De aanbesteding jeugdzorg in Noord Holland Noord |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het kort geding dat Jeugdzorginstelling Transferium heeft aangespannen tegen een aantal gemeenten?1 Zo ja, wat vindt u van deze situatie?
Ja. Het staat partijen te allen tijde vrij om juridische stappen te zetten indien zij dit nodig achten. Ik volg de situatie nauwlettend.
Gebeurt het vaker dat jeugdhulpinstellingen naar de rechter stappen in het proces of na een aanbesteding? Zo ja, hoe vaak en waar?
Dit gebeurt vaker. Mij is niet precies bekend hoe vaak en waar dat gebeurt.
Hoe vaak leidt een aanbesteding tot een verandering van zorginstelling? Kunt u een inschatting maken van de tijd die jeugdhulpinstellingen besteden aan het aanbestedingsproces?
Het is mij niet precies bekend hoe vaak een publieke aanbesteding van gemeenten leidt tot een verandering van zorginstelling. Enerzijds kan een dergelijke verandering bijdragen aan goede en betaalbare ondersteuning en kansen bieden voor nieuwe toetreders en innovatieve vormen van ondersteuning. Anderzijds kan de ratio van het aanbestedingsrecht, gericht op brede toegang, transparantie en concurrentie, in de praktijk op een aantal fronten botsen met de ratio van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning in het sociaal domein, gericht op lokaal maatwerk waarin continuïteit, samenwerking en lange termijn-partnerschap tussen gemeenten en aanbieders van belang zijn.
Samen met gemeenten en aanbieders wil ik een aanpak hanteren die gericht is op de meest voorkomende knelpunten. Hoewel mij niet bekend is hoeveel tijd een specifieke aanbieder in een specifiek aanbestedingsproces besteedt aan het aanbestedingsproces, wil ik met gemeenten en aanbieders stimuleren dat zoveel mogelijk tijd ten goede komt aan de cliënt. De exacte inhoud van de aanpak wordt op dit moment in gezamenlijkheid bepaald. Daarin krijgen het praktisch ondersteunen van gemeenten en aanbieders, het ontwikkelen van standaarden en het stimuleren van innovatieve vormen van inkoop een plaats. Daarnaast zal ik in Europa de ruimte zoeken om aanbesteden in het sociaal domein op passende wijze vorm te kunnen geven.2
Wat vindt u ervan dat jongeren die vaak meerdere malen zijn weggelopen, zichzelf beschadigen of zelfs suïcidaal zijn door een aanbesteding worden blootgesteld aan een nieuwe omgeving?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van tijdige en passende hulp.
Uitgangspunt is dat gemeenten vrij zijn in hun keuze bij wie zij (gesloten) jeugdhulp inkopen. Gemeenten moeten daarbij een zorgvuldig proces van aanbesteding doorlopen. Wanneer de uitkomst van een aanbesteding is dat de gemeente jeugdhulp gaat inkopen bij een andere aanbieder, dient de gemeente ervoor te zorgen dat er continuïteit van zorg is. Ik ben het eens met de lector residentiële jeugdzorg dat continuïteit en stabiliteit onder jongeren met ernstige gedragsproblemen zeer belangrijk is. Zeker bij jongeren die al meerdere plaatsingen achter de rug hebben moeten onnodig verplaatsingen voorkomen worden. Dat is ook een belangrijke doelstelling uit het gezamenlijke actieprogramma Zorg voor de Jeugd van branches, gemeenten, cliëntenorganisaties en Rijk.
Bent u het eens met de lector residentiële jeugdzorg, dat continuïteit en stabiliteit onder jongeren met ernstige gedragsproblemen zeer belangrijk is?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat deze jongeren die zorg van Transferium krijgen geen inspraak hebben over de door hun gewenste zorgaanbieder?
Het is belangrijk dat de stem van jongeren zoveel mogelijk gehoord wordt en echt met ze wordt gesproken en in plaats van over ze. Dit kan bijdragen aan betere zorg aan de jongeren door de zorginstelling waar ze verblijven.
Hoe wilt u waarborgen dat er over de lange termijn niet gesleept wordt met jongeren? Kunt u garanderen dat er over een korte termijn niet weer een nieuwe zorgaanbieder wordt aanbesteed?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is het voorkomen van onnodige overplaatsingen een gemeenschappelijk doel van branches, gemeenten en Rijk. Daarnaast verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe wilt u waarborgen dat zeer specialistische zorg beschikbaar blijft voor jongeren in de buurt? Wat zijn de gevolgen voor de regiogemeenten die ook zorg inkopen bij Transferium?
De huidige situatie is dat de 18 Noord Hollandse gemeenten de gesloten jeugdhulp voorlopig gegund hebben aan Horizon.
De colleges van burgemeester en wethouders van deze gemeenten zijn conform de Jeugdwet verantwoordelijk voor de inkoop en uitvoering van gesloten jeugdhulp. Zij dienen ervoor te zorgen dat te allen tijde gesloten jeugdhulp in hun gemeente beschikbaar is. De gemeenteraden zijn primair verantwoordelijk om de colleges hierop te controleren. De ambassadeur van het programma Zorglandschap Jeugd van VNG/Rijk ondersteunt de betreffende regio´s bij het komen tot een oplossing.
Ik volg als stelselverantwoordelijke deze ontwikkelingen en houd een stevige «vinger aan de pols». Met de betreffende gemeenten heb ik inmiddels afgesproken dat zij mij uiterlijk 26 november een plan sturen waarin zij op drie punten duidelijkheid zullen verschaffen:
Op 26 november heb ik een brief ontvangen van de gemeenten waarin zij ingaan op de bovengenoemde punten. Tegelijk melden zij dat zij nog niet alle vragen volledig kunnen beantwoorden omdat de aanbesteding nog onder de rechter ligt. Wel geven ze aan in gesprek te zijn met Parlan en Horizon om tot concrete afspraken te komen. De gemeenten hebben mij toegezegd mij tussentijds te informeren over het verloop en de inhoud van dit proces.
In het geval dat de gemeenten en de instellingen er toch gezamenlijk niet uitkomen, waardoor de beschikbaarheid van gesloten jeugdhulp in het gedrang komt, zal ik die stappen zetten die nodig zijn om alsnog de beschikbaarheid te borgen.
Wat betekent deze nieuwe aanbesteding in Heerhugowaard concreet voor de reisafstand voor de jongeren en hun familie, aangezien de nieuwe aanbieder alleen gesloten jeugdzorginstellingen buiten de regio kent? Hoe wilt u zorgen dat de zorg in de regio wordt aangeboden, óók voor de meest kwetsbare jongeren? Bent u het met ons eens dat het juist voor hen belangrijk is dat familie en vrienden hen kunnen bezoeken?
Ik ben het eens met het uitgangpunt dat het belangrijk is dat jongeren die langdurig in een (gesloten) jeugdhulpinstelling verblijven bezoek krijgen van hun familie en vrienden. In hun brief van 26 november hebben gemeenten mij verzekerd dat de gesloten jeugdhulp moet worden geleverd in de regio Noord-Holland Noord. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Wordt met aanbestedingen in specialistische zorg de continuïteit van het zorgaanbod niet ernstig in gevaar gebracht? Maakt u afspraken met gemeenten over de inkoop van zeer specialistische zorg?
Gemeenten hebben de plicht tijdig zorg te dragen voor passende jeugdhulp. Dat impliceert ook dat zij gehouden zijn continuïteit van zorg te bieden als sprake is van een situatie dat de gemeente afspraken maakt met een andere jeugdhulpaanbieder. Mede daarom heeft de VNG – conform het Actieprogramma «Zorg voor de Jeugd» – op haar website verduidelijkt welke zorg landelijk is ingekocht en beschikbaar is._ Dit op basis van de landelijke raamovereenkomsten voor specialistische jeugdhulp en Wmo (zintuiglijk gehandicapten) van de VNG.
Deelt u de mening dat jongeren die met psychische problemen in een instelling opgenomen zijn belangrijker zijn dan marktwerking? Deelt u de mening dat jongeren die het moeilijk hebben nooit ondergeschikt mogen worden aan financiële belangen?
Gemeenten hebben de jeugdhulpplicht. Bestuurlijke vraagstukken en financiën mogen in acute gevallen nooit een reden zijn om een kind niet tijdig te behandelen. Van gemeenten en zorgaanbieders verwacht ik dat zij – in lijn met de zorgplicht in de wet – in acute gevallen direct overgaan tot het bieden van passende zorg en daarna eventueel nadere afspraken maken over de financiering.
Bent u bereid om per direct de constructie van aanbesteding binnen de jeugdzorg ondergeschikt te maken aan de kwaliteit en continuïteit van de zorg om een stabiele zorgomgeving voor jongeren met zeer complexe problematiek te creëren? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De manier waarop pensioenfondsen de CO2-voetafdruk van hun beleggingsportefeuille berekenen en hierover intern en extern rapporteren |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verschillende «scopes» van CO2-emissie als gedefinieerd door het Greenhouse Gas Protocol, aan de hand waarvan de CO2-voetafdruk van een bedrijf berekend kan worden?
Ja.
Klopt het dat het grootste pensioenfonds van Nederland, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP), bij het berekenen van de CO2-voetafdruk van een bedrijf alleen de zogeheten scope-1 en scope-2-emissies meerekent, en de scope-3-emissie buiten beschouwing laat?
Ja.
Bent u op de hoogte van meer Nederlandse pensioenfondsen die op deze manier de CO2-voetafdruk van bedrijven berekenen?
Nee, dat is mij niet bekend. Er is geen wettelijke standaard voor de rapportage over de CO2-voetafdruk van beleggingen. Ik heb met genoegen kennisgenomen van het initiatief van een aantal vermogensbeheerders en pensioenfondsen, dat zich heeft verenigd in het «Platform Carbon Accounting Financials». Daartoe behoren o.a. pensioenfondsen PME en PMT en vermogensbeheerders APG, Mn en PGGM. Deze instellingen hebben vrijwillig afgesproken volgens dezelfde standaard te rapporteren over de CO2-voetafdruk van hun beleggingen. Ik juich dit initiatief toe.
Bent u ervan op de hoogte dat het niet meerekenen van scope-3-emissie gebruikt kan worden om ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld producenten van fossiele brandstoffen een relatief bescheiden CO2-voetafdruk krijgen, omdat CO2-emissie ten gevolge van de verkregen en verwerkte fossiele brandstoffen niet wordt meegewogen?
Ja, het klopt dat dit inderdaad dat gevolg kan hebben, bewust of onbewust.
Bent u het ermee eens dat het niet meerekenen van deze scope-3-emissie kan zorgen voor een vertekend beeld van de daadwerkelijke bijdrage aan CO2-emissies van een bedrijf?
Nee, de emissies van een bedrijf zelf geven zonder scope 3-emissies geen vertekend beeld. Als het gaat om de emissies in de hele keten waar het bedrijf een schakel van uitmaakt is het wel nodig scope 3 emissies mee te nemen.
Bent u het ermee eens dat het niet meerekenen van deze scope-3-emissie zodoende kan zorgen voor een vertekend beeld van de daadwerkelijke bijdrage aan CO2-emissies van de beleggingsportefeuille van een pensioenfonds?
Een vertekend beeld is nooit wenselijk. Voor een individueel bedrijf geven scope 1 en 2 – emissies over het algemeen een goed beeld van de CO2-voetafdruk van dat bedrijf. Pensioenfondsen investeren vaak in meer dan één onderdeel van een keten, waardoor keten-effecten (beperkt) in beeld zijn. Ik zie op dit moment geen aanleiding om ervan uit te gaan dat het uitsluiten van scope 3 emissies op dit moment leidt tot een ernstig vertekend beeld van de CO2-voetafdruk van een pensioenfonds.
De sector is sterk in beweging met betrekking tot het ontwikkelen van betrouwbare, transparante en vergelijkbare meetmethodes voor de CO2-voetafdruk van investeringen. De afgelopen jaren zijn er o.a. via het Platform Carbon Accounting Financials en de Taskforce on Climate-related Financial Disclosures heldere, data-gebaseerde methodes ontwikkeld om dit in kaart te brengen. Deze methodes maken vooralsnog ook geen gebruik van scope 3 emissies, onder ander om dubbeltelling en onnauwkeurige schattingen te voorkomen. De focus op scope 1 en 2 is nu een belangrijke eerste stap. Mogelijk zal er later aanleiding zijn voor de rapporteurs om (op onderdelen) uit te breiden naar scope 3.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat organisaties door het uitsluiten van de belangrijke scope-3-emissie, een vertekend beeld van de CO2-voetafdruk van een specifiek bedrijf of hun beleggingsportefeuille naar hun achterban en de buitenwereld kunnen presenteren? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe u van plan bent deze onwenselijke situatie te verhelpen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u zich ervan bewust dat het deelnemerscollectief ABP Fossielvrij al langere tijd probeert om scope-3-emissie ook mee te laten rekenen in het berekenen van de CO2-voetafdruk van bedrijven door ABP?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat ondanks deze inzet van haar grootste deelnemersinitiatief, ABP deze wens vooralsnog niet heeft ingewilligd?
Het bestuur legt binnen de wettelijke kaders verantwoording af en doet verslag, en treedt met partijen al dan niet in overleg.
Bij de eerdere beantwoording van Kamervragen1 is aangegeven dat werknemers in Nederland in algemene zin willen dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat de beleggingen van hun pensioenfonds een CO2-voetafdruk heeft. Het is aan het pensioenfonds om deze afweging te maken.
Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur heeft het primaat van de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving. Het bestuur maakt de afweging tussen risico, rendement, kosten en ook duurzaamheid.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van ABP. ABP heeft een paritair bestuursmodel, waarin vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst, maar uiteindelijk beslist het bestuur. Het ABP-bestuur neemt dit oordeel op in het bestuursverslag.
Bent u het ermee eens dat dit een voorbeeld is van een nadelig gevolg van de relatief kleine invloed van deelnemers op het beleid van hun pensioenfonds?
Zie antwoord vraag 9.
De The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action van 20 oktober 2018 |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action, aangenomen op 20 oktober 2018 tijdens de One Young World Summit in Den Haag?1
Ja. Het jaarlijkse congres One Young World is een initiatief van de ngo One Young World (OYW), in samenwerking met de gemeente Den Haag en de ngo’s CORDAID en Kompass. Het congres is gericht op jonge professionals en heeft als doel hen te inspireren duurzame initiatieven op te zetten. De deelnemers van OYW werken langs drie sporen: 1) het creëren van een wereldwijd netwerk van jonge leiders, 2) actie en impact op mondiaal en lokaal niveau teweegbrengen, 3) het bieden van een platform aan jongeren om hun stem te laten horen. Tijdens de conferentie werden verschillende onderwerpen besproken, allen gelinkt aan het thema van dit jaar: mensenrechten. Onderdeel hiervan was het opstellen en presenteren van «The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action» met daarin een actieplan om mensenrechten te bevorderen.
Het kabinet heeft de deelname aan deze conferentie van 50 jongeren uit de focusregio’s, zoals gespecificeerd in de beleidsnota «Investeren in Perspectief» (MENA, Sahel/West Afrika en Hoorn van Afrika), gesponsord. Hun inbreng in de conferentie was gericht op het thema jeugdwerkgelegenheid. Via dit thema hebben zij beleidsprioriteiten uit de BHOS-nota zoals het recht op onderwijs en werk als sub thema geagendeerd tijdens de conferentie.
Bent u van mening dat de One Young World Summit de grote betrokkenheid van bevlogen jonge professionals bij (de verbetering van) mensenrechten laat zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Beschouwt u de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action als een voorbeeld van de uitwerking en praktische toepassing van mensenrechten?
De bevordering van universele mensenrechten, zoals neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zijn al lange tijd een belangrijke pijler van het Nederlands buitenlands beleid. Juist nu de mensenrechten wereldwijd steeds verder onder druk staan, is het creëren van een breed draagvlak essentieel (zie ook Mensenrechtenrapportage 2017).2 Dit initiatief draagt hieraan bij en laat de betrokkenheid van jongeren zien bij de implementatie van het mensenrechtenbeleid wereldwijd.
Deelt u de mening dat in het jaar waarin we 70 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mensenrechten vieren, het belang om mensenrechten en de praktische uitwerking en toepassing daarvan met de toekomstige generaties te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u hierin een uitwerking van de voorbeeldfunctie die Nederland als gastland voor vele internationale organisaties vervult op het gebied van mensenrechten, en dat Nederlandse jongeren ook een belangrijke rol te vervullen hebben op mensenrechten in eigen land?2
Zeker. Het kabinet ondersteunt daarom verschillende initiatieven om de stem van jongeren te laten horen in eigen land. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Raad van Kinderen die advies geeft op een aantal thema’s op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast wordt er in Nederland momenteel gewerkt aan een nieuw Actieplan Mensenrechten, gecoördineerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin ook nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan het jongerenperspectief.
Wat gaat u doen om in navolging van de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten en inzet van Nederland in de Veiligheidsraad, deze verklaring wereldwijd (inclusief Nederland) onder de aandacht te brengen, in het bijzonder voor jongeren tussen de 18 en 35 jaar?
Het is belangrijk dat jongeren een actieve rol spelen in het uitdragen van mensenrechten. De wereldwijde inzet van One Young World en specifiek de jongerenverklaring zijn daarom mooie initiatieven. Hopelijk inspireert dit naast de deelnemers aan deze conferentie andere jongeren aandacht te vragen voor mensenrechten. Veel van de elementen in de jongerenverklaring bouwen voort op verschillende internationale afspraken waar Nederland zich reeds aan heeft gecommitteerd. De jongerenverklaring sluit daarom goed aan bij het mensenrechtenbeleid waar Nederland zich in bi- en multilateraal verband voor inzet.
Een voorbeeld van hoe het kabinet jongeren betrekt bij de implementatie van het internationale mensenrechtenbeleid is de Nacht van de VN, gesponsord door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via lezingen, workshops en paneldiscussies over vrede, veiligheid, mensenrechten en duurzame ontwikkeling wordt tijdens de Nacht van de VN een groot aantal jongeren bereikt. Tijdens dit evenement worden ook de nieuwe VN-jongerenvertegenwoordigers gekozen. De twee jongerenvertegenwoordigers die werken aan het thema Mensenrechten & Veiligheid bezoeken jaarlijks de Algemene Vergadering van de VN in New York. Het kabinet ondersteunt deze jongerenvertegenwoordigers financieel en inhoudelijk.
Ziet u mogelijkheden om de jongeren die zich gecommitteerd hebben aan deze verklaring te ondersteunen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor de plenaire begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 14 en 15 november 2018 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het feit dat AstroTV mensen financiële voorspoed belooft wanneer zij inbellen voor een groepsgesprek met een van de ‘mediums’ Tanja, Josje en Edith |
|
Mahir Alkaya , Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met AstroTV, dat ook van maandag tot vrijdag op Net5 wordt uitgezonden, waarbij financiële voorspoed wordt beloofd als mensen inbellen op een betaald nummer (100 cent per minuut) voor een groepsgesprek met een «medium»?1
Ja, ik ben bekend met het programma Astro TV. Het programma en de concrete uitzending (30 oktober 2018) die de aanleiding hebben gevormd voor het stellen van uw vragen betreffen echter niet Astro TV van Net5, maar het programma «Dit is mijn toekomst» van RTL.
Hoe beoordeelt u de specifieke oproep van de presentatrice om de laatste plekken over te houden voor mensen die financiële voorspoed «keihard nodig hebben»?
Astro TV, «Dit is mijn toekomst» en soortgelijke media moeten zich – zoals alle handelaren – houden aan de bepalingen over consumentenbescherming, met name die over oneerlijke handelspraktijken zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Op basis van deze regels moet ook rekening gehouden worden met een specifieke groep die mogelijk bijzonder vatbaar is voor de diensten die zij aanbieden. Het is uiteindelijk aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de rechter om te bepalen of de praktijken van Astro TV, «Dit is mijn toekomst» en soortgelijke media in dat kader misleidend zijn. Ik adviseer consumenten – zeker wanneer zij beperkte financiële middelen hebben – om goed na te denken voordat ze hun geld uitgeven. Zie het antwoord op vraag 6 voor de door RTL genomen maatregelen.
Deelt u de mening dat hiermee doelbewust een kwetsbare groep wordt aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zelf van mening dat er sprake is van misleiding bij het aanbieden van financiële voorspoed door AstroTV en soortgelijke media, waarop gehandhaafd zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Autoriteit Consument en Markt inmiddels onderzoek gedaan naar AstroTV in het algemeen en deze uiting, zoals gedaan tijdens de uitzending van 30 oktober 2018, in het bijzonder? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, bent u bereid te bevorderen dat een dergelijk onderzoek wel wordt gestart?2
Het is mij niet bekend of de ACM onderzoek doet naar Astro TV of «Dit is mijn toekomst». Ik zal deze uitzending onder haar aandacht brengen. De ACM kan over lopende onderzoeken geen mededelingen doen. Mocht de uitzending voor de ACM aanleiding zijn om in te grijpen, dan kan zij daarover publiceren. De ACM bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf haar toezichtprioriteiten.
Kunt u uiteenzetten welke andere toezichthouders – bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten en het Commissariaat voor de Media – verantwoordelijk zijn voor toezicht op AstroTV en welke onderzoeken zijn gedaan?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op het gedrag op de financiële markten. De dienstverlening zoals aangeboden in de programma’s Astro TV en «Dit is mijn toekomst» en de oproep om te bellen valt daarmee niet binnen de reikwijdte van het toezicht van de AFM (zie ook antwoord 7).
Het Commissariaat v/d Media (Commissariaat) houdt toezicht op de naleving van de Mediawet 2008. In de Mediawet 2008 is nadrukkelijk vastgelegd dat de omroepen (publiek én commercieel) zélf de vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen en daar ook zelf verantwoordelijk voor zijn. De Mediawet 2008 bevat dan ook geen regels over de dienstverlening zoals aangeboden door programma’s als «Dit is mijn toekomst» of Astro TV. Dit laat onverlet dat de vrijheid die media genieten ook de verantwoordelijkheid meebrengt om op een verantwoorde wijze hun media-aanbod tot stand te brengen en zich bewust te zijn van de impact die hun media-aanbod op bepaalde groepen kijkers kan hebben. In dat kader wil ik erop wijzen dat beide omroepen beschikken over een mediacode waarin hun eigen gedragsregels staan voor de programmamakers.3 Zo is in deze mediacodes opgenomen dat omroepen een voorziening hebben die kijkers/consumenten in geval van klachten of opmerkingen de mogelijkheid biedt om zich daartoe te wenden.
De omroepen hebben desgevraagd laten weten geen klachten te hebben ontvangen van kijkers maar niettemin bereid te zijn nog eens goed te kijken naar hun mediacode.
Naar aanleiding van uw vragen over de bewuste uitzending van «Dit is mijn toekomst» heeft RTL maatregelen genomen om herhaling van dit incident te voorkomen. Er is uitvoerig met de makers van het programma gesproken en er zijn strikte kaders afgesproken waarbinnen er adviezen mogen worden gegeven (liefde-werk-relaties). Er zullen geen adviezen meer worden gegeven die op enige manier gerelateerd kunnen worden aan de persoonlijke financiële omstandigheden van de gebruikers van de diensten. Verder heeft RTL mij laten weten dat zij zich beraden over de toekomst van het programma op haar zenders.
Is in het geval van AstroTV sprake van een dienst of product waarvoor hetzij een essentieel informatiedocument (KID), hetzij een financiële bijsluiter, hetzij een dienstverleningsdocument aan de klant overhandigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Astro TV en «Dit is mijn toekomst» bieden geen financieel product of dienst aan in de zin van de Wet op het financieel toezicht. Deze dienstverlening valt daardoor buiten de reikwijdte van het essentieel informatiedocument (dat 1 januari 2018 de financiële bijsluiter vervangen heeft) en het dienstverleningsdocument.
Het bericht 'Loverboys maken jonge meisjes binnen een dag prostituee' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht op de website van de RTL Nieuws (d.d. 27 oktober 2018)?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om de drempel voor meisjes te verlagen teneinde aangifte te durven doen van uitbuiting door pooiers?
Er zijn hiervoor verschillende initiatieven. In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 19 juni jl.1 is reeds gemeld dat de politie met een pilot zal starten om de aangiftebereidheid van minderjarige, Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting (mensenhandel) te verhogen, de kans op secundaire victimisatie in het strafproces te verkleinen en de pakkans van mensenhandelaren te vergroten. Dit mede naar aanleiding van het CKM rapport «Aangifte doe je niet». De politie zal in de nog te starten proeftuin «Aangiftebereidheid» onderzoeken of het horen door een psycholoog de drempel om aangifte te doen kan verlagen. Ook zal de politie onderzoeken of het toekennen van een hulpverlener direct na het eerste contact met het slachtoffer, effect heeft op het doen van aangifte. De persoonlijke begeleider blijft het slachtoffer gedurende het hele proces, inclusief het strafrechtproces, begeleiden. Mogelijk worden hierdoor meer en kwalitatief betere aangiften verkregen. Ook kan de persoonlijke begeleider het slachtoffer voorlichten over het verloop van het proces, van het informatieve gesprek tot en met strafproces.
Daarnaast zal de politie in de nog te starten proeftuin» Zorginstellingen» verkennen wat de mogelijkheden zijn om tot een nog betere samenwerking tussen opsporing en hulpverlening te komen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het geven van voorlichting in en door zorginstellingen over het doen van aangifte.
Tenslotte worden momenteel ook alle eerstelijns politiemedewerkers getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel zodat slachtoffers sneller worden herkend en kunnen worden doorgeleid naar de gecertificeerde mensenhandel rechercheurs binnen de Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel van de politie. Deze rechercheurs zijn specifiek getraind in het horen van mensenhandel slachtoffers. Doordat zij getraind zijn in het op de juiste manier bejegenen van deze slachtoffers kan de drempel voor het doen van aangifte worden verlaagd.
Wordt bijvoorbeeld de mogelijkheid ergens anders dan op het politiekantoor aangifte te doen van uitbuiting door pooierboys actief bekend gemaakt bij zorginstellingen, scholen etc. zodat eventueel aangifte kan worden gedaan in een beschermde c.q. vertrouwde omgeving? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zou dat de aangiftebereidheid kunnen vergroten?
Slachtoffers kunnen over het algemeen aangifte doen op andere locaties dan het politiebureau. Voor mensenhandel geldt echter dat dit meestal niet mogelijk is omdat de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten2 op aangiften van mensenhandel van toepassing is. Dit betekent dat deze aangiftes veelal zowel auditief als audiovisueel moeten worden geregistreerd. Daarnaast mogen slechts gecertificeerde mensenhandel rechercheurs de aangiftes opnemen. Ook duurt het opnemen van de aangifte van een dergelijk feit langer dan een aangifte van een ander feit. Om die reden vindt de aangifte bij voorkeur plaats in een speciale kamer op het politiebureau.
Voorafgaand aan de aangifte vindt een informatief gesprek met het slachtoffer plaats. Deze informatieve gesprekken vinden vaak plaats op het politiebureau maar kunnen in principe overal plaatsvinden, bijvoorbeeld in een opvanglocatie of thuis. Wel moeten de informatieve gesprekken in overleg met de hulpofficier van justitie auditief worden geregistreerd. De afdelingen Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) beschikken over mobiele opnameapparatuur voor auditieve registratie.
In hoeverre zijn hiervoor ook voldoende vrouwelijke rechercheurs beschikbaar?
Vrouwelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting worden niet standaard gehoord door een vrouwelijke rechercheur. De rechercheurs die slachtoffers van mensenhandel mogen horen, worden hiervoor speciaal getraind. Ook mannelijke rechercheurs kunnen daarom deze slachtoffers horen. Als een slachtoffer vraagt om een vrouwelijke rechercheur dan wordt daar zoveel mogelijk gehoor aan gegeven.
Wat is de strafmaat die gemiddeld genomen opgelegd wordt jegens daders die minderjarigen aanzetten of dwingen tot prostitutie? Zijn de opgelegde straffen in lijn met de strafmaat die de wetgever hiervoor heeft geïntroduceerd? Zo nee, valt iets te zeggen over de redenen waarom niet de maximale straf wordt opgelegd? Zijn er verzachtende omstandigheden zijdens pooierboys die regelmatig worden gehonoreerd? Zo ja, welke zijn dat?
Uit de dadermonitor van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen blijkt dat de gemiddeld opgelegde straf voor mensenhandelzaken in de periode 2011–2015 709 dagen vrijheidsstraf bedroeg. Dit betreft alle vormen van uitbuiting en zowel zaken met minderjarige als meerderjarige slachtoffers. De wet biedt ruimte om gevangenisstraffen op te leggen tussen 1 dag en 15 jaar. De maximumstraf voor mensenhandel met minderjarige slachtoffers ligt op 15 jaar, zonder strafverzwarende omstandigheden. Deze maximumstraf wordt meestal niet opgelegd. Om na te gaan welke verzachtende omstandigheden hierbij een rol spelen, is dossieronderzoek nodig. Verzachtende omstandigheden verschillen namelijk van zaak tot zaak. Ik acht het niet wenselijk om de capaciteit van het OM nu in te zetten op dergelijk onderzoek. Begin volgend jaar verschijnt bovendien de volgende dadermonitor van de Rapporteur. Ik wacht de analyse die hierin is opgenomen af.
Deelt u de mening dat een loverboy niets liefdevols voor ogen heeft, maar slechts uit is op eigen gewin ten koste van het seksueel exploiteren van minderjarige meisjes? Deelt u de mening dat het woord pooierboy veel meer de misdadige gedragingen van dat soort jongens tot uitdrukking brengt? Verdient het aanbeveling die term in de overheidscommunicatie te hanteren?
Ik ben inderdaad van mening dat een loverboy niets liefdevols voor ogen heeft, maar slechts uit is op eigen gewin. Vandaar dat in overheidscommunicatie ook altijd wordt gesproken over mensenhandelaren. Die term heeft mijn voorkeur. Af en toe wordt daarbij ook de term loverboys gebruikt omdat dit bij bepaalde professionals gelijk duidelijk maakt om welke vorm van mensenhandel het gaat. Deze term wordt echter nooit opzichzelfstaand gebruikt, maar alleen in combinatie met de term mensenhandel.
Het bericht ‘Met sociale koopwoningen gaat veel mis’ |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met sociale koopwoningen gaat veel mis»?1
Ja, ik ken het bericht.
Herkent u het uit deze uitzending naar voren komende beeld dat de regels voor sociale koop gemakkelijk misbruikt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten beschikken over diverse instrumenten om te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ziet dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtigheden voor bepaalde groepen. De maatregelen variëren van afspraken op basis van vrijwilligheid tot afdwingbare afspraken. Een voorbeeld van een maatregel is dat een gemeente sociale koop opneemt in het bestemmingsplan. Een marktpartij is dan wettelijk gehouden om woningen voor maximaal 200.000 euro te bouwen op die bestemming. Afhankelijk van de keuze die de gemeente maakt, blijft de woning tussen de één en tien jaar behouden in de categorie. Een gemeente kan deze maatregel combineren met een zelfbewoningsplicht, waardoor alleen de eigenaar het huis mag bewonen. Ook kan een gemeente in een woonvisie opnemen dat een bepaald percentage van de nieuwbouw bestemd is voor sociale koop. De gemeente maakt voor het realiseren van de woonvisie privaatrechtelijke afspraken met een ontwikkelaar. Juridisch is de ontwikkelaar niet gebonden aan het realiseren van de woonvisie, wel aan de privaatrechtelijke afspraken.
Ik heb Platform 31 gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar het gebruik van de categorie sociale koop in het bestemmingsplan en de handhaving ervan. Ook werk ik samen met gemeenten aan het vergroten van het passende woningaanbod en het beter benutten van de bestaande voorraad. Het is van belang dat gemeenten bestaande en eventuele nieuwe wettelijke mogelijkheden daadwerkelijk handhaven.
Is het waar dat gemeenten niet altijd de juiste deskundigheid in huis hebben om waterdichte juridische afspraken te maken? Zo ja, hoe komt dit volgens u? Zo nee, hoe is de situatie dan?
Er kan niet worden gezegd dat gemeenten niet over de juiste juridische deskundigheid beschikken. Dat kan per gemeente en per complexiteit van het woningbouwproject wisselen. Via het Expertteam woningbouw bied ik ondersteuning aan, gemeenten kunnen daar een beroep op doen als zij bijvoorbeeld juridische vraagstukken hebben in het kader van de woningbouw.
Het is van belang dat gemeenten, corporaties en marktpartijen samen afspraken maken over het bouwen van meer woningen, de inzet van de bestaande voorraad en doorstroming. Ik hoop te zien dat deze partijen goed met elkaar samenwerken, luisteren naar elkaars perspectief, samen naar oplossingen zoeken en hun verantwoordelijkheden nemen om het woningtekort terug te dringen en daarbij oog te houden voor de kwaliteit van de woonmilieus. Daarbij is het van belang dat partijen ervan uit kunnen gaan dat een gemaakte afspraak stand houdt, vanuit de kant van een gemeente en ook vanuit de kant van een marktpartij.
Hoeveel sociale koopwoningen zijn er de afgelopen vijf jaar bijgekomen en hoeveel zijn er de afgelopen vijf jaar verdwenen?
Ik beschik niet over data waaruit blijkt hoeveel sociale koopwoningen er op basis van de bestemmingscategorie de afgelopen vijf jaar zijn bijgekomen en verdwenen. Ik beschik wel over de verkooptransacties van nieuwbouwwoningen naar prijsklasse, maar dat geeft geen indicatie van het gebruik van de bestemmingscategorie sociale koop. Het marktaandeel van goedkope koopwoningen tot 200.000 euro is tijdens de crisis opgelopen naar circa 40 procent. Het laatste jaar is het marktaandeel afgenomen naar het pre-crisisaandeel van rond de 20 procent2.
Ziet u sociale koopwoningen als een belangrijk instrument om de betaalbaarheid op de woningmarkt te vergroten? Zo ja, wat gaat u doen om het aantal sociale koopwoningen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De bestemmingscategorie sociale koop is één van de instrumenten die een gemeente kan inzetten om te sturen op de beschikbaarheid van betaalbare woningen in de lokale woningmarkt. Andere instrumenten zijn bijvoorbeeld de erfpachtvoorwaarden, waarbij het aantal vierkante meters en de prijs bepaald kan worden door een gemeente. Of prestatieafspraken, waarbij een gemeente met corporaties en huurdersorganisaties afspraken kunnen maken over de woningtoewijzing of de verkoop van woningen aan bijvoorbeeld starters. Het is van belang dat gemeenten actief afwegen welke wettelijke mogelijkheden voor hen passend zijn, en daarnaast ook stevig handhaven op de naleving ervan om de toegankelijkheid en betaalbaarheid langdurig te borgen. Zoals gezegd heb ik Platform 31 gevraagd in beeld te brengen in hoeverre gemeenten gebruik maken van de bestemmingscategorie sociale koop en hoe zij handhaven. Ik zal uw Kamer komend jaar informeren over de resultaten van het onderzoek.
Bent u van plan om gemeenten te ondersteunen bij het vergroten van het aantal sociale koopwoningen? Zo ja, op welke manier gaat u dat concreet doen? Zo nee, waarom niet?
Via het Expertteam Woningbouw bied ik deze ondersteuning reeds aan. Dat Expertteam biedt specifiek kennis en ervaring op tal van gebieden in het kader van de woningbouw, zoals bouwbegeleiding, plantoetsing, gemeentelijke procedures en juridische mogelijkheden. Gemeenten met een ondersteuningsbehoefte, ook als het gaat om sociale koop, kunnen het Expertteam via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland benaderen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg Wonen en ruimte op 12 november 2018?
Ja.
Het artikel ‘Veldhovense wethouder: Budgetplafonds Eindhoven gaan in tegen de wet’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Eindhovens Dagblad «Veldhovense wethouder: Budgetplafonds Eindhoven gaan in tegen de wet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hanteren van een budgetplafond zich niet verhoudt met de op de gemeente rustende zorgplicht in het kader van bijvoorbeeld de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015)? Zo nee, waarom niet?
Het hanteren van budgetplafonds door gemeenten in het kader van het contracteren van aanbieders en het voldoen aan de Jeugdwet en de Wmo 2015 botsen niet per definitie. Het hanteren van budgetplafonds per aanbieder is een aspect van inkoop waarmee gemeenten hun sturing kunnen vormgeven.
Het enkele feit dat een aanbieder op enig moment aan zijn budgetplafond zit, hoeft dan ook niet te betekenen dat een gemeente zijn wettelijke verantwoordelijkheden niet nakomt. Als voldoende andere aanbieders die vergelijkbare jeugdhulp en/of Wmo-ondersteuning bieden nog voldoende ruimte hebben onder hun budgetplafond, kunnen cliënten hier naartoe worden verwezen.
Indien alle aanbieders aan hun budgetplafond zitten, dan zal de gemeente actie moeten ondernemen door alsnog elders extra jeugdhulp en/of Wmo-ondersteuning te contracteren. Een goed overleg tussen gemeente en zorgaanbieder over de stand van zaken van de uitvoering van de overeenkomst is daarbij randvoorwaardelijk.
Mocht het college nalaten om aan de wettelijke verantwoordelijkheden, in dit geval het voldoende gecontracteerd hebben van aanbieders om aan de vraag om ondersteuning te kunnen voldoen, dan is in eerste instantie de gemeenteraad aan zet om het college hierop te controleren en bij te sturen. Mochten mij vervolgens signalen bereiken dat de gemeente nalaat hierop te acteren, dan bestaat altijd de mogelijkheid om via het interbestuurlijk toezicht (de zogenaamde escalatieladder) vanuit het Rijk te interveniëren. In het geval van de gemeente Eindhoven zie ik hier op dit moment geen aanleiding toe.
Indien u de vorige vraag met ja beantwoordt, bent u dan bereid in dit geval de gemeente Eindhoven en andere gemeentes die overgaan tot het instellen van budgetplafonds als hier aan de orde, daarop aan te spreken en ze zo nodig een aanwijzing te geven dat niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het, indien u van mening bent dat het instellen van budgetplafonds en dus het mogelijk niet verlenen van noodzakelijke zorg niet toegestaan is, aanvaardbaar dat gemeenten dan op andere delen van het sociaal domein gaan bezuinigen waardoor mensen met een laag inkomen de dupe worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan (alles tegen elkaar afwegende) alsnog bereid om per direct te voorkómen dat kwetsbare mensen (waaronder mensen met een laag inkomen) gedupeerd worden door bezuinigingen elders in het sociaal domein als hiervoor bedoeld?
Gemeenten hebben beleidsruimte binnen de kaders van de landelijke regelgeving. De gemeenteraad stelt het lokale beleid vast op basis van de voorstellen van het college van burgemeester en wethouders. Hierbij dienen zij zoals gezegd rekening te houden met wettelijke opdrachten die zij hebben. De gemeenteraad controleert het college in de uitvoering van de wetgeving en het lokale beleid. Het debat over de aanwending van middelen in het lokale sociaal domein wordt lokaal gevoerd tussen het college en de gemeenteraad.
Het incident waarbij een WNL-journalist is belaagd en bedreigd in Zoetermeer |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat een WNL-journalist is belaagd en bedreigd in Zoetermeer door een groep van twintig personen?1
Ja.
Wat is uw reactie bij het zien van de beelden waarbij de journalist wordt bedreigd, belaagd en pas onder begeleiding van de politie zijn werkzaamheden verder kan afmaken?
Journalisten zouden te allen tijde hun werk in veiligheid moeten kunnen doen, zonder daarbij verbaal of fysiek geïntimideerd te worden.
Deelt u de mening dat persvrijheid in Nederland enorm belangrijk is en dat journalisten te allen tijde veilig en ongestoord hun werk zouden moeten kunnen doen, in welke wijk dan ook? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van de lokale GroenLinks-fractievoorzitter dat het doen van dit soort interviews provocerend is?
Journalisten maken zelf keuzes over de vorm en locatie waarin zij hun werk doen, en maken daarbij ook een afweging van de omstandigheden waarin dat gebeurt, en risico’s die dat oplevert.
Is er een meldpunt voor journalisten die bedreigd worden? Zo ja, hoeveel meldingen zijn hier het afgelopen jaar binnengekomen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit meldpunt alsnog op te zetten?
Er is geen meldpunt voor journalisten die bedreigd worden, maar er is een stuurgroep aanpak Agressie en geweld tegen Journalisten opgericht, bestaande uit de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, het Openbaar Ministerie en de politie. In deze stuurgroep wordt besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om journalisten beter te beschermen. Deze maatregelen zijn vastgelegd in een zogenaamd «Akkoord»2 waarbij alle deelnemers zich committeren aan het uitvoeren van deze maatregelen. Enerzijds ligt daar een rol voor de NVJ, het Genootschap van Hoofdredacteuren en de werkgever en/of opdrachtgever. Om hen daarin te steunen stel ik middelen ter beschikking voor verbetering van de bescherming van journalisten, zoals ik heb aangekondigd in de Mediabegroting 2019.3 Als eenmaal sprake is van agressie of een geweldsincident, ligt er anderzijds een rol voor Justitie voor de daderaanpak. Zo is bijvoorbeeld afgesproken dat deze zaken met prioriteit worden opgepakt, dat de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders en dat er een verhoogde strafreis conform de strafvorderingsrichtlijn wordt toegepast.
Wat is verder uw inzet om te voorkomen dat journalisten bedreigd worden en in (bepaalde) wijken hun werk niet veilig kunnen uitvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat volgens de artsen van het Slotervaart de patiënt wel in levensgevaar was |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u reageren op de uitspraak van de arts zoals genoemd in het artikel dat er volgens hem wel degelijk een levensbedreigende situatie heeft plaatsgevonden met een patiënt in het Slotervaart ziekenhuis?1
MC Slotervaart geeft in haar persberichten van 31 oktober aan dat in beide gevallen geen sprake is geweest van een levensbedreigende situatie. Deze conclusie heeft MC Slotervaart getrokken nadat onderzoek is gedaan naar de feitelijke gang van zaken door de calamiteitencommissie, de betrokken arts, de voorzitter van het medisch stafbestuur en de curatoren. Tijdens het overleg dat ik hedenochtend met betrokken partijen heb gevoerd is dit herbevestigd door de curator en het bestuur van MC Slotervaart.
Is er volgens u sprake geweest van een levensbedreigende situatie voor twee patiënten van het Slotervaart ziekenhuis?
Nee, de inspectie heeft mij laten weten dat er geen sprake is geweest van een levensbedreigende situatie.
Klopt het dat een levensbedreigende situatie niet hetzelfde is als een calamiteit?
Ja, dat klopt.
Erkent u dat de calamiteitencommissie van het Slotervaart ziekenhuis enkel beoordeelt of er sprake is van een calamiteit en geen uitspraken doet over mogelijk levensgevaar?
Een calamiteitencommissie heeft als primaire taak om te beoordelen of een incident een calamiteit is waarvan melding moet worden gedaan bij de inspectie. Hiervoor hoeft geen sprake te zijn van levensgevaar.
Kunt u reageren op uw uitspraak tijdens het plenaire debat d.d. 31 oktober, dat het aan het Slotervaart ziekenhuis is om zijn eigen woorden te kiezen of sprake is geweest van levensgevaar voor de twee patiënten? Hoe kijkt u hier nu tegenaan in het licht van de nieuwe uitspraak van de arts?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Klopt het dat u tijdens de schorsing al op de hoogte was van het feit dat er in het Slotervaart ziekenhuis sprake is geweest van een levensbedreigende situatie? Zo ja, waarom heeft u dit niet meegedeeld aan de Kamer en welke acties gaat u nu ondernemen? Zo neen, bent u bereid per direct uit te zoeken wat er precies is gebeurd?
Deze berichten zijn mij tijdens mijn eerste termijn van het Kamerdebat ter ore gekomen. Gezien de ernst van de signalen is direct een team van inspecteurs van de inspectie naar het MC Slotervaart gereden om de signalen te onderzoeken. Zij hebben daarbij ook gesproken met artsen en andere professionals, waaronder de internist-oncoloog die bij één van de incidenten was betrokken. Uit dat gesprek bleek dat zich een weliswaar risicovolle, maar niet levenbedreigende situatie had voorgedaan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de eerstkomende regeling van werkzaamheden van de Kamer?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Overlast door bruiloftsstoet: de feiten’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overlast door bruiloftsstoet: de feiten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het meer dan onwenselijk is dat deelnemers aan dergelijke (bruilofts)stoeten door asociale manoeuvres het verkeer ontregelen en daarbij zorgen voor gevaarlijke situaties? Zo ja, wat gaat u doen om samenscholing van asociale bestuurders aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op de verkeersveiligheid is het voor geen enkele verkeersdeelnemer toegestaan om met asociale manoeuvres het verkeer te ontregelen of voor gevaarlijke situaties te zorgen, dus ook niet als deelnemer van (bruilofts)stoeten. Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 stelt hier afdoende regels voor. Als er een melding komt van dergelijk gedrag zal de politie optreden.
Kunt u inzicht verschaffen in de hoeveelheid overlastgevende stoeten in de afgelopen jaren? Hoe vaak heeft de politie hier tegen opgetreden? Hebben dergelijke stoeten verkeersongelukken veroorzaakt?
De politie heeft mij laten weten dat hiervan geen aparte registratie wordt bijgehouden. Indien nodig zullen de desbetreffende bestuurders worden staande gehouden, toe worden gesproken, en als daar aanleiding voor is, worden bekeurd, zodat het hinderlijk gedrag van dergelijke stoeten die de verkeersveiligheid in gevaar brengen, niet verder plaatsvindt.
Hoeveel meldingen zijn er bij de politie binnengekomen over de betreffende stoeten? Kunt u eveneens inzicht verschaffen in wat met deze meldingen wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is het juist dat de deelnemers van de betreffende (bruilofts)stoet in Rotterdam met vuurwerk hebben gegooid en meerdere malen verkeersovertredingen hebben begaan? Kunnen de politie en het openbaar ministerie op basis van beelden van omstanders nog tot beboeting of vervolging overgaan? Zo nee, waarom niet?
De incidenten in de artikelen in de pers hierover worden door de politie bevestigd.
De politie heeft bekeuringen uitgedeeld voor verschillende verkeersovertredingen zoals het niet op de eerste vordering tonen van het rijbewijs, het voeren van onnodige verlichtingen (alarmlichten), het niet dragen van een gordel, onnodig claxonneren en het blokkeren van een kruispunt. Daarnaast onderzoeken het Openbaar Ministerie en de politie of op basis van het film- en fotomateriaal nog bewijsbare strafbare gedragingen aangetoond kunnen worden.
Checkt de politie bij aanhouding of beboeting van deelnemers aan zo’n overlast gevende stoet het kenteken om te zien op wiens naam het voertuig staat? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of autoverhuurders een zwarte lijst kunnen opstellen indien deelnemers worden aangehouden en beboet voor asociaal rijgedrag en hierover in gesprek te gaan met de BOVAG? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In een bekeuringssituatie controleert de verbaliserend politieambtenaar de identiteit van de bestuurder en het kenteken van het motorvoertuig in het kentekenregister.
Mij zijn geen signalen bekend dat verkeersovertredingen gepleegd als deelnemer van een bruiloftsstoet vaker dan verkeersovertredingen gepleegd in een andere context worden begaan met een huurmotorvoertuig. Een noodzaak voor het introduceren voor een zwarte lijst «bruiloftsstoetasocialen» ontbreekt mijns inziens.
het bericht ‘Roep om geluidsschermen langs snelwegen in 't Gooi: ‘Elke nacht wakker’’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: Roep om geluidsschermen langs snelwegen in 't Gooi: «Elke nacht wakker»?1
Ja.
Ben u ermee bekend dat er gemiddeld 71 decibel geluid van de snelweg A1 afkomt, met pieken tot wel 80 dB, terwijl de streefwaarde van Rijkswaterstaat 60 decibel is? In hoeverre is het waar dat Rijkswaterstaat dit «goedkoop» wilt oplossen?
Rijkswaterstaat is geïnformeerd over het feit dat dit jaar door de gemeente Gooise Meren meetlocaties ter hoogte van de woningen aan Bolwerk en Boomgat zijn ingericht en dat daar de genoemde waarden zijn gemeten.
Ik ben niet van mening dat Rijkswaterstaat de hinder goedkoop wil oplossen. Conform de geldende wet- en regelgeving worden geluidmaatregelen afgewogen indien de Geluidproductie Plafonds (GPP’s) worden overschreden of indien sprake is van een locatie met een saneeropgave. Op de betreffende locatie worden de GPP’s niet overschreden. Wel is sprake van een saneeropgave omdat er woningen zijn waar de vastgestelde geluidsbelasting hoger is dan de geldende drempelwaarde. De hoogste (gemiddelde) vastgestelde geluidsbelasting op deze locatie bedraagt 66 dB.
Of deze saneeropgave leidt tot maatregelen wordt besloten in het kader van het meerjarenprogramma geluidssanering (MJPG). Voor dit programma is conform het MIRT 2019 een budget beschikbaar van € 907 mln. In mijn brief van 21 juni jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 34 775-A, nr. 72) heb ik een toelichting gegeven op de uitvoering van het MJPG. Daarbij is sprake van een gefaseerde aanpak waarbij eerst de sanering van de hoogst belaste woningen wordt uitgevoerd. De locatie Naarderbos is geen onderdeel van deze eerste fase. Deze werkwijze is met de gemeente en bewoners besproken.
In welke mate ziet u kansen voor het bewonersplan om een geluidswal bedekt met zonnepanelen («zonnegeluidswal») aan te leggen, waarmee de geluidsoverlast kan worden teruggedrongen?
In het kader van het MJPG zal worden besloten over de realisatie van een maatregel zoals een geluidswal of geluidscherm. Voor de locatie Naarderbos zijn de MJPG-maatregelen nog in onderzoek. Mogelijkheden om de uitvoering te combineren met het opwekken van zonne-energie zullen worden betrokken bij deze nadere uitwerking.
Initiatieven op het terrein van duurzaamheid benader ik positief. Ik ga daarom graag met de bewoners hierover in overleg. Deze activiteiten mogen echter geen belemmering vormen voor de huidige en toekomstige netwerkfunctie en beheeractiviteiten. U kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan het borgen van de veiligheid en doorstroming en het zo nodig kunnen ophogen van de geluidswal.
Is het waar dat Rijkswaterstaat een zonnegeluidswal als commerciële activiteit ziet, waarvoor zij de gemeente huur in rekening wil brengen wanneer zij deze aanlegt? Zo ja, waarom? Raken mogelijke koppelkansen bij het terugdringen van geluidshinder hierdoor niet juist uit zicht?
Indien gronden van Rijkswaterstaat ter beschikking worden gesteld ten behoeve van activiteiten van derden, gebeurt dat door het Rijksvastgoedbedrijf tegen een marktconforme vergoeding. Voor het plaatsen van zonnepanelen door derden geldt dit ook. Op basis van dit uitgangspunt zal ik met de bewoners overleggen over de mogelijke koppelkansen.
Kunt u toelichten in hoeverre een zonnegeluidswal bij het Naarderbos zou kunnen dienen als proefproject, waarvan -bij gebleken succes- andere plaatsen met geluidsoverlast kunnen profiteren? In welke mate participeert de overheid mogelijk al in dergelijke projecten van geluidswallen met lokale duurzame energie-opwekking?
De programmering van het MJPG is leidend. Mocht er een geluidswal worden gerealiseerd, dan kijken we in gezamenlijk overleg naar de mogelijkheid om hierop zonnepanelen aan te brengen.
Momenteel doet Rijkswaterstaat ervaring op met duurzame energie-opwekking op geluidswallen, in combinatie met lokale participatie van de omgeving. Langs de A58 bij Etten-Leur is begin november een geluidwal verpacht voor het aanleggen van een zonnepark van ruim 3 hectare. De geluidwal is op verzoek van gemeente Etten-Leur, en voorspraak van Rijkswaterstaat door het Rijksvastgoedbedrijf via een openbare procedure aan de markt aangeboden.
Kunt u toelichten of u bereid bent om samen met de gemeente en omwonenden tot een gezamenlijke aanpak van de geluidsoverlast te komen?
Het tegengaan van geluidsoverlast is wettelijk geregeld. Geluidsoverlast wordt aangepakt conform wetgeving die daarvoor is opgesteld. Die geldt ook de situatie nabij het Naarderbos. In het kader van het MJPG wordt met de gemeente gesproken over de eventueel te nemen maatregelen, de (extra) wensen en eisen ten aanzien van de uitvoering daarvan en de mogelijkheid om de uitvoering te combineren met het realiseren van zonnepanelen.
Het bericht ‘Rabobank en ABN AMRO missen derivatendeadline’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rabobank en ABN AMRO missen derivatendeadline» uit het Financieele Dagblad van 26 oktober 2018?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat deze twee banken nu weer een belangrijke deadline missen? Waarom hebben deze banken hun eerder opgelopen achterstand niet in kunnen halen? Deelt u de mening dat deze kwestie zo snel mogelijk achter de rug moet zijn, zowel om ondernemers de duidelijkheid en de rust te geven die hun toekomt, als om deze smet op de financiële sector weg te nemen?
Zoals in de derde voortgangsrapportage van de AFM (die in juli met de Kamer is gedeeld) is gemeld, was de verwachting dat twee banken er niet in zouden slagen dit jaar nog alle MKB-klanten een aanbodbrief te sturen. Bij deze twee banken waren additionele maatregelen nodig om de eerder gestelde deadline te halen.
De procesoptimalisaties die de AFM met de banken met de meeste klantdossiers inmiddels is overeengekomen hebben geleid tot een aanzienlijke versnelling, maar de volledige achterstand is niet ingelopen. Dit wordt veroorzaakt doordat bij een deel van de dossiers van de banken met een gedeeltelijk geautomatiseerd controleproces meer maatwerk nodig is. Ik verwacht dat de doorgevoerde procesoptimalisaties ook in het laatste kwartaal sterk bijdragen aan het aantal aanbodbrieven dat wordt verstuurd. Tegelijkertijd zijn de banken er nog niet. De AFM geeft aan ook de komende tijd met de betrokken banken en externe dossierbeoordelaars procesoptimalisaties verder te zullen onderzoeken en de banken nauwlettend te blijven monitoren. Ik ben het met u eens dat de MKB-ondernemers zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen over hun compensatiebedrag. Om die reden zal ik, samen met de AFM, goed blijven monitoren dat banken al het mogelijke blijven doen om deze duidelijkheid zo snel mogelijk te geven.
Hebt u gesproken met vertegenwoordigers van deze twee banken om uit te vinden wat de oorzaken van het opnieuw missen van de deadline waren? Zo ja, wat was de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Wilt u hierbij ook de onvrede van de Kamer over het verloop van dit traject meenemen?
Begin november is er vanuit het ministerie opnieuw contact opgenomen met de twee banken om de voortgang te bespreken. In deze gesprekken is opnieuw het belang van tijdige afronding benadrukt en is ook de onvrede over het verloop van het traject overgebracht.
Hoeveel ondernemers wachten in totaal nu nog op duidelijkheid en een definitief voorstel?
De AFM geeft in haar meest recente rapportage (peildatum 1 oktober) aan dat van de 18.926 MKB-klanten die onder het herstelkader vallen, in totaal 7.946 klanten een aanbodbrief hebben gehad. Dit betekent dat 10.980 MKB’ers nog geen definitief aanbod hebben ontvangen van hun bank. De meesten hebben inmiddels wel een voorschot aangeboden gekregen; voor zover het de kwetsbare klanten betreft is er een voorschot aangeboden ter hoogte van 100% van het verwachte compensatiebedrag.
Hoe lang hebben deze ondernemers nu moeten wachten? Wat is de gemiddelde compensatie die ondernemers gekregen hebben?
Duidelijk is dat de MKB’er te lang hebben moeten wachten op hun compensatie. Per peildatum 1 oktober 2018 is in totaal 792 miljoen euro uitgekeerd aan 15.683 MKB-klanten in de vorm van een compensatiebedrag of voorschot. Een groot aantal MKB’ers zal naar verwachting aan het einde van dit jaar zijn compensatieaanbod of volledige voorschot hebben ontvangen.
Over het gemiddelde compensatiebedrag per klant is op dit moment nog niet veel te zeggen omdat een groot aantal klanten nog op een definitief aanbod wacht, maar vaak al wel een (gedeeltelijk) voorschot heeft ontvangen. Als alle klanten hun definitief aanbod hebben ontvangen, kan een betrouwbare inschatting gegeven worden van het gemiddelde compensatiebedrag.
Hoe lang heeft een gemiddelde ondernemer in dit proces moeten wachten van het begin tot het einde van dit proces?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe realistisch is het nu gestelde tijdspad van de verschillende banken, gelet op het feit dat volgens het artikel bij de Rabobank slechts 29% van de ondernemers een aanbod heeft gekregen?
Ik heb er, samen met de AFM, vertrouwen in dat banken alles op alles zetten op de gestelde deadlines te halen. Het is goed om te zien dat de procesoptimalisaties die de afgelopen maanden zijn doorgevoerd tot een versnelling hebben geleid bij de twee banken met de meeste klantdossiers, waardoor zij nu beter in staat zijn om op structurele wijze de geplande aantallen aanbodbrieven te versturen.
In hoeverre kan de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de inzet van externe dossierbehandelaars beperken zonder dat dit leidt tot kwaliteitsverlies?
Het klopt dat er een balans moet worden gevonden tussen de gewenst snelheid waarmee de klantdossiers worden afgewikkeld, en de zorgvuldigheid over het compensatiebedrag waardoor er geen twijfel bestaat over de juistheid van de aangeboden compensatie. De optimalisaties die de AFM heeft goedgekeurd zien vooral op een efficiëntere inrichting van het controleproces. Dit is mogelijk doordat het uitvoerings- en interne beoordelingsproces van de bank op dusdanig niveau is gebracht door dat er voldoende kwaliteitswaarborgen zijn. De optimalisaties waarbij twijfel bestond over de noodzakelijke waarborgen, zijn niet door de AFM goedgekeurd. Overigens lopen er nog gesprekken of verdere optimalisaties mogelijk zijn.
Kunt u ingaan op de nieuwe werkwijze van de Rabobank, waarbij ondernemers wier definitieve berekening voor het einde van het jaar nog niet bekend is alvast een volledig voorschot krijgen en in geen geval daarvan terug hoeven te betalen? Zijn ondernemers en ondernemersorganisaties tevreden over dit voorstel? Kan deze werkwijze als «best practice» worden overgenomen door de andere banken?
Omdat het bij Rabobank gaat het om een aanzienlijk aantal klanten dat dit jaar geen aanbod krijgt, en de verwachte uitloop in 2019, heeft deze bank besloten om voorschotten te verstrekken (op basis van de volledige compensatie waar een MKB-klant onder het UHK recht op heeft).
ABN AMRO heeft aangegeven dat zij een uitloop naar 2019 verwacht met het sturen van aanbodbrieven, maar wel het 1e kwartaal 2019 verwacht af te ronden. In totaal heeft ABN AMRO inmiddels 224,6 miljoen euro aan voorschotten uitgekeerd aan kwetsbare en reguliere klanten. ABN AMRO heeft vooralsnog besloten om nu geen aanvullende voorschotten te verstrekken, aangezien dat het proces en het tempo van het sturen van aanbodbrieven zou verstoren en vertragen.
Het bericht dat zware pijnstillers nog steeds met een vervalst recept te verkrijgen zijn |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending van Radar waaruit blijkt dat zware pijnstillers nog steeds met een vervalst recept bij de apotheek te verkrijgen zijn?1
Ja.
Erkent u dat dit nog steeds mogelijk is? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het ongewenst en vervelend dat met vervalste recepten een zware pijnstiller is verkregen. Het moedwillig vervalsen van een recept is een vorm van fraude. De apotheker zal vanuit zijn professie een onjuist of onvolledig recept moeten kunnen achterhalen.
Het is aan de voorschrijver een recept volgens de vigerende richtlijnen en wetgeving (onder ander de Opiumwet) digitaal voor te schrijven.
Wanneer een recept door de voorschrijver incorrect is opgesteld, is het aan de apotheker om dit op te merken en contact te zoeken met de betreffende voorschrijver. De apotheker dient bij een vervalst recept aangifte te doen en dit te melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en kan ook de apothekersorganisatie KNMP berichten. De apothekers hebben een waarschuwingssysteem om elkaar te informeren over het aanbieden van vervalste recepten.
Wat heeft u gedaan sinds het vorige onderzoek in mei 2017? Bent u van mening dat er voldoende is gebeurd om de controle te verbeteren?
Op 12 juli 2017 is een verslag2 naar de Kamer gestuurd van het overleg dat heeft plaatsgevonden tussen het Ministerie van VWS en de KNMP, in aanwezigheid van twee apothekers van de reportage toentertijd. De uitzending heeft bij de beroepsgroep van apothekers geleid tot een wake up call. Apothekers zijn toen gewezen op hun verantwoordelijkheid om incorrecte recepten van passanten beter te controleren.
De inspectie heeft ook aandacht voor valse recepten bij het reguliere toezicht op apotheken.
Ook zijn stappen gezet om de digitale uitwisseling van medicatiegegevens te bevorderen. Het is belangrijk dat het vastleggen en uitwisselen van medicatiegegevens door zorgverleners onderling goed gaat. Zoals in het verslag staat, financier ik hiertoe de herziening van de zorgbrede richtlijn «Overdracht van medicatiegegevens in de keten» en de bijbehorende informatiestandaarden. Sinds het vorige onderzoek hebben alle betrokken partijen zich hard gemaakt om de controle te verbeteren.
Bent u van mening dat het papieren recept te makkelijk te vervalsen is? Bent u van mening dat het papieren recept vervangen moet worden door een elektronisch recept? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 2 heb gezegd is het vervalsen van een recept een vorm van fraude. Dit moet voorkomen worden. Van de ruim 250 miljoen recepten die jaarlijks bij de apothekers binnenkomen, wordt ongeveer 95 procent elektronisch opgesteld. Om de laatste vijf procent recepten ook digitaal te ontvangen, roep ik de apothekers en voorschrijvers op afspraken te maken om enkel elektronische recepten te gebruiken.
Ondanks het streven het gebruik van papieren recepten nog verder terug te dringen, kan het in bijzondere gevallen nodig zijn een papieren recept te gebruiken. Onder bepaalde omstandigheden moet een arts altijd de mogelijkheid hebben een recept op papier uit te schrijven. Hierbij valt te denken aan een grote internet- of e-mailstoring en spoedsituaties. Ik roep apothekers op om extra alert te zijn bij papieren recepten en bij een «niet-pluis-gevoel» de voorschrijver te consulteren.
Hoe gaat u voorkomen dat het over een jaar nog steeds mogelijk is om met een vervalst recept medicijnen mee te krijgen bij een apotheek?
In december ga ik in gesprek met de betrokken apothekers uit de reportage en de KNMP. In dit gesprek vraag ik «hoe dit bij herhaling kan gebeuren» en «hoe dit voorkomen kan worden». Ik benadruk dat het verkrijgen van medicijnen met behulp van valse recepten echt niet kan. Ik wil alle apothekers dan ook opnieuw en met nadruk oproepen om papieren recepten beter te controleren. Ook vraag ik de KNMP en de voorschrijvers met elkaar in overleg te gaan om afspraken te maken om enkel elektronisch voor te schrijven.
Daarnaast stimuleer ik het digitaal vastleggen en uitwisselen van medicatiegegevens in het Landelijk Schakelpunt (LSP). Dit doe ik door het gebruik hiervan blijvend in het Informatieberaad Zorg en andere overleggen met zorgverleners en patiënten te agenderen.
Tot slot heb ik de IGJ gevraagd om in haar reguliere inspectiebezoeken het onderwerp op de agenda te zetten.
Het bericht ‘Onderzoek naar natuurinclusieve landbouw’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar natuurinclusieve landbouw»?1
Ja.
Klopt het dat er een onderzoek komt onder boeren over hun visie op natuurinclusieve landbouw en dat u de opdrachtgever bent?
Ja.
Klopt het dat het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de hoeveelheid boeren die bereid zijn om actie te ondernemen voor de natuur en biodiversiteit op of rondom hun bedrijf, de hoeveelheid boeren die dat al hebben gedaan en de kansen en belemmeringen die boeren bij natuurinclusieve landbouw ervaren?
Ja.
Klopt het dat het onderzoek zal worden gebruikt om toekomstig beleid vorm te geven?
Dit is mogelijk. Het zal mede afhangen van het aantal boeren dat reageert en de mate waarin dit een representatief beeld oplevert van de agrarisch populatie van Nederland.
Klopt het dat alleen leden van LTO-Nederland (LTO) kunnen meedoen aan het onderzoek?
Ik hecht er waarde aan dat iedereen die wil deelnemen aan het onderzoek, die mogelijkheid ook heeft. De vragenlijst is daarom via de website van PBL voor iedereen toegankelijk gemaakt en dit is breder gecommuniceerd. Deze is nu gedeeld via een aantal agrarische vakbladen en actief verspreid binnen de relevante netwerken. Op deze manier kunnen boeren die geen lid zijn van een organisatie ook meedoen aan het onderzoek.
Het PBL heeft voor dit onderzoek vanuit onderzoekstechnische redenen een ledenbestand nodig dat goed is georganiseerd en een vertegenwoordiging vormt van een breed deel van de boerengemeenschap. In de klankbordgroep van het onderzoek is daarom gekozen om de vragenlijst actief onder de LTO-leden te verspreiden.
Deelt u de mening dat het niet representatief is om enkel boeren die lid zijn van LTO mee te laten doen aan dit onderzoek?
Ik vertrouw op de professionaliteit van de onderzoekers en de klankbordgroep dat zij een goede onderzoeksopzet hebben ontworpen. In de klankbordgroep voor het onderzoek nemen Groenfonds, Rabobank, Triodos Vrije Universiteit Amsterdam, Wageningen Economic Research, LTO Nederland, Living Lab Fryslan/Netwerk Natuurinclusieve Landbouw en BoerenNatuur deel.
Gezien het feit dat het onderzoek niet de gemiddelde Nederlandse boer zal weerspiegelen, deelt u de mening dat het onjuist zou zijn om op basis daarvan toekomstig beleid met betrekking tot natuurinclusieve landbouw vorm te geven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om ook boeren die niet lid zijn van LTO te benaderen voor dit onderzoek om zo een representatievere groep te benaderen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er waarde aan dat iedereen die wil deelnemen, die mogelijkheid ook heeft. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Het overslagstation voor aardgascondensaat te Roodeschool |
|
Henk Nijboer , William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTV Noord, waarin de burgemeester van de gemeente Eemsmond wordt geïnterviewd over het overslagstation voor aardgascondensaat in Roodeschool?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat midden in de kom van een dorp, in casu Roodeschool, aardgascondensaat over te slaan? Zo nee, waarom niet?
Ja ik deel de opvatting dat het ongewenst is dat een dergelijke installatie in de kom van het dorp staat. Het bedrijf Noordgastransport beschikt over de benodigde vergunningen voor de overslaginstallatie in Roodeschool. Het bedrijf is erop ingericht het aardgascondensaat via het spoor te vervoeren. De locatie is sinds het midden van de jaren-70 van de vorige eeuw in gebruik. De overslaginstallatie is een mijnbouwinstallatie en valt onder het toezicht van SodM. De overslaginstallatie en het verladen van het aardgascondensaat zorgen niet voor zodanige risico’s dat verplaatsing van de installatie af te dwingen is.
Op dit moment zou, mede gezien de kritische houding van de maatschappij ten aanzien van industriële activiteiten en mijnbouw, voor een aardgascondensaat overslaginstallatie een locatie buiten het centrum van een dorp worden gezocht. Ik ben bereid opnieuw het gesprek met het bedrijf en de gemeente aan te gaan over een alternatief.
Deelt u de opvatting dat het een beter, duurzamer en veiliger alternatief is om aardgascondensaat per schip vanuit de Eemshaven naar Rotterdam te transporteren, in plaats van, na overslag in een dorpskom, via een spoortracé dat een groot aantal dorpen en stedelijke centra doorsnijdt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat aardgaswinning en de aardgasindustrie de leefbaarheid in de provincie Groningen heeft aangetast? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren is de leefbaarheid, met name in het aardbevingsgebied, negatief beïnvloed. Ik ben druk bezig om het negatieve effect zoveel mogelijk te verminderen. Dit doe ik door enerzijds de gaswinning af te bouwen en deze op termijn te staken en anderzijds door schade te compenseren, de bestaande risico’s zo veel mogelijk te beperken en via het Nationaal Programma Groningen te investeren in toekomstperspectief voor het gebied.
Deelt u de opvatting dat het verplaatsen van de overslag van aardgascondensaat van de dorpskom van Roodeschool naar de Eemshaven bijdraagt aan verbetering van de leefbaarheid van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Ja, die opvatting deel ik. Een deel van de inwoners van Roodeschool is bezorgd en wil dat deze verladingen niet meer in het dorp plaatsvinden. Voor hen beïnvloedt deze zorg de leefbaarheid op een negatieve manier. Als de installatie niet in het dorp zou staan, dan zou de leefbaarheid voor deze bewoners verbeteren.
Aan de andere kant heb ik te maken met een installatie die voldoet aan de eisen en waarvoor vergunningen zijn afgegeven. De overslaginstallatie en het verladen van het aardgascondensaat zorgen niet voor zodanige risico’s dat verplaatsing van de installatie af te dwingen is.
Deelt u de opvatting dat, mede in het licht van het gegeven dat de lusten van de gaswinning hoofdzakelijk elders in Nederland zijn genoten en de Groningers onevenredig de lasten dragen -hetgeen zeer zwaar drukt in Groningen-, het gerechtvaardigd is dat een miniem deel van de aardgasbaten wordt aangewend om de overslag van aardgascondensaat uit Roodeschool te verplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het algemene beleid is dat inkomsten niet worden geoormerkt voor bepaalde uitgaven. De toekomst van Groningen is voor het kabinet van belang. Het kabinet werkt samen met de provincie Groningen en de regio aan het Nationaal Programma Groningen dat gefinancierd wordt vanuit het Rijk met 1,15 miljard euro.
Begrijpt u dat de burgemeester van Eemsmond teleurgesteld is dat het niet is gelukt om tezamen met de industrie en u het aardgascondensaatoverslagstation te verplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik begrijp dat de burgemeester teleurgesteld is. De burgemeester heeft zich meerdere jaren ingezet om de overslaginstallatie uit Roodeschool te krijgen. Ik heb begrepen dat uiteindelijk het bedrijf Noordgastransport niet bereid was om kosten voor het verplaatsen van de overslaginstallatie te dragen.
Noordgastransport beschikt over de benodigde vergunningen voor de overslaginstallatie in Roodeschool. De overslaginstallatie is een mijnbouwinstallatie en valt onder het toezicht van SodM. De overslaginstallatie en het verladen van het aardgascondensaat zorgen niet voor zodanige risico’s dat verplaatsing van de installatie af te dwingen is.
De vergunning van Noordgastransport is afgegeven voor onbepaalde duur. Het is gebruikelijk dat dergelijke vergunningen om de tien jaar en op initiatief van de vergunninghouder worden geactualiseerd middels een revisie. Omdat er gesprekken werden gevoerd over de verplaatsing van de installatie, lag het niet in de rede om voor de huidige locatie een actualisatie uit te voeren. Nu de verplaatsing van de baan lijkt, zal ik Noordgastransport verzoeken om een revisie van de vergunning aan te vragen. Aan de hand hiervan kan ik onderzoeken of de overslaginstallatie actualisatie behoeft.
In 2017 is het bestaande passagiersstation van Roodeschool verplaatst naar een andere locatie. De overslaginstallatie is echter op de huidige locatie gebleven omdat het bedrijf de verplaatsing niet wilde financieren. Dat is wat mij betreft een gemiste kans. Ik heb in mijn brief2 van 5 oktober 2018 de Tweede Kamer geïnformeerd over het Nationaal Programma Groningen. Dit programma gaat over stads- en dorpsvernieuwing in Groningen en zal de komende tijd door de regio en mijn ministerie nader worden uitgewerkt. De gemeente Eemsmond en de provincie Groningen zouden in het kader van dit programma voor kunnen stellen om een vernieuwingsproject op te zetten waarin de verplaatsing van de overslaginstallatie een onderdeel is. Ik ben daarnaast van mening dat het Noordgastransport zou sieren als zij hierbij een actieve rol neemt en zal dit gesprek nogmaals met het bedrijf voeren.
Bent u bereid om de verplaatsing van het overslagstation alsnog te (doen) realiseren? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor zorg dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Export van 'dual use'-goederen en wapens naar Saudi-Arabië |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse export naar Saudi-Arabië grijs gebied»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment 94 exportcontracten voor «dual use-«goederen aan Saudi-Arabië lopen, voor in totaal 136 miljoen euro, die door de Nederlandse overheid zijn goedgekeurd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse overheid is transparant over de afgegeven vergunningen voor zowel dual-use goederen als militaire goederen. Kerngegevens van elke afgegeven vergunning, waaronder vervaldatum en vergunde waarde, worden gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.
Op 1 november 2018 was het aantal geldige vergunningen met als eindbestemming Saoedi-Arabië 88, met een totaal vergunde waarde van 133 miljoen euro.
Kunt u aangeven wat voor producten dit betreft en hoe uitgesloten is dat deze goederen ingezet (kunnen) worden in de oorlog in Jemen of voor interne repressie?
In de kolom «Omschrijving goederen» van bovengenoemde publiek toegankelijke overzichten staat aangegeven om welke goederen het gaat. Het betreft vooral afsluiters, warmtewisselaars en apparatuur voor informatiebeveiliging. In alle gevallen gaat het om civiel eindgebruik (olie-industrie, informatiebeveiliging, e.d.) in Saoedi-Arabië. Bij elke vergunningaanvraag wordt een risicobeoordeling gemaakt op basis van de combinatie exporteur, aard van de goederen, eindgebruiker, opgegeven eindgebruik, land van eindbestemming.
Wanneer er een risico bestaat dat de goederen worden gebruikt voor de oorlog in Jemen of voor interne repressie in Saoedi-Arabië wordt de vergunning niet verleend. Waar nodig worden extra mitigerende maatregelen getroffen, zoals aanvullende voorwaarden op de exportvergunning.
Zijn u, naast communicatieapparatuur voor Saudische tanks, nog andere voorbeelden bekend van export van niet-vergunningplichtig materieel dat voor militaire doeleinden of interne repressie ingezet kan worden? Zo ja, welke betreft dit?2
Het ministerie beschikt, behoudens de door u genoemde communicatieapparatuur, niet over gegevens van niet-vergunningplichtige goederen die verwerkt worden in vergunningplichtige militaire goederen. Het is echter goed voorstelbaar dat er meerdere van dit soort goederen bestaan. Wanneer een fabrikant bijvoorbeeld gebruik maakt van civiele bouten en moeren voor een militair goed, vallen die bouten en moeren niet onder de vergunningplicht.
Klopt het dat er geen wapens meer van Nederland naar Saudi-Arabië worden geëxporteerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 13 januari 2016 was het Nederlandse wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië reeds zeer restrictief.3 Naar aanleiding van het meest recente rapport van de Group of Eminent Experts, heeft het Kabinet besloten het wapenexportbeleid verder aan te scherpen, zoals aangegeven door Minister Kaag tijdens de begrotingsbehandeling op 29 november jl. De «presumption of denial» die al gold voor leveranties aan de luchtmacht en de grondtroepen van Saoedi-Arabië, geldt nu ook voor de marine. Dat betekent dat er geen militaire goederen worden geëxporteerd naar Saoedi-Arabië, tenzij onomstotelijk vaststaat dat ze niet worden ingezet in de strijd in Jemen.
Dit betekent niet dat geen enkele aanvraag voor export van militaire goederen meer wordt goedgekeurd. In 2017 zijn geen aanvragen goedgekeurd, maar in 2018 een viertal voor de civiele industrie. Zie hiervoor ook bovengenoemde publiek toegankelijke vergunningoverzichten.
Kunt u een overzicht geven, op dezelfde wijze als eerder is gedaan,3 van de export door Nederland van militair materieel en van afgegeven vergunningen voor de export en doorvoer van militair materieel aan Saudi-Arabië sinds 15 januari 2016?
Ja. In de periode van 15 januari 2016 tot 1 november 2018 zijn voor Saoedi-Arabië in totaal 11 vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik(er) afgegeven. Hierbij is een militair eindgebruiker gedefinieerd als «strijdkrachten, de binnenlandse veiligheidsdienst of vergelijkbare eenheden».5
Van dit aantal betroffen zes vergunningen definitieve uitvoer, twee doorvoer, twee retour-na-reparatie zendingen en één after-sales. De totale waarde van de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer bedraagt € 304.344,– en de totale waarde van doorvoer bedraagt € 3,5 miljoen. Hieronder worden, zoals gevraagd, de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer en doorvoer nader toegelicht.
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn zes vergunningen voor definitieve uitvoer afgegeven, allen in het jaar 2018:
In het tijdsbestek 15 januari 2016 tot en met 1 november 2018 zijn twee doorvoervergunningen afgegeven:
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 zijn twee vergunningen afgegeven voor retour-na-reparatie zendingen.
In het tijdsbestek 15 januari tot en met 1 november 2018 is één vergunning afgegeven voor een after-sales transactie. In augustus 2016 is een vergunning verleend voor de uitvoer van reservedelen voor (militaire) radarsystemen t.w.v. € 21.400,–, via Frankrijk. Deze reservedelen dienen ter onderhoud van de in 2003 geleverde radarsystemen die worden gebruikt op fregatten van de Saoedische marine.
De Regeling ammoniak en veehouderij |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) die bedoeld is om emissies en depositie van ammoniak te verminderen?
Ja.
Deelt u de mening dat veehouders, stalbouwers, fabrikanten (van luchtwassers) en ondernemers (uit andere sectoren) met innovatieve ideeën gebruik moeten kunnen maken van de Rav? Zo ja, op welke manier enthousiasmeert u veehouders, stalbouwers, fabrikanten (van luchtwassers) en ondernemers (uit andere sectoren) om te komen met innovatieve ideeën die de ammoniakemissie kan reduceren?
Ja, ik deel de mening dat aanvragers met innovatieve ideeën gebruik moeten kunnen maken van de Rav. De uitvoering van de Rav door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de advisering van de deskundigen van de Technische Advies Pool (TAP) zijn primair gericht op de beoordeling van innovatieve technologieën. Daarnaast is RVO.nl dit jaar begonnen met quick scans, waarbij RVO.nl met name voor nieuwe aanvragers informatie verschaft over de beoordelingsprocedures, de regelgeving en subsidiemogelijkheden. Het is daarbij mogelijk een projectidee of plan voor te leggen aan de deskundigen van de TAP. De ondernemer krijgt dan advies over de verdere ontwikkeling hiervan en de mogelijke uitwerking tot een aanvraag voor de beoordeling.
Kunt u aan de hand van een voorbeeldcasus van een ondernemer (een ondernemer, innovatief, niet werkzaam in de veehouderij heeft een briljant idee waarbij de ammoniakreductie uit stallen fors gereduceerd kan worden) de procedure doorlopen welke stappen deze ondernemer moet zetten, welke informatie deze ondernemer moet aanleveren, hoe lang het duurt voordat een ondernemer duidelijkheid heeft, welke tijd hiermee gemoeid is en alle andere relevante handelingen? Zo nee, waarom niet?
Een ondernemer met een idee voor een nieuw systeem, kan met de quick scan (zie antwoord 2) worden geïnformeerd over alle stappen van de beoordeling. Indien de ondernemer zijn projectidee wil voorleggen aan de TAP dan krijgt hij binnen een maand advies hierover. De aanvraagprocedures die daarna kunnen volgen, zijn weergegeven in een schema op de website van RVO.nl1. Als een innovatief stalsysteem nog niet is opgenomen in de Rav kan een ondernemer een aanvraag indienen voor het verkrijgen van een bijzondere emissiefactor voor een proefstal. De ondernemer levert daarvoor de volgende informatie aan: een projectplan met toelichting over de werking van de techniek; een tekening van de stal met overzicht van de omgeving en een meetplan waarin wordt aangegeven hoe de metingen en rapportage zullen worden uitgevoerd. De beoordelingsprocedure kent een looptijd van maximaal 20 weken, indien de gevraagde informatie correct en tijdig is aangeleverd.
Kunt u aangeven of en op welke manier er samenwerking is met andere landen bij het opnemen van goede concepten op de Rav-lijst die emissies en depositie verminderen?
Nederland werkt hiervoor samen met Denemarken, Duitsland en sinds kort ook Vlaanderen binnen VERA (Verification of Environmental Technologies for Agricultural Production). Hoofddoel van VERA is het bevorderen van een internationale markt voor agrarische milieutechnologieën. Voor de beoordeling voor de Rav (ammoniak) levert VERA de eerste resultaten op. VERA garandeert dat meetresultaten van systemen, die bijvoorbeeld in Denemarken met behulp van het VERA-protocol zijn getest, ook in Nederland kunnen worden gebruikt bij de beoordeling voor de Rav-lijst.
Kunt u aangeven of er een versnelde procedure is voor ondernemers die test- en praktijkervaring hebben in landen om ons heen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat alle goede ideeën met goede resultaten in de praktijk zo snel mogelijk ingezet moeten kunnen worden om het doel van de Regeling – het verminderen van emissies en depositie – in de praktijk toe te kunnen passen? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling van meetrapporten is de basis voor het vaststellen van definitieve emissiefactoren. Er is geen versnelde beoordelingsprocedure voor aanvragers die in onze buurlanden test- en praktijkervaring hebben opgedaan. Maar als aanvragers over meetrapporten beschikken die voldoen aan de Nederlandse eisen voor metingen, dan kan de beoordeling voor ammoniak relatief snel plaatsvinden. VERA faciliteert dit (zie antwoord 4).
Wat kunt u doen om de constatering, dat ondernemers ervaren dat de procedure tot opname op de Rav-lijst bureaucratisch is, om te buigen naar een werkwijze die ondernemers stimuleert om met goede ideeën te komen?
Zoals ik de Kamer eerder heb gemeld2 is de afgelopen jaren inzet gepleegd om te komen tot een transparanter, effectiever en efficiënter stelsel van stalbeoordelingen. Voor elke type aanvraag zijn de beoordelingsprocedures geoptimaliseerd, waarbij de doorlooptijden zijn verkort. In 2017 is een Werkgroep stalbeoordeling opgericht waarin ook partijen uit het bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd. De werkgroep heeft aangegeven positief te zijn over de verbeteringen in het beoordelingsproject en over de klankbordgroepen voor fabrikanten, die RVO.nl heeft ingesteld.
Maar ook mij bereiken nog steeds kritische geluiden over de stalbeoordeling, ondanks deze verbeteringen. Ook in het kader van het innovatiespoor van de sanering en de verduurzaming van de varkenshouderij3 is een actievere ondersteuning nodig van innovatieve ondernemers. Dat kan hen helpen de benodigde informatie voor een beoordeling snel en volledig aan te leveren bij RVO.nl. Ik zie hierbij, op basis van de positieve ervaringen in de fijnstof pilot van de Food Valley, met name een rol weggelegd voor marktpartijen die aanvragers actief kunnen ondersteunen en niet voor RVO.nl. Ik zal dit punt inbrengen in overleggen over het innovatiespoor varkenshouderij.
Klopt het dat de Rav-lijst uitgaat van alleen concepten en systemen? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
De bijlage bij de Rav geeft inderdaad huisvestingsystemen en nageschakelde technieken met de bijbehorende emissiefactor weer. Maar de ammoniakwetgeving gaat niet uit van technieken, maar is gericht op het voldoen aan maximale emissiewaarden. Hoewel daar in de praktijk nog niet vaak gebruik van wordt gemaakt, is het inzetten van meerdere kleine (deel)technieken hierbij mogelijk.
RVO.nl verkent op mijn verzoek op welke wijze de stalbeoordeling kan bijdragen aan toelating van kleine innovaties op de Rav-lijst.
Klopt het dat een willekeurig bedrijf, dat een nieuw concept of systeem op de markt brengt, een omschrijving van het concept of systeem moet overleggen en deze omschrijving op de Rav-lijst komt te staan? Wat vindt u van het risico dat een ondernemer loopt dat zijn concept of systeem kan worden nagebouwd zonder de benodigde details? Wat vindt u van het feit dat deze ondernemer soms jarenlang heeft geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling en met het plaatsen op de Rav-lijst iedere willekeurige bouwer van de betreffende informatie gebruik kan maken en dit na kan bouwen? Op welke manier wordt dit voorkomen? Kan een ondernemer een ontheffing of een andere manier van rapporteren aanvragen? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat door vroegtijdig de details prijs te moeten geven een ondernemer terughoudend zal zijn om dit soort concepten of systemen te ontwikkelen? Zo nee, waarop baseert u dit?
Het klopt dat van nieuwe technieken, waarvoor een definitieve emissiefactor wordt vastgesteld, een beschrijving wordt gepubliceerd in de bijlage van de Rav. Ik ben me er van bewust dat publicatie een risico geeft op het nabouwen van systemen en dat dit laatste wordt gezien als een belemmering voor innovatie. De beschrijving is bedoeld voor het bevoegd gezag, ter controle op de juiste uitvoering en werking van het systeem. Een ontheffing op het publiceren van een beschrijving acht ik daarom niet wenselijk. Maar de beschikbaarheid van de beschrijving van de techniek wordt in de praktijk al wel beperkt. Voordat nieuwe stalsystemen zijn bemeten, kunnen ze namelijk met een voorlopige emissiefactor op de Rav worden opgenomen, voor de duur van maximaal vijf jaar. De bijbehorende beschrijvingen zijn in dat geval alleen opvraagbaar voor bevoegde gezagen en zo wordt nabouwen dus tegengegaan. Daarnaast is in de Rav sinds medio 2017 de mogelijkheid opengesteld om een systeem met een certificaat, of een verificatie-verklaring zoals van VERA, op te nemen. Daarbij worden de prestaties van één bepaald systeem nadrukkelijk gekoppeld aan één fabrikant. Er zijn echter nog geen fabrikanten geweest die hier gebruik van hebben gemaakt.
Deelt u de mening dat juist innovatieve ideeën voldoende kans moeten krijgen en gestimuleerd zouden moeten worden om de reductie van ammoniakemissie (en of andere stoffen) terug te dringen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de geschetste belemmeringen opgeheven worden?
Ja, ik deel de mening dat innovatieve ideeën van belang zijn voor de reductie van emissies naar de lucht. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoe de Technische Advies Pool (TAP) tot stand is gekomen? Welke functies zijn in deze TAP belegd? Welke expertise is in deze TAP belegd? Hoe worden mensen benadert die in deze TAP zitting hebben?
Het professionaliseringsproces van de uitvoering van de Rav heeft geresulteerd in de efficiëntere beoordelingsprocedure waarbij de Technische advies commissie van de Rav (TacRav) is omgevormd tot de TAP. Alle deskundigen van de TAP zijn in functie als technische beoordelaar van aanvragen. In de beantwoording van het SO aanpassingen stalbeoordeling TacRav4 heb ik aangegeven vanuit welke partijen de deskundigen van de TAP afkomstig zijn. Zij hebben naast de technische kennis die hiervoor nodig is, veelal specifieke kennis van bepaalde emissies of sectoren, handhaving, innovatie en marktontwikkelingen. Belangrijk is ook dat zij onafhankelijk zijn en dus geen belang hebben bij de beoordelingen. De deskundigen waren deels al actief in de TacRav. Daarnaast heeft RVO.nl nieuwe deskundigen toegevoegd om in de benodigde expertise te kunnen blijven voorzien.
Kunt u aangeven welke stappen u inmiddels gezet heeft waar de motie-Lodders over belemmeringen in het testen van stalconcepten (Kamerstuk 28 973, nr. 202) om gevraagd heeft?
RVO.nl heeft op mijn verzoek belemmeringen in kaart gebracht die nieuwe bedrijven of aanvragers uit andere sectoren ondervinden bij het testen van stalconcepten. Belemmeringen die genoemd zijn: de onbekendheid met de Rav en de proefstalregeling; de mogelijkheid dat een innovatief systeem wordt nagebouwd; de hoge kosten voor metingen en de vereiste minimale emissiereductie waardoor «kleine innovaties» (deelsystemen en/of aanvullende technieken) niet worden ontwikkeld. Eind dit jaar zullen deze belemmeringen en mogelijke oplossingsrichtingen ook in de Werkgroep stalbeoordeling worden besproken. Ik zal de Kamer begin volgend jaar informeren over de stappen die ik zal zetten om deze belemmeringen zo veel mogelijk weg te nemen.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) naar medicinale cannabis |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) die een evaluatie heeft aangeboden van de medicinale waarde van cannabis aan de Verenigde Naties?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u van de constatering dat er voldoende wetenschappelijk bewijs voorhanden is teneinde de huidige kwalificaties van cannabis, voor zover medicinaal toegepast, te heroverwegen? Deelt u de mening dat de conclusies en de aanbevelingen, gevolgen moeten hebben voor de Nederlandse benadering van medicinale cannabis en de thuiskweek ervan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Alleen de door het Bureau medicinale cannabis (BMC) gecontracteerde teler heeft een ontheffing om medicinale cannabis ten bate van levering aan de apotheek. De voorwaarden die gesteld worden aan deze gecontracteerde teler zijn zeer streng en zien met name op de kwaliteit van het product. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de constante kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden (zoals thuisteelt) zal tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillen. Waardoor de werking en mogelijke bijwerkingen niet te voorzien zijn. Tevens zal het materiaal niet vrij zijn van contaminatie.
De WHO Expert Committee on Drug Dependence (ECDD) kwam van 12 tot en met 16 november 2018 bij elkaar. De conclusies ten aanzien van cannabis uit deze bijeenkomst zullen vervolgens in december aan de Commission on Narcotic Drugs (CND) van de Verenigde Naties worden gepresenteerd. Daar kan ik nu dus nog geen uitspraken over doen.
Bent u bekend met de grote praktische en emotionele problemen die patiënten ondervinden als zij hun eigen medicinale cannabis willen kweken, zoals bijvoorbeeld de continue dreiging van strafvervolging en huisuitzetting? Bent u bereid patiënten, waarvoor de bij de apotheek verkrijgbare medicinale cannabis niet werkt, onder voorwaarden en onder toezicht toe te staan te voorzien in de eigen productie van medicinale cannabis? Zo nee, waarom niet?
Het (thuis) telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden, ongeacht de aanleiding voor het telen. Thuisteelt van cannabis blijft verboden volgens de Opiumwet. Van het telen van medicinale cannabis is alleen sprake als hiertoe door de Minister van VWS een ontheffing is verleend (artikel 8 Opiumwet). Medicinale cannabis is dan ook alleen beschikbaar op recept. Het is bereid onder geconditioneerde omstandigheden waardoor kwaliteit is gegarandeerd wat betreft samenstelling en de concentratie THC en CBD en vrij is van contaminaties. De cannabis die bij mensen thuis geteeld wordt is per definitie geen medicinale cannabis.
Kunt u aangeven wat uw inzet zal zijn in VN-verband inzake de conclusies en de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie? Bent u bereid deze conclusies en aanbevelingen te onderschrijven? Zo nee, waarom niet?
De ECDD hield de review van cannabis tijdens haar eenenveertigste vergadering die plaatsvond van 12 tot en met 16 november 2018. De ECDD zal de conclusies begin december 2018 presenteren aan de CND. Nederland hecht veel waarde aan de gemandateerde rol die de WHO heeft ten aanzien van de risicobeoordeling van stoffen en het doen van aanbevelingen aan de CND ten aanzien van het plaatsen van stoffen op de lijsten van de internationale drugsverdragen. De Nederlandse inzet zal bepaald worden op basis van de inhoud van de conclusies en mogelijke aanbevelingen ten aanzien van cannabis die de ECDD in december zal presenteren.
Dreigende acties bij Tennet |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «TenneT laat cao-ultimatum verlopen, vakbonden komen met verrassingsacties»?1
Ja.
Hoe hebben de cao-onderhandelingen, in een bedrijfstak waar doorgaans via de weg van overleg en onderhandelingen nieuwe cao’s worden afgesloten, kunnen uitmonden in een impasse, een ultimatum van de werknemersorganisaties en dreiging van collectieve acties?
Tot 1 mei 2018 maakte TenneT deel uit van de bestaande raam-cao voor (regionale) netbeheerders. Nu TenneT als de netbeheerder van het hoogspanningsnet andere kenmerken heeft dan een beheerder van het regionale net, onder meer door de internationale context waarin TenneT opereert en TenneT’s grootschalige offshore activiteiten, acht TenneT het efficiënter om een eigen integrale raam/bedrijfscao aan te gaan. Hierdoor ontstond een nieuw uitgangssituatie die voor een nieuwe dynamiek tussen de gesprekspartners zorgde.
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over een cao voor het personeel van TenneT?
Ik begrijp dat TenneT voornemens is in gesprek te blijven met de vakbonden. Ik kan niet vooruit lopen op de uitkomst van eventuele verdere gesprekken.
Heeft de Nederlandse Staat als 100% aandeelhouder van TenneT Nederland formeel of informeel invloed op deze onderhandelingen? Zo ja, waar bestaat die invloed uit?
Cao-onderhandelingen zijn een zaak tussen werkgever en werknemer. De aandeelhouder heeft hierbij geen formele rol. Dit neemt niet weg dat ik graag verneem wat de uitkomsten van de gesprekken tussen de werkgever en de werknemers zijn.
Deelt u de mening van TenneT dat het bedrijf met een andere arbeidsmarkt te maken heeft dan de regionale netwerkbedrijven? Zo ja, waar bestaat dit verschil met betrekking tot de arbeidsmarkt uit en rechtvaardigt dat dat TenneT een eigen cao nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat eventuele acties van het personeel de leveringszekerheid op enigerlei wijze in gevaar kunnen brengen? Zo ja, waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
TenneT heeft mij laten weten dat de publieke belangen, waaronder leveringszekerheid van elektriciteit, niet in gevaar zijn. De beschikbaarheid van elektriciteit is van vitaal belang voor Nederland en dient ten alle tijden gewaarborgd te zijn.
Kunnen collectieve (verrassings)acties anderszins publieke belangen schaden, welke stappen worden gezet en welke voorzieningen worden getroffen om de publieke belangen te borgen?
TenneT heeft intern vastgesteld welke processen binnen de bedrijfsvoering vitaal zijn. Dit zijn netveiligheid en markt gerelateerde processen, oftewel de elektriciteitsvoorzieningsprocessen. Voorafgaand aan eventuele acties zal er een veiligheidsoverleg plaatsvinden tussen TenneT en de vakbonden om te borgen dat de leveringszekerheid niet in gevaar komt. Als zodanig, heb ik samen met TenneT dan ook geen reden om aan te nemen dat de publieke belangen in gevaar zijn of dat er aanleiding is om voorzieningen te treffen voor het additioneel borgen van de publieke belangen.
Het bericht ‘Bij crisis helpt Italië banken’ |
|
Pieter Omtzigt , Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bij crisis helpt Italië banken»?1
Ja
Waar heeft de Italiaanse Minister van Financiën deze uitspraak gedaan? Wat waren zijn precieze woorden?
Het artikel doelt op de uitspraken die de Italiaanse Minister van Financiën Tria heeft gedaan bij een evenement van de Italiaanse krant «il foglio» in Florence (Italië).2
De strekking van de boodschap van de Minister was dat hij het niet raar vindt als overheden interveniëren bij banken die in de problemen komen omdat banken in de problemen effecten kunnen hebben op het bredere financiële systeem.
Betekent dit dat Italië de regels van de bankenunie terzijde schuift dan wel anders interpreteert of flexibel interpreteert?
Dit is nu niet aan de orde, aangezien er op dit moment geen sprake is van hulp aan de banken door de Italiaanse overheid.
Bovendien is er op voorhand geen sprake van het terzijde schuiven, anders interpreteren of flexibel interpreteren van de regels van de bankenunie door Italië. De regels voor de bankenunie zien toe op gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede op gemeenschappelijke regels over kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Ook binnen de regels van de bankenunie zijn er echter mogelijkheden om als overheid orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Tot slot is het aan de toezichthouders om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken.
Wat betekent dit voor de bankenunie, zeker gezien het feit dat Italië al eerder flexibel is omgegaan met de regels van de bankenunie, bijvoorbeeld rond de redding van Monte dei Paschi en het bankenfonds Atalante?2 3
In antwoord op eerdere vragen is uiteengezet wat de mogelijkheden zijn voor overheden om orde op zaken te stellen bij banken. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds liquiditeitssteun en anderzijds kapitaalsteun, waarbij ook is beschreven wat de voorwaarden hiervoor zijn en hoe deze moeten worden toegepast.5 In het geval van Banca Monte dei Paschi di Siena ging het om kapitaalsteun in de vorm van een zogeheten preventieve herkapitalisatie. Daarvoor heeft de Europese Commissie op grond van de staatssteunregels goedkeuring gegeven alsook getoetst of voldaan is aan de voorwaarden voor preventieve herkapitalisatie.6 Daarnaast zijn er ook operaties waarbij geen sprake is van formele staatssteun.7
De regels voor de bankenunie, zoals genoemd in antwoord op vraag 3, blijven onverminderd van kracht. Hetzelfde geldt voor de regels die gelden rondom staatssteun. Zo wordt in gevallen waar overheden kapitaal verschaffen, vereist dat de houders van aandelen en achtergestelde schuld eerst zelf bijdragen, bijvoorbeeld door het opvangen van verliezen. Dit wordt ook wel de «minimale bail-in tot en met junior crediteuren» genoemd.8
Wat betekent deze uitspraak voor de voornemens en de onderhandelingen over de toekomst van de bankenunie en de Europese Monetaire Unie (EMU)?
In de onderhandelingen over de toekomst van de bankenunie en de EMU verschillen de lidstaten van mening over specifieke onderwerpen. De voornoemde uitspraken veranderen echter niks aan de Nederlandse inzet op het gebied van de bankenunie en de EMU.9
Bent u het ermee eens dat dit betekent dat er niet gekozen kan worden voor een verdere vorm van risicodeling, zeker nu Italië al speelt met het idee om de regels op meerdere terreinen los te laten?
De motie van de leden Omtzigt en De Vries10 spreekt uit dat er geen sprake kan zijn van verdere risicodeling in de bankenunie zonder strenge eisen aan verdere risicoreductie. Net als uw Kamer vind ik het belangrijk dat stappen worden gezet die leiden tot verdere risicoreductie vóór verdere risicodeling plaatsvindt. Dit staat los van een interpretatie van uitspraken van politici waarmee Nederland in de Raad onderhandelt.
Bent u voornemens bij de volgende Ecofin- en eurogroepvergadering Italië voor te houden dat de regels van de bankenunie en van de Richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (BRRD) geen menukaart zijn, maar onverkort gehandhaafd dienen te worden?
Het spreekt wat mij betreft voor zich dat de Italiaanse regering aangesproken wordt op de regels van het Stabiliteits- en Groeipact en ook die van de bankenunie. Daar deins ik niet voor terug, getuige ook de laatste Eurogroep-vergadering in oktober waar ik de Italiaanse Minister zowel plenair als bilateraal op zijn begroting heb aangesproken. De regels van de bankenunie bieden een aantal opties voor overheden met daarbij strenge voorwaarden. Het is aan de toezichthouder, de resolutieautoriteit en de Europese Commissie om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken (zie ook antwoord vraag 3).
Gaat u verder met de voorbereidingen van risicodeling indien Italië op de huidige koerst blijft?
De inzet van Nederland, waarbij verdere risicoreductie als voorwaarde wordt gesteld voor verdere risicodeling, is niet afhankelijk van de politieke koers van Italië.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad van 1 november 2018 beantwoorden?
Nee.