De voorbereiding op de brexit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u een uitgebreide actualisatie geven over de voorbereiding op de brexit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja. In aanvulling op het rondetafelgesprek over de verzamelwet Brexit dat 5 december jl. met de commissie Europese Zaken van uw Kamer heeft plaatsgevonden, kunt u onderstaande antwoorden als de gevraagde actualisatie beschouwen.
Kunt u aangeven of er externe partijen zijn, zoals bij de douane is gebeurd, die onderzoek hebben gedaan naar de voortgang in de voorbereiding op de brexit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze informatie met de Kamer te delen?
De NVWA heeft kennisgenomen van het Ernst & Young onderzoek dat de douane heeft laten uitvoeren. De NVWA herkent diverse gelijksoortige aandachtpunten en neemt deze mee in haar verdere voorbereiding. Daarnaast heeft de NVWA een coördinator aangesteld die nogmaals nagaat of er nog aanvullende maatregelen nodig zijn. De NVWA zag geen aanleiding om een dergelijk extern onderzoek te laten uitvoeren.
Kunt u een overzicht geven van de op 29 maart 2019 benodigde locaties om controles in het kader van de brexit uit te kunnen voeren? Kan per locatie worden aangegeven wat de stand van zaken is, zoals de huisvesting, inrichting, testdraaien, enzovoorts?
De veterinaire exportkeuringen vinden verspreid in Nederland bij slachthuizen, koel- en vrieshuizen en andere locaties, zoals boerderijen en verzamelplaatsen, plaats. Voor extra exportkeuringen van producten van dierlijke oorsprong als gevolg van de Brexit is geen uitbreiding van huisvesting nodig. Ook zijn de bestaande ICT-systemen geschikt voor de verstrekking van extra certificaten.
De veterinaire importcontroles dienen aan de Europese buitengrens plaats te vinden op inspectieposten aan de buitengrens. Inspectieposten zijn private ondernemingen. De NVWA voert daar keuringen uit, maar is niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering hiervan. Een inspectiepost dient erkend te zijn door de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft de garantie gegeven dat aanvragen voor een nieuwe inspectiepost die uiterlijk 15 februari 2019 zijn ingediend, op tijd afgehandeld zijn voor 29 maart 2019. Om de bestaande import van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong te kunnen continueren zijn namelijk nieuwe inspectieposten nodig. Dit speelt onder andere op de Noordoever van Rotterdam bij twee ferryterminals buiten de huidige buitengrensinspectiepostgebieden. Ook andere lidstaten bereiden aanpassingen van buitengrensinspectiepostengebieden voor.
Op de luchthavens en in de zeehavens zijn de benodigde inspectieposten voor keuringen veelal aanwezig. Bij de bestaande keurpunten lijkt er voldoende ruimte voor de te verwachten extra keuringen als gevolg van de terugtrekking. De opslagcapaciteit voor aangehouden partijen kent wel grenzen. Met het bedrijfsleven worden mogelijkheden verkend om die eventueel te verruimen.
Voor de invoer van levende dieren bestaan er nu inspectieposten op Schiphol airport en Maastricht Aachen airport. Levende dieren zouden bij een no deal scenario dus alleen direct in Nederland via het luchtverkeer geïmporteerd kunnen worden. Een andere optie kan zijn via een andere lidstaat als daar een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren bestaat. Op dit moment bestaat er in andere lidstaten aan de gehele West-Europese kust van de Europese Unie (EU) geen erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven. Over het opzetten van een importkeurpunt voor levende dieren in de zeehaven van Rotterdam vinden gesprekken plaats met mogelijk geïnteresseerde ondernemers.
Kunt u aangeven hoeveel fte personeel er op 29 maart 2019 nodig is? Hoeveel fte is hiervan geworven? Hoeveel fte is voldoende opgeleid om haar taken te kunnen uitvoeren?
Het extra aantal medewerkers dat na 29 maart daadwerkelijk nodig is, is met name bij de exportcertificering afhankelijk van de eisen die de Britse overheid stelt. De Britse overheid heeft aangegeven vooralsnog geen aanvullende importeisen te stellen op veterinaire en fytosanitaire goederen, voor zover geen plantenpaspoort is vereist. Hoe lang dat zo blijft is echter onduidelijk. Daarom bereidt de NVWA zich voor op een worst case scenario.
In een worst case scenario wordt uitgegaan van gelijk blijvende handelsstromen en fysieke keuringen van alle partijen die moeten worden voorzien van papieren certificaten met natte handtekening en stempel. In dit worst case scenario zijn 143 fte nodig, waarvan ruwweg een derde voor importcontroles en twee derde voor exportcertificering.
Van de 143 fte betreft het 100 fte aan toezichthoudende dierenartsen, waarvan 20 fte voor de import en 80 fte voor de export. De opleiding van de 20 dierenartsen voor de importcontroles is in volle gang en afgerond voor 29 maart. Daarnaast worden dierenartsen geworven en opgeleid voor de exportcertificering. De eerste tranche van 22 doorloopt momenteel de opleiding. Een tweede tranche van 36 niet-Nederlandstalige dierenartsen start met ingang van april 2019 met de taaltraining. Deze dierenartsen zijn vanaf april 2020 volledig inzetbaar, na het doorlopen van een 18 wekende durende full time opleiding Nederlands en de daarop aansluitende reguliere opleiding. De overige 22 fte aan toezichthoudende dierenartsen moet nog worden geworven. De NVWA is op dit moment ook bezig met de werving van de overige 43 fte (niet-dierenartsen).
Naast de benodigde dierenartsen en assistent-inspecteurs is ook aanvulling op diverse andere plaatsen voorzien. Zo worden bijvoorbeeld voor het fytosanitaire domein 5 fte geworven en opgeleid voor zeer specifieke inspectie- en expertisetaken en het Nationaal Referentie Centrum van de NVWA.
De NVWA werkt stelselmatig aan het verhogen van de efficiency bij de inzet van dierenartsen. In 2019 kunnen de reeds geruime tijd geleden in gang gezet maatregelen tien tot maximaal twintig fte opleveren. Deze maatregelen nemen niet weg dat de NVWA in het worst case scenario gedurende ongeveer een jaar kan kampen met een tekort van enkele tientallen dierenartsen. Mocht dit scenario zich aandienen, dan is strikte herprioritering van de totale inzet van dierenartsen noodzakelijk. Het is niet uitgesloten dat het niveau van dienstverlening aan bedrijven gedurende die periode moet worden aangepast. Dit kan onder meer betekenen dat exportcertificeringen op andere momenten zullen plaatsvinden dan door bedrijven is aangevraagd.
Kunt u aangeven hoeveel extra fte er na de brexit nog geworven gaat worden?
De werving voor 36 dierenartsen is in volle gang. Er zijn ruimschoots voldoende aanmeldingen voor de opleiding die in april start. Daarna zal de werving doorgaan totdat het benodigde aantal medewerkers is behaald.
Op welke manier zijn andere toezichthouders, zoals het Kwaliteits-Controle-Bureau, Naktuinbouw, Nederlandse Algemene Keuringsdienst, Bloembollenkeuringsdienst en het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel, betrokken bij de voorbereiding op de brexit?
In voorbereiding op de Voorjaarsnota 2018 is een eerste inventarisatie gemaakt van de per toezichthouder verwachte impact van een no deal scenario en de eventuele voorbereidingen hierop. Zij bereiden zich nu net als de NVWA voor op het onverhoopte no deal scenario. Dit gebeurt in nauw overleg met mijn departement, de NVWA en het aan hun toezicht onderworpen bedrijfsleven.
Kunt u aangeven of er een masterplanning beschikbaar is voor de voorbereiding op de brexit door de NVWA? Zo nee, bent u bereid deze alsnog op te stellen? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zijn er tussendoelen geformuleerd en voldoet de NVWA aan deze gestelde tussendoelen?
Ja, er is een interne masterplanning met tussendoelen, die steeds verder worden verfijnd, onder meer naar aanleiding van de analyses en simulaties die de komende periode worden uitgevoerd. De NVWA ligt vooralsnog op koers met haar voorbereidingen voor de terugtrekking.
Zijn er locaties waar de NVWA op dit moment nog geen controleactiviteiten uitvoert maar dat na de brexit op 29 maart 2019 wel zal moeten doen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder vraag 3.
Hoeveel locaties zijn dit en wat is de voortgang met betrekking tot de werkzaamheden die hiervoor verricht moeten worden?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder vraag 3.
Kunt u aangeven of de IT, zowel de hardware als de software, beschikbaar is, getest is, en op 29 maart 2019 voldoende operationeel kan zijn? Zo nee, waar schort het op dit moment nog aan?
De IT-systemen (hardware en software) ondergaan de komende weken een stresstest. Hiermee worden gezien de eerdere voorbereidingen geen problemen verwacht. De vulling van de systemen met eisen, dekkingen en formats vindt de komende weken eveneens plaats. Hierbij moet worden aangemerkt dat dit gebeurt op basis van een voorlopige inschatting van de eisen, dekkingen & formats die de Britse overheid na de terugtrekking mogelijk gaat vereisen.
Een punt van zorg blijft of bedrijven tijdig zorgen dat ze na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) gebruik kunnen maken van de IT-systemen voor import- en exportcontroles, in het bijzonder E-CertNL, eHerkenning en EKS. Het bedrijfsleven is op het belang hiervan via allerlei kanalen geattendeerd, zoals het Brexit-loket, de internetsite van de NVWA, via de keuringsdiensten, brancheverenigingen en tijdens stakeholderbijeenkomsten. Bedrijven die tot het laatste moment wachten met het regelen van hun aansluiting op de overheidssystemen, lopen het risico dat zij pas na de terugtrekking daadwerkelijk van deze systemen gebruik kunnen maken. Het bedrijfsleven wordt hierop de komende weken nogmaals geattendeerd.
Is de NVWA voor haar IT-systemen afhankelijk van andere partijen, lidstaten of Brussel? Zo ja, waarvan en op welke onderdelen?
Nederland moet van diverse typen zendingen melding maken aan Brussel via het systeem Traces. Dat blijft onveranderd. Het VK zal wellicht geen aansluiting op dit systeem en andere systemen meer hebben. Besluitvorming daarover is een verantwoordelijkheid van de Europese Commissie en vergt inrichting van een (tijdelijk) andere workflow.
Kunt u aangeven of er een overzicht is gemaakt van de werkzaamheden en of de werkzaamheden op schema lopen zodat op 29 maart 2019 het een en ander operationeel kan zijn?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder de vragen 4 en 7.
Welke risico’s ziet u ten aanzien van de voortgang?
De voorbereidingen van de NVWA voor de Brexit liggen op schema. Mochten zich zaken voordoen die een grote aanspraak maken op de capaciteit van de NVWA of een van de keuringsdiensten, bijvoorbeeld een grote dierziekteuitbraak of een fytosanitair incident, dan kan dit de voorbereidingen van de terugtrekking beïnvloeden.
Kunt u een actueel overzicht van de beschikbare middelen geven waarin is aangeven welke middelen inmiddels zijn ingezet en/of aanbesteed zijn? Kunt u hierin een onderscheid maken tussen de NVWA en overige landbouw-gerelateerde keuringsdiensten?
Ik heb voor de aanloopkosten in totaal 14,2 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de NVWA ten behoeve van de Brexit-werkzaamheden. In 2018 is hiervan 2,5 miljoen euro ingezet. Voor de keuringsdiensten (o.a. COKZ, Naktuinbouw en KCB) is in totaal 5 miljoen euro beschikbaar voor aanloopkosten, hiervan is circa 2 miljoen euro in 2018 besteed.
Is er inmiddels voldoende afstemming over de werkvormen met bijvoorbeeld de douane en/of de Koninklijke Marechaussee? Zo nee, wanneer worden deze afspraken gemaakt?
Er is een constructieve samenwerking met de andere toezichthouders, waarin enkele bestaande afspraken indien relevant voor de Brexit, worden geactualiseerd.
Mogelijke sancties van de VS op Nederlandse bedrijven |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Amerika sluit sancties tegen Nederlandse bedrijven niet uit»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over deze aangekondigde Amerikaanse maatregelen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de mogelijkheid van additionele Amerikaanse sancties tegen Rusland met extraterritoriale werking. Naast sancties gericht op bedrijven, betrokken bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding, wordt in de VS een discussie gevoerd over bredere sancties die vooral zijn gericht op de financiële en energiesectoren van Rusland. Deze kunnen eveneens een impact hebben op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie in de VS, maar acht de onevenredige gevolgen van bestaande en mogelijke nieuwe sancties voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten onwenselijk.
Is de Nederlandse regering officieel geïnformeerd over mogelijk sancties?
Nederland heeft geregeld contact met de VS, inclusief over sancties. De VS heeft Nederland en diverse andere Europese landen geïnformeerd over het Amerikaanse standpunt inzake Nord Stream 2 en over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding betrokken bedrijven. Hoewel de opvattingen over Nord Stream 2 binnen de EU uiteenlopen, zijn veel EU-lidstaten kritisch over de onevenredige impact van de huidige en mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Deze zorgen worden overgebracht aan de VS.
Is er diplomatiek contact met de VS geweest naar aanleiding van de uitspraken van de Amerikaanse ambassadeur? Zo nee, waarom niet en gaat dat dan nog wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageren andere Europese landen op deze uitspraken? Zijn ook in andere landen dergelijke maatregelen aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Biedt het door de Europese Unie opgerichte Special Purpose Vehicle (SPV) uitkomst voor Nederlandse bedrijven in deze casus?
Beantwoording van de mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen, zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen. Nederland blijft in bilateraal en EU-verband evenwel actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft de VS ook in andere landen en bedrijven mogelijke sancties aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke tegenacties kan Nederland ondernemen? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er in Europa samen opgetrokken om dergelijke sancties van de VS tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u reeds contact gehad met Shell, Boskalis en Van Oord over de praktische consequenties van dit dreigement?
Er is geregeld contact met Nederlandse bedrijven die geraakt kunnen worden door de sancties, inclusief bedrijven betrokken bij Nord Stream 2.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken «Het is een privaat project. Als Nederlandse bedrijven daarbij betrokken zijn, en ik weet dat dat zo is, dan zullen zij in contact moeten treden met de Amerikaanse regering en moeten kijken wat de consequenties voor hen zijn.»?2
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij Nord Stream 2 betrokken bedrijven en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is het van belang dat bedrijven ook zelf specifieke vragen en zorgen over sancties kenbaar maken bij de Amerikaanse overheid.
Laat de Nederlandse regering Nederlandse bedrijven in de kou staan? Draagt de Nederlandse regering geen verantwoordelijkheid om Nederlandse bedrijven te beschermen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Burgemeesters verbolgen over einde aan lintje voor brandweervrijwilligers’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht over het feit dat burgemeesters verbolgen zijn over het einde aan een Koninklijk lintje voor brandweervrijwilligers?1
Ja.
Wat vindt u van het besluit van de Kanselarij der Nederlandse Orden om vanaf 2020 géén koninklijke onderscheiding meer toe te kennen aan brandweervrijwilligers die zich 20 jaar hebben inzet voor een veiliger Nederland?
De Minister van BZK heeft vanuit de beleidsverantwoordelijkheid voor het decoratiestelsel ingestemd met de conclusie van het Kapittel voor de Civiele Orden dat het (semi-)automatisch decoreren op basis van langdurige (vrijwillige) dienst niet meer past in het huidige decoratiebeleid. Ik heb begrip voor dit besluit dat na overleg met mij als verantwoordelijke voor het stelsel van de Brandweerzorg is genomen. Er zijn diverse andere erkenningsmogelijkheden voor brandweervrijwilligers.
Is het bericht juist dat de Kanselarij der Nederlandse Orden dit besluit in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties en u heeft genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom in een tijd waarin het kabinet extra geld vrij maakt voor de versterking van de positie van vrijwilligers bij de brandweer en de politie, een dergelijk besluit is genomen? Zo ja, kunt u dit nader uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een Koninklijk lintje het minste is wat de Nederlandse staat als blijk van erkenning kan terugdoen voor de helden van de vrijwillige brandweer? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan de inzet van brandweervrijwilligers. De brandweerzorg is in grote mate van hen afhankelijk. Er zijn nog diverse andere erkenningsmogelijkheden voor langdurige dienst als brandweervrijwilliger.
Brandweer Nederland heeft eigen onderscheidingen waaronder één voor trouwe dienst. Brandweer Nederland heeft de afgelopen periode in overleg met de Kanselarij der Nederlandse Orden gekeken naar de mogelijkheden om het decoratiestelsel van de Brandweer verder te actualiseren en formeel te laten erkennen. Dit zal naar verwachting in de eerste helft van 2019 zijn afgerond. Het geactualiseerde decoratiestelsel van de Brandweer wordt hiermee ook verder in lijn gebracht met de decoratiestelsels van Politie en Defensie.
Daarnaast is er ook een vrijwilligersmedaille Openbare Orde en Veiligheid voor vrijwilligers die aaneensluitend over een periode van tien of meer jaren werkzaamheden hebben verricht als vrijwilliger. Dit geldt voor medewerkers van onder andere Politie, Brandweer, Ambulancedienst, Defensie en het Nederlandse Rode Kruis. Het bevoegd gezag dient hiervoor een verzoek in bij de Kanselarij.
Het blijft mogelijk om een brandweervrijwilliger te decoreren met een Koninklijke onderscheiding. Om hiervoor in aanmerking te komen moet sprake zijn van bijzondere persoonlijke verdiensten.
Heeft u tijdens de totstandkoming van dit besluit overleg gevoerd met de vertegenwoordiging van de vrijwillige brandweer? Zo ja, wat vinden zij van het besluit? Zo nee, waarom niet?
Het besluit is door de Kanselier der Nederlandse Orden besproken met Brandweer Nederland, de Raad van Brandweercommandanten en de Stichting Waardering en Erkenning Brandweer. Brandweer Nederland heeft daarop het initiatief genomen tot het actualiseren en laten erkennen van het huidige decoratiestelsel.
Bent u bereid in gesprek te treden met de Kanselarij der Nederlandse Orden om het besluit tot het stoppen met onderscheiden van leden van de vrijwilligere brandweer, te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Nee. Ik heb begrip voor dit besluit.
De nieuwe prijsverhoging voor tachograafkaarten |
|
Cem Laçin (SP), Jan de Graaf (CDA), Remco Dijkstra (VVD), Chris Stoffer (SGP), Gijs van Dijk (PvdA), Rutger Schonis (D66), Roy van Aalst (PVV), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het voorstel om het tarief voor tachograafkaarten opnieuw te verhogen?
Ja.
Hoe waardeert u het voorstel van de producent van tachograafkaarten, Kiwa, om het tarief voor tachograafkaarten in 2019 opnieuw te verhogen, met ruim 5%?1
Het tarief voor de huidige generatie tachograafkaarten is niet verhoogd en blijft op een bedrag van 95 euro per kaart. Voertuigen die vanaf 15 juni 2019 worden geregistreerd moeten voorzien zijn van de tweede generatie digitale tachograaf, de «smart» tachograaf. Daarbij behoren andere, zogenaamde tweede generatie tachograafkaarten. De invoering van deze tachograaf en de aanvullende eisen die, vanuit nieuwe Europese regelgeving, worden gesteld aan het uitgifteproces en de extra functionaliteiten die aan de tachograafkaart worden toegevoegd leiden tot hogere kosten. Daarom is dit tarief bepaald op een hoger bedrag van 100 euro.
Is de veronderstelling juist dat het tarief voor de Nederlandse tachograafkaart substantieel hoger ligt dan de tarieven in omliggende landen? Is de veronderstelling juist dat een tachograafkaart in Duitsland slechts € 40 kost?
Er is een onderscheid in verschillende typen tachograafkaarten, namelijk de bestuurderskaarten, bedrijfskaarten, werkplaatskaarten en controlekaarten. Nederland hanteert hierbij 1 uniform tarief. In het buitenland verschillen deze tarieven van kaart tot kaart en soms zelfs tussen provincies of deelstaten. Op dit moment wordt door een extern bureau een internationale benchmark naar de tarieven in de transportsector uitgevoerd, waarin de tarieven voor de bestuurderskaart en de bedrijfskaart in Nederland worden vergeleken met die in België, Duitsland (Noordrijn-Westfalen), Polen, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Hoe waardeert u het prijsverschil tussen Nederlandse tachograafkaarten en die in omliggende landen?
Een waardering over het prijsverschil met omliggende landen, zal onderdeel uitmaken van de reactie op de eerder genoemde benchmark bij vraag 3. In deze benchmark zal namelijk ook worden gekeken naar de totstandkoming van de tarieven.
Kunt u de uitkomsten van het benchmarkonderzoek naar de kostprijs en verkooptarieven van verschillende verkeer- en vervoervergunningen in verschillende landen naar de Kamer sturen?
Ik zal uw Kamer na afronding van het onderzoek informeren over de uitkomsten.
Kunt u een eerste indicatie geven van de verschillen met betrekking tot tachograafkaarten?
Ik wacht de resultaten van het benchmarkonderzoek af. Zie tevens antwoorden op vragen nrs. 3, 4 en 5.
Waarom is het nieuwe stelsel voor de Inspectie Leefomgeving en Transport- en Kiwa-tarieven voor verkeer en vervoer nog steeds niet definitief ingevoerd, in weerwil van de eerdere inschatting (bij de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat in 2017) dat het nieuwe stelsel per 1 juli 2018 in werking zou treden? Wanneer gaat dit gebeuren?
De laatste jaren is toegewerkt naar een wijziging van het tariefstelsel om het transparanter en eenvoudiger te maken. Dit betreft niet alleen wegvervoer, maar vergunningen voor de diverse modaliteiten (binnenvaart, bus, goederenvervoer, luchtvaart, spoor, taxi, visserij en koopvaardij). Het huidige stelsel werd ontwikkeld door de verschillende voorgangers van de ILT met veel verschillen tussen sectoren. De stelselherziening heeft consequenties voor de vele partijen en sectoren. Ik hecht hierbij aan een zorgvuldig proces en consulatie van alle belanghebbenden. De stelselherziening blijkt helaas complexer en daardoor langer te duren dan eerder voorzien. Ik hoop uw Kamer in de loop van dit jaar te informeren over het nieuwe tarievenstelsel.
Is de veronderstelling juist dat het nieuwe tarievenstelsel zal zorgen voor een sterke daling van het Kiwa-tarief voor tachograafkaarten in verband met het uitgangspunt dat de prijzen kostendekkend moeten zijn en dat geen kruissubsidiëring plaats mag vinden?
Voor de berekening van de tarieven na de stelselherziening is het interdepartementale rapport «Maat houden 2014» het uitgangspunt. Hierin staat opgenomen dat een tarief de werkelijke kosten niet mag overschrijden.
Bent u bereid, mede gelet op de aangenomen motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 000 XII, nr. 45), de prijsverhoging op te schorten zolang het nieuwe tarievenstelsel nog niet van kracht is geworden?
Nee, de tarieven voor de tachograafkaarten blijven op de vastgestelde prijs. Met de invoering van het nieuwe stelsel voor de door de Inspectie Leefomgeving en Transport- en Kiwa gehanteerde tarieven voor verkeer en vervoer wordt invulling gegeven aan de uitvoering van de motie Bisschop c.s. (Kamerstuk 34 000 XII, nr. 45).
Het bericht ‘Caribische eilanden kunnen grotere toestroom Venezolanen verwachten’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Achraf Bouali (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Caribische eilanden kunnen grotere toestroom Venezolanen verwachten»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat UNHCR verwacht dat het aantal Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen volgend jaar zal oplopen tot 220.000, terwijl u in uw brief2 aan de Kamer aangeeft geen aanwijzing te hebben voor een (aanstaande) grote migrantenstroom richting het Caribische deel van het Koninkrijk?
De schatting van UNHCR dat het aantal Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen zal toenemen van 146.900 in september 2018, tot 221.857 in december 2019, heeft betrekking op het gehele Caribisch gebied, waartoe UNCHR naast het Caribisch deel van het Koninkrijk ook onder andere Trinidad en Tobago, de Dominicaanse Republiek en Guyana rekent. De verwachte toename zal zich volgens UNCHR, op basis van recente migratiepatronen en individuele pull factoren, voornamelijk manifesteren in Guyana en op Trinidad & Tobago. Over een (mogelijke) verwachte toename van Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen op Aruba en Curaçao verschaft de UNHCR in het betreffende Regional Refugee and Migrant Response Plan for Refugees and Migrants from Venezuela geen cijfermatige gegevens.
Op basis van de betreffende schattingen van UNHCR, die betrekking hebben op het gehele Caribisch gebied, kan ik dus niet concluderen dat er aanwijzingen zijn voor een (aanstaande) grote migrantenstroom richting het Caribische deel van het Koninkrijk. De cijfers van de Kustwacht over het gehele jaar 2018 lieten zien dat in totaal 238 personen zijn onderschept. Het ging daarbij om 44 personen bij Aruba, 186 personen bij Curaçao en 8 personen bij Sint Maarten. Dit is een afname ten opzichte van 2017, toen de Kustwacht in totaal 326 personen onderschepte. Hierbij dient wel de kanttekening worden gemaakt dat in 2018 het reguliere verkeer tussen Venezuela en Aruba, Bonaire en Curaçao tot en met 7 april 2018 verstoord was als gevolg van de door de Venezolaanse regering eenzijdig opgeworpen grensblokkade. Overigens onderschepte de Kustwacht in 20193 tot dusverre in totaal 6 personen (allen bij Curaçao).
Klopt het dat de UNHCR-vertegenwoordiger op Curaçao is weggestuurd door de lokale autoriteiten? Wat is daarvoor de reden? Welke gevolgen heeft dit?
Nee. UNCHR heeft aangegeven dat het in maart 2018 uiteindelijk zelf besloot de betreffende vertegenwoordiger over te plaatsen naar Aruba. Navraag bij Curaçao en UNHCR leert dat er geen eenduidige lezing bestaat over de betreffende reden voor dit besluit. UNHCR is op dit moment niet formeel vertegenwoordigd op Curaçao en voert derhalve geen operationele werkzaamheden aldaar.
Hoeveel procent van de Venezolaanse asielzoekers en vluchtelingen wordt op dit moment opgevangen in omliggende landen en hoeveel worden opgevangen door Curaçao en Aruba?
Volgens cijfers van UNHCR zijn er sinds 2014 bijna vierhonderdduizend Venezolaanse asielzoekers in de Caribische regio. Meer dan tweehonderdduizend Venezolanen zochten afgelopen jaar asiel in onder andere Peru, de VS en Brazilië. UNCHR maakt hierbij wel de kanttekening dat veel landen in de regio speciale procedures hebben buiten de gebruikelijke asielregistratie. Zo worden er bijvoorbeeld tijdelijke verblijf- en werkvergunningen voor Venezolanen afgegeven. Het is niet bekend hoeveel procent van de Venezolanen wordt opgevangen in omliggende landen of op Curaçao en Aruba.
Hoe wordt de 5,1 miljoen euro die door het kabinet beschikbaar is gesteld voor regionale hulpverzoeken besteed? Hoe wordt gewaarborgd dat dit geld ook op de juiste manier en aan de juiste dingen wordt besteed? Is daar toezicht op?
De 5,1 miljoen euro die door het kabinet in 2018 ter beschikking is gesteld, wordt besteed via UNHCR (EUR 0,5 mln.), het Nederlandse Rode Kruis en de Internationale Federatie van het Rode Kruis (EUR 0,6 mln.) en IOM (EUR 4 mln.). Deze internationale organisaties hebben uitvoeringscapaciteit in de diverse landen in de regio rond Venezuela, hebben het overzicht van de hulpbehoeften in de diverse landen en zijn in staat om te bepalen waar de noden en hulpbehoeften het grootst zijn. Het gaat om professionele humanitaire organisaties, waarmee Nederland al lang samenwerkt. De organisaties rapporteren over hoe middelen besteed worden en hoe programma's worden uitgevoerd. Daarnaast nemen medewerkers van het Ministerie van Buitenlands Zaken deel aan missies van de betreffende organisaties.
Hoe staat het specifiek met de gelden die beschikbaar zijn gesteld door het kabinet als gevolg van een bijstandsverzoek van Curaçao voor vreemdelingendetentie? Hoe houdt Nederland er toezicht op dat deze vreemdelingendetentie voldoet aan de gestelde internationale normen en mensenrechtenstandaards?
Het Ministerie van Justitie van Curaçao werkt aan een actieplan om de verbouwing en inrichting van aanvullende detentiecapaciteit te realiseren. In december 2018 is het eerste onderdeel van dit actieplan – ontwikkeld met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf – door Curaçao met Nederland gedeeld, hetgeen toeziet op de verbouwing en verbetering van het mannenblok in de vreemdelingenbarakken van het SDKK. Deze werkzaamheden en verbeteringen zijn urgent, gelet op recente ontsnappingen uit de vreemdelingenbarakken. Mede op basis van de druk op de vreemdelingendetentie van Curaçao, een verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao en de betekenisvolle stappen die Curaçao met behulp van het Rijksvastgoedbedrijf heeft gezet, hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en ik in december 2018 besloten om 80 procent van de betreffende gelden naar Curaçao over te maken.
Met Curaçao is de afspraak gemaakt dat het medio februari het volledige actieplan dat toeziet op uitbreiding en verbouwing van de vreemdelingen-detentiecapaciteit op de lange termijn zal delen met Nederland. De Minister van Justitie van Curaçao heeft Nederland in december 2018 beloofd dat Curaçao bij de totstandkoming en de uitvoering van het betreffende actieplan recht zal doen aan de afspraak dat de locatie en het regime van de vreemdelingendetentie dienen te voldoen aan de internationale normen en dat de vreemdelingen toegang hebben tot juridische bijstand en (eventuele) medische zorg. Zodra het volledige actieplan is ontvangen, zullen Nederlandse experts – op verzoek van Curaçao – nagaan in hoeverre dit actieplan voldoende waarborgen bevat om te voldoen aan de gestelde internationale normen en mensenrechtenstandaarden.
Op welke gebieden geeft Nederland momenteel ondersteuning aan Curaçao? Welke ondersteuning geeft Nederland aan Aruba? Wordt er ook specifieke ondersteuning gegeven in de ontwikkeling en opbouw van een asielprocedure op Aruba en Curaçao? Hoe verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse experts en de autoriteiten op Curaçao en Aruba?
De ondersteuning aan Curaçao en Aruba is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni 2018 een werkbezoek gebracht aan Curaçao en Aruba, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus 2018 tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure van Curaçao.
In november 2018 heeft dit bezoek een vervolg gekregen toen Curaçaose experts een meerdaags bezoek hebben gebracht aan de Nederlandse betrokken diensten. In december hebben experts van Aruba een soortgelijk werkbezoek gebracht aan Nederland. De samenwerking tussen de Nederlandse experts en de autoriteiten van Curaçao en Aruba wordt als prettig en constructief ervaren.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van 14 september 2018 van de leden Groothuizen en Diertens, waarin u schrijft dat de artikel 3 EVRM-procedure op Curaçao mogelijk moet worden aangepast?3 Hoe staat het daarmee? Zijn de aanpassingen gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dit in de praktijk ook correct uitgevoerd? Hoe zit dit op Aruba?
De regering van Curaçao heeft de Nederlandse regering op 10 januari jl. op basis van artikel 36 Statuut (onderlinge hulp en bijstand) een aanvullend verzoek om ondersteuning gedaan.
In het ondersteuningsverzoek richt Curaçao zich onder meer op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM beschermingsprocedure, zodat deze in lijn is met de internationale verplichtingen. Het kabinet heeft toegezegd op een positieve en constructieve manier te bezien op welke wijze in alle redelijkheid tegemoet gekomen kan worden aan de verzoeken. In aanvulling op de wederzijdse werkbezoeken in 2018 wordt op dit moment door het Ministerie van Justitie en Veiligheid bezien op welke wijze het technische bijstandsverzoek nader kan worden ingevuld door onder andere het leveren van expertise om de bestaande procedures en de inrichting van versnelde procedures in Curaçao internationaal bestendig te maken. Aruba is partij bij het Vluchtelingenverdrag en heeft een asielprocedure ingericht. De Arubaanse Minister van Justitie heeft op 1 februari jl. een technisch bijstandsverzoek ingediend voor tijdelijke ondersteuning van de Arubaanse vreemdelingenketen middels opleidingen en training ten behoeve van het optimaliseren van de asielprocedure.
Welke rol speelt Nederland, gelet op artikel 43 van het Statuut, bij het waarborgen van het fundamentele mensenrecht op non-refoulement? Wat zou Nederland nog meer kunnen doen om te waarborgen dat fundamentele mensenrechten met betrekking tot asielzoekers en vluchtelingen worden nageleefd? Denkt u dat bij een (verdere) verslechtering van de situatie voor asielzoekers en vluchtelingen op Aruba en Curaçao in de toekomst een interventie noodzakelijk zal zijn? Hoe monitort u de situatie?
Het recht op non-refoulement is ingevolge de jurisprudentie van het Europees Hof onderdeel van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit is een verdrag dat geldt voor het gehele Koninkrijk, dus ook voor de Caribische landen. Uit artikel 43, eerste lid, van het Statuut volgt dat elk van de vier autonome landen van het Koninkrijk zelf zorg draagt voor de verwezenlijking van mensenrechtelijke verplichtingen. Het waarborgen van mensenrechten is op grond van artikel 43, tweede lid, een aangelegenheid van het gehele Koninkrijk. Bij de verwezenlijking van mensenrechten kan een land van het Koninkrijk de hulp inroepen van andere landen van het Koninkrijk. Deze stap is op 10 januari 2019 door Curaçao gezet, door een bijstandsverzoek aan Nederland te richten waarin het land ondersteuning vraagt op verschillende onderdelen van de vreemdelingenketen en bij de naleving van internationale verplichtingen. De respons op dit bijstandsverzoek wordt momenteel door het kabinet vormgegeven en biedt de gelegenheid om Curaçao te ondersteunen om het recht op non-refoulement op een adequate manier te beschermen.
Hoeveel asielaanvragen van Venezolanen zijn er in 2016, 2017 en 2018 in Nederland gedaan? Hoeveel daarvan hebben tot inwilliging geleid? Hoeveel zijn afgewezen? Hoeveel zijn nog in behandeling? Is het inwilligingspercentage vergelijkbaar met andere landen? Zo niet, hoe verklaart u dit?
Op basis van welke (landen)informatie wordt door de IND besloten over het al dan niet toekennen van asiel aan Venezolanen? Is deze informatie, naar uw oordeel, voldoende?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bekend met de rapporten van onder andere Amnesty International, het onafhankelijke panel van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), de Inter-Amerikaanse Commissie en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten over mensenrechtenschendingen in Venezuela. In deze rapporten wordt ook melding gemaakt over buitensporig geweld tegen demonstranten en arbitraire detentie. Nederland en de Europese Unie spreken Venezuela hier bilateraal en in multilaterale gremia op aan en roepen op om mensenrechten te respecteren.
Iedere asielaanvraag wordt individueel getoetst door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), daarbij wordt uitgegaan van het relaas van de persoon en gekeken of en zo ja, hoe dit leidt tot vervolging in de zin van het VN Vluchtelingenverdrag dan wel of er bij terugkeer een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM is. De IND maakt daarbij gebruik van een breed scala aan openbare bronnen, bijvoorbeeld de rapporten van het US Department of State, Foreign en Commonwealth Office van het Verenigd Koninkrijk, Immigration en Refugee Board van Canada en diverse rapporten van de VN en andere ngo’s, zoals Amnesty International en Human Rights Watch. Deze informatie is naar het oordeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid afdoende om de asielrelazen goed te kunnen beoordelen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft nog nooit een ambtsbericht over Venezuela opgesteld. Reden daarvoor is onder meer dat er goede, openbare en complete bronnen zijn die de situatie in Venezuela beschrijven waarmee de asielverzoeken goed afgehandeld kunnen worden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid vraagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een ambtsbericht als er in Nederland een hoog aantal asielaanvragen wordt ingediend van personen uit een bepaald land en in de asielaanvragen een bepaalde complexiteit of problemen worden gezien die niet afdoende beschreven zijn in andere openbare bronnen. Voor Venezuela speelt dit op dit moment niet.
Bent u bekend met de landeninformatie dat er in Venezuela op grote schaal mensen arbitrair worden gedetineerd, gemarteld en zelfs standrechtelijk worden geëxecuteerd vanwege hun politieke overtuiging en deelname aan protesten? Van wanneer dateert het laatste ambtsbericht over Venezuela? Deelt u de mening dat het goed zou zijn om een (geactualiseerd) ambtsbericht te laten opstellen gelet op de huidige situatie waarin het land verkeert?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er plannen om een landenrapport op te laten stellen door het European Asylum Support Office (EASO)? Zo nee, waarom niet? Op welke manier is er binnen Europa overleg over de situatie in Venezuela, de mensenrechtensituatie aldaar, en de mogelijk effecten op het aantal asielaanvragen in Europa?
Voor zover het Ministerie van Justitie en Veiligheid bekend heeft EASO vooralsnog geen plannen voor een rapport over Venezuela. In de afweging van EASO worden verschillende factoren meegewogen, waaronder beschikbare budget en prioritering voor het strategisch netwerk. Uit de instroomcijfers van het aantal Venezolaanse asielzoekers binnen de Europese landen blijkt dat het gaat om een beperkt aantal mensen in een beperkt aantal landen. De landen waar de instroom plaats vindt hebben niet aangegeven dat zij van EASO een landenrapport over de situatie of advies over de afdoening van de aanvragen nodig hebben. Daar komt mede bij dat de openbare informatie van diverse bronnen afdoende is voor de behandeling van de asielaanvragen.
De situatie in Venezuela, waaronder de mensenrechtensituatie, wordt met regelmaat besproken in verschillende EU-fora, waaronder de Raadswerkgroep voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en in de Raad Buitenlandse Zaken. Dit is terug te zien in de verschillende verklaringen die namens de EU uitgaan en in de EU-interventies tijdens de Mensenrechtenraad in Geneve.
Hoeveel Venezolanen zijn er in 2018 de toegang geweigerd (al dan niet als toerist) tot Nederland en teruggestuurd naar Venezuela, Aruba, Curaçao of andere landen, en waren hieronder kinderen? Worden Venezolanen bij aankomst in Nederland op dit moment geïnformeerd door de KMar en/of IND over hun rechten en de mogelijkheden om asiel aan te vragen? Zo ja, hoe beoordeelt u die praktijk en welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat mensen worden gefnuikt in hun recht om een asielaanvraag te doen?
In 2018 is aan afgerond 90 Venezolanen de toegang geweigerd waarvan minder dan 5 kinderen in de leeftijdscategorie tot en met 10 jaar.
In het kader van het grenscontroleproces controleert de Koninklijke Marechaussee (KMar) of een persoon de toegang kan worden verleend tot Nederland. Als een persoon in dit proces te kennen geeft asiel te willen aanvragen dan zal dit conform de reguliere asielprocedure worden afgehandeld.
Het bericht ‘Meer NS-treinen stranden op hsl’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer NS-treinen stranden op hsl»?1
Ja.
Is het bericht juist dat in oktober 48 treinen ongepland tot stilstand kwamen tijdens hun rit? Zo ja, kunt u de toename verklaren?
Het bericht dat in oktober 2018 48 treinen ongepland tot stilstand kwamen tijdens hun rit is juist. Ik betreur het dat de reiziger met deze toename van het aantal strandingen is geconfronteerd. Ik heb daarom bij NS aangedrongen op het achterhalen van de oorzaken en het nemen van maatregelen om het aantal strandingen weer snel te laten afnemen.
De recente toename van het aantal treinen dat ongepland tot stilstand komt is volgens NS grotendeels te wijten aan een fout in de noodzakelijke software-update die tussen mei en september 2018 is uitgevoerd. De software-update aan de locomotieven die ingezet worden op de HSL was noodzakelijk, omdat de vergunning van de oude softwareversie bijna verliep. De softwarefout leidde tot een synchronisatieprobleem tussen processoren in het beveiligingssysteem. In elke locomotief, zowel de voorste als achterste, kon afzonderlijk deze softwarefout optreden. Als dit zich voordoet komen de treinen vanwege de veiligheid automatisch tot stilstand.
In december 2018 en de eerste helft van januari 2019 heeft leverancier Bombardier samen met NS een nieuwe software-update uitgevoerd met als doel de softwarefout in de eerder uitgevoerde update te herstellen.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat door softwareproblemen in locomotieven het aantal gestrande treinen op de hogesnelheidslijn het afgelopen jaar is toegenomen? Waarom zijn deze problemen door goed testen niet voorkomen en waarom zijn de problemen sinds mei 2018 juist toegenomen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 bevatte de tussen mei en september uitgevoerde noodzakelijke software-update een fout waardoor treinen vanwege de veiligheid tot stilstand konden komen. Er is een uitgebreid protocol voor het testen van nieuwe software en het doorvoeren van software-updates, bij zowel de leverancier als de vervoerder. Dit protocol is ook door de leverancier en vervoerder gevolgd bij de uitvoering van de software-update. Ondanks deze activiteiten is de softwarefout helaas niet tijdens de testfase ontdekt.
Hoeveel procent van alle incidenten die in 2018 hebben plaatsgevonden zullen niet meer voorkomen door de software-update waarmee wordt beoogd strandingen met forse vertragingen of uitval van ritten te voorkomen?
NS verwacht dat door het herstellen van de softwarefout het aantal ongeplande strandingen zal afnemen, maar zekerheid kan nog niet worden gegeven. Dit omdat nog onvoldoende informatie beschikbaar is over de ontwikkeling van het aantal strandingen na de implementatie van de nieuwe software. Op mijn verzoek zal NS hier bovenop zitten. Ik zal uw Kamer dit voorjaar hierover nader informeren.
Dat laat onverlet dat er ook andere oorzaken van strandingen zijn dan de softwarefout. Voor strandingen die een andere oorzaak kennen, bijvoorbeeld spanningsovergangen, worden onder meer maatregelen voorbereid in het kader van het € 60 miljoenpakket waarover ik uw Kamer in de Voortgangsrapportage HSL-Zuid (september 2018) heb geïnformeerd2.
Wanneer is of wordt deze software-update uitgevoerd?
De software-update is in mei 2018 van start gegaan en is in september 2018 afgerond. De softwareleverancier heeft na het constateren van de fout gewerkt aan een nieuwe versie. De implementatie van deze nieuwe versie is van start gegaan in december 2018 en is in de eerste helft van januari 2019 afgerond.
Wat is de impact van al deze verstoringen op de gestelde kpi’s (kritische proces indicatoren) voor zowel NS als ProRail? Welke zijn dit, waarbij worden de streefwaarden nog wel gehaald en welke gestelde streefwaarden worden voor 2018 niet gehaald?
De verstoringen hebben naar verwachting een negatief effect op de prestatie-afspraken op de HSL. Het betreft de prestatie-indicatoren reizigerspunctualiteit HSL 5 minuten, zitplaatskans in de spits HSLen algemeen klantoordeel HSL.3 De definitieve prestatiecijfers voor 2018 zijn nog niet bekend. NS en ProRail informeren mij hierover volgens afspraak via de jaarverantwoordingen. Volgens NS en ProRail laten voorlopige cijfers zien dat de bodemwaarden van de prestatie-indicatoren op de HSL voor 2018 waarschijnlijk gehaald zijn. De streefwaarden voor deze prestatie-indicatoren gelden voor 2019 en zijn een ambitieniveau waar NS en ProRail naartoe werken. Ik verwacht van NS en ProRail dat zij zich blijven inspannen om de prestaties op de HSL te verbeteren.
Kunt u aangeven of de Eurostar die gebruik maakt van de hogesnelheidslijn ook met dezelfde problematiek kampt? Zo nee, waarom niet?
De Eurostar en Thalys treinen zijn van andere leveranciers en maken gebruik van een ander softwareprotocol en andere hardware. Daarom is dit specifieke probleem met de software volgens NS niet opgetreden bij deze treinen.
Kunt u aangeven of de Thalys die gebruik maakt van de hogesnelheidslijn ook met dezelfde problematiek kampt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat machinisten onder druk staan op dit traject, waardoor ze zich ziek melden?
Volgens NS is geen sprake van extra uitval van personeel op dit traject. NS begrijpt dat de softwareproblemen mogelijk tot onzekerheid hebben geleid op de werkvloer. Er wordt waar nodig dan ook extra begeleiding aan machinisten aangeboden.
Kunt u aangeven welke trainingen machinisten ontvangen voordat zij op dit traject mogen rijden en in hoeverre zij hierna nog ondersteund worden?
NS geeft aan dat machinisten voordat zij op de HSL mogen rijden, aanvullend op de basisopleiding voor machinisten (gemiddeld 42 weken), een specifieke opleiding met goed gevolg moeten doorlopen. Deze opleiding voor het rijden op de HSL duurt in totaal acht weken en bestaat uit verschillende opleidingsmodules, onder andere over het treinmaterieel, ERTMS en specifieke infrastructurele eigenschappen van de HSL, zoals spanningssluizen en tunnels. Daarnaast zijn diverse toetsmomenten en andere vormen van begeleiding ingericht.
Een van de effectieve maatregelen van NS en ProRail binnen het Verbeterprogramma HSL-Zuid is bijvoorbeeld een helpdesk in het Materieel Besturingscentrum van NS. Hierdoor kunnen machinisten tijdens een stranding of storing contact opnemen met de helpdesk, een ervaren monteur en/of machinist, die bijstand biedt om de trein weer startklaar te maken.
De nieuwe software die ingevoerd is voor de Traxx locomotieven vroeg om andere handelingen voor de machinist. Om dit proces te ondersteunen heeft er een specifieke aanvullende opleiding plaatsgevonden en is ondersteunend materiaal aangeboden.
Kunt u aangeven wat NS sinds het bekend worden van de problematiek ondernomen heeft om de problemen op te lossen? Wanneer denkt u dat de problemen achter de rug zijn?
NS heeft in samenwerking met de leverancier van de treinsoftware, Bombardier, en ketenpartners ProRail, DVIS4 en NMBS en ILT actie ondernomen zodra zij in mei 2018 merkte dat de prestaties naar aanleiding van de software-update achteruit gingen. Hiervoor is vervolgens een oplossing ontwikkeld, waarvoor de goedkeuring op 30 november 2018 is ontvangen van ILT. In de periode van december 2018 tot en met de eerste helft van januari 2019 is de aangepaste software-update geïnstalleerd. Zoals genoemd in antwoord 4 is het nog niet bekend wat het precieze effect daarvan is.
Hoe wordt voorkomen dat de problemen tot eind 2021 blijven voortduren, tegen de achtergrond dat vanaf eind 2021 de nieuwe treinen in gebruik worden genomen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik er bij NS op aangedrongen om maatregelen te nemen om het aantal strandingen weer snel af te laten nemen. De nieuwe intercitytreinen ICNG, die vanaf dienstregelingsjaar 2021 instromen, zorgen naar verwachting voor een verbetering van de prestaties, omdat deze speciaal voor de HSL zijn ontworpen. In algemene zin heb ik u in mijn brief van 27 september jl.5 geïnformeerd over het maatregelenpakket van € 60 miljoen om de prestaties op de HSL verder te verbeteren en de langetermijnvisie van NS en ProRail.
Cijfers van ProRail laten zien dat de reizigerspunctualiteit – het percentage treinreizen met minder dan vijf minuten vertraging – is gedaald van 88,5 in januari naar 80 in oktober; welke gevolgen hebben de cijfers van ProRail, die laten zien dat de reizigerspunctualiteit – het percentage treinreizen met minder dan vijf minuten vertraging – is gedaald van 88,5 in januari naar 80 in oktober, voor de kpi’s op de hogesnelheidslijn?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat duizenden mensen illegaal op een vakantiepark op de Veluwe wonen |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Duizenden bewoners vakantieparken illegaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de meeste mensen die op vakantieparken recreëren en verblijven zich gewoon aan de regels houden? Zo nee, waarom niet?
De meeste mensen die op vakantieparken recreëren zullen dit met goede intenties doen. Er zijn echter ook mensen die doelbewust de regels overtreden.
Deelt u de mening dat de Actie-agenda vakantieparken 2018–2020 niet de ruimte moet geven aan foute groepen om ondermijnende activiteiten op vakantieparken te ontplooien? Zo ja, op welke wijze gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard moeten groepen mensen die op wat voor manier dan ook ondermijnende activiteiten ondernemen aangepakt worden. De aanpak van criminelen en overlastgevers is een verantwoordelijkheid van de lokale driehoek, waar ook de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijke Informatie en Expertise Centrum (LIEC) een belangrijke rol bij spelen.
Met de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 zetten we ook in op een gezamenlijke aanpak van ondermijnende activiteiten op vakantieparken. Zo worden er pilots gestart om beter zicht te krijgen op de ondermijningsproblematiek op vakantieparken en worden de reeds opgedane ervaringen met bijvoorbeeld de toepassing van het monitoringsinstrument «ondermijning en handhaving» van het RIEC Zeeland West-Brabant en Oost-Brabant verder verspreid. Ook worden de mogelijkheden voor een landelijke voorziening voor een (digitale) nachtregistratie verkend.
Kunt u een kwantitatief overzicht naar de Kamer sturen van vakantieparken waar gewoon gerecreëerd en verbleven wordt, en vakantieparken waar volgens gemeentelijke regels te veel verbleven en illegaal gewoond wordt en ondermijnende activiteiten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Op landelijk niveau is geen kwantitatief overzicht beschikbaar van vakantieparken waar permanente bewoning plaatsvindt. Het CBS registreerde in 2018 1.536 huisjesterreinen en 2.801 kampeerterreinen. Hoe vakantieparken worden gebruikt wordt echter niet door hen geregistreerd. Ook een kwalitatief overzicht per park naar de mate van permanente bewoning en ondermijnende activiteiten die daar plaatsvinden is niet op landelijk niveau beschikbaar. De ervaring leert dat het ook voor lokale overheden lastig kan zijn om een volledig beeld te verkrijgen van de activiteiten die op parken plaatsvinden.
Zoals ik uw Kamer reeds schreef2, blijkt uit onderzoeken van ZKA Leisure Consultants dat ongeveer een derde van de vakantieparken in Nederland geen toeristisch toekomstperspectief heeft. Daardoor kan verhuur voor permanente bewoning een aantrekkelijk alternatief kan zijn. Verder blijkt uit onderzoek van ZKA Leisure Consultants dat op een kleine tien procent van de parken sprake zou zijn van ernstige en een verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek.
Kunt u een kwalitatief overzicht per vakantiepark naar de Kamer sturen waar volgens gemeentelijke regels te veel verbleven en illegaal gewoond wordt en ondermijnende activiteiten plaatsvinden, zoals u ook heeft gedaan in uw brief met Kamerstuknummer 32 847, nr. 462? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de oplossing voor vakantieparken waar te veel verbleven en illegaal gewoond wordt per gemeente verschilt? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De uiteindelijke aanpak voor vakantieparken is een lokale afweging en keuze, die per gemeente en per park kan verschillen. Ik verwacht dat partijen daar passend binnen het gebied en met oog voor de vereisten van een goede ruimtelijke ordening een weloverwogen keuze maken en zoeken naar integrale maatwerkoplossingen, per park en per bewoner.
Deelt u eveneens de mening dat tijdelijke huisvesting een belangrijke oplossing kan zijn voor het tekort aan woningen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Tijdelijke en flexibele huisvesting kan inderdaad een oplossing zijn voor het verlichten van de druk op de woningmarkt. Ik zie dat er steeds meer flexibele woonvormen worden gerealiseerd die speciaal bedoeld zijn voor mensen die snel, betaalbaar en vaak maar tijdelijk een woning nodig hebben. Deze ontwikkeling juich ik toe en stimuleer ik ook middels onderzoek, pilots en de ontwikkeling van instrumenten die op verschillende manieren behulpzaam voor gemeenten kunnen zijn.
Bent u gemeenten aan het ondersteunen om gemeentelijke regels en openbare orde op vakantieparken te handhaven? Zo nee, bent u bereid dat te doen, zoals u dat ook doet binnen het beleidskader voor woonwagenbewoners?
De taken op het gebied van ruimtelijke ordening en het woonbeleid behoren tot de verantwoordelijkheden van lokale overheden. De aanpak van vakantieparken is daarom een lokale afweging en keuze. Lokaal kan ook het beste zicht op de situatie op vakantieparken ontstaan. Uiteraard ondersteun ik gemeenten en provincies bij het maken van hun afwegingen.
Met de actie-agenda vakantieparken heeft de samenwerking en ondersteuning verder vorm gekregen. Zo ondersteun ik provincies en gemeenten onder meer door de ontwikkeling van een informatiefundament bij het verkrijgen van beter inzicht in aantal, aard en omvang van vakantieparken en de daar aanwezige problematiek. Daarnaast start ik in samenwerking met Platform31, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving een leerkring voor en met decentrale overheden over vakantieparken met daarin aandacht voor de vijf doelstellingen van de actie-agenda vakantieparken. De leerkring ondersteunt decentrale overheden onder meer bij het opstellen van een regionale/provinciale en integrale visie op vakantieparken en het maken van de vertaalslag hiervan naar de uitvoering. Verder wordt via een aantal pilots met (big) data-analyses meer inzicht verkregen in de ondermijningsproblematiek.
Het bericht ‘Fraudeverdachte verdient aan villa' en het bericht 'Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Fraudeverdachte verdient aan villa»1 en het bericht «Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude»?2 Wat is uw reactie hierop?
Ja, deze berichten zijn mij bekend. De verhuur van een in beslag genomen onroerende zaak is in beginsel toegestaan. Wel kent beslag een blokkerende werking vanaf de inschrijving in de openbare registers (het Kadaster). Als de onroerende zaak na de inschrijving van het beslag in de openbare registers wordt verhuurd, moet de beslaglegger zijn rechten kunnen blijven uitoefenen. De beslaglegger moet de onroerende zaak bijvoorbeeld vrij van huur executoriaal kunnen verkopen. De huurder kan dan een vordering instellen tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van de huurovereenkomst jegens de verhuurder. Overigens is op het beslag van onroerende zaken op Bonaire het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES van toepassing (zie de artikelen 726 jo. 505, lid3. De daarin opgenomen regeling stemt grotendeels overeen met de regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ik zie geen reden tot aanpassing van de regeling, omdat de beslaglegger geen hinder ondervindt van de verhuur.
Is het wettelijk toegestaan onroerend goed waar beslag op is gelegd te verhuren, zoals de heer Staal doet? Zo ja, op grond van welke wetgeving? Als het wettelijk is toegestaan, vindt u dat dan een wenselijke situatie? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of en hoe deze wetgeving aangepast kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u voorbeelden van andere situaties waarbij beslag is gelegd op onroerend goed en dit onroerend goed vervolgens wordt verhuurd aan andere partijen? Zo ja, welke voorbeelden zijn dit en bent u bereid om enkele voorbeelden naar de Kamer te sturen?
Een proces-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen wordt in de openbare registers ingeschreven en is daarom te raadplegen in deze registers. Dit geldt niet voor huurovereenkomsten. Hierdoor is niet te achterhalen welke beslagen onroerende goederen worden verhuurd.
Is in dit voorbeeld sprake van een woningonttrekking in de zin van de Huisvestingswet 2014?3 Zo nee, waarom niet?
Daarvan is geen sprake, aangezien op de BES-eilanden niet de Huisvestingswet 2014, maar de Wet volkshuisvesting ruimtelijke ordening en milieubeheer BES van toepassing is. De laatstgenoemde wet biedt de eilandsraad de mogelijkheid om in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte een huisvestingsverordening vast te stellen op grond waarvan het gebruik van bepaalde woonruimte aan vergunningsvereisten is gebonden. De eilandsraad heeft vooralsnog geen verordening vastgesteld.
Is het waar dat de villa op Bonaire van de heer Staal nog steeds te huur is op Qvillas?4 Heeft de heer Staal een vergunning om zijn villa te verhuren? Zo ja, kan deze vergunning worden ingetrokken door het openbaar lichaam Bonaire, en op grond waarvan?
Ik heb begrepen dat de betreffende villa inmiddels niet meer voor verhuur wordt aangeboden door Qvillas. Voor wat betreft uw vraag naar handhaving van een vergunning door het openbaar lichaam Bonaire merk ik, met verwijzing naar het antwoord op vraag 4, op dat voor verhuur geen vergunning is vereist. Handhaving is daarom ook niet aan de orde.
Is het openbaar lichaam Bonaire van plan om handhavend op te treden, en heeft het daarvoor voldoende bevoegdheden en capaciteiten? Zo nee, deelt u dan de opvatting dat dit een risico geeft op meer overtredingen van de Huisvestingswet 2014? Bent u in dat geval bereid om te onderzoeken of en hoe bevoegdheden en capaciteiten uitgebreid kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Initiatieven voor passend onderwijs |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de ZON-aanpak (Zorg en ONderwijs samen voor de klas), waarmee men een oplossing denkt te formuleren voor de haalbaarheid van passend onderwijs, het verminderen van onderpresteren en het besparen van kosten?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van de ZON-aanpak. Het bieden van passend onderwijs is een kwestie van maatwerk leveren en een domein-overstijgende benadering van onderwijs en zorg kan hieraan bijdragen.
Wat is uw mening over de essentie van de ZON-aanpak, namelijk de samenhang van vier principes: een kleine klas met maximaal 23 leerlingen, leerkracht en zorgprofessional samen in de klas, ouderparticipatie en verantwoording weer op scholen? Hoe staat u ten opzichte van deze principes?
Het is aan het bevoegd gezag of het de ZON-aanpak hanteert. Ik constateer dat veel scholen aandacht hebben voor deze principes in verschillende vormen.
Bent u bereid om ruimte te bieden aan scholen om te experimenteren met de ZON-aanpak? Bent u bereid hierin de ruimte te creëren om de claims achter deze aanpak, zoals onder meer het verminderen van de aanspraak op jeugdzorg en de afname van het aantal thuiszitters in de praktijk te testen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het staat het bevoegd gezag vrij om zelf de methode te hanteren die het prefereert, mits deze in lijn is met de huidige wet- en regelgeving. Het huidig juridisch onderwijskader, biedt ruimte om de principes van de ZON-aanpak te hanteren.
Zoals aangegeven in de onderwijs-zorgbrief2 werken Minister de Jonge en ik onderwijs-zorgarrangementen uit waarin wij bekijken of de huidige onderwijs- en zorgkaders genoeg ruimte en duidelijkheid bevatten voor het bieden van maatwerk aan kinderen met een sterke ondersteuningsbehoefte van onderwijs en/of zorg. Hiermee willen wij dit vraagstuk fundamenteel benaderen, in plaats van slechts meer experimenteerruime te bieden. Uw Kamer zal naar verwachting bij de Voortgangsrapportage Passend Onderwijs (juni 2019) op de hoogte worden gesteld van de vorderingen omtrent deze arrangementen.
Erkent u dat er ook kinderen zijn waarvoor (tijdelijk) een andere locatie dan school nodig is? Welke oplossing biedt u hierin zodat passend onderwijs voor ieder kind mogelijk is?
Er zijn diverse mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving om onderwijs op een andere locatie dan school te volgen. Zo kan er afgeweken worden van de voorgeschreven onderwijstijd middels de Variawet3 en is de reikwijdte van deze wet vanaf 01/08/2018 zelfs verbreed en vereenvoudigd. Ook omtrent onderwijs aan zieke leerlingen bestaat een breed scala aan mogelijkheden om onderwijs op een andere locatie te volgen, bijvoorbeeld in een ziekenhuis of psychiatrische inrichting. Leerlingen kunnen tevens in aanmerking komen om tijdelijk geplaatst te worden bij een Orthopedagogisch Didactisch Centrum (OPDC) indien hun ondersteuningsbehoefte daar om vraagt. Tevens kan een deel van het onderwijsprogramma op een andere locatie worden gevolgd dan school. Voor initiatieven (bijvoorbeeld een zorgboerderij) is het ook mogelijk om een nevenvestiging van een school te worden. Tot slot werk ik aan een wetsvoorstel om het mogelijk te maken tijdelijk onderwijs op een particuliere onderwijsinstelling te volgen indien er geen dekkend regionaal aanbod is. Of er hiernaast nog meer ruimte nodig is wordt meegenomen bij de uitwerking van de onderwijs-zorgarrangementen.
De essentie is te komen tot een passend aanbod dat kan bestaan uit een combinatie van onderwijs, ondersteuning, jeugdhulp en zorg. De ondersteuningsbehoefte van het kind staat hierbij altijd centraal. Het is van primair belang dat de ondersteuning van goede kwaliteit is en dat dit gewaarborgd kan worden.
Bent u bekend met nieuwe initiatieven van onderwijs-zorg combinaties, zoals Linawijs? Bent u bereid om voor deze en vergelijkbare initiatieven experimenteerruimte te bieden, inclusief de benodigde randvoorwaarden? Bent u bereid om het kwalitatieve onderzoek hiervan te ondersteunen?2
Ja, hier ben ik mee bekend. Samen met het Ministerie van VWS wordt een onderzoek uitgevoerd naar onder andere nut en noodzaak van de initiatieven en gaan wij bekijken of aanpassing van de onderwijs- en zorgkaders nodig zijn. Dit kwalitatieve onderzoek wordt momenteel aanbesteed en zal spoedig van start gaan en voor de zomer van 2019 zijn afgerond. De beleidsconclusies aangaande deze initiatieven nemen wij mee bij de uitwerking van de onderwijs-zorgarrangementen. Dan zullen de Minister van VWS en ik dus ook conclusies trekken over eventuele extra experimenteerruimte en de bijbehorende randvoorwaarden.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Passend onderwijs van 31 januari 2019 beantwoorden?
Nee, zie uitstelbrief5.
Het bericht ‘IND ontbreekt vaak in de rechtszaal bij zaken afgewezen asielzoekers’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «IND ontbreekt vaak in de rechtszaal bij zaken afgewezen asielzoekers»1?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Herkent u het signaal dat afgegeven wordt door de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak dat de IND in 75% van de zaken niet komt opdagen op de zitting? Zo ja, wat is uw verklaring hiervoor? Zo nee, hoe vaak is de IND volgens u afwezig bij zittingen? Hoe vaak leidt de afwezigheid van een procesvertegenwoordiger van de IND tot uitstel van de zaak?
Uit cijfers van de IND blijkt dat de IND vanaf april 2018 in circa 20% van de zaken niet aanwezig is geweest bij de zitting. In deze gevallen is een afweging gemaakt om niet ter zitting aanwezig te zijn en is een schriftelijk standpunt ingestuurd. Voor het plaatsvinden van een zitting is het niet noodzakelijk dat alle procespartijen aanwezig zijn. Het niet ter zitting aanwezig zijn van de IND leidt dan ook niet tot uitstel in een zaak.
Wat is de reden dat procesvertegenwoordigers van de IND bij zittingen afwezig zijn? Op welke wijze wordt gekozen welke zaken wel en welke zaken niet worden bijgewoond?
De IND heeft de rechtbanken eind maart 2018 laten weten dat zij vanwege het hoge werkaanbod in een gedeelte van de zaken volstaan met een schriftelijke reactie in plaats van aanwezig te zijn bij de zitting. In rechtszaken die vanwege de korte termijnen alleen mondeling worden behandeld zal de IND in beginsel altijd aanwezig zijn. Dit geldt ook voor zaken met een bijzonder belang zoals zaken die verband houden met de openbare orde of nationale veiligheid en zaken die worden behandeld door de meervoudige kamer.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als de IND een grote rol speelt bij het veroorzaken van vertragingen in asielzaken door afwezigheid tijdens zittingen, en dat dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen teneinde dit probleem op te lossen? Op welke termijn verwacht u resultaat van dergelijke maatregelen?
Er is geen sprake van automatische vertraging van de beroepszaak door de afwezigheid van de IND. Een zitting zal ook zonder aanwezigheid van de IND doorgang vinden. Als de IND afwezig is bij een zitting dan zal de rechter in eerste instantie bezien of hij door middel van alle in het dossier aanwezige stukken, waaronder de schriftelijke reactie van de IND, voldoende geïnformeerd is om over de zaak te beslissen. Als dat niet het geval is dan kan er een korte extra termijn gemoeid zijn met het beantwoorden van schriftelijke vragen die ter zitting zijn gerezen en die bij afwezigheid van de IND niet beantwoord konden worden. Doorgaans wordt daar enkele dagen voor gegeven. Ook in zaken waarin de IND wel verschijnt komt het echter voor dat er schriftelijke vragen worden gesteld.
Bent u van mening dat het afwezig zijn van de IND tegenstrijdig is met uw inzet de wachttijden bij de IND juist terug te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom lukt het nu niet goed de wachttijden terug te brengen, terwijl de instroom in voorgaande jaren hoger was?
In 2018 was er een hogere en andere samenstelling van de asielinstroom dan vooraf was geprognotiseerd. Veel meer asielverzoeken dan verwacht zijn bijvoorbeeld terecht gekomen in de verlengde procedure omdat ze complex zijn. Dat maakt dat de IND voor de uitdaging staat hierin mee te bewegen. Om die reden heeft de IND, zoals ik uw kamer eerder heb gemeld, extra personeel aangetrokken.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Groothuizen (D66) over de wachttijden bij de IND waarin u schreef dat de strategische personeelsplanning van het IND wordt aangepast teneinde de instroom en werklast beter op te vangen? Hoe staat het met de door u genoemde strategische personeelsplanning? Wanneer verwacht u hiervan resultaat? Bent u bereid in de wijziging van deze personeelsplanning ook aandacht te besteden aan de problematiek rondom de afwezigheid van de IND bij de zittingen?
Begin 2018 is door de IND in het Meerjarenperspectief IND 2018 – 2022 (MJP) de stip op de horizon geschetst voor de (door)ontwikkeling naar een toekomstbestendige IND. Uit dit MJP volgen verschillende ontwikkeltrajecten met de daaruit voortvloeiende personele gevolgen. Momenteel vinden onderzoeken plaats naar hoeveel van welke functies wanneer in de tijd (nieuw) zullen ontstaan, veranderen of vervallen als gevolg van informatiegestuurd werken en E-dienstverlening. Ook is er in 2018 een nieuw tijdschrijfonderzoek gehouden. Met de uitkomsten van deze onderzoeken zal de IND in de loop van 2019 de strategische personeelsplanning nader vorm geven.
Daarnaast heeft de IND, zoals ik reeds eerder aan uw kamer heb bericht, in de afgelopen periode reeds actie ondernomen om extra personeel aan te nemen om ervoor te zorgen dat de aanvragen om een verblijfsvergunning tijdig behandeld worden. Ook is de IND inmiddels een wervingstraject gestart, dat erop gericht is om eind 2019 weer voldoende procesvertegenwoordigers te hebben geworven, opgeleid en ingewerkt om bij alle zittingen te kunnen zijn.
Hoe staat het met het aantrekken van nieuw personeel bij de IND? Bij hoeveel van de 198 fte vacatures die openstaan, is het tot nu toe gelukt deze in te vullen? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een nieuwe medewerker volwaardig kan meedraaien in het werkproces? Krijgen nieuw aan te trekken medewerkers een vast dienstverband? Zo nee, waarom niet? Bent u van oordeel dat een dienstverband bij de IND voldoende aantrekkelijk is voor goed gekwalificeerde mensen in vergelijking met andere werkgevers? Zo nee, welke knelpunten ziet u en wat gaat u eraan doen om deze op te lossen?
De IND heeft het merendeel van de vacatures die recent openstonden kunnen vervullen. De 198 vacatures waarvan eerder sprake was zijn inmiddels allemaal vervuld. Het is in het algemeen afhankelijk van de aard van de vacature (niveau, intern of extern, de duur van aangeboden contract, vast of tijdelijk, et cetera) hoe lang een vacature openstaat. De IND loopt hierbij vooralsnog niet tegen specifieke problemen aan, alle vacatures worden binnen redelijke termijnen vervuld. Echter, met het aantrekken van nieuw personeel is tijd gemoeid, niet alleen als het om het werven gaat maar ook als het gaat om opleiden en inwerken. Afhankelijk van de werksoort kan hier 6 tot 18 maanden mee gemoeid zijn voordat medewerkers volledig en zelfstandig inzetbaar zijn.
Gelet op de investering die het vraagt om medewerkers in te werken hecht de IND er dan ook aan om medewerkers voor langere tijd aan zich te binden. De IND vindt het belangrijk om een goede werkgever te zijn en goed personeel aan zich te binden. De IND heeft daarom in 2016 en in de afgelopen maanden ook veel gedetacheerden in vaste dienst genomen.
Ik ben van mening dat een betrekking bij de IND voldoende aantrekkelijk is voor goed gekwalificeerde mensen. De veranderende arbeidsmarkt maakt het natuurlijk wel uitdagend om snel goed gekwalificeerd personeel te vinden en ook het verloop hoger is dan enige jaren geleden gelet op de mogelijkheden die er momenteel op de arbeidsmarkt zijn voor goed opgeleid personeel. Dat is geen uniek probleem voor de IND maar speelt bij meerdere organisaties zowel binnen het Rijk als daarbuiten.
Het rapport 'Financiële problemen 2018' |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het NIBUD-rapport «Financiële problemen 2018»?1
Het NIBUD-rapport «Financiële problemen 2018» is een relevante informatiebron voor het Ministerie van SZW. Sinds 2005 onderzoekt het NIBUD één keer per drie jaar hoe Nederlanders met hun geld omgaan. Soortgelijke onderzoeken heeft het Nibud uitgebracht in 2005, 2009, 2012 en 2015.
Herkent u het beeld in het rapport waarin wordt gesteld dat te weinig mensen met betalingsproblemen gebruik maken van schuldhulpverlening? Hoe past dit in de brede schuldenaanpak?
Het rapport laat belangrijke ontwikkelingen zien: Enerzijds neemt het aantal mensen dat moeilijk rond kan komen af. Anderzijds wordt de problematiek ernstiger en is er een groep mensen met ernstige betalingsproblemen die niet bij de hulpverlening in beeld is. Het feit dat minder huishoudens problemen ondervinden met rondkomen is een positieve ontwikkeling: Huishoudens staan minder rood en er wordt minder geleend. De toenemende ernst van de problematiek en het feit dat mensen hun weg naar de hulpverlening niet kunnen vinden, vind ik zorgelijk en blijft een punt van aandacht. Het rapport benadrukt het belang van de Brede Schuldenaanpak (Kamerstuk 24 515 nr. 31). Het kabinet geeft in de Brede Schuldenaanpak voorrang aan het voorkomen dat betalingsachterstanden ontstaan, oplopen en resulteren in problematische schulden.
Heeft u inzicht in de redenen waarom mensen met (ernstige) betalingsproblemen geen schuldhulpverlening krijgen? Zo ja, wat zijn de redenen? Zo nee, bent u bereid deze redenen te onderzoeken en met de Kamer te delen?
Het NIBUD concludeert dat een groot deel van de mensen die geen gebruik maken van hulpverlening denkt dat de problemen niet zo ernstig zijn dat zij professionele hulp nodig hebben. Het NIBUD adviseert daarom mensen meer bewust te maken en als zij zelf niet aankloppen de hulp naar hen te brengen. Dit bevestigt eerdere inzichten en sluit aan bij de Brede Schuldenaanpak.
Lector Schulden en Incasso stelt in reactie op het NIBUD-rapport dat de schuldhulpverlening niet altijd toegankelijk is2, herkent u dit beeld?
Het door u aangehaalde artikel meldt dat de schuldhulpverlening niet altijd even toegankelijk is, maar ook dat heel veel gemeenten het wel goed doen. Dit beeld sluit aan bij het recente onderzoek van de Nationale ombudsman «Een open deur: Het vervolg» (zie ook de beantwoording van Kamervragen over dit onderzoek, TK2018–2019 Aanhangsel van de Handelingen 240). Ik vind dat iedereen met (dreigende) problematische schulden toegang moet hebben tot hulp. Elke gemeenteraad moet op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening minimaal eens per vier jaar een beleidsplan vaststellen voor de integrale schuldhulpverlening. In dit plan moet onder andere staan hoe voorkomen wordt dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen en hoe de kwaliteit van de schuldhulpverlening wordt geborgd. De brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening is daar een onmisbaar onderdeel van.
Ik zie dat gemeenten investeren in de professionalisering en de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Het Interbestuurlijk Programma en de extra middelen die het kabinet ter beschikking heeft gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, helpen daarbij. Bij de uitwerking van de nadere afspraken met gemeenten in het kader van het Interbestuurlijk Programma zijn verbetering van de toegang tot de schuldhulpverlening en vroegsignalering twee van de thema’s. Ik ondersteun gemeenten met de goed lopende en breed gedragen programma’s Schouders Eronder en Vakkundig aan het Werk.
Heeft u inzicht welke drempels mensen met schulden ervaren bij het krijgen van schuldhulpverlening? Zo ja, welke drempels zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de resultaten met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt in het huidige schuldhulpverleningsbeleid ingezet op het wegnemen van deze drempels?
Zie antwoord vraag 4.
Herkent u het geschetste beeld in het NIBUD-rapport waarin ook de conclusie wordt getrokken dat 40% van de mensen die het hardste schuldhulpverlening nodig hebben (ernstige betalingsproblemen), zich er niet bewust van zijn dat ze schuldhulpverlening nodig hebben3?
Dat een deel van de mensen met problematische schulden zich niet bewust is dat zij hulp nodig hebben, heeft meer oorzaken. Het onderzoek van het NIBUD dat aanleiding is voor deze Kamervragen geeft een verklaring: Life events zoals scheiding, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid kunnen leiden tot het in een korte tijd ontstaan van financiële problemen. Gemeenten kunnen hier in hun voorlichting en in het organiseren van de toegang tot schuldhulpverlening op inspelen. Ook de budgetvoorlichting door het NIBUD levert een belangrijke bijdrage aan bewustwording, reden voor het Ministerie van SZW om het NIBUD te subsidiëren.
Uit eerder onderzoek van NIBUD blijkt dat veel Nederlanders moeite hebben met de financiële administratie. Ze hebben geen overzicht omdat rekeningen op verschillende manieren binnenkomen.4 Het is daarnaast van groot belang dat het taboe op het hebben van schulden wordt doorbroken. Schulden kunnen iedereen overkomen en tijdige hulp kan een hoop ellende voorkomen. Ik wil mensen die financiële problemen hebben dan ook op het hart drukken om hulp te vragen. De actielijnen en bijbehorende maatregelen uit de Brede schuldenaanpak spelen in op deze inzichten. Een voorbeeld is het platform Wijzer in geldzaken.5 Hierin bundelen partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid, onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen. Wijzer in geldzaken gebruikt (gedrags)wetenschappelijke inzichten en focust op specifieke levensgebeurtenissen en bijbehorende doelgroepen.
Heeft u inzicht in de redenen waarom deze mensen zich niet bewust zijn van het feit dat ze schuldhulpverlening nodig hebben? Zo ja, wat zijn de redenen? Zo nee, bent u bereid deze redenen te onderzoeken en de resultaten met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt in het huidige schuldhulpverleningsbeleid ingezet om mensen bewust te maken van het feit dat ze schuldhulpverlening nodig hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Een andere conclusie van het NIBUD is dat er winst te behalen is bij het vroegsignalering, herkent u dit beeld en wat gaat u hiermee doen?
Door de versterkte inzet op vroegsignalering wil het kabinet problematische schulden tegengaan en het onnodig ophogen van schulden voorkomen. De conclusie van het NIBUD dat winst te behalen valt met vroegsignalering sluit aan bij de Brede Schuldenaanpak. Om meer inzicht in succesvolle aanpakken te krijgen en welke randvoorwaarden daarvoor nodig zijn, voeren steeds meer gemeenten pilots vroegsignalering uit. Vaak en met succes gebruikte gebeurtenissen of momenten voor vroegsignalering van schulden zijn betalingsachterstanden op huur, zorgverzekering, energie en drinkwater. De schuldeisers hebben met de deelnemende gemeenten afspraken gemaakt over het uitwisselen van contactgegevens van de burgers met betalingsachterstanden waarmee de gemeenten proactief hulp aanbieden. Het kabinet bereidt een wijziging voor van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening om ten behoeve van vroegsignalering gegevensuitwisseling te faciliteren en tegelijkertijd naleving van de nieuwe Europese privacyregels te waarborgen (Kamerstuk 24 515, nr. 456).
Heeft u inzicht in de redenen waarom er nog weinig gebruik wordt gemaakt van vroegsignalering? Zo ja, wat zijn de redenen? Zo nee, bent u bereid deze redenen te onderzoeken en de resultaten met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zijn volgens u gebeurtenissen of momenten waarbij vroegsignalering plaats kan vinden? Door wie kan volgens u vroegsignalering plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze wordt in het huidige schuldhulpverleningsbeleid ingezet op vroegsignalering?
Zie antwoord vraag 10.
Het NIBUD heeft becijfert welke leeftijds- en inkomenscategorieën ernstige betalingsproblemen hebben4, staan deze getallen ook in verhouding tot de cijfers bij de schuldhulpverlening?
Voor zover mij bekend zijn er geen statistieken beschikbaar om deze vraag te beantwoorden. Het lijkt wel waarschijnlijk dat burgers die schuldhulpverlening krijgen een afspiegeling zijn van de leeftijds- en inkomenscategorieën van mensen met betalingsachterstanden.
Ik heb u eind 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 24 515, nr. 456) over het vooronderzoek dat momenteel met het CBS loopt voor een onderzoeksmethode waarbij op basis van registerdata een representatief beeld gegeven kan worden van de omvang en de achtergrondkenmerken van de schuldenproblematiek in Nederland. Het doel is ontwikkelingen in de tijd op betrouwbare wijze in beeld te brengen door periodiek onderzoek.
Hoe ziet u de balans tussen de verantwoordelijkheid die mensen zelf hebben om hulp te zoeken en de mogelijkheid die gemeenten, werkgevers en andere organisaties hebben om mensen met (ernstige) betalingsproblemen te wijzen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening?
De balans wordt vooral bepaald door het grondrecht van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en door de bereidheid om hulp te accepteren. De toenemende digitalisering maakt het steeds makkelijker burgers met betalingsachterstanden te vinden en gegevens tussen schuldeisers en gemeenten uit te wisselen. De bescherming van de privacy vereist echter dat de uitwisseling van persoonsgegevens minimaal is en noodzakelijk voor schuldhulpverlening. Een belangrijke notie is ook dat hulp alleen kan werken als mensen die accepteren. De timing van het hulpaanbod is van belang. Om de juiste balans te vinden is evaluatie van verschillende aanpakken belangrijk. In 2017 heeft de Inspectie SZW vroegsignalering van schulden door gemeenten onderzocht (Kamerstuk 24 515 nr. 384). Recent zijn op initiatief van de NVVK goede ervaringen gebundeld in de geactualiseerde Leidraad Vroegsignalering van schulden.7
Het bericht dat zorg in kleine woonvormen ouderen niet altijd goed geregeld is |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat zorg in kleine woonvormen ouderen niet altijd goed geregeld is?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de conclusie van Verenso dat personeel dat werkzaam is bij nieuwe zorgaanbieders vaak te weinig kennis heeft van medische problemen van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is onwenselijk wanneer de kwaliteit van zorg in kleine woonvormen voor ouderen onvoldoende is. Zorgaanbieders dienen te voldoen aan de kwaliteitswetgeving. Een zorgaanbieder die goede zorg biedt, zorgt ervoor dat er tijdig, doelmatig en deskundig in de zorg- en ondersteuningsbehoeften van de cliënt wordt voorzien. Sinds 2015 bezoekt de IGJ nieuwe zorgaanbieders in de ouderenzorg binnen vier tot zes maanden na de start van de zorgverlening om in de praktijk te toetsen of de kwaliteit van de zorg op orde is.
Ook het feit dat niet alle nieuwe zorgaanbieders zich melden op de website www.meldennieuwezorgaanbieders.nl van het CIBG vind ik onwenselijk. Op dit moment is er sprake van een vrijwillige melding. Met het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) komt er een meldplicht voor alle nieuwe zorgaanbieders onder de reikwijdte van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De Wlz-uitvoerders en zorgverzekeraars willen meewerken aan het verbinden van de meldplicht als voorwaarde voor de afgifte van een AGB-code. Dit betekent «niet gemeld, geen geld» en geeft een stevige financiële prikkel voor nieuwe zorgaanbieders om aan de meldplicht te voldoen. Het CIBG en Vektis zorgen samen voor de koppeling die na inwerkingtreding van de Wtza gebruikt kan worden.
In huidige praktijk komen nieuwe zorgaanbieders niet altijd vroegtijdig in beeld bij de IGJ. Zij zijn niet altijd goed op de hoogte van alle voorwaarden voor goede zorg. Daardoor voldoen zij bij een eerste bezoek van de IGJ ook niet aan alle voorwaarden voor goede zorg. De meldplicht in de Wtza heeft als doel om nieuwe zorgaanbieders meer volledig en eerder dan nu bij de IGJ in beeld te hebben. De meldplicht heeft ook als doel nieuwe zorgaanbieders voor de aanvang van de zorgverlening bewust te maken van de voorwaarden voor goede zorg en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Ten behoeve van dit tweede doel staat sinds kort op de site www.meldennieuwezorgaanbieders.nl een checklist die de nieuwe zorgaanbieder helpt in wat hij allemaal op orde moet hebben.
Naast een meldplicht voor alle nieuwe zorgaanbieders is in de Wtza opgenomen dat alle instellingen, die met meer dan tien zorgverleners zorg of een andere dienst als omschreven bij of krachtens de Wlz of Zvw (doen) verlenen, dienen te beschikken over een Wtza-vergunning. In tegenstelling tot de WTZi, vallen ook pgb-gefinancierde aanbieders onder de Wtza en zijn aan de Wtza-vergunning bestaande randvoorwaarden voor goede zorg uit de Wkkgz verbonden. Daarmee worden deze (pgb-gefinancierde) instellingen extra bewust gemaakt van de voorwaarden voor goede zorg en kan de vergunning worden ingetrokken als niet wordt voldaan aan de aan de vergunning verbonden randvoorwaarden voor goede zorg.
Deze maatregelen dragen eraan bij dat nieuwe zorgaanbieders tijdig in beeld zijn bij de IGJ en dat nieuwe zorgaanbieders al voor de start van de zorg op de hoogte zijn van de (kwaliteits)eisen waaraan moet worden voldaan. Dit draagt bij aan goede en veilige zorg.
Wat vindt u van de conclusie dat specialisten ouderengeneeskunde bij nieuwe zorgaanbieders vaak te laat worden ingezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de conclusie dat bij nieuwe zorgaanbieders niet altijd genoeg activiteiten en hulpmiddelen beschikbaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de constatering van de inspectie dat niet alle nieuwe zorgaanbieders zich aanmelden op de website van het CIBG? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
De brancheverenging van kleine wooninitiatieven Spot, stelt dat het van groot belang is dat de medische zorg in kleinschalige woonzorginstellingen goed geregeld is en dat deze instellingen goede afspraken maken met huisartsen en andere zorgverleners; bent u het met deze stelling eens? Kun u dit toelichten?
Ja, ik onderschrijf deze stelling. Ik wil daarbij benadrukken dat het maken van goede afspraken met huisartsen en zorgverleners door kleinschalige woonvoorzieningen niet vrijblijvend is. Het kwaliteitskader verpleeghuiszorg geldt ook voor alle kleinschalige woonvoorzieningen in de ouderenzorg. Deze woonvoorzieningen moeten dus aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Het kwaliteitskader verpleeghuiszorg is helder over de eisen waaraan verantwoorde medische zorg in de zorgorganisaties moet voldoen. Voor de artsenfunctie geldt de eis dat er op iedere locatie 24/7 een arts bereikbaar en oproepbaar is, evenals dat 24/7 een specialist ouderengeneeskunde beschikbaar is indien de zorgvraag dit vereist. Uiteraard moet een dergelijke instelling ook over voldoende expertise over de eigen doelgroep beschikken. Het kwaliteitskader verpleeghuiszorg benadrukt dat cliënten in (kleinschalige) woonvoorzieningen in de ouderenzorg recht hebben op algemene medische zorg en specialistische zorg, zoals de psychogeriatrische expertise. Dit kwaliteitskader geldt voor alle kleinschalige woonvoorzieningen in de ouderenzorg, onafhankelijk of er sprake is van pgb-financiering of dat de zorg in natura wordt ingekocht. Alle zorgaanbieders die onder het kader verpleeghuiszorg vallen zijn ervoor verantwoordelijk dat zij 24/7 kunnen voorzien in (specifieke) expertise aan alle complexe zorgvragen die cliënten hebben.
Uw Kamer heeft eind november verzocht om een brief over medische zorg in kleinschalige woonvoorzieningen. Volledigheidshalve verwijs ik ook naar deze brief.2
Het bericht dat de visa van 11 onderzoekers van CICIG door Guatemala zijn ingetrokken |
|
Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Guatemala 72 uur geeft aan de 11 hoofdonderzoekers van de internationale commissie tegen straffeloosheid in Guatemala (CICIG) om het land te verlaten?1
Het bericht dat Guatemala 72 uur heeft gegeven aan de 11 functionarissen van de internationale commissie tegen straffeloosheid in Guatemala (CICIG) om het land te verlaten is zeer zorgelijk. De reden die de Guatemalteekse regering hiervoor heeft aangegeven is dat een aantal functionarissen terrorist zou zijn, tegen wie in hun thuisland onderzoeken zouden lopen. Hiervoor is echter geen enkel bewijs gegeven.
In aanvulling op bovengenoemd bericht kwam op 8 januari jl. de aankondiging van de Guatemalteekse regering om unilateraal het akkoord met CICIG op te zeggen. De klachten van de Guatemalteekse overheid zijn dat CICIG de publieke veiligheid, bestuurbaarheid en soevereiniteit van Guatemala zouden aantasten, en dat CICIG selectief en partijdig is in haar handelen. Ook wordt de VN verweten niet in dialoog te zijn gegaan over deze klachten. Hoewel het Constitutioneel Hof de regering heeft opgedragen haar besluit inzake de stopzetting van CICIG op te schorten, heeft de regering hier geen gevolg aan gegeven. Deze ontwikkelingen dragen bij aan een verdere verslechtering van het politieke en institutionele klimaat in het land.
De internationale gemeenschap heeft het opzeggen van het CICIG-akkoord door de Guatemalteekse regering scherp veroordeeld. De SGVN heeft onmiddellijk in een verklaring aangegeven het besluit te verwerpen en het akkoord tussen de VN en Guatemala als geldig te beschouwen tot aan het einde van het mandaat in september 2019. De Nederlandse ambassadeur te Costa Rica (mede geaccrediteerd in Guatemala) heeft zich publiekelijk daarbij aangesloten, en tevens de Nederlandse zorgen geuit over het besluit en het belang van CICIG voor de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie en straffeloosheid benadrukt. Gelet op de Nederlandse zorgen heeft Nederland de kwestie in EU-verband mede geagendeerd en op 11 januari jl. heeft de EU een verklaring uitgebracht waarin zij steun uitspreekt voor het goede werk dat CICIG heeft verricht, de SGVN steunt in zijn pleidooi dat het agentschap zijn mandaat moet volbrengen en tevens Guatemala oproept de rechtstaat te versterken en de onafhankelijkheid van het Constitutioneel Hof te respecteren. In een verklaring van de groep van grote donoren (G13) werd het belang van de grondwettelijke orde, rechtsstaat en scheiding der machten benadrukt, Nederland heeft zich bij deze verklaring gevoegd.
Waarom zijn de visa en diplomatieke onschendbaarheid ingetrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze actie van de Guatemalteekse regering een directe schending is van het akkoord tussen de regering en de VN waarmee CICIG werd opgericht, en daarmee ook in strijd is met de Grondwet, en mogelijk de veiligheid van personeel van CICIG in gevaar brengt?
Deze actie is inderdaad een schending van het akkoord tussen de regering en de VN waarmee CICIG werd opgericht. De diplomatieke immuniteit van de CICIG-medewerkers vloeit voort uit dit akkoord en slechts het hoofd van CICIG heeft het recht de diplomatieke immuniteit in te trekken. Het Constitutioneel Hof van Guatemala oordeelde in reactie op het intrekken van de visa dat alle CICIG-functionarissen het recht op toegang tot en vrijheid van beweging in Guatemala hebben als gevolg van het akkoord tussen de VN en Guatemala.
Door de eenzijdige opzegging van het akkoord met de VN door Guatemala op 8 januari jl. is het CICIG-kantoor inmiddels ontruimd en hebben alle internationale CICIG-medewerkers en ook een deel van het lokale personeel Guatemala verlaten.
Hoe kan CICIG haar uitstekende werk blijven doen als onderzoekers niet langer Guatemala in kunnen?
Wegens het opzeggen van het akkoord met de VN door de Guatemalteekse regering kan CICIG momenteel niet meer haar mandaat uitvoeren, dat nog van kracht is tot september 2019. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
De eerdere beslissing eind augustus 2018 om het mandaat van CICIG niet te verlengen, is een soeverein besluit van de Guatemalteekse overheid. In reactie op dit besluit sprak de EU op 2 september 2018 via een verklaring steun uit voor het werk van CICIG. Nederland blijft een voorstander van het werk van CICIG in de strijd tegen straffeloosheid en zou graag hervatting van CICIG, inclusief een verlenging van het huidige mandaat na september 2019, zien.
Klopt het dat de getroffen hoofdonderzoekers van CICIG een sleutelrol spelen in het onderzoek en de berechting van «high impact cases», ondermeer tegen de voormalige president en vicepresident als ook de huidige president en enkele van zijn familieleden? Bent u het ermee eens dat deze actie cruciale processen in de strijd tegen corruptie en straffeloosheid ernstig ondermijnt en daarnaast de onafhankelijkheid van de rechtstaat in Guatemala verder in gevaar brengt? Wilt u nu alvast uw steun uitspreken voor het verlengen van het mandaat van CICIG dat in september 2019 afloopt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de toenemende aanvallen van de Guatemalteekse regering op voormalig hoofdaanklaagster Thelma Aldana – die nauw samenwerkte met CICIG – inclusief beschuldigingen van corruptie en oproepen aan het Openbaar Ministerie om haar strafrechtelijk te vervolgen? Hoe waarschijnlijk acht u dat deze aanvallen eveneens tot doel hebben de strijd tegen de straffeloosheid verder te verzwakken, onder andere door haar kandidatuur en deelname aan de aanstaande verkiezingen in 2020 onmogelijk te maken? Bent u bereid deze lastercampagne en bedreigingen aan het adres van Thelma Aldana te veroordelen en ervoor te pleiten dat haar recht om aan de verkiezingen mee te doen niet geschonden wordt?
Nederland vindt vrije en eerlijke verkiezingen in Guatemala van groot belang. Alle kandidaten moeten eerlijk mee kunnen dingen om het presidentschap. Nederland steunt het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD), dat zich inzet voor versterking van de democratie in Guatemala. Het NIMD ondersteunt alle partijen in aanloop naar de verkiezingen. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen zal het kabinet er in EU raadskader op aandringen de situatie nauwgezet te blijven volgen, zeker in aanloop naar de verkiezingen.
Bent u bereid om het intrekken van de visa en verlies van immuniteit van de CICIG-onderzoekers onomwonden te veroordelen en er bij de Guatemalteekse regering op aan te dringen dat deze beslissing per direct wordt teruggedraaid? Zo ja, wanneer gaat u dit doen gezien de urgentie van de zaak en het feit dat elke dag telt? Zo nee, waarom niet?
Het opzeggen van het akkoord met de VN is door de EU door middel van een verklaring veroordeeld op 11 januari jl. De boodschap over het belang van het werk van CICIG en een goed functionerende rechtsstaat wordt door Nederland consistent uitgedragen in contacten met de Guatemalteekse regering, bijvoorbeeld in een gesprek met de Guatemalteekse ambassadeur op 17 januari. Zie ook het antwoord op de vragen 1 en 2.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat ook de Europese Unie deze actie veroordeelt en aandringt op het intrekken van dit besluit, zodat de onderzoekers in Guatemala hun werk kunnen blijven doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De EU-missie EUCAP in Niger |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de vierde aflevering van Sahara «Terug naar Agadez»?1
De reportage laat zien hoe complex de situatie in Niger is. Dat maakt een effectieve aanpak van irreguliere migratie uiterst ingewikkeld, maar niet minder urgent. Vanwege die complexiteit is het van belang dat Niger en de ondersteunende partijen, zoals de EU en Nederland, een geïntegreerde aanpak volgen, waarin aandacht is voor economische alternatieven (in het bijzonder voor jongeren), informatiecampagnes, grensbeheer, facilitering van terugkeer, naleving van de Nigerijnse verplichtingen op het gebied van terugkeer en de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel. Het kabinet waardeert de inzet van de Nigerijnse overheid om irreguliere migratie aan te pakken en constateert een aanzienlijke afname van de irreguliere migratiestroom via Niger. Ik heb deze vraagstukken ook besproken met de autoriteiten van Niger tijdens mijn bezoek eind oktober 2018.
Hoeveel geld is er via EUCAP (European Conference on Antennas and Propagation) in totaal naar Niger gegaan? Hoeveel Nederlands geld is daarbij gemoeid? Waar was dit geld voor bedoeld?
De EU besteedde in de periode 2017–2018 in totaal 31 miljoen euro aan EUCAP Sahel Niger (EU Capacity Building Mission). Civiele EU-missies worden vanuit de EU-begroting gefinancierd. Civiele EU-missies worden vanuit de EU-begroting gefinancierd. Het Nederlandse aandeel in de EU begroting is circa 5% op grond van de BNI-sleutel (bruto nationaal inkomen). EUCAP Sahel Niger traint en adviseert de Nigerijnse veiligheidsactoren, waaronder de nationale politie, zodat zij effectiever kunnen optreden tegen grensoverschrijdende criminaliteit, terrorisme en irreguliere migratie. Ook ondersteunt de missie de Nigerijnse overheid bij de herziening van de Nigerijnse wetgeving inzake irreguliere migratie en de daarmee gepaard gaande georganiseerde misdaad. Daarnaast verzamelt en deelt de missie informatie over migratieroutes met andere internationale actoren, onder meer met EUBAM Libië2.
Om grensbeheer te versterken ondersteunt EUCAP Sahel Niger de Nigerijnse autoriteiten bij de oprichting en operationalisering van Nigerijnse mobiele grensteams. Nederland levert hieraan gezamenlijk met Duitsland, en via EUCAP Sahel Niger, een financiële bijdrage. Nederland is voornemens om vier miljoen euro bij te dragen voor een periode van drie jaar (2018–2020). Duitsland zal zes miljoen euro bijdragen. De steun voor de oprichting en de operationalisering van de mobiele grensteams wordt geleverd op verzoek van de Nigerijnse autoriteiten. In totaal zijn vier van dergelijke teams voorzien. Een eerste team is operationeel in Maradi in het zuiden van Niger met Amerikaanse financiering. Het tweede team wordt door Nederland en Duitsland gefinancierd en zal gestationeerd worden in Birni n’Konni nabij de grens met Nigeria.
Op welke manier is het geld verdeeld onder de mensensmokkelaars en wat is er gebeurd met de ingediende aanvragen voor alternatief werk?
Zoals hierboven reeds vermeld, richt de bijdrage van EUCAP Sahel Niger zich op capaciteitsversterking van de Nigerijnse veiligheidsactoren om de eigen veiligheid op legitieme wijze te kunnen waarborgen. Daarnaast heeft de EU meerdere projecten ontwikkeld om bij te dragen aan economische ontwikkeling in Niger. Het project waar in de aflevering «Terug naar Agadez» naar wordt verwezen betreft het «Plan d'Actions à Impact Economique Rapide à Agadez» (PAIERA). PAIERA werd in 2017 gelanceerd door de EU en wordt lokaal uitgevoerd door de Nigerijnse Hoge Autoriteit voor Vredesconsolidatie (HACP). Het hoofddoel van dit project is om economische alternatieven voor de nu verboden smokkelactiviteiten te ondersteunen via een «Conversion Plan». Het programma biedt een startkapitaal aan mensen die voorheen betrokken waren bij smokkelactiviteiten om daarmee voortaan eigen economische initiatieven te ontplooien.
De EU ving het project voor een «Conversion Plan» aan met een pilotfase; in deze fase ontving de HACP 2.335 subsidieverzoeken. Gemeentelijke comités bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende belanghebbenden hebben de initiatieven beoordeeld. Van de 2.335 aanvragen kwamen 981 in aanmerking voor financiering. Het beschikbare budget voor de pilotfase maakte het mogelijk om daarvan 287 initiatieven te financieren. Voor de overige 694 was in deze fase nog geen financiering beschikbaar. Na een evaluatie van deze proef werd in november 2018 een tweede programmafase door de EU goedgekeurd. Deze tweede fase zal ondersteuning bieden aan de 694 verzoeken die momenteel op de wachtlijst staan.
Hoe wordt erop toegezien dat dit geld eerlijk wordt verdeeld, zodat de ontvangers daarvan daadwerkelijk met hun plannen voor alternatief werk aan de slag kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het juist dat van de zesduizend gegadigden, slechts iets meer dan tweehonderd Nigerezen een project toebedeeld kregen? Op welke manier wordt alsnog gerealiseerd dat de rechthebbenden financiering krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de onthulling in de uitzending dat er nog steeds mensen door Niger gesmokkeld worden en dat de politie hierbij omgekocht kan zijn? Op welke manier wordt aandacht besteed aan corruptie bij de politie?
Door de geografische ligging van Niger is het land al eeuwenlang een belangrijke spil in de migratieroutes door de Sahara. Migratie in de regio is onderdeel van de sociaaleconomische structuur en samenleving. Gezien het uitgestrekte en moeilijk toegankelijke karakter van veel delen van het land, is het lastig om de irreguliere migratiestromen geheel te stoppen. Wel kunnen irreguliere migratiestromen worden teruggedrongen en kunnen mensenhandel en mensensmokkel worden aangepakt. Dat heb ik ook aangekaart in mijn gesprekken in Niger eind oktober 2018. De internationale gemeenschap ondersteunt de Nigerijnse overheid bij deze aanpak. Corruptiebestrijding en capaciteitsversterking van centrale en decentrale Nigerijnse autoriteiten behoort tot deze internationale ondersteuning. EUCAP Sahel Niger levert een bijdrage aan de capaciteitsopbouw van de Nigerijnse veiligheidssector, waaronder de nationale politie, met aandacht voor goed bestuur. Dit draagt mede bij aan het tegengaan van corruptie.
Hoeveel mensen reisden twee jaar geleden illegaal door Niger en hoeveel zijn dat er nu?
Exacte cijfers over het aantal personen dat op irreguliere wijze naar, vanuit of via Niger reist zijn niet bekend. Daarentegen geven de schattingen van het IOM Displacement Tracking Matrix wel een beeld van de migratiebewegingen op de belangrijkste grensovergangen. Het totale aantal migranten dat geschat wordt naar, vanuit en via Niger te reizen in 2016 was 445.121. In 2018 is dat gedaald naar 219.021. Het overgrote deel van deze migratiestroom betreft reguliere economische migratie en seizoensmigratie in de regio. Vanwege het lidmaatschap van Niger van ECOWAS (Economic Community of West African States) is er sprake van vrij verkeer van personen in de regio voor burgers van de ECOWAS-lidstaten. Volgens de Nigerijnse Minister van Binnenlandse Zaken zijn er in 2016 2.653 irreguliere migranten tegengehouden en is dat aantal in 2017 gestegen naar 6.159 irreguliere migranten.
Op welke manier gaat u de in de uitzending geconstateerde misstanden herstellen?
Onderdeel van de geïntegreerde aanpak van irreguliere migratie is het investeren in grondoorzaken van armoede en instabiliteit. De EU ondersteunt daarom verschillende projecten in de regio die zich richten op de aanpak van grondoorzaken, de bestrijding van mensensmokkel, het bieden van economische alternatieven, levensreddende humanitaire hulp en vrijwillige terugkeer. In EU-verband blijft Nederland aandringen op een snelle en effectieve implementatie van deze projecten.
De EU evalueert de ontplooide programma’s en trekt daaruit lessen voor toekomstige programma’s. De Nigerijnse Hoge Autoriteit voor Vredesconsolidatie (HACP) zal met behulp van onafhankelijke consultants een eindbeoordeling uitvoeren van het in de beantwoording van vraag 3, 4 en 5 besproken vervolgproject. De HACP en de EU zullen op basis van de conclusies en aanbevelingen uit die evaluatie besluiten welke mogelijke acties ter opvolging moeten worden uitgevoerd.
Het bericht dat Nederland investeringen in gentherapie misloopt |
|
Jessica van Eijs (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland loopt investeringen voor gentherapie mis»? Wat is uw waardering van dit bericht?1
Ja. Het bericht verdient een aantal kanttekeningen die ik bij de beantwoording van de verdere vragen zal plaatsen.
Klopt het dat Nederland voor gentherapie een extra milieuprocedure kent? Klopt het dat Nederland daarmee de keuze maakt om de Europese regels voor gentherapie strenger te interpreteren dan andere lidstaten? Klopt het dat een Nederlandse patiënt die in het buitenland een gentherapie behandeling heeft gehad een importvergunning nodig heeft om Nederland binnen te komen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nederland kent voor gentherapie geen extra milieuprocedure en maakt evenmin voor gentherapie de keuze om Europese regels voor gentherapie strenger te interpreteren dan andere lidstaten. Ter toelichting dient het volgende.
Er bestaat al geruime tijd discussie in de Europese Unie of gentherapie met ggo’s bij mensen valt onder richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) of onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu. Beide richtlijnen vereisen een risicobeoordeling die aan de vergunning of toelating van genoemde handelingen vooraf dient te gaan.
In Nederland is bij de behandeling van de uitvoeringsregelgeving vastgesteld dat gentherapie valt onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu. Een en ander is bepaald in het Besluit ggo 2013 Milieubeheer2 en de Regeling ggo 2013 Milieubeheer3.
Er zijn ook landen die gentherapie met ggo’s bij mensen behandelen onder richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s. Hierbij wordt er van uitgegaan dat dat door toepassing van inperkingmaatregelen altijd voorkomen wordt dat ggo’s in het milieu terecht komen en niet buiten het inperkingsgebied (het laboratorium, ruimte in ziekenhuis) kunnen geraken. Zo hoeft onder dit beginsel bij een vergunningaanvraag niet alleen minder informatie te worden aangeleverd, maar vindt daarbij ook een andersoortige risicobeoordeling plaats.
Omdat het in Nederland doorgaans onwenselijk en onmogelijk is om met gentherapie behandelde patiënten tegen hun wil in een ziekenhuis afgezonderd te houden, kan verspreiding in het milieu van ggo’s met bijvoorbeeld de urine niet altijd worden voorkomen. Er moet daarom bij de milieurisicobeoordeling van worden uitgegaan dat ggo’s in het milieu terecht kunnen komen.
Het beoordelingsregime van richtlijn 2001/18 is hier specifiek op ingericht.
Het is onjuist dat een Nederlandse patiënt die in het buitenland een gentherapie behandeling heeft gehad een importvergunning nodig heeft om Nederland binnen te komen.
De Europese Unie kent een vrij verkeer van personen, zodat een behandeling in een andere EU-lidstaat op geen enkele wijze een belemmering vormt voor een Nederlandse patiënt om Nederland weer binnen te komen.
Indien een Nederlandse patiënt buiten de Europese Unie een gentherapie behandeling ondergaat heeft de patiënt evenmin een importgunning nodig om Nederland weer binnen te komen. Immers, een importvergunning voor marktintroductie of introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) geldt niet voor mensen die met gentherapeutica zijn behandeld. Van de definitie van ggo zijn immers menselijke wezens uitgezonderd.
Hoeveel langer duurt de aanvraagprocedure voor gentherapie in Nederland in vergelijking met andere Europese lidstaten? Klopt het dat gentherapie met vertraging in Nederland wordt geïntroduceerd in vergelijking met andere Europese lidstaten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, zijn er landen in Europa die gentherapie met ggo’s bij mensen behandelen onder richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s en andere landen behandelen het onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu.
De vergunningverlening ingevolge richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu behelst een andersoortige procedure dan richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s, die zowel meldingen/kennisgevingen als vergunningen kent. Richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu kent geen kennisgevingen maar uitsluitend vergunningen. Vanwege de fundamentele verschillen tussen beide regimes, zowel op het gebied van beoordelingsmethoden, informatievereisten, als procedurevormen, alsook gelet op het feit dat er verschillen tussen lidstaten bestaan in de wijze waarop zij de genoemde richtlijnen hebben geïmplementeerd in hun nationale regelgeving, is niet exact aan te geven tot welke verschillen dit leidt in proceduretermijnen.
Voor de overige aspecten – beoordelingsmethoden, informatievereisten en procedure-instrumenten (meldingen/kennisgevingen of vergunningen) – verschillen de beide richtlijnen eveneens van elkaar.
De procedure voor vergunningverlening voor gentherapietoepassingen wordt in Nederland uitgevoerd overeenkomstig de Europees voorgeschreven procedures voor de doelbewuste introductie van ggo’s in het milieu.
Deze Europese procedures voor de doelbewuste introductie van ggo’s in het milieu zijn een op een in het Besluit ggo 2013 Milieubeheer geïmplementeerd.
Er is derhalve geen sprake van enige nationale kop, noch van een strengere of minder strenge beoordeling in vergelijking met andere Europese lidstaten die onder dit regime opereren.
Bent u bereid te onderzoeken hoe u de Nederlandse procedure efficiënter kunt inrichten door onnodige knelpunten weg te nemen en de Kamer hierover te berichten?
De gestelde vraag veronderstelt dat de Nederlandse procedures voor vergunningverlening onnodige knelpunten bevatten die weggenomen kunnen worden.
Reeds in 2015 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat onderzoek laten uitvoeren naar knelpunten in de regelgeving.
In 2016 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in samenwerking met het veld de eerste fase van een project uitgevoerd en afgerond om die knelpunten op te lossen. Het project heeft 34 knelpunten in de uitvoeringspraktijk van de regelgeving voor ggo’s opgelost door intensieve en succesvolle samenwerking tussen alle betrokkenen (stakeholders, vergunningaanvragers, vergunningverlener, toezichthouder en beleid).
De administratieve lasten zijn verminderd, de uitvoeringspraktijk is gestroomlijnd en de veiligheid is gewaarborgd. In 2018 is de tweede fase van dit project uitgevoerd en eveneens succesvol afgerond. Daarbij zijn nog eens 24 knelpunten opgelost waarna gezamenlijk is vastgesteld dat er op dit moment geen verdere onnodige knelpunten bestaan in de Nederlandse regelgeving en de vergunningsprocedures.
Wel zijn er knelpunten in de Europese regelgeving te constateren. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gesteld, bestaan er twee Europese richtlijnen voor verschillende regimes; ingeperkt gebruik en doelbewuste introductie in het milieu. Er bestaat al geruime tijd discussie in de Europese Unie of gentherapie met ggo’s bij mensen valt onder richtlijn 2009/41 voor het ingeperkt gebruik van ggo’s of onder richtlijn 2001/18 voor de introductie van ggo’s in het milieu.
Daarom wordt – zoals het artikel in het FD stelt – gentherapie niet in alle Europese landen op een zelfde wijze behandeld.
Vanaf begin 2017 tot medio 2018 zijn de Europese Commissie en lidstaten met elkaar in gesprek geweest over het verbeteren van de uitvoering van de Europese regels over klinische proeven waarbij genetische modificatie wordt gebruikt (gentherapie). Nederland heeft dit initiatief van de Europese Commissie aangegrepen om een grondige herziening van zowel de Europese regelgeving als de uitvoeringspraktijk in de EU te bepleiten, zodat ook bij klinische proeven wordt gekomen tot een enkele, gecombineerde beoordeling van de klinische proef op Europees niveau. Dat zou de onnodige lasten voor bedrijven en instellingen aanzienlijk reduceren. Om dat mogelijk te maken en ook om te komen tot harmonisatie van het toepasselijke regime voor gentherapie, heeft de Europese Commissie erkend dat dit nuttig en nodig is om belemmeringen te verminderen, maar tegelijkertijd heeft de Europese Commissie aangegeven dat het wijzigen van de ggo-richtlijnen niet bespreekbaar is.
Het kabinet is daarover teleurgesteld omdat daardoor de verschillen tussen lidstaten en de procedurele belemmeringen in de Europese regelgeving onvoldoende kunnen worden weggenomen. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat Nederland op niet aflatende wijze bij de Europese Commissie blijft aandringen op Europese harmonisatie ter verdere verkleining van de verschillen in «level playing field» tussen de verschillende Europese lidstaten.
Om tegemoet te komen aan de wens tot reductie van administratieve lasten voor gentherapie, is in 2015 gewijzigde nationale regelgeving in werking getreden die voor medische en veterinaire toepassingen een verdere lastenverlichting bewerkstelligt. Bij de bespreking van die regelgeving in de Tweede Kamer is bovendien een evaluatie ervan toegezegd die op dit moment wordt uitgevoerd en waarvan de resultaten in de tweede helft van 2019, voorzien van een beleidsstandpunt, aan u zullen worden toegezonden door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Aanpassing van het reisadvies voor Marokko na de gruwelijke moord op twee Scandinavische toeristen |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat twee Scandinavische toeristen tijdens hun vakantie in Marokko om het leven zijn gebracht?1
Ja, onder meer de Deense regering heeft de moord op een Deense en een Noorse toeriste in Marokko bekend gemaakt.
Kunt u bevestigen dat de twee omgebrachte toeristen, jonge vrouwen in de bloei van hun leven, het slachtoffer zijn geworden van een zeer wrede islamitische terreurdaad?2
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het reisadvies voor Marokko sinds 16 april 2018 «ongewijzigd»? Kunt u aangeven hoeveel IS-strijders in 2018 uit Syrië en Irak naar Marokko zijn teruggekeerd?
Het Nederlandse reisadvies voor Marokko is op 21 december 2018 aangepast. Het is niet bekend hoeveel IS-strijders in 2018 uit Syrië en Irak naar Marokko zijn teruggekeerd.
Tussen 16 april 2018 en 17 december 2018 was er geen aanleiding het reisadvies te wijzigen. Naar aanleiding van de moord die waarschijnlijk plaatsvond op of rond 17 december 2018 is op 21 december het reisadvies geactualiseerd en maakt het melding van het feit dat twee buitenlandse toeristen met geweld om het leven zijn gebracht en dat de Marokkaanse autoriteiten waarschuwen voor een verhoogde dreiging van terroristische aanslagen. De belangrijkste steden hebben vanwege die dreiging de classificatie geel, wat betekent dat er veiligheidsrisico’s zijn.
Kunt u bevestigen dat de twee vrouwen zijn omgebracht in een gebied dat door het ministerie aangemerkt wordt als een gebied waar «geen bijzondere veiligheidsrisico’s» gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om het reisadvies voor Marokko zo spoedig mogelijk aan te scherpen om Nederlanders zodoende te waarschuwen voor de islamterreur in Marokko?
Zie antwoord vraag 3.
Houtstook als grootste bron van kankerverwekkende stoffen (PAK’s) in het oppervlaktewater |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de Basisdocumentatie probleemstoffen Kaderrichtlijn Water (KRW) die recent door Deltares en Ecofide is gepubliceerd, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Rijkswaterstaat?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat houtstook in kachels en open haarden de grootste bron is voor kankerverwekkende stoffen (PAK’s) in oppervlaktewater?
Houtstook in kachels en open haarden is een bron voor neerslag van PAK’s vanuit de atmosfeer.3 Dit heeft direct en indirect zijn weerslag op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Ik heb kennisgenomen van de maatregelenanalyse in het rapport. Ik zet mij in voor het terugdringen van emissies door houtstook en het beperken van gezondheidseffecten als gevolg van houtstook.
Zoals aangegeven in mijn reactie op de brief van het Platform Houtrook en Gezondheid,4 heb ik al een aantal aanbevelingen overgenomen om gemeenten handvatten te bieden om schadelijke uitstoot door particuliere houtstook te beperken:
Verder heb ik in mijn brief van 15 januari 2019 aangekondigd dat de emissie-eisen van de Ecodesign-richtlijn versneld zullen worden ingevoerd en per 1 januari 2020 in zullen gaan.5 Verdere maatregelen die kunnen worden getroffen door het Rijk en door gemeenten zullen worden opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.
Vanuit de Europese Unie is er geen beleid om houtstook terug te dringen.
Heeft u kennisgenomen van de maatregelenanalyse in het rapport2, die stelt dat het terugdringen van houtstook door huishoudens de hoogste prioriteit moet krijgen om de uitstoot van het schadelijke PAK Benzo(k)fluoranteen tegen te gaan en dat de uitvoering hiervan bij de nationale overheid en de Europese Unie ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze bevinding zich tegenover de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) om houtstook te bevorderen? Kunt u uiteenzetten hoezeer de gesubsidieerde pelletkachels en biomassaketels bijdragen aan de uitstoot van PAK’s, zowel in de lucht als in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van Deltares stelt dat er een correlatie bestaat tussen de emissies van PAK’s in de lucht en de verontreiniging met deze stof van oppervlaktewater. De ISDE wordt momenteel geëvalueerd. Hierbij zal worden gekeken in hoeverre het stimuleren van kleinschalige installaties voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa een negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit. Op basis van deze evaluatie zal de afweging worden gemaakt of het wenselijk is om de subsidie voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa na afloop van de huidige regeling (2020) voort te zetten.
Hoe verhoudt deze bevinding zich tegenover de investeringen vanuit de subsidie Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) om op grote schaal hout bij te stoken in kolencentrales?
Kolencentrales hebben een goede rookgasreiniging. Als gevolg daarvan is de bijdrage van de energiesector aan de emissies van PAKs6 naar de lucht minder dan 0,5%. Het is niet te verwachten dat de uitstoot van PAKs door energiecentrales significant zal toe- of afnemen als biomassa grootschalig zou worden bijgestookt ter vervanging van huidige fossiele bronnen.
Verduurzaming van de warmtevraag en het reduceren van de aardgasvraag zijn op dit moment belangrijke onderdelen in het klimaatbeleid. Daarom is de productie van hernieuwbare warmte uit biomassa binnen de SDE+ regeling noodzakelijk. Het is sinds het najaar van 2017 niet meer mogelijk om nieuwe aanvragen in te dienen voor de categorie bij- en meestook van biomassa in een kolencentrale in de SDE+.
Om in aanmerking te komen voor de SDE+ moet worden voldaan aan de nationale regelgeving voor emissie-eisen voor luchtkwaliteit. In de loop van dit jaar zal onderzoek plaatsvinden naar de vraag in hoeverre de emissie-eisen van biomassastookinstallaties die in werking zijn in deze regelgeving kunnen worden aangescherpt.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zal er bij de lopende evaluatie van de ISDE een keus worden gemaakt over de inzet van de ISDE voor kleinschalige installaties voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa.
Kunt u uiteenzetten hoezeer de gesubsidieerde houtstook in kolencentrales bijdraagt aan de uitstoot van PAK’s, zowel in de lucht als in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om gehoor te geven aan de bevindingen van Deltares en houtstook terug te dringen? Zo ja, bent u bereid om houtstook te schrappen uit de SDE- en ISDE-subsidie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De artikel 7-procedure |
|
Kees Verhoeven (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat andere lidstaten de start van de artikel 7-procedure traineren?1
Ja.
Deelt u onze mening dat, mede gezien de recente ontwikkelingen rondom het sluiten van de Central European University in Boedapest, het instellen van een nieuwe wet waarmee de Minister van Justitie direct rechters kan aanstellen voor overheidskwesties en protesten tegen een nieuwe «slavenwet» van Orban2, het van groot belang is dat de Raad de artikel 7-procedure uitvoert? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de mening dat de Raad verder vervolg dient te geven aan de resolutie waarmee het Europees parlement (EP) de artikel 7-procedure initieerde. De zorgen rondom de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de academische vrijheid in Hongarije maken onderdeel uit van het met redenen omklede voorstel waarmee het EP de artikel 7-procedure op 12 september jl. inleidde. De zgn. «slavenwet» maakt geen onderdeel uit van het betreffende voorstel, en is derhalve formeel geen onderwerp van de artikel 7-procedure in de Raad.
Kunt u toelichten waarom het mogelijk is dat na een besluit van het Europees parlement, waarin met tweederde meerderheid is ingestemd over het starten van een artikel 7-procedure jegens Hongarije, verschillende lidstaten dit proces traineren? Bent u van mening dat de gehele Raad de artikel 7-procedure naar aanleiding van de stemming over het rapport Sargentini moet voortzetten met een hoorzitting met Hongarije? Zo nee, waarom niet?
Na aanname van de bovengenoemde resolutie van het EP is het aan de Raad om hieraan verder vervolg te geven met als eerste stap het horen van de betrokken lidstaat. Artikel 7(1) VEU geeft hiervoor geen precieze tijdslijn of deadline. Om te komen tot een eerste hoorzitting, dient het Voorzitterschap een procedurevoorstel aan de Raad te doen, dat vervolgens op een meerderheid van de lidstaten zal moeten kunnen rekenen. Samen met andere lidstaten heeft Nederland tijdens de afgelopen Raad Algemene Zaken van 11 december jl. benadrukt dat met de voorbereidingen voor een eerste hoorzitting van de Raad met Hongarije begonnen zou moeten worden, waarbij het een optie is om de verschillende thematische onderwerpen uit de EP-resolutie over een aantal hoorzittingen te verdelen. Het kabinet kan vanwege de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen in de Raad publiekelijk geen verdere toelichting verschaffen over de positionering van de overige lidstaten ten aanzien van de artikel 7-procedure jegens Hongarije. Gezien de uitlatingen van de Hongaarse regering dat zij openstaat voor dialoog, verwacht het kabinet van Hongarije dat het bereid zal zijn op constructieve wijze aan eventuele hoorzittingen mee te werken.
Welke lidstaten blokkeren het voortzetten van de artikel 7-procedure? Welke gelijkgezinden steunen het starten van de artikel 7-procedure in de Raad? Kunt u toelichten of er meer duidelijkheid is over de precieze inrichting van de artikel 7-procedure?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer er allereerst gestart zal worden met een hoorzitting, op welke onderwerpen zal dan worden ingegaan? Wie zijn er van de zijde van Hongarije vertegenwoordigd in deze hoorzittingen? Kunt u toelichten of Hongarije vooralsnog bereid is mee te werken aan deze hoorzittingen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is wat u betreft de uiterste deadline voor het instellen van een eerste hoorzitting tussen de Raad en Hongarije? Welke consequenties heeft het uitblijven van hoorzittingen tussen de Raad en Hongarije, volgens u?
Zie antwoord vraag 3.
Is het kabinet bereid bij relevante bijeenkomsten zoals de Raad Algemene Zaken en Europese Raad in te blijven zetten op een snelle uitvoering van de artikel 7-procedure met het in ieder geval starten van hoorzittingen tussen de Raad en Hongarije? Zo ja, hoe ziet deze inzet eruit? Bent u bereid deze inspanningen, gezien het uitblijven van concreet resultaat, op te schroeven in de vorm van bijvoorbeeld een deadline voor het instellen van een eerste hoorzitting? Zo ja, gaat u dit de komende Raad Algemene Zaken bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de komende Raad Algemene Zaken zal de artikel 7-procedure jegens Hongarije niet op de agenda staan. Nederland trekt nauw op met een aantal gelijkgezinde lidstaten, zowel in Brussel als op hoofdstedelijk niveau, om een spoedige agendering van een eerste hoorzitting met Hongarije te bepleiten. Het eenzijdig stellen van deadlines lijkt het kabinet niet de meest effectieve manier om deze inzet te verwezenlijken: een meerderheid van de lidstaten zal hoe dan ook het agenderen van een hoorzitting moeten steunen. Het kabinet vertrouwt erop dat Roemenië in deze procedure zijn rol als Voorzitter van de Raad Algemene Zaken naar behoren zal vervullen.
Is Roemenië, als tijdelijk voorzitter van de Raad van de Europese Unie, voornemens het uitvoeren van de artikel 7-procedure te agenderen? Heeft u er vertrouwen in dat, gezien de zorgelijke ontwikkelingen rondom de rechtsstaat in Roemenië3, dit goed uitgevoerd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u tot slot aangeven wat u vindt van de eerste inhoudelijke reactie van Hongarije op de bevindingen van het rapport van Sargentini?
Het kabinet heeft kennis genomen van de eerste inhoudelijke reactie van de Hongaarse regering op de resolutie van het EP. Deze roept op een aantal punten verdere vragen op. Een eventuele hoorzitting biedt de gelegenheid Hongarije hierop verder te bevragen.
Kunnen deze vragen worden beantwoord vóór de deadline van de schriftelijke inbreng voor de Raad Algemene Zaken van 8 januari 2019 op 3 januari 2019?
Aangezien de artikel 7-procedure jegens Hongarije niet op de agenda staat van de komende Raad Algemene Zaken, gaan de antwoorden u heden toe gezamenlijk met de antwoorden op de vragen gesteld in het schriftelijk overleg voor de Raad Algemene Zaken van 8 januari aanstaande. De vragen zijn verder binnen de geldende termijn van drie weken beantwoord.
Het rapport ‘Extra beschermd of extra beschadigd?’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het rapport «Extra beschermd of extra beschadigd?» uitgebracht door Defence for Children en de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind?1
Ja
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Verdrag voor personen met een handicap niet worden nageleefd binnen de verblijfsrechtelijke procedure van kinderen met een handicap en bij de opvang van deze kinderen in asielzoekerscentra? Wat kunt u doen om de naleving verder te verbeteren?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 9 mei 20182 zet het COA zich iedere dag in om iedere bewoner zo goed en zo veilig mogelijk op te vangen. Hierbij wordt waar mogelijk rekening gehouden met de specifieke situatie en woonwensen van bewoners.
Het verblijf in een asielzoekerscentrum en/of in een gezinslocatie is echter tijdelijk van aard. Nadat iemand een asielverzoek heeft ingediend, wordt erop ingezet om dit asielverzoek zo snel mogelijk op een zorgvuldige manier af te handelen. Hierdoor krijgen asielzoekers snel duidelijkheid over hun situatie en kan gestart worden met het vervolgtraject. Bij vergunningverlening gaat het om huisvesting in de gemeenten. Bij een afwijzing staat terugkeer naar het land van herkomst centraal. Voorafgaand aan hun terugkeer kunnen gezinnen onderdak krijgen in een gezinslocatie. Deze locaties zijn bestemd voor gezinnen die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben en dus ook geen recht meer op opvang. Zowel AZC’s als gezinslocaties zijn dus niet bedoeld voor permanente huisvesting en derhalve ook niet als zodanig opgezet. Dit kan in bepaalde situaties specifieke uitdagingen met zich meebrengen. COA zoekt in deze gevallen binnen de mogelijkheden naar geschikte oplossingen, ook waar het gaat om personen met handicap of die met een ernstige ziekte kampen. Als het kind thuis bij de ouders verblijft, kan het COA zorgen voor aanpassingen van de huisvesting, bijvoorbeeld door het gezin op te vangen in een zogenoemde minder-validen kamer. Daarnaast kunnen op de COA locatie ook aanpassingen worden gedaan zoals de plaatsing van een speciaal bed, rolstoel of een tillift die ervoor zorgen dat het thuisblijven vergemakkelijkt wordt. Thuiszorg kan worden ingezet voor verpleging van het kind op de COA locatie en ter ondersteuning van de ouders kan maatschappelijk werk worden ingeschakeld. Daarnaast zal er extra aandacht zijn van de COA medewerkers voor de ouders, op locatie en zal er extra aandacht zijn voor het kind door de zorgverleners (GZA, GGD/GHOR) op de COA locatie.
Hoe verklaart u het verschil in beoordeling tussen het Bureau Medische Advisering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de behandelaars van de kinderen waar het in het rapport om gaat? Waar moet de beoordeling van de medische situatie van zieke of gehandicapte kinderen volgens u aan voldoen?
De rollen van de behandelend arts en die van het Bureau Medische Advisering (BMA) zijn verschillend. Het is aan de behandelend arts om de medische aandoening vast te stellen en een diagnose te stellen op grond waarvan een behandeling wordt bepaald. Indien er een aanvraag wordt ingediend voor verblijf medische gronden of als wordt verzocht om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw) dan dient de vreemdeling een medisch dossier aan te leveren. Op basis van de informatie in dit dossier beoordeelt het BMA of het eventuele uitblijven van medische zorg leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn, dat wil zeggen binnen drie maanden. Is dat het geval dan onderzoekt het BMA of in het land van herkomst behandeling aanwezig is voor de medische klachten. Mede op grond van het oordeel van het BMA bepaalt de Immigratie- en Naturalisatiedienst of een vergunning wordt afgegeven op medische gronden of dat uitstel van vertrek wordt verleend op basis van artikel 64 Vw.
Een vreemdeling kan in aanmerking komen voor een vergunning op medische gronden als hij of zij voldoet aan de daarvoor gestelde criteria. Als na een zorgvuldige procedure blijkt dat betrokken vreemdeling niet aan de voorwaarden voldoet zal de aanvraag worden afgewezen. Het kan in bepaalde gevallen voorkomen dat het geheel van individuele omstandigheden ertoe leidt dat er sprake is van een dusdanig schrijnende situatie dat ik overga tot het verlenen van een vergunning op grond van mijn discretionaire bevoegdheid. Dit zijn van elkaar losstaande beoordelingsprocessen.
Klopt het dat kinderen in kwetsbare medische situaties meestal geen vergunning op medische gronden krijgen, maar eerder op grond van de discretionaire bevoegdheid? Waarom is dat? Kunt u omschrijven in welke situaties wel vergunningen op medische gronden zijn verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat onderzochte gezinnen geen gebruik hebben kunnen maken van de opvangmogelijkheden buiten een asielzoekerscentrum? In welke gevallen worden die mogelijkheden geboden? In hoeveel gevallen is daar nu sprake van?
Los van het feit dat ik niet op individuele zaken inga wordt in het rapport niet specifiek aangegeven welke gezinnen zijn onderzocht. Ik kan uw vraag vanuit dat oogpunt dus niet beantwoorden.
Voor kinderen die gehandicapt of ernstig ziek zijn geldt dat zij dezelfde medische zorg krijgen die beschikbaar is voor Nederlandse kinderen. Het gaat dan altijd om maatwerk waarbij wordt gekeken wat in de specifieke situatie de beste zorg is. Het COA speelt daarbij een rol waar het gaat om de begeleiding van de ouders en de huisvesting. De behandelend arts bepaalt welke medische zorg het kind nodig heeft. Het komt voor dat een ernstig ziek kind bij de ouders verblijft, maar het kan ook noodzakelijk zijn dat een ziek kind wordt opgenomen in een ziekenhuis of een gespecialiseerde instelling. Als het kind vanwege de ziekte niet thuis verblijft, maar in een ziekenhuis of een gespecialiseerde instelling zoals een medisch kinderdagverblijf, kan het COA onderzoeken of er een mogelijkheid voor de ouders is om op een COA locatie dicht bij de zorginstelling te verblijven. Bij verblijf in een ziekenhuis kunnen de ouders in een Ronald McDonald Huis verblijven.
Uitbreiding regeling Gratis VOG |
|
Michel Rog (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat overblijfvrijwilligers in het onderwijs die wettelijk verplicht zijn een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen geen gebruik kunnen maken van de regeling Gratis VOG?1
Medewerkers die verbonden zijn aan een onderwijsinstelling dienen in het bezit te zijn van een geldige Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG). De VOG is in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs wettelijk verplicht voor onder andere leraren, directieleden, (con-)rectoren, leraren/ onderwijsassistenten in opleiding. Voor overblijfmedewerkers in het primair onderwijs is de VOG ook wettelijk verplicht. Vrijwilligers die werken binnen de kinderopvang- en buitenschoolse opvangorganisaties, vallen, indien zij vaker dan een half uur per drie maanden actief zijn op eenzelfde locatie, vanwege hun structurele aanwezigheid ook onder de geldige VOG plicht. Dit is neergelegd in de Wet kinderopvang en valt daarmee onder het systeem van verplichte continue screening. Organisaties zijn wettelijk verplicht hen te registreren in het Personenregister kinderopvang voor continue screening.2
De Regeling Gratis VOG voor vrijwilligers (hierna: de Regeling) is niet bedoeld voor vrijwilligers van organisaties die al wettelijk verplicht zijn een VOG aan te vragen. De meeste vrijwilligers die actief zijn bij scholen, kinderopvang, BSO of als gastouder zijn al verplicht een VOG aan te vragen. Dergelijke vrijwilligers kunnen dus niet gebruik maken van de Regeling. Alleen vrijwilligers van organisaties die niet al wettelijk verplicht zijn een VOG aan te vragen, zoals hulpouders op scholen, kunnen deelnemen aan de Regeling. Ik heb hiervoor gekozen, omdat het voornaamste doel van de Regeling is te stimuleren dat organisaties voldoende aandacht hebben voor risico’s op grensoverschrijdend gedrag en hier maatregelen voor nemen. Indien sprake is van een verplichting is geen sprake meer van een te stimuleren vrijwillige keuze.
Wanneer moet een overblijfvrijwilliger wettelijk verplicht een VOG aanvragen? Wat zijn daarvoor de criteria?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de grootste groep vrijwilligers die actief zijn bij scholen, kinderopvang, BSO en gastouders door deze voorwaarde niet onder de regeling Gratis VOG vallen? Zo ja, wat zijn hiervoor de beweegredenen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de verplichte regeling te scherp is waardoor bijna iedereen die met regelmaat vrijwilligerswerk verricht eronder valt en hierdoor slechts een marginale groep organisaties voor haar incidentele vrijwilligers aansluiting kan vinden bij de regeling Gratis VOG? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Voor de meeste vrijwilligers geldt immers geen wettelijke VOG verplichting. Organisaties waar deze vrijwilligers actief zijn, kunnen zich aanmelden voor de Regeling, mits deze vrijwilligers werken met kwetsbare personen en mits zij een actief en gedegen preventie- en integriteitbeleid hanteren.
Bent u op de hoogte van het feit dat er steeds meer scholen, kinderopvang- en buitenschoolse opvangorganisaties zijn die ook onder de regeling willen vallen?
Ik heb vernomen dat er onder andere bij vrijwilligerskoepel NOV vragen zijn binnengekomen van scholen, kinderopvang en BSO’s. Dit betroffen vragen over of – en zo ja onder welke voorwaarden – zij gebruik kunnen maken van de Regeling.
Ziet u ruimte om het merendeel van de bovengenoemde sector toch mee te laten profiteren van de regeling Gratis VOG? Zo niet, waarom niet? Zo ja, is hier budget voor, hoeveel zou een uitbreiding van de regeling Gratis VOG kosten en op welke termijn kan deze aanpassing doorgevoerd worden?
Nee, deze ruimte zie ik niet. Zoals ik heb toegelicht in mijn beantwoording op vraag 3, ben ik van mening dat indien sprake is van een rechtsplicht, geen gebruik gemaakt kan worden van de Regeling.
Hoeveel aanvragen voor een Gratis VOG zijn er sinds de uitbreiding van deze regeling gedaan? Is dit aantal conform de verwachtingen?
In november en december 2018 zijn in totaal ca. 20.000 aanvragen ingediend bij Justis. Dit is bij benadering conform de verwachtingen.
Op welke wijze is er naar organisaties gecommuniceerd over de verruiming van de regeling Gratis VOG? Hoe gaat u de komende tijd deze communicatie verbeteren om de bekendheid van de verruiming van de regeling verder uit te breiden?
Op 1 november jl. is een persbericht uitgegaan om organisaties te informeren over de nieuwe regeling Gratis VOG. Tevens brengen de koepelorganisaties (NOV, NOC*NSF en CIO) hun achterban op diverse manieren op de hoogte van de regeling Gratis VOG en de verruiming die per 1 november 2018 gerealiseerd is.
In 2019 zal de communicatie van de koepelorganisaties geïntensiveerd worden en wordt tevens actief contact gelegd met gemeenten en sectoren die voor 1 november 2018 nog geen gebruik konden maken van de regeling. Dit jaar zal tevens een landelijke pool van experts beschikbaar komen, die kunnen helpen bij het opstellen en implementeren van het beleid bij organisaties.