Het bericht ‘Notarissen staken jarenlang kadastergeld in eigen zak’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Notarissen staken jarenlang geld in eigen zak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat leden van de beroepsgroep van notarissen, belast met een openbaar ambt dat dient tot waarborging van de rechtszekerheid, ten onrechte niet gemaakte kosten in rekening heeft gebracht bij cliënten?
Ja. Het is essentieel dat men kan vertrouwen op het integer handelen van een notaris. Het notariaat kent tuchtrechtspraak ter beoordeling of een (kandidaat-)notaris zijn plichten heeft verwaarloosd of zich heeft schuldig gemaakt aan handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten. Het is aan de tuchtrechter om te oordelen over het handelen van een (kandidaat-)notaris en eventueel maatregelen op te leggen.
Deelt u de opvatting van het Koninklijk Notarieel Broederschap dat het in rekening brengen van niet gemaakte kadasterkosten en leges «ethisch gezien onjuist» en «niet alleen verkeerd, maar zelfs fout» is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u de mening van de notarieel deskundige in Notariaat Magazine dat het feit dat er tegen de overtredende notarissen geen maatregel is opgelegd omdat «iedereen door rood reed» dat dit door alle kantoren die het wel goed deden als «een klap in het gezicht» kan worden ervaren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De vergelijking dat figuurlijk gezien iedere notaris door rood reed kan ik niet navolgen. De tuchtrechter heeft de professionele norm van transparant en integer declareren duidelijk gemarkeerd en de betrokken notaris heeft zijn werkwijze aangepast. De (tucht)rechter heeft de betreffende klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaard en besloten om in dit dossier geen maatregel op te leggen. Het is niet aan mij om het vonnis inhoudelijk te beoordelen. Voor de beoordeling van de tuchtrechter geldt dat er hoger beroep mogelijk is om de uitspraak van de (tucht)rechter te laten heroverwegen.
Hoe wijdverbreid is of was de praktijk van het in rekening brengen van niet gemaakte kadasterkosten? Hoeveel notarissen hebben zich hier naar schatting aan bezondigd? Hoeveel is er naar schatting in totaal teveel in rekening gebracht?
Desgevraagd hebben de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) mij gemeld dat er geen feiten of cijfers bekend zijn die aanleiding geven om te veronderstellen dat het hier om een structureel probleem gaat. Een schatting zoals gevraagd laat zich dan ook niet maken. De KNB en het BFT sluiten overigens niet uit dat er meer notarissen zijn die deze handelwijze volgden.
Deelt u de opvatting dat, nu de Kamer voor het Notariaat in het ressort Den Haag op 18 november 2018 de praktijk van het in rekening brengen van niet gemaakte kadasterkosten en leges als ongegrond heeft betiteld, er is sprake is geweest van onverschuldigde betaling? Zo nee, waarom niet?
De notaris oefent een vertrouwensberoep uit en daarbij past niet dat hij aan cliënten declaraties verzendt die niet transparant zijn en dat hij ten onrechte te hoge kosten in rekening brengt. Dit heeft de tuchtrechter ook vastgesteld. In een markt die op prijs en op kwaliteit concurreert zal zich dit ook kunnen keren tegen de beroepsbeoefenaar die aldus de belangen van zijn cliënten schaadt. Het is aan de tuchtrechter om te beoordelen of de professionele normen in acht zijn genomen, maar niet om een beslissing te nemen omtrent de civielrechtelijke verhoudingen zoals onverschuldigde betaling. Een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter.
De KNB heeft medio vorig jaar en recentelijk opnieuw notarissen erop gewezen dat deze handelwijze niet is toegestaan. Ik heb geconstateerd dat de voorzitter van de KNB het notariaat heeft opgeroepen om daar waar mogelijk hun cliënten te compenseren voor onjuist in rekening gebrachte kosten. Een dergelijke oproep vanuit de beroepsgroep zelf ondersteun ik van harte. Dat het onderwerp binnen de beroepsgroep en de KNB indringend is besproken, getuigt van kritische zelfreflectie die hoort bij een professionele ambtsopvatting. Daarnaast heeft ook het BFT aangeven in het kader van hun toezichthoudende rol aan dit onderwerp extra aandacht te besteden.
Acht u het voor het herstel van het aanzien en van het vertrouwen wenselijk en gepast dat alle onverschuldigde kosten die in het verleden in rekening zijn gebracht bij cliënten door de notarissen worden terugbetaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat notarissen die deze kosten in rekening hebben gebracht te bewegen die terug te laten betalen aan de desbetreffende cliënten? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Misbruik van crowdfundkanalen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Meldpunt van 15 februari 2019, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is misbruik te maken van crowdfundingacties?1
Ja.
Op welke schaal komt misbruik van crowdfundingacties voor?
De schaal van het misbruik van crowdfundingacties is niet bekend. Door het Openbaar Ministerie wordt geen aparte registratie bijgehouden van deze vorm van misbruik en fraude met crowdfundingacties. Dit geldt ook voor de Fraudehelpdesk.
Welke verplichtingen hebben crowdfundingplatforms om misbruik van hun diensten te voorkomen?
Een crowdfundingplatform is een onderneming die zich net als alle andere ondernemingen moet houden aan de regels voor deelname aan het economisch verkeer. Zo mag het platform niet misleiden of misbruik maken van omstandigheden. Op basis van de Europese Richtlijn Elektronische Handel – geïmplementeerd in boek 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – is een crowdfundingplatform een dienst van de informatiemaatschappij.2 Dit brengt een aantal eisen mee. Zo moet het platform zelf voldoen aan een algemene informatieplicht en bijvoorbeeld adresgegevens, contactgegevens en een KvK-nummer openbaar publiceren.
Rechtshandelingen, zoals een aankoop of schenking, zijn op basis van artikel 3:44 BW vernietigbaar wanneer zij door bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. Wanneer een platform zich er van bewust is dat er informatie geplaatst is die duidelijk in strijd is met de wet, bijvoorbeeld doordat het platform hierop wordt geattendeerd door een gebruiker, moet het platform hier actie op ondernemen. Een voorbeeld kan zijn dat een advertentie of actie wordt verwijderd.
Ik deel de mening dat een crowdfundingplatform over enige informatie moet beschikken over de gebruikers die op het platform actief zijn. In het civiele recht bestaat de mogelijkheid al dat de rechter de dienstverlener opdraagt de bron van de informatie bekend te maken. Hieruit kan worden afgeleid dat platforms hier, voor zover redelijkerwijs mogelijk, inzicht in moeten kunnen geven. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ziet geen aanleiding om hier nadere wetgeving voor te initiëren.
Deelt u de mening dat een crowdfundingplatform altijd moet weten wie degenen zijn die gebruik maken van het platform, zodat bij misbruik de achterligger geïdentificeerd kan worden? Zo ja, bent u bereid wetgeving op dat punt te initiëren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid crowdfundingplatforms onder toezicht van de AFM te brengen, zodat er in ieder geval toezicht is op de systemen van deze platformen?
Crowdfunding kent verschillende verschijningsvormen. In de uitzending van Max Meldpunt staan het zogenaamde «donation based crowdfunding» en het zogenaamde «reward based crowdfunding» centraal. Bij de eerste vorm is er in het geheel geen tegenprestatie; men doneert geld (voor een goed doel). Bij de tweede vorm is er een niet-financiële tegenprestatie, zoals het in de uitzending genoemde kookboek. Daar er bij deze vormen van crowdfunding geen sprake is van een financiële tegenprestatie is er geen aanleiding deze vormen van crowdfunding onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te brengen; er wordt geen financiële dienst verleend of daarmee vergelijkbare activiteit ontplooid. Deze vormen van crowdfunding staan, voor zover het consumenten betreft, onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Crowdfunding waarbij er een financiële tegenprestatie is in de vorm van bijvoorbeeld rente of dividend valt reeds onder het toezicht van de AFM. Crowdfundingplatformen dienen over een ontheffing als bedoeld in artikel 4:3, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) te beschikken indien de financiering is vormgegeven als een onderhandse lening. In gevallen waarbij de financiering is vormgegeven als effect (aandeel of obligatie) dient een platform te beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, Wft.
Op welke wijze moeten crowdfundingplatforms inzichtelijk maken welke kosten zij in rekening brengen? Is er een maximum aan deze kosten? Deelt u de mening dat deze kosten altijd duidelijk moeten worden aangegeven voor zowel gever als ontvanger?
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 5 februari j.l. ook heeft aangegeven in haar antwoorden op de Kamervragen van het lid Alkaya,3 moeten platforms zich aan consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten.
Dit betekent onder meer dat het crowdfundingplatform degene die een crowdfundingactie wil opzetten, als dit een consument is, vóór het aangaan van de overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moet informeren over de kosten en de manier waarop deze worden berekend. Daarnaast moet het platform potentiële geldgevers duidelijk en begrijpelijk informeren over hetgeen geld wordt opgehaald en welke kosten daaraan verbonden zijn. De ACM houdt toezicht op de consumentenbeschermingsregels. Wanneer sprake is van een relatie tussen een handelaar en een consument, mag die handelaar op basis van artikel 6:230k van het Burgerlijk Wetboek ten hoogste de transactiekosten aan de consument doorrekenen die hij maakt voor het gebruik van dat betaalmiddel.
Wat moeten mensen doen die slachtoffer zijn van een crowdfundactie die achteraf oplichting blijkt te zijn?
Mensen die slachtoffer zijn geworden van oplichting door middel van een valse crowdfundingactie kunnen daarvan aangifte doen bij de politie. Voor praktische, juridische en emotionele hulp kunnen slachtoffers terecht bij Slachtofferhulp Nederland (SHN).
Is er voldoende opsporingscapaiciteit bij politie en openbaar ministerie om criminelen die misbruik maken van crowdfundingsites, zoals inzamelingsacties voor bekende overledenen of goede doelen, op te pakken?
In het geval er sprake kan zijn van oplichting in strafrechtelijke zin door middel van crowdfunding, is er voldoende capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie (OM) om die zaken, waarbij de inzet van het strafrecht effectief is, aan te pakken. Het OM kijkt bij de selectie van zaken – naast factoren zoals bijvoorbeeld de omvang van de financiële en mogelijk andere schade, de kwetsbaarheid van slachtoffers, de mate van stelselmatigheid en het ondermijnende karakter van een zaak – ook naar de vraag of er voldoende aanknopingspunten zijn voor een succesvolle opsporing en vervolging.
Het bericht dat er woede is over de woekerhandel in kaartjes voor een voetbalwedstrijd |
|
Peter Kwint |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er woekerhandel plaatsvindt bij de verkoop van kaarten voor Feyenoord-Ajax?1
De berichtgeving daarover is mij bekend.
Bent u het met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) eens dat dit een bedreiging is voor het hele Nederlandse voetbal? Zo nee, waarom niet?
Samen met de KNVB, betaald voetbalorganisaties, politie, OM, gemeenten en supporters werkt de Minister van JenV aan gastvrij en veilig voetbal. Het streven is om voetbalsupporters zonder al te veel beperkingen een wedstrijd te kunnen laten bezoeken.
Navraag bij de KNVB leert dat het doorverkopen van toegangskaarten als probleem wordt gezien voor het betaald voetbal in Nederland. Betaald voetbalorganisaties en de KNVB worden geconfronteerd met de negatieve effecten van de doorverkoop van toegangskaarten.
Door de doorverkoop van entreebewijzen lopen clubs het risico minder zicht te hebben op wie er in het stadion aanwezig is. Deze informatie is gewenst om bijvoorbeeld te voorkomen dat personen met een stadionverbod het voetbalstadion betreden. Ook kan er niet op worden toegezien of de supporters in de juiste vakken (voor uit- of thuissupporters) terecht komen.
Hoe is de veiligheid in het stadion nog te waarborgen als de doorverkoop van voetbalkaarten zo makkelijk kan plaatsvinden?
Gelukkig verloopt het merendeel van de betaald voetbalwedstrijden zonder noemenswaardige incidenten. Zodra de KNVB of voetbalclub signaleert dat er sprake is van secundaire handel, dan blokkeren zij de toegangskaart(en) die middels secundaire handel verkregen is/zijn. Doorverkochte kaarten verliezen conform de Standaardvoorwaarden van de KNVB (die gelden tijdens voetbalevenementen) hun geldigheid. De Standaardvoorwaarden zijn op de website van de KNVB terug te vinden (gedeponeerd ter Griffie van de
rrondissementsrechtbank te Utrecht onder nummer 181/2002). Dergelijke regels mag de club opstellen als voorwaarde voor toegang tot het eigen terrein. Dit kan leiden tot het verval van de geldigheid van de kaartjes en/of een landelijk stadionverbod van 18 maanden inclusief een geldboete van maximaal € 450,opgelegd door de KNVB.
Daarnaast zijn er vanuit het project «Toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal richting 2020» diverse maatregelen genomen om de veiligheid in en buiten de stadions te garanderen en het betaald voetbal een feest te laten zijn voor alle Onze referentie supporters. De maatregelen zijn onder te verdelen in een vijftal categorieën: 1444721 integrale persoonsgerichte aanpak, gastheerschap, safety, regierol gemeenten en samenwerken met supporters. Over de voortgang van dit project zal de Minister van JenV u dit najaar informeren.
Wat vindt u van de reactie van Marktplaats, die zegt geen probleem te zien in de huidige situatie, ook al vindt er eventueel valse handel plaats?
Marktplaats benadrukt in haar reactie dat de hoge prijs voor de kaartjes voor een halve finale van het KNVB-bekertoernooi mede veroorzaakt wordt door het beperkte beschikbare aantal kaartjes voor het publiek. Desgevraagd geeft Marktplaats aan dat voor haar het uitgangspunt is dat alles op haar platform mag worden verhandeld tenzij dit bij wet niet is toegestaan. Marktplaats geeft aan tegelijkertijd op verschillende manieren te proberen misstanden tegen te gaan, bijvoorbeeld door aanbieders er op te wijzen rekening te houden met wettelijke of contractuele restricties. Ook heeft zij een meldingsprogramma dat aangesloten clubs waarschuwt als kaarten voor een wedstrijd op Marktplaats worden aangeboden. Daarnaast waarschuwt Marktplaats websitebezoekers die een «gezocht-advertentie» plaatsen nadrukkelijk voor oplichters, zoals aanbieders van valse kaartjes en doet ze zo nodig meldingen bij het Landelijk Meldpunt Internetoplichting. De redenering van Marktplaats over de wettelijke grenzen en de totstandkoming van de prijs kan ik volgen. Het is daarnaast bemoedigend om te constateren dat Marktplaats wel degelijk oog heeft voor het voorkomen van mistanden op hun platform.
Bent u op de hoogte van het Europese initiatief om woekerhandel tegen te gaan?2
Ja.
Heeft u daarin ook kennisgenomen dat zij ook oproepen tot nationale wetgeving? Zo ja, waarom weigert u hiermee aan de slag te gaan?
Voor wat betreft nationale wetgeving verwijzen we u door naar antwoorden op eerdere Kamervragen van u (Aanhangsel 2018–2019, nr. 1160). Onze conclusie is dat een nationaal verbod op doorverkoop ineffectief en niet of nauwelijks handhaafbaar is. Daarnaast zou de doorverkoop zich na invoering van nationale wetgeving verplaatsen naar landen waar geen regulering is.
In eerdere antwoorden gaf u aan dat u de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op de hoogte zou brengen van eventuele misleiding bij ticketverkoop, is de ACM inmiddels tot actie overgegaan? Zo nee, waarom niet?3
De ACM is op de hoogte gebracht. De ACM ontvangt voortdurend vele signalen van uiteenlopende consumentenproblemen en moet keuzes maken over welke problemen zij aanpakt. Als onafhankelijke toezichthouder stelt zij zelfstandig haar prioriteiten. Deze afwegingen maakt de ACM op basis van onder meer de ernst van een misstand, het structurele karakter en de schade voor de consument. De ACM doet doorgaans geen uitspraken over de vraag of zij onderzoek doet in een 1444721 bepaalde sector, of wat de status is van eventuele lopende onderzoeken.
Wat is het resultaat van dat u deze problematiek in Brussel heeft aangekaart?
Tijdens de Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sportraad in november 2018 is het onderwerp besproken. Ook heb ik de Europese Commissie het verzoek gedaan om de grootte van de problematiek in kaart te brengen.
Het Europees parlement en de Raad hebben recent in Brussel voorlopige overeenstemming bereikt over een richtlijn met maatregelen om het Europese consumentenrecht te moderniseren. Eén van deze maatregelen is een verbod voor handelaren om met gebruik van software meer kaartjes dan toegestaan te kopen met het doel om deze vervolgens door te verkopen. In het najaar van 2019 wordt over deze richtlijn een definitief besluit genomen.
Als u de uitspraak van een Duitse rechter een belangrijk signaal vindt dat woekerhandel niet wenselijk is, zou u een dergelijke uitspraak door een Nederlandse rechter dan ook niet verwelkomen als er wél nationale wetgeving zou zijn? Zo nee, waarom niet?4
Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over een uitspraak van een rechter. Voor zover ik heb begrepen ging het in de Duitse zaak om gepersonaliseerde tickets, waarvan de primaire ticketverkopers contractueel in de algemene voorwaarden hebben vastgelegd dat de doorverkoop daarvan uitsluitend via bepaalde platforms mag. In Nederland kunnen primaire ticketverkopers -op grond van de huidige wet- en regelgeving- ook dergelijke algemene voorwaarden verbinden aan de verkoop van gepersonaliseerde tickets. De uitspraak van de Duitse rechter lijkt mij dan ook een belangrijk signaal richting doorverkopers dat zij de algemene voorwaarden die aan toegangskaarten zijn verbonden respecteren.
Heeft u kennisgenomen van de data die is vrijgegeven, op last van een rechter, van doorverkoopwebsite ViaGoGo waaruit blijkt dat veel tickets door professionele woekerhandelaren worden doorverkocht?5
De berichtgeving daarover is mij bekend.
Kunt u aangeven of dit ook geldt voor de Nederlandse variant van deze site?
Daar heb ik geen zicht op. De uitspraak waaraan u refereert heeft betrekking op de Engelse situatie.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de totale omvang van deze problematiek? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de middelen tot mijn beschikking om de totale omvang van deze problematiek in kaart te brengen, aangezien het hier gaat om een grensoverschrijdende aangelegenheid. Daarom ben ik aan het inventariseren wat de mogelijkheden zijn op Europees niveau.
Bent u bereid regels op te stellen, bijvoorbeeld naar Engels voorbeeld, zodat ook websites die in Nederland opereren hun data openbaar moeten maken zodat duidelijk wordt wat het aandeel woekerhandelaren is? Zo nee, waarom niet?
De «court order» van de Britse toezichthouder is gebaseerd op Europees geldende regelgeving over consumentenbescherming en enkele nationale aanvullingen specifiek voor ticketverkoop. In het bijzonder dienen vermeld te worden de nominale waarde van een kaartje en namens wie een tussenpersoon handelt. Wellicht ten overvloede, in Nederland is het ook zonder specifieke ticketwetgeving verplicht om de belangrijkste kenmerken en voorwaarden van het ticket te vermelden (waaronder bijvoorbeeld plaats en eventuele beperkingen ten aanzien van doorverkoop). Daarnaast dient de consument ook te worden geïnformeerd over de identiteit en hoedanigheid van de verkoper (waaronder het feit dat het om secundaire verkoop gaat). Net als de Britse autoriteit nu heeft de ACM hier in het verleden ook op toegezien. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik omwille van het grensoverschrijdende karakter en de handhaafbaarheid geen nadere nationale regelgeving opstellen.
Het bericht dat de paarse krokodil Apeldoornse coöperatie bij hulp in laatste levensfase belemmert |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Paarse Krokodil belemmert Apeldoornse coöperatie bij hulp in laatste levensfase»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat dit (mogelijk) patiënten treft die op hun kwetsbaarst zijn (die stervende zijn en ervoor hebben gekozen om thuis te sterven, in hun eigen vertrouwde omgeving en omringd door diegenen die hen het meest dierbaar zijn)?
Dat vind ik schrijnend, want het moet mogelijk zijn om thuis te kunnen sterven met de zorg die daarvoor nodig is. Uitgangspunt is dat mensen kunnen sterven op de plek die ze willen.
Wilt u met zorgverzekeraars landelijk regelen dat er een einde komt aan de in het artikel omschreven situatie dat deze laatste wens van mensen in gevaar komt, bijvoorbeeld door de zorgprofessional ter plekke te laten bepalen «hoe en wat» en de eventuele «papierwinkel» achteraf te regelen?
Zorgverzekeraar moeten voldoende zorg ingekocht hebben om aan hun zorgplicht te voldoen. Dat geldt ook voor palliatieve terminale zorg. Als de cliënt kiest voor een gecontracteerde aanbieder, zijn er geen machtigingen of andere formulieren nodig.
Als bij palliatieve terminale zorg door een niet-gecontracteerde aanbieder de zorgverzekeraar om een machtiging vraagt, is het van belang dat de doorlooptijd zo kort mogelijk is om werkbaar te zijn. Zorgverzekeraars erkennen dit ook en zoeken naar wijzen waarop de machtigingsprocedure zo kort mogelijk wordt gemaakt. Voorbeelden zijn indienen van een aanvraag via internet, en telefonische goedkeuring vooruitlopend op een getekend formulier. Iedere zorgverzekeraar is zich bewust van mogelijke spoedaanvragen bij intensieve zorg (waaronder palliatieve terminale zorg) en/of PGB en levert daarin maatwerk en flexibiliteit. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars hier goed naar kijken. Echter, er blijft altijd tijd nodig om de machtiging te kunnen beoordelen. Aangezien machtigingen alleen gevraagd worden bij niet-gecontracteerde zorg, vind ik het belangrijk dat partijen zoveel mogelijk contracten sluiten en belemmeringen daarvoor weg te nemen. Dit is in lijn met de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord Wijkverpleging 2019–2022 om het contracteerproces te verbeteren en het aandeel gecontracteerde zorg te vergroten.
Ziet u deze blijkbaar per 1 januari 2019 gecreëerde regel als een (zoveelste) voorbeeld van het doelbewust opwerpen van belemmeringen door zorgverzekeraars voor door hen niet-gecontracteerde zorgaanbieders?
Het vragen van een machtiging is een van de maatregelen die zorgverzekeraars nemen om de contractering te bevorderen.2 Zorgverzekeraars mogen deze eis stellen; ook in het Hoofdlijnenakkoord Wijkverpleging 2019–2022 is het gebruik van machtigingen bekrachtigd om gepast gebruik in de zorg te bevorderen, gezien uit onderzoek is gebleken dat niet-gecontracteerde zorgaanbieders onverklaard meer zorg inzetten dan gecontracteerde aanbieders3. Ik ben het dus niet eens met de stelling dat een machtiging een zinloze regel in de zorg is. De eis om vooraf toestemming te vragen draagt bij aan een efficiënt zorggebruik, omdat de zorgverzekeraar daarmee kan voorkomen dat de zorgaanbieder onnodig veel uren zorg declareert. Bij een machtiging kan een medisch deskundige van de zorgverzekeraar de navolgbaarheid van de indicatie beoordelen en indien nodig met de indicatiesteller bespreken of deze rechtmatig en doelmatig vastgesteld is.
De koninklijke weg om geen machtigingen te hoeven indienen, is het aangaan van een contract met een zorgverzekeraar. In het hoofdlijnenakkoord hebben partijen diverse maatregelen afgesproken om het sluiten van contracten zoveel mogelijk te faciliteren. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars en aanbieders van wijkverpleegkundige zorg zoveel mogelijk een contract aangaan en belemmeringen daarvoor wegnemen.
Bent u bereid te inventariseren of er meer van dergelijke belemmeringen zijn en de Tweede Kamer daarvan een overzicht te verschaffen, voorzien van een oordeel of het hier objectief gerechtvaardigde eisen en/of voorwaarden betreft?
In de brief «bevorderen contracteren» zijn – naast het machtigingvereiste – diverse maatregelen aangekondigd die het leveren van zorg langs gecontracteerde weg bevorderen. Het gaat onder andere om de aanscherping van de kwaliteit op nieuwe toetreders, het cessieverbod, en de mogelijkheid van een «second opinion» op de indicatiestelling. Dit betreffen alle objectief gerechtvaardigde eisen en/of voorwaarden.
In het kader van het programma «(ont)regel de zorg» zijn partijen voortdurend op zoek naar overbodige bureaucratie die geschrapt kan worden. Dat heeft allerlei oorzaken en uitingsvormen; het kan ook gaan om eisen die zorgverzekeraars stellen. Zo is recent met zorgverzekeraars afgesproken dat met ingang van dit jaar patiënten die chronisch sondevoeding nodig hebben, niet meer jaarlijks het aanvraagformulier daarvoor hoeven in te dienen. Het komend jaar gaan partijen voor meer van dit soort voorbeelden afspraken maken om de bureaucratie terug te dringen.
Bent u bereid met zorgverzekeraars af te spreken dat die eisen en/of voorwaarden, die niet objectief gerechtvaardigd zijn, zullen worden geschrapt?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet goed aansluiten van strafmaxima bij delicten omtrent het nalaten van hulpverlening bij levensgevaar |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de zaak van de vorig jaar overleden Rotterdamse tiener Orlando, een zaak die laat zien hoe in dit soort gevallen de strafmaxima in het strafrecht wellicht niet helemaal goed op elkaar aansluiten?1 2
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving omtrent deze zaak.
Op elke burger rust de morele plicht om een ander persoon te helpen wanneer die ander in levensgevaar verkeert. Die morele plicht wordt een rechtsplicht ingeval de hulpbehoevende in levensgevaar verkeert en de burger in staat is de nodige hulp te verlenen. Het nalaten van het verlenen van die hulp is in artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) als overtreding strafbaar gesteld. Alleen het nalaten van het verlenen van hulp is strafbaar is gesteld; de rechter hoeft zich niet in te laten met de vraag wat de dader heeft bewogen tot zijn verzuim (aantekening bij artikel 450 Sr, Noyon, Langemeijer en Remmelink). De wet vereist aldus geen bewijs van het opzettelijk nalaten, reden waarom het feit als een minder ernstig delict wordt beschouwd en met een betrekkelijk lichte sanctie wordt bedreigd.
Dit geldt in vergelijkbare zin voor artikel 474 Sr. Strafbaarstelling van het opzettelijk nalaten van het verlenen van hulp aan hulpbehoevenden heeft de wetgever beperkt tot specifieke situaties. Zo bedreigt het misdrijf van artikel 414 Sr de kapitein of schipper met straf indien deze opzettelijk zijn wettelijke verplichtingen tot hulpverlening niet nakomt. En artikel 255 Sr betreft het misdrijf van het opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen of laten. Deze strafbepalingen kennen duidelijk hogere wettelijke strafmaxima. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever verdergaande strafbaarstellingen van het opzettelijk niet nakomen van morele (hulp)verplichtingen buiten de strafwet willen houden: «Slechts waar men krachtens de wet of overeenkomst tot verzorging verpligt was en het verzaken van dien pligt den hulpbehoevende in gevaar brengt, heeft de staat het regt, daartegen straf te bedreigen.» (Smidt 1891/1892, p. 381).
Dit samenstel van strafbaarstellingen betreffende het al dan niet opzettelijk nalaten van het verlenen van hulp aan hulpbehoevenden acht ik wat betreft de wettelijke strafmaxima, ook vanuit het onderscheid tussen misdrijf en overtreding, nog steeds een logisch en consistent geheel.
Bij artikel 450 Sr gaat het om situaties waarin de overtreder wordt geconfronteerd met een reeds aanwezige levensgevaarlijke toestand waarin de hulpbehoevende verkeert. De strafbepaling ziet als gezegd op diegenen die om welke reden dan ook in een dergelijke situatie niet handelen. Daarbij is van belang dat de hulpbehoevende niet door toedoen van de overtreder in die situatie is terecht geraakt. Indien die relatie wel bestaat en het slachtoffer komt vervolgens te overlijden, vormt het misdrijf van artikel 307 Sr (dood door schuld) het juiste spoor voor het openbaar ministerie om te vervolgen. Het gaat er dan om dat de dood van een ander is te wijten aan de schuld van de verdachte. Juist dat rechtstreeks aan het dodelijk gevolg gerelateerde handelen of nalaten van de verdachte rechtvaardigt het verschil tussen de strafmaat van artikel 450 Sr en van artikel 307 Sr. Ik zie dan ook geen aanleiding om op dit punt een wetswijziging te initiëren.
Bent u van mening dat het terecht is dat het nalaten van het verlenen van hulp aan iemand die in direct levensgevaar verkeert, wanneer de dood daarop volgt, niet als misdrijf wordt aangemerkt, maar slechts als overtreding? Acht u dit voor alle denkbare gevallen wenselijk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het grote verschil in strafmaat tussen artikel 450 Wetboek van Strafrecht (Sr.) (nalaten hulpverlening bij levensgevaar) en artikel 307 Sr. (dood door schuld), te rechtvaardigen is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Geeft de strafmaat van maximaal drie maanden hechtenis van artikel 450 Sr. op dit moment wel voldoende ruimte aan de strafrechter om in concrete gevallen een passende straf op te leggen? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u bereid om te overwegen of de strafmaat van artikel 450 Sr. niet verhoogd zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 1.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder Vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Is uw ministerie al gestart met het concept «Carnivoor? Geef het door?»2, waarbij alle diners in basis geschikt worden gemaakt voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, waardoor zowel de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie wordt vergroot als een flinke klimaatwinst wordt geboekt? Zo nee, waarom niet? Op welke termijn en wijze bent u van plan dit concept te implementeren naar aanleiding van uw toezegging tijdens het wetgevinsgoverleg Cultuur op 19 november 2018?3
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?4
Speelt uw ministerie een rol in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt?5 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?6 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het uitzetten van een journalist door Marokko |
|
Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat een Nederlandse journalist, die onder andere werkte aan artikelen over migratie en de protesten in het Rifgebied, Marokko is uitgezet?1 Welke redenen zijn hiervoor gegeven door de Marokkaanse autoriteiten?
Ja. De betrokken journalist was in Marokko werkzaam zonder accreditatie. Marokko heeft wettelijk vastgelegd dat het journalisten zonder accreditatie kan uitwijzen.
Deelt u de zorgen dat deze uitzetting past in een trend van toenemende repressie in Marokko tegen journalisten?
Accreditatie voor buitenlandse journalisten is verplicht in veel landen in deze regio. Voor Marokko specifiek geldt dat niet alleen Nederlandse journalisten te maken hebben met uitwijzingen vanwege een ontbrekende accreditatie. In 2018 is ook een Franse journalist uitgezet om deze reden.
Wat is uw reactie op de brief van de Nederlandse Vereniging van Journalisten op de uitzetting?2
De Nederlandse Vereniging van Journalisten is in reactie op hun brief geïnformeerd over de in Marokko geldende wettelijke verplichting tot accreditatie, evenals over de wijze waarop de honorair consul te Nador en de ambassade in Rabat de heer Van der Aa hebben gefaciliteerd.
Bent u bereid de Marokkaanse ambassadeur te ontbieden en er op aan te dringen dat journalisten vrij toegang krijgen tot Marokko? Zo nee, waarom niet en wat doet u dan?
Daar zie ik geen reden toe. We bespreken het belang van persvrijheid regelmatig in ons contact met Marokkaanse autoriteiten. Dit doen we zowel in EU-verband als bilateraal. Uiteindelijk bepaalt Marokko net als andere landen zelf de regelgeving voor de accreditatie van journalisten.
Bent u bekend met berichten over de slechte gezondheid van protestleider Nasser Zafzafi uit de Rif, die om politieke redenen veroordeeld is?3 Wat klopt hiervan? Deelt u de zorgen hierover?
De beroepsprocedures lopen nog en de Nederlandse ambassade zal de rechtsgang blijven monitoren. Ik ben bekend met de berichten over de gezondheid van de heer Zafzafi die in de media zijn verschenen. De Nederlandse ambassade staat niet in direct contact met de heer Zafzafi. Ik kan u dan ook niet met zekerheid zeggen in hoeverre deze berichten juist zijn. Echter, volgens informatie waarover de Nederlandse ambassade in Rabat beschikt, zou de heer Zafzafi momenteel in relatief goede gezondheid verkeren.
Hoe spant u zich in om de ten onrechte opgesloten Rif-demonstranten in Marokko vrij te krijgen en voor goede medische behandeling van gevangenen?
Zie antwoord vraag 5.
De uitzending van Radar over drugsdumpingen |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Radar over het aantal drugsdumpingen in de provincies en de daarbij behorende vergoeding voor de gedupeerde burgers?
Ja.
Deelt u de mening dat de drugsdumpingen een last zijn voor de eigenaar van het perceel?
Ja.
Deelt u de mening dat de grondeigenaren geen verwijt kan worden gemaakt en het opruimen van het drugsafval wordt gedaan in het algemeen belang?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in samenhang met drugsdumpingen er van de burgers verwacht wordt zelf maatregelen te nemen ter voorkoming van deze drugsdumpingen?
In samenhang met drugsdumpingen zijn burgers die geen overtreding hebben begaan, niet verplicht om maatregelen te nemen om dumping van drugsafval tegen te gaan en ook niet om gedumpt drugsafval op te ruimen.
Kunt u voorbeelden geven van maatregelen die redelijkerwijs van een burger verwacht mogen worden om drugsdumpingen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wanneer een particulier aan zijn zorgplicht heeft voldaan? Ligt het voor de hand om, indien aan de zorgplicht is voldaan, de kosten die gemoeid zijn met het opruimen van drugsafval volledig te vergoeden?
Hiervoor wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat op het moment dat de overheid onvoldoende grip heeft op de productie van drugs, de burger niet de dupe mag worden indien hij ongevraagd met de gevolgen van deze drugsproductie geconfronteerd wordt?
De Minister van Justitie en Veiligheid zet in op het voorkomen van dumpingen van drugsafval door het aanpakken van de drugsproductie, onder meer door te voorkomen dat de voor drugsproductie benodigde grondstoffen ons land binnenkomen en door drugslabs te ontmantelen; waar geen drugs meer geproduceerd kunnen worden, ontstaat immers ook geen drugsafval. Voor het kabinet, en voor de Minister van Justitie en Veiligheid in het bijzonder, geldt daarbij dat de aanpak van georganiseerde criminaliteit in ons land topprioriteit moet hebben. Het kabinet heeft ingezet met aanzienlijke extra middelen, waaronder het bekende ondermijningsfonds van € 100 miljoen. Over de wijze waarop deze aanpak versterkt wordt, informeerde de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer per brief van 15 februari jl.1
Daarnaast ligt hier – gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu – de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Kan volledige vergoeding van de opruimkosten voor particulieren niet juist bijdragen aan het algemene belang, doordat bij drugsdumpingen de grondeigenaar sneller tot melding over gaat als er geen onzekerheid bestaat over de vergoeding en kosten bij de opruiming van deze drugsdumpingen?
In het geval van een drugsafvaldumping is het van belang dat er zo snel mogelijk adequaat wordt opgeruimd door de daarvoor toegeruste instanties om mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu te beperken. Ook is het van belang dat bij deze instanties tijdig melding wordt gedaan. Het beleid hiertoe wordt op regionaal en lokaal niveau bepaald. Voor de vraag over een causaal verband tussen een volledige vergoeding van de opruimkosten voor particulieren en de aangiftebereidheid, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9 hieronder.
Kan volledige vergoeding van de hoge kosten voor particulieren daarmee juist niet bijdragen aan de aangiftebereidheid en daarmee dus ook aan het strafonderzoek?
Dat slachtoffers aangifte of melding doen van strafbare feiten is van groot belang.
De Minister van Justitie en Veiligheid voert er dan ook beleid op om dit te bevorderen. Dit beleid bestaat uit het bevorderen van laagdrempelige aangiftemogelijkheden en op de mogelijkheden van beschermde aangifte, zoals aangifte onder nummer en het kiezen van domicilie op een ander adres. Het bevorderen van aangiftebereidheid hangt vanuit dit beleid niet samen met het verkrijgen van een financiële vergoeding. De Minister van Justitie en Veiligheid deelt derhalve niet de mening dat een volledige vergoeding van de kosten voor particulieren deel uitmaakt van het beleid van het vergroten van de aangiftebereidheid.
Hoeveel geld van de in de brief aan de Kamer benoemde onderbesteding binnen de co-financieringsregeling is nog beschikbaar voor de opruiming van de drugsdumpingen?
Eind 2018 was nog circa € 1,2 miljoen beschikbaar.
Hoe staat het met de suggestie om veroordeelden van drugsdumping en/of drugsproductie geld te laten storten in een fonds voor de benadeelden?1
U verwijst naar het idee van een officier van justitie bij het Functioneel Parket om veroordeelden wegens drugsdumping en/of productie van (synthetische) drugs te verplichten om een storting te doen in een fonds waaruit het opruimen van de schade door drugsdumpingen (mede) zou kunnen worden gefinancierd. Een verkenning hiervan heeft geleerd dat een dergelijke systematiek budgettaire bezwaren (middelen vloeien conform regeerakkoord naar algemene middelen) en juridische beperkingen (geen duidelijk causaal verband tussen dader en feit) en uitvoeringsbezwaren met zich meebrengt. In de antwoorden op Kamervragen van het lid Van Toorenburg bent u door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de mogelijkheden die bestaan binnen het strafrecht om de kosten te kunnen verhalen op de dader3.
Op welke termijn kan de Kamer het advies verwachten van de interbestuurlijke werkgroep die de financiële en juridische mogelijkheden verkent voor een duurzame financieringsoplossing?
Als voorzitter van de interbestuurlijke werkgroep heeft IPO een extern bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de kosten en de financieringsmogelijkheden. Hieruit is het instellen van een schadefonds naar voren gekomen als optie om verder te verkennen. Het is nu aan provincies en gemeenten om dit op te pakken.
Bent u bereid om te onderzoeken of in een structurele regeling een onderscheid kan worden gemaakt tussen de vergoeding voor particulieren, te weten 100 procent, en de vergoeding voor medeoverheden in de vorm van co-financiering?
Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘Belastingdienst eist tienduizenden euro’s van matrozen’ |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van EenVandaag; «Belastingdienst eist tienduizenden euro’s van matrozen»?1
Ja.
Hoe controleert de Belastingdienst of werknemers van buitenlandse werkgevers het meeste van hun werkzaamheden uitvoeren in Nederland?
Binnen de Europese Unie en meer in het bijzonder tussen de Rijnstaten zijn afspraken gemaakt over de coördinatie van de sociale zekerheid waardoor in principe het sociaalzekerheidsstelsel van één lidstaat van toepassing is op personen die van hun recht op vrij verkeer gebruikmaken. Zo is duidelijk in welk land zij verzekerd zijn voor de sociale zekerheid en onder welke voorwaarden. Hiermee wordt voorkomen dat werknemers niet verzekerd zijn of dubbel verzekerd zijn en in meerdere landen premies afdragen en uitkeringen ontvangen.
Om te kunnen bepalen waar een rijnvarende sociaal verzekerd is, is van belang op welk binnenvaartschip de werkzaamheden worden verricht, wie het binnenvaartschip exploiteert waarop de rijnvarende werkt en in welk land de exploitant feitelijk is gevestigd. De rijnvarende is op grond van de Rijnvarendenovereenkomst2 sociaal verzekerd in het land waar de exploitant is gevestigd, wanneer het een exploitant betreft in één van de Rijnstaten. Deze regel gold ook onder de voorganger van de Rijnvarendenovereenkomst, het Rijnvarendenverdrag3.
Het criterium van substantieel arbeid verrichten in de woonstaat4 – waar in vraag 2 naar wordt gevraagd – is in deze gevallen niet aan de orde.
De berichtgeving vraagt aandacht voor in Nederland woonachtige rijnvarenden die werkzaam waren op binnenvaartschepen waarvan de exploitant feitelijk in Nederland is gevestigd. Zij waren daarom sociaal verzekerd in Nederland, waardoor zij niet alleen premies verschuldigd zijn, maar ook tijdvakken voor de AOW opbouwden zodat daarvoor AOW-pensioen zal worden betaald.
Er zijn voorbeelden van buitenlandse werkgevers die sociale premies in Nederland moeten afdragen maar dit niet doen. Bijvoorbeeld doordat ze, met een schijnconstructie, zich vestigen in een ander land, dat een voordelig premieregime kent, zoals Luxemburg. De werkgever betaalt minder premie en de werknemers wordt een hoger nettoloon in het vooruitzicht gesteld. Dit soort schijnconstructies, die overigens niet beperkt zijn tot de binnenvaart, zijn bekend. Om dit soort constructies tegen te gaan zet de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op goed handhaafbare Europese regelgeving en betere (internationale) handhaving.5 Ook de Belastingdienst is bekend met grensoverschrijdende schijnconstructies en bestrijdt deze.6
Vanwege de geheimhoudingsplicht kan niet worden ingegaan op individuele belastingplichtigen.
Zijn er meer voorbeelden bekend van buitenlandse werkgevers die de sociale premies wel moeten afdragen aan de Nederlandse fiscus maar dit niet doen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Belastingdienst buitenlandse werkgevers met werknemers die veel werkzaamheden uitvoeren in Nederland in 2010 actief benaderd over de wetswijziging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier? En acht u deze manier achteraf voldoende?
De inwerkingtreding van de Verordening (EG) nr. 883/2004 had door het sluiten van de Rijnvarendenovereenkomst geen gevolgen voor de socialezekerheidspositie van rijnvarenden die werkten via Luxemburgse ondernemingen. Deze rijnvarenden zijn op grond van de regelingen ongewijzigd onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van het land waar de exploitant feitelijk is gevestigd.
De rijnvarenden en hun werkgevers zijn door de Belastingdienst in Nederland niet individueel geïnformeerd over de inwerkingtreding van de Verordening (EG) nr. 883/2004. Over de inwerkingtreding van deze Europese coördinatieverordening voor de sociale zekerheid is in algemene zin via meerdere kanalen gecommuniceerd. Dit geldt eveneens voor de Rijnvarendenovereenkomst. Op verschillende sites, waaronder die van de Belastingdienst, is hieraan aandacht besteed.
De Nederlandse sociale partners in de binnenvaart hebben de afgelopen jaren actief bijgedragen aan de informatieverstrekking aan de beroepssector over de geldende regelgeving. Ik roep hen op om te blijven bijdragen aan de kennis van Nederlandse rijnvarenden op dit vlak om schijnconstructies en eventueel misbruik van de regels te voorkomen en te wijzen op de mogelijke consequenties daarvan.
Hadden de Rijnvaarders (en eventuele andere werknemers) kunnen weten dat hun buitenlandse werkgever zich niet hield aan de sinds 2010 geldende regelgeving? Zo ja, hoe? Zo nee, wat valt deze groep dan te verwijten waardoor ze wel nogmaals een bedrag aan sociale premies moeten betalen inclusief een in rekening gebrachte rente?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is de verzekeringspositie van de rijnvarenden in 2010 door de inwerkingtreding van de Rijnvarendenovereenkomst niet gewijzigd. Het is te betreuren dat de werkgevers van rijnvarenden desondanks inhouding van premies in Luxemburg hebben voortgezet.
Rijnvarenden die in hun aangifte inkomstenbelasting om vrijstelling voor de premie volksverzekeringen verzoeken met als reden dat zij in het buitenland verzekerd zijn, zijn persoonlijk benaderd. In reactie op het verzoek in de aangifte stuurt de Belastingdienst telkens een brief waarin duidelijk wordt aangegeven dat de betreffende rijnvarende in Nederland voor de volksverzekeringen verzekerd is en in Nederland daarvoor premie moet betalen.
Waarom moeten Nederlandse Rijnvaarders, die keurig hun sociale premies hebben betaald aan hun toenmalig werkgever, door de naheffing van de Nederlandse Belastingdienst nu twee keer dezelfde sociale premies betalen? Heeft de Nederlandse fiscus over deze grote groep gedupeerden al contact gehad met de Luxemburgse fiscus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze gesprekken?
Ik begrijp de impact die deze situatie heeft op de betrokkenen en betreur uiteraard de negatieve gevolgen die dit kan hebben voor hun persoonlijke omstandigheden.
De rijnvarenden zijn door de Belastingdienst door middel van brieven persoonlijk geïnformeerd over hun socialezekerheidspositie. Daarbij is aangegeven dat in Nederland premies moesten worden betaald.
De aanwijsregels op basis van het Rijnvarendenverdrag of de Verordening (EG) nr. 883/2004 bepalen welke wetgeving van toepassing is en in welk land rijnvarenden als gevolg daarvan sociaal verzekerd zijn en socialezekerheidspremies verschuldigd zijn.
Vaste jurisprudentie7 laat zien dat Nederland in de in de berichtgeving aangehaalde gevallen premie volksverzekeringen dient te heffen.
Voor zover door de werkgever ten onrechte sociale zekerheidspremies zijn ingehouden en afgedragen in Luxemburg, hebben de rijnvarenden de mogelijkheid in Luxemburg een verzoek in te dienen om teruggave van ten onrechte betaalde premies. Of, en zo ja, onder welke voorwaarden een dergelijk verzoek wordt gehonoreerd, is afhankelijk van het Luxemburgse recht.
Hierbij geldt dat ik het onwenselijk vind als het terugvorderen van onverschuldigd betaalde premies bij de afhandeling op problemen stuit. Hoewel Nederland geen partij is bij deze verzoeken, zal ik met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verzekeringsplicht, de signalen hierover actief en op korte termijn bij de autoriteiten in Luxemburg onder de aandacht brengen.
Ik heb daarnaast bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geïnformeerd naar eventuele andere mogelijkheden die de rijnvarenden hebben. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft mij meegedeeld dat er in uitzonderingsgevallen een mogelijkheid is voor het indienen van een zogenaamd «verzoek tot regularisatie» indien afgedragen is in het verkeerde land.
De Sociale Verzekeringsbank, die verantwoordelijk is voor de afhandeling van deze verzoeken, heeft hierover het volgende meegedeeld:
Op grond van het Rijnvarendenverdrag en Verordening (EG) nr. 883/2004 kunnen de betrokken staten in onderling overleg overeenkomen om in het belang van een werknemer bij wijze van uitzondering een andere wetgeving aan te wijzen dan die eigenlijk van toepassing was. Dat heeft dan niet alleen gevolgen voor de afdracht van premies, maar ook voor de opbouw van tijdvakken voor de AOW zodat daarvoor AOW-pensioen zal worden betaald. De SVB beoordeelt deze verzoeken individueel. In het verleden zijn individuele verzoeken tot regularisatie, ook van rijnvarenden, gehonoreerd, indien zij aan de daarvoor gestelde criteria voldeden.
Op grond van vast beleid wijst de SVB verzoeken in beginsel af vanaf het moment dat duidelijk is dat de betreffende werknemer wist of kon vermoeden dat de Nederlandse wetgeving ten onrechte niet is toegepast. Hiervan is in ieder geval sprake, wanneer de werknemer door de SVB of de Belastingdienst is geïnformeerd dat hij in Nederland verzekerd was en de afdracht van premies in Luxemburg daarna desondanks is voortgezet.
Wat betreft het betalen van premies in Nederland wijs ik erop dat een rijnvarende die in Nederland verschuldigde premies volksverzekeringen niet of niet tijdig kan betalen, op verzoek uitstel van betaling of een betalingsregeling kan krijgen. De Belastingdienst kent een regeling waarbij telefonisch kan worden gevraagd om uitstel van betaling gedurende 4 maanden. Voldoet iemand niet aan de voorwaarden voor 4 maanden uitstel of is langer de tijd nodig dan kan – onder voorwaarden – telefonisch een betalingsregeling worden aangevraagd voor maximaal 12 maanden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via een formulier op de site van de Belastingdienst een betalingsregeling aan te vragen. De voorwaarden rondom deze mogelijkheden zijn gepubliceerd op de site van de Belastingdienst.
Herkent u zich in het gevoel van onrechtvaardigheid van de Rijnvaarders die netjes hun sociale premies afdroegen aan de werkgever en nu met terugwerkende kracht nogmaals diezelfde sociale premies sinds 2010 moeten betalen omdat de werkgever kwalijk is omgegaan met het afbetalen van deze sociale premies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn er mogelijke oplossingen om deze onrechtvaardigheid weg te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord, tenzij de onderlinge verbondenheid daar aan in de weg stond. Om uw vragen zorgvuldig te beantwoorden was tijd nodig voor de benodigde afstemming tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën en de Belastingdienst en de SVB. De vragen zijn helaas niet binnen de aangegeven tijd beantwoord.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste «Week zonder vlees»?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de «Week zonder Vlees» die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van het adviesbureau CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de «Week zonder Vlees» op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op het Ministerie van Justitie en Veiligheid te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op het Ministerie van Justitie en Veiligheid te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw oproep van vorig jaar «Vandaag is de eerste editie van de Week zonder vlees. Doe jij ook mee?»?1
Bent u bereid het publiek ook dit jaar weer te vragen om mee te doen aan de Week zonder vlees, die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het is in de eerste plaats aan de stichting Nationale Week Zonder Vlees zelf om het publiek te wijzen op de Week zonder Vlees. Het kabinet vraagt op verschillende manieren aandacht voor een – op de Schijf van Vijf gebaseerd – gezond en duurzaam voedingspatroon. Hieraan kan invulling worden gegeven met of zonder vlees.
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen – carnivoren, herbivoren en omnivoren – en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?» Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?2
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Ja.
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt en deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?4
De Week zonder Vlees is een particulier initiatief waar de Nederlandse overheid geen rol in heeft.
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het onderzoek van CE Delft. Op verzoek van het lid Ouwehand (PvdD) heb ik op 18 april 2018 een reactie gegeven naar aanleiding van het bericht over dit onderzoek in de Volkskrant. Hierin heb ik ook laten weten welke vervolgstappen gezet gaan worden. (Kamerstuk 31 532, nr. 194).
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan en inspireert deze opvatting u om de Week zonder vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?5
Catering is één van de 25 initiatieven van de rijksoverheid die een bijdrage hebben ontvangen uit de klimaatenvelop voor klimaatneutraal en circulair inkopen. Samen met private en publieke partijen wordt gewerkt aan een verantwoorde consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid uitgangspunt zijn. Bij de catering binnen het Rijk zijn steeds meer plantaardige keuzes te verkrijgen, wordt regelmatig geëxperimenteerd met nieuwe plantaardige producten en heeft een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties een zogenoemde «meatless monday» of een «duurzame donderdag» geïntroduceerd. Tijdens de Dutch AgriFood Week van oktober 2018 zijn op meer dan 200 overheidslocaties duurzame maaltijden geserveerd en de schijnwerpers gezet op circulariteit. Ook werkt het Rijk projectmatig samen met cateraars die volgens het principe van Dutch Cuisine maaltijden serveren. In het Nationaal Preventieakkoord Overgewicht (Kamerstuk 32 793, nr. 339) is afgesproken dat uiterlijk in 2021 bedrijfsrestaurants bij de rijksoverheid gezond zijn (minimaal niveau zilver volgens de criteria van het Voedingscentrum die gebaseerd zijn op de Schijf van Vijf). Overigens voldoen enkele bedrijfsrestaurants nu al aan de criteria voor goud, wat betekent dat deze restaurants in aanbod en uitstraling de bezoekers verleiden tot een betere keuze.
Wilt u zijn deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het voedingsadvies is bekend. De meeste cateraars die binnen de verschillende ministeries en overheidsdiensten actief zijn, ondersteunen de Week zonder Vlees. Op enkele locaties worden louter vegetarische gerechten aangeboden. Op andere locaties wordt nadruk gelegd op vegetarische gerechten en alternatieven.
Het bericht ‘Ministerie erkent blunder met energierekening: Tweede Kamer boos’ |
|
Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66), Carla Dik-Faber (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie erkent blunder met energierekening: Tweede Kamer boos»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat er is misgegaan?
Veel huishoudens zijn onaangenaam verrast door de stijging van de energierekening. Dit roept terecht vragen op over uitlatingen die vanuit het kabinet zijn gedaan over de verwachte ontwikkeling van de energierekening.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in 2017 ramingen van de energierekening gemaakt op basis van de inzichten van toen. Het kabinet baseert zich wat betreft haar verwachtingen van de energierekening altijd op de ramingen van het PBL. In dit geval is dat de meest recente Nationale Energieverkenning (NEV), uit 2017. Na het verschijnen van de NEV 2017 zijn de energieprijzen op de markt gestegen.
In 2018 heeft het PBL geen nieuwe editie van de NEV opgesteld. De directie van het PBL heeft hiertoe besloten in april 2018 en hierover gecommuniceerd via een persbericht. De belangrijkste reden hiervoor was dat vanwege de lopende onderhandelingen voor het Klimaatakkoord er geen betrouwbare projecties konden worden gemaakt. Die zouden immers weer achterhaald zijn als het akkoord zou zijn gesloten en er allerlei maatregelen waren genomen. Daarnaast speelde mee in het besluit dat vanwege het werk aan het Klimaatakkoord het PBL veel onderzoekscapaciteit beschikbaar moest stellen om de benodigde analyses te doen, waardoor de benodigde diepgang en zorgvuldigheid van de NEV en analyses voor het Klimaatakkoord onder druk zouden komen te staan. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de Kamerbrief van 26 april 2018 over de Update Kostennotitie (Kamerstuk 32 813, nr. 186).
Het kabinet had zich eind vorig jaar minder stellig moeten uitlaten en meer moeten benadrukken dat het hier ging om een raming uit 2017. Ook zijn signalen vanuit de samenleving dat de gas- en elektriciteitsprijzen veel sneller stegen dan gedacht, op dat moment onvoldoende geëxpliciteerd. Dit is het PBL niet aan te rekenen. De komende tijd wil het kabinet met het PBL, met het Nibud, maar ook met partijen in de samenleving bezien hoe we de informatie op dit punt kunnen verbeteren.
Kunt u aangeven welke raming er op welk moment gebruikt werd en waarom?
Het kabinet baseert zich wat betreft zijn verwachtingen van de energierekening altijd op de ramingen van het PBL. Het PBL is op hun terrein de onafhankelijke rekenmeester die het kabinet adviseert.
De meest recente raming is gemaakt in najaar 2017 en is gebaseerd op:
Waarom hanteert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een ander gemiddeld energiegebruik dan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)? Wat ligt hier ten grondslag aan?
Het kabinet baseert zich wat betreft haar verwachtingen van de energierekening altijd op de raming van de Nationale Energieverkenning van het PBL. De NEV wordt samengesteld door een consortium van het PBL, ECN part of TNO, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en het CBS.
In de NEV 2017 wordt onder meer een raming gemaakt voor het totale gas- en elektriciteitsverbruik in woningen. Gegeven het totale aantal huishoudens in Nederland resulteert dan een gemiddeld gas- en elektriciteitsgebruik per huishouden. Dan blijkt dat sprake is van een dalende trend in het gemiddelde huishoudensgebruik van gas en elektriciteit. Ook in de statistieken van het CBS blijkt deze dalende tendens.
Voor het ramen van de gemiddelde energierekening (persbericht 16 februari jl.) heeft het CBS gerekend met een gemiddeld gasverbruik over de periode 2013–2017 en een gemiddeld elektriciteitsverbruik over de periode 2015–2017 bij een voorbeeldhuishouden van 2 volwassenen en 2 kinderen. Het gemiddelde gas- en elektriciteitsverbruik zoals het PBL en het CBS dat in de NEV inschatten, wijkt daar substantieel van af, omdat de dalende trend door het CBS niet is meegenomen en is uitgegaan van een groter huishouden dan in de NEV.
Ging het PBL uit van constant energieverbruik over de jaren heen? Zo ja, ging hij uit van een stijging of daling en heeft deze trend zich gematerialiseerd? Zo nee, waarom niet?
Uit realisaties van het CBS blijkt dat er een trendmatige daling van het gas- en elektriciteitsverbruik bij huishoudens plaatsvindt. De raming van het PBL in de NEV 2017 spoort met die door het CBS gesignaleerde trend.
In hoeverre heeft deze misrekening ook gevolgen voor de doorrekening van het Klimaatakkoord? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de onafhankelijke rekenmeesters van de overheid om te zorgen dat bij de doorberekeningen van het Klimaatakkoord wordt gewerkt met een goed beeld van de betaalbaarheid van de energierekening?
Er zijn geen gevolgen. Dit is geen diskwalificatie van de doorrekening van het klimaatakkoord. Het CPB is gevraagd te kijken naar budgettaire effecten en de lasten- en inkomenseffecten van zowel het Klimaatakkoord als het energie- en klimaatbeleid uit het basispad (het regeerakkoord en Energieakkoord). In het ramen van de inkomenseffecten van het energie- en klimaatbeleid wordt door het CPB geen gebruik gemaakt van de leveringstarieven van de NEV. Het CPB bekijkt hier alleen de effecten van het beleid in 2021 en 2030. Het betreft effecten op het inkomen van huishoudens die het gevolg zijn van beleid, en tot uiting komen via de energierekening. Tevens neemt het CPB daarin de indirecte effecten van het beleid mee, bijvoorbeeld doordat bedrijven hun hogere energielasten doorberekenen aan huishoudens.
De doorrekening van het PBL ziet niet op de effecten op de energierekening. Het PBL berekent de CO2-reductie-effecten van de maatregelen en de kosten die de maatschappij als geheel (burgers en bedrijven) hiervoor moet maken, los van de vraag waar deze kosten neerslaan. Het PBL bekijkt hierbij de situatie in 2030: het jaar waarin het doel van -49% moet zijn gerealiseerd.
Het PBL maakt hier ook de effecten zichtbaar van de meest recente prognoses van CO2-prijs en de energieprijzen (de World Energy Outlook van het Internationaal Energie Agentschap). Er is nogmaals bij het PBL via de reguliere ambtelijke kanalen het belang benadrukt van een zo actueel mogelijke doorrekening.
Het kabinet heeft bovendien het PBL gevraagd om een actualisatie te geven van de NEV 2017 wat betreft de energierekening voor huishoudens. Dit verzoek staat echter los van de doorrekening en heeft voor de resultaten of kwaliteit van de doorrekeningen door het CPB en het PBL ook geen gevolgen.
Kunt u aangeven wat de geraamde stijging van de energierekening was ten tijde van het vaststellen van de begroting voor 2019?
Ten tijde van het vaststellen van de EZK-begroting voor 2019 was de raming op basis van de Nationale Energieverkenning 2017 een toename van de totale energierekening van ongeveer 108 euro ten opzichte van 2018.
Ten grondslag daaraan lag een dalend verbruik van elektriciteit en gas, een min of meer gelijkblijvende leveringstarief voor gas en elektriciteit, een aanpassing van de energiebelasting en een verdere stijging van de ODE-tarieven, beide conform regeerakkoord.
Ik kan nu geen precieze raming geven. Ik heb het PBL gevraagd om een geactualiseerde beeld van de energierekening binnen een paar weken op te stellen. Dat zal leiden tot verschillen met de raming uit de NEV 2017 aangezien de leveringstarieven in de markt voor gas en elektriciteit hoger uitvallen dan eerder ingeschat.
Wat is de precieze geraamde stijging nu? Wat verklaart het verschil?
Zie antwoord vraag 7.
Welk deel van de stijging van de energierekening is te wijten aan maatregelen van dit kabinet (zoals de maatregelen in het Belastingplan 2019) en welk deel is te wijten aan marktontwikkelingen en andere maatregelen?
Ongeveer de helft van de door het CBS gerapporteerde toename van de energierekening komt voort uit hogere leveringstarieven en een door het CBS hoger ingeschat verbruik. Oorzaak voor de hogere leveringstarieven zijn de hogere inkooptarieven in de markt waarmee energieleveranciers worden geconfronteerd en die zij doorberekenen aan hun afnemers. De redenen voor de hogere inkooptarieven zijn ontwikkelingen op de olie- en gasmarkt, de hogere CO2-prijs, en de energiesituatie in België.
De andere helft van de door het CBS gerapporteerde toename van de energierekening komt voort uit overheidsbeleid (het regeerakkoord), te weten de stijgende energiebelasting (EB), opslag duurzame energie (ODE) en de verlaging van de belastingvermindering in de energiebelasting die de energierekening verhogen. Het overheidsbeleid was bekend. De aanpassing van de energiebelasting conform het regeerakkoord is met uw Kamer besproken bij de behandeling van het Belastingplan 2019 en de wijziging van de ODE-tarieven voor 2019 is in het kader van het wetsvoorstel ODE 2019 door uw Kamer behandeld.
Klopt het dat naast de belastingen ook de prijzen van energie en leveringskosten van energie hoger uitvallen? Zo ja, wat is de verklaring voor deze stijging?
Het klopt dat de leveringstarieven van energieleveranciers zijn gestegen doordat zij met hogere inkoopprijzen zijn geconfronteerd en deze doorgaans doorberekenen aan hun afnemers. Dit komt door een stijging van de gas- en elektriciteitsprijzen op de markt, maar ook door een hogere CO2-prijs.
Hield het kabinet rekening met een stijging van de energieprijzen die energieleveranciers rekenen? Zo ja, in welke mate is dit meegenomen in de berekening die het kabinet heeft gemaakt omtrent de stijgende energierekening? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hield op basis van de analyses van het PBL in de NEV 2017 in publicaties rond de energierekening rekening met ongeveer gelijkblijvende prijzen. De effecten van tussentijds wijzigende energieprijzen zijn via de inflatieraming van het CPB wel meegenomen in ramingen van de koopkrachtontwikkeling.
Welke delen van de stijging van de energierekening waren eerder niet te voorzien? Waarom niet?
De zogenoemde beleidsmatige stijging van de energierekening is voorzien want deze hangt direct samen met de aanpassingen in de sfeer van de energiebelasting en de verhoging van de ODE in 2019, beide conform het regeerakkoord.
De rest van de stijging ligt aan hogere leveringstarieven op de markt. Deze kostenstijgingen werden vanaf december jl. meer zichtbaar.
Wordt de prijsstijging meegenomen in de raming van het CPB van 2019?
Ja. Het CPB raamt de ontwikkeling van alle prijzen samen. De energierekening maakt in de koopkrachtberekeningen van het CPB onderdeel uit van de verwachte inflatie. Het CPB maakt zelf een inschatting welk effect energieprijzen en hogere energiebelastingen hebben op de inflatie. De raming dat de meeste huishoudens er in 2019 in koopkracht op vooruit zouden gaan, is gebaseerd op een inflatieraming van het CPB van 2,4%. Het eerste cijfer van het CBS over januari 2019, waarin het effect van de hogere btw en energierekening is verwerkt, laat zien dat de inflatie is uitkomt op 2,2%, wat in lijn is met de CPB-raming voor 2019.
Hoe komt het dat er gedateerde ramingen van het PBL werden gebruikt? In hoeverre waren deze ramingen van het PBL überhaupt betrouwbaar en valide?
Het kabinet baseert zich wat betreft haar verwachtingen van de energierekening altijd op de raming van de Nationale Energieverkenning van het PBL.
De reden voor het gebruiken van achteraf gedateerde ramingen was dat het PBL in 2018 geen nieuwe editie van de NEV kon opstellen. De directie van het PBL heeft hiertoe besloten in april 2018 en hierover gecommuniceerd via een persbericht. De belangrijkste reden hiervoor was dat vanwege de lopende onderhandelingen voor het Klimaatakkoord er geen betrouwbare projecties konden worden gemaakt. Die zouden immers weer achterhaald zijn als het akkoord zou zijn gesloten en er allerlei maatregelen waren genomen. Daarnaast speelde mee in het besluit dat vanwege het werk aan het Klimaatakkoord het PBL veel onderzoekscapaciteit beschikbaar moest stellen om de benodigde analyses te doen, waardoor de benodigde diepgang en zorgvuldigheid van de NEV en analyses voor het Klimaatakkoord onder druk zouden komen te staan. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de Kamerbrief van 26 april 2018 over de Update Kostennotitie (Kamerstuk 32 813, nr. 186).
Het kabinet had zich eind vorig jaar minder stellig moeten uitlaten en meer moeten benadrukken dat het hier ging om een raming uit 2017.
Is het gesprek met het PBL aangegaan over de gedateerde ramingen? Is aangedrongen op nieuwere ramingen en het belang daarvan?
Ja, ik heb het PBL gevraagd om zo spoedig mogelijk een geactualiseerd beeld te geven. Het PBL heeft toegezegd deze actualisatie spoedig te zullen leveren.
Wat is het effect op de maatregelen in het Belastingplan 2019? Waarop is de terugsluis van de publieke maatregelen in de inkomstenbelasting gebaseerd?
Er is geen effect op de maatregelen in de energiebelasting en overigens ook niet op de ODE. De actualisering betreft met name de hogere leveringstarieven, waar deze beleidsmaatregelen niets mee van doen hebben. De terugsluis is gebaseerd op het totale budgettaire beeld van de maatregelen in de sfeer van de energiebelasting. Dat beeld zal niet wijzigen.
Is er duidelijkheid over de effecten van deze hoger dan voorziene stijging op de koopkracht?
Een belangrijke notie is dat het opgetreden verschil tussen de NEV 2017 en het persbericht van het CBS van 16 februari 2019 niet de validiteit van de eerdere koopkrachtraming aantast.
De energierekening is onderdeel van de koopkrachtontwikkeling. Wat betreft de aannames van de gehele koopkrachtontwikkeling geldt dat het kabinet aansluit bij de ramingen van het CPB. De onderliggende inflatieraming bevat de meest recente inzichten van de ontwikkeling van alle prijzen, inclusief de energieprijzen. De raming dat de meeste huishoudens er in 2019 in koopkracht op vooruit zouden gaan, is gebaseerd op een inflatieraming van het CPB van 2,4%. Het eerste cijfer van het CBS over januari, waarin het effect van de hogere btw en energierekening is verwerkt, laat zien dat de inflatie uitkomt op 2,2%, wat in lijn is met de CPB-raming voor 2019.
Hoewel niet zeker is hoe de inflatie zich de komende maanden gaat ontwikkelen, laten de cijfers zien dat er op dit moment geen reden is om aan te nemen dat de koopkrachtcijfers niet zouden kloppen. In maart aanstaande zal het CPB een nieuwe raming maken van de koopkrachtontwikkeling en daarbij de meeste recente inzichten meenemen. Het kabinet zal zich vervolgens buigen over de uitkomsten van het CPB.
Wanneer komen er nieuwe berekeningen over de energierekening? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er bij de nieuwe berekeningen wordt uitgegaan van de juiste cijfers?
Ik heb het PBL gevraagd om een geactualiseerd beeld van de energierekening binnen een paar weken op te stellen en dit tegelijkertijd met de doorrekening van het Klimaatakkoord klaar te hebben.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door.»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 mrd. euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het bericht 'Antidepressiva onder vuur' |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het aangrijpende artikel in de Volkskrant waarin ingegaan wordt op de inname van antidepressiva/SSRI’s (selectieve serotonineheropnameremmers), en het antidepressivum Seroxat in het bijzonder, en de bijwerkingen als een toenemende kans op agressie en gewelddadigheid en een verhoogde kans op zelfdoding?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Het artikel maakt nog eens duidelijk hoe complex de inzet van antidepressiva is.
Wat vindt u ervan dat de stichting SeroxatClaim namens tientallen mensen een collectieve claim indient tegen farmaceut GlaxoSmithKline, die zij verantwoordelijk houden voor de schade die zij in hun leven door Seroxat hebben opgelopen, omdat GSK de ernstige bijwerkingen niet vermeldde op de bijsluiter van Seroxat terwijl GSK daarvan wel op de hoogte was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Laat ik voorop stellen dat geneesmiddelen ook een risico kennen op bijwerkingen. Het is erg vervelend als mensen daar ook daadwerkelijk last van ondervinden. Het is belangrijk dat bijwerkingen in de praktijk worden gevolgd en dat patiënten goed worden geïnformeerd. Als mensen in een bepaald geval zich tot de rechter willen wenden, staat dat hen natuurlijk vrij.
Kan thans als vaststaand worden aangenomen dat de antidepressiva behorende tot de SSRI’s bijwerkingen kunnen veroorzaken als agressie/geweldsuitbarstingen en een verhoogde kans op zelfdoding?2
Ja. Zoals vermeld in de bijsluiter van SSRI’s (en andere antidepressiva) kunnen bijwerkingen optreden zoals agressie en verhoogde kans op suïcidaal gedrag of suïcidale ideevorming/gedachten.
Ervan uitgaande dat in verschillende landen in tal van rechtszaken is uitgesproken dat deze medicijnen op zijn minst een rol hebben gespeeld bij het delict, is er voor uw aanleiding om nader wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren tussen het verband van het gebruik van antidepressiva en agressie, gezien de nieuwe ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?3
Dit gebeurt al. SSRI’s staan onder continue monitoring door het Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) en het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC). In deze Europese geneesmiddelencomités is ook Nederland vertegenwoordigd. Nieuwe wetenschappelijke informatie en meldingen van bijwerkingen worden beoordeeld op hun eventuele consequenties voor de weging van de balans tussen werkzaamheid en risico’s van deze middelen en de productinformatie van deze middelen, waaronder de bijsluiters.
Wilt u reageren op de reactie van hoogleraar Jim van Os over de uitwerkingen van antidepressiva: «De een wordt er socialer van, de ander agressief en dat verschilt ook nog eens per middel. We zijn als psychiaters een soort alchemisten: we stoppen er een pil in waarvan we niet weten wat de uitkomst zal zijn. Net zoals een depressie geen objectieve diagnose is, bestaat er niet één pil tegen depressie»?4
Vanuit klinische studies is bekend dat het optreden van bijwerkingen verschilt per patiënt. Dat geldt ook voor de mate waarin patiënten baat hebben bij (specifieke) antidepressiva.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat 1,1 miljoen mensen in Nederland antidepressiva gebruiken? Worden zij naar uw mening niet teveel voorgeschreven? Zou naast uw maatregelen om het voorschrijven van oxycodon terug te dringen, ook niet verstandig zijn om hierbij ook een dergelijk plan voor antidepressiva/SSRI’s mee te nemen, gezien de discussie over de werking van antidepressiva, het zeker niet altijd de gewenste effecten heeft en het niet altijd duidelijk is wat werking is voor patiënten die deze medicatie gebruiken? Zo neen, waarom niet?5
Oxycodon is een middel van een andere klasse (opiaat) en navenant indicatie. Daar speelt een rol dat er gewenning, verslaving of misbruik kan ontstaan, hetgeen niet speelt bij antidepressiva gebruik.
Antidepressiva – waaronder SSRI’s – worden met goed effect voorgeschreven voor verschillende psychiatrische stoornissen zoals angststoornissen en stemmingsstoornissen. De middelen kunnen dan levensreddend zijn. Maar zoals bij alle geneesmiddelengebruik moeten voor- en nadelen zorgvuldig worden afgewogen.
De behandelend arts bepaalt uiteindelijk samen met de patiënt, gebaseerd op diens medische voorgeschiedenis en specifieke situatie, de meest geschikte behandeling. Daarbij is informatie over beoogde geneesmiddelen te vinden in de bijsluiter en in de informatie voor de voorschrijvende arts. Verder kan de arts gebruik maken van een aantal standaarden van het Nederlands Huisartsen Genootschap die het voorschrijven van antidepressiva bevatten7 en richtlijnen uit de database van de Federatie Medische Specialisten.
In 2018 gebruikten 4975 kinderen tot en met 16 jaar antidepressiva/SSRI’s. Het voorschrijven van antidepressiva bij kinderen en jongeren wordt bij het volgen van de richtlijnen door de kinder- en jeugdpsychiater gedaan.
Een aantal SSRI’s8 zijn geregistreerd voor gebruik bij kinderen met dwang- en stemmingsstoornissen en/of maken onderdeel uit van de Nederlandse richtlijnen. Indicatie, registratie voor de jongere leeftijdsgroep en bijwerkingen staan duidelijk vermeld in het farmacotherapeutisch kompas en richtlijnen.
De monitoring bij het gebruik van SSRI’s is zeer intensief. Zo geeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie aan dat na enkele dagen gebruik er reeds opnieuw contact is met de gebruiker. Verder wordt er uitgebreide voorlichting gegeven op het risico van de bijwerkingen, met als advies om bij toename van onrust eerst te stoppen en dan pas de dokter te bellen.
Het Kenniscentrum Kinder- en jeugdpsychiatrie heeft een tekst over SSRI’s op haar website, welke momenteel wordt geactualiseerd. De herziene informatie verschijnt binnenkort.
Gezien de aandacht die de beroepsgroepen besteden aan het zorgvuldig omgaan met antidepressiva, acht ik vooralsnog hierbij geen taak voor mij weggelegd.
Bent u bereid om een volledig reclameverbod te bewerkstelligen voor deze middelen om onnodige prescriptie te voorkomen en in het belang van de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Geneesmiddelenwet (artikel 85) geldt een algeheel verbod op publieksreclame voor receptgeneesmiddelen.
Voor informatie over receptgeneesmiddelen gericht op beroepsbeoefenaren – onder wie artsen – worden in de Geneesmiddelenwet specifieke eisen gesteld over onder meer de informatie over de samenstelling, de therapeutische indicaties en contra-indicaties en de werking en bijwerking van het middel (artikel 91). Daarmee vind ik de voorwaarden die gesteld worden aan reclame gericht op beroepsbeoefenaren voldoende gereguleerd.
Hoe staat het met gebruik van antidepressiva/SSRI’s bij kinderen/jongeren? Zouden deze nu vanwege de bijwerkingen niet meer voorgeschreven moeten worden bij kinderen/jongeren? Worden ze nog teveel voorgeschreven? Acht u ook hier een taak voor u weggelegd om adequate prescriptie te bevorderen?6
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat het lerarentekort mogelijk op te lossen is met de Onderwijsassistent-Plus |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Lerarentekort mogelijk op te lossen met de Onderwijsassistent-Plus», een experiment van het Summa College en 26 basisscholen van Scholengroep Eenbes?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, het genoemde artikel is mij bekend. Ik vind het positief dat besturen zoeken naar oplossingen voor het lerarentekort. Het werken met een divers team met verschillende (vak)specialisten, onderwijsassistenten/ondersteuners en zijinstromers kan daaraan een bijdrage leveren.
Naar aanleiding van het artikel is contact opgenomen met de initiatiefnemer van scholengroep Eenbes. Daaruit blijkt dat het traject is ingezet vanuit een visie om het onderwijs anders te gaan organiseren. Daarvoor achten zij het wenselijk om onderwijsassistenten breder te scholen. In overleg met het Summa College is een nascholingsprogramma ontwikkeld. Het bestuur is zich ervan bewust dat «onderwijsassistenten-plus» niet zelfstandig voor de klas mogen, noodsituaties daargelaten. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat er in deze pilot voor wordt gezorgd dat onderwijsassistenten zonder lesbevoegdheid via een intern opleidingstraject tot Onderwijsassistent-Plus (onderwijsondersteuner) het volledige werk van een bevoegde docent zelfstandig voor de klas uitvoeren? Kunt u dit toelichten?
In de Wet op het primair onderwijs wordt onderscheid gemaakt tussen het geven van onderwijs, dat is voorbehouden aan leraren, en ondersteunende werkzaamheden (artikelen 3 en 3a).
In de handreiking over de aanpak van het lerarentekort – die ik samen met de Inspectie van het Onderwijs heb opgesteld – staat een toelichting op wie er wel en niet zelfstandig voor de klas mag.2 Daarin staat ook dat onderwijsondersteunend personeel onderwijsinhoudelijke taken kan verrichten, leerlingen kan begeleiden bij het zelfstandig werken, of groepjes leerlingen kan begeleiden op aanwijzing en onder verantwoordelijkheid van de bevoegde leraar. Onderwijsondersteuners mogen echter niet zelfstandig instructie geven, of langere tijd zelfstandig, zonder bevoegde leerkracht, voor de klas staan. In de handreiking worden wel een aantal situaties en voorwaarden beschreven waarin zij als de nood echt hoog is voor een korte periode voor de klas kunnen inspringen. Ook dan moet dat altijd onder verantwoordelijkheid van een bevoegde leraar zijn.
Deelt u de mening dat op deze wijze de strenge regels rond de lesbevoegdheid worden omzeild? Kunt u dit toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 1 staat, is het bestuur zich ervan bewust dat een onderwijsassistent- of ondersteuner onder verantwoordelijkheid van een bevoegde leraar werkt en niet zelfstandig voor de klas mogen. Er is dan ook geen sprake van omzeilen van bevoegdheidseisen.
Heeft u zicht op de mogelijke hoeveelheid aanmeldingen bij een dergelijke opleiding tot Onderwijsassistent-Plus?
De opleiding onderwijsassistent-plus is een intern nascholingsaanbod dat het bestuur samen met het Summa College heeft ontwikkeld. Op het aantal onderwijsassistenten dat dergelijke nascholingsprogramma’s volgt heb ik geen zicht. Wel vind ik het positief dat ook onderwijsassistenten de ruimte krijgen om zich verder te ontwikkelen. Evenals dat ik het een mooi voorbeeld vind van samenwerking tussen een instelling voor po en mbo op het gebied van nascholing van personeel.
Wat vindt u ervan dat op deze wijze voor de bij dit experiment betrokken scholen andere regels omtrent de lesbevoegdheid gelden dan in de rest van het land?
Er is geen sprake van een experiment in de zin van afwijken van de landelijke wet- en regelgeving. Er gelden dan ook geen andere regels voor de lesbevoegdheid dan in de rest van het land.
Welke gevaren ziet u voor de algehele onderwijskwaliteit als dit experiment tot een landelijk concept uitgroeit?
Zie het antwoord op vraag 5. Er is geen sprake van een experiment.
Klopt de berichtgeving in het artikel dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wel oren heeft naar dit plan?
Over het artikel is vooraf geen contact geweest met OCW. Positief vind ik dat het bestuur een visie heeft op de wijze waarop het het onderwijs wil organiseren en vervolgens in lijn daarmee onderwijspersoneel een programma biedt voor nascholing.
Deelt u de mening dat de positionering van dit experiment als «gat in de markt, precies waar het werkveld op dit moment om vraagt» ervoor kan zorgen dat de echt nodige maatregelen om het lerarentekort op te lossen buiten beeld dreigen te raken, zoals kleinere klassen, beter salaris, lagere werkdruk en minder lessen per leraar? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet werkt langs verschillende invalshoeken aan de aanpak van het lerarentekort. Het anders inrichten van het onderwijs en de inzet van verschillende onderwijsprofessionals kan eveneens een bijdrage leveren aan de aanpak van het lerarentekort. Ook andere oplossingen zoals het verhogen van de instroom bij de pabo, het werven van zijinstromers en herintreders/stille reserve en het behouden van personeel door goed personeelsbeleid blijven nodig. Het lerarentekort is immers een complex vraagstuk, waar niet één oplossing voor is.
Welke bedreigingen ziet u in het op deze manier verlagen van de eisen aan de docenten voor de klas om «het lerarentekort te bestrijden»? Deelt u de mening van onder andere de leraar die op zijn twitteraccount meldt dat lagere eisen aan de docent leiden tot lagere eisen aan de onderwijskwaliteit? Zo nee, kunt u dit toelichten?2
De eisen voor leraren worden niet verlaagd. Er is dan ook geen sprake van lagere eisen aan de onderwijs.
Het gevaar van sektes in Nederland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Overheid moet in actie komen tegen sektes»1 en herinnert u zich het onderzoek «Het warme bad en de koude douche. Een onderzoek naar misstanden in nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het instrumentarium voor recht en zorg», WODC 2013?2
Ja.
Beschikt u over actuele gegevens of signalen over misstanden in sektes in Nederland? Zo ja, waar uit bestaan die? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek te laten doen en op welke termijn gaat u dit entameren?
Cijfermateriaal ontvang ik jaarlijks in het kader van de verantwoording voor de subsidie die vanuit mijn ministerie wordt toegekend aan «Sektesignaal». In 2017 zijn 76 dossiers opgemaakt waarbij melding is gemaakt van misstanden en/of strafbare feiten binnen gesloten groepen. Kwalitatief onderzoek is laatstelijk uitgevoerd in 2013, onder auspiciën van het WODC, waarnaar u ook verwijst in vraag 1. Dat onderzoek betrof een actualisering van eerder onderzoek dat is uitgevoerd in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ik heb geen enkele aanwijzing dat de uitkomsten van dit onderzoek niet meer actueel zouden zijn en een actualisering vergen.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar dat de misstanden bij sektes in Nederland het nodig maken dat de overheid hier krachtdadig tegen gaat optreden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De conclusie van het hierboven genoemde onderzoek luidde dat de geconstateerde problematiek geen gevaar voor de rechtsorde of de volksgezondheid oplevert. Misstanden binnen sekten komen in Nederland beperkt voor. De gevolgen voor betrokken personen kunnen wel zwaar zijn en er bleek op individueel niveau destijds behoefte aan een betere verwijsfunctie naar instanties waar men terecht kan voor hulp. Immers niet elke misstand is een strafbaar feit waarbij de politie de aangewezen instantie is om melding of aangifte te doen. In een dergelijke verwijsfunctie is de afgelopen jaren geïnvesteerd, onder andere door te investeren in de website www.sektesignaal.nl. Uit de dossiers van Sektesignaal blijkt dat het huidige instrumentarium van politie, handhavers en toezichthouders volstaat om misstanden binnen sektes effectief aan te pakken.
Hoe verhoudt de Nederlandse wetgeving ten aanzien van het bestrijden van misstanden in sektes zich tot die van België, Duitsland en Frankrijk? Bestaan daar meer wettelijke mogelijkheden dergelijke misstanden aan te pakken? Ziet u aanleiding ook de Nederlandse wetgeving in deze aan te scherpen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van sekten in Europese landen is erg divers. Deze verschillen in aanpak zijn veelal te herleiden tot specifieke incidenten in verschillende landen, die tot nationale beleidsinitiatieven hebben geleid. De situatie in Nederland kenmerkt zich door het primaat van vrijheid van godsdienst, een terughoudende overheid en de toepasbaarheid van vigerende regelgeving op nieuwe religieuze bewegingen. Ik beschouw dit instrumentarium als toereikend en zie daarom geen reden om de wetgeving aan te scherpen of het beleid inzake misstanden bij sekten te intensiveren.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht: «Why eating less meat is the best thing you can do for the planet in 2019»?3 Erkent u dat vermindering van vleesconsumptie grote positieve impact kan hebben op klimaat, natuur, dierenwelzijn, biodiversiteit en voedselzekerheid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?4
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?5 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, in plaats van het eten van vlees en vis, bij officiële gelegenheden die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat georganiseerd worden, plantaardig of vegetarisch voedsel de norm zou moeten zijn, zoals ook in Duitsland het geval is?6
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?7 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?