Het beoordelen van woningen in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het memo «Stand van zaken beoordelingscapaciteit»?1
Ja.
Hoe verhouden de cijfers in dat memo zich tot de Kamerbrief van 22 januari 20192 waarin u aangaf dat in het eerste half jaar van 2019 de opname en beoordeling van bijna drieduizend adressen wordt uitgevoerd?
De aan de Tweede Kamer verstuurde werkorder geeft aan dat er opdrachten aan NAM en NCG zijn gestuurd om te starten met de opnames en beoordelingen van de 3.000 woningen in de hoogste risicocategorie. Hiermee is het geld beschikbaar gekomen en kunnen NCG en CVW aan het werk om de opnames en beoordelingen in te plannen. In de bijbehorende aanbiedingsbrief van 22 januari jl. heb ik niet de suggestie willen wekken dat er alle beoordelingen in de eerste twee kwartalen van 2019 3.000 beoordelingen zouden plaatsvinden. In de werkorder staat dat uitgebreider en volledig correct weergegeven. Voor het daadwerkelijk uitvoeren zijn naast het beschikbaar stellen van de middelen ook de capaciteit in de markt en de lokale planvorming belangrijk. Hierop heeft het Rijk alleen maar indirect invloed.
In de afgelopen weken is concreet inzicht verkregen in de beschikbare capaciteit in de markt voor het beoordelen. Tijdens het Bestuurlijk Overleg van 15 februari jl. zijn over de inzet van de beschikbare capaciteit heldere afspraken gemaakt tussen Rijk en regio, onderschreven door de maatschappelijk organisaties, die ik met uw Kamer heb gedeeld. Daarbij is door Rijk en Regio onderkend dat ongewenste wachttijd voor bewoners ontstaat, omdat de opnamecapaciteit groter is dan de beoordelingscapaciteit.
We hebben op 11 maart jl. afgesproken dat we de capaciteit structureel en significant willen vergroten. Samen met de regio doe ik er alles aan om de capaciteit verder op te voeren, en hebben we het gezamenlijk voornemen om vanaf 2020 structureel 4.000 adressen per jaar van een beoordeling te voorzien. Hiervoor is, naast de uitbreiding van de capaciteit, ook een geslaagde versnellingsaanpak een voorwaarde. Alle partijen hebben zich gecommitteerd aan de ontwikkeling van een maatschappelijk verantwoorde versnellingsaanpak. Er ligt een gezamenlijk plan van aanpak waarmee we de opname, beoordeling en realisatie significant kunnen versnellen. Hier heb ik uw Kamer vorige week over geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 587).
Het klopt toch dat u met het citaat uit deze brief «dat in het eerste half jaar van 2019 de opname en beoordeling van bijna 3.000 adressen wordt uitgevoerd» heeft toegezegd dat deze bijna drieduizend huishoudens na het eerste half jaar van 2019 zouden weten waar zij aan toe waren, dus of hun huis veilig was, en zo nee wat er zou moeten gebeuren om het huis aan de veiligheidsnorm te laten voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Er is toch geen sprake van een verwarrend woordenspel tussen opnames en beoordelingen?
Klopt het dat u de stand van zaken eind januari veel te rooskleurig heeft voorgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat doordat de opnames en beoordelingen veel minder snel gerealiseerd zullen worden er veel langer onduidelijkheid blijft bestaan voor mensen of hun huis wel veilig is? Hoe verantwoordt u dat?
De beschikbaarheid viel tot voor kort onder de zorgplicht van NAM. Daar hebben zij maatregelen voor getroffen. Nu NAM uit het systeem van opnemen en beoordelen is weggehaald, ben ik verantwoordelijk en heb ik met de regio afspraken gemaakt ten aanzien van de capaciteit.
Op 20 september 2018 hebben Rijk en regio afspraken gemaakt over de versterkingsaanpak. De prioritering van de opname wordt afgestemd op de uitvoeringscapaciteit om lange doorlooptijden te voorkomen. Op 15 februari jl. is op verzoek van de regio besloten om de aanpak iets te veranderen. Wij hebben afgesproken om de capaciteit voor opnames te benutten, waarbij onderkend wordt dat er wachttijden ontstaan tussen opname en beoordeling.
Om die wachttijd zo klein mogelijk te maken, hebben we gezamenlijk afspraken gemaakt over een vergroting van de beoordelingscapaciteit. De woningen in de hoogste risicocategorie zullen naar verwachting in 2020 een beoordeling hebben gekregen. Inmiddels heeft de NCG aangegeven dat de beoordelingscapaciteit richting het einde van het jaar verdubbeld kan worden, naar 2.000–2.400 beoordelingen in 2020. Rijk en regio streven ernaar om de capaciteit nog verder te vergroten, naar structureel 4.000 woningen per jaar. Hiervoor is een geslaagde versnellingsaanpak, waaraan Rijk en regio zich hebben gecommitteerd, een voorwaarde. Daarnaast zal ook de typologieaanpak de wachttijd moeten verkorten.
Wat heeft u er de afgelopen jaren aan gedaan om te zorgen dat er voldoende, goed opgeleide mensen beschikbaar waren voor het doen van opnames en het maken van beoordelingen? U had toch kunnen zien aankomen dat hiervoor veel mensen nodig waren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat Groningers nu niet om politieke maar om praktische redenen weer langer moeten wachten voordat er zekerheid is over de veiligheid van hun huizen en de benodigde ingrepen? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat er zo'n groot verschil is tussen wat u eind januari 2019 aan de Kamer meldde en wat u begin maart in de regio bespreekt? Heeft u de boel wel onder controle?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer in het vervolg per ommegaande te informeren als belangrijke zaken slechter verlopen dan vooraf voorgespiegeld? Zo nee, waarom niet?
Als er belangrijke zaken te melden zijn, zal ik natuurlijk de Kamer informeren.
Foutieve inning eigen bijdrage door het CAK |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «CAK heeft interne processen nog niet op orde»?1
Ja. Het rapport «Uitvoering wettelijke taken door het CAK Verantwoordingsjaar 2017» van de NZa heb ik op 7 maart 2019 aan uw Kamer gestuurd. In mijn begeleidende Kamerbrief reageer ik op een aantal belangrijke bevindingen uit het rapport.2
Kunt u een overzicht bieden van de maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen om de interne processen van het CAK te verbeteren? Waardoor is de situatie verslechterd in plaats van verbeterd?
Het CAK heeft al veel verbetermaatregelen genomen die eerder zijn aanbevolen door de NZa en de ADR. Ten opzichte van de situatie in 2016 is nu beter in beeld gebracht wat de structurele verbeteropgave van het CAK is en worden stappen gezet deze opgave te realiseren. Een verbetering in 2017 is bijvoorbeeld dat er geen sprake meer is van de boekhoudkundige vervlechting van de geldstromen wettelijke taken en de beheerskosten. Tot en met 2016 had het CAK door deze vervlechting een complexe administratie. In de bestuurlijke verantwoording 2017 is dit punt verder uitgezocht en opgelost. Bovendien zijn er maatregelen genomen om de interne controleprocessen te verbeteren en te versterken, waardoor ik verwacht dat dit soort problemen in de toekomst beter voorkomen worden.
Dat de NZa nieuwe onzekerheden constateert, betekent niet dat de situatie van het CAK verslechterd is, maar dat het CAK voor een stevige veranderopgave staat. Daar is de Raad van Bestuur van het CAK zich terdege van bewust.
Deelt u de mening dat mensen zeker moeten kunnen zijn van de hoogte van hun zorgkosten en niet achteraf met correcties geconfronteerd zouden moeten worden?
Ik vind het zeer onwenselijk dat een burger geconfronteerd kan worden met een hoge naheffing als gevolg van een herziening van de eigen bijdrage, veroorzaakt door een ernstige tekortkoming van het CAK of een van zijn ketenpartners. Ik heb daarom aangekondigd de terugwerkende kracht van herzieningen, die ontstaan naar aanleiding van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging door het CAK of ketenpartners, te verkorten naar twaalf maanden.3 Daarnaast creëer ik meer ruimte voor het CAK om in zeer specifieke gevallen maatwerk te leveren.
Dit betekent overigens niet dat alle correcties onwenselijk zijn. Het komt voor dat het verzamelinkomen van een cliënt achteraf hoger wordt vastgesteld dan de inkomensgegevens waar het CAK zich bij het berekenen van de eigen bijdrage op gebaseerd had. In dat geval kan de eigen bijdrage worden bijgesteld en krijgt de cliënt een correctiefactuur. Dit gebeurt nu en zal ook in de toekomst blijven. Omgekeerd kunnen correcties ook in het belang zijn van cliënten.
Bent u bereid gedupeerde cliënten tegemoet te komen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om te verzekeren dat het CAK zijn taken naar behoren gaat uitvoeren?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 7 maart schrijf, stelt het CAK op basis van een extern advies een plan op om de structurele en noodzakelijke verbeteringen voor de langere termijn door te voeren. Ik vind het goed dat er een extern advies is op het totaal van organisatie, en zie in dat dit kan bijdragen aan het in brede zin meer in control komen. Het Ministerie van VWS zal daarbij met het CAK afspraken maken om de voortgang op koers te houden.
Klachten van bewoners van de Lijnbaanflat in Rotterdam over een ingrijpende renovatie |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de ingrijpende verbouwing van de Lijnbaanflat in Rotterdam en de extreme overlast die bewoners ervaren?1 2
Ja, ik ben op de hoogte van berichtgeving over de werkzaamheden aan de Lijnbaanflat in Rotterdam.
Wat zijn de regels voor het blijven bewonen van panden in geval van groot onderhoud? Wat zijn de regels voor het blijven bewonen van panden in het geval van renovatie? Wat zijn de verschillen voor schadevergoeding bij groot onderhoud versus renovatie?
Over het blijven bewonen van panden zijn regels vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Enerzijds gaat het er daarbij om dat de verhuurder verplicht is de huurder het woongenot te verschaffen. Anderzijds gaat het er daarbij om dat een huurder dringende werkzaamheden moet gedogen. Indien een verhuurder zijn verplichtingen niet nakomt kan dat leiden tot een schadevergoeding. Voor de hoogte van deze schadevergoeding gelden geen wettelijke bepalingen.
Artikel 7:220 BW bevat wel een specifieke regeling voor de situatie dat een verhuizing noodzakelijk is in verband met renovatie. Onder renovatie wordt zowel sloop met vervangende nieuwbouw als gedeeltelijke vernieuwing door verandering of toevoeging verstaan. Er geldt dan een wettelijke minimumbijdrage voor zelfstandige woningen, woonwagens en standplaatsen; deze bijdrage bedraagt geldt sinds 28 februari 2019 € 6.095.
Voorts is van belang dat een renovatie toestemming van de huurder vergt. Indien een renovatie tien of meer woningen betreft die een bouwkundige eenheid vormen, wordt het voorstel vermoed redelijk te zijn wanneer 70% of meer van de huurders met het voorstel heeft ingestemd. Het ligt in de rede, dat huurders hun toestemming mede afhankelijk stellen van voorzieningen gericht op het voorkomen van overlast tijdens de werkzaamheden. Verhuurders en huurders stellen dan ook vaak een sociaal plan vast en huurders ontvangen vaak een vergoeding ter compensatie van bijvoorbeeld zelf aangebrachte voorzieningen.
Deelt u de mening dat bewoners voor instemming met werkzaamheden goed zouden moeten worden voorgelicht over de schaal en gevolgen van werkzaamheden? Welke rechten en mogelijkheden hebben huurders als een renovatie ingrijpender blijkt te zijn dan aanvankelijk was voorzien en acht u dit voldoende?
Ja, die mening deel ik. De bestaande wet- en regelgeving biedt hieromtrent voldoende rechten en mogelijkheden voor huurders. Conform de Wet op het overleg huurders verhuurder (Overlegwet) dient de verhuurder de huurder, bewonerscommissie en huurdersorganisatie te informeren over beleid en beheer, waaronder het renoveren van woningen. Indien de huurder van mening is dat dat onvoldoende wordt nageleefd, kan de Huurcommissie worden ingeschakeld. In de praktijk voeren verhuurders doorgaans overleg met bewoners(projectgroepen) over zaken als leefbaarheid, veiligheid en communicatie voor en tijdens de werkzaamheden. Daarnaast voorziet de Woningwet erin dat huurdersorganisaties deze zaken kunnen inbrengen in de prestatieafspraken die zij maken met de corporatie en de gemeente.
Op het moment dat een verhuurder daadwerkelijk beslist tot renovatie vergt dat instemming van de huurder. Zoals hiervoor al aangegeven ligt het in de rede, dat huurders hun toestemming mede afhankelijk stellen van voorzieningen gericht op het voorkomen van overlast tijdens de werkzaamheden.
Op het moment dat een renovatie ingrijpender blijkt dan voorzien en daardoor tot overlast leidt kan een huurder zich wenden tot de rechter, om te beoordelen in hoeverre de verhuurder niet het woongenot verschaft zoals omschreven in Artikel 7:204 BW. De huurder heeft daarbij de mogelijkheid een schadevergoeding te eisen en/of het stopzetten van werkzaamheden. Een huurder kan zich hierover vooraf laten informeren, bijvoorbeeld via het Juridisch Loket.
Deelt u de mening dat bewoners in geval van groot onderhoud of renovatie niet de dupe mogen worden van werkzaamheden en dat zij voldoende moeten worden gecompenseerd voor de geleden schade?
Ja, die mening deel ik. Conform bestaande wet- en regelgeving kunnen huurders recht hebben op een schadevergoeding bij het uitvoeren van dringende werkzaamheden. Er kan ook niet-financiële compensatie plaatsvinden in de vorm van een logeerwoning en opslagruimte, zoals het geval is bij de werkzaamheden aan de Lijnbaanflat in Rotterdam.
Deelt u de mening dat wanneer bewoners niet in de woning kunnen blijven wonen door werkzaamheden de woningcorporatie een vervangende huurwoning moet regelen? Bent u het ermee eens dat dit tijdig moet gebeuren en in een redelijke afstand tot de eigen woning?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat huurders zich genoodzaakt zien om advocaten in te schakelen om aanspraak te maken op een logeerwoning bij werkzaamheden die meerdere weken duren?
Uitgangspunt is dat verhuurder en huurders vooraf gezamenlijk overleg voeren over het voorstel, inclusief de geboden voorzieningen gericht op een gedragen aanpak en uitvoering van de werkzaamheden en het voorkomen van overlast. Mocht er gedurende de werkzaamheden sprake zijn van ontevredenheid, en biedt het gezamenlijk overleg niet de gewenste oplossingen, dan staat het huurders vrij om juridische stappen te ondernemen. Dat kan bijvoorbeeld indien zij van mening zijn de verhuurder het voorstel onvoldoende naleeft.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als Vestia probeert ontevreden huurders een mediaverbod op te leggen in ruil voor een logeerwoning?
Vestia heeft desgevraagd te kennen gegeven zich niet te herkennen in een mediaverbod. Een mediaverbod kan enkel opgelegd worden via een uitspraak van de rechtbank.
Aangezien er met de op handen zijnde verduurzaming van woningen in de komende jaren door alle woningbouwcorporaties in Nederland nog veel van dit soort projecten worden uitgevoerd, bent u bereid de rechten van huurders bij groot onderhoud en werkzaamheden met betrekking tot de duurzaamheidsopgave te versterken? Zo ja, in hoeverre bent dat bereid te doen? ?
De komende jaren zal de verduurzaming van de gebouwde omgeving leiden tot veel ingrepen aan woningen. Bij grootschalige werkzaamheden is enige mate van overlast vaak niet te voorkomen. Het is daarom van belang dat huurders en verhuurders gezamenlijk overleg voeren en afspraken maken vóór en tijdens de werkzaamheden. Op dit moment zijn mij geen signalen bekend dat de rechten en wettelijke bescherming van huurders onvoldoende geborgd zijn in bestaande wet- en regelgeving. Het kabinet zal de uitwerking van nieuwe maatregelen op grond van het Klimaatakkoord met partijen zoals Aedes, de Woonbond en de VNG ook bespreken hoe de positie en woongenot van huurders bij verduurzamingswerkzaamheden in voldoende mate geborgd kan blijven.
De grafietregen bij Wijk aan Zee |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politie onderzoekt het Harsco-stof»?1
Ja.
Hoe groot is de overlast voor omwonenden van Tata Steel van de neerslag van grafiet?
Omwonenden hebben de afgelopen periode regelmatig aandacht gevraagd voor de toegenomen overlast die zij ervaren door de neerslag van grafiet2.
Deelt u de mening dat deze overlast al veel te lang heeft geduurd en zo spoedig mogelijk beëindigd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden. De provincie Noord-Holland is als bevoegd gezag aan zet. Daarom heb ik hen gevraagd mij te informeren over genomen en nog te nemen maatregelen. De uitvoering daarvan volg ik actief.
Welke instrumenten staan bestuursorganen ter beschikking om aan deze overlast een einde te maken, danwel Tata Steel te dwingen dat te doen? Welke bestuursorganen zijn dit? En hoe wordt van deze instrumenten gebruik gemaakt?
Tata Steel (alsmede Harsco Metals Holland B.V. hierna Harsco) valt onder het bevoegd gezag van de provincie Noord-Holland. De Provincie is bevoegd en daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voert deze taken namens de provincie uit.
Het bevoegd gezag heeft op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verschillende (bestuursrechtelijke) instrumenten om overtredingen van de regelgeving of vergunning aan te pakken. De inzet van deze instrumenten is aan het bevoegd gezag zelf.
De Landelijke Handhavingsstrategie helpt uitvoering te geven aan de beginselplicht tot handhaven, passend te interveniëren bij iedere bevinding, in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes te maken en interventies op vergelijkbare wijze te kiezen en toe te passen; handhavingsinstrumenten worden proportioneel ingezet na gelang de ernst van de overtreding en kunnen verzwaren bij niet naleving (recidive).
Het bevoegd gezag kan de overtreder aanschrijven en sommeren de overtreding binnen een nader te bepalen termijn te beëindigen of te voorkomen dat de overtreding zich zal herhalen; opleggen van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
Als ultimum remedium kan het bevoegd gezag ertoe overgaan een vergunning in te trekken op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Dit moet wel proportioneel zijn.
Wat is de stand van zaken rondom het genoemde strafrechtelijke onderzoek?
Zoals u bekend is doet het kabinet geen uitspraken over lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Wat kunt u doen om er aan bij te dragen dat de omwonenden spoedig geen last meer van grafietregens hebben?
Het is een wettelijke taak van de bedrijven om te zorgen dat omwonenden geen last hebben van grafietregens. Via de omgevingsdienst heeft de provincie Noord-Holland Harsco gesommeerd de uitstoot te stoppen onder last onder dwangsom. Daarnaast kijkt de provincie naar structurele oplossingen op korte - en lange termijn.
Voor de korte termijn is Harsco onder verscherpt toezicht gesteld, worden er door de provincie Noord-Holland gesprekken gevoerd met de directies van Tata Steel en Harsco en zijn diverse aanpassingen aan het proces gedaan, zoals:
Om de stofoverlast duurzaam te beheersen wordt voor de lange termijn door Harsco/Tata ingezet op de bouw van een hal. De aanvraag voor de hal is inmiddels ingediend en het is van belang de hal zo snel mogelijk te realiseren zonder vertragingen in het vergunningverleningsproces. Het college van de provincie Noord-Holland zal dan ook inzetten op een voortvarend proces.
Ik ben verantwoordelijk voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving en zorg ervoor geïnformeerd te blijven door het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland ten aanzien van de casus Harsco/Tata Steel. Binnenkort stuur ik u een brief over de situatie en handhaving bij Tata Steel en Harsco. Het is mijn streven die in mei aan de Kamer te sturen.
Bent u bekend met het probleem dat in België wonende grensarbeiders die in Nederland werken, maar werkloos worden, tussen hun vijfenzestigste levensjaar en hun Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd noch recht hebben op een werkloosheidsuitkering uit België noch AOW uit Nederland ontvangen?
Ja
Bent u bekend met het Belgische koninklijk besluit tot wijziging van artikel 64 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering waarin deze problematiek ondervangen is voor personen die ten minste vijftien jaar als grensarbeider hebben gewerkt?1 Zo ja, realiseert u zich dat er nog een groep werknemers is voor wie dit AOW-gat niet gedekt is, zelfs niet als ze lange tijd in Nederland hebben gewerkt?
Ik ben bekend met het betreffende Belgische koninklijk besluit.
Een grensarbeider heeft, als hij of zij volledig werkloos wordt, recht op werkloosheidsuitkering in het woonland. Het recht op ouderdomspensioen bestaat in de lidstaten waar de grensarbeider verzekerd is geweest. Uit elke lidstaat waar de grensarbeider verzekerd is geweest ontvangt hij of zij een pensioen naar rato van het gehele verzekeringsverleden. Dit is geregeld in de Europese sociale zekerheidsverordening (EG) nr. 883/2004.
In België loopt de werkloosheidsuitkering door tot aan het pensioen. De Belgische pensioengerechtigde leeftijd ligt op 65 jaar. Na het bereiken van de Belgische pensioengerechtigde leeftijd eindigt het recht op Belgische werkloosheidsuitkering. De Nederlandse pensioengerechtigde leeftijd ligt op het moment van schrijven op 66 jaar en 4 maanden. Door dit verschil in de pensioengerechtigde leeftijd kan zich de situatie voordoen dat een in België wonende grensarbeider die uit een Nederlands dienstverband werkloos is geworden bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd geen Belgische werkloosheidsuitkering meer ontvangt. Er is op dit moment nog geen recht op een AOW uit Nederland. Vanuit de Belgische wetgevingssystematiek bezien (waar werkloosheidsuitkering en pensioen op elkaar aansluiten) is er dus sprake van een hiaat. Ik ben hiermee bekend. Overigens is deze problematiek niet nieuw. Deze situatie heeft zich altijd voorgedaan bij verschillen in de pensioengerechtigde leeftijd tussen de lidstaten. Zo was de pensioenleeftijd voor vrouwen in België tot 2009 lager dan 65 jaar.
Geldt hier dat Nederland en België verplicht zijn om op grond van de arresten Van Munster (C-165/91) en Engelbrecht (C-262/97) en het artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie loyaal samen te werken teneinde dit probleem, dat het vrij verkeer van werknemers c.q. personen belemmert, op te lossen?
Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie volgt dat voornoemde Verordening de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten coördineert. Er is geen sprake van harmonisatie. Lidstaten blijven vrij om hun sociale zekerheidsstelsels naar eigen inzicht in te richten. Het staat elke lidstaat vrij om de voorwaarden vast te stellen waaronder recht bestaat op uitkeringen. Een werknemer kan er volgens het Hof niet vanuit gaan dat wat de sociale zekerheid betreft het feit dat hij in een andere lidstaat gaat wonen, neutraal uitpakt. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten, kan verplaatsing van de woonplaats voor een burger zowel voordelig als nadelig uitvallen voor zijn of haar sociale bescherming. Dit hoeft geen belemmering van het vrije verkeer in te houden. Soms heeft echter de toepassing van een nationale regeling onverwachte gevolgen die moeilijk te verenigen zijn met het doel van het vrij verkeer van werknemers. Als die onverwachte gevolgen worden veroorzaakt door het feit dat het recht op een sociale zekerheidsuitkering van de migrerende werknemer onder twee verschillende wettelijke regelingen valt, zijn de nationale organen verplicht, op grond van het beginsel van loyale samenwerking, alle hun ter beschikking staande middelen aan te wenden om het doel van het vrij verkeer van werknemers te bereiken (zie zaak Leyman C-3/08, zaak Van Munster C-165/91). In dat geval moeten de bevoegde nationale organen beoordelen of hun wetgeving op de migrerende werknemer kan worden toegepast, en op dezelfde wijze als op de werknemer die steeds in hetzelfde land is gebleven, zonder dat deze toepassing voor de migrerend werknemer het verlies van een sociale zekerheidsvoordeel meebrengt.
De arresten Van Munster, Engelbrecht (C-262/97) en Leyman zagen op de situatie waarin het recht op een sociale zekerheidsuitkering van een migrerende werknemer viel onder twee afwijkende wettelijke regelingen. Dit is anders dan de onderhavige situatie waarin de ene lidstaat bevoegd is voor de werkloosheidsuitkering en de andere lidstaat bevoegd is voor het ouderdomspensioen. De arresten zijn derhalve niet één op één toepasbaar en leiden er niet automatisch toe dat Nederland in dit soort gevallen – als voormalig werkland – een werkloosheidsuitkering zou moeten betalen. Het is immers het woonland dat op basis van de Verordening bevoegd is voor de werkloosheidsuitkering.
De oplossingsrichting die de Belgische regering heeft aangedragen in het Belgische koninklijk besluit tot wijziging van artikel 64 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 lijkt mij juist. Deze strekt er namelijk toe dat grensarbeiders die in België wonen en in Nederland werken ook wanneer zij de leeftijd van 65 jaar zijn gepasseerd, maar nog niet in aanmerking komen voor de Nederlandse AOW een beroep kunnen doen op de Belgische werkloosheidsuitkering. Deze regeling is echter zo vormgegeven dat hij openstaat voor werknemers die het bewijs leveren dat zij gedurende een al dan niet ononderbroken periode van minstens vijftien jaar, en terwijl zij hun hoofdverblijfplaats in België hadden, verbonden waren door een arbeidsovereenkomst met een werkgever gevestigd in een aan België grenzend land. Mij is niet bekend waarom de Belgische regering deze 15 jaar-eis heeft gesteld.
Mijn ministerie zal contact zoeken met het betrokken Belgische ministerie om dit onderwerp en de door de Belgische regering getroffen maatregel te bespreken en ook om na te gaan waarom zij een 15-jaar eis hebben gesteld. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit overleg informeren.
Deelt u de mening dat er een oplossing voor deze groep moet komen en dat deze vanuit Nederland moet komen, nu België al een vangnetregeling heeft gemaakt voor de groep met wie dat land langdurige banden heeft? Ondersteunt het arrest Leyman (C-3/08) niet dat Nederland als bevoegde lidstaat een Nederlandse werkloosheidsuitkering in dit soort gevallen moet betalen? Zo nee, welke andere oplossing bent u voornemens aan te dragen?
Zie antwoord vraag 3.
Het feit dat Italië het Stabiliteits-en Groeipact niet naleeft en de Europese Commissie die daartegen niet optreedt en de documenten daarover angstvallig geheim houdt |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u eerder in Davos het volgende gezegd heeft: «(d)e Europese Commissie treedt niet voldoende op tegen Italië en legt het land geen boetes op»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u desgevraagd geen brief aan de Europese Commissie kon overleggen of notulen van een vergadering waar u de laksheid van de Europese Commissie jegens Italië aan de orde gesteld tot dat moment?2
In de Kamerbrief van 6 februari 2019 heeft de Minister van Financiën uiteengezet hoe Nederland in Europees verband diverse keren zijn zorgen heeft geuit over de Italiaanse begroting, de Europese Commissie heeft aangespoord tot een kritische opstelling en de Europese Commissie heeft gevraagd om een schriftelijke uitleg van het besluit om geen buitensporigtekortprocedure te openen.3
Herinnert u zich dat u wel uitleg van de Europese Commissie heeft geëist en heeft gekregen over het besluit om de licht aangepaste begroting van Italië goed te keuren, maar dat de notitie met die uitleg van de Europese Commissie geheim is?
De Europese Commissie heeft, op instigatie van Nederland, op 14 februari 2019 een schriftelijke uitleg verstuurd naar de lidstaten. Gezien het belang dat het kabinet hecht aan transparantie rondom Europese besluitvorming heeft Nederland meerdere keren bij de Europese Commissie aangedrongen om de schriftelijke uitleg openbaar te maken. De Europese Commissie is tot nu toe niet overgegaan tot publicatie van de nota. Om de Tweede Kamer zo volledig mogelijk te informeren, en gezien het intensieve overleg met de Kamer over de Italiaanse begroting in het kader van naleving van het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP), heeft het kabinet de Kamer een openbare appreciatie op de toelichting van de Europese Commissie gestuurd en de schriftelijke uitleg van de Europese Commissie ter vertrouwelijke inzage aangeboden.4
Herinnert u zich dat u al in februari antwoordde: «(n)aar oordeel van het kabinet houdt Italië zich daarmee niet aan de regels van het SGP»?
Ja. Het doel van het SGP is het realiseren van gezonde overheidsfinanciën in alle lidstaten van de Europese Unie. Dit betekent dat lidstaten geen excessieve publieke schulden of begrotingstekorten hebben.
De aangenomen Italiaanse begroting leidt echter niet tot een substantiële verbetering van de gezondheid van de Italiaanse overheidsfinanciën. Zo wordt het hoge publieke schuldenniveau niet substantieel omlaag gebracht en treedt er geen verbetering op in het structureel saldo. Naar oordeel van het kabinet houdt Italië zich daarmee niet aan de regels van het SGP.
Staat u volledig achter die uitspraak?
Ja.
Onderschrijft u dus de conclusies van de Minister van Financiën, die op basis van de geheime uitleg van de Europese Commissie, tot dezelfde conclusie blijft komen?
Het kabinet onderschrijft de conclusies van de brief van de Minister van Financiën inzake de schriftelijke toelichting van de Europese Commissie op het SGP-besluit rond Italië van december 2018.2
Bent u bereid om formeel via een openbare brief de Europese Commissie te vragen om de toelichtende nota op het besluit openbaar te maken en wel voor de komende Europese Top, bijvoorbeeld middels een beroep op artikel 4(3) van het Unieverdrag?
De Minister van Financiën heeft tijdens de Eurogroep van 11 maart 2019 nogmaals aan de Europese Commissie gevraagd om de nota openbaar te maken. Het verzoek formeel via een openbare brief herhalen voegt daar naar oordeel van het kabinet niets aan toe.
Bent u bereid het niet-naleven van het SGP op de agenda van de Europese Top te zetten?
Het kabinet heeft meermaals het niet-naleven van het SGP uitgebreid aan de orde gebracht richting de Europese Commissie en de Raad. Dit is zowel formeel als informeel gebeurd door de Minister van Financiën op daartoe geëigende momenten, zoals recentelijk nog op de Eurogroep van 11 maart 2019, als ook door de Minister-President. De agenda van de Europese Raad wordt door de vaste voorzitter, de heer Tusk, bepaald en niet door de lidstaten.5 Bovendien zou plenair bespreken op dit moment weinig bijdragen aan het realiseren van de Nederlandse inzet. Als onderdeel van het reguliere Europees Semester zal op de Europese Raad van 20 en 21 juni 2019 naleving van het SGP in het kader van de landen-specifieke aanbevelingen geagendeerd staan.
Welke waarde heeft het SGP nog als de Europese Commissie de naleving niet afdwingt bij het land met de grootste staatsschuld van de eurozone?
Het doel van het SGP is het waarborgen van gezonde overheidsfinanciën ten behoeve van de stabiliteit en groei in de EU. Dit begint bij de lidstaten zelf die de begrotingsregels horen na te leven. Het kabinet maakt zich hard voor strikte naleving en consequente handhaving van het SGP. Wel kan geconstateerd worden dat het draagvlak in de Raad hiervoor beperkt is en dat de Nederlandse inzet voor een effectief SGP dus niet altijd gerealiseerd kan worden.
Welke gevolgen heeft het feit dat de Europese Commissie zich niet aan het Stabiliteits-en groeipact houdt, voor uw verwachting of de regels van bankenunie, die nog voltooid moet worden, wel zullen worden nageleefd?
De regels voor de bankenunie bevatten gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede voor kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Het is aan de toezichthouders om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken en het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Er is mede naar aanleiding van verschillende recente casussen geen reden om aan te nemen dat dit niet zal gebeuren.6
Herinnert u zich nog dat het kabinet antwoordde: «daarnaast bestaat er geen direct verband tussen het invoeren van bijvoorbeeld een prepensioenmaatregel en het op enig moment ontvangen van steun via Europees Stabilisatiemechanisme door een lidstaat»?
Ja.
Bestaat er volgens u de mogelijkheid dat Italië steun zal vragen, bijvoorbeeld via het ESM en dat dit direct of indirect veroorzaakt wordt door de herinvoering aldaar van het vroegpensioen op de leeftijd van 63 jaar voor een grote groep mensen en de daarbijhorende verslechtering van het Italiaanse begrotingssaldo?
Het vragen van steun aan het ESM door Italië is op dit moment niet aan de orde.
Kunt u een reactie geven op het artikel «Why Italy’s debts are Europels big problem»?3
Uit het artikel blijkt dat Europese banken blootstellingen hebben aan Italië, zowel privaat als publiek. Elke blootstelling die een bank aangaat kent risico’s. Dat is precies waarom de Nederlandse inzet erop is gericht dat het prudentiële raamwerk risico’s zo goed als mogelijk meeweegt.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het debat over de Europese Top volgende week beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rechter moet tussenbeide komen bij ICT-ruzie binnen UWV’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rechter moet tussenbeide komen bij ICT-ruzie binnen UWV»?1
Ja
Kunt u een nadere toelichting geven op het voorgenomen nieuwe ICT-beleid en de bezwaren hierop vanuit het personeel van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
De Informatie Voorziening (IV)-transitie betreft een organisatievernieuwing waarmee UWV een meer wendbare, effectieve en efficiënte IV-organisatie wil realiseren. Het beoogt de IV in de divisies te versterken, de IV-processen te vernieuwen en een daarbij behorende nieuwe organisatiestructuur neer te zetten die een belangrijke bijdrage levert aan de samenwerking tussen divisies en het dichter op de uitvoering organiseren van ICT.
De Raad van Bestuur (RvB) en de Ondernemingsraad (OR) hebben in het afgelopen jaar meerdere malen met elkaar gesproken over de bevindingen en adviezen van de OR ten aanzien van de IV-transitie. Deze gesprekken hebben geleid tot verschillende aanpassingen van het oorspronkelijke plan, zoals de inrichting van een klankbordgroep, het geleidelijk implementeren van nieuwe processen, het stapsgewijs inrichten van de nieuwe organisatie, het inrichten van een cultuurplatform en het werken in rollen in plaats van in functies.
De OR en de RvB zijn overtuigd van de noodzaak van deze IV-transitie. De OR heeft echter nog zorgen over de exacte invulling van het veranderingstraject waar zij meer aandacht voor wenst. Zo wil de RvB een aantal functiehouders in de ketens benoemen om de ketensturing te bevorderen. De OR ziet het anders en stelt voor om de ketensturing zonder benoemingen te verbeteren.
Zie ook de Kamerbrief van 12 maart 2019 naar aanleiding van het verzoek van het lid Smeulders (GroenLinks) naar aanleiding van de Regeling van Werkzaamheden van 5 maart 2019 over een toelichting op de IV-transitie.
Van welke onomkeerbare stappen, die volgens het artikel per 11 maart 2019 worden gezet, is sprake?
De aangekondigde onomkeerbare stappen hebben betrekking op het benoemen van de IV-directeuren. Dit is de ICT managementlaag, waar in vraag 4 naar wordt gevraagd. De Raad van Bestuur en de Ondernemingsraad hebben naar elkaar toe uitgesproken dat het in het belang van UWV en de medewerkers is om te onderzoeken hoe er op korte termijn samen uit te komen. Om hier ruimte aan te geven, zal UWV de uitvoering van het besluit tijdelijk opschorten. Per 11 maart zijn er nog geen onomkeerbare stappen door UWV ondernomen. De RvB en de OR hebben gezamenlijk afgesproken om de inhoudelijke gesprekken in april te vervolgen.
Is het juist dat met de veranderingen ook managementlagen worden toegevoegd in de organisatie? Hoe beoordeelt u dat?
De IV-transitie beoogt de ICT dichter op de uitvoering te organiseren. De verantwoordelijkheid van de in de divisies aanwezige senior managers die de rol van «IV-regisseur» vervullen, neemt daarbij toe. UWV geeft aan dat daarom de bestaande managementlaag zal worden opgeschaald naar «IV-directeuren». Er komt geen managementlaag bij. Het UWV mag dit als zelfstandig bestuursorgaan zelf bepalen.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat een soepel lopende ICT-afdeling onontbeerlijk is voor het UWV?
In het artikel wordt gesteld: «Voor een instantie die de uitkeringen van het hele land bestiert, is een soepel lopende ICT-afdeling onontbeerlijk.» Hier ben ik het mee eens.
Hoe beoordeelt u de wens van de Raad van Bestuur dat de ICT’ers van hun aparte afdeling over die andere divisies worden verdeeld? Hoe beoordeeld u specifiek het feit dat afdeling klantencontact volledig los staat van de ICT-afdeling?
De wens van de Raad van Bestuur is een meer wendbare, effectieve en efficiënte IV-organisatie. Door organisatieadviesbureau Twynstra Gudde is eind 2017 onderzoek gedaan naar nut en noodzaak van een IV-transitie en het voorgestelde organisatiemodel. Een decentralisatie is deel van dit model. Daarbij werd geconcludeerd dat nut en noodzaak van verandering van de IV-werkwijze breed wordt gesteund en wordt onderstreept door ontwikkelingen in de markt.
De zorg voor klanten met betrekking tot bijvoorbeeld callcenters is ondergebracht bij de divisie «Klant en Service». De IV-transitie zorgt ervoor dat de ICT-ondersteuning van deze divisie versterkt wordt. ICT-medewerkers komen dichter bij de divisie te werken. Maar zowel in de huidige situatie, als in de situatie na de IV-transitie kan de afdeling klantencontact zich beroepen op deskundige ondersteuning.
Bent u bekend met het bedrag dat betrokken is bij deze wijziging binnen het UWV voor de verspreiding van ICT’ers en het toevoegen van managers?
De IV-transitie betreft een organisatievernieuwing. Jaarlijks gaat ongeveer 0,5% van het IV-budget naar de professionalisering van de IV-organisatie. In de periode 2014–2018 ging het om een bedrag van tussen de € 2 en € 3 miljoen per jaar. De IV-transitie is de afgelopen jaren uit dat IV-professionaliseringsbudget gefinancierd.
Klopt de stelling dat het UWV vooral geld kwijt is aan het onderhouden van de software? Bent u bekend met het bedrag dat gemoeid is met het onderhouden van software? Zo ja, hoeveel geld is hiermee gemoeid? Zo ja, is er gekeken hoe het percentage software / ICT bij andere grote uitvoeringsinstanties is?
Ik ben bekend met de hoofdlijnen van de ICT-uitgaven. In het jaarverslag UWV wordt gerapporteerd over ICT-kosten. In 2017 werd er € 384,8 miljoen uitgegeven aan ICT. Dit bedrag wordt besteed aan de instandhouding, doorontwikkeling en vernieuwing van ICT.
In de periode 2016–2020 gaat ongeveer 77% van het IV-budget naar de instandhouding en doorontwikkeling van het bestaande ICT-landschap. Dit behelst de exploitatie en het beheer van de bestaande ICT, waaronder het onderhoud van software. Ongeveer 23% van het IV-budget wordt uitgegeven aan vernieuwing (change) van het ICT-landschap, ca. € 100 miljoen per jaar. Adviesbureau Gartner hanteert 25% als benchmarkpercentage voor change in ICT. Ik vind dit een normale verhouding, maar er is geen vergelijkend onderzoek met andere grote uitvoeringinstanties gemaakt.
Wordt gepoogd dit ICT-organisatieprobleem binnen het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op te lossen? Is er kennis van Chief Information Officers (CIO’s) bij andere departementen gebruikt en wordt er gekeken naar hoe vergelijkbare problemen bij uitvoeringinstanties bij andere departementen zijn opgelost?
Het Ministerie van SZW onderhoudt contact met UWV over de IV-transitie. Als zbo is de Raad van Bestuur van UWV echter zelf verantwoordelijk voor een goede inrichting van de organisatie.
Gedurende het IV-transitieproject heeft UWV zich extern laten adviseren over de organisatieverandering (o.a. door Twynstra Gudde en Gartner). Ook zijn er referentiebezoeken gebracht aan zowel publieke als private organisaties om te leren van de kennis en ervaring die daar is opgedaan met de implementatie van dergelijke processen (ING, Belastingdienst, DUO). De CIO van UWV participeert in het CIO-beraad en het CIO-overleg van de Manifestgroep waarin onderling best practices worden uitgewisseld over informatieplanning, IV-governance en relevante ontwikkelingen op dit terrein.
Bent u bereid bij de toekomstverkenning naar de uitvoering, zoals toegezegd in het algemeen overleg SUWI-onderwerpen van 20 februari 2019, zowel het toenemende belang als de wijze van inrichting van de ICT mee te nemen?
De toekomstverkenning neemt alle externe invloeden mee die effect hebben op het stelsel van werk en inkomen inclusief het toenemende belang van ICT. De uiteindelijke inrichting van de ICT zal mede gebaseerd zijn op deze toekomstverkenning.
De brief van Schiphol aan omwonenden |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Experimentje van Schiphol: anderhalf miljoen «omwonenden» krijgen brief»?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u een overzicht verschaffen van het gebied dat Schiphol klaarblijkelijk tot zijn omwonenden beschouwt?
Hiertoe worden de gemeenten gerekend die (gedeeltelijk) binnen de zogenaamde 48 Lden geluidcontour vallen. Deze gemeenten vallen ook onder het werkgebied van de Omgevingsraad Schiphol (ORS), zoals gedefinieerd in de Wet Luchtvaart. Binnen de 48 Lden geluidcontour worden door de ORS vijf geografisch afgebakende gebieden onderscheiden, de zogenaamde clusters. Deze vijf clusters zijn gerelateerd aan de start- en landingsbanen van Schiphol (Polderbaan, Zwanenburgbaan, Kaagbaan, Aalsmeerbaan en Buitenveldertbaan). De Schiphol-Oostbaan is opgenomen in het cluster van de Buitenveldertbaan.
De brief is verstuurd naar de clusters Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan en Zwanenburgbaan. Dit zijn de clusters die meer hinder ondervinden door het afwijkend baangebruik tijdens het groot onderhoud aan de Zwanenburgbaan (cluster Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan), of juist minder hinder (cluster Zwanenburgbaan).
Kunt u toelichten hoe de afbakening van dit gebied tot stand is gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er ook buiten dit gebied klachten bestaan over Schiphol?
Ja. Ook buiten de 48 Lden geluidcontour kunnen de omwonenden hinder ondervinden. In de recente jaarrapportage 2018 van het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS) – het informatiecentrum waar omwonenden terecht kunnen met al hun vragen en klachten over het vliegverkeer van, naar en op Schiphol – is ook te zien dat door omwonenden ook buiten de 48 Lden geluidcontour meldingen worden gedaan.
Heeft het versturen van deze brief effect op de wijze waarop klachten van omwonenden, zowel binnen als buiten het door Schiphol aangeschreven gebied, in behandeling worden genomen of een plaats krijgen in de statistieken over klachten?
Nee. Zoals gebruikelijk worden meldingen over het vliegverkeer bij BAS geregistreerd en verwerkt in de diverse rapportages die BAS gedurende het jaar uitbrengt. Omwonenden met vragen of klachten over het vliegverkeer krijgen persoonlijk antwoord van BAS. Het versturen van de brief heeft geen effect op deze werkwijze en vragen of meldingen naar aanleidingen van de brief worden op overeenkomstige wijze in behandeling genomen.
Welke juridische procedures en vergunningen zijn er nodig geweest om de onderhoudswerkzaamheden mogelijk te maken waar deze brief betrekking op had?
Jaarlijks voert Schiphol, naast klein onderhoud en regulier onderhoud, groot baanonderhoud aan de start- en landingsbanen op Schiphol. Ieder jaar komt één van de banen aan de beurt voor het groot onderhoud. Dit jaar stond het groot onderhoud aan de Zwanenburgbaan op de planning. Op 17 december 2018 heeft Schiphol mij per brief gevraagd om in verband met dit groot onderhoud voor gebruiksjaar 2019 af te mogen wijken van de regels in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB).
Op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart kan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vrijstelling van regels voor baan- en routegebruik verlenen en vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten vaststellen, indien ten gevolge van groot onderhoud van een baan of een rijbaan, het normale gebruik van een luchthaven naar zijn oordeel ernstig wordt belemmerd. Het betreft gevallen waarin als gevolg van groot onderhoud een baan enige tijd niet gebruikt kan worden, waardoor het luchtverkeer op een andere wijze moet worden afgehandeld. De onderhavige regeling strekt daartoe.
Het Nationaal Ruimtevaart Laboratorium (NLR) heeft een contra-expertise uitgevoerd op de berekeningen voor de vervangende grenswaarden. Het NLR heeft geadviseerd om de door Schiphol aangevraagde vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten toe te passen voor het gebruiksjaar 2019. De vrijstellingsregeling is door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) getoetst op uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en fraudebestendigheid. De ILT heeft geconcludeerd dat de regeling uitvoerbaar, handhaafbaar en fraudebestendig is.
De regeling is vervolgens gepubliceerd in de Staatscourant op 5 februari 2019. Dit is de normale gang van zaken voor besluiten met betrekking tot werkzaamheden op Schiphol die leiden tot ander baangebruik.
Wat was de aanleiding om, in tegenstelling tot het verleden, nu wel een grote groep mensen te informeren over onderhoudswerkzaamheden op Schiphol?
Schiphol heeft de ambitie om de informatievoorziening richting omwonenden uit te breiden en te verbeteren. Vandaar dat Schiphol heeft besloten om dit jaar alle inwoners van de clusters Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan en Zwanenburgbaan persoonlijk te informeren over het groot onderhoud aan de Zwanenburgbaan middels een brief. Dit zijn de inwoners die meer hinder ondervinden door het afwijkend baangebruik tijdens het groot onderhoud (Buitenveldertbaan, Aalsmeerbaan), of juist minder hinder (Zwanenburgbaan).
In de brief worden omwonenden tevens uitgenodigd om zich te registeren voor een e-mailnotificatie. Deze notificatie maakt het mogelijk om omwonenden in de toekomst gericht (op postcode) te informeren over voor hen relevantie informatie over baanonderhoud en afwijkend baangebruik door het jaar heen. Ook bij ongepland onderhoud. Bewoners die de brief hebben ontvangen, maar ook andere geïnteresseerden kunnen zich aanmelden via www.schiphol.nl/onderhoud.
Waarom wordt er in tijden van onderhoud niet gekozen voor minder vluchten op Schiphol, zodat de overlast niet hoeft toe te nemen?
Net zoals in het openbaar bus- en treinvervoer, maakt de luchtvaart gebruik van dienstregelingen. Dit betekent onder meer dat, ongeveer een half jaar voor de start van een nieuw seizoen, luchtvaartmaatschappijen moeten aangeven welke slots ze (opnieuw) nodig hebben om hun dienstregelingen uit te kunnen voeren. De continuïteit van deze dienstregelingen is essentieel om de netwerkkwaliteit van Schiphol te borgen binnen de afgesproken milieugrenzen. Omdat Schiphol over meerdere start- en landingsbanen beschikt, kan de luchthaven ten tijde van (groot) onderhoud gebruik maken van andere start- en landingsbanen.
Onderhoud aan start- en landingsbanen is noodzakelijk om de veiligheid te waarborgen en onverwachte storingen te voorkomen. Schiphol streeft ernaar om de overlast voor omwonenden én voor reizigers tijdens onderhoud zoveel als mogelijk te beperken. Zo wordt de onderhoudsperiode zo kort als mogelijk gehouden door dag en nacht te werken, en bovendien werkzaamheden te bundelen. Ook is het onderhoud aan de Zwanenburgbaan zo vroeg mogelijk in het seizoen gepland om het drukke(re) zomerseizoen te vermijden.
Eenzijdige besluiten van Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland inzake patiëntenvervoer tussen Saba en Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de autoriteiten van Saba niet door het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland (ZVK) zijn betrokken in de besluitvorming rond het patiëntenvervoer tussen Saba en Sint Maarten?1 Zo ja, wat was precies de reden waarom ZVK Saba hierbij niet heeft betrokken?
Dit bericht is mij bekend. De besluitvorming waarover wordt gesproken betreft twee onderdelen van de route die patiënten afleggen als zij voor een medisch behandeling van het eiland af moeten. Het eerste deel gaat over het wegtransport van en naar behandelingscentra op het eiland en van en naar de luchthaven. Het tweede deel over de chartervluchten tussen Saba en Sint Maarten. Ik zal hierna nader ingaan op deze twee onderdelen.
Het zorgverzekeringskantoor (ZVK) is een uitvoeringsorgaan van VWS dat de toegankelijkheid van medische zorg regelt voor alle inwoners van de BES (Bonaire, Sint Eustatius, Saba), waaronder de logistiek voor de medische uitzendingen. De openbare lichamen hebben hierbij geen rol, omdat het ZVK van doen heeft met een contractpartij ter zake. In geval een patiënt voor medische behandeling wordt uitgezonden kan op verzoek van de verwijzende arts worden voorzien in speciaal transport van en naar het vliegveld. Dit is met name voor verzekerden die in een rolstoel voortbewegen, dan wel fysiek niet in staat zijn zelfstandig naar het vliegveld te gaan. Dit is geregeld in de «Regeling aanspraken zorg BES». Het ZVK heeft hiervoor een gespecialiseerd transportbedrijf gecontracteerd.
De hierboven genoemde regeling is niet veranderd of aangepast. Het ZVK heeft ook de taak te letten op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de zorg bij het uitvoeren van deze regeling. Hierover voert het ZVK gesprekken met de zorgaanbieders waar het ZVK zorg contracteert, waaronder het gespecialiseerde transport bedrijf in deze. Over de inzet van gespecialiseerd transport zijn ook de medical centers van Saba en Sint Eustatius geïnformeerd. Daarbij worden patiënten geïnformeerd over hun behandeling en de route en voorwaarden van hun medische uitzending.
Het tweede deel van de vraag gaat over de inzet van charters voor vluchten tussen Saba en Sint Maarten. Tot voor kort werden voor medische uitzendingen de vluchten van Winair ingezet. Het ZVK ontving aanhoudend klachten van patiënten en verwijzers over de beperkte beschikbaarheid van stoelen op de vluchten van Winair. Daarom heeft het ZVK eind 2018 onderzoek gedaan naar alternatieven voor luchttransport. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat de Sint Maartense luchtvaart maatschappij Sint Maarten Airways (SXM Airways) over de benodigde landvergunning beschikt en kon worden ingezet voor medische uitzendingen vanaf Saba. Alvorens over te gaan om deze vluchten in te zetten heeft het ZVK gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen op het gebied van zorg en bestuur van Saba. Pas nadat die gesprekken hebben plaatsgevonden heeft het ZVK per 1 maart jl. de SXM Airways ingezet voor medische uitzendingen.
Deelt u de mening dat juist met het oog op het behartigen van de belangen van kleine gemeenschappen, zoals die in Caribisch Nederland, lokale overheden extra zorgvuldig geïnformeerd en betrokken dienen te worden bij de te nemen besluiten? Zo nee, waarom niet?
Het goed en zorgvuldig informeren van alle partijen die betrokken zijn bij een medische uitzending is uitermate belangrijk. Dit zijn primair de patiënten die worden uitgezonden en de verwijzende zorgverlener/zorgorganisatie. Daarnaast hecht ik belang aan goede communicatie met de openbare lichamen. Daarom blijven ZVK en VWS in gesprek met OLS over de medische uitzendingen. In gevallen waarbij wijziging van wet- en regelgeving ingrijpend effect hebben op de inwoners van de BES-eilanden worden de openbare lichamen geconsulteerd, maar daar was in dit geval geen sprake van.
Wat is uw oordeel over de gewenste zorgvuldigheid van de handelwijze van ZVK jegens de autoriteiten van Saba? Deelt u de mening dat het als onzorgvuldig te kwalificeren valt dat Saba pas na inwerkingtreding van de nieuwe regels en via derden geïnformeerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ZVK pas na klachten van het Openbaar Lichaam Saba de bevolking van Saba via een persbericht heeft geïnformeerd? Zo ja, wat vindt u van deze handelwijze? Deelt u de mening dat zowel de autoriteiten als de bewoners van Saba beter over de gevolgen van de gewijzigde regels voor patiëntenvervoer hadden moeten worden geïnformeerd?
Het kantoor van het ZVK op Saba informeert alle patiënten degelijk en zorgvuldig over de regels en voorwaarden bij verwijzing voor behandeling naar het buitenland. Het persbericht dat het ZVK heeft gepubliceerd is inderdaad als reactie op het artikel over de vragen van het bestuurscollege van Saba. Alle patiënten die het betrof zijn geïnformeerd.
In hoeverre bent u als coördinerend bewindspersoon betrokken geweest bij de totstandkoming van de nieuwe regels inzake patiëntenvervoer van en naar Saba? Heeft u hierover contact gehad met de Rijksvertegenwoordiger? Is u bekend of de Rijksvertegenwoordiger hierover contact heeft onderhouden met het Openbaar Lichaam Saba?
Zoals bij vraag 2 al is toegelicht, er is geen sprake van wijziging van wet- en regelgeving, noch aanscherping van bestaande wettelijke regelingen, waardoor de Rijksvertegenwoordiger geen rol heeft in het geheel.
Bent u bereid om, naar aanleiding van dit voorval en de eerdere soortgelijke voorvallen, het communicatiebeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland aan te passen, zodat de lokale overheden van Caribisch Nederland voortaan standaard worden betrokken bij en geïnformeerd over de totstandkoming van besluiten die de inwoners van Caribisch Nederland raken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om vergelijkbare klachten in de toekomst te voorkomen?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 al is aangegeven voeren het ZVK en VWS gesprekken met OLS over de medische uitzendingen van de inwoners van Saba. Dit was immers ook de aanleiding om opties voor andere vliegtuigmaatschappijen te onderzoeken. Alleen in geval van wijzigende wet- en regelgeving die de inwoners van het eiland treffen worden lokale overheden geconsulteerd bij het te nemen besluit. Dat verandert niet door het aanpassen van het communicatiebeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland. Het lijkt mij dan ook verstandig om deze formele werkwijze te blijven hanteren en niet ook nog onderdeel te maken van het communicatiebeleid. Daarnaast hebben grote uitvoerende diensten zoals het ZVK een eigen woordvoerder, mede vanwege de specifieke taakstelling en vaktechniek die worden gebruikt bij het uitvoeren van hun werk. Overigens wordt wel nauw samengewerkt met de afdeling communicatie van RCN.
Bent u bereid om deze vragen vóór 1 mei 2019 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat sigaretten kopen onder de achttien te makkelijk blijft |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in Vrij Nederland waaruit blijkt dat sigaretten kopen onder de achttien te makkelijk blijft?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding van het onderzoek van de Universiteit Twente dat een op de twee minderjarigen die poogt sigaretten te kopen daarin slaagt, en dat als alle verkooppunten worden meegewogen de nalevingsgraad slechts 49% is? Deelt u de mening dat dit onacceptabel laag is?
De Universiteit van Twente heeft op verzoek van de Onderzoeksredactie Tabak nalevingsonderzoek verricht. Hierbij zijn minderjarige testkopers ingezet die in twee provincies in totaal 200 aankooppogingen hebben verricht. Uit het onderzoek bleek dat in 63% van de aankopen om een ID werd gevraagd. Bij 49% van de aankooppogingen zijn tabaksproducten na het vaststellen van de leeftijd geweigerd. Als deze cijfers representatief zouden zijn voor heel Nederland, laat de naleving van de leeftijdsgrens op tabak inderdaad zeer te wensen over. De naleving van de leeftijdsgrens op tabak dient 100% te zijn. Immers, we willen met het oog op een rookvrije generatie voorkomen dat jongeren in aanraking komen met tabaksproducten en verleid worden om deze te kopen en te gebruiken. Daarom is het van groot belang dat verkooppunten voldoen aan de Tabak- en Rookwarenwet en geen tabaksproducten aan jongeren verkopen.
De NVWA, die toezicht houdt op de Tabak en Rookwarenwet, laat elke twee jaar onderzoeken hoe jongeren aan tabaksproducten komen. Op basis van dit onderzoek worden risicolocaties in kaart gebracht die mede bepalend zijn voor de inspectiecontroles. Vooralsnog heb ik de indicatie dat de naleving van de leeftijdsgrens op tabak op risicolocaties over de afgelopen jaren over het algemeen is verbeterd. De maatregelpercentages op die risicolocaties waren 20% in 2015, 18% in 2016 en 16% in 2017. Het beeld – dat gemiddeld gebaseerd is op bijna 4000 controles per jaar – is dat er in die periode aandacht is besteed aan het verbeteren van de naleving door de branches. Deze cijfers zijn uiteraard niet te extrapoleren naar alle verkooppunten, maar geven wel een indicatie dat de naleving op risicolocaties is verbeterd. Overigens is gebleken uit de jaarlijkse rapportages van de NVWA dat de naleving met name in de horeca weliswaar wat verbeterd is, maar sterk achterblijft (maatregelpercentage 25%) bij andere verkooppunten. Dit heeft er mede toe geleid dat met het wetsvoorstel voor het uitstalverbod (Kamerstuk 30 211, nr. 66) ook de verkoop van tabaksproducten via zelfbedieningsautomaten (per 2022) wordt verboden. Dit betekent dat de verkoop van tabaksproducten in de horeca, met een Drank en Horecawet vergunning, vanaf dat moment niet meer mogelijk is. Overigens is uit het laatste onderzoek (Intraval 2016) gebleken dat steeds minder jongeren proberen om tabak te kopen voor zichzelf (2% van de 14/15 jarigen en 9% van de 16/17 jarigen in 2016, versus 4% en 14% in 2014).
Met het Nationaal Preventieakkoord, waarin de ambitie voor een rookvrije generatie in 2040 is vastgelegd, zijn effectieve maatregelen voorgesteld om de beschikbaarheid van tabaksproducten via verkooppunten verder te beperken. Naast een uitstalverbod en een verbod op zelfbedieningsautomaten, is voorgesteld het aantal verkooppunten te verminderen. Met deze en andere maatregelen uit het Nationaal Preventieakkoord wordt beoogd dat in 2040 geen jongere meer begint met roken. Ik verwacht u in mei 2019 de handhavingsrapportage van de NVWA over 2018 en mijn reactie op deze rapportage te kunnen aanbieden.
Welke cijfers ten aan zien van de nalevingsgraad van de leeftijdgrens bij tabaksverkoop heeft u tot uw beschikking? Geven deze cijfers een reëel beeld van de werkelijkheid en van de effectiviteit van genomen maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre ziet u een verbetering of verslechtering ten opzichte van het eigen onderzoek dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in 2016 heeft laten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak zelf de bezoeken van mysteryshoppers aankondigde? Wat vindt u van deze werkwijze?
De Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak heeft laten weten dat zij via de branches hebben gecommuniceerd dat verkooppunten in een tijdvak van 4 tot 8 weken controles konden verwachten. Verkooppunten zijn dus niet op de hoogte gebracht van de precieze datum van het bezoek van een mysterieshopper.
Ik ben gelet op artikel 5.3 van het FCTC Verdrag overigens op geen enkele manier betrokken geweest bij dit onderzoek.
Deelt u de mening dat onafhankelijke cijfers over naleving van de leeftijdsgrens bij tabaksverkoop belangrijk zijn?
Ja, hiervoor heb ik de beschikking over handhavingscijfers van de NVWA.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het dertigledendebat van 29 mei 2018 dat u graag bereid bent om een eigen onderzoek uit te voeren naar de vraag waar nu de nalevingsgraad zit, als de Kamer dat zou wensen?2
Tijdens het dertigledendebat heb ik toegezegd dat ik eigen onderzoek naar de naleving op alcohol wil verrichten. Dit onderzoek en mijn reactie daarop hebt u vrijdag 16 maart jl. ontvangen (Kamerstuk 27 565, nr. 174).
Bent u bereid een dergelijk onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de nalevingsgraad bij tabaksverkoop? Zo nee waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Omdat ik beschik over de handhavingscijfers van de NVWA ben ik niet voornemens extra nalevingsonderzoek op tabak in te zetten.
Het bericht ‘Moordende rapper scoort gouden plaat in de bajes’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Moordende rapper scoort gouden plaat in de bajes» en «Advocaat achter killer-interview»?1 2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een koelbloedige moordenaar de gelegenheid heeft en over de middelen beschikt om een hit te maken in de gevangenis, en hierover ook nog eens een interview kan geven op de radio? Hoe is het mogelijk dat het toezicht in de gevangenis op deze levensgevaarlijke crimineel totaal gefaald heeft?
Het is voor gedetineerden toegestaan om contacten te onderhouden met de buitenwereld. Dit kan bijvoorbeeld via de telefoon. In beginsel kunnen deze contacten zonder toestemming worden aangegaan, maar voor enkele contacten moet de gedetineerde zelf vooraf toestemming vragen aan de directeur. Dit geldt onder andere voor contact met de media. De betreffende gedetineerde heeft voor het radiointerview over zijn gouden plaat geen toestemming gevraagd. Dat vind ik kwalijk. De gedetineerde is bestraft met een strafcelplaatsing. Daarmee heeft DJI gehandeld conform de kaders die bestaan rondom het toezicht op contact met de buitenwereld.
De betreffende gedetineerde heeft binnen de penitentiaire inrichting (PI) waar hij verblijft niet de beschikking over speciale faciliteiten om een dergelijk album te produceren. Het is niet bekend hoe de muziek tot stand is gebracht, maar aannemelijk is dat via het telefonisch contact vanuit de inrichting, ingesproken stemopnamen buiten de inrichting zijn verwerkt tot de muziek die op een album is gezet en gepubliceerd.
Deelt u de mening dat dit een extra klap in het gezicht is van de nabestaanden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Voor slachtoffers en nabestaanden kan de confrontatie met gedetineerden via de media zeer pijnlijk zijn. Daarom dient een gedetineerde volgens artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet vooraf toestemming te vragen aan de directeur om met een vertegenwoordiger van de media te spreken. Dit biedt de directeur de mogelijkheid om bij een verzoek tot mediacontact de belangen van slachtoffers en nabestaanden mee te wegen. Omdat in dit geval de gedetineerde niet om toestemming heeft gevraagd, heeft de directeur hier niet de gelegenheid voor gehad. Door deze gedetineerde te bestraffen is een duidelijk signaal afgegeven dat dit gedrag niet wordt getolereerd.
Deelt u de mening dat de straf van deze crimineel in de gevangenis helemaal niets met een «straf» te maken heeft, maar blijkbaar als een feestje wordt gezien door deze crimineel? Beseft u dat er iets goed mis is in de gevangenissen en dat u daar verantwoordelijk voor bent? Zo ja, wanneer gaat u eens een einde maken aan dit gepamper van criminelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn visie op gevangenisstraffen «Recht doen, kansen bieden»3 benadruk ik dat vergelding een belangrijk element van de straf is. De kern van elke gevangenisstraf is dat de vrijheid van de betrokkene wordt ontnomen. Het gedrag van de gedetineerde bepaalt de invulling van zijn detentie, waarbij goed gedrag wordt beloond en slecht gedrag wordt bestraft. In dit geval is het slechte gedrag van de gedetineerde bestraft.
Bent u bereid alle inkomsten die deze crimineel verdient in de gevangenis over de rug van zijn slachtoffer en diens nabestaanden af te pakken en hem daarmee zelf de kosten van zijn gevangenisstraf, circa 250 euro per dag, de komende 14 jaar te laten bekostigen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op deze individuele zaak, maar in zijn algemeenheid kan ik aangeven dat het niet wettelijk mogelijk is ten behoeve van het bekostigen van de opgelegde gevangenisstraf beslag te leggen op inkomen; hiervoor is geen wettelijke grondslag. Het draagvlak voor een wetsvoorstel dat voorzag in een financiële bijdrage van gedetineerden voor hun verblijf in detentie was beperkt. Om die reden is dat wetsvoorstel ingetrokken door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie.4 Het is wel mogelijk om (conservatoir) beslag te leggen op inkomen in het geval van openstaande geldelijke sancties.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de advocaat van deze moordenaar, die het interview met de FunX regelde, niet meer mag procederen op toevoeging (op kosten van de Nederlandse belastingbetaler)? Zo nee, waarom niet?
Het is niet duidelijk geworden wie het interview tot stand heeft gebracht. De bevoegdheid om te beslissen of een advocaat op toevoeging mag procederen ligt niet bij mij, maar bij de Raad voor Rechtsbijstand. De gronden die de Raad daartoe hanteert zijn vastgelegd in de Wet op de Rechtsbijstand.
Bent u bereid deze gewetenloze moordenaar de rest van zijn gevangenisstraf in een isoleercel op water en brood te zetten? Zo nee, waarom niet?
De gedetineerde is passend bestraft voor het ongeoorloofde contact dat hij met de media heeft gehad.
Bent u bereid de subsidie van FunX, de radiozender die op kosten van de belastingbetaler criminelen verheerlijkt, per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen wettelijke grond om de subsidie van FunX in te trekken.
De petitie ‘Vergoeding vruchtbaarheidsbehandeling voor elke vrouw’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de zorgen van de ondertekenaars van de petitie «vergoeding vruchtbaarheidsbehandeling voor elke vrouw»?1
Zoals in mijn brief van 13 maart2 aangegeven onderken ik de zorgen van de alleengaande en lesbische vrouwen zonder eigen semendonor over het – vanuit hun optiek – plotselinge wegvallen van de vergoeding van kunstmatige inseminatie met donorzaad vanwege het ontbreken van een medische indicatie. Om deze reden heb ik de zorgverzekeraars gevraagd om gedurende 2019 de behandelingen te blijven vergoeden voor vrouwen die nu reeds in een dergelijk traject zitten en vrouwen die zich dit jaar nog voor een dergelijk traject melden. Om op korte termijn duidelijkheid te creëren voor patiënten en behandelaars hebben de zorgverzekeraars hun bereidheid uitgesproken om dit te doen.
Naar de toekomst toe is het van belang hoe de situatie rond deze behandeling per 2020 er uit komt te zien. Zoals ik in mijn eerdere brief3 heb aangekondigd, zal de komende maanden een besluit worden genomen over de vraag in hoeverre de samenleving verantwoordelijk is voor de financiering van vruchtbaarheidsbehandelingen, terwijl een medische noodzaak van het ontbreekt. Daaruit volgt tevens een besluit om deze behandeling al dan niet (en zo ja, hoe) te financieren per 2020.
Onderkent u het gegeven dat er grote maatschappelijke onrust en onzekerheid is ontstaan onder vrouwen die nu in een vruchtbaarheidstraject zitten, of dit net wilden beginnen, en dat dit mede ingegeven wordt door het feit dat uw beslissing midden in het verzekeringsjaar genomen wordt? Bent u bereid deze onrust weg te nemen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Als een medische indicatie kan bestaan uit het feit dat een partner geen vruchtbaar zaad heeft, wat is dan het verschil met een vrouw die een vrouwelijke, of geen, partner heeft? Is er dan geen sprake van indirecte discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanwezigheid van een mannelijke partner met semen zonder zaadcellen of zaadcellen van onvoldoende kwaliteit is er sprake van een vruchtbaarheidsprobleem ten gevolge van een aandoening, stoornis of een ziekte bij deze man en daarmee een medische indicatie. Dat is niet het geval bij het ontbreken van een mannelijke partner. In de Zorgverzekeringswet is de aanwezigheid van een medische indicatie het uitgangspunt. Aan het hanteren van dit uitgangspunt is op geen enkele manier een discriminerend doel verbonden.
Bent u op de hoogte van de zorgen van onder andere het NVOG dat vrouwen nu hun toevlucht zullen gaan nemen tot donoren uit het buitenland, met alle gevaren van ongecontroleerde donoren tot gevolg? Bent u met ons eens dat dit een zeer onwenselijke situatie zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht eraan te benadrukken dat de behandeling voor deze doelgroepen wel beschikbaar blijft. De discussie gaat op dit moment over de vraag of deze behandeling voor eigen rekening komt.
Kent u de verwachtingen van verschillende partijen dat vrouwen nu eerder zullen overstappen naar IVF/ICSI behandelingen, omdat deze wél vergoed worden? Gelet op het feit dat dit de maatschappij meer geld kost dan KID/IUI, hoe verwantwoord vindt u het dan om dit risico te nemen, temeer daar de inzet is om juist kosten te besparen?
Ook voor vergoeding van andere vruchtbaarheidsbehandelingen dan kunstmatige inseminatie met donorzaad geldt dat hiervoor een medische indicatie noodzakelijk is. De verwachting van een eventuele kostenstijging ligt daarmee niet voor de hand.
Deelt u onze zorg dat vruchtbaarheidsbehandelingen straks enkel nog toegankelijk zullen zijn voor vrouwen met voldoende financiële middelen? Kunt u uitleggen hoe zich deze tweedeling verhoudt tot de Algemene Wet gelijke Behandeling?
De Algemene Wet gelijke Behandeling verbiedt ongeoorloofd onderscheid op een aantal gronden. Onderscheid tussen mensen met meer of minder financiële middelen is toegestaan. Onderscheid op grond van bijvoorbeeld seksuele geaardheid of burgerlijke staat is toegestaan, indien hiervoor een objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Zoals hiervoor is geantwoord, is aan het op grond van de Zorgverzekeringswet gehanteerde uitgangspunt geen enkel discriminerend doel verbonden. Zoals ik in mijn brief van 13 maart jl.4 heb aangegeven, zal de regering rond de zomer een besluit nemen over de vraag of de overheid een rol heeft in het financieren van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl een medische noodzaak ontbreekt.
Zie ook de beantwoording van vraag 3.
De Grote Kolksluis |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de zorgen die leven in Zwartsluis over het kennelijke voornemen van Rijkswaterstaat om de Grote Kolksluis af te sluiten na voltooiing van de nieuwe keersluis in het Meppelerdiep?1
Ja.
Is het waar dat Rijkswaterstaat van plan is om de Grote Kolksluis permanent af te sluiten en geen beheer en onderhoud meer wil plegen?
Met de aanleg van de Meppelerdiepsluis is de vaarroute nu het hele jaar door bruikbaar en is een deel van de functie van het sluiscomplex de Grote Kolksluis vervallen. Om deze reden heb ik een afweging gemaakt met betrekking tot de noodzakelijke kosten voor het beheer en onderhoud van het sluiscomplex. De sluis van het complex maakt onderdeel uit van de primaire waterkering. Rijkswaterstaat onderhoudt nu en in de toekomst de sluis om de functie van primaire waterkering te borgen.
Over de sluis gaan een fiets- en autobrug. De Grote Kolksluis wordt niet meer gebruikt voor reguliere scheepvaart, maar alleen voor recreatievaart waarvoor de verkeersbrug en fietsbrug over de sluis niet geopend hoeft te worden. Het openen van de bruggen gebeurt sinds 2001 alleen ten behoeve van proefdraaien van de brug en tijdens het jaarlijkse evenement in Zwartsluis (de sleepbootdagen en Zwartsluis onder zeil). In totaal werden de bruggen ongeveer 10 keer per jaar bediend.
Het openen van de bruggen betekent een belemmering in het doorgaande wegverkeer in Zwartsluis. Door de beweegbare bruggen niet meer eenmaal jaarlijks te faciliteren ontstaat er een vermindering van onderhoudskosten. Dit vermijdt een éénmalige investering van € 570.000 en bespaart structureel € 35.000 per jaar. Dit maakt dat ik de afweging heb gemaakt om de bruggen niet langer te faciliteren.
Kunt u zich herinneren dat de Grote Kolksluis in 2007 nog is gerenoveerd naar aanleiding van het amendement-Van Hijum?2 In hoeverre is er in de jaren daarna beheer en onderhoud gepleegd aan de brug en de sluisdeuren?
Dit klopt, in 2008 heeft groot onderhoud plaatsgevonden aan de Grote Kolksluis. Er is onderhoud uitgevoerd aan de deuren en aandrijving van de deuren van de Grote Kolksluis. Dit groot onderhoud was noodzakelijk om de functie van primaire waterkering te borgen. De jaren daarna is er regulier onderhoud uitgevoerd aan de sluis en aan de beweegbare fiets- en beweegbare autobrug. Hierbij zijn er geen vervangingen uitgevoerd.
Deelt u de inschatting van inwoners en de gemeente dat het permanent afsluiten van de Grote Kolksluis ten koste gaat van de veiligheid van de recreatievaart, van evenementen zoals Zwartsluis onder Zeil en de Nationale Sleepbootdagen en van de middenstand, horeca en musea in Zwartsluis?
Nee, dit deel ik niet. Het afsluiten van de beweegbare bruggen bij het sluiscomplex de Grote Kolksluis gaat niet ten koste van de veiligheid. Ik realiseer mij daarbij dat het permanent vastzetten van de bruggen leidt tot een hoogtebeperking voor de recreatievaart. Maar de zeer nabijgelegen alternatieve vaarroute, gelegen op 580 meter van de route via de Grote Kolksluis, via de Meppelerdiepsluis is het hele jaar door toegankelijk. Zoals in de beantwoording van vraag 2 aangegeven is de Grote kolksluis onderdeel van een primaire waterkering en blijft deze functie behouden. In het stormseizoen wordt deze kering gesloten, bij gunstige waterstanden staan de deuren open. Op dat moment is er doorvaart mogelijkheid voor recreatievaart met beperkte hoogte.
Bent u bereid om de Grote Kolksluis vanwege de cultuurhistorische betekenis voor de lokale gemeenschap aan te wijzen als Rijksmonument en de functionaliteit van de brug en de sluisdeuren te handhaven?
Het is niet aan het Ministerie van IenW om de Grote Kolksluis aan te wijzen als Rijksmonument. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de bevoegdheid om rijksmonumenten op grond van de Erfgoedwet aan te wijzen.
Bent u bekend met de berichten «Ministerie van Financiën orkestreerde aanpak BKR» en «Kamervragen? De antwoorden kwamen van het BKR»?1
Ja.
Is het waar dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen over het bericht dat het BKR in strijd handelde met de wet heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van het overleg van het ministerie met het BKR wijzigingen in de beantwoording aangebracht?
Het is gebruikelijk dat ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen contact wordt gezocht met betrokken partijen van binnen en buiten de overheid. Omdat de beantwoording van de Kamervragen die in 2017 zijn gesteld een standpunt ten aanzien van de bedrijfsvoering van het BKR en wijzigingen daarin bevat, en het ministerie daar geen zeggenschap over heeft, is hierover contact geweest met het BKR. Aan het BKR zijn destijds vragen van feitelijke aard gesteld. Naar aanleiding van de reactie van het BKR is de beantwoording aangepast. Ook met andere betrokken partijen, zoals de AFM, NVB en de Ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is contact geweest over de conceptbeantwoording.
Hoe beoordeelt u de antwoorden op de vragen van 22 augustus 2017 in het licht van de berichtgeving van NRC dat BKR onvolledige of onbewezen informatie heeft aangeleverd?2
In de beantwoording van de Kamervragen in 2017 is opgemerkt dat er signalen zijn dat er door enige bij het BKR aangesloten partijen op (zeer) grote schaal verzoeken tot verwijdering zijn ingediend. De beantwoording van deze Kamervragen is gebaseerd op informatie die is ontvangen van verschillende betrokken partijen.
Ik acht het van belang dat naar aanleiding van de Kamervragen het BKR in overleg met aangesloten partijen is gekomen tot een handreiking over het verwijderen van gegevens uit de registratie, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de consument als met het algemene belang om misbruik te voorkomen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat het ministerie de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van dit overleg wijzigingen in de te nemen maatregelen gedaan?
Omdat het BKR een onafhankelijke organisatie is, kan het Ministerie van Financiën het BKR geen maatregelen opleggen. Omdat het ministerie de door uw Kamer geuite zorgen serieus neemt, is het BKR destijds opgeroepen om de bedrijfsvoering op enkele punten te verbeteren. In dat kader is bij de betrokkene nagegaan of de voorgestelde maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zouden zijn. Het zou immers weinig zinvol zijn om op te roepen tot maatregelen, waarvan later zou blijken dat die in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden. De punten waarop het ministerie aanpassingen voorstelde, zijn alle opgenomen in de beantwoording van de Kamervragen met daarbij ook de te ondernemen acties voor het BKR.
Bent u van mening dat, achteraf, de afgestemde maatregelen passend en voldoende zijn? Bent u van mening dat, terugkijkend, destijds andere maatregelen genomen hadden moeten worden?
In de beantwoording van de Kamervragen is het BKR opgeroepen om tot een pragmatische werkwijze te komen waarbij onterechte registraties (al dan niet op grond van een nieuwe belangenafweging) op een eenvoudige wijze (zonder dat tussenkomst van een rechter nodig is), kunnen worden verwijderd zonder dat hierdoor de deur voor grootschalig misbruik wordt opengezet. Verder is aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het gratis opvragen van de eigen gegevens door consumenten, het beschikbaar zijn van uitspraken van de Geschillencommissie op de website van het BKR en het plaatsen van het reglement van het BKR op de website van het BKR.
Het BKR heeft een Handreiking Belangenafweging opgesteld, die in januari 2018 is uitgebracht. De handreiking is op de website van het BKR te vinden.3 In de handreiking is opgenomen dat deze geldt als een hulpmiddel voor de organisaties die bij het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR zijn aangesloten om verzoeken van consumenten tot (gedeeltelijke) verwijdering van gegevens uit het CKI op grond van een belangenafweging, op een zorgvuldige en vergelijkbare wijze te beoordelen. De handreiking vermeldt dat deze tot stand is gekomen in samenspraak met de (brancheorganisaties van de) deelnemers van het BKR en mede is gebaseerd op zorgvuldige bestudering van jurisprudentie rondom BKR-registraties. Op de website van het BKR is tevens een brochure geplaatst met een stappenplan voor consumenten die het niet eens zijn met de wijze waarop zij door de kredietverlener bij het BKR zijn geregistreerd.4
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen.5 Op de website van het BKR is het Algemeen Reglement CKI van februari 2019 te vinden, alsmede de uitspraken van de Geschillencommissie uit 2017, 2018 en 2019.6 Navraag bij het BKR leert dat elke uitspraak minimaal 3 jaar beschikbaar blijft op deze publiekswebsite.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om het BKR tot andere maatregelen op te roepen.
Indien het inderdaad zo is dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen dan wel de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR, hoe strookt dit volgens u dan met de positie van het BKR als onafhankelijke stichting?
Door de Minister van Financiën is aangegeven welke maatregelen genomen kunnen worden om tegemoet te komen aan de geuite zorgen ten aanzien van kredietregistratie. Het is aan het BKR om te bepalen of voorgestelde maatregelen worden overgenomen. Ook kan het BKR ervoor kiezen op een andere wijze tegemoet te komen aan de geuite zorgen. Ik ga daar als Minister van Financiën niet over. Naar mijn mening doet het contact over de conceptbeantwoording van de Kamervragen niet af aan de onafhankelijkheid van het BKR.
In hoeverre kan de Kamer in de toekomst controleren of beantwoording van Kamervragen door het Ministerie van Financiën is afgestemd met of afgezwakt door een derde, al dan niet door het ministerie te controleren, instantie?
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen. Het is uiteindelijk het ministerie dat beslist hoe informatie, verstrekt door derden, wordt gebruikt voor de beantwoording van Kamervragen. Waar relevant wordt aangegeven van wie de informatie afkomstig is.
Acht u het in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming, op grond waarvan iemand kosteloos inzage moet hebben in zijn of haar persoonsgegevens, dat sinds uw eerdere antwoorden over de gratis inzage in de BKR-gegevens het BKR het mogelijk heeft gemaakt om persoonlijke gegevens één keer per jaar gratis in te zien?
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen. Op grond van artikel 12 van de AVG dient inzage in de gegevens kosteloos te geschieden. Wanneer verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter, mag er – kortgezegd – een redelijke vergoeding worden gevraagd in het licht van de administratieve kosten of worden geweigerd om gevolg te geven aan het verzoek. De bewijslast ten aanzien van de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek ligt bij de verwerkingsverantwoordelijke. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of een inzage-regeling in lijn is met de AVG.
Overigens heeft het BKR aangegeven dat er geen limiet is verbonden aan het aantal keren dat kosteloos inzage kan worden verkregen in de AVG-inzage van de gegevens, waarbij tevens wordt gewezen op hetgeen in de AVG is bepaald ten aanzien van kennelijk ongegronde of buitensporige verzoeken.
Bent u bereid bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken |
|
Roald van der Linde (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken1, en met het bericht dat het OM en de FIOD kijken of een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart tegen Nederlandse banken die het witwassen van geld van de Troika Laundromat hebben gefaciliteerd?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Het OM en de FIOD hebben aangegeven dat zij kijken naar dergelijke signalen van mogelijke witwasstromen. Het witwassen van middelen verkregen uit criminele activiteiten is buitengewoon ernstig. Banken hebben een belangrijke maatschappelijke rol om witwassen te voorkomen door middel van hun poortwachtersfunctie. Uit recente witwaszaken blijkt wederom het grote belang van adequate vervulling van de poortwachtersfunctie door banken.
Bent u van mening dat de Nederlandse toezichthouder adequaat heeft gehandeld?
Informatie over individuele instellingen is toezichtsvertrouwelijk. DNB kan deze informatie daarom niet delen, ook niet met uw Kamer of met mij. In algemene zin geldt het volgende. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) legt verplichtingen op aan instellingen om te voorkomen dat het financiële stelsel gebruikt wordt voor witwassen en terrorismefinanciering. DNB oefent op een risico gebaseerde wijze toezicht uit op de naleving van de wettelijke verplichtingen van de onder haar toezicht staande instellingen. Indien DNB overtredingen van wet- en regelgeving constateert, kan DNB met inachtneming van haar handhavingsbeleid, maatregelen opleggen en kan zij herstel en verbetering afdwingen. Bij feiten die door DNB zijn geconstateerd na 25 juli 2018 maakt DNB in beginsel sancties openbaar.
DNB heeft in haar brief van 24 september jl.3 aangegeven dat zij nog te vaak ziet dat binnen de bankensector de poortwachtersfunctie onvoldoende op orde is. DNB houdt daarop toezicht, wanneer DNB tekortkomingen constateert treedt zij handhavend op om eraan bij te dragen dat de sector zijn poortwachtersfunctie adequaat zal invullen.
Bent u van mening dat de desbetreffende Nederlandse banken hun poortwachtersfunctie hier correct hebben uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw appreciatie van het optreden van de Litouwse toezichthouder? Bent u van mening dat er effectief is samengewerkt tussen verschillende nationale toezichthouders? Tot welke resultaten heeft dat geleid? Bent u van mening dat een gezamenlijke of overkoepelende Europese toezichthouder effectiever had kunnen optreden?
Op basis van de berichtgeving kan ik niet beoordelen of de samenwerking tussen verschillende nationale toezichthouders effectief is geweest en tot welke resultaten dat heeft geleid. Over verdere informatie omtrent het optreden van de Litouwse toezichthouder beschik ik niet. De berichtgeving over mogelijke witwasstromen in de media benadrukt hoe belangrijk het is om mondiaal en in EU-verband nauw samen te werken ter voorkoming en bestrijding van witwaspraktijken. Het (voorlopige) akkoord4 op sterkere Europese samenwerking5 is een goede opmaat naar een meer geharmoniseerde Europese toezichtaanpak ten aanzien van het voorkomen van betrokkenheid van financiële instellingen bij witwassen en terrorismefinanciering. Op Europees niveau moet op termijn worden geborgd dat het toezicht in de hele Unie van hoge kwaliteit is. Het is niet wenselijk dat er grote verschillen bestaan binnen Europa in de mate waarin lidstaten het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme weten te voorkomen. Dit pleit voor een geharmoniseerde aanpak binnen Europa. Ik werk samen met DNB en de AFM aan een Nederlandse inzet op dit punt voor langere termijn en zal uw Kamer daar voor de zomer over informeren.
Ziet u mogelijkheden om verantwoordelijke individuen die betrokken zijn bij deze witwastransacties aan Europese sancties te onderwerpen? Wat is in dit kader de stand van zaken rondom invoering van Europese Magnitsky-wetgeving?
Internationale sancties zijn primair een middel ten dienste van buitenlandbeleid, met tot doel gedrag en beleidsverandering te bewerkstelligen. Gelet op voorgaande zijn internationale sancties niet het geijkte middel om witwassen te voorkomen of te bestrijden. Voor het aanpakken van individuen die zich schuldig maken aan (het faciliteren van) witwassen zijn voldoende bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten voorhanden.
Nederland blijft zich conform de motie Omtzigt c.s.6 volop inzetten om zo spoedig mogelijk te komen tot een EU-mensenrechtensanctieregime (EU Global Human Rights Sanctions Regime) waarmee wereldwijd kan worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders. Over de invulling van een dergelijk sanctieregime wordt momenteel in EU-verband gesproken. Mijn collega van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer periodiek over de stand van zaken blijven informeren.
In hoeverre is er aanleiding om te veronderstellen dat de verantwoordelijke individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici, zoals het artikel suggereert?
Over de vraag of en in hoeverre individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici kan ik niet speculeren. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de uitkomst van eventuele onderzoeken van bevoegde autoriteiten in binnen- en buitenland.
Deelt u de verbazing dat al in 2010 naar buiten is gekomen dat ING is gebruikt om 1,7 miljard euro wit te wassen en hier vervolgens niet op is geacteerd?3
Uit openbare berichtgeving8 hieromtrent maak ik op dat ING in 2009 bij de Belgische toezichthouder heeft aangegeven dat zogeheten correspondentrekeningen bij ING in België mogelijk werden misbruikt om wit te wassen. Het zou daarbij gaan om rekeningen op naam van Ukio Bank, die werden gebruikt om internationale betalingen te doen. Het is aan de Belgische autoriteiten om te beslissen of in een individuele zaak kan worden geacteerd. Ik kan niet treden in de oordeelsvorming van de Belgische autoriteiten.
Klopt het dat Nederland na de lobby van Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten tegen een actualisatie van de Europese zwarte lijst heeft gestemd met landen met een hoog risico voor witwassen en terrorismefinanciering en zo ja, wat was hiervan de reden?4 Is het kabinet van mening dat een dergelijke zwarte lijst bijdraagt aan voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme via Europese banken? Klopt het dat Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten hebben gelobbyd tegen de zwarte lijst of tegen hun positie op die lijst? Klopt het dat de kroonprins van Saoedi-Arabië een brief hiertoe heeft gestuurd? Is het kabinet bereid om deze brief openbaar te maken? Klopt het dat Saoedi-Arabië met economische sancties heeft gedreigd? Is het kabinet van mening dat Saoedi-Arabië thuishoort op een dergelijke lijst? Heeft het kabinet specifiek bezwaren tegen het opnemen van één van de andere nieuwe landen die de Europese Commissie aan de lijst wilde toevoegen? Wat betekent de afwijzing van de zwarte lijst voor het voorkomen van toekomstige witwasstromen uit de landen die op de concept lijst staan?
Op grond van artikel 9 van de Europese anti-witwasrichtlijn is de Europese Commissie bevoegd bij gedelegeerde handeling derde landen te identificeren die in hun nationale AML/CFT10-regelgeving strategische tekortkomingen vertonen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie (hierna: derde landen met een hoog risico). Om uitvoering te geven aan deze gedelegeerde handeling is een methode opgesteld waarin onder andere is opgenomen dat derde landen tijdig betrokken worden indien de Commissie voornemens is hen op de lijst te plaatsen.11
Op 7 maart jl. heeft de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) unaniem bezwaar gemaakt tegen het voorstel van de Europese Commissie om 23 landen te identificeren als derde landen met een hoog risico.12 De reden hiervoor is dat de Commissie bij het opstellen van deze lijst zich niet aan de vastgestelde methode heeft gehouden. Het door de Commissie gevolgde proces was niet transparant naar de landen die de Commissie voornemens was op de lijst te plaatsen. Die landen zijn pas een week van tevoren op de hoogte gesteld en er is geen gelegenheid geboden om nadere informatie of verduidelijking aan te leveren. Ook bestaat er onduidelijkheid over de criteria en informatie die Commissie heeft gebruikt om tot haar oordeel te komen. Zo baseert de Commissie zich voornamelijk op informatie uit FATF13-rapporten, maar komt zij tot andere conclusies. Deze onduidelijkheid heeft de Commissie niet weg kunnen nemen. Tenslotte is er ook geen helder proces gedefinieerd over hoe landen die op de lijst staan, weer van de lijst af kunnen komen.
Ter vergelijking, in het FATF-proces om tot een lijst van hoog risico landen te komen, krijgen de betreffende landen een jaar de tijd om geconstateerde strategische tekortkomingen te verhelpen voordat zij op de lijst worden geplaatst. Daarnaast is er een duidelijk actieplan dat een land moet doorlopen om van de lijst af te komen en vindt er meerdere keren per jaar overleg plaats met het betreffende land over de gemaakte voortgang.
De bovenstaande zorgen rondom het door de Commissie gevolgde proces waarmee de lijst tot stand is gekomen, zijn de reden waarom door alle lidstaten bezwaar is gemaakt. Het bezwaar richt zich enkel op het door de Commissie gevolgde proces, en niet op specifieke landen op de lijst.
Het opstellen van een Europese lijst van derde landen met een hoog risico draagt bij aan het voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme, mits onderbouwd door een zorgvuldig proces. Plaatsing op de EU-lijst verplicht Europese financiële instellingen tot verscherpt cliëntenonderzoek en verscherpte transactiemonitoring op cliënten die wonen, gevestigd zijn, of een zetel hebben in deze landen. Het is daarbij van belang dat dit proces landen motiveert en helpt in het aanbrengen van verbeteringen in hun systeem om witwassen en financiering van terrorisme tegen te gaan. Het opstellen van een lijst mag niet een doel op zich zijn. Derde landen moeten in de toekomst beter worden betrokken bij het proces, met duidelijke criteria voor plaatsing op de lijst en verwijdering, en de gelegenheid worden geboden om gehoord te worden. Met het verwerpen van het voorstel van Commissie blijft de al bestaande lijst gelden. Hierop staan als hoog risico derde landen genoemd; Afghanistan, Bosnië en Herzegovina, Guyana, Irak, Laos, Syrië, Uganda, Vanuatu, Jemen, Ethiopië, Sri Lanka, Trinidad en Tobago, Tunesië, Pakistan, Iran, en Noord-Korea.
Nederland is benaderd door landen die de Commissie voornemens was te identificeren als derde landen met een hoog risico. Deze landen hebben hun posities ten aanzien van de hoog risico lijst kenbaar gemaakt via diplomatieke kanalen. Communicatie tussen landen via diplomatieke kanalen is vertrouwelijk van aard, het kabinet respecteert deze vertrouwelijkheid. Nederland is het gesprek aangegaan met deze landen.
De manier waarop het KNMI in 2016 de temperatuurmetingen van voor september 1951 corrigeerde |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het rapport «Het raadsel van de verdwenen hittegolven» dat vandaag is verschenen, waaruit blijkt dat het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) in 2016 de temperatuur van warme dagen tot wel 1,9°C naar beneden heeft bijgesteld?1
Ja.
Deelt u de mening dat hierdoor een foute weergave van de werkelijke temperatuur op warme dagen voor 1951 zou kunnen worden gegeven?
Er is geen sprake van een onjuiste weergave van de temperatuur uit het verleden. Het homogeniseren van meetreeksen is noodzakelijk om te komen tot betrouwbare temperatuurreeksen. Metingen van temperaturen van voor 1951 zijn niet altijd te vergelijken met de huidige metingen door het gebruik van andere instrumenten en andere meetomstandigheden. Dit speelt met name een rol bij het meten van hoge temperaturen. Daarnaast werd voor 1951 gemeten op een te beschutte locatie en gebruik gemaakt van een andere thermometerhut dan nu gangbaar is. Om betrouwbare temperatuurreeksen te krijgen die geschikt zijn voor wetenschappelijk onderzoek, is het nodig om rekening te houden met deze verschillen en daarvoor te corrigeren. Deze homogenisatie, waarbij gebruik is gemaakt van statistische methoden, wordt al sinds jaar en dag in internationaal meteorologisch onderzoek gebruikt.
Deelt u de mening dat uitspraken in het nieuws zoals «dit was de warmste dag ooit gemeten' dan compleet ongefundeerd zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord zoals gegeven op vraag 2.
Kunt u laten weten of er opzet in het spel is geweest bij het corrigeren van temperaturen door het KNMI om zo de hittegolven van de eerste helft van de 20e te doen verdwijnen? Zo ja, had deze correctie tot doel de opwarming van de aarde als feit neer te kunnen zetten om zo meer steun bij de bevolking te vinden voor de waanzinnige klimaatplannen van het huidige kabinet?
Dat het aantal hittegolven afgenomen is, na toepassing van de homogenisatie van de temperatuurreeksen, is een bijproduct van het onderzoek. Deze homogenisatie is gedaan om een consistente temperatuurreeks te construeren die ingezet kan worden voor wetenschappelijk onderzoek. De correcties zijn onafhankelijk van elkaar bepaald bij vijf weerstations in Nederland, waarbij gebruik is gemaakt van parallelmetingen. De trend die hieruit is afgeleid, is voor de vijf stations zeer vergelijkbaar. Deze methode is voor het doen van wetenschappelijk onderzoek internationaal algemeen gangbaar en wordt in elke publicatie over dit onderwerp onafhankelijk getoetst.
De tempartuurreeksen worden niet gebruikt voor het meten van de opwarming van de aarde maar voor het doen van wetenschappelijk onderzoek naar weerextremen in Nederland. Uitspraken over klimaatverandering zijn gebaseerd op conclusies van vele internationale wetenschappelijke studies.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat liegende klimaatpropagandisten worden ontslagen en dat de foutieve correctie van de temperatuurmetingen van voor september 1951 wordt hersteld?
Er is geen aanleiding tot ontslagen of tot het corrigeren van de onderzoeksdata. De homogenisatie van temperartuurreeksen is standaardpraktijk bij internationale weerinstituten. Zo ook bij het KNMI. Het proces van homogenisatie is zorgvuldig en transparant verlopen. De homogenisatie van de temperatuurmetingen is beschreven in een technisch rapport. Dit rapport is beoordeeld door collega-wetenschappers. Het rapport en de aangepaste reeksen zijn voor publicatie
gedeeld met alle relevante afnemers, om hen zo ook mogelijkheid tot commentaar te geven. Dit rapport zal eind verschijnen in het aan peer review onderworpen tijdschrift Meteorologica. Zowel de aangepaste als de originele temperatuurreeksen zijn te vinden op de website van het KNMI.
Het voornemen van Italië om zich aan te sluiten bij het Chinese Belt and Road investeringsprogramma |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Italië bakt zoete broodjes met China»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze verdeel-en-heerspolitiek van China de EU uit elkaar drijft en daarmee grote geopolitieke bedreigingen met zich meedraagt?
Het kabinet is van mening dat de Europese – en Nederlandse – belangen gebaat zijn bij een EU die effectief en eensgezind optreedt in de relatie met China. Het is daarom goed dat er de afgelopen tijd in EU-verband zowel op ministersniveau als op het niveau van regeringsleiders uitgebreid over China is gesproken, in aanloop naar de EU-Chinatop op 9 april. Zo onderstreepte de Europese Raad op 22 maart jl. nog het belang de Europese waarden te laten reflecteren in de relatie met China, en werd het belang van een eensgezinde, ambitieuze en niet-naïeve opstelling van de EU door verschillende Europese regeringsleiders, waaronder Minister-President Rutte, benadrukt. Hierover is uw Kamer geïnformeerd middels de geannoteerde agenda op 15 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1417) en het verslag op 26 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1428) van de Europese Raad.
Wat houdt het Chinese Belt and Road programma precies in? Welke afspraken heeft Italië met China gemaakt?
Het Belt and Road Initiative (BRI) is een grootschalig Chinees initiatief dat verbindingen («nieuwe zijderoutes») tussen continenten en hun aangrenzende zeeën wil stimuleren. Dit gebeurt onder andere door de aanleg van wegen, spoorlijnen, havens en luchthavens, het faciliteren van investeringen en handel, financiële samenwerking, maar ook people-to-people contacten en culturele uitwisseling. Het BRI dient China’s economische en geopolitieke belangen, en samenwerking in het kader van BRI kan daarnaast ook voor andere landen (economisch) interessant zijn. Sinds enkele jaren gebruikt China BRI als ordenend principe in vrijwel al zijn internationale relaties, en worden uiteenlopende vormen van samenwerking door China bij voorkeur onder de noemer BRI geschaard.
Tijdens het staatsbezoek van de Chinese president Xi Jinping aan Italië (21-23 maart 2019) hebben Italië en China een memorandum van overeenstemming (MoU) ondertekend over samenwerking in het kader van het BRI. Het betreft een intentieverklaring zonder juridische verplichtingen over de bilaterale samenwerking in het kader van het BRI op gebieden van beleidsdialoog; vervoer, logistiek en infrastructuur; ongehinderde handel en investeringen; financiële samenwerking; people-to-people contacten; en samenwerking groene ontwikkeling. De 19 institutionele en 10 commerciële overeenkomsten die tijdens het bezoek zijn getekend, worden gepresenteerd als resultaten van deze intentie tot nauwere samenwerking.
Welke middelen heeft de Europese Unie om Italië op andere gedachten te brengen?
Het staat EU-lidstaten vrij bilaterale relaties te onderhouden met derde landen, en ook om met deze landen – al dan niet juridisch bindende – afspraken te maken, zolang deze vallen binnen de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten, de niet-uitgeoefende gedeelde bevoegdheden van de lidstaten en de Unie, of wanneer de Unie enkel ondersteunende of parallelle bevoegdheden heeft. Ook de Nederlandse overheid maakt afspraken met China wanneer dit het Nederlandse belang dient, en wanneer deze complementair zijn aan EU-beleid – bijvoorbeeld over versterking van economische samenwerking in derde markten, of op het gebied van douanesamenwerking. Het MoU dat Italië heeft getekend met China over samenwerking in het kader van BRI betreft een soortgelijke afspraak.
Kunt u een schatting maken of Nederlandse bedrijven in Italië problemen kunnen ondervinden als gevolg van een hechtere samenwerking tussen Italië en China?
Op dit moment is het niet mogelijk hiervan een inschatting te maken. Zo hangt de eventuele impact op Nederlandse bedrijven in Italië mede af van de specifieke invulling van de samenwerking die Italië en China aan zullen gaan aan de hand van de getekende overeenkomsten en de specifieke sectoren waarin Nederlandse bedrijven actief zijn.
Krijgen Chinese bedrijven op deze manier toegang tot de Italiaanse en daarmee de Europese Interne markt?
In beginsel hebben bedrijven uit alle landen, waaronder China, toegang tot de Europese en daarmee ook de Italiaanse markt. Uiteraard moeten alle bedrijven die actief zijn op de Europese markt onverkort voldoen aan Europese (en indien van toepassing additionele landelijke) wet- en regelgeving.
Bent u in staat dit akkoord, dat naar verwachting op 22 maart tussen Italië en China wordt getekend, te voorkomen?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 4. Overigens hebben verschillende Europese regeringsleiders waaronder Minister-President Rutte en marge van de Europese Raad de Italiaanse regering opgeroepen niet naïef te zijn in haar relatie met China.
Bent u bereid om tijdens de vergadering in Brussel, daags voor Xi's bezoek aan Italië, over het standpunt van de 27 EU-landen ten opzichte van Chinese investeringen de toenadering en individuele handelwijze van Italië richting China sterk te veroordelen?
Minister-President Rutte heeft tijdens de Europese Raad op 22 maart jl. het belang benadrukt dat de EU eensgezind en als waardengemeenschap optreedt richting China. Bilaterale MoU’s tussen EU-lidstaten en China hoeven die eensgezindheid niet te ondergraven, zolang lidstaten zich maar blijven committeren aan afspraken die in EU-verband zijn gemaakt. Veroordeling van Italië is niet aan de orde, zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bovendien bereid om namens de Nederlandse regering deze aanstaande samenwerking tussen Italië en China publiekelijk te veroordelen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de status van het Duitse en Franse voornemen om in gemeenschappelijk EU-verband strenge criteria vast te leggen om Chinese projecten tegen het licht te houden?
De Duitse en Franse Ministers van Economische Zaken hebben in een manifest van 19 februari jl. hun visie uiteengezet op een Europees industriebeleid dat klaar is voor de 21e eeuw. Zij pleiten voor grootschalige investeringen in innovatie in Europa, het aanpassen van het Europese regelgevingskader, en het treffen van maatregelen om Europa te beschermen. Onder deze laatste pijler valt onder meer de implementatie van het Europese kader voor screening van buitenlandse, en daarmee ook Chinese, investeringen. De onderhandelingen daarover zijn reeds afgerond, en op 19 april 2019 zal de Verordening in werking treden die voorziet in een Europees raamwerk en samenwerkingsmechanisme voor de toetsing door individuele lidstaten van buitenlandse investeringen aan nationale veiligheidsbelangen en de openbare orde. Deze verordening verplicht lidstaten om jaarlijks inzicht te geven in de investeringen uit derde landen. Dit geldt ook voor Chinese investeringen.
In hoeverre belemmert de toenadering van Italië tot China de initiatieven om te komen tot een Europese strategie om Chinese investeringen kritischer tegen het licht te houden?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer komt de Europese lange termijn visie op China? Wanneer komt de Nederlandse visie op China? En als die er al is hoe past deze ontluikende liefde tussen China en Italië daar dan in?
De EU-Chinastrategie uit 2016 is nog altijd geldig. Het kabinet vindt dat het EU-beleid ten aanzien van China regelmatig moet worden geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. In dat licht heeft het kabinet de Gezamenlijke Mededeling van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van 12 maart jl. verwelkomd, waarin een strategische visie op de EU-Chinarelaties is verwoord. Uw kamer kwam in de geannoteerde agenda voor de Europese Raad van maart een appreciatie toe van deze Mededeling, die complementair is aan de kabinetsbrede Chinanotitie die uw Kamer dit voorjaar zal toegaan. Het kabinet meent dat het Chinese BRI en de EU-strategie voor de verbinding van Europa en Azië zowel voor de EU als voor de lidstaten kansen bieden voor nauwere samenwerking op het gebied van connectiviteit, zolang dat op duurzame en transparante wijze gebeurt en met aandacht voor een gelijk speelveld, goed bestuur en internationale normen.
Welke risico’s en welke kansen in dit Chinese Belt and Road programma ziet u voor Europa en voor Nederland?
Nederland en China vinden elkaar op het gebied van connectiviteit – zolang die duurzaam is, binnen de EU-lijnen valt en concrete kansen en projecten voor beide partijen biedt. Het BRI biedt de kans om Nederland als logistieke hotspot verder op de kaart te zetten. Ook de opkomst van het spoorgoederenvervoer tussen China en Europese landen biedt kansen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld risicospreiding ten aanzien van vervoersmodaliteiten. De lagere CO2-uitstoot ten opzichte van lucht- en zeevracht biedt daarbij voordelen voor het klimaat. Door ontsluiting van tot nu toe relatief onontwikkelde gebieden biedt het BRI ook economische kansen buiten de directe BRI-hotspots. Wel zal er blijvend aandacht uitgaan naar de mogelijk toegenomen invloed van China in landen langs de «nieuwe zijderoutes» en op de Nederlandse en Europese infrastructuur, onder meer vanuit het oogpunt van economische veiligheid.
Welke verplichtingen zijn Griekenland en Portugal reeds aangegaan met China? En welke bezittingen (bedrijven, infrastructuur etc.) heeft China al in deze landen?
De samenwerking tussen Griekenland en China in het kader van BRI is neergelegd in een MoU tussen beide landen. Hoewel dat geen formele verplichtingen met zich meebrengt, kan het wel worden gezien als een Griekse intentieverklaring om mee te werken aan de verwezenlijking van de Chinese plannen in het kader van de BRI op de Balkan.
Er bestaan voor zover bekend geen overzichten van de Chinese bezittingen in Griekenland. Duidelijk is dat deze bezittingen divers zijn, omdat een deel van de bezittingen eigendom is van Chinese burgers. Het gaat daarbij onder andere om portefeuilles van onroerend goed in Athene. Bovendien is een deel van de bezittingen indirect in eigendom van Chinese (staats-)bedrijven. Chinese bedrijven hebben, als investeerder in het Griekse privatiseringsprogramma, bezittingen in verschillende sectoren van de Griekse economie. De meest noemenswaardige investeringen betreffen het twee-derde eigendom van de havenautoriteit van Piraeus, alsmede het eigendom van twee van de drie daar gelegen haventerminals en bijna een kwart eigendom van het elektriciteitsdistributiebedrijf ADMIE.
Voor zover bekend is ook van de Chinese bezittingen in Portugal geen totaaloverzicht beschikbaar. Wel heeft Portugal een MoU over economische samenwerking in het kader van BRI getekend met China in december 2018. Chinese bedrijven hebben aanzienlijke aandelen in de Portugese gezondheidszorg, verzekerings-, energie-, water-, en financiële sector. Zo is bijna een kwart van Energias de Portugal, het grootste Portugese energiebedrijf, in Chinese handen. Chinese bedrijven zijn volledig eigenaar van Fidelidade, de grootste verzekeraar, Luz Saude, de grootste private ziekenhuisgroep, een kwart van Redes Energéticas Nacionais, de nationale netwerkbeheerder en ruim een kwart van Millennium bcp, de grootste bank van Portugal.
Kunt u een overzicht geven van het stemgedrag van Griekenland en Portugal sinds ze het Chinese Belt and Road programma hebben ondertekend?
In het stemgedrag in internationale gremia maken EU-lidstaten hun eigen afweging, binnen de kaders van het EU-acquis. Indien het vermoeden bestaat dat lidstaten vanwege afhankelijkheid van China geneigd zijn besluitvorming in EU-verband te blokkeren omdat zij de banden met China niet op het spel willen zetten is het aan andere lidstaten, waaronder Nederland, om deze lidstaten daarop aan te spreken. Het is niet aan het kabinet om mededelingen te doen over opstelling van individuele lidstaten in de Raad.
Welke overige Europese landen hebben zich gecommitteerd aan het Chinese Belt and Road programma? Welke Europese landen niet? En welke motivatie hadden deze landen daarbij?
Van de EU-lidstaten hebben verder Bulgarije, Estland, Griekenland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië overeenkomsten getekend met China over samenwerking in het kader van BRI. Voor zover bekend is de motivatie van deze landen vooral gestoeld op het versterken van de bilaterale economische samenwerking met China, met name op het gebied van connectiviteit. Overigens geldt voor alle EU-lidstaten dat zij zich eveneens hebben gecommitteerd aan het versterken van de samenwerking tussen Europa en Azië op het gebied van connectiviteit, zoals verwoord in de EU-strategie voor verbinding van Europa en Azië die in oktober 2018 door de Europese Ministers van Buitenlandse Zaken is aangenomen.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk een aanbod van China heeft afgewezen? Op welke gronden heeft het Verenigd Koninkrijk dat gedaan?
Er is tijdens het bezoek van premier May aan China in januari 2018 geen MoU met betrekking tot het BRI ondertekend. Over de redenen hiervoor heeft de Britse regering voor zover bekend geen uitspraken gedaan.
Welke ruimte heeft een individuele lidstaat om dergelijke vergaande economische akkoorden met derde landen, in dit geval China, aan te gaan?
Welke ruimte een lidstaat heeft om zelf (economische) akkoorden met derde landen aan te gaan, hangt af van de materie die in het akkoord wordt geregeld. Deze ruimte is er niet meer wanneer de EU exclusief bevoegd is. Dat is onder meer het geval wanneer dit volgt uit het EU-werkingsverdrag, zoals bij gemeenschappelijke handelspolitiek, of wanneer een optreden op internationaal niveau interne EU-regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzingen. Naast dat de lidstaat dan niet langer bevoegd is juridische bindende handelingen vast te stellen, is zij ook verplicht – op basis van het beginsel van loyale samenwerking – zich te onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.
In het MoU tussen Italië en China over samenwerking in het kader van BRI staat met zoveel woorden dat er geen internationaalrechtelijke rechten of plichten uit voortvloeien, en dat Italië bij de uitvoering van het MoU is gehouden aan zijn verplichtingen op basis van het EU-lidmaatschap.
Welke gevolgen heeft het aansluiten van Italië bij het Chinese Belt and Road programma voor Europese bedrijven en in welke mate staan Nederlandse bedrijven bloot aan Chinese overname?
Er zijn geen directe gevolgen van het Italiaanse besluit als het gaat om overnames van Europese en/of Nederlandse bedrijven. De Europese wet- en regelgeving blijven onverminderd van kracht. De intentie van Italië en China om nauwer samen te werken in het kader van BRI heeft als zodanig niet direct concrete gevolgen.
Krijgt u signalen dat Europese landen of Europese bedrijven onder druk worden gezet door investeringen die de Chinezen doen?
Er is een groeiend besef bij Europese overheden en bedrijven dat economische activiteiten, temeer wanneer deze staatsgeleid zijn, niet altijd uitsluitend economische belangen dienen. Er vindt op dit moment zowel in de EU als in Nederland een herbezinning plaats over beleid ten aanzien van buitenlandse investeringen, waarbij dit aspect de volste aandacht heeft.
Beïnvloeden de Chinezen volgens u, door deze vergaande inmenging in Europese economieën, het Europese of zelfs nationale besluitvormingsprocessen?
De economische activiteiten die China ontplooit zijn van invloed op de beeldvorming over het land bij Europese beleidsmakers, wat zowel in het voordeel als in het nadeel van China kan uitpakken.
Welke kansen ziet u in de toekomstige relatie met China?
Nederland is er voorstander van dat de EU haar relatie met China op strategische wijze vormgeeft, waarbij de EU ambitie toont en niet naïef is. De EU dient de economische en politieke samenwerking te zoeken met China als dit de Europese belangen dient, waarbij moeilijke onderwerpen niet uit de weg worden gegaan en waarbij de EU pal blijft staan van haar waarden en standaarden. Ook voor de bilaterale relatie geldt dat er volop kansen zijn om de samenwerking met China te verbreden en te verdiepen. Daarbij is het wel zaak belangen zorgvuldig af te wegen en niet naïef te zijn. De kabinetsbrede Chinanotitie die uw Kamer dit voorjaar zal toegaan, zal hier nader op ingaan.
Wat is de laatste status van de 16+1 landen strategie van China, waarvan 11 landen lid zijn van de EU, en hoe verhoudt deze samenwerking tussen China en deze Europese landen zich ten opzichte van de eenheid en regelgeving van de Europese markt?
Het 16+1 initiatief, waarbij China met zestien Centraal- en Oost-Europese landen samenwerkt op het gebied van onder meer infrastructuur, is nog altijd actief. Het kabinet is met andere lidstaten en de EU van mening dat dit initiatief nuttig is zolang het complementair is aan EU-beleid, en zolang transparant is wat in 16+1-verband wordt afgesproken. Alle EU-lidstaten – waaronder de elf landen die deelnemen aan het initiatief – zijn gebonden aan EU- regelgeving, en zijn gebaat bij een EU die eensgezind is in haar optreden richting China.
Deelt u de vrees dat de nieuwe zijderoute Chinese bedrijven bevoordeelt, de ontvangende landen opzadelt met grote schulden en door Beijing wordt gebruikt om zijn greep op de wereld te vergroten?
De EU en Nederland zijn niet naïef over de risico’s van financiële afhankelijkheid en de strategische belangen van China bij het BRI. Zo worden in bepaalde gevallen inderdaad Chinese bedrijven bevoordeeld, worden Chinese standaarden geëxporteerd, dient BRI deels om nieuwe afzetmarkten te openen voor de Chinese industrie die kampt met overcapaciteit in producten als staal, en helpt BRI om Chinese toegang tot grondstoffen in betrokken landen veilig te stellen. Het is daarom van belang de ontwikkelingen op het gebied van BRI nauwgezet te volgen, en duidelijke voorwaarden te stellen aan Europese samenwerking met China in het kader van BRI. Dat neemt niet weg dat BRI en de EU-strategie voor de verbinding van Europa en Azië zowel voor de EU als voor de lidstaten kansen bieden voor nauwere samenwerking op het gebied van connectiviteit, zolang dat op duurzame en transparante wijze gebeurt en met aandacht voor een gelijk speelveld, goed bestuur en internationale normen.
Herkent u zich er in dat landen die overeenkomsten met China hebben gesloten zich steeds meer naar Chinese maatstaven gaan gedragen? En zijn daar voorbeelden van te geven? Zo niet, bent u dan van mening dat de Europese standaarden en maatstaven niet worden beïnvloed onder Chinese druk?
Er zijn geen aanwijzingen dat Europese standaarden en maatstaven worden beïnvloed onder Chinese druk. Nederland roept in EU-verband regelmatig op in de relatie met China pal te staan voor EU-waarden en -standaarden. In dat licht verwelkomt het kabinet de Gezamenlijke Mededeling over de EU-Chinarelatie van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van 12 maart jl., waarin deze inzet wordt onderschreven.
Facturen van het CAK |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u uitleggen waarom een persoon uit Enschede een factuur van het CAK ontvangt, waarin in opgenomen dat de huishoudelijke verzorging over de tijdsperiode van 5 november tot 2 december 2018 € 96.928,00 bedroeg?1
Deze hoge bedragen zijn niet de eigen bijdragen die deze cliënten moeten betalen. In 2019 betalen zij, net zoals iedereen, maximaal een eigen bijdrage van € 17,50 per vier weken voor de maatwerkvoorzieningen die aan hen op grond van de Wmo 2015 verstrekt zijn.
Bij de betreffende cliënten is verwarring ontstaan als gevolg van de bedragen van totale (zorg)kosten die ook op de factuurspecificatie vermeld staan. Dat zij daarvan erg geschrokken zijn begrijp ik en betreur ik.
Een factuurspecificatie is een uitgebreide uitleg over een factuur die sinds 2015, alleen op verzoek van de cliënt, aan de factuur wordt toegevoegd. Deze factuurspecificatie stelt cliënten bijvoorbeeld in staat om, waar mogelijk, eigen bijdragen te declareren op grond van een aanvullende ziektekostenverzekering.
Op de specificatie staan onder meer de daadwerkelijke kosten van de zorg. Die wordt berekend op basis van de kostprijs per periode van de gemeente en het aantal perioden. Het gaat hierbij om een kostprijsberekening over een lange looptijd. Dit is niet de kostprijs per bijdrageperiode.
Op mijn verzoek heeft het CAK naar de betreffende situaties gekeken. Het CAK erkent dat de factuurspecificaties in deze gevallen voor verwarring hebben kunnen zorgen. Het berekende bedrag aan daadwerkelijke kosten was zeker in deze gevallen een «zeer theoretisch bedrag» omdat het betrekking had op de kosten
voor huishoudelijke hulp over een zeer lange periode respectievelijk de totale kostprijs van de handbike. Het CAK heeft hiervoor excuses aangeboden bij de cliënten.
Kunt u uitleggen waarom een persoon uit Helmond een factuur kreeg voorgeschoteld waarin opgenomen is dat over de tijdsperiode 16 juli tot 12 augustus 2018 de kosten voor een complexe handbike (huur) € 34.819,22 bedroeg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat mensen een hartverzakking krijgen als facturen met dergelijke bedragen plotsklaps op de deurmat vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is op de factuur van het CAK de totale kosten van de zorg opgenomen, als mensen een lager bedrag betalen? Wat is het doel hiervan? Is het vermelden van de totale kosten bedoeld om mensen te stimuleren minder gebruik te maken van zorg die ze wel nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cliënten kunnen bij het CAK, bijvoorbeeld uit oogpunt van transparantie, een factuurspecificatie aanvragen. Cliënten vragen om een factuurspecificatie omdat zij zelf willen controleren op basis van welke gegevens, die de gemeente of de zorgaanbieder bij het CAK aanlevert, het CAK de eigen bijdrage heeft berekend. Met het vaste maximale (abonnementstarief) voor maatwerkvoorzieningen vanaf 2019 en de voorgenomen brede invoering van dit tarief vanaf 2020 wordt de bijdrage onafhankelijk van kostprijs, zorggebruik, inkomen en vermogen. De factuurspecificatie is daarmee alleen nog relevant om de eigen bijdrage te declareren bij de zorgverzekeraar, in geval van een aanvullende verzekering op grond waarvan in rekening gebrachte eigen bijdragen Wmo worden vergoed.
Zijn de kosten die aangegeven zijn op deze facturen niet absurd hoog? Kunt u nader uitleggen waarom 1 maand huishoudelijke zorg bijna ruim 96 duizend euro kost en een handbike voor een maand ruim 34 duizend euro? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het CAK te verzoeken de volledige bedragen van de kosten van de zorg te schrappen op de facturen en enkel mensen een factuur te sturen conform de eigen bijdrage die zij dienen te betalen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb in overleg met CAK en ZN besloten om de volledige bedragen van de kosten van zorg niet meer op de factuur te vermelden. CAK past de factuurspecificaties binnen twee maanden aan. CAK en ZN gaan ook in overleg om te bezien of factuurspecificaties vanaf 2020 afgeschaft kunnen worden, nu de bijdrage in alle gevallen op € 19 per maand uitkomt.
De coreper-vergaderingen |
|
Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u toezegde dat u na de Coreper-vergadering over een Richtlijn inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden, met een brief zou komen waarin u precies uiteen zou zetten wat de opstelling van de Nederlandse regering geweest is en zou zijn in de Coreper-vergaderingen en elders?
Ja. Deze brief heb ik op 7 maart jl. aan de Tweede Kamer verzonden.1
Heeft Nederland zich bij alle discussies op het standpunt gesteld dat een klokkenluider altijd direct het externe kanaal kan gebruiken (bijvoorbeeld de toezichthouder), zonder daarvoor een reden te hoeven geven?
Indien in redelijkheid niet van de klokkenluider gevraagd kan worden om eerst het interne meldkanaal te gebruiken, bestaat in de huidige Nederlandse praktijk de mogelijkheid om direct het externe meldkanaal te gebruiken zonder het verlies van rechtsbescherming. Wel wordt in beginsel van de klokkenluider verwacht eerst het interne meldkanaal te gebruiken. Gedurende de onderhandelingen heeft Nederland zich actief en prominent ingezet om dit flexibele systeem ook op Europees niveau te introduceren.
Kunt u een overzicht geven van de vergaderingen (zoals ambtelijke voorportalen, Coreper en JBZ-Raad) waarin dit aan de orde geweest is en wat Nederland daar heeft ingebracht en wat Nederland daar gestemd heeft?
Vanaf juni 2018 tot op heden is met grote regelmaat op ambtelijk niveau in Brussel onderhandeld over deze richtlijn.2 Tijdens de JBZ-Raad van 8 maart 2019 hebben de aanwezige ministers van gedachten gewisseld over de laatste stand van de onderhandelingen met het Europees parlement. Tijdens al deze bijeenkomsten heeft Nederland conform de in het antwoord op vraag 2 geschetste inzet gehandeld.
Heeft u de brief van het Whistleblowing International Network (WIN-netwerk) en klokkenluiders ontvangen? Wilt u het antwoord hierop aan de Kamer doen toekomen?
Ja, deze brief heb ik ontvangen en lees ik als steun voor de Nederlandse positie.
Bent u bereid om duidelijk te maken dat Nederland er voorstander van is dat een klokkenluider altijd direct het externe kanaal kan gebruiken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en wel voor de vergadering van 11 maart 2019?
Ja.
Het bericht ‘Ook asielzoeker krijgt hulp bij eerwraak’ |
|
Judith Tielen (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ook asielzoeker krijgt hulp bij eerwraak»?1
Ja.
Klopt het dat asielzoekers in Nederland slachtoffer zijn geworden van (bedreigingen van) eerwraak en/of huiselijk geweld in asielzoekerscentra (azc's)? Zo ja, om hoeveel situaties gaat het? In hoeveel gevallen vond de bedreiging daadwerkelijk plaats op de locatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en in hoeveel gevallen ging het om dreigementen door mensen met een verblijfsvergunning die bijvoorbeeld een bekende of een familielid in een azc bedreigden? In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan tegen de dader(s) en is er strafrechtelijk vervolgd?
Voor het COA staat het beschermen van slachtoffers van huiselijk en of eergerelateerd geweld voorop. Daartoe heeft het COA sinds 2013 ruim 200 aandachtsfunctionarissen huiselijk geweld en kindermishandeling aangesteld. Zij zijn opgeleid om signalen van huiselijk geweld, kindermishandeling en eergerelateerd geweld te herkennen en voeren de regie over de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
In het geval van huiselijk geweld en/of eergerelateerd geweld wordt er melding gedaan bij Veilig Thuis. De meldingen worden, naast alle andere meldingen uit de Nederlandse samenleving, geregistreerd en onderzocht door de 26 Veilig Thuis organisaties.
In verreweg de meeste gevallen van eergerelateerd geweld jegens bewoners in de COA-opvang vindt (dreiging van) huiselijk- en/of eergerelateerd geweld plaats binnen de COA-locatie. In sommige gevallen is er sprake van een dreiging van geweld buiten de centra of vanuit het buitenland. Het COA registreert in het bewonersdossier hierover. Kwantitatieve informatie omtrent het aantal meldingen gedaan bij Veilig Thuis is op dit moment echter niet voor handen. Gegeven de veiligheid van de bewoners in de opvang en de opvraagbaarheid van het eigen dossier, kan registratie een veiligheidsrisico vormen voor de betreffende bewoner.2 In een enkel geval wordt daarom geen registratie gemaakt in het bewonersdossier en enkel de melding gedaan bij Veilig Thuis. Naar aanleiding van de verbeterde meldcode per 1 januari 2019 is het COA bezig om deze registratie door te ontwikkelen.
In het geval van de complexe problematiek van eergerelateerd geweld wordt de politie en het LEC EGG (Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld) ingeschakeld. Zij voeren een risicotaxatie uit met betrekking tot de dreiging van het geweld. Het COA werkt hiertoe nauw samen met de politie (regionale taakaccenthouders huiselijk en eergerelateerd geweld) en Veilig Thuis.
Slachtoffers worden door het COA aangemoedigd om bij de politie aangifte te doen van het geweld dat hen is overkomen. Het COA heeft geen exacte cijfers voorhanden van aangiften die bij de politie gedaan worden, c.q. de eventuele strafrechtelijke vervolging die hierop volgt. Voor asielzoekers geldt dat zij hetzelfde recht hebben om aangifte te doen als ieder ander in de Nederlandse samenleving.
Wanneer kan de Kamer het toegezegde onderzoek naar sociale veiligheid binnen de COA-locaties verwachten, waarin zou worden gekeken naar de mate waarin vrouwen te maken krijgen met seksueel geweld, onderdrukking en ongewenste zwangerschappen in azc's?
Bij brief van 19 oktober 2018 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 042, nr. 32) heb ik uw Kamer het rapport aangeboden van de Inspectie van Justitie en Veiligheid over de sociale veiligheid van bewoners van asielzoekerscentra. In deze brief heb ik aangegeven dat, zoals door de Inspectie werd gevraagd, na een jaar een audit zou plaatsvinden. In het algemeen overleg van 13 december 2018 heb ik uw Kamer toegezegd dat ik in deze audit ook aandacht zou besteden aan de positie van LHBTI-ers, bekeerlingen, ongewenste zwangerschappen en eergerelateerd geweld. Deze audit zal eind 2019 plaatsvinden, waarna ik uw Kamer daarover nader informeer.
Deelt u het standpunt dat eerwraak en seksueel geweld waar dan ook in Nederland ontoelaatbaar is en dat de vrouwen, kinderen en homo’s daartegen moeten worden beschermd?
Ja.
Deelt u de mening dat het in het geval van (dreiging met) eerwraak of seksueel geweld op een COA-locatie de dader(s) uit de omgeving verwijderd moet(en) worden? Kunt u aangeven bij hoeveel van de meldingen van eerwraak en seksueel geweld de dader naar een extra begeleiding en toezichtlocatie – de aso-azc – is gebracht? Kunt u aangeven of zich situaties hebben voorgedaan waarbij het slachtoffer na melding van geweld nog in dezelfde opvang verbleef als de dader?
Het stoppen van geweld, het inschakelen van hulp en het bieden van veilige opvang staat bij het COA voorop. In het geval van seksueel geweld en of eergerelateerd geweld wordt er altijd melding gemaakt bij Veilig Thuis.
In onveilige situaties van huiselijk geweld handelt het COA acuut om het geweld te stoppen en de veiligheid te waarborgen. Het COA doet dit in samenspraak met bijvoorbeeld de politie. Dat kan betekenen dat de dader van (dreiging) van geweld in hechtenis wordt genomen dan wel per direct wordt overgeplaatst naar een Extra Begeleiding en Toezicht Locatie (ebtl) of andere COA-locatie. Omdat de eercomponent niet altijd bekend is bij (dreiging) van geweld, is niet te zeggen in hoeveel gevallen een bewoner is overgeplaatst naar de ebtl naar aanleiding van (dreiging) van eergerelateerd dan wel seksueel geweld. In sommige gevallen is maatwerk geboden waarbij ook het slachtoffer wordt overgeplaatst naar een (geheime) opvanglocatie of een beveiligde locatie voor vrouwenopvang in een gemeente.
Bent u het ermee eens dat (dreiging met) eerwraak en seksueel geweld onverenigbaar zijn met de Nederlandse normen en waarden en dat plegers hiermee het recht op verblijf verspelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat eerwraak en seksueel geweld, of dreiging daarmee, onverenigbaar zijn met de Nederlandse normen en waarden en maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Plegers hiervan vallen onder het Nederlandse strafrecht. Zoals u bekend is, kan een veroordeling wegens het plegen van een misdrijf leiden tot weigering of intrekking van een verblijfsvergunning. Hierbij is de glijdende schaal van toepassing.
Indien een persoon in aanmerking komt voor een asielvergunning in Nederland, wil dat zeggen dat daarmee is vastgesteld dat deze persoon zelf bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. In de Europese wetgeving is hierover opgenomen dat als de dader moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, er sprake moet zijn van een «bijzonder ernstig misdrijf» alvorens de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. In het Nederlandse beleid is hiervan sprake als de rechter een onvoorwaardelijke en onherroepelijke gevangenisstraf van tien maanden heeft opgelegd. Als de vreemdeling in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van zes maanden gevangenisstraf. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van mijn voorganger hierover.3
Er wordt niet specifiek bijgehouden in hoeveel gevallen een vergunning is ingetrokken op grond van eerwraak of huiselijk geweld. Ik kan u deze gegevens derhalve niet verstrekken.
Op welke wijze heeft het dreigen met en het plegen van eerwraak en huiselijk geweld op dit moment negatieve gevolgen voor het verblijfsrecht van de daders en, in hoeveel van de gevallen is dit ook daadwerkelijk geëffectueerd? Kunt u dit cijfermatig toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten waarom u een eventuele specifieke voorziening voor slachtoffers wil beleggen bij de gemeenten? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de koppelingswet die asielzoekers zonder verblijfsvergunning uitsluit van voorzieningen?
Het COA is verantwoordelijk voor een veilige opvang van de bewoners in de COA-opvanglocaties. De medewerkers van het COA spannen zich hier ook dagelijks voor in. Het kan echter zo zijn dat het COA in bepaalde gevallen gebruik maakt van een specifieke voorziening voor vrouwenopvang die buiten het asielzoekerscentrum is gelegen.
Voor asielzoekers die slachtoffers zijn van huiselijk geweld of die bedreigd worden met eergerelateerd geweld en die verblijven in de opvang van het COA bestaat de mogelijkheid al langer dat zij huisvesting krijgen in de vrouwenopvang. Voor hen kan dit de meest adequate vorm van opvang zijn. Het geweld heeft immers in de eigen leefomgeving plaatsgehad en het slachtoffer moet zich daaraan kunnen onttrekken. Huisvesting in de vrouwenopvang biedt dan soms een betere bescherming dan opvang in een asielzoekerscentrum. Plaatsing in de vrouwenopvang gaat in overleg met de politie en Veilig Thuis. Op grond van de mogelijkheid tot administratieve plaatsing in de Regeling verstrekkingen en andere categorieën vreemdelingen (Rva) heeft het COA de bevoegdheid verblijf buiten een opvanglocatie toe te staan. Er is in deze gevallen dus geen sprake van strijd met het koppelingsbeginsel.
Naast asielzoekers kunnen ook andere vreemdelingen die nog niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, slachtoffer zijn van huiselijk geweld of bedreigd worden met eergerelateerd geweld. Deze slachtoffers kunnen een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden in verband met huiselijk geweld of eergerelateerd geweld. Gedurende de behandeling van de aanvraag verblijven zij rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, eerste lid onder f en h van de Vreemdelingenwet. Anders dan het AD stelt, gaat het hier niet om asielzoekers en is opvang door het COA voor deze slachtoffers dan ook niet aan de orde.
Uit de EU Richtlijn minimumnormen slachtoffers volgt dat slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld recht hebben op opvang, ongeacht hun verblijfstatus.4 Dit is reden geweest voor de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) ervoor te zorgen dat slachtoffers die een dergelijke verblijfsaanvraag hebben gedaan en die nog in afwachting zijn van de beslissing daarop, toegang hebben tot opvangvoorzieningen.
In 2018 is in bestuurlijk overleg met de gemeenten afgesproken dat deze slachtoffers toegang krijgen tot de vrouwenopvang en dat de kosten daarvan structureel en gezamenlijk worden gedragen door VWS en JenV. Hiervoor ontvangen de gemeenten gelden uit het Gemeentefonds voor de opvang. Naast deze bestuurlijke afspraken wordt de opvang van deze slachtoffers ook wettelijk geregeld. De Wmo 2015 geldt in de regel alleen voor hen die een verblijfsvergunning hebben of hebben gehad. Bij algemene maatregel van bestuur zullen slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld die een aanvraag hebben gedaan voor een humanitaire verblijfsvergunning op grond van dat geweld voor wat betreft de opvang onder de reikwijdte van de Wmo 2015 gebracht worden. Deze wet biedt hiervoor al de grondslag.
Bent u het ermee eens dat het COA verantwoordelijk is voor veilige opvang van asielzoekers en dat dus het COA en niet de gemeente de aangewezen instantie is om dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met het COA in gesprek te gaan om eventueel noodzakelijke voorzieningen in het asielzoekerscentrum aan te bieden en gemeenten hier niet verder mee te belasten?
Zie antwoord vraag 8.