij haar eigen instrumentarium te kiezen om te waarborgen dat de kwaliteit van de dienstverlening voldoende is. Voor een overzicht van de kwaliteitswaarborgen, waarin is voorzien, verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Swinkels d.d. 21 april 2017.5
Kunt u aangeven waarom de motie-Van Vroonhoven-Kok/Heerts3 op de lijst met moties en toezeggingen is verdwenen van de vaststelling van de begrotingsstaten voor het jaar 2018?4
De uitvoering van deze motie was oorspronkelijk verbonden aan de in het antwoord op vraag 3 genoemde evaluatie van de verhoging van de competentiegrens. De motie van de leden Van Vroonhoven-Kok en Heerts is als gevolg van een administratieve fout verdwenen van het overzicht moties en toezeggingen bij de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2018. De motie zal bij het overzicht van moties en toezeggingen bij de begroting voor het jaar 2019 weer worden toegevoegd.
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de motie-Van Vroonhoven-Kok/Heerts voor een deugdelijk toezichtsysteem voor procederende juridische adviseurs?
In 2016 heeft het WODC onderzocht welke ontwikkelingen mogelijk veranderingen teweegbrengen voor de advocatuur, het notariaat en de gerechtsdeurwaarderij.8 Zoals aangekondigd in de brief waarmee dit onderzoek aan uw Kamer is aangeboden, biedt het onderzoek aandachtspunten voor verdere discussie met de beroepsgroepen en andere betrokkenen.9 Op basis daarvan wordt een visie ontwikkeld op welke acties de in kaart gebrachte ontwikkelingen van de beroepsgroepen en van de overheid vergen. Dit is inmiddels in gang gezet. Bij deze discussie betrek ik de motie van de leden Van Vroonhoven-Kok en Heerts. Uw kamer wordt te zijner tijd over de uitkomsten geïnformeerd.
Kunt u met betrekking tot het Massar/DAS-arrest5 toelichten in hoeverre u de vrije advocaatkeuze illusoir acht, gezien de praktijk van rechtsbijstandverzekeraars teneinde beperkingen aan de vrije advocaatkeuze te stellen?6 Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de voorlichting en de campagne van verschillende rechtsbijstandverzekeraars?7
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan een rechtsbijstandsverzekeraar beperkingen stellen aan de kosten die worden vergoed voor de inschakeling van een rechtshulpverlener door de verzekerde. In het Massar/DAS-arrest heeft het Hof opgemerkt dat Lidstaten vrij zijn om een op rechtsbijstandsverzekeringen toepasselijke regeling vast te stellen, voor zover de in de richtlijn 87/344/EG neergelegde beginselen niet van hun wezenlijke inhoud worden beroofd. Het is aan de rechter om te beoordelen of er zodanige beperkingen zijn gesteld dat de vrije keuze van een rechtshulpverlener illusoir is geworden. Bij het Verbond van Verzekeraars zijn overigens geen signalen bekend dat het gestelde kostenmaximum onvoldoende zou zijn.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat rechtsbijstandsverzekeraars hun verzekerden via diverse kanalen voorlichten over de vrije keuze van rechtshulpverlener, hoe dit werkt en wat de verzekerde kan verwachten. Dit gebeurt via diverse kanalen zoals de website, de polisvoorwaarden en de verzekeringskaart. Bij veel verzekeraars kan de verzekerde bij het aanschaffen van een verzekering een keuze maken tussen verschillende bedragen voor externe rechtshulp. Voor het voeren van een gerechtelijke of administratieve procedure door een eigen jurist of advocaat in dienstbetrekking geldt geen kostenmaximum omdat dit vergoeding in natura betreft. Dit duale karakter is kenmerkend voor (op dit moment alle) Nederlandse rechtsbijstandverzekeringen.
De daling van het aantal weidevogels |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bericht van het front» in het Dagblad van het Noorden van 26 juni 2018?1
Ja. Uit het artikel blijkt de passie voor weidevogels van de geïnterviewde onderzoeker. Ik begrijp de zorgen die hij heeft over de toekomst van de weidevogelpopulatie in Nederland.
Deelt u de in het artikel vermelde opvatting dat het agrarisch natuurbeheer in zijn huidige vorm onvoldoende effectief is om de daling van het aantal weidevogels, in het bijzonder de grutto, te doen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer in Nederland is per 1 januari 2016 ingegaan. Een van de belangrijkste doelen die met de invoering van het stelsel werd beoogd is verbetering van de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer. Het collectieve stelsel is een noviteit in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, en een majeure verandering in de uitvoering van het agrarisch natuurbeheer. Het stelsel loopt nu ruim twee jaar. Het is nu nog te vroeg om een oordeel te vellen over de effectiviteit van het stelsel als geheel.
De provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de beheermaatregelen via het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Ik werk nauw met hen samen om het nieuwe agrarisch natuur- en landschapsbeheer tot een succes te maken. Continu leren hoe het beheer beter kan staat hierin centraal. We noemen dat «lerend beheren». We bekijken met collectieven en onderzoekers steeds kritisch wat goed werkt en wat niet en vertalen dat naar de praktijk van het agrarisch natuurbeheer. Zo begeleiden provincies en Rijk de uitvoering met meerdere onderzoeken die de werking van het stelsel bewaken en verbeteren, zowel qua proces als ecologische effectiviteit. De agrarische collectieven werken in overleg met provincies, Rijk en onderzoekers bovendien aan optimalisatieplannen voor hun beheer.
De Wet natuurbescherming biedt een goede bescherming voor weidevogels. Opzettelijke handelingen die schadelijk zijn voor weidevogels zijn verboden, overeenkomstig de eisen van de Vogelrichtlijn. De wet voorziet daarnaast in de verplichting voor provincies om de noodzakelijke maatregelen te treffen om vogelsoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen of te houden.
De provincies zijn sinds de decentralisatie van het soortenbeschermingsbeleid verantwoordelijk voor de handhaving. Behalve via het strafrecht, kan handhaving ook via het bestuursrecht plaatsvinden (last onder dwangsom, bestuursdwang). Aanpassingen in toezicht en handhaving zijn een bevoegdheid van de provincies.
Deelt u de opvatting dat het systeem van wettelijke- en beheersmaatregelen aan herziening toe is, omdat het onvoldoende bescherming biedt aan weidevogels, in het bijzonder aan de grutto, en onvoldoende effectief is om de daling van het weidevogelbestand te stoppen? Zo ja, welke herzieningsmaatregelen bent u voornemens te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de provincies in overleg te treden over aanvullende maatregelen om de daling van het weidevogelbestand, in het bijzonder de grutto, te stoppen? Zo ja, bent u bereid de resultaten te melden aan de Kamer en wanneer kan dat worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben regelmatig in overleg met provincies over dit onderwerp. Tijdens het AO Natuur van 8 maart 2018, heb ik uw Kamer toegezegd dat ik u dit najaar zal informeren over de uitwerking van de plannen van provincies en Rijk voor het verbeteren van de weidevogelstand.
Bent u bereid, gelet op het gegeven dat de Natuurwet onvoldoende bescherming biedt aan beschermde vogelsoorten als de grutto, de wettelijke bescherming, alsmede toezicht en handhaving te verbeteren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat er systemen van beheersmaatregelen zijn, waarmee de daling van het weidevogelbestand, in het bijzonder de grutto, kan worden gestopt en zelfs worden gekeerd, zoals in het reservaat Heanmar? Zo ja, op welke wijze gaat u bevorderen dat beheersmaatregelen meer en breder worden toegepast? Zo nee, waarom niet?
Naast uw voorbeeld, het reservaat Heanmar, zijn er meerdere voorbeelden van gebieden waar de daling van de weidevogelstand lijkt te zijn gestopt, en zelfs een toename is te meten, zoals de Ronde Hoep en Bovenkerkerpolder in Noord-Holland, Eempolder in Utrecht en de Klaas-Engelbrechtpolder in Zuid-Holland. Veelal kenmerken deze gebieden zich door een verwevenheid tussen agrarisch natuurbeheer en weidevogelbeheer in natuurgebieden. Deze voorbeelden hebben als inspiratie gediend bij het opstellen van optimalisatieplannen, die recentelijk per weide- en akkervogelgebied zijn opgesteld. Het opstellen van deze optimalisatieplannen is gefinancierd vanuit de begroting van het Ministerie van LNV met behulp van de middelen die zijn voortgekomen uit het amendement Grashoff-Leenders (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 91).
Bent u bereid een gesprek te voeren met de in het artikel geïnterviewde onderzoeker om u nader te oriënteren en te verdiepen in de effectiviteit van het huidige systeem van beschermings- en beheersmaatregelen die tot doel hebben de weidevogels te beschermen, maar die dat in de praktijk onvoldoende bewerkstelligen?
Het bevorderen van biodiversiteit op boerenland is niet alleen een taak voor boeren en de overheid. Veel andere stakeholders in de sector, belangenorganisaties, burgers en onderzoekers leveren hieraan een cruciale bijdrage. De Rijksuniversiteit Groningen (RUG), de instelling waaraan de geïnterviewde onderzoeker verbonden is, is regelmatig betrokken bij onderzoek dat door mijn ministerie of een provincie wordt uitgezet. Ik waardeer dat zeer. Ik denk dat de kennis op het gebied van weide- en akkervogels die aanwezig is bij de RUG belangrijk is voor het doorontwikkelen van het beleid. Mijn ministerie gaat daarom graag het gesprek met de geïnterviewde onderzoeker aan.
Het bericht ‘Minder gevallen baarmoederhalskanker voorkomen door afname vaccinaties’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht dat jaarlijks tientallen gevallen van baarmoederhalskanker minder worden voorkomen door een afname in vaccinaties en dat ook bij het Rijksvaccinatieprogramma van zuigelingen (voor bijvoorbeeld mazelen en polio) al vijf jaar op rij het aantal kinderen dat een prik komt halen daalt?1 2 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De berichtgeving is gebaseerd op het door het RIVM opgestelde rapport «Vaccinatiegraad en jaarverslag 2017» dat ik uw Kamer op 25 juni 2018 heb toegezonden. Zoals ik in mijn reactie op de vragen van de Kamerleden Raemakers, Diertens en Dijkstra (allen D66) reeds heb aangegeven, maak ik mij zorgen over de dalende vaccinatiegraad.3 Om het risico op uitbraken van ernstige infectieziekten zoveel mogelijk te voorkomen en groepsbescherming te bereiken, is een hoge vaccinatiegraad van belang. Daarnaast verdient de sterke daling in het aantal HPV-vaccinaties aandacht vanwege de ernstige gevolgen die dit kan hebben. Het RIVM heeft uitgerekend dat door vaccinatie tientallen gevallen van baarmoederhalskanker per geboortejaar worden voorkomen. Ik wil dan ook alle meisjes die zich nog niet hebben laten vaccineren erop wijzen dat zij dit alsnog kunnen doen. Tot 18 jaar zijn daar geen kosten aan verbonden.
Deelt u de door de afname in het aantal vaccinaties ontstane zorgen? Is volgens u de tijd van vrijblijvendheid voorbij?
Ja die zorg deel ik. Ik ben echter geen voorstander van een vaccinatieplicht. Ik wil u erop wijzen dat de vaccinatiegraad in Nederland nog steeds hoog is, ook in internationaal perspectief. De gemiddelde percentages in Nederland liggen voor de meeste vaccinaties boven de 90 procent.4 Daarnaast zijn er door mijn ambtsvoorganger al enkele maatregelen ingezet om de laagdrempelige toegang tot vaccinaties en bijbehorende informatie te waarborgen.5 Voor een overzicht van deze maatregelen verwijs ik u naar mijn reactie op de vragen van de leden Raemakers, Diertens en Dijkstra (allen D66).
Ik vind het belangrijk om samen met het RIVM en andere betrokken partijen te kijken wat er nodig is om deze daling een halt toe te kunnen roepen. Zoals ik reeds heb toegezegd, zal ik de Tweede Kamer in het najaar informeren over mijn plan van aanpak ten aanzien van de dalende vaccinatiegraad. Daarin zal ik ook aandacht besteden aan de daling van het aantal HPV-vaccinaties en de maatregelen die ik zal treffen.
Kunt u aangeven welke maatregelen er reeds zijn genomen om deze trend in afname van vaccinaties, tegen onder andere baarmoederhalskanker, te keren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan in uw aangekondigde plan van aanpak met betrekking tot de dalende vaccinatiegraad ook aanvullende maatregelen op te nemen specifiek gericht op het verhogen van de vaccinatiegraad tegen baarmoederhalskanker?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat de vaccinatiegraad in België zoveel hoger is dan in Nederland en dat bijvoorbeeld voor de HPV-vaccinatie 90% van de meisjes zich laat vaccineren? Wat kunnen wij daarvan leren?3
Het is mogelijk dat dit te maken heeft met de wijze waarop de HPV-vaccinatie in België is georganiseerd. Deze wordt namelijk op scholen aangeboden. Het RIVM maakt op dit moment een vergelijking met de situatie in omliggende landen, waaronder België. In het plan van aanpak dat ik dit najaar zal presenteren, zal ik ook ingaan op de lessen die wij kunnen trekken uit de aanpak in onze buurlanden.
Gaat een intensieve publiekscampagne, die onder andere informeert over de (wetenschappelijk bewezen) veiligheid van de vaccins, onderdeel uitmaken van uw plan van aanpak om de vaccinatiegraad te verhogen?
In overleg met het RIVM en andere betrokken partijen ga ik kijken welke maatregelen genomen kunnen worden om de dalende vaccinatiegraad te stoppen. In dat kader zal ook worden bezien of een publiekscampagne zinvol is.
Samen met het RIVM zet ik al in op verbetering van de communicatie over en het monitoren van de vaccinatiebereidheid. Zo is de website van het Rijksvaccinatieprogramma geactualiseerd en verbeterd. Een ander voorbeeld is de publiekscampagne rondom meningokokken ACWY-vaccinatie die onder regie van het RIVM wordt ontwikkeld en zal starten in oktober 2018. Zoals eerder aangegeven zal daarbij gewerkt worden met communicatiemiddelen die nauw aansluiten op het informatiezoek- en mediagedrag van adolescenten en ouders.7
Wanneer zal het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de verkenning naar de uitvoeringsscenario’s wat betreft het opnemen van het kinkhoestvaccin voor zwangere vrouwen opleveren? Wanneer kan de Kamer een besluit verwachten met betrekking tot het wel of niet opnemen van het kinkhoestvaccin voor zwangere vrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma?4
De «Scenarioverkenning Maternale Kinkhoestvaccinatie. Verkenning van opties voor de uitvoeringverkenning» van het RIVM is reeds op 20 april 2017 opgeleverd. Dit is ook per brief aan uw Kamer gemeld.9 Ik zal de Kamer nog deze zomer informeren over mijn besluit ten aanzien van maternale kinkhoestvaccinatie.
Deelt u de mening van de heer Pierik, lid van de vaccinatiecommissie van de Gezondheidsraad, dat alleen een vaccinatieverplichting een oplossing is? Zou een vaccinatieverplichting volgens u leiden tot een hogere opkomst en een hogere vaccinatiegraad?5
Nee, ik ben van mening dat er meerdere mogelijkheden zijn om de dalende vaccinatiegraad aan te pakken. Er is geen eenduidig beeld over de mate waarin een vaccinatieplicht leidt tot een hogere opkomst en een hogere vaccinatiegraad. Factoren als gratis en eenvoudige toegang tot vaccinatie en goede communicatie spelen bijvoorbeeld ook een belangrijke rol.
Herinnert u zich dat uw voorganger aangaf dat er nog ruimte is als het gaat om het verbeteren van de huidige vrijwillige registratie van kinderdagverblijven met betrekking tot de vaccinatiegraad, maar een standpunt hierover aan een volgend kabinet te laten? Kunt u op dit punt uw standpunt weergeven?6
Ja. Ik heb in mijn reactie op de vragen van D66 ook aangegeven dat ik ruimte zie om de huidige vrijwillige registratie te verbeteren. Hier kom ik op terug in het plan van aanpak dat ik dit najaar zal presenteren.
Wanneer is volgens u de grens bereikt op basis waarvan wel tot verplichte vaccinatie zou moeten worden overgegaan?
Zoals eerder aangegeven zie ik geen reden om in Nederland over te gaan tot verplichte vaccinatie. Ik ben van mening dat een vaccinatieplicht in strijd is met grondrechten zoals vrijheid van godsdienst en de onaantastbaarheid van het lichaam.
De inning van auteursrechten door collectieve beheersorganisaties |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ondernemers: scherp toezicht inning auteursrechten aan»?1
Ja.
Klopt het dat ondernemers te maken krijgen met een toenemend aantal collectieve beheersorganisaties (cbo's) aan wie zij vergoedingen moeten betalen voor het gebruik van bijvoorbeeld muziek in hun winkel of bedrijfspand?
Er is mij één voorbeeld bekend waarin ondernemers te maken kunnen krijgen met een toename van het aantal collectieve beheersorganisaties (cbo’s) dat vergoedingen int. Op 1 juli 2015 trad de Wet auteurscontractenrecht in werking. Door deze wet hebben de belangrijkste filmmakers voor iedere mededeling aan het publiek van hun filmwerk (m.u.v. on demand exploitatie) recht op een billijke vergoeding van degenen die hun werk exploiteren. Deze vergoeding kan worden geïnd door de cbo’s van deze filmmakers. Dit betekent dat ondernemers die bijvoorbeeld een televisie aan hebben staan in hun winkel of bedrijfspand, sinds 1 juli 2015 een vergoeding moeten afdragen aan Norma (een cbo voor acteurs), Lira (een cbo voor scenarioschrijvers) en Vevam (een cbo voor regisseurs). Daardoor kunnen ondernemers in de praktijk met meer cbo’s te maken krijgen dan voorheen. Voorheen hadden ondernemers voor deze rechten alleen te maken met Videma (een cbo voor filmproducenten) die een vrijwaring verleende voor aanspraken van andere auteursrechthebbenden.
Hoe beoordeelt u in dit verband het ondernemersgemak voor met name kleine ondernemers?
Bij brief van 29 juni jl. heb ik uw Kamer bericht over de eerste bevindingen van de praktijk met de werking van de Wet auteurscontractenrecht.2 Hieruit blijkt dat het partijen nog niet is gelukt om over een gezamenlijke inning van de vergoeding voor de mededeling van films aan het publiek afspraken te maken. Dit komt het ondernemersgemak, met name voor kleinere ondernemers, niet ten goede. In genoemde brief roep ik de betrokken cbo’s dan ook op alsnog op korte termijn in één gezamenlijke factuur te voorzien. Op grond van artikel 21 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (hierna: Wet toezicht) heb ik de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur cbo’s zo nodig tot deze samenwerking te bewegen. Ik heb begrepen dat het overleg over een gezamenlijke factuur inmiddels op gang is gekomen. Ik vind het belangrijk dat op korte termijn stappen worden gezet. Om de voortgang te bewaken onderhoudt mijn ministerie hierover de komende periode nauw contact met de branchevereniging voor cbo’s – de Vereniging van Organisaties die Intellectueel eigendom Collectief Exploiteren (hierna: Voice) – en VNO-NCW en MKB-Nederland.
Acht u, los van het ondernemersgemak, de voorlichting rondom deze vergoedingen, bijvoorbeeld bij inschrijving in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel(KvK), voldoende met name voor de kleine ondernemers? Zo ja, kunt u die verschillende voorlichtingsmomenten benoemen?
Naar mijn mening worden ondernemers via verschillende kanalen voldoende geïnformeerd over het regelen van de rechten inzake het gebruik van beschermde prestaties. Via ondernemersplein.nl, een initiatief van onder meer de Kamer van Koophandel, worden ondernemers geïnformeerd over de vergoedingen voor het gebruik van beschermde prestaties. Op deze webpagina wordt ook gewezen op de online «Wegwijzer voor ondernemers voor het regelen van auteursrecht» van de branchevereniging Voice. De wegwijzer bevat een brochure waarin wordt uitgelegd hoe het gebruik van bijvoorbeeld muziek en beeld kan worden geregeld. De brochure is opgesteld door Voice en de sector winkelambacht onder auspiciën van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. In de brochure wordt ook verwezen naar muziekwerkt.nl, waar ondernemers informatie kunnen vinden over de toepassing van muziek in hun onderneming. Verder wijst de brochure op mijnlicentie.nl, waar ondernemers hun muziekgebruik kunnen regelen, en de websites van cbo’s.
Klopt het, dat de KvK ondernemers nu niet actief informeert over de mogelijkheid een licentie met bijvoorbeeld Buma/Stemra af te sluiten en dat er allerlei kortingen op het licentietarief mogelijk zijn? Zo nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, acht u dat wenselijk en waarom?
De Kamer van Koophandel informeert ondernemers inderdaad niet actief over de mogelijkheid om licenties af te sluiten bij Buma Stemra en over eventuele mogelijke kortingen. De Kamer van Koophandel weet immers niet of, en zo ja op welke wijze, ondernemers beschermde prestaties gebruiken. De Kamer van Koophandel biedt ondernemers die gebruikmaken van beschermde prestaties informatie via de genoemde website ondernemersplein.nl (zie het antwoord op vraag 4). Van de Kamer van Koophandel begrijp ik dat zij jaarlijks naar schatting honderd vragen over auteursrecht ontvangen. Deze vragen worden direct telefonisch beantwoord of er wordt gewezen op de informatie die beschikbaar is via voornoemde website.
Welke mogelijkheden ziet u teneinde ondernemers beter te informeren over de vergoedingen die zij moeten betalen, aan wie zij die moeten betalen en welke kortingsmogelijkheden er zijn?
De Wet toezicht verplicht cbo’s betrokken gebruikers te informeren over de criteria voor het bepalen van tarieven voor exclusieve rechten en rechten op vergoeding (art. 2l, tweede lid). Verder zijn cbo’s verplicht om normaal toepasselijke tarieven, inclusief kortingen, openbaar te maken (art. 2p, eerste lid, onderdeel c). Het College van Toezicht Auteursrechten (hierna: het College) ziet erop toe dat cbo’s deze wettelijke verplichtingen naleven.
VNO-NCW, MKB-Nederland en sommige van de daarbij aangesloten brancheorganisaties verwijzen op hun websites en in publicaties naar de informatie die beschikbaar is via websites als ondernemersplein.nl en muziekwerkt.nl. Sommige cbo’s sluiten overeenkomsten met brancheorganisaties, die groepen gebruikers vertegenwoordigen uit dezelfde branche. Als in deze zogenoemde brancheovereenkomsten kortingen zijn afgesproken, is het aan de brancheorganisaties om de bij die organisaties aangesloten gebruikers hierover te informeren. Langs deze wegen wordt ondernemers online via onder meer de Kamer van Koophandel en Voice, en door VNO-NCW, MKB-Nederland en brancheorganisaties voldoende informatie geboden en de mogelijkheid gegeven vragen te stellen over het regelen van de vergoeding voor het gebruik van beschermde werken.
Hoe beoordeelt u de constatering dat MKB-Nederland een grote hoeveelheid klachten krijgt van ondernemers over het gebrek aan een goede onderbouwing van het aangenomen gebruik van bijvoorbeeld muziek in hun winkel of bedrijfspand?
Uit het bericht van MKB-Nederland en VNO-NCW begrijp ik dat veel van de door hen ontvangen klachten gaan over de vergoeding die ondernemers aan cbo’s betalen. Zij zouden voor meer moeten betalen dan zij daadwerkelijk gebruiken. Voice bericht mij hierover dat weinig klachten worden ingediend bij de cbo’s zelf en bij het klachtenmeldpunt van Voice, en dat VNO-NCW en MKB-Nederland bij Voice nog geen melding hebben gemaakt van deze klachten.
Ik vind het belangrijk dat er een loket is waar partijen met hun klachten terecht kunnen. De Geschillencommissie Auteursrechten is aangewezen om klachten te behandelen over de tarieven van cbo’s die bij ondernemers in rekening worden gebracht. Dit kan gaan over de hoogte of vaststelling van tarieven. Bovendien kan een klacht worden ingediend bij het College als er signalen zijn dat een cbo in strijd handelt met de Wet toezicht.
Welke mogelijkheden ziet u cbo’s er toe aan te zetten de berekening van de te betalen vergoeding voor ondernemers inzichtelijker te maken en die berekening voldoende te onderbouwen?
Op grond van de Wet toezicht zijn cbo’s verplicht betrokken gebruikers te informeren over de criteria voor het bepalen van tarieven voor exclusieve rechten en rechten op vergoeding (art. 2l, tweede lid). Verder dienen cbo’s aan te geven aan gebruikers welke informatie de cbo nodig heeft om een licentie te kunnen aanbieden (art. 2l, derde lid). Het College ziet erop toe dat cbo’s deze wettelijke verplichtingen naleven.
Ik vind het in de eerste plaats aan ondernemers(organisaties) en cbo’s zelf om te bepalen op basis van welke informatie zij afspraken met elkaar maken over het gebruik van beschermde prestaties. Zij kunnen het best bepalen waar de balans ligt tussen het registreren van daadwerkelijk gebruik en het hanteren van vaste tarieven met het oog op het ondernemersgemak. Als zij er onderling niet uitkomen, kunnen zij hun geschil over de hoogte of vaststelling van een tarief voorleggen aan de Geschillencommissie Auteursrechten.
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de vragen hiervoor, de machtsverhouding tussen de verschillende cbo’s en de gebruikers van auteursrechtelijk beschermde werken? Vormt uw oordeel aanleiding vaker in contact te treden met de cbo’s? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Cbo’s hebben een machtspositie ten opzichte van rechthebbenden en gebruikers.
Daarom, en vanwege de grote sociaal-culturele en financieel-economische belangen die met collectief beheer zijn gemoeid, hecht ik veel belang aan extern toezicht op cbo’s. Ik vind het daarom aan de overheid om het wettelijk kader te geven voor het toezicht op en geschillenbeslechting bij collectief beheer. De Wet toezicht bevat normen over onder meer transparantie, verdeling van geïnde gelden, informatieverplichtingen en geschillenbeslechting. Het toezicht op de naleving van deze normen door cbo’s is belegd bij het College. Dat ziet er onder meer op toe dat cbo’s rekening houden met zowel de belangen van rechthebbenden als de belangen van betalingsplichtigen. Als partijen een geschil hebben over de hoogte en de vaststelling van vergoedingen voor het gebruik van beschermde prestaties, kunnen zij dit op grond van de Wet toezicht voorleggen aan de Geschillencommissie Auteursrechten. De problematiek die in de vragen wordt geschetst wordt besproken in het reguliere contact tussen mijn ministerie en de branchevereniging voor cbo’s, Voice. Ook heeft mijn ministerie contact met VNO-NCW en MKB-Nederland over de relatie tussen gebruikers en cbo’s.
Vormt het feit dat het betalen van auteurs- en naburige rechten stijgt, de onderbouwing voor de te betalen vergoeding onduidelijk is en er steeds meer verschillende cbo’s komen, aanleiding het wettelijk toezicht op deze cbo’s aan te scherpen. Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft naar slagvaardig en doelmatig toezicht op cbo’s. Op dit moment heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding dat het College mogelijkheden biedt om verscherpt toezicht te houden op cbo’s en sneller in te grijpen als de situatie daar om vraagt. Het voorontwerp is dit voorjaar geconsulteerd. Onder meer VNO-NCW, MKB-Nederland en Voice hebben een reactie ingestuurd. De consultatiereacties worden op dit moment verwerkt. Bovendien is advies gevraagd aan de commissie auteursrecht, die tot taak heeft mij te adviseren op het gebied van auteursrecht. Aanleiding voor het voorstel is de evaluatie van het wettelijke kader voor het toezicht op cbo’s in 2016. In lijn met de uitkomsten van de evaluatie vergroot het voorstel de slagvaardigheid en doelmatigheid van het toezicht. Hiermee geeft het uitvoering aan de toezeggingen die aan uw Kamer zijn gedaan naar aanleiding van de evaluatie.3 Naar verwachting kan het voorstel na de zomer aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden aangeboden en begin 2019 bij uw Kamer worden ingediend.
Het bericht 'Nederlands rijbewijs online te koop via Poolse website' |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk , Remco Dijkstra (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands rijbewijs online te koop via Poolse website»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit levensgevaarlijke situaties kan opleveren omdat chauffeurs niet over de juiste vaardigheden beschikken, maar wel een voertuig besturen met een vals rijbewijs?
Indien personen, zonder te beschikken over de vereiste vaardigheden, een gemotoriseerd voertuig besturen, zou dit inderdaad gevaarlijke situaties kunnen opleveren. De procedure voor het behalen en behouden van het rijbewijs toetst de benodigde rijvaardigheid, kennis van de verkeersregels en benodigde medische geschiktheid.
Hoe vaak komt dit voor? Heeft u hier informatie over? Hoe vaak wordt vervolging ingesteld na ontdekking van het gebruik, of verkoop van valse rijbewijzen, c.q. identiteitsbewijzen? Tot welke sancties leidt dit?
De Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) heeft laten weten dat er in 2017 op 25.000 verzoeken tot omwisseling van een buitenlands rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs zo’n 54 vervalsingen zijn gedetecteerd. Bij verzoeken tot omwisseling van een Nederlands rijbewijs naar een buitenlands rijbewijs is de RDW geen vervalsingen van het Nederlandse rijbewijs tegengekomen. De RDW heeft aangegeven dat bij ontdekking van valse rijbewijzen de politie wordt ingelicht. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) om te beoordelen of tot vervolging over kan worden gegaan.
Bij het OM vindt geen afzonderlijke registratie plaats van vervolging ter zake van fraude met rijbewijzen. Wel zijn cijfers bekend met betrekking tot het vervolgen ter zake van het vervalsen van reisdocumenten of identiteitsbewijzen, waaronder rijbewijzen, (art. 231 lid 1 Sr.) dan wel het gebruik maken daarvan (art. 231 lid 2 Sr.). Bij het OM zijn ter zake de voornoemde artikelen de volgende hoeveelheid zaken ingestroomd in de afgelopen jaren:
2015
2016
2017
Artikel 231 lid 1 Sr.
53
62
54
Artikel 231 lid 2 Sr.
913
906
910
Totaal
966
968
964
Deze zaken zijn op de volgende wijze afgedaan door het OM:
2015
2016
2017
Dagvaarden
792
815
822
Transactie of OM-strafbeschikking
40
31
21
Sepot
122
116
113
Overig
12
6
8
Totaal
966
968
964
Welke actie gaat u ondernemen om deze criminele activiteiten tegen te gaan en deze site uit de lucht te halen? Welke actie gaat u ondernemen om vergelijkbare sites en aanbieders van valse rijbewijzen uit de lucht te halen?
Voor het uit de lucht halen van Poolse websites waar valse rijbewijzen worden aangeboden, moet door het Nederlandse OM een rechtshulpverzoek worden gericht aan de Poolse autoriteiten met de vraag over te gaan tot een notice-and-take-down procedure met betrekking tot de betreffende websites. Gelet op de huidige Poolse wetgeving is een dergelijk verzoek op dit moment niet zinvol. Ik verwijs u in dit verband naar het antwoord op vraag 6. Uit dat antwoord blijkt dat het aanbieden van (ver)vals(t)e rijbewijzen de aandacht heeft van de Poolse justitiële autoriteiten.
Wordt er bij werkgevers gecontroleerd op de echtheid van rijbewijzen van chauffeurs? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, aan welke maatregelen kan dan worden gedacht?
Werkgevers hebben een groot belang om beroepschauffeurs met valse rijbewijzen of met een niet geldig rijbewijs te weren uit hun bedrijf. Chauffeurs die onbevoegd rijden, zijn namelijk niet verzekerd bij een eventueel ongeval. Het is volgens de brancheorganisatie Transport en Logistiek Nederland dan ook gebruikelijk dat werkgevers bij indiensttreding van een chauffeur het rijbewijs bij de RDW controleren op geldigheid. De controle van de geldigheid van het rijbewijs vindt plaats op basis van het rijbewijsnummer en de geboortedatum van de chauffeur. Daarnaast dienen de meeste truckchauffeurs te beschikken over een bestuurderskaart (tachograafkaart). Een Nederlandse bestuurderskaart wordt pas afgegeven door de KIWA nadat het rijbewijs op geldigheid (en daarmee ook echtheid) is gecontroleerd.
Heeft u reeds contact met de Poolse autoriteiten om deze activiteiten te stoppen en deze vervalsers aan te pakken? Zo ja, wat is uit dit contact voortgekomen? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen worden daar getroffen? Acht u de maatregelen afdoende?
Via de Nederlandse ambassade in Warschau is contact opgenomen met het Poolse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Administratie met vragen over de website die Nederlandse rijbewijzen verkoopt.
Het Poolse Ministerie liet weten dat de relevante Poolse autoriteiten aandacht hebben voor de activiteiten van de bewuste site, maar dat zonder wettelijke verruiming er geen grond is voor optreden tegen deze praktijken. Op dit moment is in Polen enkel het opzettelijk gebruik van valse of vervalste documenten in het rechtsverkeer strafbaar, maar het fabriceren of voorhanden hebben van deze documenten niet. Het Poolse ministerie wil met een wetsvoorstel ook het namaken of wijzigen van officiële documenten met het oogmerk om derden te misleiden onder het bereik van het strafrecht brengen. Na de inwerkingtreding van deze nieuwe bepaling zou de Poolse politie – na de vereiste toestemming van het Poolse OM – de personen achter de webwinkel wel mogen opsporen en vervolgen. Bij dit onderzoek zou dan ook de vraag kunnen worden betrokken aan welke burgers vervalste Nederlandse rijbewijzen zijn verkocht.
Het wetsvoorstel ligt op dit moment voor aan het Poolse parlement en de eerste lezing is afgerond. Het Kabinet wacht de ontwikkelingen in dit verband af.
Welke mogelijkheden zijn er om te achterhalen aan wie valse rijbewijzen zijn verkocht zodat deze lieden kunnen worden opgespoord en vervolgd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 heeft het Poolse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Administratie laten weten dat het op grond van de huidige Poolse wetgeving niet mogelijk is te achterhalen aan wie valse rijbewijzen zijn verkocht. Bij het aantreffen van valse rijbewijzen in Nederland zal het OM beoordelen of een strafrechtelijke reactie moet volgen.
Wanneer verwacht u dat deze site uit de lucht is?
Uit het antwoord op vraag 6 volgt dat pas na inwerkingtreding van het Poolse wetsvoorstel een procedure tegen de eigenaren van de betreffende website kan worden gestart. Het is vervolgens aan het Poolse OM en de Poolse rechter om te beoordelen of de betreffende website uit de lucht moet worden gehaald.
Het bericht dat hypotheekverstrekkers nog altijd te hoge boeterente berekenen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hypotheekverstrekkers berekenen nog altijd te hoge boeterente»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) blijkt dat bij negen van de vijftien onderzochte hypotheekverstrekkers nog altijd te hoge boeterente in rekening wordt gebracht?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft op 26 juni jl. een onderzoek gepubliceerd2 naar de naleving van de regels ten aanzien van de vergoeding voor vervroegde aflossing van hypothecair krediet. In dit onderzoek is gekeken: 1) of aanbieders bij vervoegde aflossing niet meer in rekening brengen dan het financiële nadeel en 2) of de berekeningswijze voldoende transparant is voor de consument.
In 32 van de 150 onderzochte dossiers (ruim 21%) heeft de AFM geconstateerd dat aanbieders een te hoge vergoeding voor de vervroegde aflossing in rekening hebben gebracht. Verder concludeert de AFM dat bij alle aanbieders de informatie die wordt verstrekt over de berekening van de te betalen vergoeding voor vervroegde aflossing verbeterd kan worden.
Ik vind het teleurstellend dat niet alle aanbieders zich aan de wettelijke eisen houden. Ook op het punt van de informatieverstrekking is nog verbetering nodig. De AFM verwacht dat alle vijftien aanbieders op korte termijn aanpassingen doorvoeren in hun informatieverstrekking en is met de aanbieders in gesprek om te bezien op welke manier die informatie aan de klant verbeterd kan worden.
Ook ik zal in mijn gesprekken met de banken en verzekeraars benadrukken dat de berekening correct moet worden uitgevoerd en dat het voor de consument helder moet zijn hoe de vergoeding wordt berekend.
Deelt u de mening dat de hypotheekverstrekkers sinds het invoeren van de strengere Europese regels in 2016 genoeg tijd hebben gehad om hun methoden aan te passen?
Ja.
Hoe verklaart u dat er nog steeds zoveel fouten worden gemaakt?
Van de vijftien aanbieders die de AFM in het onderzoek heeft betrokken, zijn er negen die in minstens één dossier een te hoge vergoeding in rekening hebben gebracht. De AFM geeft aan dat niet alle fouten zien op dezelfde invoervariabelen of dezelfde onderdelen van de berekening. Per aanbieder en per dossier is de situatie verschillend. De AFM ziet drie algemene oorzaken die opvallen:
Aanbieders hebben in een aantal gevallen aangegeven dat in de onderzochte dossiers individuele fouten zijn gemaakt bij de berekening (door invoerfouten).
Een onjuiste inrichting van systemen veroorzaakt fouten. AFM ziet bijvoorbeeld dat er aanbieders zijn die de renteopslagen niet goed hebben verwerkt in hun systemen waardoor ze niet correct zijn meegenomen in de berekeningen.
Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij hybride hypotheken, waar geen rekening is gehouden met een eventueel spaardeel. Ook het naar boven afronden van de resterende rentevaste periode is een voorbeeld van een dergelijke fout.
De hierboven genoemde zaken kunnen volgens de AFM wijzen op onvoldoende waarborgen in de systemen, processen en/of governance van de aanbieders om fouten in de berekening te voorkomen. De AFM geeft hierbij overigens aan dat zij hier geen onderzoek naar heeft gedaan.
Wat kunnen mensen doen die sinds 2016 geconfronteerd zijn met te hoge boeterentes?
De banken en verzekeraars hebben, bij monde van de NVB en het Verbond van Verzekeraars, toegezegd alle klanten te zullen compenseren die sinds 14 juli 2016 op grond van de nieuwe regels en de leidraad van de AFM een te hoge vergoeding hebben betaald. De NVB heeft ook aangegeven dat de banken ook de onjuiste berekeningen die uit het onderzoek van de AFM naar voren zijn gekomen grotendeels hebben hersteld of op korte termijn zullen herstellen.
Op welke wijze kan worden afgedwongen dat hypotheekverstrekkers zich eindelijk ten minste aan de regels gaan houden?
Sinds de inwerkingtreding van de Mortgage Credit Directive (MCD) op 14 juli 2016 is het voor kredietaanbieders niet toegestaan om bij vervroegde aflossing van het hypothecair krediet een vergoeding in rekening te brengen die hoger is dan het financiële nadeel dat de aanbieder hierdoor lijdt. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek (BW). De AFM heeft middels een leidraad op 20 maart 2017 richting gegeven aan de wijze waarop het financieel nadeel bij vervroegde aflossing op adequate wijze door de kredietverstrekkers kan worden berekend.
Daarnaast zijn aanbieders, op grond van het Bgfo (artikel 81c), verplicht een berekening van de te betalen vergoeding voor het vervroegd aflossen (en de bij de berekening gehanteerde hypothesen) aan de consument te verstrekken wanneer de consument voornemens is vervroegd af te lossen. Dit zijn de regels waar alle kredietaanbieders in Nederland zich aan moeten houden. Het is aan de AFM om bij overtreding van deze regels handhavend op te treden.
Denkt u dat hypotheekverstrekkers ooit in het belang van de klant zullen gaan denken?
Het herstel van vertrouwen in de financiële sector is een proces van lange adem. Hoewel de sector de laatste jaren belangrijke stappen heeft gezet, blijven er punten van verbetering. De correcte berekening van de boeterente is een van deze punten. Ik vind het dan ook teleurstellend dat er nog altijd een aantal aanbieders zijn die niet op alle punten in lijn handelen met de wettelijke regels. Het is goed dat de AFM streng toeziet of de regels worden nageleefd.
Op welke manier kan worden bevorderd dat de beroepseer en het respect voor klanten versterkt worden?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer gaat de AFM over tot het opleggen van boetes aan hardleerse hypotheekverstrekkers en waarom is dit tot op heden niet gebeurd?
De AFM heeft inmiddels met alle betrokken aanbieders indringend de bevindingen besproken en hen opgedragen op korte termijn te voldoen aan de wettelijke normen. Met betrekking tot de informatieverstrekking verwacht de AFM dat alle vijftien aanbieders op korte termijn aanpassingen doorvoeren. De AFM monitort de rest van het jaar het tempo en de kwaliteit van de verbeteringen die aanbieders doorvoeren. Daarnaast overweegt de AFM om aan enkele aanbieders handhavende maatregelen op te leggen. Het is aan de AFM als onafhankelijk toezichthouder om te bepalen of en wanneer deze vervolgstappen worden gezet.
Het bericht ‘Multibandveiling zou ook 2021 kunnen worden’ |
|
Jan Paternotte (D66), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Multibandveiling zou ook 2021 kunnen worden»?1
Ja.
Is het mogelijk dat de multibandveiling pas in 2021 plaatsvindt, zoals in het artikel wordt beweerd? Zo ja, wat is hier de reden voor en hoe groot acht u deze kans?
Zoals ik in mijn reactie op de motie Weverling heb meegedeeld, is het mijn ambitie om de veiling nog eind 2019 te houden, maar dat dit mogelijk een paar maanden later kan worden. Ik richt de veilingvoorbereiding op die planning, maar ben wel afhankelijk van een aantal zaken. De belangrijkste daarvan is een tijdig besluit van de Europese Commissie over de voorgenomen fusie van T-Mobile Nederland en Tele2 Nederland. Dat verwacht ik eind dit jaar. Dit besluit is van grote invloed op de Nederlandse telecommunicatiemarkt en kan tot eventuele marktordenende maatregelen in de veiling leiden. Daarover zal de Autoriteit Consument en Markt (ACM) zo spoedig mogelijk na het besluit advies uitbrengen. Ik zal dit advies zwaar meewegen in de vormgeving van de veiling.
Bent u bekend met EU-beschikking 2017/899 die bepaalt dat lidstaten op 30 juni 2020 mobiele breedband-systemen moeten toestaan op de 700 megahertz(MHz)-band?
Ja, dat heb ik ook beschreven in mijn reactie op de motie Weverling (Kamerstuk 24 095, nr. 442).
Hoe denkt u hier invulling aan te geven als de multibandveiling niet op tijd plaatsvindt of heeft plaatsgevonden?
Ik ga er vanuit dat de veiling op tijd plaats zal vinden en vertrouw er daarbij op dat alle belanghebbende partijen de noodzaak inzien om mee te werken aan een tijdige ingebruikname van deze belangrijke frequenties.
Is het in dat kader ondenkbaar dat de veiling van de 700 MHz-band wordt losgekoppeld van de veiling van frequenties in de 1400 MHz- en 2100 MHz-banden en eerder kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ja, zo’n ontkoppeling is onwenselijk. Voor de1400 MHz-band geldt dat deze in feite nu al beschikbaar is en verdere vertraging onwenselijk is. Voor de 2100 MHz-band geldt een tijdsklem; de frequenties worden al gebruikt en de betreffende vergunningen lopen eind 2020 af. Deze vergunningen zijn al eens verlengd. Daarnaast bestaat er technische en economische samenhang tussen de banden die tot een gelijktijdige (multiband)veiling nopen2. Loskoppelen zou die samenhang doorbreken en de veiling voor deelnemers kunnen bemoeilijken.
Welke signalen of informatie had u of hadden uw diensten over het besluit van de Europese Commissie om over te gaan tot diepgaander fase II onderzoek naar het fusieplan?
Op basis van eerdere beslissingen van de Europese Commissie inzake vergelijkbare «vier-naar-drie»-fusies hield ik er serieus rekening mee dat dit zou gebeuren. Dit heb ik ook laten blijken in mijn beantwoording van de motie Weverling c.s., waarin ik de gevolgen voor de planning bij een keuze voor een fase II onderzoek heb beschreven.
Heeft u bij de Europes Commissie aangedrongen op een spoedige, maar zorgvuldige, behandeling van het onderzoek naar het fusieplan van T-Mobile en Tele2? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb de Europese Commissie laten weten hoe belangrijk een tijdige besluitvorming is voor de planning van de multibandveiling. Ik dien me in deze zaak overigens behoedzaam en terughoudend op te stellen richting de Europese Commissie gegeven diens onafhankelijke positie als toezichthouder. Ik vertrouw wel op een zodanige voortgang in de besluitvorming over de fusie, dat de planning van de veiling gericht kan blijven op eind 2019 of enkele maanden later. Daarbij richt ik mij op de huidige planning van het besluit van de Europese Commissie, dat thans op 30 november 2018 voorzien wordt.
Als de Europese Commissie het fusieplan afkeurt, wat zijn de scenario’s waar u dan rekening houdt ten aanzien van de multibandveiling?
In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Lee3 heb ik aangegeven dat ik inderdaad met scenario’s rekening houd, maar dat het onwenselijk is om voor alle mogelijke (sub)scenario’s de veilingopzet uit te werken en te publiceren. Door te speculeren over de mogelijke besluitvorming van de Europese Commissie en het advies van de ACM zou ik hun besluitvormingsproces kunnen frustreren. Voorts zouden derden de indruk kunnen krijgen dat bepaalde scenario’s wel of niet worden overwogen door de toezichthouder, hetgeen van ongewenste invloed kan zijn op beslissingen van aandeelhouders en/of kapitaalverschaffers.
Hoe reëel acht u de kans op een afkeurend besluit van de Europese Commissie?
Gelet op de beantwoording van de vragen 7 en 8, kan ik hier geen antwoord op geven. Dit zou zowel indruisen tegen de terughoudende positie die ik in acht moet nemen in verband met de onafhankelijke positie van de Europese Commissie, als ook mijn intentie om niet te speculeren over mogelijke scenario’s.
Zijn er reeds processen of veilingscenario’s in gang gezet ingezet, vooruitlopend op een eventueel afkeurend besluit van de Europese Commissie, om geen onnodig tijdverlies te leiden? Zo ja, welke zijn dat?
Zoals ik in de beantwoording van de motie Weverling heb beschreven, heb ik, vooruitlopend op enig besluit van de Europese Commissie, een consultatie gehouden om input te vergaren voor de vormgeving van het veilingmodel. Daarmee is een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van de veiling. Deze vertrouwelijke consultatie is inmiddels afgerond en de resultaten worden geanalyseerd.
Deelt u de mening dat als de Europese Commissie het fusieplan ongeclausuleerd goedkeurt, de Autorititeit Consument en Markt (ACM) sneller dan de gebruikelijke drie à vier maanden haar advies moet uitbrengen, gezien het feit dat het fusieplan al maandenlang bekend is?
Die mening deel ik niet. Ook de ACM is zich terdege bewust van de noodzaak tot snelheid in het proces, maar is evenzeer gehouden aan zorgvuldigheid. Zo zal de ACM aansluitend op het besluit van de Europese Commissie eerst een conceptadvies consulteren in de markt. De bijbehorende consultatieperiode, de verwerking van consultatiereacties en de besluitvorming over het definitieve advies aan mij vergen de genoemde tijd.
Hoe plaatst u de opmerking in het artikel dat u enkele stappen, die volgens het bestuursrecht standaard zijn, onbenoemd heeft gelaten in de eerder genoemde Kamerbrief (Kamerstuk 24 095, nr. 437)?
In de brief heb ik de planning op hoofdlijnen beschreven. In het artikel wordt gesteld dat ik bij het beschrijven van de planning de inschrijftermijn niet heb genoemd. In de brief heb ik uitgelegd dat in de veilingregeling «de uiterste datum waarop aanvragen ingediend kunnen worden» bekend wordt gemaakt. Hiermee is de inschrijf- of aanvraagtermijn bedoeld. Dat is de periode waarbinnen marktpartijen hun aanvraag om deel te nemen aan de veiling kunnen indienen. Dit is een vast onderdeel van de veilingprocedure. Met deze termijn is dan ook rekening gehouden in de planning.
Als dit feitelijk klopt, wat zijn die bestuursrechtelijke stappen precies?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 12.
Zou u tevens inzicht kunnen geven in de stappen die u reeds heeft genomen ter voorbereiding van de multibandveiling, welke nog moeten worden genomen en hoeveel tijd deze stappen in beslag zullen nemen?
Eerder zijn er stappen gezet in de voorbereiding van de veiling. De eerste stap was feitelijk de publicatie van de Nota Frequentiebeleid in december 2016, die het algemene kader schetst voor het frequentiebeleid. Daarna is een concept van de Nota Mobiele Communicatie geconsulteerd, waarin meer specifiek het uitgiftebeleid van frequenties in de eerstkomende vijf à tien jaar wordt beschreven. De afronding van deze Nota is afhankelijk van het besluit van de Europese Commissie. Daarover heb ik de Kamer geïnformeerd. Meer specifiek voor de veiling van de 700 MHz-, 1400 MHz- en 2100 MHz-frequenties heb ik onderzoeken laten uitzetten over de samenhang tussen deze banden en de vraag wat binnen die banden precies beschikbaar gesteld kan worden.
Een volgende, belangrijke stap die gezet wordt, zal zijn na het bekend worden van het besluit van de Europese Commissie en het ACM-advies. Dan zal ik de Nota Mobiele Communicatie finaliseren en publiceren. In de Nota zal ik beschrijven welke maatregelen ik tref om de huidige goede concurrentiesituatie in de mobiele telecommunicatie te bestendigen. Ik streef ernaar deze Nota zeer spoedig na het ACM-advies te publiceren.
De Nota Mobiele Communicatie legt vervolgens de basis voor de veilingregelgeving. Het veilingmodel kan dan specifiek worden toegerust op de eventuele marktordenende maatregelen die in de Nota beschreven worden. Dat kunnen bijvoorbeeld spectrumcaps zijn (maxima aan te verwerven frequenties) of reserveringen voor bepaalde categorieën marktpartijen.
Om tijd te winnen werk ik inmiddels wel aan de voorbereiding van de veiling, waarbij ik de sector reeds zoveel als mogelijk betrek. Met dit voorwerk beoog ik om zo spoedig mogelijk na de publicatie van de Nota naar buiten te kunnen gaan met de veilingregelgeving. Ik streef ernaar de concept regelgeving zo spoedig mogelijk na de publicatie van de Nota Mobiele Communicatie naar buiten te brengen. Er zal vervolgens een formele consultatie conform de procedure van hoofdstuk 3.4a Awb plaatsvinden. De Eerste en Tweede Kamer zullen op grond van artikel 3.10 van de Telecommunicatiewet van het bekendmakingsbesluit op de hoogte worden gesteld, waarbij ik uw Kamer zal wijzen op de concept-veilingregelgeving.
De betreffende consultatieperiode zal zes weken zijn. De inhoud van de consultatiereacties en overige inbreng, zoals bijvoorbeeld die van uw Kamer, zullen het tijdpad dicteren voor de verdere voortgang. Ik ga er daarbij van uit dat snelheid in dit proces mogelijk is omdat de meest bepalende besluiten over de veiling, te weten de eventuele maatregelen in de veiling, reeds in het Actieplan Digitale Connectiviteit en de Nota Mobiele Communicatie beschreven worden.
Na het definitief worden van de veilingregelgeving streef ik ernaar de aanvraagprocedure zo snel mogelijk daadwerkelijk te starten en de veiling af te ronden binnen negen maanden.
Deelt u de mening dat de Kamer zich op adequate wijze moet kunnen uitspreken over de Nota Mobiele Communicatie, het veilingproces en de vergunningverlening? Zo ja, op welke manier denkt u aan de wens van de Kamer te kunnen voldoen om het parlementair proces spoedig en zorgvuldig met u te doorlopen?
Ja, die mening deel ik uiteraard. Zoals aangegeven zal de eerste -en zo spoedig mogelijke- stap na het besluit van de Europese Commissie en het ACM-advies de publicatie van de Nota Mobiele Communicatie zijn. Daarin worden belangrijke veilingmaatregelen reeds beschreven. Ik hoop dat deze Nota tot een spoedige en vruchtbare discussie met uw Kamer leidt. Uw inbreng op dat moment helpt mij bij de uitwerking van de veilingregelgeving en daarmee de voortgang in het proces.
Ik wijs er hierbij ook op dat het voor de veiling ook van belang is welke vergunningvoorschriften er specifiek zullen gelden. Daarbij moet gedacht worden aan de dekkingseisen en de ingebruiknameverplichtingen. Over deze maatschappelijke doelstellingen heb ik mijn beleid reeds neergelegd in het Actieplan Digitale Connectiviteit.
Wat zijn volgens u de te verwachten planmatige gevolgen van een eventueel uitstel van de multibandveiling voor de veiling van de 3,5 gigahertz(GHz)-frequenties?
Vooralsnog zie ik geen relatie tussen eventueel uitstel van de multibandveiling en de veiling van de 3,5 GHz-band. Het besluit over de toekomst van de 3,5 GHz-band volgt eind dit jaar. Ik heb u daarover geïnformeerd.4
Daarna moet het uitgiftebeleid nog verder worden uitgewerkt. Om deze reden verschillen de tijdspaden van de verschillende de betreffende veilingen: eerst de veiling van de 700 MHz-, 1400 MHz- en 2100 MHz-frequenties, dan de 3,5 GHz-frequenties.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Zoals u ziet heb ik de vragen afzonderlijk beantwoord.
Oekraïense spionage gericht tegen Nederlanders die betrokken waren bij MH-17 onderzoek(en) |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat «de Nederlandse MH17-missie bespioneerd is door de Oekraïne»?1
Ja.
Over welke aanwijzingen beschikt u dat Oekraïne dergelijk spionage heeft uitgevoerd? Wanneer is die spionage begonnen en tot wanneer is die doorgegaan?
Hierover kan het kabinet in het openbaar geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat het gevaar van spionage reëel is. Wij verwijzen u in dat verband naar wat daarover is gezegd in het laatste jaarverslag van de AIVD en de MIVD.
Op welke manier(en) heeft dit de werkzaamheden van Nederlandse onderzoekers naar het neerschieten van vlucht MH-17 in hun werkzaamheden belemmerd? Wat betekende dit voor de samenwerking en het delen van informatie in of met het Joint Investigation Team (JIT)?
Er is vanaf het moment dat het JIT is opgericht op een zeer constructieve wijze samengewerkt met Oekraïne en de andere JIT-partners. In het kader van deze samenwerking wordt volgens de gemaakte afspraken informatie uitgewisseld die van belang kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek.
Is het denkbaar dat deze spionage de betrouwbaarheid van de uitkomsten van onderzoeken naar het neerschieten van vlucht MH-17 heeft aangetast?
Er zijn tot op heden geen aanwijzingen dat de gegevens in het MH17-onderzoek niet als betrouwbaar kunnen worden beschouwd.
Kan er naar het oordeel van de regering nog wel op een open wijze worden samengewerkt met Oekraïne in het JIT?
Ja, zoals gezegd is de samenwerking met Oekraïne binnen het JIT zeer constructief te noemen.
Is deze spionage door de Nederlandse regering aan de orde gesteld bij de regering van Oekraïne? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Hoe heeft de Oekraïense regering daarop gereageerd? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat in goed en frequent contact over de MH17-zaak met de Oekraïense autoriteiten. Direct na publicatie van RTL Nieuws is dit bericht dezerzijds aan de orde gesteld. Zie verder antwoord op vraag 2.
Wilt u deze vragen uiterlijk 2 juli 2018 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het Akkoord op Hoofdlijnen dat de Staat heeft gesloten met Shell en ExxonMobil |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is het akkoord gezien het budgetrecht van de Kamer, zoals vastgelegd in de Comptabiliteitswet, niet van tevoren ter goedkeuring naar de Kamer gestuurd?
Conform de Comptabiliteitswet 2016 mag een Minister namens de Staat overeenkomsten aangaan zonder voorafgaande instemming van het parlement. Op basis van deze bevoegdheid is het de Staat die overeenkomsten met private partijen afsluit. Nu de onderhandelingen zijn afgerond kunt met mij in debat gaan over het akkoord en aan de hand van het parlementaire budgetrecht de financiële gevolgen hiervan controleren.
Waarom was het nodig nieuwe afspraken te maken? Twijfelde u aan de aansprakelijkheid van de NAM voor de schade geleden als gevolg van de gaswinning?
Op 29 maart heeft het kabinet besloten de gaswinning in Groningen op zo kort mogelijke termijn te beëindigen. Nu we de laatste fase van gaswinning in Groningen ingaan, hebben we ook heldere, toekomstbestendige afspraken nodig. Deze week heb ik met Shell en ExxonMobil, de aandeelhouders van NAM, een akkoord gesloten dat in het teken staat van een verantwoorde afbouw van de gaswinning. Ik heb nooit getwijfeld aan de aansprakelijkheid van NAM voor de gevolgen van bodembeweging.
Was de NAM aansprakelijk voor de kosten van de versteviging?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de antwoorden op vragen 2 en 3 zich tot uw uitspraken in het verleden, waarin u altijd heeft gezegd dat de NAM aansprakelijk is voor alle schade als gevolg van de gaswinning (zoals «(d)e verplichting tot het vergoeden van aardbevingsschade ten opzichte van gedupeerden in Groningen, is een wettelijke verplichting van NAM»)?
Die sluiten daarbij aan.
Was deze overeenkomst noodzakelijk om ervoor te zorgen dat niet langer de NAM beslist hoeveel gas er wordt gewonnen? Is dit niet reeds verzekerd met het wetsvoorstel dat op 28 juni 2018 in de Kamer behandeld zal worden?
Nee, de overeenkomst was daartoe niet nodig. In de wijziging van de Mijnbouwwet wordt geregeld dat NAM een winningsverplichting krijgt. De overeenkomst regelt meer dan de hoeveelheid te winnen gas, zoals de garanties en het financieel robuust houden van NAM om de noodzakelijke hoeveelheid gas te kunnen blijven winnen.
Waarom staat overal in het Akkoord op Hoofdlijnen dat de inhoud vertrouwelijk zal blijven? Waarom is gekozen om de inhoud te openbaren? Waarom is dit niet van begin af aan de intentie en de houding geweest?
Het is gebruikelijk dat bedrijfsvertrouwelijke informatie niet openbaar wordt gemaakt. Aangezien op voorhand duidelijk was dat er bedrijfsvertrouwelijke informatie in dit Akkoord op Hoofdlijnen zou staan, is deze passage direct opgenomen. Vanaf het begin heeft het kabinet ingezet op maximale transparantie. Gedurende het proces is door partijen het gesprek over transparantie verder gevoerd met als resultaat om zoveel als mogelijk van dit Akkoord op Hoofdlijnen, buiten de bedrijfsvertrouwelijke informatie, openbaar te maken.
Wat wordt bedoeld met paragraaf 3.2 van het Akkoord op Hoofdlijnen? Betekent dit dat Shell en ExxonMobil weer inspraak krijgen in de hoeveelheid gas die gewonnen wordt als de winning onder de 12 miljard kuub duikt? Betekent dit dat de hoogte van de gaswinning afhankelijk wordt van de solvabiliteit van de NAM, terwijl partijen hadden verklaard hoe dan ook garant te staan voor de verplichtingen van de NAM? Hoe verhoudt paragraaf 3.2 zich tot paragraaf 3.3?
Shell en Exxon committeren zich aan het afbouwen van de winning. Echter, bij de lagere volumes in de laatste jaren van de winning zal moeten worden bezien op welke wijze de samenwerking met Shell en ExxonMobil vorm wordt gegeven. Het betekent niet dat Shell en Exxon inspraak krijgen op de hoogte van de winning en het betekent ook niet dat de hoogte van de winning wordt bepaald door de solvabiliteit van NAM. Paragraaf 3.3. heeft betrekking op de aanpassing van de Mijnbouwwet en paragraaf 3.2 over de aannames die gehanteerd worden bij de afbouw van de winning naar nul.
Wat betekent de tweede bullet van artikel 3.8 van het Akkoord op Hoofdlijnen? Betekent dit dat de leveringszekerheid boven de veiligheid van Groningers blijft staan? Staat hier dat de winning niet eerder naar nul mag dan wanneer ook de gasbehoefte nul is?
In de tweede bullet van artikel 3.8 staat dat als er geen volume meer nodig is uit het Groningenveld, het Groningenveld ook niet meer beschikbaar is voor capaciteit voor bijvoorbeeld back-up voorzieningen. Anders gezegd, als er geen gas meer nodig is uit het Groningenveld om aan de laagcalorische vraag te voldoen dan wordt het veld ingesloten. De stikstofinstallaties zijn dan in staat om aan de volledige laagcalorische vraag te voldoen. De tweede bullet gaat dus over de afbouw van de winning en zegt niets over de weging van veiligheid en leveringszekerheid.
Kunt u gedetailleerd beschrijven hoeveel geld er in welk jaar beschikbaar komt voor de versterking van de economie en de leefbaarheid in de regio Groningen? Hoe worden deze bijdragen verdeeld tussen ExxonMobil, Shell en de Staat? Hoe verhouden deze bijdragen zich tot de kostenverdeling tussen partijen, alsmede de dividendverdeling? Kunt u een reactie geven op de publicatie van het Financieel Dagblad (FD) en BNR1, waarin staat dat de Staat opdraait voor bijna 90% van de bijdrage? Waarom spiegelde u eerder bewust voor dat beide bedrijven een half miljard bijdragen aan de toekomst van Groningen?
Op dit moment zijn alleen de bedragen duidelijk die NAM en het Rijk in ieder geval zullen bijdragen. Er is nog geen uitsplitsing beschikbaar per jaar. Dit is afhankelijk van de uitkomsten van de gesprekken met de regio. Voor de rest van het antwoord op uw vraag verwijs ik naar mijn brief van vandaag over het artikel uit het FD over dit onderwerp.
Worden deze bedragen beïnvloed door de verminderde rechten van de Staat in de opbrengsten van de gasbaten? Hoe was de verhouding geweest als de verdeling tussen de Staat en Shell en Exxon gelijk was gebleven?
De uitgaven die NAM hiervoor doet worden beschouwd als kosten van winning en leiden dus tot een lagere winst uit de winning van Groningengas. De uitgaven van NAM worden niet beïnvloed door de wijziging van de financiële afdrachten. In de oude situatie leidden kosten van NAM tot lagere inkomsten voor de Staat van 64% van het desbetreffende bedrag en 36% verminderde winst voor Shell en Exxon. In de nieuwe situatie is dat 73% voor de Staat en 27% voor Shell en Exxon.
Vindt u ook dat de terminologie die door u gebezigd is, namelijk dat de Staat en de NAM ieder 50% zouden bijdragen, in het licht van het artikel van het FD op zijn minst misleidend is? Denkt u dat de onoplettende lezer dit had opgemaakt uit uw woorden?
Nee, want de Staat draagt direct bij aan 50% van de uitgaven en NAM de overige 50%. De bijdrage van NAM wordt vervolgens verwerkt op de gebruikelijke wijze via de afdrachtenregels.
Betekent het citaat «(d)e Staat heeft de intentie dat NAM niet meer zelf jegens gelaedeerden aansprakelijk zal zijn voor schade door Bodembeweging» dat het Fonds aansprakelijk wordt? Hoe is dit juridisch geregeld als de NAM primair aansprakelijk is voor schade als gevolg van gaswinning?
Nee, dit betekent dat ik voornemens ben om met een wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb te regelen dat personen die als gevolg van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg voortaan niet meer de NAM maar de Staat moeten aanspreken voor hun schade. De Staat zorgt voor een adequate afwikkeling van de schade en verhaalt de kosten hiervan vervolgens op NAM, die financieel aansprakelijk blijft voor deze kosten.
Hoe is geborgd dat de NAM aansprakelijkheid behoudt mocht het fonds niet aan zijn verplichtingen kunnen voldoen?
In het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb, is geborgd dat altijd een adequate afhandeling van schade als gevolg van bodembeweging zal plaatsvinden.
Waarom is voor Norg de omkering van de bewijslast niet van toepassing?
Het wettelijke bewijsvermoeden zoals opgenomen in artikel 177a, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek geldt voor gaswinning uit het Groningenveld. De gasopslag Norg staat los van het Groningenveld. Er is echter wel een directe verbinding tussen het Groningenveld en de gasopslag Norg waardoor de gasopslag Norg, kan worden opgevat als onderdeel van de gaswinning uit het Groningenveld. Zo kan het bewijsvermoeden ook ten aanzien van de gasopslag bij Norg worden toegepast. Dat is staande praktijk bij de afhandeling van schade door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade. Hierin verandert door het Akkoord op Hoofdlijnen niets. Ook met het nieuwe wetsvoorstel voor de publieke afhandeling van schade, dat ik binnenkort voor consultatie openbaar maak, blijft dit het geval.
Wie vergoedt de kosten van het Fonds die zijn opgenomen in de uitzonderingen van artikel 5.3 van het Akkoord? Waarom vallen ook de huisvestingskosten onder deze uitzondering?
De Staat neemt deze kosten op zich. Om de onafhankelijkheid van degenen die besluiten over de toekenning van de schade volledig te borgen wordt zowel hun bezoldiging als de kosten voor de huisvesting door de Staat betaald.
Hoe wordt het bestuur van het fonds ingericht? Aan wie rapporteert het bestuur van het fonds? Hoe wordt onafhankelijkheid geborgd? Welke rechtsvorm zal het fonds kennen? Wie verschaft het aanvangskapitaal van het fonds, en hoe groot zal dit zijn?
In het Regeerakkoord 2017 «Vertrouwen in de Toekomst»2 is opgenomen dat er een schadefonds komt onder onafhankelijke publieke regie en dat de afhandeling van schade en herstel onafhankelijk plaatsvindt van NAM. Om dit te regelen start ik zeer binnenkort een consultatie voor het Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen. In dit wetsvoorstel vraag ik alle geïnteresseerden onder andere te reageren op deze vragen.
Welke wettelijke heffing wordt bedoeld in Artikel 5.11 dat stelt dat betalingen door NAM zullen worden verricht op grond van een wettelijke heffing? Is dit een bestaande heffing?
In het Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen dat binnenkort ter consultatie wordt gelegd stelt de Minister van EZK een nieuwe heffing voor.
Waarom kan de NAM niet langer btw verrekenen?
Vanaf 19 maart 2018 is de afhandeling van schade als gevolg van aardbevingen in publieke handen gekomen (bij de Tijdelijke Commissie Mijnschade Groningen, TCMG). Omdat de NAM geen directe opdrachtgever meer is van aannemers die schade herstellen, kan de NAM de betaalde BTW niet meer terugvorderen.
Kunt u in percentages aangeven welk percentage van de gasbaten naar de Staat vloeit, welk percentage naar Shell en welk percentage naar ExxonMobil? Kunt u aangeven hoe veranderende kostenniveaus van invloed zijn op de gasbaten voor de Staat? Kunt u aangeven hoe kosten precies worden verdeeld tussen de drie partijen? Hoe beïnvloedt dit het dividend?
De MOR-Afdracht is een afdracht aan de Staat die afhankelijk is van de omzet. Hierdoor ontving de Staat de afgelopen jaren gemiddeld 85 tot 90% van de winst van het Groningengas en NAM 10 tot 15% van de winst. De winst van NAM komt toe aan de aandeelhouders van NAM (50% Shell en 50% ExxonMobil). De kosten werden verdeeld in de 64/36 schijf, zodat uiteindelijk 64% voor rekening van de Staat komt en 36% voor NAM. Naar de toekomst toe wordt de winstverdeling in lijn gebracht met het wettelijk regime dat van toepassing is op bijna alle gasvelden in Nederland. Dit leidt er toe dat de Staat 73% van de winst ontvangt en NAM 27%. Opbrengsten en kosten worden hierbij op dezelfde manier verdeeld: 73% voor de Staat en 27% voor Shell en ExxonMobil. Het percentage van 27% is dus niet afhankelijk van het niveau van de kosten. Dit heeft geen invloed voor het dividend van NAM, want daar zijn apart afspraken over gemaakt.
Waarom is er voor gekozen om de NAM alleen over 2018 en 2019 geen dividend uit te laten keren?
Door over deze jaren geen dividend uit te keren worden de reserves van NAM flink versterkt. Vanaf 2020 kan slechts dividend worden uitgekeerd indien NAM voldoet aan overeengekomen eisen. Hiermee wordt zeker gesteld dat ook op de lange termijn NAM financieel robuust blijft.
Worden de intenties van artikel 6.5 van het Akkoord vastgelegd in duidelijk meetbare en toetsbare criteria? In hoeverre valt over een passage als «NAM in staat zal zijn haar bedrijfsactiviteiten te kunnen blijven uitvoeren» te onderhandelen?
De passage is voldoende concreet om uitvoering aan te geven en is de uitkomst van onderhandelingen.
Betekent artikel 6.9 van het Akkoord op Hooflijnen dat de overeenkomst geldig is totdat de situatie minder rooskleurig is dan nu? Wat is de houdbaarheid van dit Akkoord op Hooflijnen, nu partijen terecht stellen dat de omzet van de NAM onherroepelijk zal teruglopen? Betekent dit niet dat in het Akkoord op Hooflijnen nu al een passage is ingebouwd die terugonderhandelen door ExxonMobil en Shell uitlokt?
Het akkoord op hoofdlijnen is een gebalanceerd pakket waarbij op basis van de afbouw van de winning van Groningengas ook rekening is gehouden met de financiële situatie van NAM. Immers, NAM moet wel in staat zijn om de noodzakelijke hoeveelheid Groningengas te kunnen blijven winnen. Artikel 6.9 van het Akkoord ziet toe op de uitzonderlijke situatie in de eindfase van de winning, wanneer NAM niet meer in staat is aanzienlijke extra kosten op te vangen. Mocht dit optreden dan zal ik met Shell en Exxon in overleg treden. Dit betekent niet dat dit behoeft te leiden tot een aanpassing van het Akkoord.
Bent u van oordeel dat zonder artikel 6.11 de twee oliebedrijven succesvol een claim hadden kunnen indienen voor gasreserves die niet gewonnen zullen worden? Zo ja, hoe groot heeft u die claim beoordeeld? Hoe verhoudt dit zich tot het grotere aandeel dat de oliebedrijven nu zullen ontvangen in de komende gasopbrengsten?
Het Groningengas is eigendom van NAM. Door de keuze van het kabinet om de winning uit Groningen zo snel mogelijk te beëindigen blijft er 450 miljard m3 gas met een waarde van 70 miljard euro onder de grond blijft zitten. Dat is een grote hoeveelheid gas. Zoals ik eerder heb aangegeven was het mijn inzet om te voorkomen dat Shell en Exxon een claim zouden indienen en dat is gelukt. Hoe succesvol een dergelijke claim zou zijn geweest en hoeveel compensatie er al dan niet zou moeten worden betaald is op voorhand niet aan te geven. Dit zal moeten worden vastgesteld door middel van arbitrage, maar er moet rekening mee worden gehouden dat het hier gaat om miljarden. Voor mij is de uitkomst van de onderhandelingen relevant. Weliswaar neemt het aandeel van de oliebedrijven in de winst toe, maar hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de winning snel daalt en dus ook de winsten snel afnemen.
Het akkoord op hoofdlijnen is een gebalanceerd totaalpakket, waar het afzien van een claim voor niet gewonnen gas onderdeel van uit maakt.
Is het Akkoord op Hooflijnen reeds door alle partijen geaccordeerd? Waren zij over de hoofdlijnen van de inhoud al eerder op de hoogte gesteld?
Ja, het Akkoord op Hoofdlijnen is door alle partijen ondertekend nadat de onderhandelingen waren afgerond.
Heeft het Akkoord op Hooflijnen gevolgen voor de mensen met schade in Noord-Drenthe? Zo ja, welke?
Nee, het akkoord heeft geen gevolgen voor de afhandeling van schade voor de mensen in Noord-Drenthe.
Waarom hoeft conform uw stelling de daling van de gasbaten niet te worden ingepast onder het uitgavenplafond? Hoe verhoudt dit zich tot het regeerakkoord, waarin juist is besloten de gasbaten onder de kaders te plaatsen?
Alleen volumebesluiten hoeven te worden ingepast onder het uitgavenkader.
De afspraken in het Akkoord op hoofdlijnen hebben geen betrekking op het te produceren volume en dus is er ook geen effect op het uitgavenkader. De afspraken uit het regeerakkoord staan niet ter discussie. Zoals ook in mijn Kamerbrief van 25 juni jl. is aangegeven, zullen de budgettaire gevolgen van het Akkoord op Hoofdlijnen worden verwerkt in de Miljoenennota. In de begroting zal een meerjarige doorkijk voor de begrotingsperiode worden geboden van de totale aardgasbaten.
Heeft u spijt van deze afspraak in het regeerakkoord? Bent u bereid het regeerakkoord op dit punt te wijzigen?
Zie antwoord vraag 26.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke financiële gevolgen van het Akkoord op Hooflijnen nu wel en niet volgens u gedekt moeten worden/onder de kaders vallen? Kunt u daarbij een jaarsgewijze raming tot 2030 maken en expliciet, maar niet limitatief, ingaan op de kosten voor schadeherstel, de kosten voor de versterkingsoperatie, de compensatie voor waardedaling van woningen en panden, de investeringen in de leefbaarheid in Groningen, de verminderende (of toenemende) gasbaten, opgesplitst naar mutaties door veranderingen in de prijs en veranderingen in het winningsvolume en de verwachte opbrengst en kosten voor de overheid, Exxon en Shell?
Zie antwoord vraag 26.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat van aanstaande donderdag 28 juni 2018, aangezien de coalitie bij meerderheid afdwong dat het Akkoord op Hoofdlijnen besproken moet worden bij het debat over de nieuwe gaswet?
Ja.
Het bericht ‘het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties’ |
|
Leendert de Lange (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over het bericht over het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties1?
Ja
Welk deel van de maandelijkse lasten zijn de woonlasten voor mensen die te maken hebben met schuldhulp of schuldsanering? Kunt u enkele voorbeelden geven van deze woonlasten voor verschillende soorten huishoudens en verschillende soorten sociale huurwoningen, bijvoorbeeld van € 300, € 500 en € 700 per maand?
De door u gevraagde informatie is helaas niet beschikbaar. Wel beschikbaar zijn de gemiddelde woonquotes van een aantal huishoudtypen bij de genoemde huurprijzen. Deze zijn in onderstaande tabel opgenomen.
huishouden
huur per maand
tot 300
300–500
500–700
eenpersoons
29%
37%
43%
paar zonder kinderen
–
27%
31%
paar met kinderen
–
24%
27%
1-ouder
–
29%
33%
Bron: WoON2015. Voor huren tot € 300 per maand zijn niet voldoende casussen om tot betrouwbare uitspraken over de woonquote te komen.
In het onderzoek Profielschets beslagene (uitgevoerd in het kader van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet, https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/armoede-en-schulden/documenten/rapporten/2016/12/12/profielschets-beslagenen) zijn wel indicaties opgenomen over huishoudens die met loonbeslag te maken hebben. Hierin is onder meer opgenomen dat de meeste huurders met loonbeslag tussen de € 400 en € 710 aan huur betalen. Huishoudens die uit meerdere personen bestaan, betalen gemiddeld genomen meer huur. Alleenstaanden met kinderen en samenwonenden zonder kinderen betalen ongeveer evenveel huur per maand.
Kunt u een indicatie geven hoeveel mensen, die te maken hebben met schuldhulp of schuldsanering, kiezen voor een verhuizing naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning?
De door u gevraagde informatie is niet beschikbaar omdat de aanpak van de schulden maatwerk is waarvan landelijk geen cijfers worden bijgehouden.
Eerder heb ik op antwoorden van Kamervragen van de leden Koerhuis en De Lange (beiden VVD, Kamerstukken II, 2017–2018, 2018Z12625) over het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties aangegeven dat aan het ontstaan van problematische schulden dikwijls verschillende oorzaken ten grondslag liggen. Het is belangrijk om bij het oplossen van de financiële problemen daarvoor aandacht te hebben en de oorzaken zo mogelijk weg te nemen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (integrale) schuldhulpverlening. Zij verlenen maatwerk om samen met de schuldenaar naar een structurele oplossing te zoeken om zijn of haar financiële problemen op te lossen. In dat kader kan het noodzakelijk zijn dat de woonlasten worden verlaagd. Per situatie kan een gemeente bij uitstek beoordelen hoe dat voor deze betreffende schuldenaar kan worden bewerkstelligd. Verhuizing naar een goedkopere woning kan in principe tot de mogelijkheid behoren.
Kunt u een indicatie geven voor hoeveel mensen in de schuldhulp of schuldsanering de corporaties meewerken aan het beschikbaar stellen van de goedkoopste sociale huurwoningen?
In 2017 hebben zich 94.200 mensen aangemeld bij de gemeentelijke schuldhulpverlening2. Gemeenten kijken bij elke schuldenaar op welke wijze de schulden het best zouden kunnen worden opgelost. Voor sommige schuldenaren kan onderdeel van de integrale oplossing zijn dat deze verhuist naar een goedkopere sociale huurwoning. In dat geval zal de gemeente hiervoor contact opnemen met de betrokken corporatie. Omdat het hier lokaal maatwerk betreft worden hierover geen landelijke gegevens bijgehouden. Ook Aedes, vereniging van woningcorporaties, heeft aangegeven hierover geen gegevens bij te houden.
Hoe gaan de landen om ons heen om met het verhuizen naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning voor mensen in de schuldhulpverlening? Zijn er «best-practices» die in Nederland overgenomen kunnen worden?
De hulpverlening aan mensen met problematische schulden is zeer divers georganiseerd in de landen om ons heen. Ook het geldende rechtssysteem en de woningmarkten zijn niet goed vergelijkbaar. Dat betekent dat mogelijke voorbeelden niet zonder meer toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Over de Nederlandse situatie kan wel worden aangegeven dat corporaties veel doen om te voorkomen dat huurders met schulden in een problematische situatie terecht komen. Dat kan in de vorm van het passend toewijzen waardoor de te betalen huur en het inkomen in verhouding zijn, het vroegtijdig signaleren van huurachterstanden, en het bieden van maatwerk voor het oplossen hiervan.
De gemeentelijke schuldhulpverlening biedt voldoende ruimte om iemand met (dreigende) problematische schulden een passende oplossing te bieden. Daarvoor is het noodzakelijk dat partijen kijken op welke wijze de schuldhulpverlening het beste kan worden vormgegeven. Daarvoor is het niet per definitie nodig dat iemand naar een andere woning verhuist.
Deelt u de mening dat het verhuizen naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning helpt om minder woonlasten te hebben en zo een bijdrage kan leveren aan het voorkomen en oplossen van schulden en huurachterstanden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 4 heb geantwoord, liggen aan problematische schulden dikwijls verschillende oorzaken ten grondslag. De aanpak vereist dan ook maatwerk. In dat kader kan het noodzakelijk zijn dat de woonlasten worden verlaagd. Verhuizing naar een woning met een lagere huur kan in principe tot de mogelijkheid behoren. Ook helpt hierbij dat woningcorporaties op grotere schaal dan in het verleden huurverlagingen toepassen.
Bent u bereid om met gemeenten en corporaties in overleg te gaan over oplossingen die een bijdrage leveren aan het voorkomen en oplossen van schulden en huurachterstanden?
Gemeenten en woningcorporaties kunnen belangrijke bijdragen leveren als het om het voorkomen van schulden en huisuitzettingen gaat. Huisuitzettingen, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn, moeten zo veel mogelijk worden voorkomen. Dat vraagt dat gemeenten en woningcorporaties goede afspraken maken. Zoals in de brief over de brede schuldenaanpak (Kamerstuk 24 515, nr. 431) is aangegeven zal in de uitwerking van de afspraken met gemeenten ook aandacht zijn voor het voorkomen van huisuitzettingen.
Overigens doen corporaties al heel veel om huisuitzettingen te voorkomen. Al een paar jaar neemt het aantal huisuitzettingen uit corporatiewoningen af.
2006
7.500
2007
8.550
2008
7.650
2009
5.900
2010
5.900
2011
6.000
2012
6.480
2013
6.980
2014
5.900
2015
5.550
2016
4.800
2017
3.700
Woningcorporaties blijven op verschillende manieren alles doen om huisuitzettingen te voorkomen, ook al is er sprake van schulden. Zo hebben corporaties nog meer inspanningen en middelen ingezet om het snel oplopen van huurschuld te voorkomen.
De samenwerking met gemeenten (wijkteams) en schuldhulpverlening bij het vroeg signaleren van schulden is bijvoorbeeld versterkt door het afsluiten van convenanten en het maken van prestatieafspraken hierover. Daarnaast nemen corporaties zelf steeds meer maatregelen. Uit onderzoek is gebleken dat het goed werkt om bij de eerste signalen van huurachterstanden zo snel mogelijk persoonlijk contact op te nemen, hetzij via de telefoon hetzij met een huisbezoek. Corporaties maken steeds meer gebruik van andere middelen om oplopende huurachterstand te voorkomen. Ook na een gerechtelijk vonnis blijven corporaties zoeken naar manieren om huisuitzetting te voorkomen.
Gemeenten en corporaties doen alles wat in hun vermogen ligt om huurachterstanden te voorkomen en schulden zoveel mogelijk tegen te gaan. Aanvullend overleg over dit onderwerp acht ik op dit moment dan ook niet nodig.
Het plan om brievenbussen weg te halen in Gorinchem |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Acht brievenbussen weg in Gorinchem: «onbegrijpelijk»»?1
Ja.
Wat is de reden dat zeker twee brievenbussen die volgens de Stichting Gorinchems Platform voor Gehandicaptenbeleid (SGPG) op onmisbare plekken staan mogelijk worden weggehaald?
Met de wijziging van de Postwet 2009 tot modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening in 2016 heeft PostNL de ruimte gekregen om het aantal brievenbussen en postvestigingen te verminderen. Dit proces wordt gefaseerd uitgevoerd. In het kader van de herinrichting van haar locatienetwerk hanteert PostNL het zogenaamde «Locatiebeleid» (van december 2015), waarvan de uitgangspunten zijn afgestemd met koepelorganisaties als de ouderenbonden, Ieder(in), vertegenwoordigers van VNG, het RIVM en de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. Drie factoren zijn van belang bij de keuze voor de locatie van brievenbussen en dienstverleningspunten: het wettelijk kader waaraan PostNL moet voldoen, de klantbehoefte, en tot slot het daadwerkelijke gebruik van het netwerk. PostNL meet systematisch het gebruik van brievenbussen. Deze cijfers geven een betrouwbaar beeld van het gebruik van brievenbussen, inclusief seizoensinvloeden. Daarmee ontstaat gedegen informatie voor de optimale inrichting van het netwerk en voor de keuze tussen brievenbussen op lokaal niveau. Indien de benuttingsgraad onder een bepaald minimum komt, kost het in stand houden van de brievenbus meer dan dat het oplevert. PostNL heeft een sterke prikkel om haar netwerk zo kostenefficiënt mogelijk in te richten. Het optimaliseren van de benuttingsgraad van een brievenbus kan in dat verband leiden tot het opheffen of herplaatsen van een brievenbus op een andere locatie. Ook geografische en demografische factoren als een nieuwe wijk, toegangswegen, ontsluiting van OV-punten, winkelcentra of de nabijheid van een zorginstelling spelen daarbij een rol.
Voorafgaand aan een voorgenomen wijziging van het aantal brievenbussen start PostNL een adviesproces. In dat kader ontvangt een gemeente een informatieve brief over de voorgenomen herplaatsing van brievenbussen met de uitnodiging om belangenorganisaties aan te dragen. Lokaal vindt het adviesproces met lokale belangenverenigingen en plaatselijke afdelingen van landelijke organisaties voor kwetsbare gebruikers plaats. Dit overleg is bedoeld om PostNL in staat te stellen zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Deze inbreng wordt meegenomen bij de herplaatsingsplannen, waarna PostNL tot uitvoering overgaat. Het is aan PostNL om uiteindelijk een definitieve afweging te maken binnen de wettelijke kaders. Als er daarna toch nog nieuwe klachten binnenkomen, doet PostNL zo nodig nieuw onderzoek. Als daar aanleiding voor bestaat, kan dat bijvoorbeeld leiden tot herplaatsing van een brievenbus. Ik begrijp van PostNL dat in het geval van Gorinchem de werkzaamheden nog niet zijn gestart.
Kunt u aangeven of PostNL de adviezen van de SGPG (deels) niet heeft overgenomen? Zo ja, wat was hiervan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat veel gebruikte brievenbussen moeten verdwijnen en veel minder «populaire» bussen blijven staan? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aan PostNL te vragen of zij bereid is om opnieuw met de betreffende welzijnsorganisatie(s) en de gemeente Gorinchem in overleg te treden om te bezien op welke wijze de brievenbussen in Gorinchem voldoende toegankelijk kunnen blijven voor kwetsbare groepen, zoals senioren die minder goed ter been zijn en inwoners met een beperking?
De huidige wet- en regelgeving, tezamen met het door PostNL in samenspraak met belangenorganisaties ingerichte adviesproces zoals beschreven in het «Locatiebeleid», biedt reeds meer dan voldoende basis voor adequate afstemming tussen PostNL en lokale behoeften en wensen. Naar mijn stellige overtuiging doorloopt PostNL dit proces uitermate zorgvuldig, verzorgt zij tijdige communicatie met betrokken lokale vertegenwoordigers en bestuurders en tracht zij reeds zoveel mogelijk maatwerk te leveren. De ACM is verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van de regelgeving ten aanzien van de universele postdienst. Ik heb van de ACM geen signalen ontvangen die voor mij aanleiding zijn mij hierin te mengen.
De berichten ‘Twaalf schapen afgeslacht in Overijssels weiland: was het een wolf?’, ‘Dit wil je niet nog een keer meemaken’ en ‘Wolf maakt mogelijk slachtoffers bij Aldtsjerk’ |
|
Helma Lodders (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Twaalf schapen afgeslacht in Overijssels weiland: was het een wolf?», «Dit wil je niet nog een keer meemaken» en «Wolf maakt mogelijk slachtoffers bij Aldtsjerk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat boeren moeten vrezen voor het welzijn van hun dieren door de terugkeer van de wolf in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De wolf is een beschermde diersoort en bescherming van vee tegen predatie door wilde dieren, en huisdieren zoals honden, is een verantwoordelijkheid van dierhouders zelf. De provincie houdt de situatie goed in de gaten en ik laat mij op de hoogte stellen over de ontwikkelingen van het aantal wolven en de gevolgen die de opkomst van de wolf heeft.
Verder verwijs ik ook naar de website van BIJ12 van de provincies, waar voorbeelden staan van goede voorzorgsmaatregelen die de risico’s op schade door de wolf kunnen reduceren. Deze website kunt u vinden via de volgende link: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/faunaschade-preventiekit-fpk/module-wolven-vossen-en-marterachtigen/
Kunt u een overzicht geven van recente incidenten waarbij (landbouw)huisdieren gewond raakten of gedood werden door toedoen van een of meerdere wolven en van incidenten waarbij er een sterk vermoeden is dat er een wolf bij betrokken was?
De provincies houden bij in welke gevallen schade wordt veroorzaakt door wolven en ook in welke gevallen het blijkt te gaan om vossen of honden. Sinds maart 2015 is een 40-tal bevestigde meldingen van door wolven doodgebeten of verwonde schapen ingediend bij het provinciale uitvoeringsorgaan BIJ12.
Voor een overzicht daarvan verwijs ik u naar de website van BIJ12: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/faunaschade-informatie-per-diersoort/wolf/. Ik wijs er in dit verband op dat recent onderzoek heeft geïndiceerd dat er landelijk (zonder wolf) jaarlijks 4.000 tot 13.000 schapen worden gedood of verwond door honden en vossen.
Welke mogelijkheden biedt de overheid (landelijk of provinciaal) aan boeren om hun vee beter te beschermen tegen wolven?
Zie antwoord vraag 2.
Is recentelijk door provincies contact met u opgenomen om problematiek rondom wolven te bespreken en samen te kijken welke oplossingen mogelijk zijn?
De provincies hebben niet recent contact opgenomen met mijn departement, maar er is wel regelmatig contact met een provinciale werkgroep waarin de provincies gezamenlijk het wolvenbeleid afstemmen. Dit heeft onder andere geleid tot het operationeel draaiboek wolf, waarin ingegaan wordt op de consequenties van eventuele permanente vestiging van wolven in Nederland. Onderdelen daarvan zijn de wettelijke bescherming van wolven, mogelijkheden voor schadepreventie en intensieve monitoring.
Kunt u toelichten hoe de schadeafwikkeling bij aanvallen op dieren door een wolf op dit moment wordt uitgevoerd?
De provincies zijn in voorkomende gevallen verantwoordelijk voor de afhandeling van faunaschade. Een verzoek daartoe kan worden ingediend bij het BIJ12/Faunafonds. Daarbij wordt bepaald of de schade werkelijk door wolven is veroorzaakt en wordt een taxatie gemaakt van de hoogte van de schade. In het geval van bevestigde schade door wolven wordt deze schade – in tegenstelling tot faunaschade door andere soorten – volledig vergoed.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om de wolf te verjagen of te bestrijden, zeker met het oog op de beschermde status van deze diersoort?
De wolf is een beschermde diersoort. Verjaging, vangen of doden is derhalve bij wet niet toegestaan. In het operationeel draaiboek wolf is voorzien in situaties waarin van deze bescherming kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als er sprake is van afwijkend gedrag van een wolf door hondsdolheid.
Acht u het wenselijk dat op termijn meer mogelijkheden beschikbaar komen voor het verjagen of bestrijden van wolven, zeker in het geval dat de volksgezondheid in gevaar komt? Zo ja, aan welke maatregelen valt te denken? Zo nee, waarom niet?
De provincies hebben nu ook de mogelijkheid om over te gaan tot het vangen of doden van een wolf, als de noodzaak daartoe bestaat, bijvoorbeeld in het geval van een zieke wolf die gevaar voor mensen oplevert.
Bent u ervan op de hoogte dat in Duitsland een brede coalitie (met onder andere de Deutscher Bauernverband en de Deutsche Landwirtschafts-Gesellschaft) een plan heeft gepresenteerd waarbij de bescherming van mensen en landbouwhuisdieren centraal staat?2
Ja.
Acht u het wenselijk dat in Nederland ook een soortgelijk plan wordt ontwikkeld om conflicten met wolven te voorkomen? Zo ja, bent u bereid dit vorm te geven met provincies, boeren en belangenorganisaties, bijvoorbeeld door het aanpassen van het «operationeel draaiboek wolf»? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat de provincies op dit moment bezig zijn met het aanpassen van het operationeel draaiboek wolf. Het lijkt mij wenselijk dat buitenlandse voorbeelden, zoals die in Duitsland, bij deze aanpassing worden meegewogen. Daarbij worden maatschappelijke organisaties zoals landbouworganisaties, natuurterreinbeheerders en dierenwelzijnorganisaties betrokken.
Ik heb er vertrouwen in dat deze samenwerking leidt tot een verantwoord beleid ten aanzien van het omgaan met wolven in Nederland.