Mogelijke sancties van de VS op Nederlandse bedrijven |
|
Agnes Mulder (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Amerika sluit sancties tegen Nederlandse bedrijven niet uit»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over deze aangekondigde Amerikaanse maatregelen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de mogelijkheid van additionele Amerikaanse sancties tegen Rusland met extraterritoriale werking. Naast sancties gericht op bedrijven, betrokken bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding, wordt in de VS een discussie gevoerd over bredere sancties die vooral zijn gericht op de financiële en energiesectoren van Rusland. Deze kunnen eveneens een impact hebben op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie in de VS, maar acht de onevenredige gevolgen van bestaande en mogelijke nieuwe sancties voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten onwenselijk.
Is de Nederlandse regering officieel geïnformeerd over mogelijk sancties?
Nederland heeft geregeld contact met de VS, inclusief over sancties. De VS heeft Nederland en diverse andere Europese landen geïnformeerd over het Amerikaanse standpunt inzake Nord Stream 2 en over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding betrokken bedrijven. Hoewel de opvattingen over Nord Stream 2 binnen de EU uiteenlopen, zijn veel EU-lidstaten kritisch over de onevenredige impact van de huidige en mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Deze zorgen worden overgebracht aan de VS.
Is er diplomatiek contact met de VS geweest naar aanleiding van de uitspraken van de Amerikaanse ambassadeur? Zo nee, waarom niet en gaat dat dan nog wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageren andere Europese landen op deze uitspraken? Zijn ook in andere landen dergelijke maatregelen aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Biedt het door de Europese Unie opgerichte Special Purpose Vehicle (SPV) uitkomst voor Nederlandse bedrijven in deze casus?
Beantwoording van de mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen, zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen. Nederland blijft in bilateraal en EU-verband evenwel actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft de VS ook in andere landen en bedrijven mogelijke sancties aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke tegenacties kan Nederland ondernemen? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er in Europa samen opgetrokken om dergelijke sancties van de VS tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u reeds contact gehad met Shell, Boskalis en Van Oord over de praktische consequenties van dit dreigement?
Er is geregeld contact met Nederlandse bedrijven die geraakt kunnen worden door de sancties, inclusief bedrijven betrokken bij Nord Stream 2.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken «Het is een privaat project. Als Nederlandse bedrijven daarbij betrokken zijn, en ik weet dat dat zo is, dan zullen zij in contact moeten treden met de Amerikaanse regering en moeten kijken wat de consequenties voor hen zijn.»?2
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij Nord Stream 2 betrokken bedrijven en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is het van belang dat bedrijven ook zelf specifieke vragen en zorgen over sancties kenbaar maken bij de Amerikaanse overheid.
Laat de Nederlandse regering Nederlandse bedrijven in de kou staan? Draagt de Nederlandse regering geen verantwoordelijkheid om Nederlandse bedrijven te beschermen?
Zie antwoord vraag 11.
De voorbereiding op de brexit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u een uitgebreide actualisatie geven over de voorbereiding op de brexit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja. In aanvulling op het rondetafelgesprek over de verzamelwet Brexit dat 5 december jl. met de commissie Europese Zaken van uw Kamer heeft plaatsgevonden, kunt u onderstaande antwoorden als de gevraagde actualisatie beschouwen.
Kunt u aangeven of er externe partijen zijn, zoals bij de douane is gebeurd, die onderzoek hebben gedaan naar de voortgang in de voorbereiding op de brexit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze informatie met de Kamer te delen?
De NVWA heeft kennisgenomen van het Ernst & Young onderzoek dat de douane heeft laten uitvoeren. De NVWA herkent diverse gelijksoortige aandachtpunten en neemt deze mee in haar verdere voorbereiding. Daarnaast heeft de NVWA een coördinator aangesteld die nogmaals nagaat of er nog aanvullende maatregelen nodig zijn. De NVWA zag geen aanleiding om een dergelijk extern onderzoek te laten uitvoeren.
Kunt u een overzicht geven van de op 29 maart 2019 benodigde locaties om controles in het kader van de brexit uit te kunnen voeren? Kan per locatie worden aangegeven wat de stand van zaken is, zoals de huisvesting, inrichting, testdraaien, enzovoorts?
De veterinaire exportkeuringen vinden verspreid in Nederland bij slachthuizen, koel- en vrieshuizen en andere locaties, zoals boerderijen en verzamelplaatsen, plaats. Voor extra exportkeuringen van producten van dierlijke oorsprong als gevolg van de Brexit is geen uitbreiding van huisvesting nodig. Ook zijn de bestaande ICT-systemen geschikt voor de verstrekking van extra certificaten.
De veterinaire importcontroles dienen aan de Europese buitengrens plaats te vinden op inspectieposten aan de buitengrens. Inspectieposten zijn private ondernemingen. De NVWA voert daar keuringen uit, maar is niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering hiervan. Een inspectiepost dient erkend te zijn door de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft de garantie gegeven dat aanvragen voor een nieuwe inspectiepost die uiterlijk 15 februari 2019 zijn ingediend, op tijd afgehandeld zijn voor 29 maart 2019. Om de bestaande import van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong te kunnen continueren zijn namelijk nieuwe inspectieposten nodig. Dit speelt onder andere op de Noordoever van Rotterdam bij twee ferryterminals buiten de huidige buitengrensinspectiepostgebieden. Ook andere lidstaten bereiden aanpassingen van buitengrensinspectiepostengebieden voor.
Op de luchthavens en in de zeehavens zijn de benodigde inspectieposten voor keuringen veelal aanwezig. Bij de bestaande keurpunten lijkt er voldoende ruimte voor de te verwachten extra keuringen als gevolg van de terugtrekking. De opslagcapaciteit voor aangehouden partijen kent wel grenzen. Met het bedrijfsleven worden mogelijkheden verkend om die eventueel te verruimen.
Voor de invoer van levende dieren bestaan er nu inspectieposten op Schiphol airport en Maastricht Aachen airport. Levende dieren zouden bij een no deal scenario dus alleen direct in Nederland via het luchtverkeer geïmporteerd kunnen worden. Een andere optie kan zijn via een andere lidstaat als daar een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren bestaat. Op dit moment bestaat er in andere lidstaten aan de gehele West-Europese kust van de Europese Unie (EU) geen erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven. Over het opzetten van een importkeurpunt voor levende dieren in de zeehaven van Rotterdam vinden gesprekken plaats met mogelijk geïnteresseerde ondernemers.
Kunt u aangeven hoeveel fte personeel er op 29 maart 2019 nodig is? Hoeveel fte is hiervan geworven? Hoeveel fte is voldoende opgeleid om haar taken te kunnen uitvoeren?
Het extra aantal medewerkers dat na 29 maart daadwerkelijk nodig is, is met name bij de exportcertificering afhankelijk van de eisen die de Britse overheid stelt. De Britse overheid heeft aangegeven vooralsnog geen aanvullende importeisen te stellen op veterinaire en fytosanitaire goederen, voor zover geen plantenpaspoort is vereist. Hoe lang dat zo blijft is echter onduidelijk. Daarom bereidt de NVWA zich voor op een worst case scenario.
In een worst case scenario wordt uitgegaan van gelijk blijvende handelsstromen en fysieke keuringen van alle partijen die moeten worden voorzien van papieren certificaten met natte handtekening en stempel. In dit worst case scenario zijn 143 fte nodig, waarvan ruwweg een derde voor importcontroles en twee derde voor exportcertificering.
Van de 143 fte betreft het 100 fte aan toezichthoudende dierenartsen, waarvan 20 fte voor de import en 80 fte voor de export. De opleiding van de 20 dierenartsen voor de importcontroles is in volle gang en afgerond voor 29 maart. Daarnaast worden dierenartsen geworven en opgeleid voor de exportcertificering. De eerste tranche van 22 doorloopt momenteel de opleiding. Een tweede tranche van 36 niet-Nederlandstalige dierenartsen start met ingang van april 2019 met de taaltraining. Deze dierenartsen zijn vanaf april 2020 volledig inzetbaar, na het doorlopen van een 18 wekende durende full time opleiding Nederlands en de daarop aansluitende reguliere opleiding. De overige 22 fte aan toezichthoudende dierenartsen moet nog worden geworven. De NVWA is op dit moment ook bezig met de werving van de overige 43 fte (niet-dierenartsen).
Naast de benodigde dierenartsen en assistent-inspecteurs is ook aanvulling op diverse andere plaatsen voorzien. Zo worden bijvoorbeeld voor het fytosanitaire domein 5 fte geworven en opgeleid voor zeer specifieke inspectie- en expertisetaken en het Nationaal Referentie Centrum van de NVWA.
De NVWA werkt stelselmatig aan het verhogen van de efficiency bij de inzet van dierenartsen. In 2019 kunnen de reeds geruime tijd geleden in gang gezet maatregelen tien tot maximaal twintig fte opleveren. Deze maatregelen nemen niet weg dat de NVWA in het worst case scenario gedurende ongeveer een jaar kan kampen met een tekort van enkele tientallen dierenartsen. Mocht dit scenario zich aandienen, dan is strikte herprioritering van de totale inzet van dierenartsen noodzakelijk. Het is niet uitgesloten dat het niveau van dienstverlening aan bedrijven gedurende die periode moet worden aangepast. Dit kan onder meer betekenen dat exportcertificeringen op andere momenten zullen plaatsvinden dan door bedrijven is aangevraagd.
Kunt u aangeven hoeveel extra fte er na de brexit nog geworven gaat worden?
De werving voor 36 dierenartsen is in volle gang. Er zijn ruimschoots voldoende aanmeldingen voor de opleiding die in april start. Daarna zal de werving doorgaan totdat het benodigde aantal medewerkers is behaald.
Op welke manier zijn andere toezichthouders, zoals het Kwaliteits-Controle-Bureau, Naktuinbouw, Nederlandse Algemene Keuringsdienst, Bloembollenkeuringsdienst en het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel, betrokken bij de voorbereiding op de brexit?
In voorbereiding op de Voorjaarsnota 2018 is een eerste inventarisatie gemaakt van de per toezichthouder verwachte impact van een no deal scenario en de eventuele voorbereidingen hierop. Zij bereiden zich nu net als de NVWA voor op het onverhoopte no deal scenario. Dit gebeurt in nauw overleg met mijn departement, de NVWA en het aan hun toezicht onderworpen bedrijfsleven.
Kunt u aangeven of er een masterplanning beschikbaar is voor de voorbereiding op de brexit door de NVWA? Zo nee, bent u bereid deze alsnog op te stellen? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zijn er tussendoelen geformuleerd en voldoet de NVWA aan deze gestelde tussendoelen?
Ja, er is een interne masterplanning met tussendoelen, die steeds verder worden verfijnd, onder meer naar aanleiding van de analyses en simulaties die de komende periode worden uitgevoerd. De NVWA ligt vooralsnog op koers met haar voorbereidingen voor de terugtrekking.
Zijn er locaties waar de NVWA op dit moment nog geen controleactiviteiten uitvoert maar dat na de brexit op 29 maart 2019 wel zal moeten doen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder vraag 3.
Hoeveel locaties zijn dit en wat is de voortgang met betrekking tot de werkzaamheden die hiervoor verricht moeten worden?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder vraag 3.
Kunt u aangeven of de IT, zowel de hardware als de software, beschikbaar is, getest is, en op 29 maart 2019 voldoende operationeel kan zijn? Zo nee, waar schort het op dit moment nog aan?
De IT-systemen (hardware en software) ondergaan de komende weken een stresstest. Hiermee worden gezien de eerdere voorbereidingen geen problemen verwacht. De vulling van de systemen met eisen, dekkingen en formats vindt de komende weken eveneens plaats. Hierbij moet worden aangemerkt dat dit gebeurt op basis van een voorlopige inschatting van de eisen, dekkingen & formats die de Britse overheid na de terugtrekking mogelijk gaat vereisen.
Een punt van zorg blijft of bedrijven tijdig zorgen dat ze na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) gebruik kunnen maken van de IT-systemen voor import- en exportcontroles, in het bijzonder E-CertNL, eHerkenning en EKS. Het bedrijfsleven is op het belang hiervan via allerlei kanalen geattendeerd, zoals het Brexit-loket, de internetsite van de NVWA, via de keuringsdiensten, brancheverenigingen en tijdens stakeholderbijeenkomsten. Bedrijven die tot het laatste moment wachten met het regelen van hun aansluiting op de overheidssystemen, lopen het risico dat zij pas na de terugtrekking daadwerkelijk van deze systemen gebruik kunnen maken. Het bedrijfsleven wordt hierop de komende weken nogmaals geattendeerd.
Is de NVWA voor haar IT-systemen afhankelijk van andere partijen, lidstaten of Brussel? Zo ja, waarvan en op welke onderdelen?
Nederland moet van diverse typen zendingen melding maken aan Brussel via het systeem Traces. Dat blijft onveranderd. Het VK zal wellicht geen aansluiting op dit systeem en andere systemen meer hebben. Besluitvorming daarover is een verantwoordelijkheid van de Europese Commissie en vergt inrichting van een (tijdelijk) andere workflow.
Kunt u aangeven of er een overzicht is gemaakt van de werkzaamheden en of de werkzaamheden op schema lopen zodat op 29 maart 2019 het een en ander operationeel kan zijn?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder de vragen 4 en 7.
Welke risico’s ziet u ten aanzien van de voortgang?
De voorbereidingen van de NVWA voor de Brexit liggen op schema. Mochten zich zaken voordoen die een grote aanspraak maken op de capaciteit van de NVWA of een van de keuringsdiensten, bijvoorbeeld een grote dierziekteuitbraak of een fytosanitair incident, dan kan dit de voorbereidingen van de terugtrekking beïnvloeden.
Kunt u een actueel overzicht van de beschikbare middelen geven waarin is aangeven welke middelen inmiddels zijn ingezet en/of aanbesteed zijn? Kunt u hierin een onderscheid maken tussen de NVWA en overige landbouw-gerelateerde keuringsdiensten?
Ik heb voor de aanloopkosten in totaal 14,2 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de NVWA ten behoeve van de Brexit-werkzaamheden. In 2018 is hiervan 2,5 miljoen euro ingezet. Voor de keuringsdiensten (o.a. COKZ, Naktuinbouw en KCB) is in totaal 5 miljoen euro beschikbaar voor aanloopkosten, hiervan is circa 2 miljoen euro in 2018 besteed.
Is er inmiddels voldoende afstemming over de werkvormen met bijvoorbeeld de douane en/of de Koninklijke Marechaussee? Zo nee, wanneer worden deze afspraken gemaakt?
Er is een constructieve samenwerking met de andere toezichthouders, waarin enkele bestaande afspraken indien relevant voor de Brexit, worden geactualiseerd.
Een onzichtbaar cyberleger |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het cyberleger is er wel, maar mag weinig»?1
Ja.
Klopt het dat het Defensie Cyber Commando (DCC) in plaats van de nagestreefde 200 militairen slechts met 80 tot 100 militairen gevuld is? Zo ja, vindt u hiervan en wat gaat u hieraan doen?
Een formatie van 200 personen is geen specifiek streven van het DCC. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC.
In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over wat het commando precies kan, mag en wil? Zo ja, op welke onderwerpen bestaat die onduidelijkheid?
Over de inzet van het DCC is geen onduidelijkheid. Net als de offensieve inzet van elk militair middel, geldt dat daarvoor een politiek besluit tot inzet nodig is, waarbij een mandaat en «rules of engagement» worden vastgesteld. Dit kan in het kader van expeditionaire inzet van de krijgsmacht, alsook in geval van verdediging van ons land of ons bondgenootschappelijk grondgebied, in overeenstemming met het internationaal recht.
Herkent u zich in de kritiek van onderzoekers dat het vermogen om hoogwaardige doelen uit te schakelen nog niet aanwezig is en dat de budgetten tekortschieten?
De bruikbaarheid van onze cybercapaciteiten is, zoals voor al onze capaciteiten geldt, volledig afhankelijk van de context waarin de krijgsmacht wordt ingezet. Om op voorhand te stellen dat het DCC per definitie niet in staat is hoogwaardige doelen aan te grijpen, is ongefundeerd.
Klopt het dat het Amerikaanse cybercommando websites van terreurorganisatie ISIS met propagandamateriaal weg heeft gehaald en het de toegang van cyberpropagandisten van ISIS tot social media accounts heeft geblokkeerd?
In openbare bronnen, zoals de verslagen van gesprekken van de Amerikaanse Senaat met de commandant van het USCYBERCOM, wordt uitgebreid verslag gedaan van de bijdrage van het Amerikaanse cyber commando aan de strijd tegen ISIS. Hierin valt te lezen dat dit onder andere de vernietiging van de online propaganda-infrastructuur van ISIS behelst.
Mag het DCC soortgelijke operaties uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het mandaat voor de inzet van digitale middelen door de krijgsmacht wordt per militaire missie of operatie vastgesteld. De bestaande volkenrechtelijke regels inzake het gebruik van geweld zijn van toepassing op digitale aanvallen.
Is het waar dat cybersoldaten van het DCC elders worden gedetacheerd? Hoe vaak gebeurt dit? Wat is de reden hiervan?
Ja, dit gebeurt met enige regelmaat, met name bij de MIVD. Zoals uitgelegd in onder andere de Defensie Cyber Strategie, komen de benodigde kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van offensieve cyberoperaties sterk overeen met die voor het uitvoeren van digitale inlichtingenoperaties. Door middel van detacheringen over en weer tussen verschillende defensieonderdelen die in het cyberdomein opereren, versterken we defensiebreed onze cybervaardigheden.
Klopt het dat de vorige commandant van het DCC de strijd verloor om het cybercommando een rol te laten spelen bij de bescherming van de Rotterdamse haven, de digitale bescherming van kerncentrales en andere mogelijke doelwitten? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Van strijd om de verdediging van vitale infrastructuur is geen sprake. Om Nederland digitaal veilig te houden wordt op gecoördineerde wijze samengewerkt door zowel publieke als private organisaties. In het regeerakkoord is vastgelegd dat Defensie een grotere rol gaat spelen bij de digitale beveiliging en bewaking van Nederland. In de Defensie Cyber Strategie heb ik uitgelegd dat Defensie zich hierbij, onder coördinatie van de NCTV, specifiek gaat richten op de vitale infrastructuur.
Welke bijdrage levert het DCC aan het bereiken van de doelstellingen in de recent uitgebrachte Defensie Cyber Strategie 2018? Waarom wordt het DCC nauwelijks in de Defensie Cyber Strategie 2018 genoemd?
Het DCC levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van de Defensie Cyber Strategie. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC. Door te investeren in de capaciteiten van het DCC werken we aan een krijgsmacht die effectief inzetbaar is in het digitale domein. Ook wordt door het ontwikkelen van geloofwaardige, offensieve digitale capaciteiten van het DCC, bijgedragen aan de afschrikkingsfunctie van de krijgsmacht. Nederland heeft zich bereid verklaard om waar nodig en mogelijk met digitale capaciteiten bij te dragen aan NAVO-missies en -operaties.
Tot slot gaat Defensie de uitvoering van de derde hoofdtaak in het digitale domein versterken door een grotere bijdrage te leveren aan bestaande civiele structuren. Vraag en aanbod van cybercapaciteiten van Defensie worden in overleg met de civiele autoriteiten en betrokken publieke en private partners in kaart gebracht. Gezien de aard van de dreigingen richt Defensie zich daarbij met name op de vitale infrastructuur door intensievere samenwerking met de daartoe bij wet aangewezen organisaties, met name het Nationaal Cyber Security Centre.
Hoe verhoudt zich een en ander tot de doelstelling in de Defensienota om één defensieve en/of offensieve cyberoperatie uit te voeren, alsmede de motie Bruins Slot c.s.2 over investeringen in cyber als volwaardig vijfde militair domein en een grotere rol voor Defensie in het kader van de derde hoofdtaak en de motie Diks3 over de capaciteit van het Defensie Cyber Commando en de inzet van cybercapaciteiten in het kader van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 9.
Initiatieven voor passend onderwijs |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de ZON-aanpak (Zorg en ONderwijs samen voor de klas), waarmee men een oplossing denkt te formuleren voor de haalbaarheid van passend onderwijs, het verminderen van onderpresteren en het besparen van kosten?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van de ZON-aanpak. Het bieden van passend onderwijs is een kwestie van maatwerk leveren en een domein-overstijgende benadering van onderwijs en zorg kan hieraan bijdragen.
Wat is uw mening over de essentie van de ZON-aanpak, namelijk de samenhang van vier principes: een kleine klas met maximaal 23 leerlingen, leerkracht en zorgprofessional samen in de klas, ouderparticipatie en verantwoording weer op scholen? Hoe staat u ten opzichte van deze principes?
Het is aan het bevoegd gezag of het de ZON-aanpak hanteert. Ik constateer dat veel scholen aandacht hebben voor deze principes in verschillende vormen.
Bent u bereid om ruimte te bieden aan scholen om te experimenteren met de ZON-aanpak? Bent u bereid hierin de ruimte te creëren om de claims achter deze aanpak, zoals onder meer het verminderen van de aanspraak op jeugdzorg en de afname van het aantal thuiszitters in de praktijk te testen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het staat het bevoegd gezag vrij om zelf de methode te hanteren die het prefereert, mits deze in lijn is met de huidige wet- en regelgeving. Het huidig juridisch onderwijskader, biedt ruimte om de principes van de ZON-aanpak te hanteren.
Zoals aangegeven in de onderwijs-zorgbrief2 werken Minister de Jonge en ik onderwijs-zorgarrangementen uit waarin wij bekijken of de huidige onderwijs- en zorgkaders genoeg ruimte en duidelijkheid bevatten voor het bieden van maatwerk aan kinderen met een sterke ondersteuningsbehoefte van onderwijs en/of zorg. Hiermee willen wij dit vraagstuk fundamenteel benaderen, in plaats van slechts meer experimenteerruime te bieden. Uw Kamer zal naar verwachting bij de Voortgangsrapportage Passend Onderwijs (juni 2019) op de hoogte worden gesteld van de vorderingen omtrent deze arrangementen.
Erkent u dat er ook kinderen zijn waarvoor (tijdelijk) een andere locatie dan school nodig is? Welke oplossing biedt u hierin zodat passend onderwijs voor ieder kind mogelijk is?
Er zijn diverse mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving om onderwijs op een andere locatie dan school te volgen. Zo kan er afgeweken worden van de voorgeschreven onderwijstijd middels de Variawet3 en is de reikwijdte van deze wet vanaf 01/08/2018 zelfs verbreed en vereenvoudigd. Ook omtrent onderwijs aan zieke leerlingen bestaat een breed scala aan mogelijkheden om onderwijs op een andere locatie te volgen, bijvoorbeeld in een ziekenhuis of psychiatrische inrichting. Leerlingen kunnen tevens in aanmerking komen om tijdelijk geplaatst te worden bij een Orthopedagogisch Didactisch Centrum (OPDC) indien hun ondersteuningsbehoefte daar om vraagt. Tevens kan een deel van het onderwijsprogramma op een andere locatie worden gevolgd dan school. Voor initiatieven (bijvoorbeeld een zorgboerderij) is het ook mogelijk om een nevenvestiging van een school te worden. Tot slot werk ik aan een wetsvoorstel om het mogelijk te maken tijdelijk onderwijs op een particuliere onderwijsinstelling te volgen indien er geen dekkend regionaal aanbod is. Of er hiernaast nog meer ruimte nodig is wordt meegenomen bij de uitwerking van de onderwijs-zorgarrangementen.
De essentie is te komen tot een passend aanbod dat kan bestaan uit een combinatie van onderwijs, ondersteuning, jeugdhulp en zorg. De ondersteuningsbehoefte van het kind staat hierbij altijd centraal. Het is van primair belang dat de ondersteuning van goede kwaliteit is en dat dit gewaarborgd kan worden.
Bent u bekend met nieuwe initiatieven van onderwijs-zorg combinaties, zoals Linawijs? Bent u bereid om voor deze en vergelijkbare initiatieven experimenteerruimte te bieden, inclusief de benodigde randvoorwaarden? Bent u bereid om het kwalitatieve onderzoek hiervan te ondersteunen?2
Ja, hier ben ik mee bekend. Samen met het Ministerie van VWS wordt een onderzoek uitgevoerd naar onder andere nut en noodzaak van de initiatieven en gaan wij bekijken of aanpassing van de onderwijs- en zorgkaders nodig zijn. Dit kwalitatieve onderzoek wordt momenteel aanbesteed en zal spoedig van start gaan en voor de zomer van 2019 zijn afgerond. De beleidsconclusies aangaande deze initiatieven nemen wij mee bij de uitwerking van de onderwijs-zorgarrangementen. Dan zullen de Minister van VWS en ik dus ook conclusies trekken over eventuele extra experimenteerruimte en de bijbehorende randvoorwaarden.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Passend onderwijs van 31 januari 2019 beantwoorden?
Nee, zie uitstelbrief5.
Het bericht ‘Fraudeverdachte verdient aan villa' en het bericht 'Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Fraudeverdachte verdient aan villa»1 en het bericht «Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude»?2 Wat is uw reactie hierop?
Ja, deze berichten zijn mij bekend. De verhuur van een in beslag genomen onroerende zaak is in beginsel toegestaan. Wel kent beslag een blokkerende werking vanaf de inschrijving in de openbare registers (het Kadaster). Als de onroerende zaak na de inschrijving van het beslag in de openbare registers wordt verhuurd, moet de beslaglegger zijn rechten kunnen blijven uitoefenen. De beslaglegger moet de onroerende zaak bijvoorbeeld vrij van huur executoriaal kunnen verkopen. De huurder kan dan een vordering instellen tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van de huurovereenkomst jegens de verhuurder. Overigens is op het beslag van onroerende zaken op Bonaire het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES van toepassing (zie de artikelen 726 jo. 505, lid3. De daarin opgenomen regeling stemt grotendeels overeen met de regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ik zie geen reden tot aanpassing van de regeling, omdat de beslaglegger geen hinder ondervindt van de verhuur.
Is het wettelijk toegestaan onroerend goed waar beslag op is gelegd te verhuren, zoals de heer Staal doet? Zo ja, op grond van welke wetgeving? Als het wettelijk is toegestaan, vindt u dat dan een wenselijke situatie? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of en hoe deze wetgeving aangepast kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u voorbeelden van andere situaties waarbij beslag is gelegd op onroerend goed en dit onroerend goed vervolgens wordt verhuurd aan andere partijen? Zo ja, welke voorbeelden zijn dit en bent u bereid om enkele voorbeelden naar de Kamer te sturen?
Een proces-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen wordt in de openbare registers ingeschreven en is daarom te raadplegen in deze registers. Dit geldt niet voor huurovereenkomsten. Hierdoor is niet te achterhalen welke beslagen onroerende goederen worden verhuurd.
Is in dit voorbeeld sprake van een woningonttrekking in de zin van de Huisvestingswet 2014?3 Zo nee, waarom niet?
Daarvan is geen sprake, aangezien op de BES-eilanden niet de Huisvestingswet 2014, maar de Wet volkshuisvesting ruimtelijke ordening en milieubeheer BES van toepassing is. De laatstgenoemde wet biedt de eilandsraad de mogelijkheid om in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte een huisvestingsverordening vast te stellen op grond waarvan het gebruik van bepaalde woonruimte aan vergunningsvereisten is gebonden. De eilandsraad heeft vooralsnog geen verordening vastgesteld.
Is het waar dat de villa op Bonaire van de heer Staal nog steeds te huur is op Qvillas?4 Heeft de heer Staal een vergunning om zijn villa te verhuren? Zo ja, kan deze vergunning worden ingetrokken door het openbaar lichaam Bonaire, en op grond waarvan?
Ik heb begrepen dat de betreffende villa inmiddels niet meer voor verhuur wordt aangeboden door Qvillas. Voor wat betreft uw vraag naar handhaving van een vergunning door het openbaar lichaam Bonaire merk ik, met verwijzing naar het antwoord op vraag 4, op dat voor verhuur geen vergunning is vereist. Handhaving is daarom ook niet aan de orde.
Is het openbaar lichaam Bonaire van plan om handhavend op te treden, en heeft het daarvoor voldoende bevoegdheden en capaciteiten? Zo nee, deelt u dan de opvatting dat dit een risico geeft op meer overtredingen van de Huisvestingswet 2014? Bent u in dat geval bereid om te onderzoeken of en hoe bevoegdheden en capaciteiten uitgebreid kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
De verkoop van doodgeschoten herten uit de Oostvaardersplassen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Poelier in Amsterdam gaat doodgeschoten edelherten Oostvaardersplassen verkopen»?1
Ja.
Klopt het dat elk hert afzonderlijk zal worden gekeurd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), voorafgaand aan de verkoop?
Ja, dat is juist. De dieren worden verwerkt op een EU-erkende wildbewerkingsinrichting (WBI). Op de WBI is Verordening (EG) nr. 853/2004 van toepassing. Hierin staat onder andere dat wild dat aan de WBI is aangeleverd aan de bevoegde autoriteit ter keuring moet worden aangeboden. Daarnaast mag wild dat op een WBI wordt verwerkt alleen in de handel worden gebracht als het een eindkeuring zoals bedoeld in Verordening (EG) nr.854/2004 heeft ondergaan met gunstig resultaat. De bevoegde autoriteit is de NVWA en verricht deze eindkeuring.
Is het gebruikelijk dat afgeschoten dieren vanuit de jacht stuk voor stuk gekeurd worden door de NVWA? Zo ja, kunt u de procedure toelichten? Zo nee, kunt u aangeven waarom dat in dit geval wel zo is?
Ja, dat is gebruikelijk voor wild dat wordt aangeboden aan een WBI. Elk stuk wild dient volgens EU-wetgeving eerst te worden onderzocht en beoordeeld op voedselveiligheidsrisico’s door een persoon/jager, die hiervoor een speciale opleiding heeft gevolgd (gekwalificeerd persoon). Relevante informatie uit dit onderzoek dient met het karkas te worden meegezonden naar de WBI, waar de NVWA deze informatie meeneemt bij de individuele keuring van het wild voor geschiktheid voor menselijke consumptie (zie antwoord op vraag 2). Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat kleine hoeveelheden wild voor de lokale markt door een gekwalificeerd persoon direct worden aangeboden aan poelier en horeca zonder tussenkomst van een WBI. Een individuele beoordeling door de gekwalificeerde persoon blijft altijd verplicht. Voor de herten uit de Oostvaardersplassen is afgesproken om deze alleen via de WBI aan te bieden.
Hoe verhouden deze intensieve en individuele controles zich tot uw eerdere uitspraken inzake mestfraude, te weten: «Als we alles op alles zetten om mestfraude te voorkomen, krijgen we problemen op andere vlakken», en: «We kunnen niet op iedere vracht een controleur zetten. Het blijft de verantwoordelijkheid van de sector. Zij zullen daarom een plan van aanpak opstellen»?2
De verplichting tot het individueel laten keuren van elk stuk grof vrij wild (edelhert, damhert, ree, wild zwijn) is in de Europese hygiëne verordeningen vastgelegd, analoog aan de reeds lang bestaande individuele vleeskeuring van runderen, schapen en andere landbouwhuisdieren. Deze wetgeving beoogt de veiligheid van levensmiddelen te waarborgen. Het voorkomen van fraude is een ander doel, met als gevolg andere afwegingen ten aanzien van de fraude-risico’s.
Betekent de intensieve controle op de kwaliteit van hertenvlees afkomstig uit de Oostvaardersplassen dat er geen capaciteitsproblemen meer zijn bij de NVWA wat betreft het toezicht op dierenwelzijnsproblemen in de intensieve veehouderij en elders?
De keuring van vlees betreft een controle op voedselveiligheid en geschiktheid voor humane consumptie. De keuring van vlees van wild is slechts een zeer beperkt deel van alle werkzaamheden die de NVWA uitvoert.
Keuringen voor wild beslaan nog geen 600 uur op jaarbasis, ca. 0,3% van de keuringen van landbouwhuisdieren.
Houdt de NVWA ook toezicht op het afschot van elk afgeschoten hert? Zo nee, waarom dan wel op de kwaliteit van het vlees en niet op dierenwelzijn ten tijde van de uitvoering van het afschotplan?
De omgevingsdienst houdt steekproefsgewijs toezicht op de uitvoering van de opdracht tot afschot van edelherten en beperkt zich tot naleving van de Wet natuurbescherming, waarin overigens ook een zorgplicht is opgenomen.
De NVWA houdt toezicht op de naleving van wetgeving voor dierenwelzijn en voedselveiligheid. Voor het doden van landbouwhuisdieren in het slachthuis is Europese en nationale wetgeving van kracht, die tot doel heeft het dierenwelzijn te waarborgen. Deze wetgeving is niet van toepassing op dieren die tijdens de jacht in de vrije natuur gedood worden. Wel moet in het kader van de Europese wetgeving voor voedselveiligheid elk hert worden beoordeeld door een persoon/jager, die hiervoor een speciale opleiding heeft gehad (gekwalificeerd persoon, zie antwoord op vraag 3). Hij dient relevante informatie uit dit eerste onderzoek in een verklaring mee te sturen met het dier naar de WBI. Deze informatie wordt meegenomen bij de keuring van het wild door de NVWA (zie antwoord op vraag 2).
Hoe garandeert u, nu de helft van de boswachters gewetensbezwaren heeft tegen het afschot van gezonde edelherten en om die reden overgeplaatst is, dat de mensen die hun plek hebben ingenomen vaardig genoeg zijn om een gezond, schichtig dier van grote afstand in één keer te doden, zodat het dier een lijdensweg door verwonding bespaard blijft?3
U refereert kennelijk aan de omstandigheid dat Staatsbosbeheer op verzoek van twee boswachters en in goed overleg met hen, een andere werkplek heeft gezocht en gevonden, omdat de betrokken personen na jarenlang uitvoeren van het ICMO-beleid het niet wenselijk vonden dat zij nu het nieuwe beleid zouden gaan uitvoeren. Er zijn nieuwe medewerkers aan het bestaande team toegevoegd en er is sprake van een voldoende groot en ervaren team van faunabeheerders om de opdracht professioneel uit te voeren.
Is het waar dat er personeel van het Koninklijk Jachtdepartement is ingeschakeld bij de uitvoering van het massale afschot? Zo ja, is de jaarlijkse subsidie van 800.000 euro aan het Koninklijk Jachtdepartement daarvoor bedoeld?
Nee, voor het afschot van edelherten in de Oostvaardersplassen is geen personeel van het Koninklijk Jachtdepartement ingeschakeld. De door u genoemde subsidie is bedoeld voor beheer- en inrichtingsmaatregelen van het Kroondomein.
De berichten inzake Bekir A. de vermoedelijke moordenaar van een 16-jarig meisje |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u deze berichten?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat Bekir E. ondanks het contactverbod en het toezicht van de reclassering, toch in de buurt kon komen van het 16-jarige slachtoffer?
De gewelddadige dood van de 16-jarige scholiere is een zeer schokkende gebeurtenis. Ik leef zeer mee met de nabestaanden.
In het belang van het strafrechtelijk onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd naar deze zaak, kan ik niet op al uw vragen ingaan. Blijkens het persbericht van het Openbaar Ministerie van 21 december 2018, heeft het slachtoffer een eerste aangifte gedaan in mei 2018. Naar aanleiding van deze aangifte is de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met onder meer reclasseringstoezicht en een contactverbod. Omdat de verdachte in hoger beroep is gegaan, kon de gevangenisstraf nog niet worden geëxecuteerd. Het reclasseringstoezicht en het contactverbod zijn wel direct ingegaan.
Naar aanleiding van de aangifte van het slachtoffer op 11 december 2018 is de politie een nader onderzoek gestart.
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft aangekondigd onderzoek te doen naar het handelen van betrokken instanties. Ik wacht de uitkomsten hiervan af.
Hoe is het mogelijk dat Bekir E. de beschikking had over vuurwapens?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer heeft het slachtoffer voor het eerst een melding gedaan (van stalking en/of bedreiging) en wat was op dat moment de justitiële status van deze verdachte in verband met een eerdere veroordeling?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het slachtoffer ondanks het contactverbod toch een melding van stalking heeft moeten doen? Wat hebben de betreffende instanties met deze melding gedaan? Is hier adequaat op gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het contactverbod en het toezicht van de reclassering blijkbaar niets voorstelt en dat de reclassering hier kennelijk compleet gefaald heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze chronische stalker en kille moordenaar voor zijn eerder gepleegde misdrijf een veel langere celstraf opgelegd had moeten krijgen, aangezien dan het 16-jarige slachtoffer nog had geleefd? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet in het oordeel van de rechter in individuele strafzaken treden. De rechter oordeelt in individuele gevallen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden.
Een voorwaardelijke straf kan alleen worden opgelegd door de rechter, niet door het openbaar ministerie. De rechtspraak is onafhankelijk. Het is aan de rechter om te oordelen in individuele gevallen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Een (deels) voorwaardelijke sanctie in combinatie met strikte voorwaarden en toezicht kan in bepaalde gevallen een meer passende en effectieve sanctie zijn dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alleen via een voorwaardelijk strafdeel kunnen immers bijzondere voorwaarden worden afgedwongen zoals een locatieverbod of contactverbod, eventueel met elektronisch toezicht, of een behandeling om achterliggende problematiek aan te pakken.
Deelt u de mening dat de rechters hier compleet hebben gefaald en deze gevaarlijke gek totaal verkeerd ingeschat hebben door alleen een slappe voorwaardelijke straf en een contactverbod op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid het openbaar ministerie te instrueren voortaan geen voorwaardelijke straffen meer uit te delen aan criminelen die eerder veroordeeld zijn voor ernstige geweldsmisdrijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het rapport ‘Extra beschermd of extra beschadigd?’ |
|
Joël Voordewind (CU), Madeleine van Toorenburg (CDA), Maarten Groothuizen (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het rapport «Extra beschermd of extra beschadigd?» uitgebracht door Defence for Children en de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind?1
Ja
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Verdrag voor personen met een handicap niet worden nageleefd binnen de verblijfsrechtelijke procedure van kinderen met een handicap en bij de opvang van deze kinderen in asielzoekerscentra? Wat kunt u doen om de naleving verder te verbeteren?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 9 mei 20182 zet het COA zich iedere dag in om iedere bewoner zo goed en zo veilig mogelijk op te vangen. Hierbij wordt waar mogelijk rekening gehouden met de specifieke situatie en woonwensen van bewoners.
Het verblijf in een asielzoekerscentrum en/of in een gezinslocatie is echter tijdelijk van aard. Nadat iemand een asielverzoek heeft ingediend, wordt erop ingezet om dit asielverzoek zo snel mogelijk op een zorgvuldige manier af te handelen. Hierdoor krijgen asielzoekers snel duidelijkheid over hun situatie en kan gestart worden met het vervolgtraject. Bij vergunningverlening gaat het om huisvesting in de gemeenten. Bij een afwijzing staat terugkeer naar het land van herkomst centraal. Voorafgaand aan hun terugkeer kunnen gezinnen onderdak krijgen in een gezinslocatie. Deze locaties zijn bestemd voor gezinnen die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben en dus ook geen recht meer op opvang. Zowel AZC’s als gezinslocaties zijn dus niet bedoeld voor permanente huisvesting en derhalve ook niet als zodanig opgezet. Dit kan in bepaalde situaties specifieke uitdagingen met zich meebrengen. COA zoekt in deze gevallen binnen de mogelijkheden naar geschikte oplossingen, ook waar het gaat om personen met handicap of die met een ernstige ziekte kampen. Als het kind thuis bij de ouders verblijft, kan het COA zorgen voor aanpassingen van de huisvesting, bijvoorbeeld door het gezin op te vangen in een zogenoemde minder-validen kamer. Daarnaast kunnen op de COA locatie ook aanpassingen worden gedaan zoals de plaatsing van een speciaal bed, rolstoel of een tillift die ervoor zorgen dat het thuisblijven vergemakkelijkt wordt. Thuiszorg kan worden ingezet voor verpleging van het kind op de COA locatie en ter ondersteuning van de ouders kan maatschappelijk werk worden ingeschakeld. Daarnaast zal er extra aandacht zijn van de COA medewerkers voor de ouders, op locatie en zal er extra aandacht zijn voor het kind door de zorgverleners (GZA, GGD/GHOR) op de COA locatie.
Hoe verklaart u het verschil in beoordeling tussen het Bureau Medische Advisering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de behandelaars van de kinderen waar het in het rapport om gaat? Waar moet de beoordeling van de medische situatie van zieke of gehandicapte kinderen volgens u aan voldoen?
De rollen van de behandelend arts en die van het Bureau Medische Advisering (BMA) zijn verschillend. Het is aan de behandelend arts om de medische aandoening vast te stellen en een diagnose te stellen op grond waarvan een behandeling wordt bepaald. Indien er een aanvraag wordt ingediend voor verblijf medische gronden of als wordt verzocht om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw) dan dient de vreemdeling een medisch dossier aan te leveren. Op basis van de informatie in dit dossier beoordeelt het BMA of het eventuele uitblijven van medische zorg leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn, dat wil zeggen binnen drie maanden. Is dat het geval dan onderzoekt het BMA of in het land van herkomst behandeling aanwezig is voor de medische klachten. Mede op grond van het oordeel van het BMA bepaalt de Immigratie- en Naturalisatiedienst of een vergunning wordt afgegeven op medische gronden of dat uitstel van vertrek wordt verleend op basis van artikel 64 Vw.
Een vreemdeling kan in aanmerking komen voor een vergunning op medische gronden als hij of zij voldoet aan de daarvoor gestelde criteria. Als na een zorgvuldige procedure blijkt dat betrokken vreemdeling niet aan de voorwaarden voldoet zal de aanvraag worden afgewezen. Het kan in bepaalde gevallen voorkomen dat het geheel van individuele omstandigheden ertoe leidt dat er sprake is van een dusdanig schrijnende situatie dat ik overga tot het verlenen van een vergunning op grond van mijn discretionaire bevoegdheid. Dit zijn van elkaar losstaande beoordelingsprocessen.
Klopt het dat kinderen in kwetsbare medische situaties meestal geen vergunning op medische gronden krijgen, maar eerder op grond van de discretionaire bevoegdheid? Waarom is dat? Kunt u omschrijven in welke situaties wel vergunningen op medische gronden zijn verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat onderzochte gezinnen geen gebruik hebben kunnen maken van de opvangmogelijkheden buiten een asielzoekerscentrum? In welke gevallen worden die mogelijkheden geboden? In hoeveel gevallen is daar nu sprake van?
Los van het feit dat ik niet op individuele zaken inga wordt in het rapport niet specifiek aangegeven welke gezinnen zijn onderzocht. Ik kan uw vraag vanuit dat oogpunt dus niet beantwoorden.
Voor kinderen die gehandicapt of ernstig ziek zijn geldt dat zij dezelfde medische zorg krijgen die beschikbaar is voor Nederlandse kinderen. Het gaat dan altijd om maatwerk waarbij wordt gekeken wat in de specifieke situatie de beste zorg is. Het COA speelt daarbij een rol waar het gaat om de begeleiding van de ouders en de huisvesting. De behandelend arts bepaalt welke medische zorg het kind nodig heeft. Het komt voor dat een ernstig ziek kind bij de ouders verblijft, maar het kan ook noodzakelijk zijn dat een ziek kind wordt opgenomen in een ziekenhuis of een gespecialiseerde instelling. Als het kind vanwege de ziekte niet thuis verblijft, maar in een ziekenhuis of een gespecialiseerde instelling zoals een medisch kinderdagverblijf, kan het COA onderzoeken of er een mogelijkheid voor de ouders is om op een COA locatie dicht bij de zorginstelling te verblijven. Bij verblijf in een ziekenhuis kunnen de ouders in een Ronald McDonald Huis verblijven.
De artikel 7-procedure |
|
Kees Verhoeven (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat andere lidstaten de start van de artikel 7-procedure traineren?1
Ja.
Deelt u onze mening dat, mede gezien de recente ontwikkelingen rondom het sluiten van de Central European University in Boedapest, het instellen van een nieuwe wet waarmee de Minister van Justitie direct rechters kan aanstellen voor overheidskwesties en protesten tegen een nieuwe «slavenwet» van Orban2, het van groot belang is dat de Raad de artikel 7-procedure uitvoert? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de mening dat de Raad verder vervolg dient te geven aan de resolutie waarmee het Europees parlement (EP) de artikel 7-procedure initieerde. De zorgen rondom de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de academische vrijheid in Hongarije maken onderdeel uit van het met redenen omklede voorstel waarmee het EP de artikel 7-procedure op 12 september jl. inleidde. De zgn. «slavenwet» maakt geen onderdeel uit van het betreffende voorstel, en is derhalve formeel geen onderwerp van de artikel 7-procedure in de Raad.
Kunt u toelichten waarom het mogelijk is dat na een besluit van het Europees parlement, waarin met tweederde meerderheid is ingestemd over het starten van een artikel 7-procedure jegens Hongarije, verschillende lidstaten dit proces traineren? Bent u van mening dat de gehele Raad de artikel 7-procedure naar aanleiding van de stemming over het rapport Sargentini moet voortzetten met een hoorzitting met Hongarije? Zo nee, waarom niet?
Na aanname van de bovengenoemde resolutie van het EP is het aan de Raad om hieraan verder vervolg te geven met als eerste stap het horen van de betrokken lidstaat. Artikel 7(1) VEU geeft hiervoor geen precieze tijdslijn of deadline. Om te komen tot een eerste hoorzitting, dient het Voorzitterschap een procedurevoorstel aan de Raad te doen, dat vervolgens op een meerderheid van de lidstaten zal moeten kunnen rekenen. Samen met andere lidstaten heeft Nederland tijdens de afgelopen Raad Algemene Zaken van 11 december jl. benadrukt dat met de voorbereidingen voor een eerste hoorzitting van de Raad met Hongarije begonnen zou moeten worden, waarbij het een optie is om de verschillende thematische onderwerpen uit de EP-resolutie over een aantal hoorzittingen te verdelen. Het kabinet kan vanwege de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen in de Raad publiekelijk geen verdere toelichting verschaffen over de positionering van de overige lidstaten ten aanzien van de artikel 7-procedure jegens Hongarije. Gezien de uitlatingen van de Hongaarse regering dat zij openstaat voor dialoog, verwacht het kabinet van Hongarije dat het bereid zal zijn op constructieve wijze aan eventuele hoorzittingen mee te werken.
Welke lidstaten blokkeren het voortzetten van de artikel 7-procedure? Welke gelijkgezinden steunen het starten van de artikel 7-procedure in de Raad? Kunt u toelichten of er meer duidelijkheid is over de precieze inrichting van de artikel 7-procedure?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer er allereerst gestart zal worden met een hoorzitting, op welke onderwerpen zal dan worden ingegaan? Wie zijn er van de zijde van Hongarije vertegenwoordigd in deze hoorzittingen? Kunt u toelichten of Hongarije vooralsnog bereid is mee te werken aan deze hoorzittingen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is wat u betreft de uiterste deadline voor het instellen van een eerste hoorzitting tussen de Raad en Hongarije? Welke consequenties heeft het uitblijven van hoorzittingen tussen de Raad en Hongarije, volgens u?
Zie antwoord vraag 3.
Is het kabinet bereid bij relevante bijeenkomsten zoals de Raad Algemene Zaken en Europese Raad in te blijven zetten op een snelle uitvoering van de artikel 7-procedure met het in ieder geval starten van hoorzittingen tussen de Raad en Hongarije? Zo ja, hoe ziet deze inzet eruit? Bent u bereid deze inspanningen, gezien het uitblijven van concreet resultaat, op te schroeven in de vorm van bijvoorbeeld een deadline voor het instellen van een eerste hoorzitting? Zo ja, gaat u dit de komende Raad Algemene Zaken bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de komende Raad Algemene Zaken zal de artikel 7-procedure jegens Hongarije niet op de agenda staan. Nederland trekt nauw op met een aantal gelijkgezinde lidstaten, zowel in Brussel als op hoofdstedelijk niveau, om een spoedige agendering van een eerste hoorzitting met Hongarije te bepleiten. Het eenzijdig stellen van deadlines lijkt het kabinet niet de meest effectieve manier om deze inzet te verwezenlijken: een meerderheid van de lidstaten zal hoe dan ook het agenderen van een hoorzitting moeten steunen. Het kabinet vertrouwt erop dat Roemenië in deze procedure zijn rol als Voorzitter van de Raad Algemene Zaken naar behoren zal vervullen.
Is Roemenië, als tijdelijk voorzitter van de Raad van de Europese Unie, voornemens het uitvoeren van de artikel 7-procedure te agenderen? Heeft u er vertrouwen in dat, gezien de zorgelijke ontwikkelingen rondom de rechtsstaat in Roemenië3, dit goed uitgevoerd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u tot slot aangeven wat u vindt van de eerste inhoudelijke reactie van Hongarije op de bevindingen van het rapport van Sargentini?
Het kabinet heeft kennis genomen van de eerste inhoudelijke reactie van de Hongaarse regering op de resolutie van het EP. Deze roept op een aantal punten verdere vragen op. Een eventuele hoorzitting biedt de gelegenheid Hongarije hierop verder te bevragen.
Kunnen deze vragen worden beantwoord vóór de deadline van de schriftelijke inbreng voor de Raad Algemene Zaken van 8 januari 2019 op 3 januari 2019?
Aangezien de artikel 7-procedure jegens Hongarije niet op de agenda staat van de komende Raad Algemene Zaken, gaan de antwoorden u heden toe gezamenlijk met de antwoorden op de vragen gesteld in het schriftelijk overleg voor de Raad Algemene Zaken van 8 januari aanstaande. De vragen zijn verder binnen de geldende termijn van drie weken beantwoord.
Het bericht ‘IND ontbreekt vaak in de rechtszaal bij zaken afgewezen asielzoekers’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «IND ontbreekt vaak in de rechtszaal bij zaken afgewezen asielzoekers»1?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Herkent u het signaal dat afgegeven wordt door de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak dat de IND in 75% van de zaken niet komt opdagen op de zitting? Zo ja, wat is uw verklaring hiervoor? Zo nee, hoe vaak is de IND volgens u afwezig bij zittingen? Hoe vaak leidt de afwezigheid van een procesvertegenwoordiger van de IND tot uitstel van de zaak?
Uit cijfers van de IND blijkt dat de IND vanaf april 2018 in circa 20% van de zaken niet aanwezig is geweest bij de zitting. In deze gevallen is een afweging gemaakt om niet ter zitting aanwezig te zijn en is een schriftelijk standpunt ingestuurd. Voor het plaatsvinden van een zitting is het niet noodzakelijk dat alle procespartijen aanwezig zijn. Het niet ter zitting aanwezig zijn van de IND leidt dan ook niet tot uitstel in een zaak.
Wat is de reden dat procesvertegenwoordigers van de IND bij zittingen afwezig zijn? Op welke wijze wordt gekozen welke zaken wel en welke zaken niet worden bijgewoond?
De IND heeft de rechtbanken eind maart 2018 laten weten dat zij vanwege het hoge werkaanbod in een gedeelte van de zaken volstaan met een schriftelijke reactie in plaats van aanwezig te zijn bij de zitting. In rechtszaken die vanwege de korte termijnen alleen mondeling worden behandeld zal de IND in beginsel altijd aanwezig zijn. Dit geldt ook voor zaken met een bijzonder belang zoals zaken die verband houden met de openbare orde of nationale veiligheid en zaken die worden behandeld door de meervoudige kamer.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als de IND een grote rol speelt bij het veroorzaken van vertragingen in asielzaken door afwezigheid tijdens zittingen, en dat dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen teneinde dit probleem op te lossen? Op welke termijn verwacht u resultaat van dergelijke maatregelen?
Er is geen sprake van automatische vertraging van de beroepszaak door de afwezigheid van de IND. Een zitting zal ook zonder aanwezigheid van de IND doorgang vinden. Als de IND afwezig is bij een zitting dan zal de rechter in eerste instantie bezien of hij door middel van alle in het dossier aanwezige stukken, waaronder de schriftelijke reactie van de IND, voldoende geïnformeerd is om over de zaak te beslissen. Als dat niet het geval is dan kan er een korte extra termijn gemoeid zijn met het beantwoorden van schriftelijke vragen die ter zitting zijn gerezen en die bij afwezigheid van de IND niet beantwoord konden worden. Doorgaans wordt daar enkele dagen voor gegeven. Ook in zaken waarin de IND wel verschijnt komt het echter voor dat er schriftelijke vragen worden gesteld.
Bent u van mening dat het afwezig zijn van de IND tegenstrijdig is met uw inzet de wachttijden bij de IND juist terug te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom lukt het nu niet goed de wachttijden terug te brengen, terwijl de instroom in voorgaande jaren hoger was?
In 2018 was er een hogere en andere samenstelling van de asielinstroom dan vooraf was geprognotiseerd. Veel meer asielverzoeken dan verwacht zijn bijvoorbeeld terecht gekomen in de verlengde procedure omdat ze complex zijn. Dat maakt dat de IND voor de uitdaging staat hierin mee te bewegen. Om die reden heeft de IND, zoals ik uw kamer eerder heb gemeld, extra personeel aangetrokken.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Groothuizen (D66) over de wachttijden bij de IND waarin u schreef dat de strategische personeelsplanning van het IND wordt aangepast teneinde de instroom en werklast beter op te vangen? Hoe staat het met de door u genoemde strategische personeelsplanning? Wanneer verwacht u hiervan resultaat? Bent u bereid in de wijziging van deze personeelsplanning ook aandacht te besteden aan de problematiek rondom de afwezigheid van de IND bij de zittingen?
Begin 2018 is door de IND in het Meerjarenperspectief IND 2018 – 2022 (MJP) de stip op de horizon geschetst voor de (door)ontwikkeling naar een toekomstbestendige IND. Uit dit MJP volgen verschillende ontwikkeltrajecten met de daaruit voortvloeiende personele gevolgen. Momenteel vinden onderzoeken plaats naar hoeveel van welke functies wanneer in de tijd (nieuw) zullen ontstaan, veranderen of vervallen als gevolg van informatiegestuurd werken en E-dienstverlening. Ook is er in 2018 een nieuw tijdschrijfonderzoek gehouden. Met de uitkomsten van deze onderzoeken zal de IND in de loop van 2019 de strategische personeelsplanning nader vorm geven.
Daarnaast heeft de IND, zoals ik reeds eerder aan uw kamer heb bericht, in de afgelopen periode reeds actie ondernomen om extra personeel aan te nemen om ervoor te zorgen dat de aanvragen om een verblijfsvergunning tijdig behandeld worden. Ook is de IND inmiddels een wervingstraject gestart, dat erop gericht is om eind 2019 weer voldoende procesvertegenwoordigers te hebben geworven, opgeleid en ingewerkt om bij alle zittingen te kunnen zijn.
Hoe staat het met het aantrekken van nieuw personeel bij de IND? Bij hoeveel van de 198 fte vacatures die openstaan, is het tot nu toe gelukt deze in te vullen? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een nieuwe medewerker volwaardig kan meedraaien in het werkproces? Krijgen nieuw aan te trekken medewerkers een vast dienstverband? Zo nee, waarom niet? Bent u van oordeel dat een dienstverband bij de IND voldoende aantrekkelijk is voor goed gekwalificeerde mensen in vergelijking met andere werkgevers? Zo nee, welke knelpunten ziet u en wat gaat u eraan doen om deze op te lossen?
De IND heeft het merendeel van de vacatures die recent openstonden kunnen vervullen. De 198 vacatures waarvan eerder sprake was zijn inmiddels allemaal vervuld. Het is in het algemeen afhankelijk van de aard van de vacature (niveau, intern of extern, de duur van aangeboden contract, vast of tijdelijk, et cetera) hoe lang een vacature openstaat. De IND loopt hierbij vooralsnog niet tegen specifieke problemen aan, alle vacatures worden binnen redelijke termijnen vervuld. Echter, met het aantrekken van nieuw personeel is tijd gemoeid, niet alleen als het om het werven gaat maar ook als het gaat om opleiden en inwerken. Afhankelijk van de werksoort kan hier 6 tot 18 maanden mee gemoeid zijn voordat medewerkers volledig en zelfstandig inzetbaar zijn.
Gelet op de investering die het vraagt om medewerkers in te werken hecht de IND er dan ook aan om medewerkers voor langere tijd aan zich te binden. De IND vindt het belangrijk om een goede werkgever te zijn en goed personeel aan zich te binden. De IND heeft daarom in 2016 en in de afgelopen maanden ook veel gedetacheerden in vaste dienst genomen.
Ik ben van mening dat een betrekking bij de IND voldoende aantrekkelijk is voor goed gekwalificeerde mensen. De veranderende arbeidsmarkt maakt het natuurlijk wel uitdagend om snel goed gekwalificeerd personeel te vinden en ook het verloop hoger is dan enige jaren geleden gelet op de mogelijkheden die er momenteel op de arbeidsmarkt zijn voor goed opgeleid personeel. Dat is geen uniek probleem voor de IND maar speelt bij meerdere organisaties zowel binnen het Rijk als daarbuiten.
Promotieonderzoek naar de rechterlijke toetsing in het asielrecht |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het proefschrift van Karen Geertsema?1
Ja. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het onderzoek betrekking heeft op de rechterlijke toets in de asielprocedure van 2001 tot 2015 en dat die toets sindsdien indringender is. Het proefschrift (blz.2 stelt hieromtrent dat de effecten van de huidige lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor de bestuurlijke beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas en de rechterlijke toetsing daarvan ten tijde van het afsluiten van het onderzoek nog onvoldoende duidelijk waren en dat die effecten daarom buiten het bestek van het proefschrift vallen.
Is de terughoudende toetsing die de rechter in asielzaken betracht in overeenstemming met het Unierecht en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) dat een volledig ex nunc onderzoek voorschrijft? Deelt u de mening dat dit principe ook in de Nederlandse asielprocedure zou moeten gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen? Is de Nederlandse praktijk sinds 2015 wel in overeenstemming met het Unierecht?
Ja. Het principe van een volledig en ex nunc onderzoek geldt in de Nederlandse asielprocedure. Artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000, waarin de tekst van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn nauwgezet is gevolgd, schrijft voor dat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming omvat.
Het invullen van deze verplichting is mede een verantwoordelijkheid van de rechtbanken en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.3 De Afdeling heeft in uitspraken van 13 april 20164 overwogen dat als gevolg van de inwerkingtreding van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn, de intensiteit van de rechterlijke toetsing van het oordeel over de geloofwaardigheid van asielrelazen indringender is dan voorheen. Deze indringender toetsing is in overeenstemming met de opzet en doelstelling van de Procedurerichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel van rechtsbescherming in asielzaken als geheel waarborgt dat in Nederland een asielzoeker de bescherming wordt gegeven die hem op grond van het unierecht en het EVRM toekomt, aldus de Afdeling.
De Nederlandse praktijk is in ieder geval sinds 2015 naar mijn oordeel in overeenstemming met het Unierecht.
Bent u van mening dat alleen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in staat is de geloofwaardigheid van een asielverzoek te beoordelen en de rechter niet? Zo ja, waarom kan de rechter dat niet? Acht u dit een wenselijke situatie vanuit het oogpunt van rechtsbescherming?
Nee. Een dergelijke opvatting vloeit overigens ook niet uit de jurisprudentie van de Afdeling voort. De intensiteit van de rechterlijke toetsing van het standpunt van de Staatssecretaris over de geloofwaardigheid van een asielrelaas is indringender dan vóór de inwerkingtreding van de artikelen 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn en 83a van de Vreemdelingenwet 2000. Tegelijkertijd blijft een zekere rechterlijke terughoudendheid op sommige onderdelen van de toetsing van zijn standpunt over een asielrelaas onvermijdelijk maar ook gepast, omdat de IND over specifieke kennis beschikt en meer onderzoeksmiddelen en vergelijkingsmateriaal heeft dan de bestuursrechter, ook met betrekking tot inwilligende beschikkingen.5 Daarbij is uiteraard wel van belang dat de IND middels een gedegen motivering voor de rechter inzichtelijk maakt hoe het oordeel omtrent de inwilligbaarheid van de aanvraag tot stand is gekomen. De rechter hoeft echter niet ambtshalve alle feiten en beoordelingen van de IND zoals deze zijn opgenomen in het dossier te toetsen. Dit zou ook de taak van de rechter praktisch te zeer belasten en zou weinig zinvol zijn wanneer reeds op grond van de beschikking zelf kan worden geconstateerd dat er sprake is van een zorgvuldige en goed gemotiveerde afwijzing.6
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat: «bij de bestuurlijke beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas de feitenvaststellende en de feitenkwalificerende fase elkaar overlappen. Aangezien de asielaanvrager pas tijdens het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag wordt geconfronteerd met de aspecten van de aanvraag die niet geloofwaardig zijn, of waarover nader bewijs had moeten worden overgelegd om de gestelde feiten aannemelijk te maken, vindt kwalificatie van de feiten al tijdens de vaststellende fase plaats. Dit is problematisch, omdat de aard van de norm vraagt om een intensieve toetsing van de feitenkwalificatie. Bovendien laat het jurisprudentieonderzoek zien dat de individuele beslisambtenaar veel vrijheid geniet bij de vaststelling en beoordeling van de feiten waarvan bij een terughoudende toetsing nauwelijks controle plaatsvindt»?2 Zo nee, waarom niet? Kan de feitenkwalificatie op deze manier eigenlijk wel getoetst worden?
Nee, die conclusie van het onderzoek deel ik niet. De bestendige uitvoeringspraktijk van de IND is, ook blijkens de beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire (hoofdstuk C1/4) en de openbare werkinstructie 2014/10, dat de feitenvaststellende fase en de feitenkwalificerende fase achtereenvolgens plaatsvinden. Dat deze fasen worden doorlopen zowel tijdens de voorbereiding van het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag als tijdens het nemen van de beslissing op de aanvraag doet daaraan niet af. Het uitbrengen van een voornemen stelt de vreemdeling bovendien in staat om voorafgaand aan het nemen van het besluit op de aanvraag zijn zienswijze te geven zowel ten aanzien van de feitenvaststelling als de kwalificatie van de feiten. Van een situatie van nauwelijks controle bij een terughoudende toetsing was en is geen sprake. Door artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000 is de intensiteit van rechterlijke toetsing van het standpunt van de Staatssecretaris over de geloofwaardigheid van een asielrelaas, dat voorheen terughoudend werd getoetst, toegenomen. Een zekere rechterlijke terughoudendheid bij toetsing van de geloofwaardigheid van de verklaringen en vermoedens van een vreemdeling die niet met bewijs zijn gestaafd blijft echter aangewezen en is blijkens de eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 in overeenstemming met het Unierecht en het EVRM.
Bent u het eens met deze conclusie van het onderzoek: «De rol van het algemeen belang is voor het migratierecht anders dan voor andere delen van het bestuursrecht, zeker als de bewindspersoon een restrictief migratiebeleid nastreeft. Het gevaar is dan dat het belang van een efficiënt migratiebeleid zich vertaalt in procesrechtelijke regels die verwezenlijking van de materiële norm, namelijk «asielrechtelijke bescherming», bemoeilijkt in plaats van faciliteert. Dit schuurt met het Unierechtelijke vereiste van een objectief en onpartijdig onderzoek»?3 Zo nee, waarom niet?
Het algemeen belang voor het migratiebeleid en het migratierecht is enerzijds om de migratie naar Nederland – voor zover mogelijk – te reguleren en de gevolgen van deze migratie voor de Nederlandse samenleving zoveel mogelijk beheersbaar te houden, en anderzijds om te zorgen dat zij die wel bescherming behoeven die bescherming daadwerkelijk krijgen. Op het gebied van het migratiebeleid en het migratierecht in asielzaken zijn en blijven zowel procedureel als materieel de internationale verplichtingen, waaronder het Unierecht en het EVRM, bepalend. Bedoelde conclusie miskent ook dat de in het nationale migratierecht neergelegde procesrechtelijke regels nagenoeg alle afkomstig zijn uit de Procedurerichtlijn.
Dat voor andere delen van het bestuursrecht dan het migratierecht het algemeen belang anders is, wordt in het onderzoek nauwelijks onderbouwd met een vergelijking van het migratierecht en die andere delen van het bestuursrecht. Ik ben van mening dat de conclusie van het onderzoek tekort doet aan het migratiebeleid en het migratierecht en deel de conclusie dus niet.
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat de Afdelingsjurisprudentie verweven is geraakt met de beleidsvorming over de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas?4 Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat deze verwevenheid onwenselijk is, vooral als het beleid de jurisprudentie vormgeeft? Hoe wilt u dit gaan voorkomen?
Met de conclusie dat de Afdelingsjurisprudentie verweven is geraakt met de beleidsvorming over de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas, bedoelt de onderzoeker dat de jurisprudentie van de Afdeling beleidsvormend blijkt (blz. 310 en 314). Dat de jurisprudentie van de Afdeling betrokken wordt bij de beleidsvorming vind ik vanzelfsprekend. Er dient immers gehandeld te worden binnen de kaders van het recht, waaronder de jurisprudentie. Bovendien wordt de beoordeling van de geloofwaardigheid in ieder geval tegenwoordig in vergaande mate ingekaderd door het Europees recht, zodat van nationale beleidsvorming hierover nauwelijks sprake kan zijn.
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat de asielprocedure «mede door de Afdelingsjurisprudentie [is] verworden tot een procedure waarin de normen overheersen die aantonen dat een aanvrager niet voldoet aan het te bewijzen rechtsfeit.» Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens? Waar blijkt uit dat deze conclusie onterecht is? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Wat kunt u eraan doen deze situatie te corrigeren?
Ik ben het niet eens met deze conclusie. Conform het internationale en nationale recht moet de vreemdeling de feiten en omstandigheden stellen en aannemelijk maken die een rechtsgrond voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vormen (artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht en artikel 31 Vreemdelingenwet 2000). De bewijslast ligt echter niet eenzijdig bij de vreemdeling. De IND heeft op grond van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht ook een actieve onderzoeksplicht. Bovendien kan de IND tegemoet komen aan de op de vreemdeling rustende bewijslast door zelf onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door vragen te stellen tijdens de gehoren of het opvragen van een individueel ambtsbericht en het laten verrichten van een taalanalyse of een leeftijdsonderzoek. Bovendien heeft de IND mogelijkerwijze gemakkelijker toegang tot bepaalde soorten documenten en informatie dan de verzoeker. De overheid moet de relevante elementen (ambtshalve) aanvullen en algemene informatie beschikbaar hebben en toepassen waar dat nodig is. In dit verband wordt ook wel gesproken van de samenwerkingsverplichting die is neergelegd in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 31 Vreemdelingenwet 2000. De IND moet de beslissing deugdelijk motiveren (artikelen 3:46 Awb, 11 Procedurerichtlijn en artikel 42, derde lid, Vw 2000). Verder verplicht het beleid er toe dat de motivering van het asielbesluit inzicht geeft in de weging die leidt tot het bestuurlijk oordeel over de geloofwaardigheid en moet hierin worden vermeld welke elementen van het asielrelaas (op zichzelf en in samenhang) geloofwaardig en ongeloofwaardig zijn (openbare werkinstructie 2014/10). Het vorenstaande wordt in de praktijk door de IND toegepast en bij een beroep op de rechter grondig getoetst. Dat de toetsing van de motivering op punten versterkt is ten opzichte van de vroegere toetsingsmaatstaf blijkt volgens de onderzoeker ook uit de verschillende uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 en 15 november 201610.
Acht u het uit het oogpunt van rechtsbescherming en onpartijdigheid geoorloofd dat er, zoals het onderzoek stelt, sprake is «van een bestuursorgaan dat enerzijds restrictief vreemdelingenbeleid moet nastreven door middel van een strikte asielprocedure en aan wie anderzijds deskundigheid wordt toegedicht in de beoordeling van asielrelazen»?5
De suggestie dat een strikte asielprocedure en de deskundigheid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet of moeilijk met elkaar te verenigen zouden zijn deel ik niet. De IND verleent internationale bescherming aan hen die dat behoeven, hetgeen ook volgt uit de inwilligings- en afwijzingspercentages. In die zin is van een restrictief toelatingsbeleid geen sprake. De rechter zal een besluit doorgaans vernietigen indien de IND het niet naar behoren motiveert. In de gevallen waarin een zorgvuldige beslissing mogelijk is in de algemene asielprocedure kan er in die procedure worden beslist. Indien een zorgvuldige beslissing meer onderzoek vereist wordt op de asielaanvraag beslist in de verlengde asielprocedure.
Deelt u de mening dat gezien de conclusies van dit onderzoek de rechtsbescherming van de individuele asielzoeker te zwak is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals eerder aangegeven is de rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas sinds 2015 versterkt en waarborgt het Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel van rechtsbescherming in asielzaken als geheel dat in Nederland een asielzoeker de bescherming wordt gegeven die hem op grond van het unierecht en het EVRM toekomt. Iedere asielzoeker kan bovendien met bijstand van een advocaat kosteloos tot twee rechterlijke instanties procederen over een afwijzend besluit.
Hoe wordt het uitgangspunt dat de asielzoeker tegemoet moet worden gekomen in de bewijslast (volgens het UNHCR-Handboek) en dat de beslisautoriteiten in samenwerking met de aanvrager moeten komen tot een onderbouwd asielrelaas (artikel 4 Kwalificatierichtlijn) in de praktijk uitgevoerd?
Zie antwoord 7.
Het rapport 'Financiële problemen 2018' |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het NIBUD-rapport «Financiële problemen 2018»?1
Het NIBUD-rapport «Financiële problemen 2018» is een relevante informatiebron voor het Ministerie van SZW. Sinds 2005 onderzoekt het NIBUD één keer per drie jaar hoe Nederlanders met hun geld omgaan. Soortgelijke onderzoeken heeft het Nibud uitgebracht in 2005, 2009, 2012 en 2015.
Herkent u het beeld in het rapport waarin wordt gesteld dat te weinig mensen met betalingsproblemen gebruik maken van schuldhulpverlening? Hoe past dit in de brede schuldenaanpak?
Het rapport laat belangrijke ontwikkelingen zien: Enerzijds neemt het aantal mensen dat moeilijk rond kan komen af. Anderzijds wordt de problematiek ernstiger en is er een groep mensen met ernstige betalingsproblemen die niet bij de hulpverlening in beeld is. Het feit dat minder huishoudens problemen ondervinden met rondkomen is een positieve ontwikkeling: Huishoudens staan minder rood en er wordt minder geleend. De toenemende ernst van de problematiek en het feit dat mensen hun weg naar de hulpverlening niet kunnen vinden, vind ik zorgelijk en blijft een punt van aandacht. Het rapport benadrukt het belang van de Brede Schuldenaanpak (Kamerstuk 24 515 nr. 31). Het kabinet geeft in de Brede Schuldenaanpak voorrang aan het voorkomen dat betalingsachterstanden ontstaan, oplopen en resulteren in problematische schulden.
Heeft u inzicht in de redenen waarom mensen met (ernstige) betalingsproblemen geen schuldhulpverlening krijgen? Zo ja, wat zijn de redenen? Zo nee, bent u bereid deze redenen te onderzoeken en met de Kamer te delen?
Het NIBUD concludeert dat een groot deel van de mensen die geen gebruik maken van hulpverlening denkt dat de problemen niet zo ernstig zijn dat zij professionele hulp nodig hebben. Het NIBUD adviseert daarom mensen meer bewust te maken en als zij zelf niet aankloppen de hulp naar hen te brengen. Dit bevestigt eerdere inzichten en sluit aan bij de Brede Schuldenaanpak.
Lector Schulden en Incasso stelt in reactie op het NIBUD-rapport dat de schuldhulpverlening niet altijd toegankelijk is2, herkent u dit beeld?
Het door u aangehaalde artikel meldt dat de schuldhulpverlening niet altijd even toegankelijk is, maar ook dat heel veel gemeenten het wel goed doen. Dit beeld sluit aan bij het recente onderzoek van de Nationale ombudsman «Een open deur: Het vervolg» (zie ook de beantwoording van Kamervragen over dit onderzoek, TK2018–2019 Aanhangsel van de Handelingen 240). Ik vind dat iedereen met (dreigende) problematische schulden toegang moet hebben tot hulp. Elke gemeenteraad moet op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening minimaal eens per vier jaar een beleidsplan vaststellen voor de integrale schuldhulpverlening. In dit plan moet onder andere staan hoe voorkomen wordt dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen en hoe de kwaliteit van de schuldhulpverlening wordt geborgd. De brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening is daar een onmisbaar onderdeel van.
Ik zie dat gemeenten investeren in de professionalisering en de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Het Interbestuurlijk Programma en de extra middelen die het kabinet ter beschikking heeft gesteld voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, helpen daarbij. Bij de uitwerking van de nadere afspraken met gemeenten in het kader van het Interbestuurlijk Programma zijn verbetering van de toegang tot de schuldhulpverlening en vroegsignalering twee van de thema’s. Ik ondersteun gemeenten met de goed lopende en breed gedragen programma’s Schouders Eronder en Vakkundig aan het Werk.
Heeft u inzicht welke drempels mensen met schulden ervaren bij het krijgen van schuldhulpverlening? Zo ja, welke drempels zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de resultaten met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt in het huidige schuldhulpverleningsbeleid ingezet op het wegnemen van deze drempels?
Zie antwoord vraag 4.
Herkent u het geschetste beeld in het NIBUD-rapport waarin ook de conclusie wordt getrokken dat 40% van de mensen die het hardste schuldhulpverlening nodig hebben (ernstige betalingsproblemen), zich er niet bewust van zijn dat ze schuldhulpverlening nodig hebben3?
Dat een deel van de mensen met problematische schulden zich niet bewust is dat zij hulp nodig hebben, heeft meer oorzaken. Het onderzoek van het NIBUD dat aanleiding is voor deze Kamervragen geeft een verklaring: Life events zoals scheiding, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid kunnen leiden tot het in een korte tijd ontstaan van financiële problemen. Gemeenten kunnen hier in hun voorlichting en in het organiseren van de toegang tot schuldhulpverlening op inspelen. Ook de budgetvoorlichting door het NIBUD levert een belangrijke bijdrage aan bewustwording, reden voor het Ministerie van SZW om het NIBUD te subsidiëren.
Uit eerder onderzoek van NIBUD blijkt dat veel Nederlanders moeite hebben met de financiële administratie. Ze hebben geen overzicht omdat rekeningen op verschillende manieren binnenkomen.4 Het is daarnaast van groot belang dat het taboe op het hebben van schulden wordt doorbroken. Schulden kunnen iedereen overkomen en tijdige hulp kan een hoop ellende voorkomen. Ik wil mensen die financiële problemen hebben dan ook op het hart drukken om hulp te vragen. De actielijnen en bijbehorende maatregelen uit de Brede schuldenaanpak spelen in op deze inzichten. Een voorbeeld is het platform Wijzer in geldzaken.5 Hierin bundelen partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid, onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen. Wijzer in geldzaken gebruikt (gedrags)wetenschappelijke inzichten en focust op specifieke levensgebeurtenissen en bijbehorende doelgroepen.
Heeft u inzicht in de redenen waarom deze mensen zich niet bewust zijn van het feit dat ze schuldhulpverlening nodig hebben? Zo ja, wat zijn de redenen? Zo nee, bent u bereid deze redenen te onderzoeken en de resultaten met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt in het huidige schuldhulpverleningsbeleid ingezet om mensen bewust te maken van het feit dat ze schuldhulpverlening nodig hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Een andere conclusie van het NIBUD is dat er winst te behalen is bij het vroegsignalering, herkent u dit beeld en wat gaat u hiermee doen?
Door de versterkte inzet op vroegsignalering wil het kabinet problematische schulden tegengaan en het onnodig ophogen van schulden voorkomen. De conclusie van het NIBUD dat winst te behalen valt met vroegsignalering sluit aan bij de Brede Schuldenaanpak. Om meer inzicht in succesvolle aanpakken te krijgen en welke randvoorwaarden daarvoor nodig zijn, voeren steeds meer gemeenten pilots vroegsignalering uit. Vaak en met succes gebruikte gebeurtenissen of momenten voor vroegsignalering van schulden zijn betalingsachterstanden op huur, zorgverzekering, energie en drinkwater. De schuldeisers hebben met de deelnemende gemeenten afspraken gemaakt over het uitwisselen van contactgegevens van de burgers met betalingsachterstanden waarmee de gemeenten proactief hulp aanbieden. Het kabinet bereidt een wijziging voor van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening om ten behoeve van vroegsignalering gegevensuitwisseling te faciliteren en tegelijkertijd naleving van de nieuwe Europese privacyregels te waarborgen (Kamerstuk 24 515, nr. 456).
Heeft u inzicht in de redenen waarom er nog weinig gebruik wordt gemaakt van vroegsignalering? Zo ja, wat zijn de redenen? Zo nee, bent u bereid deze redenen te onderzoeken en de resultaten met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zijn volgens u gebeurtenissen of momenten waarbij vroegsignalering plaats kan vinden? Door wie kan volgens u vroegsignalering plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze wordt in het huidige schuldhulpverleningsbeleid ingezet op vroegsignalering?
Zie antwoord vraag 10.
Het NIBUD heeft becijfert welke leeftijds- en inkomenscategorieën ernstige betalingsproblemen hebben4, staan deze getallen ook in verhouding tot de cijfers bij de schuldhulpverlening?
Voor zover mij bekend zijn er geen statistieken beschikbaar om deze vraag te beantwoorden. Het lijkt wel waarschijnlijk dat burgers die schuldhulpverlening krijgen een afspiegeling zijn van de leeftijds- en inkomenscategorieën van mensen met betalingsachterstanden.
Ik heb u eind 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 24 515, nr. 456) over het vooronderzoek dat momenteel met het CBS loopt voor een onderzoeksmethode waarbij op basis van registerdata een representatief beeld gegeven kan worden van de omvang en de achtergrondkenmerken van de schuldenproblematiek in Nederland. Het doel is ontwikkelingen in de tijd op betrouwbare wijze in beeld te brengen door periodiek onderzoek.
Hoe ziet u de balans tussen de verantwoordelijkheid die mensen zelf hebben om hulp te zoeken en de mogelijkheid die gemeenten, werkgevers en andere organisaties hebben om mensen met (ernstige) betalingsproblemen te wijzen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening?
De balans wordt vooral bepaald door het grondrecht van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en door de bereidheid om hulp te accepteren. De toenemende digitalisering maakt het steeds makkelijker burgers met betalingsachterstanden te vinden en gegevens tussen schuldeisers en gemeenten uit te wisselen. De bescherming van de privacy vereist echter dat de uitwisseling van persoonsgegevens minimaal is en noodzakelijk voor schuldhulpverlening. Een belangrijke notie is ook dat hulp alleen kan werken als mensen die accepteren. De timing van het hulpaanbod is van belang. Om de juiste balans te vinden is evaluatie van verschillende aanpakken belangrijk. In 2017 heeft de Inspectie SZW vroegsignalering van schulden door gemeenten onderzocht (Kamerstuk 24 515 nr. 384). Recent zijn op initiatief van de NVVK goede ervaringen gebundeld in de geactualiseerde Leidraad Vroegsignalering van schulden.7
Het bericht dat zorg in kleine woonvormen ouderen niet altijd goed geregeld is |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat zorg in kleine woonvormen ouderen niet altijd goed geregeld is?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de conclusie van Verenso dat personeel dat werkzaam is bij nieuwe zorgaanbieders vaak te weinig kennis heeft van medische problemen van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is onwenselijk wanneer de kwaliteit van zorg in kleine woonvormen voor ouderen onvoldoende is. Zorgaanbieders dienen te voldoen aan de kwaliteitswetgeving. Een zorgaanbieder die goede zorg biedt, zorgt ervoor dat er tijdig, doelmatig en deskundig in de zorg- en ondersteuningsbehoeften van de cliënt wordt voorzien. Sinds 2015 bezoekt de IGJ nieuwe zorgaanbieders in de ouderenzorg binnen vier tot zes maanden na de start van de zorgverlening om in de praktijk te toetsen of de kwaliteit van de zorg op orde is.
Ook het feit dat niet alle nieuwe zorgaanbieders zich melden op de website www.meldennieuwezorgaanbieders.nl van het CIBG vind ik onwenselijk. Op dit moment is er sprake van een vrijwillige melding. Met het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) komt er een meldplicht voor alle nieuwe zorgaanbieders onder de reikwijdte van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De Wlz-uitvoerders en zorgverzekeraars willen meewerken aan het verbinden van de meldplicht als voorwaarde voor de afgifte van een AGB-code. Dit betekent «niet gemeld, geen geld» en geeft een stevige financiële prikkel voor nieuwe zorgaanbieders om aan de meldplicht te voldoen. Het CIBG en Vektis zorgen samen voor de koppeling die na inwerkingtreding van de Wtza gebruikt kan worden.
In huidige praktijk komen nieuwe zorgaanbieders niet altijd vroegtijdig in beeld bij de IGJ. Zij zijn niet altijd goed op de hoogte van alle voorwaarden voor goede zorg. Daardoor voldoen zij bij een eerste bezoek van de IGJ ook niet aan alle voorwaarden voor goede zorg. De meldplicht in de Wtza heeft als doel om nieuwe zorgaanbieders meer volledig en eerder dan nu bij de IGJ in beeld te hebben. De meldplicht heeft ook als doel nieuwe zorgaanbieders voor de aanvang van de zorgverlening bewust te maken van de voorwaarden voor goede zorg en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Ten behoeve van dit tweede doel staat sinds kort op de site www.meldennieuwezorgaanbieders.nl een checklist die de nieuwe zorgaanbieder helpt in wat hij allemaal op orde moet hebben.
Naast een meldplicht voor alle nieuwe zorgaanbieders is in de Wtza opgenomen dat alle instellingen, die met meer dan tien zorgverleners zorg of een andere dienst als omschreven bij of krachtens de Wlz of Zvw (doen) verlenen, dienen te beschikken over een Wtza-vergunning. In tegenstelling tot de WTZi, vallen ook pgb-gefinancierde aanbieders onder de Wtza en zijn aan de Wtza-vergunning bestaande randvoorwaarden voor goede zorg uit de Wkkgz verbonden. Daarmee worden deze (pgb-gefinancierde) instellingen extra bewust gemaakt van de voorwaarden voor goede zorg en kan de vergunning worden ingetrokken als niet wordt voldaan aan de aan de vergunning verbonden randvoorwaarden voor goede zorg.
Deze maatregelen dragen eraan bij dat nieuwe zorgaanbieders tijdig in beeld zijn bij de IGJ en dat nieuwe zorgaanbieders al voor de start van de zorg op de hoogte zijn van de (kwaliteits)eisen waaraan moet worden voldaan. Dit draagt bij aan goede en veilige zorg.
Wat vindt u van de conclusie dat specialisten ouderengeneeskunde bij nieuwe zorgaanbieders vaak te laat worden ingezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de conclusie dat bij nieuwe zorgaanbieders niet altijd genoeg activiteiten en hulpmiddelen beschikbaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de constatering van de inspectie dat niet alle nieuwe zorgaanbieders zich aanmelden op de website van het CIBG? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
De brancheverenging van kleine wooninitiatieven Spot, stelt dat het van groot belang is dat de medische zorg in kleinschalige woonzorginstellingen goed geregeld is en dat deze instellingen goede afspraken maken met huisartsen en andere zorgverleners; bent u het met deze stelling eens? Kun u dit toelichten?
Ja, ik onderschrijf deze stelling. Ik wil daarbij benadrukken dat het maken van goede afspraken met huisartsen en zorgverleners door kleinschalige woonvoorzieningen niet vrijblijvend is. Het kwaliteitskader verpleeghuiszorg geldt ook voor alle kleinschalige woonvoorzieningen in de ouderenzorg. Deze woonvoorzieningen moeten dus aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Het kwaliteitskader verpleeghuiszorg is helder over de eisen waaraan verantwoorde medische zorg in de zorgorganisaties moet voldoen. Voor de artsenfunctie geldt de eis dat er op iedere locatie 24/7 een arts bereikbaar en oproepbaar is, evenals dat 24/7 een specialist ouderengeneeskunde beschikbaar is indien de zorgvraag dit vereist. Uiteraard moet een dergelijke instelling ook over voldoende expertise over de eigen doelgroep beschikken. Het kwaliteitskader verpleeghuiszorg benadrukt dat cliënten in (kleinschalige) woonvoorzieningen in de ouderenzorg recht hebben op algemene medische zorg en specialistische zorg, zoals de psychogeriatrische expertise. Dit kwaliteitskader geldt voor alle kleinschalige woonvoorzieningen in de ouderenzorg, onafhankelijk of er sprake is van pgb-financiering of dat de zorg in natura wordt ingekocht. Alle zorgaanbieders die onder het kader verpleeghuiszorg vallen zijn ervoor verantwoordelijk dat zij 24/7 kunnen voorzien in (specifieke) expertise aan alle complexe zorgvragen die cliënten hebben.
Uw Kamer heeft eind november verzocht om een brief over medische zorg in kleinschalige woonvoorzieningen. Volledigheidshalve verwijs ik ook naar deze brief.2
Een publicatie van Instituut Clingendael over het Israëlisch-Palestijns con?ict |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie «Wie wind zaait, zal storm oogsten: bezetting en de staat Israël» van Instituut Clingendael?1
Ja.
Kunt u ingaan op elk van de vier genoemde «serieuze tekortkomingen» die de publicatie herkent in het Nederlandse beleid, te weten dat 1) er geen sprake meer is van gelijke verantwoordelijkheid tussen de conflictpartijen; 2) beide «staten» hun bevolking slechts ten dele vertegenwoordigen; 3) het werken op deelonderwerpen terwijl de bredere vredesonderhandelingen op slot zitten de status quo versterkt en daarmee Nederland quasi medeplichtig maakt aan voortzetting van de bezetting en 4) Israël het internationaal recht al decennia met de voeten treedt zonder dat landen als Nederland hier enige consequentie van betekenis aan verbinden? Bent u het eens met deze bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de twee aanbevelingen (beleidsaccenten) in de publicatie, te weten het grootschalig ondersteunen van inspraak en tegenspraak in Israël en Palestina en het opzetten van een permanente internationale conferentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet maakt zich zorgen over de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Om duurzame resultaten te behalen is het van belang dat mensenrechtenorganisaties draagvlak hebben en de ruimte behouden om hun boodschap uit te dragen. Het ondersteunen van inspraak en tegenspraak in de Palestijnse Gebieden en Israël is reeds een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet op het Midden-Oosten Vredesproces en zal dat blijven. Hierbij wordt nauw opgetrokken met gelijkgezinde partners.
Het kabinet is er niet van overtuigd dat de oprichting van een apart forum voor de handhaving van mensenrechten in Israël en de Palestijnse Gebieden – zoals in de publicatie wordt aanbevolen – voldoende toegevoegde waarde heeft. Er bestaan reeds voldoende mogelijkheden binnen de bestaande mechanismen, zoals de VN Veiligheidsraad, Algemene Vergadering en Mensenrechtenraad, waar aspecten van het conflict aan de orde komen. Het kabinet is om die reden geen voorstander van het oprichten van nieuwe fora of mechanismen. Bovendien staat dit haaks op de inzet van het kabinet om disproportionele aandacht voor de mensenrechtensituatie in Israël en de Palestijnse Gebieden tegen te gaan.
Deelt u de conclusies in de publicatie dat radicaal omdenken noodzakelijk is en dat de Israëlische strategie van stapsgewijze annexatie van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem illegaal en immoreel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Het radicale omdenken waar in de publicatie over wordt gesproken heeft betrekking op een focus op handhaving van de mensenrechten in Israël en de Palestijnse Gebieden. Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 3.
Tevens betreft het een reactie op wat Clingendael «de Israëlische strategie van stapsgewijze annexatie van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem» noemt. Hiervoor verwijs ik u graag naar de laatste alinea van het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat de visa van 11 onderzoekers van CICIG door Guatemala zijn ingetrokken |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Guatemala 72 uur geeft aan de 11 hoofdonderzoekers van de internationale commissie tegen straffeloosheid in Guatemala (CICIG) om het land te verlaten?1
Het bericht dat Guatemala 72 uur heeft gegeven aan de 11 functionarissen van de internationale commissie tegen straffeloosheid in Guatemala (CICIG) om het land te verlaten is zeer zorgelijk. De reden die de Guatemalteekse regering hiervoor heeft aangegeven is dat een aantal functionarissen terrorist zou zijn, tegen wie in hun thuisland onderzoeken zouden lopen. Hiervoor is echter geen enkel bewijs gegeven.
In aanvulling op bovengenoemd bericht kwam op 8 januari jl. de aankondiging van de Guatemalteekse regering om unilateraal het akkoord met CICIG op te zeggen. De klachten van de Guatemalteekse overheid zijn dat CICIG de publieke veiligheid, bestuurbaarheid en soevereiniteit van Guatemala zouden aantasten, en dat CICIG selectief en partijdig is in haar handelen. Ook wordt de VN verweten niet in dialoog te zijn gegaan over deze klachten. Hoewel het Constitutioneel Hof de regering heeft opgedragen haar besluit inzake de stopzetting van CICIG op te schorten, heeft de regering hier geen gevolg aan gegeven. Deze ontwikkelingen dragen bij aan een verdere verslechtering van het politieke en institutionele klimaat in het land.
De internationale gemeenschap heeft het opzeggen van het CICIG-akkoord door de Guatemalteekse regering scherp veroordeeld. De SGVN heeft onmiddellijk in een verklaring aangegeven het besluit te verwerpen en het akkoord tussen de VN en Guatemala als geldig te beschouwen tot aan het einde van het mandaat in september 2019. De Nederlandse ambassadeur te Costa Rica (mede geaccrediteerd in Guatemala) heeft zich publiekelijk daarbij aangesloten, en tevens de Nederlandse zorgen geuit over het besluit en het belang van CICIG voor de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie en straffeloosheid benadrukt. Gelet op de Nederlandse zorgen heeft Nederland de kwestie in EU-verband mede geagendeerd en op 11 januari jl. heeft de EU een verklaring uitgebracht waarin zij steun uitspreekt voor het goede werk dat CICIG heeft verricht, de SGVN steunt in zijn pleidooi dat het agentschap zijn mandaat moet volbrengen en tevens Guatemala oproept de rechtstaat te versterken en de onafhankelijkheid van het Constitutioneel Hof te respecteren. In een verklaring van de groep van grote donoren (G13) werd het belang van de grondwettelijke orde, rechtsstaat en scheiding der machten benadrukt, Nederland heeft zich bij deze verklaring gevoegd.
Waarom zijn de visa en diplomatieke onschendbaarheid ingetrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze actie van de Guatemalteekse regering een directe schending is van het akkoord tussen de regering en de VN waarmee CICIG werd opgericht, en daarmee ook in strijd is met de Grondwet, en mogelijk de veiligheid van personeel van CICIG in gevaar brengt?
Deze actie is inderdaad een schending van het akkoord tussen de regering en de VN waarmee CICIG werd opgericht. De diplomatieke immuniteit van de CICIG-medewerkers vloeit voort uit dit akkoord en slechts het hoofd van CICIG heeft het recht de diplomatieke immuniteit in te trekken. Het Constitutioneel Hof van Guatemala oordeelde in reactie op het intrekken van de visa dat alle CICIG-functionarissen het recht op toegang tot en vrijheid van beweging in Guatemala hebben als gevolg van het akkoord tussen de VN en Guatemala.
Door de eenzijdige opzegging van het akkoord met de VN door Guatemala op 8 januari jl. is het CICIG-kantoor inmiddels ontruimd en hebben alle internationale CICIG-medewerkers en ook een deel van het lokale personeel Guatemala verlaten.
Hoe kan CICIG haar uitstekende werk blijven doen als onderzoekers niet langer Guatemala in kunnen?
Wegens het opzeggen van het akkoord met de VN door de Guatemalteekse regering kan CICIG momenteel niet meer haar mandaat uitvoeren, dat nog van kracht is tot september 2019. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
De eerdere beslissing eind augustus 2018 om het mandaat van CICIG niet te verlengen, is een soeverein besluit van de Guatemalteekse overheid. In reactie op dit besluit sprak de EU op 2 september 2018 via een verklaring steun uit voor het werk van CICIG. Nederland blijft een voorstander van het werk van CICIG in de strijd tegen straffeloosheid en zou graag hervatting van CICIG, inclusief een verlenging van het huidige mandaat na september 2019, zien.
Klopt het dat de getroffen hoofdonderzoekers van CICIG een sleutelrol spelen in het onderzoek en de berechting van «high impact cases», ondermeer tegen de voormalige president en vicepresident als ook de huidige president en enkele van zijn familieleden? Bent u het ermee eens dat deze actie cruciale processen in de strijd tegen corruptie en straffeloosheid ernstig ondermijnt en daarnaast de onafhankelijkheid van de rechtstaat in Guatemala verder in gevaar brengt? Wilt u nu alvast uw steun uitspreken voor het verlengen van het mandaat van CICIG dat in september 2019 afloopt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de toenemende aanvallen van de Guatemalteekse regering op voormalig hoofdaanklaagster Thelma Aldana – die nauw samenwerkte met CICIG – inclusief beschuldigingen van corruptie en oproepen aan het Openbaar Ministerie om haar strafrechtelijk te vervolgen? Hoe waarschijnlijk acht u dat deze aanvallen eveneens tot doel hebben de strijd tegen de straffeloosheid verder te verzwakken, onder andere door haar kandidatuur en deelname aan de aanstaande verkiezingen in 2020 onmogelijk te maken? Bent u bereid deze lastercampagne en bedreigingen aan het adres van Thelma Aldana te veroordelen en ervoor te pleiten dat haar recht om aan de verkiezingen mee te doen niet geschonden wordt?
Nederland vindt vrije en eerlijke verkiezingen in Guatemala van groot belang. Alle kandidaten moeten eerlijk mee kunnen dingen om het presidentschap. Nederland steunt het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD), dat zich inzet voor versterking van de democratie in Guatemala. Het NIMD ondersteunt alle partijen in aanloop naar de verkiezingen. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen zal het kabinet er in EU raadskader op aandringen de situatie nauwgezet te blijven volgen, zeker in aanloop naar de verkiezingen.
Bent u bereid om het intrekken van de visa en verlies van immuniteit van de CICIG-onderzoekers onomwonden te veroordelen en er bij de Guatemalteekse regering op aan te dringen dat deze beslissing per direct wordt teruggedraaid? Zo ja, wanneer gaat u dit doen gezien de urgentie van de zaak en het feit dat elke dag telt? Zo nee, waarom niet?
Het opzeggen van het akkoord met de VN is door de EU door middel van een verklaring veroordeeld op 11 januari jl. De boodschap over het belang van het werk van CICIG en een goed functionerende rechtsstaat wordt door Nederland consistent uitgedragen in contacten met de Guatemalteekse regering, bijvoorbeeld in een gesprek met de Guatemalteekse ambassadeur op 17 januari. Zie ook het antwoord op de vragen 1 en 2.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat ook de Europese Unie deze actie veroordeelt en aandringt op het intrekken van dit besluit, zodat de onderzoekers in Guatemala hun werk kunnen blijven doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Vliegveld Londen-Gatwick gesaboteerd met drones’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vliegveld Londen-Gatwick gesaboteerd met drones»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie die zich op het vliegveld Londen-Gatwick op het moment van schrijven nog steeds afspeelt?
Ik vond het een zorgelijke situatie.
Deelt u de mening dat dit soort situaties enorme financiële gevolgen hebben?
Ja, die mening deel ik.
Zijn er aanwijzingen dat dezelfde situatie zich in Nederland voor kan doen?
Het vliegen van een drone in de nabijheid van een luchthaven is in Nederland verboden. Het is desondanks mogelijk dat iemand moedwillig dit verbod overtreedt en toch met een drone in de buurt van een luchthaven gaat vliegen. Er zijn in Nederland technieken voorhanden om ongewenste drones uit de lucht te halen.
Zo ja, hoe bent u van plan hiertegen op te treden?
Momenteel wordt door de politie al handhavend opgetreden tegen dronepiloten die met een drone te dicht in de buurt van een luchthaven vliegen.
De aankomende Europese regelgeving voor drones voorziet in de verplichting voor alle operators om zich te registreren als zij een drone zwaarder dan 250 gram willen vliegen. Daarnaast hebben deze drones de verplichting om een identificatiesignaal uit te zenden, zodat handhavingsdiensten zoals de politie de eigenaar eenvoudig kan achterhalen. Deze regelgeving zal naar verwachting in juni 2019 gepubliceerd worden.
De regelgeving voorziet ook in de verplichting om elektronische hulpmiddelen zoals geofencing aan boord van de drone te hebben, zodat de drone in principe niet in het gebied rond een luchthaven kan vliegen. Daarnaast voer ik ieder jaar een campagne waarin ik de veiligheidsregels opnieuw duidelijk maak en de dronevliegers bewust wil maken van de risico’s die het vliegen met drones met zich mee kunnen brengen. Een belangrijk punt hierin is het verbod om met je drone in buurt van luchthavens en het bemande luchtverkeer te vliegen.
Zijn er preventiemaatregelen genomen om dit soort situaties in Nederland te voorkomen?
Momenteel wordt al gehandhaafd op het verbod om in de buurt van luchthavens te vliegen. Zoals eerder aangegeven zijn er in Nederland technieken voorhanden om ongewenste drones uit de lucht te halen. Ik ga op korte termijn in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de verschillende luchthavens om te bezien of er nog aanvullende maatregelen genomen moeten worden.
De repressie tegen Nicaraguaanse NGO’s |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van de recente beslissing van de regering van Nicaragua en het Nicaraguaanse parlement om belangrijke Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), waaronder de belangrijkste mensenrechten-waakhond CENIDH, te verbieden en hun bezittingen te confisqueren?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van de zorgelijke beslissing van de Nicaraguaanse overheid om de rechtspersoonlijkheid van verscheidene NGO’s in Nicaragua te ontnemen, waaronder het Centro Nicaragüense de Derechos Humanos (CENIDH). Goederen van de NGO’s in kwestie zijn in beslag genomen en sommige rekeningen zijn bevroren. Bij de confiscatie van de goederen zijn inderdaad ook computers, apparatuur en documenten van de NGO’s meegenomen. Ook het onafhankelijke nieuwsmedium Confidencial is binnengevallen door de politie, voor zover bekend zonder enige juridische basis. Deze gebeurtenissen zijn zeer zorgelijk en getuigen van verdere repressie in Nicaragua en van een onveilig klimaat voor het maatschappelijk middenveld, voor de onafhankelijke pers en voor de bevolking.
Bent u op de hoogte van politie-invallen bij NGO’s die niet verboden zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er bij die invallen documenten en computers zijn mee genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Beschikt u over een overzicht van door de repressie getroffen organisaties en de manier waarop zij getroffen zijn? Zijn er goederen of fondsen in beslag genomen die met Nederlandse steun zijn aangeschaft om programma’s voor mensenrechten en ontwikkeling uit te voeren?
Wij zijn op de hoogte welke organisaties in Nicaragua zijn getroffen. Er zijn inderdaad – in beperkte mate – door Nederland gefinancierde goederen in beslag genomen en fondsen bevroren.
Gaat u er bij de Nicaraguaanse autoriteiten op aandringen om de confiscatie van Nederlandse en andere fondsen ongedaan te maken?
Nederland speelt sinds de start van de crisis in april jl. een actieve rol in EU-verband. Op 15 december jl. veroordeelde de EU, mede op Nederlands initiatief, in een verklaring de repressieve maatregelen van de Nicaraguaanse autoriteiten als een stap die de rechtsstaat en de bescherming van burgerrechten en mensenrechten verder ondermijnd. De EU-delegatie in Nicaragua heeft tevens een démarche uitgevoerd waarin dezelfde zorgen zijn geuit. Om de EU-boodschap kracht bij te zetten, is deze kwestie ook door Nederland aangekaart in een gesprek met de Nicaraguaanse ambassadeur. De volgende stap in EU-verband waar Nederland zich voor inzet zijn zeer kritische Raadsconclusies.
Daarnaast heeft Nederland zich aangesloten bij een verklaring van de donoren van Lifeline, een project uitgevoerd door een consortium van NGO’s waaronder Freedom House en CIVICUS gericht op het verlenen van noodhulp aan maatschappelijke organisaties in nood. Nederland zal de situatie nauwlettend blijven volgen en waar mogelijk zich, onder meer in EU-verband, blijven uitspreken tegen onderdrukking in Nicaragua.
Welke verdere stappen onderneemt u om de repressie tegen NGO’s in Nicaragua bij de autoriteiten aan de kaak te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ook bij het mediahuis Confidencial, die onder andere via Nederlandse NGO’s gesteund wordt, de politie zonder geldig huiszoekingsbevel is binnengevallen en spullen in beslag heeft genomen? Wat is hierop uw reactie en welke gevolgen heeft dit voor de persvrijheid in Nicaragua?
Zie antwoord vragen 1, 2, 3 en 8.
Deelt u de zorgen dat de recent aangenomen wet 977 onder het mom van antiterrorisme wordt misbruikt voor politieke onderdrukking van het maatschappelijk middenveld?
Die zorgen worden gedeeld. Het maatschappelijke middenveld wordt onmiskenbaar onder druk gezet met bovengenoemde maatregelen. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van de wetgeving voor arrestaties en vervolging van studentenleiders en andere leiders van sociale bewegingen die kritisch zijn op de regering, journalisten en mensenrechtenverdedigers. Ook is deze wetgeving gebruikt voor de recente maatregelen tegen NGO’s, waaronder ontbinding van CENIDH en het in beslag nemen van kantoor en materiaal van Confidencial.
Houtstook als grootste bron van kankerverwekkende stoffen (PAK’s) in het oppervlaktewater |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de Basisdocumentatie probleemstoffen Kaderrichtlijn Water (KRW) die recent door Deltares en Ecofide is gepubliceerd, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Rijkswaterstaat?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat houtstook in kachels en open haarden de grootste bron is voor kankerverwekkende stoffen (PAK’s) in oppervlaktewater?
Houtstook in kachels en open haarden is een bron voor neerslag van PAK’s vanuit de atmosfeer.3 Dit heeft direct en indirect zijn weerslag op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Ik heb kennisgenomen van de maatregelenanalyse in het rapport. Ik zet mij in voor het terugdringen van emissies door houtstook en het beperken van gezondheidseffecten als gevolg van houtstook.
Zoals aangegeven in mijn reactie op de brief van het Platform Houtrook en Gezondheid,4 heb ik al een aantal aanbevelingen overgenomen om gemeenten handvatten te bieden om schadelijke uitstoot door particuliere houtstook te beperken:
Verder heb ik in mijn brief van 15 januari 2019 aangekondigd dat de emissie-eisen van de Ecodesign-richtlijn versneld zullen worden ingevoerd en per 1 januari 2020 in zullen gaan.5 Verdere maatregelen die kunnen worden getroffen door het Rijk en door gemeenten zullen worden opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.
Vanuit de Europese Unie is er geen beleid om houtstook terug te dringen.
Heeft u kennisgenomen van de maatregelenanalyse in het rapport2, die stelt dat het terugdringen van houtstook door huishoudens de hoogste prioriteit moet krijgen om de uitstoot van het schadelijke PAK Benzo(k)fluoranteen tegen te gaan en dat de uitvoering hiervan bij de nationale overheid en de Europese Unie ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze bevinding zich tegenover de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) om houtstook te bevorderen? Kunt u uiteenzetten hoezeer de gesubsidieerde pelletkachels en biomassaketels bijdragen aan de uitstoot van PAK’s, zowel in de lucht als in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van Deltares stelt dat er een correlatie bestaat tussen de emissies van PAK’s in de lucht en de verontreiniging met deze stof van oppervlaktewater. De ISDE wordt momenteel geëvalueerd. Hierbij zal worden gekeken in hoeverre het stimuleren van kleinschalige installaties voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa een negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit. Op basis van deze evaluatie zal de afweging worden gemaakt of het wenselijk is om de subsidie voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa na afloop van de huidige regeling (2020) voort te zetten.
Hoe verhoudt deze bevinding zich tegenover de investeringen vanuit de subsidie Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) om op grote schaal hout bij te stoken in kolencentrales?
Kolencentrales hebben een goede rookgasreiniging. Als gevolg daarvan is de bijdrage van de energiesector aan de emissies van PAKs6 naar de lucht minder dan 0,5%. Het is niet te verwachten dat de uitstoot van PAKs door energiecentrales significant zal toe- of afnemen als biomassa grootschalig zou worden bijgestookt ter vervanging van huidige fossiele bronnen.
Verduurzaming van de warmtevraag en het reduceren van de aardgasvraag zijn op dit moment belangrijke onderdelen in het klimaatbeleid. Daarom is de productie van hernieuwbare warmte uit biomassa binnen de SDE+ regeling noodzakelijk. Het is sinds het najaar van 2017 niet meer mogelijk om nieuwe aanvragen in te dienen voor de categorie bij- en meestook van biomassa in een kolencentrale in de SDE+.
Om in aanmerking te komen voor de SDE+ moet worden voldaan aan de nationale regelgeving voor emissie-eisen voor luchtkwaliteit. In de loop van dit jaar zal onderzoek plaatsvinden naar de vraag in hoeverre de emissie-eisen van biomassastookinstallaties die in werking zijn in deze regelgeving kunnen worden aangescherpt.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zal er bij de lopende evaluatie van de ISDE een keus worden gemaakt over de inzet van de ISDE voor kleinschalige installaties voor hernieuwbare warmte op basis van biomassa.
Kunt u uiteenzetten hoezeer de gesubsidieerde houtstook in kolencentrales bijdraagt aan de uitstoot van PAK’s, zowel in de lucht als in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om gehoor te geven aan de bevindingen van Deltares en houtstook terug te dringen? Zo ja, bent u bereid om houtstook te schrappen uit de SDE- en ISDE-subsidie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht '369.334 euro voor een rapport van honderd pagina's dat in een la ligt' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «369.334 euro voor een rapport van honderd pagina's dat in een la ligt»?1 Bevat het bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Ik ken het artikel en heb naar aanleiding ervan contact opgenomen met Espria en de Stichting Onderzoek Systeemvraagstukken Zorgstelsel (hierna: de stichting). Het klopt dat de heer Meerdink na beëindiging van zijn dienstverband bij Espria een jaarcontract heeft gekregen bij de stichting. Espria en de stichting betwisten echter dat dit een constructie was om de heer Meerdink een gouden handdruk mee te geven. Verder geven zij aan dat het onderzoeksrapport niet «in een la ligt» maar een rol speelt bij strategische discussies.
Bent ook u op zijn minst verbaasd en wellicht ook verontwaardigd over het feit dat er bijna 370.000 euro afkomstig van belasting- en premiebetalers gespendeerd is aan dit rapport? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevoelens komen bij u dan wel boven?
Ik ben van mening dat geld dat afkomstig is van belasting- en premiebetalers zorgvuldig moet worden besteed. Het is echter niet aan mij om in individuele gevallen te oordelen over het bedrag dat een instelling heeft uitgegeven aan een onderzoek. Dat is primair een zaak van het bestuur, dat wordt gecontroleerd door de interne toezichthouder (raad van toezicht of raad van commissarissen).
Acht u het mogelijk dat zorgverzekerden, bewoners en patiënten weinig begrip zullen kunnen opbrengen voor het feit dat een oud-topman van de genoemde instelling 260.000 euro en een Volvo krijgt voor het schrijven van een rapport? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Het gaat om een flink bedrag, dus ik acht het mogelijk dat er partijen zijn die hier weinig begrip voor hebben. Overigens gaat het volgens Espria en de stichting om een lager bedrag dan in het artikel genoemd.
Deelt u de mening dat de verrichte hoeveelheid werk niet in verhouding staat tot de geleverde prestatie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de opdrachtgever van het onderzoek, in dit geval Espria, om daarover te oordelen.
Deelt u de mening dat uit de informatie zoals die in het genoemde bericht staat de indruk kan ontstaan dat de genoemde zorgbestuurder via een omweg een gouden handdruk is gegeven? Zo ja, waarom en welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving wekt inderdaad de suggestie dat de genoemde zorgbestuurder via een omweg een gouden handdruk is gegeven. Zoals aangegeven bestrijden Espria en de stichting deze voorstelling van zaken. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Is de in het bericht genoemde constructie waarbij de ex-topman na zijn vertrek via een stichting opnieuw werd ingehuurd op grond van de Wet normering topinkomens (WNT) toegestaan? Zo ja, waarom en welke grenzen gelden er? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van deze casus heb ik contact opgenomen met het CIBG, dat toezicht houdt op de naleving van de WNT. De WNT is van toepassing op topfunctionarissen binnen de (semi-)publieke sector. De Stichting Onderzoek Systeemvraagstukken Zorgstelsel is geen (semi-)publieke instelling, maar een private instelling. De WNT is op de stichting dus niet van toepassing. In casu is daarom geen sprake van overtreding van de WNT.
Deelt u de mening dat, indien een dergelijke constructie toegestaan zou zijn, daarmee een mogelijkheid is gecreëerd om aan de werking van de WNT met betrekking tot vertrekpremies te ontkomen? Zo ja, wat gaat u doen om dergelijke constructies voortaan onmogelijk te maken? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Allereerst wil ik erop wijzen dat wat aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. Binnen de grenzen die de WNT stelt, is het aan instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning of ontslagvergoeding is. Ik ga ervan uit dat instellingen daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar ook een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden van het geval.
Zoals aangekondigd in een brief aan uw Kamer van 22 februari 20182 wordt er gewerkt aan een wetsvoorstel om ontwijking van de WNT in de zorg tegen te gaan. In de brief van 21 januari jl. is uw Kamer hierover laatstelijk geïnformeerd3.
In de eerder genoemde brief van 22 februari 2018 is ook expliciet ingegaan op de mogelijkheden van een vangnetartikel, dan wel een algemene anti-misbruikbepaling om ontwijking van de WNT tegen te gaan. In het ontwerpwetsvoorstel voor de Evaluatiewet WNT was zo’n vangnetartikel of antimisbruikbepaling opgenomen. De Raad van State gaf destijds aan dat een algemene antimisbruikbepaling tot veel rechtsonzekerheid en willekeur zou leiden, omdat er geen verifieerbare en objectieve criteria zijn die door een accountant en toezichthouder controleerbaar zijn. Daarnaast was de noodzaak tot introductie van zo’n bepaling onduidelijk gezien de grote nalevingsbereidheid van de WNT. Op grond daarvan is destijds besloten die bepaling niet op te nemen in het definitieve wetsvoorstel Evaluatiewet WNT.
In de brief van 22 februari 2018 is uiteengezet dat het kabinet tot de conclusie komt dat er geen aanleiding is om alsnog een dergelijke bepaling in de WNT op te nemen. Op dit moment is er geen aanleiding voor een ander standpunt.
Deelt u de mening dat de WNT een bepaling zou moeten gaan bevatten waarmee pogingen van creatievelingen om mazen in de wet te vinden tegen gegaan kunnen worden? Hoe denkt u over een vangnetartikel dat het mogelijk moet maken dat handelingen en constructies die zeer in strijd zijn met het doel en strekking van de WNT door de rechter verboden zouden moeten kunnen worden?
Zie antwoord vraag 7.
De Rapportage Vreemdelingenketen januari-juni 2018 |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de huidige stand van zaken in december 2018 als het gaat om het nationale quotum van 750 hervestigingen per jaar? Hoeveel mensen zijn er tot nu toe geselecteerd en hoeveel zijn er tot nu toe aangekomen?
Het nationale quotum waarnaar wordt gevraagd maakt deel uit van het meerjarig beleidskader hervestiging 2016–2019. In dat verband is van belang op te merken dat, met de nieuwe balans in het regeerakkoord, het kabinet het quotum van 2018 heeft vastgesteld op de 610 in dat jaargeselecteerde zaken, en het quotum van 2019 verlaagd van 750 naar 500 zaken.
Het nationale quotum gaat uit van het aantal voor hervestiging geselecteerde vluchtelingen plus eventueel in Nederland aangekomen nareizende familieleden. Het betreft vluchtelingen die zijn geselecteerd tijdens hervestigingsmissies in landen van opvang (zie antwoord vraag 2) en individuele urgente zaken die op dossierbasis worden geselecteerd.
In 2018 zijn ongeveer 590 vluchtelingen geselecteerd.1 Verder heeft Nederland 20 vluchtelingen van het schip de Lifeline geselecteerd en naar Nederland overgebracht, dit aantal wordt eenmalig meegeteld onder het nationale hervestigingsquotum. In 2018 was daarmee sprake van in totaal 610 geselecteerde vluchtelingen onder het nationale beleidskader.2
Dit aantal is lager dan 750, onder meer omdat Nederland een tweede missie naar Niger voor de hervestiging van uit detentie in Libië geëvacueerde vluchtelingen heeft moeten doorschuiven naar 2019. Als gevolg van de veiligheidssituatie in Libië zijn de evacuaties een periode stopgezet waardoor er onvoldoende zaken waren om voor te dragen voor hervestiging. Verder kan de afhankelijkheid van externe partners voor de uitvoering van hervestiging ertoe leiden dat niet altijd de meest ideale planning kan worden gevolgd voor het selecteren van voldoende vluchtelingen in een jaar. Daarnaast zijn fluctuaties in het aantal voordrachten en acceptaties per missie weliswaar gebruikelijk, maar niet exact voorspelbaar.
Mede om die reden hanteert Nederland een meerjarig beleidskader zodat het mogelijk is om een in het ene jaar kleiner of groter aantal hervestigingselecties te compenseren in de navolgende jaren.
Tussen de selectie tijdens de missies en aankomst van de vluchtelingen in Nederland zit een tijdsbestek van ongeveer zes maanden. Een groot aantal van de in 2018 geselecteerde vluchtelingen zal daarom pas in 2019 in Nederland arriveren. In 2018 zijn ongeveer 530 vluchtelingen in Nederland aangekomen die zijn geselecteerd op grond van het nationale beleidskader.3
Naast het nationale quotum hervestigt Nederland ook Syrische vluchtelingen uit Turkije op grond van de Europese migratieafspraken met dat land. Hiervoor is het aantal vluchtelingen dat in Nederland is aangekomen het uitgangspunt. De stand van zaken van deze hervestiging leest u in het antwoord op vraag 4.
Hoeveel hervestigingsmissies zijn er in 2018 uitgevoerd en waar naar toe? Hoe staat het met de capaciteit van de hervestigingsunit binnen de IND op uw ministerie en in hoeverre wordt hierin geïnvesteerd? Is de capaciteit toegenomen na de Nederlandse pledge van 1.250 plaatsen onder het nationaal beleidskader en 1.750 op grond van Europese migratieafspraken, voor de gehele periode 2018 tot en met oktober 2019?
In het kader van de invulling van het nationale quotum hebben hervestigingsmissies plaatsgevonden naar Jordanië, Niger, Egypte, Libanon en Oeganda. Voor de hervestigingsmissies en inzet in het kader van EU migratiesamenwerking met derde landen (EU Turkije Verklaring) verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
De capaciteit van de afdeling hervestigingszaken binnen de IND is op orde en voldoende toegerust voor het uitvoeren van de EU pledge van 3.000 zaken tot en met oktober 2019.
Wat is de planning voor hervestigingsmissies in 2019? Indien het quotum van 750 in 2018 niet gevuld is qua aankomsten en selecties, zijn er dan extra missies gepland in 2019 teneinde de gemiste plaatsen in 2018 alsnog te vullen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 hanteert Nederland een meerjarig beleidskader (2016–2019). Met de nieuwe balans in het regeerakkoord heeft het kabinet het lopende meerjarig beleidskader (2016–2019) aangepast zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1. Compensatie van het lagere aantal vluchtelingen dat in 2018 voor hervestiging is geselecteerd is hierdoor niet aan de orde. In 2019 wordt beoogd om 500 zaken te selecteren. Het aantal missies is gericht op het uitvoeren van dit aantal zaken.
In beginsel worden in 2019 ongeveer dezelfde missiebestemmingen bezocht als in 2018. Het ligt in de planning om in het kader van het nationale quotum Jordanië, Egypte en Niger te bezoeken voor hervestigingsmissies. De uiteindelijke planning en invulling van de bestemmingen is -zoals gebruikelijk- mede afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de jaarlijkse UNHCR Projected Global Resettlement Needs, relevante ontwikkelingen in het Europese en multilaterale kader, het bredere nationale migratiebeleid en ook de veiligheidssituatie en mogelijkheden van externe uitvoeringspartners ter plekke.
Daarnaast zal Nederland ook in 2019 Syrische vluchtelingen hervestigen uit Turkije op grond van de EU-Turkije Verklaring, welke inzet ik nader omschrijf in antwoord op vraag 8.
Wat is de oorzaak van de daling in het aantal hervestigingen vanuit Turkije van 1500 naar 540 (p. 24)?
Er is geconstateerd dat de cijfers inzake hervestiging in de Rapportage Vreemdelingenketen over de eerste helft van 2018 niet correct zijn.4
In plaats van de genoemde 540, zijn er in de eerste helft van 2018 uit Turkije namelijk 190 vluchtelingen afkomstig uit Syrië op grond van de EU-Turkije verklaring hervestigd.
In totaal zijn er in 2018 730 vluchtelingen afkomstig uit Syrië uit Turkije op grond van de EU-Turkije verklaring in Nederland hervestigd.5 In mijn brief aan uw Kamer begin oktober 20186 zijn wel correcte cijfers opgenomen evenals in de Asylum Trends waarin door de IND maandelijks wordt gerapporteerd over onder meer het aantal hervestigingszaken.
Wat betreft de verschillen in het aantal in Nederland aangekomen hervestigde vluchtelingen uit Turkije in de eerste helft van respectievelijk 2017 en 2018 kan het volgende worden gezegd.
In de eerste plaats is sprake van verschillende toezeggingen in welk kader in 2017 en 2018 hervestiging uit Turkije is uitgevoerd.
In 2017 stond de hervestiging uit Turkije volledig in het teken van het zoveel mogelijk invullen van de aan Nederland toebedeelde EU herplaatsingsreserve van ongeveer 3.100 plaatsen.7 Hiertoe zijn in 2017 in totaal 9 hervestigingsmissies uitgevoerd naar Turkije, waarbij de geselecteerde vluchtelingen ongeveer twee tot drie maanden na selectie in Nederland aankwamen.
Vanaf 1 januari 2018 voert Nederland de hervestiging uit Turkije uit in het kader van het EU pledge programma ten behoeve van 50.000 hervestigingsplaatsen EU breed. Het kabinet heeft in dat kader voor de periode 2018 tot en met oktober 2019 in totaal 1.750 plaatsen gereserveerd voor hervestiging op grond van Europese migratieafspraken, in dit geval Turkije. De uitvoering hiervan is gestart per 1 januari 2018 en gebeurt door middel van een grote hervestigingsmissie per kwartaal, waarbij de geselecteerde vluchtelingen grofweg een kwartaal later in Nederland aankomen.
Naast het verschil in toezeggingskaders en toegezegde aantallen, draagt derhalve ook het verschil in planning bij aan het door de leden geconstateerde verschil.
Herinnert u zich de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad op 7 en 8 december 2017 verstuurd op 28 november 2017 waarbij u aangaf dat de Nederlandse pledge voor de gehele periode 2018 tot en met oktober 2019 neerkomt op 1.250 onder het nationaal beleidskader en 1.750 op grond van Europese migratieafspraken? Hoe staat het met de 1.750 op grond van Europese migratieafspraken? Hoeveel hervestigingen van de 1.750 zijn op dit moment geselecteerd en hoeveel zijn er tot nu toe aangekomen?
Genoemde geannoteerde agenda en de Nederlandse pledge voor de periode 2018 tot en met oktober 2019 zijn mij bekend.
In 2018 is ieder kwartaal een grote hervestigingsmissie uitgevoerd naar Turkije, derhalve vier in totaal.
In 2018 zijn 730 hervestigde Syrische vluchtelingen uit Turkije in Nederland aangekomen.8 Dit betreft de vluchtelingen die zijn geselecteerd in de missies in het eerste en tweede kwartaal. Een deel van de vluchtelingen die zijn geselecteerd in het derde kwartaal en degenen die zijn geselecteerd in het vierde kwartaal van 2018 komen verspreid in het eerste kwartaal van 2019 in Nederland aan. Deze aankomsten kan uw Kamer nagaan in de Asylum Trends van de komende maanden.
Hoeveel missies hebben er in 2018 plaatsgevonden naar Turkije in het kader van de EU-Turkije verklaring?
Zie antwoord vraag 5.
Welk percentage van de voordrachten vanuit UNHCR wordt afgewezen tijdens het selectieproces? Zijn er nog geselecteerde vluchtelingen die zich terugtrekken na een positieve selectie door Nederland? Zo ja, hoe hoog is dit percentage?
De door u gevraagde percentages zijn niet te genereren uit het datawarehouse (Metis) van de IND omdat deze gegevens niet in het beslissysteem van de IND worden geregistreerd. Dit betekent dat de door u gevraagde gegevens niet kunnen worden geleverd.
In het kader van de hervestiging uit Turkije heb ik uw Kamer naar aanleiding van vragen in reactie op een artikel in de Volkskrant gemeld dat een percentage van ongeveer 20% dossiers dat door Nederland aan UNHCR wordt teruggeven, wordt herkend.9 Dat percentage betreft alle redenen die ten grondslag kunnen liggen aan het afwijzen van een dossier, dus asiel gerelateerd (geloofwaardigheid, openbare orde, nationale veiligheid, 1F Vluchtelingenverdrag et cetera) en gerelateerd aan het integratie-/vestigingsprofiel. Daarnaast kan ook sprake zijn van afvallers door terugtrekking door betrokkenen zelf, intrekking van het hervestigingsverzoek door UNHCR, no-show, of de hervestigingsvoordracht voldoet niet aan het 1:1 kader en wordt vervolgens aan UNHCR teruggegeven.
Ook leidt het afvallen van één gezinslid ertoe dat het hele gezin niet wordt geaccepteerd en soms ook tot het afvallen van aan het gezin gelinkte zaken van familieleden. Per missie kan dit enorm verschillen.
Hoeveel missies worden er in 2019 nog gepland in dit verband?
In 2019 zullen in ieder geval nog twee hervestigingsmissies naar Turkije worden
uitgevoerd gericht op het toegezegde aantal aankomsten van 1.750 Syrische vluchtelingen uit Turkije voor 31 oktober 2019. Indien nodig om de toezegging gestand te doen, kan een derde missie naar Turkije worden uitgevoerd.
Wanneer wordt verwacht dat het beloofde aantal in dit verband is behaald?
In het kader van de EU pledge moeten betrokkenen uiterlijk 31 oktober 2019 in Nederland zijn aangekomen, bestaande uit 1.250 aankomsten op grond van het nationaal beleidskader, en 1.750 aankomsten in het kader van EU migratie afspraken met derde landen. De inzet blijft er op gericht om, ook in de nieuwe situatie, de EU pledge zo veel mogelijk te vervullen voor deze datum, al zijn we hier deels afhankelijk van eerder genoemde uitdagingen qua planning, fluctuaties in voordrachten, en mogelijke tegenslagen in uit te voeren missies.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat Nederland zijn bijdrage blijft leveren aan hervestiging van vluchtelingen? Welke andere stappen onderneemt u daar op dit moment concreet voor?
Het bijdragen aan hervestiging is concreet onderdeel van de integrale migratieagenda die dit kabinet uitvoert.
Naast de uitvoering van hervestiging als zodanig investeert Nederland in uitwisseling van kennis en expertise in Europees en internationaal verband betreffende hervestiging. Dit doet Nederland bijvoorbeeld door actieve deelname aan het AMIF project EU-FRANK dat als doel heeft om de uitvoering van hervestigingsmissies te ondersteunen en vergemakkelijken. Met het project worden lidstaten ondersteund bij (het opzetten van) hun hervestigingsproces, inclusief het voorbereiden van vluchtelingen op hun komst naar Nederland en het managen van verwachtingen door middel van culturele oriëntatietrainingen, op welk gebied COA bijzondere expertise heeft opgebouwd.
Ook is Nederland actief betrokken bij de onderhandelingen inzake het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening voor de oprichting van een Europees hervestigingskader, welke verordening er onder meer toe moet leiden dat meer lidstaten vluchtelingen gaan hervestigen.