Het bericht dat tientallen Haagse basisscholen Shell-festival Generation Discover boycotten |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht »38 basisscholen niet naar Shell-festival Generation Discover»?1 2
Ja.
Wat vindt u van de beslissing van Gerard van Drielen (bestuursvoorzitter van Stichting Christelijk Onderwijs Haaglanden) om zijn leerlingen te beschermen tegen de «greenwashing» van Shell?
Het onderwijs leert onze leerlingen om zelf kritisch naar hun omgeving te kijken, daar zijn onze leraren en docenten ook expert in. Dit doen ze door zelf te bepalen hoe zij hun onderwijs inrichten en welke evenementen daarbij wel of niet bezocht worden. Het is niet aan de regering om het wel of niet bezoeken van een evenement te beoordelen.
Bent u bereid om ook alle andere Nederlandse scholen op te roepen om niet af te reizen naar het greenwashfestival van Shell, aangezien het winstmodel van Shell is gebaseerd op het tot in de verre toekomst gebruiken van fossiele brandstoffen, waarmee de belangen van kinderen rechtstreeks worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Nee. Elke school in Nederland is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de invulling van het onderwijs. Daarbij geldt ook dat scholen verantwoordelijk zijn voor het maken van afwegingen in het onderhouden van banden met het bedrijfsleven of maatschappelijke organisaties. Ik laat het aan de scholen zelf om een inschatting te maken of het Generation Discover Festival ten goede komt aan het leer- en ontwikkelproces van de leerlingen.
Kent u, behalve de turbulente discussie in de Haagse gemeenteraad over de toewijzing van subsidie aan Generation Discover3, ook het bericht «gemeente Den Haag steunt het scholierenfestival van Shell niet langer»?4 5
Ja.
Klopt het dat de secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aanwezig zal zijn bij de opening van het Generation Discover Festival?6
Ja.
Erkent u dat het een tegenstrijdig beeld oplevert dat de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW aanwezig is bij de opening van een greenwashfestival van Shell, waar de gemeente Den Haag en tientallen Haagse basisscholen zich inmiddels van hebben gedistantieerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland schreeuwt om goed technisch personeel. Gezamenlijk met het bedrijfsleven probeer ik zoveel mogelijk leerlingen enthousiast te maken voor een toekomst in de techniek. Dit doet dit kabinet door jaarlijks 100 miljoen euro te investeren in het techniekonderwijs in het vmbo, maar ook tijdens een festival van het bedrijfsleven. Jongeren zijn vaak minder bekend met bètavakken of welke carrièremogelijkheden er in de techniek zijn. Met het Generation Discover Festival dragen meerdere betrokken partijen bij aan de ontwikkeling van jong talent en het enthousiasmeren van onze leerlingen voor de techniek.
Bent u bereid om de secretaris-generaal van het Ministerie van OCW op te dragen om vriendelijk te bedanken voor de openingsceremonie van Generation Discover? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet meer aan de orde omdat het evenement ondertussen al plaats heeft gevonden.
Is het Ministerie van OCW ook op andere wijze nog betrokken bij het greenwashfestival Generation Discover 2018? Zo ja, kunt u dat uitgebreid toelichten?
Tijdens het Generation Discover Festival heeft het jaarlijkse CEO overleg in het kader van het Techniekpact plaats gevonden. Dit CEO overleg is in 2016 gestart door mijn voorganger Staatssecretaris Dekker. Tijdens dit overleg spreekt OCW met de 10 CEO’s van de grote techniekbedrijven (Siemens, ASML, IBM, Thales, Tata Steel, Shell, Philips, AkzoNobel, DSM en Unilever) over onderwerpen zoals hoe enthousiasmeren we onze leerlingen én leerkrachten voor een carrière in de techniek.
Het vergoeden van de hersteloperatie na vrouwelijke genitale mutilatie |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Kamervragen uit 2014 naar aanleiding van het bericht «Besneden vrouw betaalt hersteloperatie zelf»?1
Ja.
Bent u bekend met de beantwoording van toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Minister Schippers) waarin zij aangeeft dat de hersteloperatie vergoed zou moeten worden vanuit de basisverzekering en dat een werkgroep zich hierover zou buigen?2
Ja. Ik teken hierbij aan dat in de in vraag 2 genoemde beantwoording van de Kamervragen is aangegeven dat hersteloperaties onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) zouden kunnen worden gebracht, zodra de (wetenschappelijke verenigingen van) plastisch chirurgen en van gynaecologen het toen voorliggende Modelprotocol Reconstructieve chirurgie na vrouwelijke genitale verminking (VGV) zouden hebben afgerond. Hierbij was de aanname dat het modelprotocol aanwijzingen voor de effectiviteit van de reconstructieve chirurgie zou bevatten.
Dit modelprotocol had specifiek betrekking op reconstructie van de bij VGV verwijderde externe genitaliën; dit is in die beantwoording bedoeld met een hersteloperatie.
Deze definitieve vaststelling van het modelprotocol door de (wetenschappelijke verenigingen van) plastisch chirurgen en van gynaecologen heeft niet plaatsgevonden. Plastisch chirurgen en gynaecologen konden toentertijd geen overeenstemming bereiken omdat er onduidelijkheid en gebrek aan wetenschappelijk bewijs bestond over effectiviteit en gevolgen van deze hersteloperaties. Zo heeft bijv. de Britse vereniging van gynaecologen in 2015 reconstructieve chirurgie na VGV afgeraden omdat er aanwijzingen zijn voor onaanvaardbare complicaties zonder dat er doorslaggevend bewijs bestaat voor de effectiviteit van deze ingreep.
De in de antwoorden van april 2014 bedoelde werkgroep die het hiervoor genoemde modelprotocol heeft opgesteld, heeft zich niet over eventuele vergoeding uit de Zvw gebogen maar enkel over de medische aspecten van reconstructieve chirurgie.
Deze werkgroep bestaat niet meer. Zij was opgezet door de plastisch chirurgen en de gynaecologen, niet door de voormalig Minister van VWS. Mijn voorganger heeft ook geen vragen aan deze werkgroep gesteld.
De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) heeft in 2016 een nieuwe werkgroep ingesteld om het NVOG-modelprotocol «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking» uit 2010 te herzien en om te zetten in een multidisciplinaire leidraad. Deze nieuwe werkgroep heeft de concept Leidraad bedoeld in de vragen 8 t/m 10 en 12 opgesteld.
Bent u bekend met de gezondheidsrisico’s van de verschillende varianten van vrouwelijke genitale verminking (VGV)?
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger dat de hersteloperatie van vrouwelijke genitale verminking vergoed moet worden uit het basispakket?
Sinds de beantwoording door mijn voorganger is gebleken dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de effectiviteit van hersteloperaties na VGV; ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2 en 7. Zolang zoveel onduidelijkheid en gebrek aan wetenschappelijk bewijs bestaat over de effectiviteit en de gevolgen van deze hersteloperaties ben ik van mening dat deze niet in het Zvw-pakket kunnen worden opgenomen.
Klopt het dat tot op de dag van vandaag niet is geregeld dat de hersteloperatie als gevolg van vrouwelijke genitale mutilatie vergoed wordt vanuit de basisverzekering?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de klachten van fysieke en mentale gevolgen van vrouwelijke genitale verminking wel gedekt worden onder de basisverzekering (bijvoorbeeld problemen bij het plassen, menstruatieproblemen, infecties en fertiliteitsproblemen)? Hoe rijmt u dit met het gegeven dat de hersteloperatie zelf niet vergoed wordt op dit moment?
Medisch noodzakelijke zorg na VGV, gericht op functioneel herstel en wegnemen van klachten, wordt vergoed uit de Zvw. In het antwoord op vragen 4 en 5 heb ik vermeld waarom hersteloperaties niet uit de Zvw worden vergoed.
Kunt u aangeven in hoeverre de werkgroep, zoals genoemd door uw voorganger, bestaande uit gynaecologen en plastisch chirurgen, aan de slag is gegaan met de vraag in hoeverre het mogelijk is de hersteloperatie van VGV te vergoeden binnen het basispakket? Hoe ver is de werkgroep op dit moment met de beantwoording van de vragen zoals geformuleerd door de voormalig Minister?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de conceptleidraad (versie mei 2018) van de werkgroep waarin wordt gesproken over reconstructieve operaties?3
Ja.
Is het waar dat indien deze werkgroep tot een nieuwe leidraad komt, deze het modelprotocol van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) uit 2010 zou kunnen vervangen? Kunt u aangeven wat het scenario is indien de werkgroep niet tot een eensluidend antwoord komt? Zo ja, welke stappen zouden er in dit scenario zitten?
In de Concept Leidraad is in Hoofdstuk 1 expliciet opgenomen dat deze leidraad na autorisatie het NVOG-modelprotocol «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking» uit 2010 zal vervangen. De geldigheidsduur van dit NVOG-modelprotocol is inmiddels verlopen.
Ik heb van de voorzitter van de werkgroep die de concept-leidraad heeft opgesteld en die het ingebrachte commentaar verwerkt, vernomen dat de organisaties die aan deze werkgroep deelnemen een eensluidende opvatting over de concept-leidraad hebben.
Wat vindt u ervan dat in de concept leidraad niet gesproken wordt over de vergoeding vanuit het basispakket? Klopt het ook dat een aanbeveling om dit te verankeren in de zorgverzekeringswet ontbreekt in de concept leidraad? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit?
Het doel van deze (concept-)leidraad is om alle zorgverleners die in contact kunnen komen met vrouwen en meisjes met een VGV te voorzien van een landelijk door de relevante beroepsverenigingen gedragen leidraad met betrekking tot het voorkomen en het behandelen van meisjes en vrouwen met een genitale verminking. Deze (concept-)leidraad voorziet, waar mogelijk, in de meest recente «evidence based» informatie met betrekking tot het onderwerp VGV. Deze (concept-)leidraad gaat niet in op eventuele vergoeding van hersteloperaties uit de Zvw.
In de (concept-)leidraad geven de beroepsgroepen aan dat de beschikbare literatuur m.b.t. wat reconstructie is, wat het doel is en wat de mogelijkheden zijn, zeer gering is. Er is behoefte aan klinische trials van goede kwaliteit om de veiligheid en effectiviteit van reconstructie te onderzoeken.
Nu de beroepsgroepen dit zelf aangeven, kan op basis van deze (concept-)leidraad niet worden gesteld dat de beschreven interventies in aanmerking komen voor vergoeding uit de Zorgverzekeringswet.
De planning is dat de nieuwe leidraad eind dit jaar wordt geautoriseerd en gepubliceerd, onder meer op site van de NVOG. Zoals ik op 18 oktober jl. tijdens de behandeling van de ontwerpbegroting VWS voor 2019 heb aangegeven, zal het Zorginstituut zodra de Leidraad is geautoriseerd, een standpunt voorbereiden over een eventuele vergoeding van hersteloperaties uit de Zvw. Ik zal het Zorginstituut verzoeken om de hiervoor noodzakelijke procedure snel uit te voeren.
Heeft u zicht op de tijdsplanning voor een definitieve leidraad? Zo nee, waarom heeft u dit niet? Zo ja, welke consequenties voor mogelijke vergoeding in het basispakket heeft deze tijdsplanning?
Zie antwoord vraag 10.
Indien een finale versie van de nieuwe leidraad nog enige tijd op zich laat wachten (en beantwoording van de vragen over vergoeding in het basispakket) welke stappen onderneemt u dan zelf om over te gaan tot vergoeding in het basispakket?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat niet alle verzekeringen een vergoeding aanbieden? Zo ja, op welke wijze wordt inzichtelijk gemaakt voor vrouwen welke verzekering wel vergoedingen voor hersteloperatie voor vrouwelijke genitale mutilatie aanbieden?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat het onnavolgbaar is dat in Nederland de hersteloperatie van vrouwelijke genitale verminking, een praktijk die geen enkele gezondheidsvoordelen oplevert alleen maar (levensbedreigende) risico’s, niet vergoed wordt in het basispakket?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat met directe ingang de hersteloperatie voor de tientallen vrouwen die jaarlijks in Nederland in de risico groep vallen in het basispakket moeten vallen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit zo snel mogelijk realiseren?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5 en op de vragen 10, 11 en 12.
De penitentiaire inrichting Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving over de penitentiaire inrichting Sint Maarten?1 Kloppen de bevindingen dat de gevangenis detentieongeschikt, inhumaan en onder meer met het oog op brandgevaar zeer onveilig is?
Ik ken het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving (hierna: de Raad) over de penitentiaire inrichting Sint Maarten. Ik herken de conclusies dat de penitentiaire inrichting Sint Maarten niet naar behoren functioneert en dat (basale) zaken die onmisbaar zijn voor een gesloten setting van een gevangenis al geruime tijd ontbreken of niet door Sint Maarten op orde worden gebracht. De Raad constateert opnieuw dat Sint Maarten stelselmatig zijn aanbevelingen en de aanbevelingen van het CPT niet opvolgt. Ook dit patroon herken ik. Natuurlijk is de situatie complexer geworden, doordat de gevangenis ruim een jaar geleden getroffen werd door de orkaan Irma. Desalniettemin laat de Raad laat zien dat het overgrote deel van deze problematiek dateert van vóór Irma. Het is aan het land Sint Maarten om de veiligheidsrisico’s voor de samenleving te minimaliseren, bijvoorbeeld door te investeren in resocialisatie. Door verdere herstelwerkzaamheden aan het gebouw uit te voeren en de personele bezetting op orde te brengen, kan vervolgens een basisdagprogramma worden ingevoerd.
Nederland heeft na orkaan Irma bijstand verleend voor de gevangenis vanuit de wederopbouwmiddelen. Hieraan waren afspraken verbonden. Ik heb het afgelopen jaar meerdere malen bij Sint Maarten aangedrongen op het nakomen van deze afspraken. Op basis van correspondentie met Sint Maarten en een Ministerieel Overleg op 4 september jl. moest ik opnieuw vaststellen dat Sint Maarten deze afspraken niet, dan wel niet volledig, en niet binnen de gestelde termijn nakwam. Op initiatief van de Minister voor Rechtsbescherming en mijzelf vond er sinds 28 september een aantal overleggen plaats met de regering van Sint Maarten, hetgeen heeft geleid tot de ondertekening van een overeenkomst tussen de regering van Sint Maarten en de Minister voor Rechtsbescherming en ondergetekende op 19 oktober 2018. Er is afgesproken dat Sint Maarten nu op korte termijn een serie van verbetermaatregelen zal doorvoeren om de staat van Point Blanche significant te verbeteren. Sint Maarten heeft aangegeven dat het zelf ruimte op de begroting reserveert om de betreffende verbetermaatregelen te bekostigen. Het is aan Sint Maarten om deze afspraken om te zetten in aantoonbare acties en daarvan verslag te doen. Dit is voorwaardelijk voor eventuele verdere Nederlandse technische assistentie.
Wat vindt u van de oproep van de Raad dat de Nederlandse regering niet kan blijven wegkijken van de onhoudbare situatie waarin de Point Blanchegevangenis op Sint Maarten verkeert? Wat vindt u van de constatering dat de aanbevelingen van het CPT stelselmatig worden genegeerd en dat de veiligheidsrisico’s voor de samenleving onverantwoord hoog zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de Raad eens dat vanuit het Koninkrijk moet worden gezorgd dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Het detentiewezen is een landsaangelegenheid van Sint Maarten. Sint Maarten is dan ook zelf verantwoordelijk voor naleving van geldende wet- en regelgeving. De inzet van de waarborgfunctie is een ultimum remedium. Slechts wanneer in Sint Maarten geen redres mogelijk blijkt te zijn van een ontoelaatbare toestand ten aanzien van de handhaving van de mensenrechten, de rechtszekerheid of de deugdelijkheid van bestuur, en alle mindere zware mogelijkheden tot het nemen van maatregelen geen of onvoldoende resultaat hebben opgeleverd, kan de waarborgtaak van het Koninkrijk aan de orde komen. Dit is op dit moment niet het geval. Immers, Sint Maarten heeft op 19 oktober jl. met de Minister voor Rechtsbescherming en mij een overeenkomst gesloten om een serie van verbetermaatregelen door te voeren in het detentiewezen. Hier heeft de Raad van Ministers van Sint Maarten inmiddels mee ingestemd. Deze verbetermaatregelen voor de korte termijn komen onder andere voort uit een plan van aanpak sanctietoepassing dat medio september – op verzoek van Sint Maarten en bekostigd vanuit wederopbouwmiddelen – door een expertteam van de Dienst Justitiële Inrichtingen is opgeleverd. Dit plan van aanpak is vervolgens op 25 september jl. door de Raad van Ministers van Sint Maarten vastgesteld. Voor de uitvoering van dit plan van aanpak zal Sint Maarten wijzigingen in de begroting doorvoeren.
Wat vindt u van de constatering van de Raad dat de staatsrechtelijke systematiek van controle, toezicht en waarborging binnen het Land en het Koninkrijk niet functioneert? Deelt u de mening dat de waarborgfunctie ex artikel 43 Statuut voor het Koninkrijk in dit geval geëffectueerd moet worden? Zo ja, bent u bereid daartoe de nodige stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Over blazers bij chemiebedrijf ESD-SIC in Delfzijl |
|
Sandra Beckerman , Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw blazer bij ESD-SIC: «Wij balen hiervan»»?1
Ja.
Hoeveel blazers, zwavelhoudende stofwolken die met knal uit smeltovens uitgestoten worden, vinden er de afgelopen jaren plaats? Neemt dit aantal toe? Zo ja, hoeveel?
Het is moeilijk een trend te ontdekken. Volgens informatie van de provincie Groningen was het aantal blazers de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 respectievelijk 50, 35, 29 en 34.
Kunt u de provincie ondersteunen in het aanpakken van ESD, zo dat er een einde komt aan de blazers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, Rijkswaterstaat-Infomil heeft als taak het bevoegd gezag te ondersteunen door middel van advisering. Vanzelfsprekend kan de provincie Groningen hiervan desgewenst gebruik maken. Uiteraard blijft de provincie verantwoordelijk voor de vergunningverlening en het toezicht op het bedrijf.
Kunt u boetes opleggen bij iedere blazer die plaatsvindt om te zorgen dat er verantwoordelijkheid genomen wordt?
De exploitant van de installatie is de eerstverantwoordelijke voor milieuverantwoorde exploitatie. De provincie is het bevoegd gezag om handhavend op te treden mocht er sprake zijn van overtreding. Daarbij kunnen zij ook boetes opleggen.
Onder de huidige vergunning zijn blazers niet verboden. Om meer grip te krijgen op de blazers heeft de provincie op 20 februari 2018 maatwerkbesluit «blazers» genomen. Dit besluit2 bevat een registratie- en onderzoeksplicht om na te gaan op welke wijze de blazers kunnen worden vermeden of verminderd. Aan de verschillende verplichtingen zijn termijnen verbonden.
Kunt u ook een tijdslimiet aangeven waarbinnen ESD moet zorgen dat blazers niet meer voorkomen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is de provincie het bevoegd gezag. De mogelijkheden om blazers te beëindigen of te verminderen hangen af van de resultaten van het onderzoek dat in het maatwerkbesluit van de provincie wordt verlangd en de uitwerking daarvan.
Erkent u de overlast, namelijk die van longproblemen en geuroverlast, die bewoners ervaren die rondom ESD wonen?
Ik kan mij goed voorstellen hoe vervelend het is voor de omwonenden die met deze overlast te maken hebben.
Het bericht dat kinderen hun lunch soms niet op krijgen omdat er op school maar 15 minuten de tijd voor is |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Hebt u het Jeugdjournaal gezien op 9 oktober 2018 met daarin de reportage over de korte lunchpauze als gevolg van het continurooster op basisscholen?
Ja.
Hebt u ook gezien dat op scholen met een continurooster kinderen vaak maar 15 minuten de tijd krijgen om hun lunch te eten? Wat vindt u daarvan?
Scholen bepalen, in samenspraak met de ouders, hoe zij de onderwijstijd indelen en welke schooltijden daarbij horen. Steeds vaker kiezen scholen voor een continurooster. Bij een dergelijk rooster blijven alle leerlingen tussen de middag op school en is de middagpauze onderdeel van de schooldag. Dit betekent dat de schooldag vroeger eindigt dan op scholen met een langere middagpauze. Dit kan leiden tot een betere aansluiting met de buitenschoolse opvang, of tot meer tijd voor leerkrachten om ’s middags andere taken te verrichten.
Bij een continurooster zijn de leerkrachten in de regel verantwoordelijk voor het begeleiden van de leerlingen tijdens de middagpauze. Meestal worden geen overblijfkrachten ingezet. Er wordt dan een relatief korte middagpauze ingepland, waarin de leerlingen hun boterhammen eten en ook nog even kunnen spelen.
Een middagpauze is bedoeld om rustig je boterhammen te kunnen eten en tevens als onderbreking van de schooldag. Ik vind het daarom belangrijk dat – ook op scholen waar met een continurooster wordt gewerkt − scholen en ouders zich realiseren dat de indeling van de onderwijstijd consequenties heeft voor het leren en het welbevinden van de kinderen, en dat zij dus met elkaar het gesprek voeren over een passende lengte van de middagpauze.
Deelt u de mening dat snel eten niet gezond is?
Ik verwacht van scholen dat zij hun leerlingen tussen de middag voldoende tijd gunnen om te pauzeren en rustig te eten.
Deelt u de mening dat samen een maaltijd gebruiken een belangrijke sociale bezigheid is en dat kinderen met een lunchpauze van 15 minuten niet meer kunnen kletsen tijdens het eten, omdat ze dan krijgen hun brood niet op krijgen?
Kinderen leren op school vooral in groepsverband. Zij werken en spelen samen. En ze leren om met elkaar samen te werken. Samen lunchen kan rust brengen in het dagritme van de leerlingen. Als er voldoende tijd wordt ingeruimd om tussen de middag ook even buiten te spelen, of ter ontspanning iets anders te doen dan leren, dan kan een relatief korte lunchpauze voldoende zijn. Ik heb er alle vertrouwen in dat leraren en schoolleiders hier op een verantwoorde manier mee omgaan en dat zij rekening houden met verschillen tussen leerlingen.
Zijn er regels te bedenken of (liever!) regels te schrappen, waardoor iedereen wat ontspannener hiermee kan omgaan? Is het nodig dat alles zo op de minuut wordt geklokt?
Een van de uitgangspunten van de Wet op het primair onderwijs is een evenwichtige verdeling van de onderwijsactiviteiten over de dag. Het is aan de school om, in overleg met de ouders, te kijken welke pauzetijden het best passen bij de leerlingen en bij de werkwijze van de eigen school. Het is ook aan de school om hier vervolgens invulling aan te geven. De Inspectie van het Onderwijs biedt scholen en ouders informatie die kan helpen bij het maken van afwegingen over een eventueel continurooster en de inzet van lunchtijd als onderwijstijd.1
In de Wet medezeggenschap op scholen is geregeld dat, voorafgaand aan de overgang naar een andere indeling van de onderwijstijd, alle ouders worden geraadpleegd.2 Op basis daarvan maakt de school al of niet een voorstel voor nieuwe schooltijden. De schooltijden kunnen pas worden ingevoerd, nadat de ouders in de medezeggenschapsraad hebben ingestemd en alle ouders hierover zijn geïnformeerd in de schoolgids. Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat scholen hebben veel vrijheid om zelf hun onderwijs in te richten en is het streven om dat zo te houden? Kunt u iets slims bedenken om leraren, ouders en leerlingen te helpen van de lunch een gezonde, gezellige activiteit te maken?
Ja. Ik denk dat schoolteams heel goed in staat zijn om van de lunch op hun school een gezonde en gezellige activiteit te maken, eventueel ook met behulp van ouders of andere ondersteuners.
Het bericht ‘Jihad-opruier Mounim A. komt vrij’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jihad-opruier Mounim A. komt vrij»?1
Ja.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat naïeve rechters niet langer gevaarlijke jihadisten als «kwetsbaar en onwetend» kunnen wegzetten en met een meldingsplicht bij de Reclassering de samenleving in kunnen sturen? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke rechter beslist over het al dan niet schorsen of opheffen van de voorlopige hechtenis. Hierbij worden alle omstandigheden van het individuele geval betrokken en maakt de rechter een afweging van de betrokken belangen, inclusief die van de samenleving. Als de rechter oordeelt dat er geen grond is om iemands vrijheid te benemen, dient de verdachte – al dan niet voorwaardelijk – in vrijheid te worden gesteld.
Bent u bereid de Hoge Raad aan te sporen de rechters die verantwoordelijk zijn voor deze beslissing per direct te schorsen omdat zij met deze beslissing de veiligheid van de Nederlandse samenleving ernstig in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Hoge Raad is een onafhankelijke rechterlijke instantie en het past mij als Minister niet om invloed uit te oefenen op rechterlijke beslissingen in individuele zaken.
Beseft u dat de enige manier om te bewerkstelligen dat deze jihadist, andere jihadisten en jihadsympathisanten niet opnieuw kunnen toeslaan, dan wel andere gevaarlijke activiteiten kunnen ontplooien, is door ze in administratieve detentie te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u administratieve detentie invoeren?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, is geen gerechtvaardigde vrijheidsontneming. Dit volgt uit de rechtspraak en verdragsrechtelijke verplichtingen.
Indien een vermoeden bestaat dat er strafbare feiten worden gepleegd, dan kan door politie en het Openbaar Ministerie hiernaar onderzoek worden gedaan. Deze strafrechtelijke aanpak is onlangs versterkt met de inwerking getreden wet Versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme. Deze wet ziet onder andere op verlenging van voorlopige hechtenis zonder ernstige bezwaren bij verdenking terroristische misdrijven. Naast het strafrecht bestaan er vreemdelingrechtelijke en andere bestuursrechtelijke maatregelen, zoals de tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die de overheid kan nemen.
De tweede Nota van Wijziging bij wet 34934 |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Waarom is het onderscheid tussen binnenlandse- en grensoverschrijdende overdrachten verenigbaar met de vrije dienstverrichting, zoals gewaarborgd in artikel 56 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en de brief die ik naar aanleiding van de eerste termijn naar uw Kamer heb gestuurd, is toegelicht waarom het onderscheid tussen een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht en een binnenlandse collectieve waardeoverdracht binnen de Europeesrechtelijke kaders toelaatbaar wordt geacht.
Toegelicht is dat om onder het vrij verkeer van diensten en het vrij verkeer van kapitaal, zoals opgenomen in het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU) te vallen, er sprake dient te zijn van een grensoverschrijdend element. Zogeheten interne situaties, oftewel situaties waarin alle aspecten zich in één lidstaat afspelen, worden niet door de vrijheden geraakt. Als een Nederlandse pensioenuitvoerder de waarde van een pensioenregeling overdraagt aan een andere Nederlandse pensioenuitvoerder is sprake van zo’n interne situatie. Derhalve hoeft Nederland de (aanvullende) regels, die op grond van de richtlijn moeten gelden voor een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht, niet te implementeren voor een collectieve waardeoverdracht binnen Nederland.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de richtlijn strijdig is met dit Verdrag?1
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de richtlijn in strijd is met het VWEU. Bij de totstandkoming van een richtlijn wordt in Europees verband uitvoerig gekeken naar de verenigbaarheid van de (voorgestelde) artikelen met hoger Europees recht.
In verschillende stukken heb ik hierna uitgebreid toegelicht waarom het onderscheid tussen een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht en een binnenlandse collectieve waardeoverdracht binnen de Europeesrechtelijke kaders toelaatbaar wordt geacht (zie antwoord 1). Het onderscheid was bovendien reeds opgenomen in het wetsvoorstel dat is voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Onderdeel van het toetsingskader van de Afdeling advisering is de verenigbaarheid met (hoger) Europees recht, waaronder het VWEU. De Afdeling advisering heeft het wetsvoorstel getoetst en geen juridische bezwaren geuit bij de regels die het wetsvoorstel stelt over de grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht en het onderscheid dat daarmee ontstaat tussen de regels die gelden voor een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht en een binnenlandse collectieve waardeoverdracht.
Nadat een richtlijn tot stand is gekomen, kan eventuele strijdigheid alleen door het Hof van Justitie van de Europese Unie worden vastgesteld.
Erkent u dat de richtlijn niet strijdig mag zijn met het Verdrag, omdat het Verdrag van een hogere orde is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het VWEU behoort tot het primaire recht van de Europese Unie en richtlijnen behoren tot het secundaire recht van de Europese Unie. Het is dan ook juist dat de richtlijn niet in strijd mag zijn met het VWEU, omdat het VWEU van een hogere orde is.
Erkent u dat het enkel pareren dat het in de richtlijn staat onvoldoende is om de tweede nota van wijziging te verdedigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de tweede nota van wijziging wordt een andere invulling gegeven aan het goedkeuringsrecht van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden voor een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht. Dit goedkeuringsrecht geldt niet in geval van een binnenlandse collectieve waardeoverdracht. Zoals aangegeven vloeit dit onderscheid rechtstreeks voort uit de richtlijn, die alleen regels bevat voor een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht. Dit is echter niet het enige argument dat ik met uw Kamer heb gewisseld.
Naast deze constatering heb ik in de brief die ik naar aanleiding van de eerste termijn aan uw Kamer heb gestuurd ook nader toegelicht waarom de invulling van het goedkeuringsrecht zoals opgenomen in de tweede nota van wijziging toelaatbaar en passend wordt geacht binnen de Europeesrechtelijke kaders.
De principiële vraag waarom het onderscheid tussen een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht en een binnenlandse collectieve waardeoverdracht toelaatbaar wordt geacht, heb ik hiervoor reeds beantwoord (zie antwoord 1). Deze principiële vraag is daarnaast getoetst door de Afdeling advisering van de Raad van State. Immers, ook in het wetsvoorstel zoals ingediend bij uw Kamer – dus zonder de wijzigingen die voortvloeien uit de tweede nota van wijziging – werd alleen voor een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht een goedkeuringsrecht geïntroduceerd. Met de tweede nota van wijziging wordt weliswaar een andere invulling aan het goedkeuringsrecht gegeven, maar het feit dat onderscheid wordt gemaakt tussen een grensoverschrijdende en een binnenlandse collectieve waardeoverdracht blijft onveranderd.
Op grond van de tweede nota van wijziging is voor een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht de goedkeuring vereist van een tweederdemeerderheid van de (gewezen) deelnemers en een tweederdemeerderheid van de pensioengerechtigden die reageren op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek. Tijdens de tweede termijn heb ik toegelicht waarom de eis van een tweederdemeerderheid mogelijk is binnen de kaders van de richtlijn. Uitgangspunt op grond van de richtlijn is dat de meerderheid wordt gedefinieerd overeenkomstig het nationale recht. Het staat lidstaten derhalve vrij om te kiezen voor een gewone of een gekwalificeerde meerderheid. Ik acht het passend om voor deze specifieke situatie de eis van een tweederdemeerderheid te stellen, aangezien het van belang is dat voor een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht voldoende steun is vanuit de verschillende geledingen.
Kunt u in verband met de stemmingen deze vragen beantwoorden voor 16 oktober 2018, om 10 uur?
U ontvangt deze antwoorden 16 oktober voor 10:00 uur.
Het bericht dat het rapport Integraal Appel over de wietteelt in Tilburg is gebaseerd op drijfzand |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belangrijk rapport over wietteelt blijkt gebaseerd op dubieuze bron»?1
Ja.
Hoe wetenschappelijk acht u het rapport dat gebaseerd blijkt op slechts één enkele bron uit het criminele circuit?
Het betreft hier een vertrouwelijk rapport dat niet door of in opdracht van de ministeries van Justitie en Veiligheid of Volksgezondheid, Welzijn en Sport is opgesteld. Het rapport is destijds opgesteld in opdracht van de regionale driehoek van Midden- en West-Brabant door het Integraal Afpakteam Brabant, het RIEC Zuid-West Nederland en Tilburg University. Over de wetenschappelijke kwaliteit ervan doen wij geen uitspraken.
Deelt u de mening van hoogleraar Openbare-orderecht Michel Vols van de Universiteit Groningen die allerlei kanttekeningen plaatst bij de motieven, de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de bron en die concludeert dat op basis van dit rapport niet gesteld kan worden dat de gemeentebegroting kleiner is dan de drugsindustrie of dat de dammen op breken staan? Zo nee, waarom niet?
Over de motieven, de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de bron die in dit specifieke rapport wordt aangehaald kunnen wij geen uitspraken doen, noch over de relatieve omvang van de Tilburgse gemeentebegroting en de drugsindustrie. Ons beeld van de drugsindustrie is dat jaarlijks duizenden hennepkwekerijen worden opgerold, dat er honderden drugslabs worden ontmanteld, dat burgemeesters door drugscriminelen worden bedreigd, er zeer regelmatig giftig drugsafval wordt gedumpt, en dat drugsbendes onderling het gebruik van zwaar geweld in de openbare ruimte niet schuwen.
Dit beeld is gebaseerd op een veelvoud aan bronnen en contacten met partijen die bij de aanpak betrokken zijn.
Deelt u de mening van onderzoeker Nicole Maalste van de Universiteit van Utrecht die dit een volstrekt onbetrouwbaar rapport vindt, omdat er aannames zijn gedaan op basis van wat een spijtoptant heeft verteld, waarop vervolgens aanname na aanname na aanname gedaan is en berekeningen zijn uitgevoerd die een beeld creëren waarvan je je kunt afvragen of dat wel klopt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vragen 2 en 3 spreken wij ons over de wetenschappelijke kwaliteit van dit rapport niet uit.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de onbetrouwbare berekening uit het rapport vervolgens jaren een belangrijke rol speelt in de discussie over de ondermijning van de samenleving door de georganiseerde misdaad?
Deze specifieke berekening speelt op dit moment geen belangrijke rol in de totstandkoming van het beleid gericht op ondermijnende criminaliteit. Wat een belangrijke rol speelt is, zoals aangegeven bij vraag 3, dat wij zien dat er in Nederland op jaarbasis duizenden hennepkwekerijen worden opgerold, dat er honderden drugslabs worden ontmanteld, dat burgemeesters door drugscriminelen worden bedreigd, er zeer regelmatig giftig drugsafval wordt gedumpt, en dat drugsbendes onderling het gebruik van zwaar geweld in de openbare ruimte niet schuwen. Deze zaken zijn voor ons voldoende aanleiding om de aanpak van deze ondermijnende criminaliteit verder te verstevigen.
Deelt u de mening dat de discussie over productie van (soft)drugs gevoerd moet worden op basis van feiten en niet op basis van politieke beleidsaannames? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de betrouwbaarheid van onderzoeken waarop beleid gebaseerd wordt in de toekomst gegarandeerd wordt?
Die mening delen wij. Omvangschattingen van criminele fenomenen zijn per definitie lastig te maken, aangezien deze zich in het verborgene bevinden. Wetenschappelijke rapporten geven doorgaans rekenschap van de onzekerheden die bij deze schattingen een rol spelen. Het is aan eenieder, dus ook aan ons, om op een verantwoorde manier met deze onzekerheden om te gaan. Over de betrouwbaarheid van onderzoeken die in opdracht van of door derden worden uitgevoerd kunnen wij geen garanties bieden.
Het lekken van gif door de NAM in Farmsum |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat er gedurende vele dagen vele omwonenden blootgesteld zijn aan het giftige aardgascondensaat?1 Waarom heeft het zo lang geduurd voordat duidelijk was dat het om dit giftige product ging?
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat lijkt beperkt te zijn geweest. De brandweer heeft op zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De metingen in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het RIVM adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Het incident zelf en het feit dat de oorzaak van de lekkage pas na enkele dagen is ontdekt, zijn ongewenst. SodM heeft het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. NAM heeft maatregelen opgelegd gekregen over haar werkwijze, systemen en procedures waarmee lekkages moeten worden voorkomen. SodM ziet erop toe dat de maatregelen geïmplementeerd worden. Op die manier wordt de kans op een vergelijkbaar incident geminimaliseerd.
In de periode 5 tot 8 oktober 2018 heeft de NAM op het eigen terrein en daarbuiten verschillende monsters genomen en analyses uitgevoerd. De door de NAM op 5 oktober 2018 genomen watermonsters uit het riool op het tankenpark hebben geen aardgascondensaat aangetoond. Op 7 oktober 2018 heeft de NAM monsters genomen uit een rioolput nabij het Duurswold kanaal. Op maandag 8 oktober 2018 heeft de NAM aan SodM gerapporteerd dat in deze monsters aardgascondensaat is aangetoond.
Wanneer heeft er voor het laatst inspectie door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op het NAM-tankenpark plaatsgevonden? Wat was op die datum het oordeel van het SodM? Hoe waren de veiligheidsmaatregelen van de NAM toen? Hoe werden die uitgevoerd? Hoe zijn de veiligheidsmaatregelen nu? Zijn die aangepast?
De laatste inspectie van SodM op het tankenpark heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2018. Het betrof een gezamenlijke inspectie met de Veiligheidsregio Groningen (Brandweer). Tijdens de inspectie is onder andere aandacht besteed aan het functioneren van veiligheidsapparatuur zoals noodgeneratoren, brandblusdiesels, noodstop en het blussysteem. Hierbij is geconstateerd dat deze afdoende periodiek getest en onderhouden worden. Tijdens deze inspectie zijn geen overtredingen geconstateerd.
Waarom is het tankenpark geen BRZO-bedrijf (bedrijven vallend onder het Besluit risico's zware ongevallen)zodat er BRZO-inspecties door de provincie plaats kunnen vinden?
Het Besluit Risico Zware Ongevallen 2015 (BRZO) komt voort uit de Europese Richtlijn 2012/18/EU, ook wel bekend als de Seveso III Richtlijn. Binnen de Europese Unie is besloten om deze Richtlijn niet van toepassing te laten zijn op mijnbouwwerken met uitzondering van mijnbouwwerken waar ondergronds gas wordt opgeslagen. Dit is de reden dat onder andere de locaties Norg UGS en Grijpskerk UGS wel onder het regime van het BRZO vallen, maar het tankenpark niet.
Voor mijnbouwwerken zoals het tankenpark gelden met het BRZO vergelijkbare eisen. In het kader van het BRZO dient een veiligheidsrapport opgesteld te worden, waarin de risico’s en de beheersmaatregelen beschreven dienen te worden. Het veiligheidsrapport moet iedere vijf jaar door de onderneming geactualiseerd worden en bij het bevoegd gezag worden ingediend. In plaats van een veiligheidsrapport moet voor mijnbouwwerken een Rapport inzake grote gevaren (RiGG) opgesteld worden. In dit document zijn eveneens de interne en externe risico’s van de installatie en de beheersmaatregelen hiervoor beschreven. Het RiGG moet ook iedere 5 jaar geactualiseerd en ingediend worden. Op het tankenpark vinden ook gezamenlijke inspecties met de brandweer plaats. Deze worden onder andere uitgevoerd door gecertificeerde BRZO-inspecteurs van SodM. De locatie is op 22 januari 2016 en op 3 augustus 2018 samen met de Veiligheidsregio Groningen (Brandweer) geïnspecteerd.
Gaat u de NAM, die al vele verwoestingen in de provincie op haar naam heeft staan, onder verscherpt toezicht plaatsen? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen en de NAM zwaar te beboeten of (tijdelijk) te sluiten?
Het tankenpark staat momenteel onder verscherpt toezicht. SodM heeft de NAM een aantal maatregelen opgelegd. De toezichthouder heeft ook geverifieerd dat deze maatregelen zijn uitgevoerd. Op dit moment is er daarom geen aanleiding om het tankenpark (tijdelijk) te sluiten. Het verscherpte toezicht blijft in ieder geval van kracht gedurende het onderzoek van SodM. Het strafrechtelijk onderzoek wordt geleid door het Openbaar Ministerie. Daarover kan ik geen mededelingen doen.
Waarom heeft een rioolput op een terrein waar met dergelijke giftige stoffen wordt gewerkt een open verbinding met het oppervlaktewater?
De calamiteitenbak van het tankenpark had een aansluiting op het bovengenoemde riool om tijdens uitzonderlijke scenario’s vloeistoffen af te voeren. Het gaat dan met name over het afvoeren van bluswater tijdens een brand. De calamiteitenbak moet al het bluswater dat verwacht wordt bij het blussen van een brand op kunnen vangen. Indien de hoeveelheid bluswater groter is dan verwacht en ook niet snel genoeg met opgeroepen vrachtwagens kan worden afgevoerd, was het ontwerp om het teveel aan bluswater in het riool te laten lopen. Daarmee zou dan het overlopen van de calamiteitenbak op de locatie worden voorkomen. Uit de bovengenoemde onderzoeken zal blijken of en welke maatregelen aanvullend genomen moeten worden om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.
Bevat het aardgascondensaatlekkage kwik, benzeen, tolueen, ethyleen en xyleen? Zijn deze stoffen achtergebleven in het rioolstelsel van Farmsum? Zo ja, hoeveel van deze stoffen zijn achtergebleven? Welke gevolgen heeft dit voor de volksgezondheid?
Aardgascondensaat is een mengsel van verschillende stoffen. Deze stoffen condenseren uit het gewonnen aardgas als gevolg van de druk- en temperatuurverlaging bij de gasbehandeling. Het aardgascondensaat bevat met name koolwaterstoffen, zoals pentaan, hexaan, cyclohexaan, benzeen, heptaan, tolueen, octaan, ethylbenzeen, xyleen en ook langere koolwaterstoffen. Het bevat ook een klein gehalte kwik. Aardgascondensaat is een waardevol product. Het wordt in een raffinaderij verder verwerkt tot grondstof of brandstof.
Van de 30 m3 gelekte vloeistof is 1 m3 in het rioolstelsel achtergebleven en 29 m3 in het oppervlaktewater terechtgekomen. Het deel dat in het riool is achtergebleven is weggepompt en verwerkt. Het riool is daarna gereinigd en na toestemming van het Waterschap en de gemeente Delfzijl op 31 oktober 2018 weer in gebruik genomen. Op plaatsen waar het rioolstelsel in slechte staat is, wordt onderzocht of de bodem daar plaatselijk verontreinigd is met aardgascondensaat.
Het deel van het aardgascondensaat dat in het oppervlaktewater terecht is gekomen is zoveel mogelijk opgeruimd. In de beantwoording van vraag 1 ben ik ingegaan op de gevolgen voor de volksgezondheid.
Zijn de aanwezige hulpdiensten die het gif hebben verwijderd en de betrokken inspecteurs blootgesteld aan kwik, benzeen, tolueen, ethyleen en/of xyleen of zijn zij onderzocht op blootstelling aan deze stoffen?
De brandweer heeft op verzoek van het waterschap de verontreiniging ingedamd met een drijvende barrière (zogeheten oilbooms). Ook zijn er op verzoek van de gemeente Delfzijl door de brandweer metingen verricht. Het is niet uit te sluiten dat enkele brandweerlieden zijn blootgesteld aan giftige stoffen maar uitgaande van de metingen is het een blootstelling geweest met beperkte doses en beperkte duur. Er hebben zich geen brandweermensen bij de bedrijfsarts gemeld met klachten. Volgens de brandweer is er geen aanleiding geweest om haar eigen mensen te onderzoeken naar aanleiding van deze blootstelling. Werknemers van het Waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Hoeveel incidenten zijn er de afgelopen vier jaar gemeld op het NAM-tankenpark of bij het transport van stoffen afkomstig van dit park? Op welke data vonden deze incidenten plaats?
Er zijn in de afgelopen vier jaar negen ongewone voorvallen (inclusief de lekkage van 2 oktober 2018) gemeld aan SodM, zie de onderstaande tabel.
Melding
Datum melding SodM
Datum voorval
1
Vallend object
4 juni 2014
3 juni 2015
2
Stroomstoring
24 juli 2015
24 juli 2015
3
(oude) dieselverontreiniging waargenomen
24 oktober 2016
31 maart 2016
4
Lekkage bluswatersysteem
16 augustus 2016
16 augustus 2016
5
Aantreffen asbest pakkingen
30 september 20161
22 september 2016
6
Onverwacht afgaan brandalarm (geen brand)
20 november 2016
20 november 2016
7
Lekkage op verladingsboot van derden
9 augustus 2017
9 augustus 2017
8
Gasemissie naar atmosfeer
9 augustus 20181
2 augustus 2018
9
Lekkage via riool naar oppervlaktewater
6 oktober 2018
2 oktober 2018
Melding aan SodM d.m.v. weekmelding
Hoe ziet de bemensing op het tankenpark er 24 uur per week uit? Zijn er momenten dat er niemand aanwezig is bij bijvoorbeeld de lekbakken met condensaat?
Het proces op het tankenpark wordt 24 uur per dag bestuurd en bewaakt vanuit de controlekamer van de NAM in Hoogezand. Voor het incident van 2 oktober 2018 werd het tankenpark van maandag tot vrijdag van 07:45 tot 16:15 uur bemenst.
De lekkage van 2 oktober 2018 is voor SodM de aanleiding geweest om extra veiligheidsvoorzieningen te eisen. Een van deze voorzieningen is de continue (24 uur per dag en zeven dagen per week) bemensing van het tankenpark. Na afronding van het bestuursrechtelijk onderzoek zal besloten worden of deze maatregel permanent van toepassing wordt.
Heeft de NAM een noodscenario wanneer blijkt dat het tankenpark langdurig stilgelegd moet worden en de gaswinning dus moet stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NAM heeft een noodplan indien door onvoorziene omstandigheden het tankenpark niet beschikbaar is. De scenario’s in dit plan betreffen onder andere het niet beschikbaar zijn van de controlekamer, de jetty en de losstraten. In de beschreven scenario’s hoeft de gaswinning niet gestopt te worden.
Houdt de lekkage verband met het recent aanleggen van een nieuwe aardgascondensaatleiding of de aanwezigheid van oude niet meer in gebruik zijnde leidingen onder het terrein?
Nee, de lekkage is niet afkomstig uit oude leidingen. De nieuwe aardgascondensaatleiding speelt ook geen rol in dit incident. Deze nieuwe leiding is nog niet op het systeem aangesloten.
Hoe groot was de condensaatstroom de afgelopen jaren? Hoeveel condensaat verwacht de NAM nog in het tankenpark te verwerken tot de gaswinning is beëindigd?
Het aardgascondensaat dat wordt verwerkt en opgeslagen in het tankenpark is afkomstig van het Groningen gasveld, de zogenoemde kleine gasvelden en de ondergrondse gasopslagen. In de periode begin 2011 tot oktober 2018 betrof de aardgascondensaatstroom circa 838.823 m3. De NAM heeft aangegeven dat men tot aan het einde van de door de NAM bedreven gaswinning op land (Groningen gasveld en de overige gasvelden) verwacht nog circa 703.509 m3 aardgascondensaat te verwerken.
Hoe gaat u de gezondheid van omwonenden in de gaten houden? Wat gaat u voor deze mensen betekenen?
De toezichthouder ziet namens mij toe op de veiligheid van mens en milieu. Aardgascondensaat is een gevaarlijke stof en lekkages daarvan zijn niet toegestaan. Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, moeten de veiligheid waarborgen, zowel voor hun werknemers als voor de omgeving.
SodM heeft het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. De NAM heeft maatregelen opgelegd gekregen over haar werkwijze, systemen en procedures waarmee lekkages moeten worden voorkomen. SodM ziet erop toe dat de maatregelen geïmplementeerd worden. Op die manier wordt de kans op een vergelijkbaar incident geminimaliseerd.
De toezichthouder spreekt de NAM ook aan op de samenwerking met de veiligheidsregio, waterschap en het lokale gezag. In het geval van een incident is adequaat handelen, het tijdig informeren en samenwerken met de veiligheidsregio, het waterschap en het lokale gezag van belang om de gezondheid van omwonenden en medewerkers te beschermen.
Het gebruik van SyRI in Capelle aan den IJssel |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «High risk citizens»?1 Zo ja, klopt het dat van de 113 onderzochte risicomeldingen in het Systeem Risico Indicatie (SyRI)-onderzoek in Capelle aan den IJssel er in 62 gevallen geen enkele overtreding is vastgesteld? Kunt u aangeven hoeveel risicomeldingen in totaal door het SyRI-systeem zijn gegenereerd, in hoeveel gevallen onderzoek is ingesteld, welke onderzoeksbevoegdheden en -instrumenten daarbij zijn gehanteerd en in hoeveel gevallen daadwerkelijk moedwillige overtredingen zijn vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er lopen hier twee zaken door elkaar. Het klopt dat er in het project dat in Capelle aan den IJssel is uitgevoerd, 113 dossiers betreffende risicoadressen, zijn onderzocht en dat er in 62 van de onderzochte dossiers geen overtredingen zijn geconstateerd. Echter, deze dossiers zijn niet via SyRI geselecteerd, maar in een samenwerkingsverband tussen UWV, SVB, gemeenten, Belastingdienst en Inspectie SZW op basis van artikel 64 SUWI.
Daarnaast heeft er in Capelle aan den IJssel een SyRI-project plaatsgevonden waarbij 137 risicomeldingen op natuurlijke personen zijn gegenereerd. Dit heeft geleid tot de aanlevering van 41 risicoadressen aan het projectteam. De gegevens van het SyRI-project Capelle aan den IJssel zijn inmiddels vernietigd conform artikel 5a.3, 5e lid, van het Besluit SUWI. Hierdoor is het niet meer mogelijk de gehele procedure te reconstrueren.
De onderzoeksbevoegdheden en – instrumenten die in dit project zijn gehanteerd, zijn de bevoegdheden die met betrekking tot het toezicht in de Algemene wet bestuursrecht en de voor de betreffende bestuursorganen geldende specifieke regelgeving zijn opgenomen.
Kunt u uitsluiten dat onderzoeksbevoegdheden zijn aangewend ten aanzien van burgers tegen wie geen vermoedens van betrokkenheid bij een overtreding bestonden? Zo nee, welke maatregelen denkt u te nemen om te voorkomen dat op basis van SyRI-onderzoeken onderzoeksbevoegdheden worden ingezet tegen burgers voor wie geen verdenking voorligt van enig strafbaar feit?
Ja, in die zin dat SyRI een systeem is dat risicomeldingen kan doen op basis van datavergelijking met een risicomodel ter bestrijding van onder meer het onrechtmatig gebruik van overheidsvoorzieningen. Het systeem is zo opgezet dat alleen onderzoeksbevoegdheden worden ingezet ten aanzien van personen waarover een risicomelding is gedaan. Dat zal ik toelichten.
Voordat datavergelijking plaatsvindt, worden de persoonsgegevens gepseudonimiseerd. Dit betekent dat aan elk persoonsgegeven een code wordt toegekend, zodat tijdens de vergelijking niet bekend is aan wie de gegevens toebehoren.
De gepseudonimiseerde data wordt vergeleken met het risicomodel dat potentiele hits genereert als uit de datavergelijking veel verschillen naar boven komen die op basis van bekende feiten en de geldende wet- en regelgeving opvallend te noemen zijn. Door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt vervolgens gecontroleerd of deze opvallende verschillen niet te verklaren zijn. Alleen indien dit niet het geval is, wordt over de persoon met veel opvallende verschillen een risicomelding gedaan. Daarbij worden de codes weer omgezet in herleidbare persoonsgegevens.
Alleen die gegevens waarbij opvallende risico-signalen zijn geconstateerd worden tot persoonsgegevens herleid en beschikbaar gesteld aan de Inspectie SZW voor analyse t.b.v. het opstellen van risicomeldingen. Deze risicomeldingen worden doorgegeven aan de bestuursorganen die aan het project deelnemen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat een risicomelding geen concreet bewijs van een overtreding is en geen zelfstandige grond voor handhaving kan vormen; een risicomelding kan alleen dienen als aanleiding om in het concrete geval verder onderzoek te doen. Op basis van het resultaat van dat nader onderzoek beoordeelt het betrokken bestuursorgaan of er aanleiding is om een maatregel te nemen. Met SyRI worden bestanden met bestaande feitelijke gegevens met elkaar vergeleken met behulp van een eenvoudige beslisboom. Er wordt beoordeeld of er opvallende verschillen tussen de verschillende gegevens zijn. Indien dit tot een risicomelding leidt, wordt door het bestuursorgaan dat het betreft, de bevoegdheden ingezet waarover zij op grond van de wet beschikken. Alleen op basis van de bevindingen uit het onderzoek kunnen zo nodig sancties opgelegd worden, waartegen een burger bezwaar en beroep kan aantekenen.
De gecodeerde data van personen die geen opvallende verschillen opgeleverd hebben, worden vernietigd. Deze personen blijven dus onbekend. Op deze manier wordt voorkomen dat onderzoeksbevoegdheden ten aanzien van burgers worden ingezet zonder dat er signalen zijn voor onrechtmatig gebruik van een uitkering of toeslag. Bij navraag is mij helaas gebleken dat het Inlichtingenbureau de bij de koppeling van de projecten «GALOP II Eindhoven» en «Kwetsbare buurten Capelle aan den IJssel» gebruikte bron- en versleutelde bestanden niet tijdig heeft vernietigd. Deze gegevens moeten worden vernietigd binnen vier weken nadat het Inlichtingenbureau het bestand van potentiële signalen aan de Inspectie SZW heeft geleverd. De bestanden zijn echter bijna anderhalf jaar te laat vernietigd. De gegevens zijn in de periode tot aan de vernietiging in een beveiligde omgeving bewaard waartoe alléén medewerkers van het Inlichtingenbureau die waren geautoriseerd om met SyRI te werken, toegang hadden. Om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals gebeurt, heb ik het Inlichtingenbureau hierop aangesproken en de bestaande afspraken hierover opnieuw bevestigd.
De gegevens die hebben geleid tot risicomeldingen, worden conform de wet- en regelgeving na uiterlijk 2 jaar vernietigd.
Bent u naar aanleiding van deze resultaten bereid het door u gecommuniceerde standpunt2 omtrent de in juni 2018 aangehouden motie-Verhoeven en Buitenweg over de werkwijze van SyRI te herzien?3 Zo nee, waarom niet?
Ik blijf van mening dat gebruikte databestanden en analysemethoden van SyRI niet openbaar moeten worden gemaakt. Met de openbaarmaking van de gevraagde informatie zou de «modus operandi» worden vrijgegeven, zodat (potentiële) overtreders hun gedrag hierop kunnen afstemmen. Het belang van het ongehinderd kunnen opsporen en vervolgen van strafbare feiten en het belang van toezicht en handhaving, weegt zwaarder dan het (algemene) belang van openbaarheid. Fraude met uitkeringen is onacceptabel. Het ondermijnt het draagvlak van ons sociale zekerheidsstelsel. Een stelsel dat erop gericht is om mensen te onderstgeunen die in een kwetsbare positie verkeren.
Bent u bereid om technische en organisatorische maatregelen te nemen om informatie met betrekking tot aanleiding, vraagstelling, doel en uitvoering van SyRI-onderzoeken, samen met de logging van data-invoer en uitkomst-data, op zodanige wijze vast te leggen dat verifieerbaar kan worden onderzocht op welke wijze SyRI-onderzoek is gestart en uitgevoerd alsook of de inzet van onderzoeksbevoegdheden gerechtvaardigd en legitiem heeft plaatsgevonden?
Het gebruik van SyRI wordt reeds gedocumenteerd. De aanleiding en de doelstellingen van een onderzoek waarin SyRI wordt gebruikt, zijn beschreven in het projectvoorstel en het verzoek om toepassing van SyRI dat bij de Minister van SZW wordt ingediend. De startdatum van een onderzoek waarin SyRI wordt gebruikt, wordt, met toelichting, in de Staatscourant gepubliceerd.
De in SyRI-onderzoeken gebruikte gegevens worden binnen de daarvoor in de wet gestelde termijnen vernietigd.
Bent u bereid om te voorzien in een jaarlijkse SyRI-rapportage? Zo nee, waarom niet?
Het aantal projecten waarin SyRI is toegepast, is klein en deze projecten worden in de regel niet binnen een kalenderjaar gestart en afgerond. De toepassing van SyRI wordt aan de Minister van SZW verantwoord. Ik zal in de volgende halfjaarlijkse brief aan de Kamer over de stand van de uitvoering opnemen of, en zo ja welke, SyRI-projecten er in het voorafgaande half jaar zijn gestart en rondom welk onderwerp.
De vastgelopen woningmarkt |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huizenzoekers opgelet: op nieuwe woningen is het nog lang wachten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de woningmarkt een puinhoop is, die onder uw bewind alleen maar groter is geworden? Zo nee, welke successen met betrekking tot de bouwopgave hebt u zoal geboekt?
Nee die mening deel ik niet. De groeiende economie, stijgende koopkracht en lage rente dragen bij aan een woningmarkt die steeds krapper lijkt te worden. De spanning op delen van de woningmarkt blijft groot, waarbij met name in de grote steden forse prijsstijgingen zijn gerealiseerd. Dit benadrukt de noodzaak om de woningbouw te versnellen en te vergroten. Om dit mogelijk te maken heb ik reeds een wijziging van de Crisis- en Herstelwet naar de TK gestuurd, stel ik 38 mln. beschikbaar voor een fonds om in te zetten op binnenstedelijke transformatie en werk ik in samenwerking met regio’s aan afspraken over het versnellen en vergroten van de woningbouw. Van de toename van de woningbehoefte richt meer dan de helft zich namelijk op de vijf grote stedelijke regio’s: de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag, de regio Utrecht, De Metropoolregio Amsterdam, de regio Eindhoven en de stad Groningen. Maar omdat bouwen tijd kost is het ook nodig om op de korte termijn iets aan de gevolgen van de krapte op de woningmarkt te doen. Daarbij gaat het vooral om de beschikbaarheid van betaalbaar woningaanbod voor alle groepen en het tegengaan van excessen.
Deelt u de mening dat de Woonagenda niets anders is dan een ambtelijk stapeltje A4»tjes met wollige plannen waar in de praktijk niets van terechtkomt? Zo nee, welke woonplannen zijn inmiddels werkelijkheid geworden?
Nee, die mening deel ik niet. De knelpunten op de woningmarkt zijn complex en veelomvattend en vragen om inzet, betrokkenheid en samenwerking van en tussen alle spelers op de woningmarkt. De gezamenlijkheid van de partijen van de Nationale woonagenda en de medeoverheden is juist de kracht van deze aanpak. Binnenkort zal ik u informeren over de voortgang van de Nationale woonagenda waarbij ik in zal gaan op de concrete resultaten daarvan.
Bent u ervan op de hoogte dat het gemiddeld 10 jaar duurt om een nieuwbouwproject te realiseren, terwijl het bouwen zélf «slechts» zo’n 32 maanden in beslag neemt? Bent u er ook van op de hoogte dat de meeste tijd opgaat aan het zoeken naar bouwgrond doordat gemeenten bewust dwarsliggen? Wat gaat u hieraan doen? Bent u ertoe bereid om gemeenten die de woningbouw traineren, bijvoorbeeld door alleen binnenstedelijk en niet in het groen te willen bouwen, op de vingers te tikken en aan het werk te zetten?
Doorlooptijden van woningbouwprojecten variëren sterk. Soms zijn doorlooptijden relatief lang, bijvoorbeeld doordat grondverwerving en bestemmingswijziging tijd vergt. Dit zijn complexe processen die zorgvuldig doorlopen moeten worden. Ik herken mij niet in het sfeerbeeld dat gemeenten daarbij structureel dwarsliggen of traineren. In de gesprekken die ik voer met decentrale overheden ervaar ik een gezamenlijk gevoel van urgentie om de bouwproductie te versnellen en een constructieve opstelling om de plancapaciteit te vergroten.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat Nederlandse woningzoekenden steeds langer moeten wachten, terwijl gemeenten nog altijd sociale huurwoningen met voorrang weggeven aan statushouders? Wanneer gaat u iets doen voor de Nederlanders?
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van de heer Kops (kenmerk 2018Z13563) op 20 augustus jongstleden heb geantwoord, deel ik die mening niet. Nadat de verplichte urgentiestatus van statushouders per 1 juli 2017 uit de Huisvestingswet is gehaald kunnen gemeenten zelf bepalen of zij deze categorie woningzoekenden als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. De keuze is daarmee lokaal bepaald. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en goede integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaan, beperkt gehouden. De lokale afweging is overigens niet in beton gegoten en kan in de loop der tijd, als er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, weer anders uitpakken.
Verder is het zo dat meer nog dan de wijze waarop de woningen worden verdeeld, het beschikbare woningaanbod van doorslaggevend belang is voor hoe lang mensen moeten wachten op een sociale huurwoning. Het aanjagen van de woningbouwproductie in gespannen regio's en het beter benutten van de bestaande voorraad zijn dan ook nodig om de kansen van alle woningzoekenden te vergroten. Daar zetten vele partijen zich volop voor in, waaronder gemeenten en ik zelf.
Bent u ervan op de hoogte dat er in de periode 2014–2017 zo’n 53.000 sociale huurwoningen aan statushouders zijn weggegeven? Bent u er ook van op de hoogte dat er in de periode 2014–2016 evenveel sociale huurwoningen zijn bijgebouwd / aangekocht? Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat er feitelijk alleen voor statushouders wordt bijgebouwd/aangekocht?
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van 26 januari 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 981) heb aangegeven heb ik geen inzicht in hoeveel sociale huurwoningen worden toegewezen en bewoond door statushouders. Wel is het aannemelijk dat het merendeel van de statushouders instromen in de sociale huurwoningmarkt.
In de periode 2014–2017 zijn door woningcorporaties circa 53.000 woningen gebouwd en aangekocht. Dat is slechts een klein deel van het totaal aantal sociale huurwoningen (circa 600.000 woningen) dat in deze periode, als gevolg van mutaties, voor verhuur beschikbaar kwam.
Ik deel uw mening niet dat er in deze periode alleen is bijgebouwd voor statushouders. Deze sociale huurwoningen zijn namelijk bestemd voor huishoudens met de laagste inkomens die recht hebben op huurtoeslag en dat kunnen zowel woningzoekenden met de Nederlandse nationaliteit zijn als anderen, waaronder statushouders.
Deelt u de mening dat die 53.000 woningen naar de Nederlanders hadden moeten gaan, die in tegenstelling tot statushouders wél jarenlang op de wachtlijst moeten staan? Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen enkele woning meer aan statushouders wordt weggegeven?
Nee, die mening deel ik niet. Zie antwoord op vraag 5. Daarbij onderschrijf ik het uitgangspunt dat iedereen in Nederland in gelijke gevallen gelijk wordt behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit.
De positie van een naast geassocieerde/zakelijke relatie van een PEP in samenhang met de wijziging van de UBO-regeling |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is het de bedoeling van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) dat als een zogeheten PEP (een politiek prominent persoon in de zin van de Wwft) een zogenoemde UBO (een uiteindelijk belanghebbende in de zin van de Wwft) is, de andere UBO’s in de betreffende organisatie(s) kwalificeren als naast geassocieerde en/of nauwe zakelijke relatie?
Ja, op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 wordt o.a. een natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon (PEP) de gezamenlijke uiteindelijk belanghebbende (UBO)1 is van een juridische entiteit of een juridische constructie, of die met een PEP andere nauwe zakelijke relaties heeft, aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon».
Kunt u de reikwijdte in de praktijk van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 ook concreet aangeven voor elk van de volgende afzonderlijk casussen:
In de casus a tot en met d wordt in feite gevraagd naar degene(n) die wordt of worden aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon». Indien een kerkgenootschap (a) of een andere rechtspersoon, niet zijnde een besloten vennootschap of naamloze vennootschap,2 (b tot en met d) meerdere UBOs kent en één van deze UBOs een PEP is, dan geldt dat de overige UBOs worden aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon». Op grond van artikel 1 Wwft en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 wordt o.a. een natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een PEP de gezamenlijke UBO is van een juridische entiteit aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon».
In het geval van kerkgenootschappen, die op grond van artikel 2, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek geregeerd worden door het eigen statuut, geldt dat voor hen vanwege hun bijzondere positie in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 een eigenstandige uitwerking van het UBO-begrip is opgenomen. Tot de natuurlijke personen die in elk geval als UBO van een kerkgenootschap moeten worden aangemerkt, worden de natuurlijke personen gerekend die bij ontbinding van het kerkgenootschap als rechtsopvolger in het eigen statuut zijn benoemd, gelet op een potentieel eigendomsbelang van deze natuurlijke personen. Indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, een dergelijke rechtsopvolger niet is achterhaald, of indien er enige twijfel bestaat of de rechtsopvolger de uiteindelijke eigenaar is of zeggenschap heeft dan wel de natuurlijke persoon is voor wiens rekening een transactie wordt verricht, worden als UBO aangemerkt de natuurlijke personen die als bestuurder staan vermeld in het eigen statuut of zo mogelijk als bestuurder staan genoemd in de documenten van de kerkelijke organisatie.
De verplichting om bij PEPs aanvullende cliëntenonderzoeksmaatregelen te treffen zoals bedoeld in artikel 8, vijfde tot en met zevende lid, Wwft geldt ook ten aan zien van personen die worden aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon».3 Deze maatregelen moeten worden toegepast zo lang als nodig doch ten minste gedurende twaalf maanden totdat deze persoon niet langer het hoger risico meebrengt.4
De verplichting om (verscherpt) cliëntenonderzoek uit te voeren berust op grond van de Wwft op instellingen in de zin van die wet. Dat zijn bijvoorbeeld banken. Deze instellingen moeten per concreet geval de intensiteit van de cliëntenonderzoeksmaatregelen afstemmen op de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering. Hoe hoger die risico’s zijn, des te groter de intensiteit van die maatregelen. Die risico gebaseerde benadering geldt ook voor het verscherpt cliëntenonderzoek naar PEPs. In het geval van een PEP, een familielid van een PEP of een persoon bekend als naaste geassocieerde van een PEP dient een instelling ten minste de maatregelen te nemen zoals genoemd in artikel 8, vijfde lid, Wwft. Het betreft onder meer het nemen van passende maatregelen om de herkomst van het vermogen dat bij de dienstverlening betrokken is vast te stellen. Ook de intensiteit van deze verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen dient te worden afgestemd op de risico’s van een concreet geval. Zo wordt bijvoorbeeld een verhoogde inspanning verwacht van een bank om de herkomst van het vermogen vast te stellen indien een bankrekening wordt geopend voor een staatshoofd van een land met een verhoogd risico op corruptie. Daarnaast kan het zijn dat een instelling aanvullende cliëntenonderzoeksmaatregelen moet nemen. Daarbij kan gedacht worden aan een verdere verhoging van de frequentie waarin de informatie uit het cliëntenonderzoek geactualiseerd wordt.
Bent u bereid de reikwijdte van naast geassocieerden nader te bezien om zodoende doel en aard van de wetgeving in overeenstemming te krijgen met het risico?
Het begrip «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon» is een implementatie van artikel 3, elfde lid, van de vierde anti-witwasrichtlijn.5 De richtlijn biedt geen ruimte om de reikwijdte op dit punt te beperken.
In welke van de onderstaande gevallen kwalificeren naar uw inschatting de onderstaande casussen als nauwe zakelijke relatie in de zin van de Wwft:
Ik lees vraag 4 in samenhang met de eerdere vragen die onder meer zagen op het begrip «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon». Uit de definitie van dat begrip volgt dat onder andere wordt aangemerkt als «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon»: een natuurlijke persoon van wie bekend is dat deze met een PEP de gezamenlijke UBO is van een juridische entiteit of een juridische constructie, of die met een PEP andere nauwe zakelijke relaties heeft. Of een schuldeiser of schuldenaar van een PEP moet worden aangemerkt als een «persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon» hangt af van de aard van deze relatie. Zo zal een incidentele schuldeiser of schuldenaar niet snel worden aangemerkt als een persoon die een nauwe zakelijke relatie heeft met een PEP. Omdat de omstandigheden van het geval doorslaggevend zijn, is hierop in algemene zin geen antwoord te geven.
Hoe ver reikt de onderzoeksplicht van een instelling onder de Wwft om al dan niet te concluderen tot een zakelijke relatie? Kunt u concrete voorbeelden noemen wanneer er geen aanleiding is voor nader onderzoek voor onderzoek naar een zakelijke relatie?
Om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering moeten instellingen in de zin van de Wwft onderzoek verrichten naar hun cliënten en de achtergrond en het doel van een beoogde zakelijke relatie of transactie. De instellingen dienen voorafgaand aan het aangaan van een zakelijke relatie of het verrichten van een transactie een risicobeoordeling uit te voeren. Indien daaruit volgt dat er sprake is van een hoog risico is een verscherpt cliëntenonderzoek vereist en dient de Wwft-instelling verscherpte maatregelen te treffen. Naast de zakelijke relaties of transacties die op grond van de risicobeoordeling met een hoog risico op witwassen of terrorismefinanciering gepaard gaan, kan het ook gaan om gevallen waarin bijvoorbeeld sprake is van een PEP. In deze gevallen dient een instelling meer gegevens te verzamelen en te controleren, teneinde het hoge risico voldoende te beperken en te beheersen.
Indien uit de risicobeoordeling volgt dat sprake is van een bewezen laag risico, dan kan de Wwft-instelling volstaan met het treffen van vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen. Echter, het cliëntenonderzoek kan in geen geval geheel achterwege blijven. Wel wordt de intensiteit waarmee de cliëntenonderzoeksmaatregelen worden toegepast, afgestemd op het risico dat met een cliënt, relatie of transactie gepaard gaat. Het is aan de Wwft-instelling zelf om te bepalen welke intensiteit in een bepaald geval passend is.
Chaotische toestanden bij gevangenissen vanwege de op handen zijnde sluiting van vier inrichtingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Telegraaf «Chaos door sluiting van gevangenissen»? Herkent u het beeld dat wordt geschetst?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Het beeld dat het een chaos is door de sluitingen herken ik niet.
Wat zegt het feit dat er nu zoveel mis lijkt te gaan in het proces van het sluiten van goed draaiende penitentiaire inrichtingen (PI) over de totstandkoming van dit besluit en het proces? Waarom lijkt de door u gekozen snelheid ten koste van de zorgvuldigheid te gaan?
Het verplaatsen van de medewerkers en de gedetineerden uit de vier te sluiten locaties, te weten Almere, Zwaag, Zeist en Zoetermeer gebeurt zeer zorgvuldig. Er is door DJI een transitieplan uitgewerkt voor het gefaseerd verplaatsen van gedetineerden en personeel. Dit plan beslaat een periode van zes maanden. Dit geeft genoeg tijd voor een zorgvuldige transitie, terwijl ook de nodige snelheid in het proces wordt behouden. Ik vind het belangrijk dat medewerkers die hun baan verliezen door de sluitingen zo spoedig mogelijk zekerheid krijgen over hun nieuwe werkplek. Ook wil ik voorkomen dat ervaren collega's in verband met onzekerheid of in verband met langdurige tijdelijke oplossingen kiezen voor een loopbaan buiten DJI. Voor de veiligheid binnen de inrichtingen is het bovendien van belang dat op alle locaties die open blijven zo spoedig mogelijk de teams compleet zijn en in deze nieuwe teams weer vastigheden en routines kunnen worden opgebouwd.
Er zijn geen aanwijzingen dat de invoer en aanwezigheid van contrabande een gevolg is van de transitie. De invoer van contrabande in JC Zaanstad, zoals in genoemd bericht naar buiten wordt gebracht, vind ik onacceptabel. In de afgelopen periode zijn in JC Zaanstad extra spitacties uitgevoerd met behulp van een vliegende brigade en heeft de inrichting de eigen veiligheidsprocessen aangescherpt.
Klopt het dat inrichtingen die moeten sluiten de afgelopen tijd toch weer extra gedetineerden moesten opnemen omdat de operationele capaciteit in andere inrichtingen te laag is?
De transitie is een ingewikkeld proces. Hiervoor is een transitieplan gemaakt voor een periode van zes maanden. Daarbij is ook een plan gemaakt voor de verplaatsing van het Huis van Bewaring (HvB) uit PI Zwaag naar (vooral) het Justitieel Centrum Schiphol. Om de verplaatsing zo eenvoudig mogelijk te laten verlopen is onder andere een opnamestop doorgevoerd op het HvB in PI Zwaag.
In de praktijk bleek het niet mogelijk om de opnamestop op alle momenten te handhaven waardoor er toch gedetineerden moesten instromen in PI Zwaag op de nog openstaande afdelingen. Het transitieplan is tot nu toe in hoofdlijnen uitgevoerd zoals gepland. Ik begrijp dat die extra instroom voor personeel en gedetineerden soms lastig en onvoorspelbaar is. Goed overleg van leidinggevenden met en communicatie naar het personeel is hiervoor van belang.
Klopt het dat de PI Lelystad halsoverkop Huis van Bewaring-plekken heeft moeten creëren omdat de PI Almere anders niet leeg kan stromen? Snapt u dat dit overkomt als een chaotische situatie voor de betrokken werknemers?
In het transitieplan is opgenomen dat in Lelystad een afdeling tijdelijk is omgezet naar Huis van Bewaring om te zorgen dat er tijdens de transitie genoeg van deze capaciteit beschikbaar is. De transitie is een proces waarbij enige verschuiving en aanpassing onvermijdbaar is. De veiligheid in de inrichtingen staat te allen tijde voorop.
Klopt het dat persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals alarmpiepers en sleutels, wel besteld zijn voor nieuwe medewerkers maar niet op tijd geleverd kunnen worden? Klopt het dat medewerkers die vanuit sluitende inrichtingen overgeplaatst worden naar hun nieuwe inrichting dus niet de juiste apparatuur (zullen) hebben om hun veiligheid te waarborgen?
Nee, dit is niet juist. Elke medewerker beschikt over een alarmpieper en sleutels. Tijdens de kennismakingsperiode of inwerktijd was dat incidenteel nog niet beschikbaar. In die gevallen loopt een medewerker samen met een collega. Alle medewerkers op de werkvloer beschikken over de benodigde beschermingsmiddelen. Waarborging van de veiligheid staat altijd voorop.
Kunt u garanderen dat medewerkers in hun nieuwe inrichting de tijd gaan krijgen om rustig ingewerkt te worden? Hoe gaat u dit monitoren?
In het transitieplan wordt ervan uitgegaan dat voordat een afdeling met gedetineerden wordt verplaatst naar een andere inrichting, het personeel zich daarop twee weken van tevoren kan voorbereiden. Voor nieuwe medewerkers is een kennismakingsprogramma voorbereid met de PI. De voortgang van de transitie wordt tweewekelijks besproken in een transitieoverleg van alle betrokken directeuren.
Klopt het dat een gedeelte van de gedetineerden uit de te sluiten inrichtingen overgeplaatst zal worden naar de PI Schiphol? Klopt het dat de PI Schiphol nu al niet aan het recht op arbeid voor Huis van Bewaring-gedetineerden kan voldoen, waardoor gedetineerden dus geld krijgen voor arbeid die zij niet verrichten? Zo ja, hoe denkt u dit probleem op te lossen?
Een deel van de gedetineerden is verplaatst naar het Justitieel Complex Schiphol. In het Justitieel Complex Schiphol zijn geen arbeidszalen aanwezig. Van origine is het complex een detentiecentrum voor vreemdelingenbewaring aan wie geen arbeid wordt aangeboden. Met de uitvoering van het transitieplan komen er in JC Schiphol meer plekken Huis van bewaring. Gedetineerden die aldaar verblijven, krijgen in JC Schiphol geen arbeid aangeboden. Als het aanbieden van arbeid niet mogelijk is, dan is het gangbare alternatief dat de gedetineerde in plaats van uren arbeid, uren buiten cel op de leefafdeling verblijft (recreatie). Voor deze uren ontvangt men compensatie van gederfde inkomsten (het basisuurloon bedraagt € 0,76). Verkend wordt of er in JC Schiphol gebouwelijke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden om arbeid mogelijk te maken.
Wat is uw reactie op de huidige problemen in de PI Zaanstad?2
De filmbeelden uit JC Zaanstad tonen een situatie die onacceptabel is. De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft een aantal aanvullende maatregelen genomen. Hiervoor worden in de komende tijd in JC Zaanstad extra spitacties en celinspecties uitgevoerd met behulp van een vliegende brigade en scherpt de inrichting de eigen veiligheidsprocessen aan.
Is de PI Zaanstad er wel klaar voor nog meer afdelingen te openen later dit jaar en begrijpt u dat het personeel uit de te sluiten inrichtingen bezorgd is overgeplaatst te worden om te gaan werken in deze inrichting?
Het Justitieel Complex Zaanstad is in staat om de gedetineerden te huisvesten. Daarvoor is extra personeel nodig, bijvoorbeeld uit de te sluiten inrichtingen. In JC Zaanstad is direct gestart met de voorbereidingen van de transitie. In augustus 2018 zijn «open dagen» georganiseerd specifiek voor de medewerkers uit de te sluiten inrichtingen. De opkomst tijdens deze dagen was hoog (twee keer ongeveer 80 medewerkers) en de bijeenkomsten werden zeer gewaardeerd. De medewerkers die nu al in JC Zaanstad aan het werk zijn gegaan, beleven de introductie en het werken in JC Zaanstad als positief. Er is een uitgebreid introductieprogramma opgesteld. Na de introductieweken worden deze nieuwe collega’s aan mentoren gekoppeld die de opdracht hebben gekregen om de nieuwe collega’s in te werken. Dit inwerken gaat volgens een speciaal ontwikkeld inwerkprogramma. De medewerkers in Zaanstad zijn hiervoor geïnstrueerd op een daarvoor georganiseerde trainingsavond. DJI doet er alles aan om te zorgen dat nieuwe medewerkers goed worden opgevangen.
Hoe gaat u nu op de voet volgen wat er niet goed gaat in het door u ingezette proces van sluiten van gevangenissen en welke maatregelen gaat u nemen om problemen op te lossen en te voorkomen?
Binnen DJI vinden diverse overleggen plaats waarin de transitie wordt besproken en waar nodig bijgesteld. Naast de lokale overleggen in de inrichting, is er een tweewekelijks overleg met alle betrokken inrichtingen over de transitie als geheel. Daarnaast is er een overleg over de bedrijfsmatige kant van de sluiting (huisvesting, financiën, inventaris e.d.). Over de plaatsing van het personeel brengt de plaatsingsadviescommissie advies uit.
Naast de hierboven genoemde overleggen is een «regietafel transitie en sluitingen» ingesteld waarin DJI samen met het bestuursdepartement tweewekelijks de transitie monitort en waar nodig knelpunten oplost.
Het bericht ‘Begrotingscomité laakt te grote Europese toegeeflijkheid tegenover Italië’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het jaarverslag van de European Fiscal Board (EFB)?1
Ja.
Kunt u reageren op de belangrijkste kritiekpunten op de Europese Commissie uit het rapport, te weten dat de Commissie te toegeeflijk is geweest tegenover overtreders van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)?
Nederland deelt de kritiek van de EFB dat de Europese Commissie te toegeeflijk is geweest bij de implementatie van het SGP. Deze kritiek heb ik eerder dit jaar ook geuit in de eurogroep en publiekelijk laten weten. Zie ook de antwoorden op vragen 7 en 8.
Kunt u op een later moment integraal reageren op het hele jaarverslag en de kritiek- en feedbackpunten die daarin genoemd worden?
Ik maak graag van deze beantwoording gebruik om te reageren op de belangrijkste punten uit het jaarverslag. Zie ook vraag 8 en 11.
Heeft de Commissie nog de plicht om te reageren op dit jaarverslag of is de Commissie voornemens hierop te reageren? Zo niet, kunt u er dan bijvoorbeeld tijdens een volgende Eurogroep of Ecofinraad op aandringen dat de Commissie reageert op de voorstellen van de EFB en de kritiek serieus neemt?
De Europese Commissie is niet verplicht te reageren op het jaarverslag. Zij heeft gereageerd bij de bespreking van het rapport in een ambtelijk voorportaal van de Ecofinraad. Daarbij gaf de Europese Commissie aan veel kritiekpunten te herkennen, en deze mee te zullen nemen bij de evaluatie van het SGP (die voor eind 2019 moet zijn afgerond). De Europese Commissie gaf daarnaast aan enige nuance en balans te missen in het jaarverslag. Zo vloeit de flexibiliteit die wordt toegepast bij de implementatie van het SGP volgens de Europese Commissie voort uit de wensen van een groot deel van de lidstaten zelf. Nederland dringt er, bij alle gelegenheden waar de evaluatie en herziening van het SGP wordt besproken, op aan dat de Europese Commissie rekening houdt met de kritiek en voorstellen van de EFB.
Hoe kan de rol van de EFB in het adviseren over het begrotingstoezicht versterkt worden?
De rol van de EFB kan worden versterkt door een eigen secretariaat, financiële onafhankelijkheid en het recht zelf personeel aan te trekken, een eigen communicatiestrategie, het recht op zelfstandig onderzoek en aanvullende taken ten aanzien van de toepassing van het SGP. Ik heb eerder al aangedrongen op eigen financiële middelen voor de EFB, en zal dit blijven doen.
Deelt u de mening dat het versterken van de rol van dit orgaan van toegevoegde waarde kan zijn in het creëren van onafhankelijk en objectief begrotingstoezicht?
Ja.
Wat vindt u van de kritiek van de EFB dat vooral Italië meermaals (of zelfs te vaak) is weggekomen met het niet of half naleven van de Europese begrotingsregels?
Zoals eerder aangegeven deel ik de kritiek van de EFB en heb ik dit ook eerder geuit. De EFB geeft diverse voorbeelden van momenten waarop de Europese Commissie de diverse vormen van flexibiliteit die het SGP biedt, ruimhartig en cumulatief heeft toegepast. Dit heeft de Europese Commissie overigens ook aangegeven in de recente brief van de Europese Commissie aan Italië van 23 oktober jl. Naast Italië betrof de flexibiliteit ook andere lidstaten. Nederland heeft hier steeds bezwaar tegen gemaakt. De gekwalificeerde meerderheid die nodig was om de Commissie te corrigeren, ontbrak echter.
Deelt u de kritiek op de toenemende «flexibiliteit» binnen het SGP, zoals incrementeel door de Commissie voorgesteld? Deelt u de mening dat dit de handhaafbaarheid en helderheid van de begrotingsregels ondermijnt?
Ik deel de kritiek op de toenemende «flexibiliteit» binnen het SGP. De diverse vormen van flexibiliteit zijn in de loop der tijd veelal voorgesteld door de Europese Commissie, en vervolgens door de Raad onderschreven. Het gaat dan bijvoorbeeld om het toepassen van een foutmarge bij het beoordelen van de structurele begrotingsinspanning («margin of significant deviation»), aanpassing van de vereiste begrotingsinspanning aan de economische situatie, en clausules die het mogelijk maken minder te bezuinigen als er structurele hervormingen of investeringen worden gepleegd. Daarnaast geeft de Europese Commissie soms een eigen ruimhartige uitleg aan de regels, bijvoorbeeld wanneer zij naleving van de preventieve arm opvoert als relevante factor om de correctieve arm niet te openen. Ook neemt de Europese Commissie sinds 2017 de vrijheid om een beoordelingsmarge («margin of discretion») toe te passen wanneer de economische situatie hierom vraagt, die de vereiste begrotingsinspanning kan halveren. Ik deel de mening dat de toenemende flexibiliteit de handhaafbaarheid en helderheid van de begrotingsregels vermindert.
Deelt u het verlangen en streven dat een volgende Commissie deze «flexibiliteit binnen het pact» weer intrekt, zoals bijvoorbeeld Commissie communicatie 52015DC0012?2
Ik streef naar een vermindering van de flexibiliteit binnen het SGP. Dat betekent niet dat alle vormen van flexibiliteit moeten worden geschrapt. Een zekere mate van flexibiliteit blijft wenselijk, zodat bij het bepalen van de vereiste begrotingsinspanning zo nodig rekening kan worden gehouden met een uitzonderlijke economische situatie en met de hoogte van de schuldvoorraad. Naar verwachting zal in toekomstige onderhandelingen over de herziening van het SGP een meerderheid van lidstaten ook pleiten voor behoud van een vorm van flexibiliteit. Flexibiliteit mag echter niet leiden tot minder transparantie en meer complexiteit, zoals nu het geval is.
Hoe verloopt de discussie over vereenvoudiging van het SGP? Wat is het krachtenveld en wanneer verwacht u besluiten, als u die al verwacht? Klopt de stelling dat nagenoeg iedereen vereenvoudiging van het SGP wil? Zo ja, waarom loopt de discussie dan al zo lang?
De discussie over vereenvoudiging van het SGP vindt momenteel plaats op ambtelijk niveau, zoals recent naar aanleiding van rapporten van de Europese Rekenkamer en van het Europees begrotingscomité. Daarbij pleiten landen met een goede begrotingsdiscipline (veelal noordelijke lidstaten) voor een strengere implementatie van het huidige SGP, en voor een toekomstig SGP dat minder ruimte laat voor een flexibele implementatie. Landen met een minder goede begrotingsdiscipline wijzen juist op de noodzaak om rekening te blijven houden met de economische omstandigheden in individuele lidstaten. Hierdoor is – ondanks de lippendienst aan vereenvoudiging – de bereidheid om de vele vormen van flexibiliteit en coulance daadwerkelijk te schrappen minder breed gedeeld. De Europese Commissie werkt momenteel ook aan een evaluatie van het SGP, die voor eind 2019 moet zijn afgerond. Die vormt de basis voor een Commissievoorstel voor herziening van het SGP, dat op zijn vroegst in 2020 onder een nieuwe Europese Commissie wordt verwacht. Of het zal komen tot een vergaande hervorming van het SGP is nog verre van zeker.
Kunt u uitgebreid schetsen hoe u denkt dat het SGP eenvoudiger, begrijpelijker en handhaafbaarder gemaakt kan worden?
Binnen de huidige opzet van het SGP zijn er verschillende wijzigingen denkbaar die het eenvoudiger, begrijpelijker en beter handhaafbaar kunnen maken. In de eerste plaats kan duidelijker worden vastgelegd wanneer een buitensporigtekortprocedure wordt geopend op basis van de schuldenregel. Momenteel worden diverse relevante factoren, waaronder «broad compliance» met de preventieve arm, opgevoerd als argument om deze procedure niet te openen. Dat geeft veel ruimte voor interpretatie en onzekerheid. In de tweede plaats kan het aantal vormen van flexibiliteit, waarvan er enkele zijn genoemd in het antwoord op vraag 8, worden teruggebracht. Voor zover er in de toekomst nog flexibiliteit wordt toegekend, is het bovendien wenselijk dat deze wordt gecompenseerd d.m.v. een hogere vereiste begrotingsinspanning in daaropvolgende jaren. In de derde plaats lijkt het raadzaam om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen de beoordeling van de begrotingsinspanningen enerzijds en de besluitvorming over de consequenties ervan anderzijds. Momenteel zijn beide in handen van de Europese Commissie (waarbij de Raad slechts kan corrigeren met gekwalificeerde meerderheid), waardoor de toepassing van de regels wordt belast met politieke overwegingen. Tot slot zou de uitgavenregel een prominentere rol kunnen krijgen, aangezien deze indicator goed waarneembaar en controleerbaar is. De limiet op de uitgavengroei zou daarbij strenger kunnen worden gesteld voor lidstaten met hoge schuldenniveaus.
Naast eenvoud, begrijpelijkheid en handhaafbaarheid noemt de EFB enkele andere eigenschappen waaraan een toekomstig SGP zou moeten voldoen. Regels moeten helder gedefinieerd, transparant, flexibel, adequaat, consequent en efficiënt zijn. Dit zijn nuttige principes waaraan een toekomstig commissievoorstel voor een herziening kan worden getoetst. Over de Nederlandse positie ten aanzien van een dergelijk voorstel zult u te zijner tijd langs de gebruikelijke kanalen worden geïnformeerd.
Zoals uit het voorgaande spreekt, ben ik bereid na te denken over een eenvoudiger, begrijpelijker en handhaafbaarder SGP. Echter, wat we ook bedenken, uiteindelijk gaat het om de politieke wil om te handhaven. Ik heb sympathie voor de ideeën van de EFB om te hervormen, maar constateer dat het ontbreken van de wil om te handhaven een probleem vormt.
Wat vindt u van de suggesties die de EFB doet om meer te sturen op staatsschuld en de uitgavenregel meer nadruk te geven?
Zie het antwoord op vraag 11.
Gesjoemel met energie-indexen |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gesjoemel met energie-indexen in Groningen scheelt huurders honderden euro’s per maand»?1
Ja.
Waar kan een huurder terecht als deze denkt dat de energie-index van de gehuurde woning niet klopt?
Als een huurder denkt dat aan zijn woning een verkeerde energie-index is toegekend met een effect op zijn huurprijs, dan zal hij dit eerst moeten melden bij de verhuurder. Als er een verschil van mening blijft, kunnen huurders hun bezwaar voorleggen aan de Huurcommissie in het kader van een huurprijsprocedure. Voor huurders met een geliberaliseerde huurprijs geldt dat zij zich tot de Huurcommissie kunnen wenden gedurende de eerste zes maanden van de huurovereenkomst.
De Huurcommissie toetst de juistheid van de gevraagde huur. De huurder moet dan met argumenten de energie-index aanvechten en daarbij laten zien dat de maximale huurprijs op grond van de aangepaste energie-index lager uitkomt dan de betwiste huurprijs. De Huurcommissie kan vervolgens een «Eigen Oordeel» zetten tegenover het oordeel van de medewerker van het bedrijf dat de energie-index heeft bepaald. De Huurcommissie kan dan een lagere maximale huurprijs vaststellen op grond van een slechtere energie-index. Bij een geliberaliseerde huur zal dit het geval zijn indien de huurprijs lager uitvalt dan de liberalisatiegrens.
Indien de huurder bij de Huurcommissie niet in het gelijk wordt gesteld, kan hij zich vervolgens wenden tot de rechter. Uit het in vraag 1 aangehaalde artikel maak ik op dat de huurder dit inmiddels heeft gedaan. De juistheid van de energie-index kan in die procedure opnieuw aan de orde worden gesteld.
Beide mogelijkheden, een uitspraak van de Huurcommissie of van de rechter, kunnen vervolgens leiden tot het terugvorderen van te veel betaalde huur.
Hoe kan het dat ingetrokken energie-indexen toch nog als rechtsgeldig in het register staan?
De energie-indexen van de certificaathouder uit het bericht van vraag 1 zijn op verzoek van de certificatie-instelling verwijderd uit de databank van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Voor een deel van de betreffende woningen is inmiddels opnieuw een energie-index afgemeld in de databank. Deze energie-indexen zijn afgemeld door een andere certificaathouder, die aangesloten is bij een andere certificatie-instelling.
Hoe vaak en op welke wijze wordt het werk van EPA-adviseurs door certificerende instanties gecontroleerd?
Om EPA-W adviseur te worden moet het CITO examen Energieprestatiecertificaat voor woningen gehaald worden. EPA-W adviseurs voeren opdrachten uit voor een gecertificeerd bedrijf, de certificaathouder. De certificaathouder controleert het werk van zijn EPA-W adviseurs. Voordat een bedrijf gecertificeerd wordt, vindt een toelatingsonderzoek plaats door een certificatie-instelling. Vervolgens vindt er jaarlijks een bedrijfsbezoek plaats bij de certificaathouder, waarbij onder andere wordt gekeken naar de interne kwaliteitsborging. De certificatie-instelling controleert daarnaast steekproefsgewijs minimaal 2% van de energie-indexen die jaarlijks in de databank van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland worden afgemeld. Daarnaast controleren de certificatie-instellingen eens in de drie jaar iedere EPA-W adviseur.
Hoe worden Energie Prestatie Advies (EPA)-adviseurs die de fout in gaan gestraft? En hoe wordt voorkomen dat zij zich onder een andere naam of bij een andere certificerende instantie opnieuw inschrijven en zo weer foute energie-indexen kunnen verstrekken?
Wanneer er bij de in antwoord 4 beschreven controles (al dan niet bewust gemaakte) fouten worden ontdekt, dan wordt de certificaathouder daarop aangesproken. Van de certificaathouder wordt verwacht dat hij hierop de oorzaak en de omvang van de geconstateerde fouten analyseert. De certificaathouder krijgt de mogelijkheid om verbeteringen door te voeren. Wanneer dit naar mening van de certificatie-instelling niet voldoende gebeurt, kan de certificaathouder geschorst worden. Als vervolgens nog geen afdoende maatregelen worden getroffen door de certificaathouder, wordt het certificaat ingetrokken. Klachten of meldingen van fraude zijn redenen voor extra onderzoek.
Als de eigenaar van het bedrijf zich vervolgens onder een andere naam weer meldt op de markt, kan het lastig zijn om erachter te komen dat van zijn vorige bedrijf het certificaat is ingetrokken. Een nieuw bedrijf dat gecertificeerd wil worden, wordt uiteraard aan het toelatingsonderzoek onderworpen.
Wat zijn de instrumenten die de Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland (KVINL), de instantie die de certificerende instanties controleert, heeft om certificerende instanties zoals EPG en SKGIBOP tot de orde te roepen?
Certificatie-instellingen, zoals EPG en SKG-IKOB, staan onder toezicht van de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie voert audits uit bij de certificatie-instellingen. Als uit hun controles blijkt dat de certificatie-instelling tekortschiet, trekt de Raad voor Accreditatie de accreditatie in en kan Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland (KvINL) de certificatie-overeenkomst ontbinden.
Hoe wordt het werk van certificerende instanties gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel partijen zijn de afgelopen jaren aangeklaagd en veroordeeld voor fraude met energie-indexen, een economisch delict?
Uit de jaarlijkse monitoringsrapportage van KvINL blijkt dat in 2017 bij vier certificaathouders de certificaten zijn ingetrokken conform de reglementen voor certificering. Het is mij niet bekend of partijen zijn aangeklaagd voor het afgeven van of fraude met onjuiste energie-indexen.
Hoe wordt de controle van het systeem van energie-indexen meegenomen in de nieuwe systematiek die wordt opgezet in verband met de (Bijna Energieneutrale Gebouwen) BENG-eisen?
In de nieuwe systematiek wordt niet meer uitgegaan van energie-indexen maar wordt de indicator voor de energieprestatie van woningen uitgedrukt in kWh/m2/jaar. De kwaliteitsborging zal hierop worden aangepast. Aandachtspunten uit een eerdere evaluatie van de huidige kwaliteitsborging worden hierbij meegenomen. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan het weren van malafide certificaathouders uit de markt; het afdichten van de procedures en het verzwaren van de sancties.
Tekortschietend onderzoek naar ongewenst gedrag |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek van defensie naar ongewenst gedrag schiet tekort»?1
Ja.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de conclusies van de commissie-Giebels?
In de Kamerbrief (Kamerstuk 35 000 X nr. 13) van 15 oktober 2018 ben ik ingegaan op de aanbeveling van de commissie voor het inrichten van één centraal en onafhankelijk meldpunt. Dit onafhankelijke centrale meldpunt zal worden belegd bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en is begin volgend jaar operationeel. In het verlengde hiervan neemt Defensie aanvullende maatregelen om de meldstructuur te vereenvoudigen en een cultuur van transparantie en openheid binnen de organisatie te bevorderen. Daarnaast heb ik u in dezelfde brief gemeld dat ik voor het einde van 2018 met een uitgebreide beleidsreactie kom op het eindrapport van de commissie-Giebels.2
Bent u bereid te overwegen, al dan niet gedurende een overgangsperiode, een extern meldpunt op te zetten, nu is gebleken dat een cultuurverandering binnen Defensie meer vergt dan de tot nu toe getroffen verbetermaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de voordelen van een intern meldpunt ten opzichte van een extern meldpunt, nu is gebleken dat een extern meldpunt vooralsnog beter werkt?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de medewerkers van Defensie te overtuigen van de verbeterde werkwijze?
Vindt u ook dat Defensie zich extra moet inzetten om het vertrouwen van haar medewerkers terug te winnen dan wel te vergroten?
In de Kamerbrief (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13) van 15 oktober 2018 ben ik ingegaan op de concrete plannen om de sociale veiligheid binnen Defensie te verbeteren. De verdere uitwerking hiervan ontvangt u later dit jaar.
Ziet u in het kader daarvan de betekenis van een goede cao en bent u bereid een (sterk) verbeterd bod te doen, teneinde te komen tot een cao-akkoord waarin de medewerkers de waardering die zij verdienen ook in hun portemonnee terugzien?
Zie antwoord vraag 6.
Drugsfeest in Justitieel Complex Zaanstad |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat beelden van drugsfeestjes in Justitieel Complex Zaanstad zijn uitgelekt?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, het bericht is mij bekend. Het klopt dat de betreffende beelden in JC Zaanstad zijn gemaakt en van daaruit naar buiten gebracht.
Was de informatie dat gedetineerden beschikken over binnengesmokkelde smartphones, drugs en sterke drank eerder bij u bekend? Zo nee, waarom niet?
Dit geval was mij niet eerder bekend. Het beleid dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voert is gericht op het tegengaan van contrabande en voortgezet crimineel handelen in detentie en er is een drugsontmoedigingsbeleid.
In opdracht van de vestigingsdirecteur van het Justitieel Complex Zaanstad (JC Zaanstad) is direct onderzoek gedaan om te achterhalen welke gedetineerden betrokken waren bij het maken en publiceren van de videobeelden. De zeven gedetineerden die betrokken waren bij de gepubliceerde video’s zijn geïdentificeerd en in de isoleercel geplaatst. Op betreffende afdelingen zijn grondige spitacties uitgevoerd. Daarbij zijn onder andere ook speurhonden ingezet, die in staat zijn drugs en telefoons op te sporen. In de afgelopen periode is de hele inrichting op deze wijze doorzocht.
Klopt het dat het mogelijk is om binnen de muren van het complex telefonisch bereik te hebben? Wat vindt u daarvan?
Dat klopt. Dit is noodzakelijk om de veiligheid in de inrichting te garanderen en de communicatie mogelijk te maken (met en door externe hulpdiensten) tijdens calamiteiten, ook tijdens stroomstoringen. Wel neemt JC Zaanstad deel aan de proef met de «GSM-paraplu»die erop gericht is ongewenst telefoonverkeer te traceren en te blokkeren. De resultaten worden voor de zomer van 2019 verwacht.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot de bewering dat Zaanstad tot de best beveiligde strafinrichting van Nederland zou behoren?
JC Zaanstad is een moderne, goed beveiligde inrichting. Het betreft een inrichting die bouwkundig en elektronisch voldoet aan alle eisen van beveiligingsniveau 3 (een normaal beveiligde inrichting). De meeste penitentiaire inrichtingen hebben dit beveiligingsniveau. Daarbij gelden veiligheidsmaatregelen gericht op het tegenhouden van contrabande, zoals toegangscontrole voor gedetineerden, bezoekers en personeel, celinspecties, urinecontroles e.d. In de praktijk blijkt echter dat gedetineerden steeds nieuwe manieren verzinnen om contrabande naar binnen te smokkelen. In de visie op gevangenisstraffen heb ik aangekondigd onder andere in te zetten op innovatie om andere manieren te vinden om contrabande tegen te houden. De ontwikkeling van de aangekondigde maatregelen is in volle gang.
Wat betekent dit bericht voor uw voornemen om op korte termijn de deuren te sluiten van goed functionerende justitiële inrichtingen te Almere en Zwaag, waar een gedegen detentieklimaat heerst, ten faveure van Justitieel Complex Zaanstad?
Ik zie geen reden om naar aanleiding van dit incident mijn eerder genomen besluit omtrent de sluiting van vier locaties terug te draaien of te temporiseren. Alle penitentiaire inrichtingen hebben een goed en gedegen detentieklimaat.
Deelt u de mening dat meerpersoonscellen het toezicht op gedetineerden bemoeilijken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij het toezicht op justitiabelen wordt uitgegaan van een ratio van 2 personeelsleden op 24 uitgesloten gedetineerden. Het gebruik van meerpersoonscellen doet daar niets aan af.
Bent u bereid om naar aanleiding van deze uitgelekte beelden uw voornemen om gevangenissen te sluiten en gedetineerden naar Zaanstad over te plaatsen te temporiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze vragen per omgaande te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de benodigde zorgvuldigheid die bij de beantwoording moest worden betracht, was het niet mogelijk deze vragen per ommegaande te beantwoorden.
De beperkte openbaarheid van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoe kijkt u aan tegen het maatschappelijk belang van onderzoekers om in vrijheid informatie te kunnen vergaren en te gebruiken in hun onderzoek?
Ik juich het toe dat onderzoekers in vrijheid informatie kunnen vergaren en gebruiken in hun onderzoek.
Kunt u aangeven welke beperkingen aan de openbaarheid u stelt als zorgdrager van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR)?
Bij de overbrenging van het CABR is in 2000 bepaald dat, met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van nog levende personen, de archiefbescheiden, alsmede de inventaris en de nadere toegangen (database en kaartsystemen) op dit archief niet openbaar zijn vóór 1 januari 2025. Op de studiezaal van het Nationaal Archief wordt onder voorwaarden1 inzage gegeven. Deze voorwaarden staan op de website van het Nationaal Archief vermeld.
Wat was het advies, zoals bedoeld in artikel 15 eerste lid van de Archiefwet, van de algemeen rijksarchivaris alvorens u deze beperkingen aan de openbaarheid van het CABR stelde? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op alle onderdelen van dat advies die hebben geleid tot het stellen van deze beperkingen in de openbaarheid?
Ten tijde van de bewerking van het archief heeft regelmatig overleg tussen het toenmalige Ministerie van Justitie en het toenmalige Algemeen Rijksarchief (thans Nationaal Archief) plaatsgevonden. De advisering over de beperking aan de openbaarheid, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Archiefwet 1995, was integraal onderdeel van het overleg over de overbrenging. Beide partijen stemden toen reeds overeen dat de openbaarheid van het archief moest worden beperkt met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De naderende invoering van de Wet bescherming persoonsgegevens, die ook van toepassing werd op archieven die naar archiefinstellingen waren overgebracht, heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld.
In hoeverre is de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 22 februari 2012 bepalend geweest voor het beleid dat toen is opgesteld ten aanzien van de beperkingen aan de openbaarheid van het CABR?1 Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de vraag in hoeverre rechtsoverweging 4.4 van die uitspraak het huidige beleid ten aanzien van de beperkingen aan de openbaarheid kan dragen?
De uitspraak van de rechtbank Den Haag op 22 februari 2012 is niet bepalend geweest voor het beleid dat is opgesteld ten aanzien van de beperkingen aan de openbaarheid van het CABR. Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging is immers reeds in 2000 door het Ministerie van Justitie overgedragen.
Wel is deze uitspraak zeer bepalend geweest voor de wijze waarop het Nationaal Archief omgaat met het verstrekken van kopieën uit beperkt openbaar archief. De rechtbank stelde dat door het verstrekken van een kopie de beperking op de openbaarheid niet meer gegarandeerd kan zijn. Het beleid van het Nationaal Archief is daarop aangepast. Kopieën worden in beginsel niet verstrekt, tenzij er sprake is van een uitzondering als beschreven in de voorwaarden.3
Is het huidig beleid dat archiefbescheiden geanonimiseerd moeten zijn in het geval van het maken van reproducties daarvan, of ook als het gaat om het enkel raadplegen van die reproducties?
Op grond van de Archiefwet 1995 heeft eenieder het recht om van openbare archiefbescheiden afbeeldingen, afschriften, uittreksels en bewerkingen te (laten) maken. Daarbij is er geen sprake van anonimiseren. De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 8 maart 20174 gesteld dat de openbaarheidsbeperkingen die op grond van de Archiefwet 1995 mogelijk zijn, niet aan de informatie in de documenten (archiefbescheiden) zijn gekoppeld, maar aan het document in zijn geheel (documentenstelsel). Bij dit stelsel past niet dat de algemene rijksarchivaris als beheerder van het Nationaal Archief een document bewerkt – bijvoorbeeld door het te anonimiseren – alvorens daarin inzage te geven.
Hoeveel werknemers heeft de Rijksarchivaris beschikbaar om te onderzoeken of een document persoonsgegevens bevat en om, in voorkomend geval, het document te anonimiseren? Kunt u aangeven hoe het aantal werknemers dat hiervoor beschikbaar is – de facto een beperking van de openbaarheid – opweegt tegen het belang tot raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden?
Zoals bij vraag 5 is toegelicht werkt het Nationaal Archief met een documentenstelsel, waarbinnen het anonimiseren van documenten niet past.
Per maand komen er meer dan 400 aanvragen tot inzage in beperkt openbaar archief binnen. Voor het beoordelen van deze aanvragen en het nodige vooronderzoek naar betreffende dossiers zijn op dit moment ca. 4 formatieplaatsen beschikbaar. Er zijn veel mogelijkheden voor inzage van het archief, waarvan veelvuldig gebruik wordt gemaakt.
Ziet u mogelijkheden alleen de archiefbescheiden te anonimiseren waarvan onderzoekers aangeven die te willen reproduceren, omdat dit een werklastbesparing met zich zal brengen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5 en 6.
Kunt u toelichten waarom in Nederland beperkingen op de openbaarheid gesteld zijn aan archiefbescheiden uit het CABR en dat het in andere landen, waaronder Duitsland, wel mogelijk is vergelijkbare archiefbescheiden uit de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld te kopiëren?
De beperkingen aan de openbaarheid die het CABR kent zijn in lijn met de Europese richtlijn voor gegevensbescherming (AVG), waaraan alle EU-landen gebonden zijn. Zie voorts het antwoord op vraag 4, 5 en 6.
Een Iraanse aanval op Irak |
|
Sadet Karabulut |
|
Kent u het bericht «Iran attacks Iranian Kurdish opposition group base in Iraq»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran vorige maand een aanval heeft uitgevoerd op een Iraanse oppositiegroep in Irak, de KDPI, waarbij meer dan tien doden zijn gevallen en tientallen gewonden? Kunt u bevestigen dat er burgerdoden zijn gevallen? Welke feiten zijn u precies bekend?
De Iraanse Revolutionaire Garde heeft via de media bekendgemaakt dat zij op 8 september jl. een aanval hebben uitgevoerd op het partijkantoor van de Koerdische Democratische Partij in Iran (KDPI) in de Iraakse Koerdistan Regio, waarbij verschillende raketten op het partijkantoor zijn afgevuurd. Voor zover bekend zijn er 17 dodelijke slachtoffers gevallen en zijn 46 mensen gewond geraakt. Volgens Koerdische media zijn bij de aanval ook burgers om het leven gekomen.
Klopt het dat de KDPI een gewapende strijd voert tegen Iran vanuit buurland Irak?
De KDPI zegt Koerdische nationale rechten binnen een federaal Iran na te streven. De KDPI heeft ook een militaire en gewapende tak. In de grensregio Iran-Irak vinden met regelmaat incidenten plaats waarbij aan beide zijden slachtoffers vallen.
Bent u bereid in uw contact met uw Iraanse collega’s de aanval te veroordelen en aan te dringen op grote terughoudendheid, door alle partijen in het conflict?
Nederland en de EU maken zich in bredere zin zorgen over de destabiliserende rol die Iran speelt in de regio, waaronder in Irak. In verschillende gremia spreekt Nederland Iran aan op dit gedrag en wordt Iran opgeroepen om een constructievere rol te spelen in het Midden-Oosten. Het oplossen van geschillen door dialoog in plaats van geweld is hierbinnen altijd een kernboodschap.
Het onderzoek van de commissie Fokkens naar mogelijke integriteitsschendingen binnen de top van het openbaar ministerie |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de tweet van de heer M. Haenen, redacteur bij NRC, van woensdag 10 oktober 2018, waarin hij melding maakt van uitstel van de eindrapportage van het onderzoek naar mogelijke integriteitsschendingen dan wel de vertrouwenscrisis binnen de top van het openbaar ministerie (OM)?
Ja.
Kunt u de inhoud van deze tweet, alsmede de juistheid van de bijgevoegde, korte verklaring ondertekend met «J.W. Fokkens» bevestigen?
Ja.
Wat is de reden dat het door Fokkens cum suis ingestelde onderzoek niet per eind oktober – zoals eerder aangegeven – kan worden afgerond? Is er sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die onderzocht moeten worden? Moet de kring van personen die onderwerp van onderzoek worden uitgebreid?
Zoals ook uit het door u aangehaalde bericht blijkt, heeft de commissie Fokkens het College van procureurs-generaal laten weten dat er recent nog nieuwe stukken ter beschikking van de commissie zijn gesteld en dat er nieuwe meldingen zijn ontvangen. Deze betreffen geen nieuwe onderwerpen, maar de commissie heeft aangegeven op basis van deze meldingen wel nog meer gesprekken te zullen gaan voeren.
Wilt u bevorderen dat het onderzoek zowel grondig als tijdig wordt uitgevoerd? Wilt u – juist om bij te dragen aan de integriteit van het OM – bevorderen dat uiterlijk voor het einde van dit jaar de commissie haar werkzaamheden afrondt en dat de Kamer geïnformeerd wordt?
Het onderzoek van de commissie Fokkens betreft een onafhankelijk onderzoek in opdracht van het College van procureurs-generaal. Ik zal de wens van uw Kamer doorgeleiden naar het College.