De krimpende bewegingsruimte, democratische vrijheden en veiligheid van mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël |
|
Sadet Karabulut (SP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brief die zeven VN-mensenrechtenrapporteurs aan de Israëlische premier Netanyahu hebben verzonden, nadat de VN-Ambassadeur van Israël de directeur van mensenrechtenorganisatie B’Tselem in de VN-Veiligheidsraad voor «collaborateur» had uitgemaakt?1
Ja.
Deelt u de zorgen van deze gezaghebbende groep VN-rapporteurs dat dergelijke verwensingen een sfeer van intimidatie kunnen creëren, die kan leiden tot fysiek geweld?
Het kabinet deelt de zorg dat de betreffende opmerkingen kunnen bijdragen aan een klimaat waarin personen en organisaties met een afwijkende mening worden geconfronteerd met vormen van intimidatie. Vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties moeten vrij kunnen spreken in de VN Veiligheidsraad, zonder dat hier negatieve consequenties aan verbonden worden in de VN Veiligheidsraad of daarbuiten. Ongeacht waar zij vandaan komen of waar zij voor staan. Het respecteren van de procedures van de VN Veiligheidsraad is van groot belang voor het voeren van een open debat. Nederland heeft daarom in de zitting bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de Israëlische Permanente Vertegenwoordiger de directeur van B’Tselem aansprak. Daarnaast heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Zweden de bezwaren formeel kenbaar gemaakt in een brief aan de voorzitter.
Kunt u aangeven welke maatregelen door de VN zijn genomen in vervolg op de brief van 7 november 2018 waarmee Nederland, Frankrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk protest hebben aangetekend tegen de uitlatingen van de Israëlische VN-Ambassadeur en de voorzitter van de VN-Veiligheidsraad hebben gevraagd herhaling te voorkomen?2
De VN, dan wel de voorzitter van de VN Veiligheidsraad, heeft geen concrete maatregelen genomen naar aanleiding van de brief. De brief vroeg de voorzitter van de VN Veiligheidsraad, evenals opeenvolgende voorzitters, zeker te stellen dat dit incident geen precedent zet en dat alle sprekers in de VN Veiligheidsraad in één van de zes officiële VN-talen spreken. De brief heeft een sterk signaal afgegeven. Sindsdien hebben dergelijke incidenten zich niet voorgedaan.
Heeft u ook bilateraal bij de Israëlische regering geprotesteerd over het optreden van de Israëlische VN-Ambassadeur? Zo ja, heeft u daarbij aangegeven dat B’Tselem al vele jaren een belangrijke partnerorganisatie voor Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de betreffende kwestie in bilaterale contacten met de Israëlische autoriteiten opgebracht en aangegeven dat B’Tselem een gewaardeerde partnerorganisatie is.
Heeft u kennisgenomen van het recente rapport «Fake Justice» van B’Tselem?3 Deelt u de mening dat het legitiem is dat B’Tselem onderzoek doet naar de rol en betrokkenheid van het Israëlische Hooggerechtshof bij vernielingen van Palestijnse huizen en onteigeningen van Palestijns land op de bezette Westelijke Jordaanoever, dat geen deel uitmaakt van Israël? Heeft u kennisgenomen van de kritiek van ngo Monitor en CIDI op het rapport «Fake Justice», waarin deze organisaties de financiering door Nederland van B’Tselem ter discussie stellen en beweren dat Nederland de conclusies van het rapport vooraf zou hebben bepaald en B’Tselem niet onafhankelijk zou opereren? Zo ja, wat is daarop uw reactie?4 Bent u op de hoogte van de fototentoonstelling van Breaking the Silence5 in het Europees parlement en de eis van de Israëlische regering6 dat de EU die tentoonstelling moet verhinderen? Wilt u, ook op EU-niveau, bevorderen dat Breaking the Silence, tenminste in Europa, het recht op vrije meningsuiting ongehinderd kan blijven uitoefenen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van het betreffende rapport en de daaropvolgende kritiek. Graag verwijs ik u naar de beantwoording van 14 maart jl. op de schriftelijke vragen die hierover zijn gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1869 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1870)
De fototentoonstelling van Breaking the Silence in het Europees parlement heeft inmiddels plaatsgevonden. Vrijheid van meningsuiting is een prioriteit van het Nederlandse en EU mensenrechtenbeleid. De EU en het kabinet zullen zich – binnen Europa en daarbuiten – daarvoor blijven inzetten.
Is het u bekend dat de Israëlische regering met wetgeving en druk tracht te voorkomen dat leden van Breaking the Silence op scholen in Israël voorlichting geven?7 Hoe beoordeelt u dat?
Op 16 juli 2018 werd in Israël een wet aangenomen die de Israëlische Minister van Onderwijs in staat stelt om te voorkomen dat organisaties van buiten het onderwijssysteem opereren in een onderwijsinstelling, indien hun activiteit in tegenspraak is met de doelstellingen van het staatsonderwijssysteem, of wanneer de organisatie proactief buiten Israël gerechtelijke procedures voert tegen IDF-soldaten of de staat Israël.
Tot op heden wordt deze wet niet toegepast. Omdat de genoemde criteria volgens Breaking the Silence niet op hen van toepassing zijn lijkt het onwaarschijnlijk dat de organisatie – op basis van voornoemde wet – de toegang tot scholen zal worden ontzegd. Breaking the Silence geeft dan ook nog steeds lezingen op scholen. Wel bestaat het risico dat negatieve publiciteit rond de organisatie een nadelige uitwerking heeft op de bereidheid van scholen om Breaking the Silence te ontvangen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «State calls for deportation of Human Rights Watch rep.»?8
Ja.
Deelt u de zorg dat van het uitzetten door Israël van de directeur van Human Rights Watch voor Israël en Palestina, Omar Shakir, een schadelijke precedentwerking uit zou gaan voor al het mensenrechtenwerk in Israël en Palestina? Zo nee, waarom niet? Steunt u onverminderd het EU-standpunt dat de Israëlische regering het besluit om Omar Shakir uit te zetten ongedaan moet maken?9 Welke stappen gaat u bilateraal en in EU-verband zetten om te voorkomen dat Shakir, een vooraanstaande mensenrechtenverdediger in Israël en Palestina, door Israël wordt uitgezet?
Het kabinet is, samen met de EU, bezorgd over de toenemende druk op mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël, mede veroorzaakt door wetsvoorstellen die de ruimte van maatschappelijke organisaties beperken. Dit geldt overigens ook voor de Palestijnse Gebieden, waar de Palestijnse Autoriteit en Hamas de vrijheden van maatschappelijke organisaties inperken.
De negatieve publiciteit rond maatschappelijke organisaties in het publieke debat, en uitspraken door Israëlische bewindspersonen die medewerkers van dergelijke organisaties als landverraders bestempelen, zijn zorgelijk. Hiermee wordt bijgedragen aan een klimaat waarin medewerkers van mensenrechtenorganisaties regelmatig onder druk worden gezet en organisaties te maken hebben met cyber-aanvallen. De organisaties zijn veel geld en capaciteit kwijt aan maatregelen ten behoeve van de fysieke en cyber-veiligheid en aan het weerleggen van beschuldigingen.
Nederland heeft deze zorgen ook nadrukkelijk aan de orde gesteld in de Mensenrechtenraad tijdens de Universal Periodic Review van Israël vorig jaar en in bilaterale contacten met de Israëlische autoriteiten. De EU en het kabinet achten het werk van maatschappelijke organisaties van groot belang voor de bevordering van een open, vrije en inclusieve samenleving. Het kabinet zal – waar mogelijk in EU-verband – de intensieve aandacht voor mensenrechtenonderwerpen in de dialoog met de Israëlische als Palestijnse autoriteiten voortzetten. De steun aan Israëlische en Palestijnse maatschappelijke organisaties blijft een prioriteit voor het kabinet.
Nederland en de EU volgen de zaak van Omar Shakir dan ook nauwgezet, onder meer door middel van het bijwonen van hoorzittingen van de zaak samen met leden van de EU delegatie en vertegenwoordigers van andere EU lidstaten. In een verklaring heeft de EU, mede namens Nederland, zich publiekelijk uitgesproken tegen het uitzettingsbevel van Omar Shakir11. Het kabinet steunt mensenrechtenverdedigers wereldwijd en zou de uitzetting van Omar Shakir betreuren.
Deelt u de zorgen dat de bewegingsruimte, democratische vrijheden en veiligheid van mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël sinds de motie-Sjoerdsma van 9 juni 201610 verder onder druk zijn komen te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u bilateraal en in EU-verband zetten om effectiever op te komen voor de bewegingsruimte, vrijheden en veiligheid van mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel 'Ook afname weidevogels op biologische boerenbedrijven mogelijk gevolg van aanwezige pesticiden' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ook afname weidevogels op biologische boerenbedrijven mogelijk gevolg van aanwezige pesticiden»?1
Ja.
Klopt het dat de EU en Nederland vrijwel geen wetgeving hanteren die maximale pesticidengehalten in mest voorschrijft?
Er is inderdaad geen specifieke wetgeving voor gehalten gewasbeschermingsmiddelen en biociden in dierlijke mest. Er is wel wetgeving die voorkomt dat dierlijke mest verontreinigd wordt. Zo wordt bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel onder andere rekening gehouden met blootstelling van de bodem en daarin levende organismen. Deze directe blootstelling is hoger dan een indirecte blootstelling van de bodem aan residuen die via het eten van diervoeder uiteindelijk in dierlijke mest terecht komen. De risicobeoordeling dekt dat dus al af. Ook biociden die gebruikt worden in de veehouderij, bijvoorbeeld in stallen, kunnen na toepassing direct in de dierlijke mest terecht komen. Deze blootstellingsroute is daarom ook specifiek onderdeel van de beoordeling voor de toelating van dergelijke biociden.
Voor producten die rechtstreeks als organische meststof worden gebruikt zijn er bovendien eisen voor organische microverbindingen. Deze staan benoemd in tabel 4 van de bijlage II van het Uitvoeringsbesluit meststoffen. Het betreft met name producten die als residu van gewasbeschermingsmiddelen kunnen voorkomen.
Voor veevoeder zijn maximale residunormen voor gewasbeschermingsmiddelen opgenomen in Verordening (EG) nr. 396/2005 en in Richtlijn 2002/32/EG. Op deze wijze wordt voorkomen dat dieren, dierlijke producten en dierlijke mest worden verontreinigd. Tot slot wordt bij de toelating van anti-parasitaire middelen in de veehouderij de verontreiniging naar de dierlijke mest in de beoordeling meegenomen.
Klopt het dat in bijna alle mest van Nederlandse veehouderijbedrijven pesticiden in ecologisch relevante concentraties teruggevonden kunnen worden? Zo ja, welke invloed heeft dit op de omgeving? Zo nee, hoe verhoudt uw antwoord zich tot het onderzoek dat wordt aangehaald in het artikel?
Er is thans geen onderzoek beschikbaar dat hierop wijst. Uit het aangehaalde artikel begrijp ik dat er een onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de provincie Gelderland en dat het onderzoeksrapport op 12 april a.s. gepubliceerd zal worden. Ik zal dit rapport uiteraard met belangstelling lezen.
Klopt het dat voor veel pesticiden de werking van het totaal aan stoffen, hun synergistische interacties en hun cumulatieve effecten op het ecosysteem onbekend zijn? Zo ja, op welke manier kan het voor veehouderijbedrijven inzichtelijk worden gemaakt wat voor schade pesticiden toebrengen aan de grond en omgeving?
Bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel worden bovenstaande elementen voor de betreffende stof in het middel (of een aantal stoffen in geval van een op het etiket voorgeschreven tankmix) meegenomen in de risicobeoordeling. In het huidige toelatingsbeleid, waar de risicobeoordeling per aanvraag gebeurt (per middel of tankmix) zijn veiligheidsfactoren ingebouwd die rekening houden met de mogelijkheid dat cumulatieve effecten kunnen optreden. EFSA zal in 2019 een richtsnoer afronden om gecombineerde blootstelling aan verschillende stoffen te kunnen beoordelen. Ook werkt EFSA aan de risicobeoordeling van cumulatieve blootstelling van stoffen via residuen in voedsel. waarvan rapporten medio 2019 beschikbaar komen. Het RIVM levert hier een bijdrage aan.
Deelt u de mening dat bestrijdingsmiddelen schadelijk kunnen zijn voor het hele ecosysteem van landbouwbedrijven, met een grote impact op weidevogels en insecten? Zo nee, waarom niet?
Ik maak mij zorgen over de afname van weidevogels en insecten. Er zijn vele internationale studies die een mix aan mogelijke oorzaken hiervoor benoemen zoals de afname van leefgebied, maar ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn uitgebreid beoordeeld op risico’s voor mens, dier en milieu, waaronder vogels en insecten. Eens in de 10 jaar worden herbeoordelingen uitgevoerd, waarbij nieuwe wetenschappelijke inzichten tot strengere eisen voor het gebruik van middelen kunnen leiden. Dat neemt niet weg dat ik de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen wil verminderen. In de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, die ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen, zal ik hier nader op ingaan.
De inmenging van Shell in inhoudelijke exposities van Rijksmuseum Boerhaave |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rijksmuseum Boerhaave laat zich gebruiken als verlengstuk van de marketingmachine van Shell»?1
Ja.
Onderschrijft u de strekking van dit artikel waarin wordt gesteld dat het Rijksmuseum Boerhaave zich laat gebruiken als verlengstuk van de marketingmachine van Shell? Zo nee, waarom niet?
Nee, het partnership tussen Rijksmuseum Boerhaave en Shell richt zich op talentontwikkeling en inclusiviteit met als doel de Nederlandse geschiedenis op het gebied van wetenschap en techniek dichter bij jongeren en volwassenen te brengen. Dit partnership vormt daarmee een bundeling van de krachten om jongeren die normaliter minder snel met wetenschap en techniek in aanraking komen te stimuleren deze onderwerpen te verkennen en hun talenten te ontdekken.
Voorts is het Rijksmuseum Boerhaave aangesloten bij de Ethische Code voor Musea. Artikel 1.10. van die code schrijft voor dat musea, ongeacht de bron van inkomsten, te allen tijde controle houden over de inhoud en integriteit van hun programma’s, tentoonstellingen en activiteiten.
Wat is uw reactie op de volgende stelling in dit artikel: «In z’n subsidietoekenning van ruim 1,7 miljoen euro noemt de Raad voor Cultuur de financiële en inhoudelijke samenwerking met Shell «interessant»»?
De Raad voor Cultuur is het wettelijke en onafhankelijke adviesorgaan op het gebied van kunst, cultuur en media. De Raad heeft in het BIS-advies 2017–2020 vanuit het oogpunt van ondernemerschap geconstateerd dat het samenwerkingsverband van Rijksmuseum Boerhaave met partners als Shell niet alleen financieel, maar ook op inhoudelijk gebied interessant is. Ik onderschrijf het advies en de motivering van de Raad.
Deelt u de mening dat, gezien het fossiele en ontwrichtende karakter van Shell, de duiding «interessant» in dit geval beter vervangen had kunnen worden door «gevaarlijk» of «ongepast? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het, gezien de enorme klimaatopgave, vanuit educatief oogpunt onlogisch is om een boodschap van Shellbaas Van Loon te vertonen zonder daarbij de context te leveren van het fossiele en ontwrichtende karakter van Shell? Zo nee, waarom niet?
Nee, Rijksmuseum Boerhaave draait om de presentatie van de Nederlandse geschiedenis van wetenschap en techniek. Eén van de uitgelichte thema’s in deze presentatie betreft de Nederlandse geschiedenis over energie. Het museum heeft in haar presentatie oog voor de klimaatopgave en stelt in de presentatie het vraagstuk centraal of schone energie op tijd beschikbaar is. Om dit verhaal vanuit verschillende perspectieven te presenteren, zoekt Boerhaave de inhoudelijke samenwerking op met private partijen. In dit geval betreft het Shell omdat deze private partij onlosmakelijk verbonden is met de Nederlandse energiegeschiedenis.
Erkent u dat het in alle gevallen ongepast is om Shellbaas Van Loon op gelijke voet te plaatsen met belangrijke hoogleraren en Nobelprijswinnaars? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat de inhoudelijke inmenging van Shell in het Rijksmuseum Boerhaave niet geheel los gezien kan worden van de zitting die de heer Willems, voormalig president-directeur van Shell Nederland, heeft in de Raad van Toezicht? Zo nee, waarom niet?
Nee, Rijksmuseum Boerhaave is aangesloten aan de Governance Code Cultuur en past de principes van deze code toe. De code vormt het instrumentarium voor goed bestuur en toezicht in de cultuursector. Het omvat het gehele besturingsproces: beleid, uitvoering, toezicht en verantwoording.
Ik vind het belangrijk dat culturele instellingen die subsidie ontvangen van het Rijk zich aansluiten bij de Governance Code Cultuur. Daarom heb ik bij het toekennen van de BIS- en Erfgoedwetsubsidie aan de culturele instellingen de aansluiting op de code als een subsidieverplichting opgelegd. Bij de jaarlijkse verantwoording van de subsidie verwacht ik een reflectie van de instelling waarop het bestuur toepassing heeft gegeven aan Governance Code Cultuur.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van de samenwerking tussen het Rijk en het Rijksmuseum Boerhaave, inclusief het verlenen van financiële steun?
Rijksmuseum Boerhaave en het Rijk hebben een samenwerking sinds 1928. Sindsdien is de samenwerking en de financiële steun continue onder hevig aan veranderingen door maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Tot op heden blijft in de samenwerking tussen het Rijksmuseum Boerhaave en het Rijk de presentatie en het beheer van de Rijkscollectie centraal staan. Voor het presenteren van de Rijkscollectie ontvangt het Rijksmuseum Boerhaave op basis van de culturele basisinfrastructuur 2017–2020 een vierjaarlijkse instellingssubsidie van € 7.948.628. Voor het beheer van de Rijkscollectie en de huisvesting ontvangt het museum op basis van de Erfgoedwet jaarlijks een subsidie van € 2.409.904.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van de samenwerking tussen Shell en het Rijksmuseum Boerhaave, inclusief het verlenen van financiële steun?
Rijksmuseum Boerhaave en Shell hebben een samenwerking sinds 2009. Deze samenwerking bestond eerst uit het tentoonstellen van de bedrijfscollectie van Shell in het museum. Vervolgens is de samenwerking op het gebied van educatie versterkt, waaronder de samenwerking in de Jet-Net onderwijsprogramma’s. In januari 2019 ondertekenden Rijksmuseum Boerhaave en Shell een driejarige samenwerkingsovereenkomst die zich richt op talentontwikkeling en inclusiviteit.
Ten aanzien van de financiële steun maken culturele instellingen en sponsoren onderling afspraken. Ik vind het belangrijk dat culturele instellingen eigen inkomsten genereren. Door middel van een gezonde financieringsmix kunnen culturele instellingen immers beter de financiële risico’s spreiden. Op basis van het jaarverslag 2017 heeft Rijksmuseum Boerhaave een totaal bedrag van € 140.000 aan bedrijfsdonateurs ontvangen. Shell is één van deze bedrijfsdonateurs.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is als gesubsidieerde culturele instellingen samenwerken met fossiele bedrijven en daarbij de noodzakelijke contextinformatie achterwege laten? Zo nee, waarom vindt u het een goede zaak als een onafhankelijk geacht museum dat belastinggeld ontvangt als een marketinginstrument kan worden gebruikt door een fossiel bedrijf dat maatschappelijke doelen in de weg zit? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie te beëindigen en in de toekomst te voorkomen?
Nee, ik vind het belangrijk dat geschiedenis vanuit verschillende perspectieven wordt gepresenteerd en dicht bij de maatschappelijke context blijft. In dit geval presenteert het Rijksmuseum Boerhaave de Nederlandse energiegeschiedenis. Daarbij heeft het museum de samenwerking opgezocht met Shell. Zoals ik in de eerdere beantwoording zei, is Shell onlosmakelijk verbonden met de Nederlandse energiegeschiedenis en levert om die reden een bijdrage aan de presentatie van het Rijksmuseum Boerhaave. Daarnaast is er in de presentatie aandacht voor andere organisaties die nieuwe vormen van energiebronnen hebben ontwikkeld, zoals Wetsus, LeydenJar-Technologies en Tesla.
Bent u bereid om het Rijksmuseum Boerhaave aan te moedigen de banden met Shell te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 10.
Het bericht 'Sea-Watch 3 op last van Nederland aan ketting gelegd' |
|
Bram van Ojik (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het het bericht «Sea-Watch 3 op last van Nederland aan ketting gelegd»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de inspectie door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) nodig was, wat de inspectie inhield, wat deze heeft opgeleverd en waarom daarvoor het schip moest en moet worden vastgehouden?
Op 31 januari is de Sea-Watch 3 de haven van Catania binnengevaren. In de haven is het schip vervolgens door de Italiaanse kustwacht geïnspecteerd op 31 januari en 1 februari jl. Het schip is daarnaast op 5 en 6 februari jl. door het klassenbureau DNV-GL geïnspecteerd. Beide hebben tekortkomingen geconstateerd.
In de rapportage van de Italiaanse kustwacht werd aangegeven dat over een aantal geconstateerde tekortkomingen overleg met de Vlaggenstaat gewenst was, hetgeen directe aanleiding was voor de ILT om in overleg met de Italiaanse kustwacht het schip te onderzoeken.
De ILT heeft een aantal aanvullende tekortkomingen geconstateerd. Daarnaast heeft de ILT onderzoek gedaan naar de vraag of de veiligheid van schip en bemanning als gevolg van de ondernomen acties en de situatie aan boord op enig moment in gevaar kan zijn geweest. Nederland heeft Italië verzocht het schip geen toestemming te verlenen om uit te varen zolang het onderzoek liep. De veiligheid moet voorop staan. Het is gebruikelijk dat een schip pas mag uitvaren nadat de tekortkomingen die voor vertrek hersteld moeten zijn, zijn verholpen, en dat hiervan bewijs is geleverd.
De tekortkomingen die zijn geconstateerd zijn gedeeltelijk tijdens het verblijf van het schip in de haven van Catania, Italië verholpen. Het schip is daarna met toestemming van Nederland (Ministerie van IenW) vertrokken naar een werf in Marseille, Frankrijk, om de tekortkomingen te herstellen waarvoor reparatie op een scheepswerf noodzakelijk was.
Voor de conclusies van het onderzoek door de ILT verwijs ik naar het bijgevoegde rapport «Inspectie Sea-Watch 3»2.
Wat was de aanleiding van de eerste inspectie, die afgelopen zomer door de ILT is uitgevoerd, en wat heeft die inspectie opgeleverd? Wat was de aanleiding van deze tweede inspectie?
Aanleiding voor de eerste inspectie in de zomer van 2018 was het feit dat Malta vragen stelde over de registratie van de Sea-Watch 3, en het schip in de tussentijd niet wilde laten uitvaren.
Het onderzoek zoals verricht door de ILT in de zomer van 2018 bestond uit twee delen, namelijk enerzijds bepalen of de technische conditie en uitrusting van de Sea-Watch 3 in lijn is met de Nederlandse wet- en regelgeving, anderzijds om de feiten en omstandigheden ter plaatse vast te stellen. Dit is uitgevoerd in de vorm van een verkennend onderzoek waarover een rapportage is gemaakt gedateerd 10 juli 2018.
In de rapportage wordt ingegaan op de inzet van het schip, waarbij is aangegeven dat het schip als kleinste aantal 17 mensen in nood uit het water heeft gehaald en als grootste aantal 300. Er is ook uitgebreid gerapporteerd over de aanwezige certificaten, documenten en boekwerken. Tot slot geeft het rapport een beschrijving van het schip en meer specifiek van de brug- en navigatiemiddelen, de buitendekken, de accommodatie en kombuis, de machine- en de stuurmachinekamer. Er is tijdens deze inspectie niet gekeken naar eventuele gebreken aan het schip of naar het feitelijke gebruik van het schip.
De aanleiding voor de tweede inspectie staat beschreven in het antwoord op vraag 2.
Hoe rijmt u uw toezegging in het algemeen overleg Maritiem van 6 december 2018, dat de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en hun schepen door de beleidswijziging absoluut niet acuut in de problemen zouden komen, met uw verzoek aan de Italiaanse autoriteiten om het schip aan de ketting te leggen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 en de begeleidende brief.
Hoe verhoudt uw actie zich tot uw uitspraken in dat algemeen overleg, dat er «eerst gesprekken komen», dat «de veiligheidseisen niet morgen klaar moeten zijn», «dat we daar een rustige overgangstermijn voor gaan creëren» en dat «de organisaties nergens bang voor hoeven te zijn»?
Zie antwoord vraag 4.
Is deze handhavingsactie het gevolg van de nieuwe, nog op te stellen beleidsregels, of oude reeds langer bestaande regels? Hoe valt dit te rijmen met uw toezegging dat er eerst een terugkoppeling naar de Kamer zou plaatsvinden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 en de begeleidende brief. De veiligheid staat voor mij voorop.
Hoe kan het dat er nog geen antwoord is op het schriftelijk overleg van 23 januari 2019 (Kamerstuk 31 409, nr. 203), «omwille van een zorgvuldige beantwoording», maar er wel al wordt ingegrepen en gehandhaafd op regels die nog niet eens afgesproken zijn? Geldt die zorgvuldigheid daar dan niet voor?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt uw uitspraak, dat de beleidswijziging niet het gevolg is van buitenlandse druk, zich tot het bericht dat deze inspectie op verzoek van de Italiaanse autoriteiten plaatsvindt?
De wijze waarop de inspecties zijn uitgevoerd en de verzoeken van en aan de Italiaanse kustwacht zijn de gebruikelijke gang van zaken indien er bij een havenstaatcontrole tekortkomingen worden geconstateerd.
Worden naar uw mening drenkelingen die door Sea-Watch 3 uit zee worden gered, door die redding en hun verblijf op de Sea-Watch3 aan onaanvaardbare risico’s of onmenselijke levensomstandigheden blootgesteld?
Dit betreft de kernvraag van het tweede deel van het onderzoek dat door de ILT is uitgevoerd. Ik verwijs kortheidshalve naar de begeleidende brief aan de Tweede Kamer en naar het inspectierapport van de ILT.
Kunt u inschatten hoeveel mensen in de Middellandse zee zijn verdronken of vermist, sinds u de Sea-Watch 3 aan de ketting heeft laten leggen?
Het schip Sea-Watch 3 ligt niet aan de ketting. Sinds de Sea-Watch 3 in een Italiaanse haven werd aangemeerd, eind januari, zijn volgens schattingen van IOM3 16 personen verdronken voor de kust van Libië. Hiervoor, in het eerste deel van januari, zijn volgens IOM vermoedelijk 160 personen op de Centraal Mediterrane route verdronken als gevolg van een schipbreuk voor de kust van Libië. IOM schat dat in vergelijking tot dezelfde periode vorig jaar in 2019 bijna 45% minder migranten zijn verdronken voor de Libische kust.
Kunt u een beeld geven van de reddingscapaciteit op de Middellandse zee en in de Libische search and rescue-zone (SAR-zone)? Is dit voldoende?
Hoeveel schepen zich in de Middellandse Zee expliciet met reddingsoperaties bezig houden is niet bekend. Door de EU worden verschillende operaties uitgevoerd die zich naast grensbewaking en de aanpak van mensensmokkel, uiteraard ook bezig houden met reddingen op zee. In Frontex-verband worden drie operaties uitgevoerd voor de kust van Spanje, Italië en Griekenland. Deze operaties ondersteunen de werkzaamheden van de kustwachten van de EU lidstaten in en rond de Middellandse Zee. Daarnaast zijn de kustwachten van Noord-Afrikaanse landen actief.
Specifiek ten aanzien van de Libische SAR-zone geldt dat het aantal inzetbare schepen en getraind personeel van de Libische kustwacht nog steeds toenemen. Daarmee groeit ook de capaciteit van de Libische kustwacht om de wettelijke taken uit te voeren, inclusief het redden van migranten in onzeewaardige bootjes. Uit schattingen van het IOM blijkt dat sinds 2017 een daling van het aantal verdrinkingen op de Centraal Mediterrane route heeft plaats gevonden.4
Wat doet Nederland om die reddingscapaciteit te vergroten?
Over de Nederlandse inzet in Libië, specifiek op het gebied van migratie en de steun aan de Libische kustwacht is uitgebreid met uw Kamer gewisseld. Afhankelijk van de mogelijke beschikbare inzet, biedt Nederland jaarlijks in Frontex-verband materieel aan voor grensbewakingsoperaties. Uw kamer wordt over deze inzet geïnformeerd.
Klopt het, dat alle drenkelingen die worden gered in de Libische SAR-zone naar Libische detentiecentra worden gebracht, alwaar zij kunnen worden blootgesteld aan martelingen en misbruik? In welke mate acht u dit een wenselijk of een redelijk alternatief voor reddingsoperaties door ngo-schepen?
Ten aanzien van de Libische praktijk verwijs ik u kortheidshalve naar de uitgebreide correspondentie en debatten met uw Kamer over dit onderwerp, inclusief de inspanningen om de situatie in de Libische centra te verbeteren en deze centra uiteindelijk te sluiten. Zoals uw Kamer bekend hecht het kabinet belang aan de plicht om mensenlevens op zee te redden.
Kunt u aangeven wie volgens het Internationale verdrag inzake opsporing en redding op zee (1979 en 2006) verantwoordelijk is voor het zo snel als mogelijk vinden van een veilige haven voor geredde mensen in zeenood? Hoe verhoudt uw standpunt van 14 januari 2019 zich dan met artikel 3.1.9. van het genoemde verdrag, waarin duidelijk staat dat het de ondertekenende landen zijn, niet de kapitein?
In artikel 3.1.9. van de Annex bij het Internationale verdrag inzake opsporing en redding op zee staat de coördinatie en samenwerking tussen betrokken kust- en vlaggenstaat centraal. Tevens vermeldt het verdrag dat voor de coördinatie van de Search and Rescue-actie de kuststaat primair verantwoordelijk is waar het SAR-gebied tot behoort. Tot deze coördinatie behoort onder meer, tezamen met de vlaggenstaat, het vinden van een veilige plaats om de aan boord genomen personen van boord te ontschepen. Een veilige plaats hoeft niet per se een haven te zijn in het land in wiens SAR-gebied de drenkelingen zijn opgepikt. Dit moet ertoe leiden dat kapiteins van schepen die bijstand hebben verleend aan mensen in nood zo spoedig mogelijk van hun verplichtingen bevrijd worden met een minimale verdere afwijking van de geplande reis. Dit houdt niet in dat de vlaggenstaat zonder meer een veilige plaats in een derde land kan aanwijzen zonder medewerking van dat derde land.
In de brief van 14 januari jl. is aangegeven dat MRCC’s in de regio ontscheping geweigerd hebben. In lijn met het genoemde verdrag heeft Nederland met Duitsland en de Europese Commissie zich ingespannen om ontscheping te bewerkstelligen, hetgeen op 9 januari jl. kon worden gerealiseerd. Zoals vermeld in de brief werken UNHCR en IOM tezamen met de Europese Unie en de landen rond de Middellandse Zee aan een structureel ontschepingsarrangement voor de Middellandse Zee-regio.
Onveiligheid in asielzoekerscentra |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Personeel asielzoekerscentra voelt zich onveilig: dagelijks agressie en geweld»?1
Ja.
Bent ook u net zoals vakbond FNV geschokt over de ernst van de meldingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De meldingen die bij de vakbond FNV zijn binnengekomen zijn zorgelijk. Geweld tegen medewerkers met een publieke taak is volstrekt onacceptabel.
Beschikt u over cijfers of andere gegevens ten aanzien van de veiligheid van het personeel in asielzoekerscentra? Zo ja, waaruit bestaan die? Zo nee, waarom niet en wilt u de veiligheidssituatie voor het personeel in kaart laten brengen?
Ja. Het COA kent een incidentenregistratie in het IBIS (Integraal Bewoners Informatie Systeem). De Rapportage Vreemdelingenketen (RVK) van januari-december 20172 geeft de IBIS incidentencijfers van alle COA-locaties over de jaren 2016 en 2017. Daarnaast vindt er een incidentenregistratie via het eigen intranet plaats. Dit vindt plaats met het oog op personeelszorg, binnen het kader van de risico inventarisatie & evaluatie (RI&E). Ik streef ernaar de RVK over de periode januari-december 2018 met daarin gegevens aangaande de incidentenregistratie over het jaar 2018 voor het komende meireces aan uw Kamer te zenden.
Deelt u de mening van de bestuursvoorzitter van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) dat er naast de al genomen specifieke maatregelen meer nodig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is spijtig dat de getroffen maatregelen nog onvoldoende hebben geleid tot een merkbare vermindering van het aantal incidenten. Het onderzoek dat de Inspectie JenV heeft uitgevoerd naar de opvang van overlastgevende asielzoekers3 laat zien dat er meer maatregelen nodig zijn. Ik ben aan de slag gegaan met de aanbevelingen van de Inspectie. In april zal ik uw Kamer informeren over de status hiervan.
Deelt u de mening dat niet langer sprake is van incidenten maar van een structureel probleem? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De overlastproblematiek is inmiddels een structureel probleem. De ervaren overlast wordt momenteel veroorzaakt door een beperkte groep bewoners, veelal afkomstig uit Noord-Afrikaanse landen. Deze groep verblijft, als gevolg van de procedures op sporen 1 en 2, voor een beperkte periode in de opvang. De afgelopen periode is de instroom van deze groep toegenomen en daarmee het voortduren van deze overlastproblematiek.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde FNV-bestuurder dat om de werksituatie veiliger te maken er meer medewerkers op de locaties, meer beveiliging en een onderzoek naar de veiligheid van de gebouwen nodig zijn? Zo ja, hoe en hoe snel gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De gebouwen voldoen aan de veiligheidseisen passend bij de doelgroep waarvoor het COA is ingericht. De groep overlastgevende asielzoekerslaat volstrekt onacceptabel gedrag zien. Hiertoe zijn extra maatregelen in het leven geroepen, zoals het verscherpen van de huisregels en overplaatsing naar een extra begeleiding en toezicht locatie (ebtl). Hierover heb ik uw Kamer in mijn brieven van 8 juni en 15 november jl. geïnformeerd4. Daarnaast zijn er op steeds meer opvanglocaties aanvullende afspraken met gemeenten en politie gemaakt.
Is het waar dat het vooral asielzoekers uit zogenoemde veilige landen zijn die verantwoordelijk zijn voor het geweld en de bedreigingen? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u of gaat u ontwikkelen om meer beperkende maatregelen op te kunnen leggen aan deze groep asielzoekers en om te zorgen dat zij zo snel mogelijk ons land verlaten? Zo nee, wat is niet waar aan deze bewering?
Uit gegevens vanuit de migratieketen blijkt dat personen uit de zogenoemde veilige landen relatief vaker dan de gemiddelde asielzoeker overlastgevend en/of crimineel gedrag vertonen. Hierbij is niet aan te geven of dit ook geldt voor het aantal incidenten waarbij medewerkers van het COA slachtoffer zijn.
Zoals ook aangegeven in mijn brieven van 8 juni en 15 november jl.,5 is er reeds een palet aan maatregelen ontwikkeld dat kan worden ingezet om overlastgevende asielzoekers aan te pakken en terugkeer te realiseren. Zo zijn er onder meer twee ebtl’s geopend en worden overlastgevers eerder in vreemdelingenbewaring gesteld. Ook heeft het COA het maatregelenbeleid aangescherpt waardoor er nadrukkelijker aandacht is voor het verbod op onaanvaardbaar gedrag, de sancties die hierop staan (zoals het inhouden van leefgelden of het beperken van opvang) en het doen van een melding en aangifte in geval van incidenten. Daarnaast zijn er snellere procedures voor evident kansarme asielaanvragen ingevoerd en worden er effectieve afspraken gemaakt over samenwerking met veilige landen van herkomst voor de terugkeer van personen die irregulier in Nederland verblijven. Aangezien de reeds bestaande maatregelen nog onvoldoende hebben geleid tot een merkbare vermindering van het aantal incidenten, zet ik voortdurend in op intensivering en optimalisering van de getroffen en nog te treffen maatregelen.
Het vastlopen van de onderhandelingen over de cao Jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Cao-onderhandelingen jeugdzorg meteen vastgelopen»?1
Ja.
Deelt u het de mening dat het faciliteren van bij- en nascholing en reflectie, het aanpakken van de hoge werkdruk en salarisverhoging, belangrijke voorwaarden zijn om de sector aantrekkelijk te houden?
Werken in de jeugdzorg is belangrijk werk. Jeugdprofessionals verdienen waardering voor hun inzet en moeten ook de tijd en ruimte krijgen om hun werk voor kinderen en jongeren goed te doen. Het vergt inspanningen van alle betrokken partijen in de jeugdsector (werkgevers, gemeenten als opdrachtgevers en jeugdprofessionals en Rijk) om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te houden.
Ik zet samen met betrokken partijen uit de jeugdsector in op het investeren in vakmanschap van jeugdprofessionals. Voor goede jeugdhulp en jeugdbescherming is essentieel dat jeugdprofessionals zich blijvend ontwikkelen in hun vakmanschap. Het is van belang dat de huidige en toekomstige jeugdprofessionals over de benodigde kennis, beroepshouding en vaardigheden beschikken. Dit vraagt om gezamenlijk investeren in kennis en een veilige omgeving waar tijd en ruimte is om te leren. Het samenwerkingsplatform «Vakmanschap Jeugdprofessionals»- in oprichting heeft een belangrijke rol bij het stimuleren van een leerklimaat in de jeugdsector. Het samenwerkingsplatform gaat aan de slag met de belangrijke professionaliseringsopgaven, waaronder het zorgen voor een blijvend passend en goed op de praktijk aansluitend curriculum en bij- en nascholingsaanbod.
Specifiek voor het thema arbeidsmarkt zijn er aanvullende acties nodig. Ik heb, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, het onderzoeksrapport «verkenning arbeidsmarkt jeugdsector» aan uw Kamer gestuurd2. Het is noodzakelijk om structurele en merkbare verbeteringen na te streven nu het rapport over de arbeidsmarkt in de jeugdsector er ligt. VWS is samen met JenV en met betrokken sectorpartijen in gesprek over te nemen maatregelen om de knelpunten op de arbeidsmarkt voor jeugdprofessionals aan te pakken.
Professionele ontwikkeling is essentieel voor jeugdhulpverleners om hun beroep goed te kunnen uitoefenen. Hier liggen belangrijke taken, primair voor jeugdhulpaanbieders en gemeenten vanuit hun rol als werkgever en opdrachtgever.
Wat vindt u ervan dat de financiële nood zo hoog is dat de ruimte om te investeren in personeel en in vakmanschap ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de meest recente cijfers als het gaat om verloop en ziekteverzuim onder personeel? Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling in de afgelopen jaren?
De uitstroom uit «zorg en welzijn» vanuit de Jeugdzorg bedroeg in het derde kwartaal 2018 1.500 werknemers ten opzichte van 1.310 respectievelijk 1.440 over dezelfde periode in 2017 en 2016 (CBS Statline AZW). Voor de Jeugdhulp in brede zin worden geen cijfers gegenereerd vanwege het branche-overstijgende aspect. Ook in het recente onderzoeksrapport «verkenning arbeidsmarkt jeugdsector» is door onvolledige cijfers over uitstroom geen eenduidig beeld over de sector te geven.
Het ziekteverzuim in de jeugdzorg is met 5,7% over het derde kwartaal van 2018 hoger dan het gemiddelde in zorg en welzijn dat over dezelfde periode op 5,1% ligt. Een jaar eerder waren deze percentages respectievelijk 5,3% en 4,9% (CBS Statline AZW). Uit het onderzoeksrapport «verkenning arbeidsmarkt jeugdsector» blijkt dat er een grote spreiding is tussen organisaties en voorzieningen. Het ziekteverzuimpercentage in de zorg is historisch gezien altijd al relatief hoog vergeleken met dat in andere sectoren. Dit heeft onder meer te maken met de aard van het werk dat een relatief hoge fysieke en mentale belasting van de medewerkers kent. Niet alleen worden er avond-, nacht- en weekenddiensten gewerkt, ook de aard van het werk geeft meer psychosociale arbeidsbelasting voor het personeel.
Voor de werkdruk in zorg en welzijn baseren we ons op de werknemersenquêtes zoals deze periodiek in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt, Zorg en Welzijn (AZW programma) worden uitgevoerd, voor het laatst in 2017 (een nieuwe versie volgt komend najaar). Daaruit blijkt dat de werkdruk door de werknemers in de jeugdzorg als te hoog of veel te hoog wordt ervaren (62% versus 50% zorg- breed). Gegevens over andere sectoren zitten daar niet in. In het laatst beschikbare TNO/CBS-rapport «Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2017» (dit voorjaar volgt een nieuwe rapportage) is een vergelijking tussen sectoren gemaakt. De zorg scoort hier op een vierpuntsschaal voor «kwantitatieve taakeisen («werkdruk»)» met 2,46 boven het landelijk gemiddelde van 2,38 (1 = nooit; 4 = altijd). Bij emotioneel zwaar werk ligt de zorg met 2,09 boven het gemiddelde van 1,70. De werkgeversenquête is in 2018 voor het laatst gehouden. Van de werkgevers in de Jeugdzorg geeft 48% aan dat de werkdruk is toegenomen ten opzichte van het voorgaande jaar, tegenover 63% zorg- breed. Kijken we naar de werknemerstevredenheid dan is blijkens de werknemersenquête 2017 in de jeugdzorg 69% van de werknemers alles bijeengenomen tevreden met zijn/haar werk tegen 66% zorgbreed.
Wat is het beeld van de werkdruk, het verloop van personeel en ziekteverzuim afgezet tegen andere sectoren zowel binnen de zorg als daarbuiten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om met werkgevers en werknemers te kijken wat er mogelijk is om aan de voorwaarden uit vraag twee te voldoen?
VWS is samen met JenV en met betrokken sectorpartijen – ieder vanuit zijn eigen primaire verantwoordelijkheid – in gesprek over te nemen maatregelen om de knelpunten op de arbeidsmarkt voor jeugdprofessionals aan te pakken. In de Voortgangsrapportage «Zorg voor de Jeugd» die voor de zomer 2019 naar de Tweede Kamer gaat zal ik u berichten over de voortgang.
Wat gaat u nog meer ondernemen om de sector aantrekkelijk te houden om in te blijven werken?
Ons doel is om het werken in de jeugdsector merkbaar beter te maken. Hiervoor is het essentieel dat we voldoende professionals hebben, die goed zijn toegerust voor en tevreden zijn met het belangrijke werk dat zij doen. Met de aanvullende acties voor de jeugdsector sluiten we aan op het programma «Werken in de Zorg». In dit programma werkt VWS samen met alle veldpartijen uit zorg en welzijn aan het terugdringen van de personeelstekorten. Dit doet VWS via de actielijnen: meer kiezen voor de zorg, beter leren in de zorg en anders werken in de zorg.
Ook het terugdringen van administratieve lasten is een belangrijk speerpunt. Hierbij is van belang dat de Eerste Kamer op 22 januari 2019 heeft ingestemd met het wetsvoorstel administratieve lasten en gemeentelijke samenwerking. Deze wet maakt het mogelijk informatiestandaarden af te dwingen voor de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en zorgaanbieders. Binnen één jaar moeten de administratieve lasten voor professionals en zorgaanbieders in de jeugdsector merkbaar verminderd zijn. Dat heb ik afgesproken met de VNG en acht koepels van zorgaanbieders en zorgprofessionals. Ik heb Rita Verdonk benoemd als speciaal adviseur regeldruk en zij is begin dit jaar aan de slag gegaan. Zij organiseert met werkgevers en werknemers verschillende schrapsessies bij jeugdzorg organisaties.
Herinnert u zich dat u op twitter, maar ook in diverse interviews2, heeft gesteld dat het ministerie VWS in 2019, 1,7 miljard beschikbaar stelt voor loonontwikkeling in de zorg? is dat bedrag ook bedoeld voor de jeugdzorg? Zo ja, hoe waarborgt u dat dit bedrag bij de jeugdzorgorganisaties en uiteindelijk bij de professionals belandt?
In artikel 2.12 van de Jeugdwet is geregeld dat gemeenten bij hun inkoop rekening houden met de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de jeugdhulp. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Dit artikel waarborgt dat gemeenten passende tarieven betalen.
De loon- en prijsbijstelling van € 1,7 miljard die in 2019 door het Ministerie van VWS wordt uitgekeerd in de zorg heeft betrekking op het budgettair kader zorg (BKZ). Het gemeentelijk jeugdhulpbudget is voor een deel afkomstig uit het BKZ en voor dat deel ontvangen gemeenten dan ook loon- en prijsbijstelling vanuit VWS (onderdeel van de € 1,7 miljard). Voor het overige deel van het gemeentelijke jeugdhulpbudget (voormalig begrotingsgefinancierd) voegt het Ministerie van Financiën loon- en prijsbijstelling toe. Hiermee worden gemeenten in staat gesteld om stijgende loonkosten van jeugdhulpaanbieders te bekostigen, en daarmee passende tarieven te blijven betalen.
Het bericht ‘Familie in rouw na drama in stal: dertien koeien komen om in eigen mest na explosie' |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Erik Ziengs (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Familie in rouw na drama in stal: dertien koeien komen om in eigen mest na explosie?»1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze tragische gebeurtenis.
Heeft u opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het ontstaan van de explosie? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het incident in Markelo overleg ik met de melkveesector en de stallenbouwbranche welke eventuele maatregelen nodig zijn om de veiligheid te garanderen, zoals het opstellen van instructies. Er is inmiddels onderzoek gedaan door de brandweer en de verzekeringsmaatschappij en er loopt nog een onderzoek van de Omgevingsdienst Twente in opdracht van de gemeente Hof van Twente.
Heeft u inzicht welke instanties er allemaal onderzoek doen naar het ontstaan van deze explosie?
Er is contact geweest met Brandweer Twente, met verzekeraar Univé en met Omgevingsdienst Twente over het incident. De brandweer heeft onderzoek verricht en verzekeraar Univé heeft onderzoek laten doen door een gespecialiseerd onderzoeksbureau. Het onderzoek van de Omgevingsdienst Twente loopt nog en wordt naar verwachting in mei afgerond.
Wilt u de uitkomsten van het onderzoek delen met de Kamer?
Hetgeen ik kán delen zal ik met uw Kamer delen. Hoewel het brandweeronderzoek voor brandweer-intern gebruik is en het onderzoek in opdracht van Univé om privacy redenen niet openbaar is hebben deze partijen wel gedeeld dat uit de onderzoeken geen directe oorzaak (ontstekingsbron) van de explosie naar voren is gekomen. Voor Univé dragen de onderzoeksresultaten bij aan het aanpassen van clausules voor het voorkomen van stalbranden/explosies in het algemeen en het beperken van het risico tijdens mestmixen in stallen in het bijzonder. Hierover vindt nog afstemming plaats met andere verzekeraars. Univé verwacht dat zij de clausules voor de zomer bekend kan maken. Het onderzoek van de Omgevingsdienst Twente zal naar verwachting openbaar beschikbaar komen. Dit zal ik u toezenden zodra dit gereed is.
Bent u bekend met eerdere vergelijkbare voorvallen bij een emissievrije vloer? Zo ja, wat was in die gevallen de oorzaak van de explosie?
Er zijn mij geen gevallen bekend van eerdere vergelijkbare voorvallen bij een emissiearme stalvloer.
Klopt het dat, zoals door de mestgasspecialist Jetty Middelkoop is aangegeven, er nog nooit onderzoek is gedaan naar de oorzaak van explosies? Zo ja, vindt u dat verdedigbaar? Zo nee, welke onderzoeken hebben plaatsgevonden en wat is de uitkomst hiervan?2
Uit navraag bij deze mestspecialist blijkt dat er vaker onderzoek is gedaan naar de oorzaak van explosies, maar er is geen onderzoek gedaan naar de vraag of er bij een emissiearme stalvloer een groter explosiegevaar is. Brandweer en verzekeraar geven aan geen bewijs te hebben dat emissiearme stalvloeren gevaarlijker zijn dan andere stalvloeren.
Herkent u zich in het ter discussie stellen van de veiligheid van een emissievrije vloer? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de emoties naar aanleiding van het trieste incident in Markelo. Een emissiearme vloer is vanuit milieu en stalklimaat een goede ontwikkeling. Daarbij is het van belang dat de vloer wel veilig is en de mestwerkzaamheden veilig kunnen gebeuren. Zie voorts het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat elke stalvloer ook veilig moet zijn alvorens wordt gekeken naar de emissie die er vrijkomt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ik vind de veiligheid van stallen van het grootste belang. Wat betreft brandveiligheidseisen moeten stallen die gebouwd zijn na 2014 voldoen aan het Bouwbesluit. Voor oudere stallen werkt de sector samen met brandweer en verzekeraars via het Actieplan Brandveilige stallen (Kamerstuk 28 286, nr. 988) om de kans op een stalbrand te verminderen. Daarnaast zijn de regels van de Arbowet van toepassing, vastgelegd in de arbo-catalogus voor melkvee en graasdieren, over onder meer mestmixen, betreden van mestkelders, las- en slijpwerkzaamheden. Er zijn naast dit incident geen aanwijzingen dat emissiearme stalvloeren als zodanig onveilig zijn.
Is een emissievrije afgesloten vloer met daaronder een mestkelder in de huidige vorm brand- en explosieveilig? Zo nee, waarom is de emissievrije vloer dan goedgekeurd? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de aanwezigheid en ophoping van licht ontvlambare, uit mest vrijkomende gassen als ammoniak en methaan in een mestkelder onder de stal?
Zoals ik bij antwoord 6 heb aangegeven, is er vooralsnog geen reden om aan te nemen dat emissiearme vloeren onveilig zijn. Maar ik zal in overleg gaan met betrokkenen over welke maatregelen nodig zijn voor het veilig gebruik van stalvloeren, zoals het opstellen van instructies.
Kunt u toelichten hoe het aspect veiligheid onderdeel is van de beoordeling van innovaties in stallen (zowel vloeren als andere innovaties) en welke instanties daarbij voor de beoordeling om advies worden gevraagd? Zo nee, waarom speelt veiligheid voor mens en dier geen rol in de beoordeling van nieuwe stalsystemen en/of vloeren?
De deskundigen van de Technische Advies Pool (TAP) adviseren de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat bij de stalbeoordeling. Naast een beoordeling van de emissiereducerende werking van het systeem vindt er een beoordeling plaats op het criterium of het systeem in de praktijk kan worden toegepast waaronder ook de veiligheidsaspecten vallen. In het onderzoek naar bijvoorbeeld alternatieve vloeren voor vleeskalveren (Livestock Research Rapport 1056) is gekeken naar de veiligheid van mens en dier specifiek op het gebied van uitglijden op de in het onderzoek opgenomen vloeren. Hiervoor is met een tribometer onderzoek gedaan naar de stroefheid van roostervloerelementen.
Kunt u toelichten welke instanties op welke manier de veiligheid en doelmatigheid (in dit geval emissievrij) van innovaties in stallen beoordelen voordat er een eindoordeel volgt van de commissie die hiervoor in het leven is geroepen?
De deskundigen van de TAP adviseren de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat bij de stalbeoordeling ten behoeve van de toekenning van emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijnstof. Bij de beoordeling van innovaties wordt gekeken naar de bescherming van het milieu tegen de gevolgen van de emissie van ammoniak, geur en fijnstof, de praktische toepasbaarheid, de controle op de werking van het systeem en de bemeetbaarheid. Bij deze beoordeling zullen de deskundigen als daar aanleiding voor is ook veiligheidsaspecten naar voren brengen als onderdeel van het beoordelen van de praktische toepasbaarheid.
Heeft u inzicht of nieuwe stalsystemen en/of (emissievrije) vloeren de oorzaak kunnen zijn van stalbranden? Zo ja, wat is uw inzicht? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen ontvangen dat nieuwe stalsystemen en/of (emissievrije) vloeren op zichzelf oorzaken van stalbranden zijn. Wel is bekend dat gassen in de mestkelders gevaarlijk kunnen zijn voor mens en dier, zeker op het moment van in beweging brengen van de mest. Ook is bekend dat onderhoudswerk in stallen gevaar kan opleveren. Bij onvoldoende ventilatie is er brandgevaar door de aanwezigheid van ontvlambare mestgassen. Dit geldt voor alle stalsystemen en vloeren en niet alleen specifiek voor emissiearme systemen en vloeren. In de bijeenkomsten over brandveilige bedrijfsvoering, onderdeel van het door LTO Nederland, Brandweer Nederland, Dierenbescherming, en het Verbond van Verzekeraars opgestelde actieplan Brandveilige veestallen 2018 – 2022 (Kamerstuk 28 296, nr. 988), is er veel aandacht voor risicovolle werkzaamheden die kunnen leiden tot stalbranden. Zie voorts het antwoord op de vragen 6 en 11.
Klopt het dat volgens verschillende deskundigen alternatieven beschikbaar zijn die ervoor kunnen zorgen dat er minder gasvorming plaatsvindt in de mestkelders, zoals beluchting of bacteriemengsels? Zo ja, welke alternatieven zijn u bekend?
Het is mij bekend dat er behalve emissiearme vloeren ook andere emissiereducerende technieken worden getest in het kader van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en dat deze technieken invloed kunnen hebben op de gasvorming. Voor deze technieken zijn echter nog geen voorlopige dan wel definitieve emissiefactoren opgenomen in de Rav en vanwege het vertrouwelijke karakter van de beoordelingsprocedure kan daarover geen informatie naar buiten worden gebracht.
Kunt u aangeven waarom u terughoudend bent om deze alternatieven toe te staan, welke wetenschappelijke analyse eraan ten grondslag ligt om deze alternatieven niet toe te staan en wilt u deze wetenschappelijke analyse met de Kamer delen?
De terughoudendheid om sommige technieken al voor de beoordeling van de meetresultaten uit proefstallen toe te staan – met een voorlopige emissiefactor – komt voort uit het feit dat van deze technieken het emissiereducerende principe niet vooraf kan worden onderbouwd. Mocht het werkingsprincipe tussentijds door een fabrikant worden aangetoond aan de hand van voorlopige meetresultaten, dan kan alsnog een voorlopige emissiefactor worden verkregen.
Klopt het dat innovaties weinig van de grond komen?
Er lopen diverse innovatietrajecten in de veehouderijsectoren. Concreet voor de melkveehouderij met betrekking tot ammoniak zijn er sinds juli 2018 met de publicatie van voorlopige emissiefactoren in de Rav vier nieuwe emissie-arme systemen beschikbaar gekomen. In de reactie op het rapport van de commissie Biesheuvel over geurhinder van veehouderij heeft de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens mij aangeven dat ze het van belang vindt dat innovatieve technieken snel een plek kunnen krijgen. In de definitieve beleidsreactie zal zij daarom terugkomen op een planning en aanpak van de gehele systematiek van de stalbeoordeling.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen van de leden Ziengs en Lodders over de Regeling ammoniak en veehouderij, waarin zij aangeven zich zorgen te maken over de beoordeling van nieuwe (innovatieve) stalsystemen?3
Ja, deze vragen zijn in de kamerbrief van 3 december 2018 beantwoord door de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens mij (Aanhangsel Handelingen 2018/19, nr. 832).
Kunt u aangeven welke acties u hierop heeft uitgezet en kunt u bevestigen dat (nieuwe) innovatieve ideeën nu wel een eerlijke kans krijgen in de beoordeling? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zoals in de brief van 3 december 2018 is aangegeven richt de beoordeling door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de advisering van de deskundigen van de TAP zich primair op het erkennen en stimuleren van de ontwikkeling van innovatieve emissiearme technologieën. RVO.nl is in 2018 begonnen om partijen op weg te helpen met quick scans, waarbij RVO.nl met name voor nieuwe aanvragers informatie verschaft over de beoordelingsprocedures, de regelgeving en subsidiemogelijkheden. De belemmeringen en mogelijke oplossingsrichtingen zijn eind 2018 besproken in de Werkgroep stalbeoordeling. Daarnaast wordt in het kader van het Innovatie- en versnellingsprogramma brongerichte verduurzaming van varkensstallen (Hoofdlijnenakkoord sanering en verduurzaming varkenshouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 200)) met sectorpartijen en provincie Noord-Brabant overleg gevoerd over verbeteringen bij de stalbeoordeling. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer binnenkort informeren over de acties die zijn uitgezet op basis van beide overleggen.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het vergoeden van kosten voor het opruimen van drugsafval |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Raad van State: onwetende grondeigenaren betalen niet voor opruimen drugsafval»1 en de in het bericht genoemde uitspraak van de Raad van State?2
Ja.
Deelt u de mening dat de genoemde uitspraak eens te meer aantoont dat onschuldige particulieren die geconfronteerd worden met drugsafval op hun grond niet de kosten voor het opruimen daarvan zouden moeten betalen? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, hoe leest u die uitspraak dan?
Gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu, ligt hier de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Verandert de genoemde uitspraak iets aan uw beleid ten aanzien van het van overheidswege betalen van de kosten van het opruimen van drugsafval op de grond van particulieren? Zo ja, wat dan? Zo nee, waarom niet en betekent dat in het licht van deze uitspraak dat gemeenten alleen moeten opdraaien voor deze kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Expertisecentrum SLO wil tóch weg uit Enschede’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten waaruit blijkt dat er bij de directie van het Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling (SLO) opnieuw sprake is van een wens om Enschede als vestigingsplaats te verlaten?1
Ja, ik ben bekend met de berichten over de huisvestingsplannen van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO).
Klopt het dat er op dit moment nog geen advies is uitgebracht door de Ondernemingsraad met betrekking tot een mogelijke verhuizing van het hoofdkantoor naar «één centrale locatie in het land?» Zo nee, hoe waardeert u het feit dat er in vacatureteksten wordt voorgesorteerd op een voornemen van de directie om het hoofdkantoor te verhuizen, voordat daartoe definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden? Staat u hierover in contact met SLO?
SLO is een privaatrechtelijke rechtspersoon met wettelijke taken. De bestuurder van SLO gaat daarom over haar eigen organisatie en huishouden. In het afstemmingsoverleg met de bestuurder worden algemene mededelingen gedaan over de interne SLO organisatie (materiele en personele zaken). De bestuurder heeft mij bevestigd dat de formele adviesprocedure voor de Ondernemingsraad SLO nog niet is afgerond. SLO spreekt daarom in de vacature tekst over «het voornemen van de organisatie». Ik heb er begrip voor dat SLO deze informatie deelt in vacatureteksten omdat dat deze informatie relevant is voor mensen die willen reageren op de vacatures.
Kunt u aangeven of de consistente lijn van spreiding van werkgelegenheid van door het Rijk gefinancierde instellingen ook door dit kabinet wordt nagestreefd?
De regering heeft nog steeds aandacht voor de spreiding van door het Rijk gefinancierde instellingen, zoals bij het Rijksgebouwen beleid. Het gewenste integrale karakter van het curriculum vereist dat SLO voor de uitvoering van haar wettelijke taken intensief samenwerkt met scholen, leraren op schoollocaties uit het hele land. De organisatie heeft zich, mede op mijn verzoek ontwikkeld naar een open expertise centrum. SLO zal zich de komende jaren verder ontwikkelen als nationaal schakelcentrum tussen onderwijspraktijk, -beleid, wetenschap en samenleving. De manier waarop en de plaats van waaruit deze taak wordt vorm gegeven, is geheel aan de bestuurder.
Deelt u de mening dat de directe werkgelegenheid bij SLO ook indirecte, positieve effecten heeft voor de werkgelegenheid en economische ontwikkeling in de regio Enschede? Deelt u de mening dat de spreiding van werkgelegenheid van door het Rijk gefinancierde instellingen daar ook mede op gericht was?
In het verlengde van eerdere antwoorden op vragen over dit onderwerp ben ik van mening dat een eventuele verhuizing van SLO naar een andere regio vanwege de kleine personele omvang, nauwelijks tot geen effect heeft op de directe of indirecte werkgelegenheid in de regio Twente.2
Bent u bereid om net als uw voorganger, mevrouw Bussemaker, een dringend appél te doen op de directie van SLO om het voorgenomen besluit over herhuisvesting te heroverwegen?
Met vele onderwijsstakeholders, ben ik van mening dat docenten, scholen en onderwijsorganisaties uit het hele land een directe bijdrage moeten kunnen leveren aan de leerplanontwikkeling in het funderend onderwijs. Het is van belang dat SLO deze opdracht in samenwerking met de praktijk en onderwijsinstellingen op alle niveaus, effectief en efficiënt moet kunnen uitvoeren.
Evenals mijn voorganger stel ik vast dat het aan de bestuurder is, om in overleg met het personeel, vast te stellen welke huisvesting een effectieve en efficiënte uitvoering van de wettelijke taken van SLO ondersteunt.
De uitspraak van de Raad van State over het verhalen van de opruimkosten van gedumpt drugsafval |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de kosten van het opruimen van door onbekenden gedumpt drugsafval niet verhaald mogen worden op de grondeigenaar?1
Ja.
Wat gaat deze uitspraak in de praktijk betekenen?
De uitspraak betekent dat de particulieren niet hoeven te betalen voor het opruimen van drugsafval, tenzij er sprake is van overtreding van een wettelijke verplichting die op die particulier rust.
Is de veronderstelling juist, dat wanneer opruimkosten voor rekening van de overheid blijven het risico veel minder groot is dat grondeigenaren het drugsafval gaan verslepen met alle risico’s van dien?
Het is niet bekend of hier een causaal verband ligt. De Raad van State heeft bepaald dat gemeenten de kosten voor het opruimen van drugsafval niet mogen verhalen op de particuliere eigenaren van de grond als die er niets mee te maken hebben, tenzij de particuliere eigenaar een wettelijke verplichting heeft overtreden.
Wat is de stand van zaken van het overleg tussen Rijk en provincies over een eventuele landelijke regeling voor het vergoeden van de kosten voor het opruimen van gedumpt drugsafval?
Als voorzitter van een interbestuurlijke werkgroep drugsdumpingen heeft IPO een extern bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de kosten van en de financieringsmogelijkheden voor het opruimen van drugsdumpingen. Hieruit is het instellen van een schadefonds naar voren gekomen als optie om verder te verkennen.
Bent u voornemens nog dit jaar met een landelijke regeling voor volledige vergoeding van opruimkosten te komen, waarbij zowel Rijk als provincies een bijdrage leveren?
Gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu, ligt hier de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Het bericht dat 28 Gelderse gemeenten kampen met grote tekorten op de jeugdzorg |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zeker 69 miljoen euro tekort op jeugdzorg: 28 gemeenten kampen met problemen»?1
Ja
Deelt u de bezorgdheid over het feit dat zoveel gemeenten grote tekorten hebben in het sociaal domein en specifiek op de jeugdzorg, zeker gezien het feit dat een deel van de gemeenten dit niet uit reserves kan aanvullen?
Ja, ik deel de bezorgdheid dat zoveel gemeenten signalen afgeven over tekorten. Daarom heb ik in het najaar van 2018 ook het onderzoek Jeugd aangekondigd om van deze signalen feiten te maken.
Kunt u verzekeren dat de zorg voor kinderen die het nodig hebben niet in het gedrang komt door deze tekorten? Zo ja, hoe houdt u dit in de gaten?
Gemeenten hebben de jeugdhulpplicht. Dit houdt in dat zij kinderen die dit nodig hebben tijdig passende hulp moeten bieden. Financiële krapte ontslaat de gemeente niet van haar jeugdhulpplicht.
Het is in eerste instantie aan de gemeenteraad om het college van B&W te controleren of zij haar jeugdhulpplicht naar behoren uitvoert.
Bent u van mening dat gemeenten voldoende worden gecompenseerd voor de toenemende zorgvraag als gevolg van preventieve jeugdhulpverlening? Zo ja, waarom hebben deze zes Gelderse gemeenten zulke ernstige tekorten?
Ik heb uw Kamer in het najaar van 2018 toegezegd onderzoek te doen naar de signalen van gemeenten over de tekorten op hun jeugdhulpbudget. Het doel van dit onderzoek is om van signalen feiten te maken. Dit onderzoek Jeugd bestaat uit drie onderdelen, waaronder een analyse naar de volumeontwikkeling van het jeugdhulpgebruik. Hierin wordt naar de landelijke volumeontwikkeling gekeken, en eveneens gezocht naar patronen. Zo wordt er bijvoorbeeld onderzocht of er patronen zichtbaar zijn bij gemeenten met gelijke kenmerken. Maar ook op het niveau van de verschillende vormen van jeugdhulp wordt gezocht naar patronen.
Uw veronderstelling dat de groei die Gelderse gemeenten ervaren het gevolg is van meer inzet van vroegtijdige, lichte, vormen van jeugdhulp zou ook in de volumeanalyse naar voren moeten komen. Vervolgvraag is dan of vast te stellen is of er sprake is van een boeggolf waardoor slechts tijdelijk meer jeugdhulp wordt geboden, of dat er sprake is van autonome groei met een meer structureel karakter? Dit soort vragen worden in de benchmarkanalyse (derde onderdeel van het onderzoek Jeugd) geanalyseerd.
Bent u bereid maatregelen te nemen naar aanleiding van dit eerste onderzoek waaruit blijkt dat de jeugdzorgkosten in de gemeente Gelderland in een jaar tijd met 8% zijn toegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen overweegt u?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat EU-voorzitter Roemenië zich laat sponsoren door Coca-Cola |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD), Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Foodwatch eist einde partnerschap EU-voorzitter met Coca-Cola» en «Rumoer in Brussel om sponsoring EU-voorzitter Roemenië door Coca-Cola»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland tijdens zijn voorzitterschap in 2016 sponsorgeld ontving van enkele multinationals? Kunt u toelichten wat er gedaan is met dat sponsorgeld en wat deze multinationals ervoor in de plaats ontvingen?
Nederland heeft tijdens zijn voorzitterschap sponsoring in natura mogelijk gemaakt, waarvan door bedrijven – waaronder multinationals – gebruik is gemaakt. Zo werd er bijvoorbeeld door een sponsor voor de internetverbinding op de Amsterdamse locatie van het voorzitterschap gezorgd. Voor sponsoren was een aantal «sponsorship benefits» beschikbaar, waaronder gebruik van gesponsorde producten bij vergaderingen tijdens het voorzitterschap, vermelding van het bedrijf op de website en in de logistieke app van het voorzitterschap, testimonials en het noemen van het sponsorschap in communicatie door de sponsor zelf.
Deelt u de mening dat inmenging van het grootbedrijf in Europese besluitvorming ongewenst is?
Voor een gebalanceerde, gedegen en goed geïnformeerde beslissing wordt in Europese besluitvorming informatie van alle relevante stakeholders meegenomen, waaronder het bedrijfsleven. Nederland bepleit tevens transparantie in Europese besluitvorming. In geval van het Nederlands EU-voorzitterschap stond tegenover sponsoring geen betrokkenheid bij Europese besluitvorming. Sponsorschappen zijn een manier om een EU-voorzitterschap logistiek te faciliteren.
Kunt u toelichten hoe sponsorschap door multinationals bijdraagt aan een eerlijk, transparant en democratisch Europa?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat een suikergigant als Coca-Cola drank, zitzakken, automaten en zuilen met het logo levert voor een bijeenkomst van afgelopen januari van EU-voorzitter Roemenië voor Europese ministers van Buitenlandse Zaken?2
Elke lidstaat heeft de verantwoordelijkheid en ruimte om het eigen voorzitterschap in te kleden. Dit betreft onder andere het sponsorschap. Het is een keuze van het desbetreffende voorzitterschap hoe hiermee om te gaan.
Vindt u het gepast dat voedselgiganten Europese conferenties sponsoren in een tijd waarin de Wereldgezondheidsorganisatie spreekt van een «obesitasepidemie» in Europa?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de EU wat u betreft een voorbeeldfunctie in de strijd tegen overmatige inname van vet, zout en suiker?
De Europese lidstaten zetten in op een aanpak van overmatige inname van vet, zout en suiker. De Europese Commissie initieert daartoe overleg tussen de lidstaten om ervaringen uit te wisselen en afspraken te maken over mogelijke gezamenlijke doelstellingen. Het is goed als de EU hierin een voorbeeldfunctie vervult.
Welke boodschap straalt het uit wanneer de EU zich enerzijds inzet voor gezonde voeding en zich anderzijds laat sponsoren door een bedrijf dat ongezonde producten verkoopt?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 aangegeven is het aan het EU-voorzitterschap zelf te bepalen hoe zij de sponsoring invullen. De sponsoring van het Roemeense EU-voorzitterschap door Coca-Cola staat los van de gesprekken die in Brussel worden gevoerd tussen de Europese Commissie en de lidstaten over zaken zoals de Algemene Levensmiddelenverordening en het Europees voedselkeuzelogo.
Deelt u de mening dat zo’n partnerschap de schijn van belangenverstrengeling heeft, omdat de Europese Unie zich buigt over zaken waar Coca-Cola belang heeft de bij uitkomst, zoals de Algemene Levensmiddelen Verordening en het Europees voedselkeuzelogo?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid uw Roemeense ambtgenoot en de voorzitter van de Europese Raad aan te spreken op hun keuze voor deze hoofdsponsor?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 aangegeven, heeft elke lidstaat een eigen verantwoordelijkheid bij de invulling van het voorzitterschap. Ik zie dan ook geen aanleiding om hier een opmerking in de richting van mijn Roemeense ambtgenoot of de voorzitter van de Europese Raad over te maken.
Bent u bereid bij een volgend Nederlands EU-voorzitterschap geen sponsordeals te sluiten met het bedrijfsleven?
In voorbereiding van het volgend Nederlands EU-voorzitterschap in 2029 zal onder andere het sponsorbeleid moeten worden overwogen, afhankelijk van de doelstellingen, mogelijkheden en middelen die op dat moment beschikbaar zijn.
Treant en de toekomst van de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het waar dat Treant een adherentieverlies van 90% heeft geleden in Hoogeveen in de eerste drie maanden na de sluiting van de kinderafdeling en verloskunde?1 Zo ja, wat is daarop uw reactie? Acht u de Zorggroep financieel gezond genoeg om een dergelijk gebrek aan inkomsten op te vangen?
Er is in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen sprake van diverse uitdagingen voor de organisatie van de zorg. De betrokken partijen willen voorkomen dat, zoals zij dat zelf zeggen, «de toekomst hen overkomt». Het door een «stuurgroep» van huisartsen, ziekenhuizen en zorgverzekeraars gezamenlijk ontwikkelde plan voor de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen betreft een periode van 10 jaar en heeft als doelstelling om de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Alle stakeholders (waaronder het kernteam, gemeenten, huisartsen en inwoners) in de regio zien het belang van het behoud van ziekenhuisvoorzieningen in Drenthe en Zuidoost Groningen. Juist daarvoor is het huidige plan ook geschreven: de zorg verdwijnt niet uit de regio, maar wordt anders ingericht. Ik wil benadrukken dat het plan van het kernteam een plan is en geen besluit. Het is een voornemen waarover het kernteam de komende maanden nader in gesprek gaat met medewerkers, patiënten, zorgaanbieders, overheden en inwoners. Men wil luisteren naar de zorgen en behoeftes van eenieder opdat deze kunnen worden meegenomen in het besluitvormingsproces.
Treant heeft desgevraagd aangegeven dat het nog te vroeg is om iets over het adherentieverlies te kunnen zeggen. Zij geven daarbij aan dat bij het sluiten van de acute verloskunde en acute kindergeneeskunde in Stadskanaal en Hoogeveen, ze reeds rekening hielden met een daling van het aantal bevallingen met 50% vanuit Stadskanaal en 75% vanuit Hoogeveen. Overigens zijn enkel de acute verloskunde en acute kindergeneeskunde in Hoogeveen en Stadskanaal gesloten. De poliklinieken kinderafdeling en gynaecologie (incl. verloskundige/obstetrische zorg) blijven in deze plaatsen gewoon open, ook in de huidige toekomstplannen, aldus Treant. Verder heeft Treant, hoewel het jaarverslag over 2018 nog niet officieel is vastgesteld, aangegeven dat zij over 2018 zwarte cijfers hebben geschreven en zijn de plannen die zij op 11 februari presenteerden juist bedoeld om de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Beheersing van de kosten is een van de onderdelen van die plannen.
Klopt het dat tijdens gesprekken met u over de toekomst van de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen een bestaansgarantie aan de Treant Zorggroep is afgegeven voor de duur van tien jaar? Zo ja, onder welke voorwaarden is die garantie afgegeven?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, betreft het door de stuurgroep ontwikkelde plan voor de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen een periode van 10 jaar en heeft het als doelstelling te voorkomen dat «de toekomst hen overkomt» en de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Er is geen bestaansgarantie afgegeven. De Treant Zorggroep blijft zelf verantwoordelijk voor haar (financiële) bedrijfsvoering.
Is het waar dat u in overleg met het kernteam Zorg voor de regio in ruil voor een verdere concentratie in Emmen en sluiting van de Spoedeisende Hulp (SEH) in Hoogeveen en Stadkanaal een tien jaar durende bestaansgarantie heef gegeven aan Treant?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u heeft aangegeven «geen zin te hebben in nog een faillissement» of woorden van een dergelijke strekking? Kunt u dit toelichten?
Uiteraard is een faillissement niet wenselijk. Faillissementen zorgen per definitie voor onrust en onzekerheid voor alle betrokkenen. Op te merken valt dat het plan over de toekomst van de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen, zoals elke wijziging in het aanbod van ziekenhuiszorg, onrust veroorzaakt, met name bij de inwoners uit de regio Drenthe/ Zuidoost-Groningen. Het is echter een feit dat, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, de regio Drenthe/ Zuidoost-Groningen diverse uitdagingen voor de organisatie van de zorg kent. Dat de betrokken partijen, zoals zij dat zelf zeggen, willen voorkomen dat «de toekomst hen overkomt» en werken aan een plan voor het duurzaam behouden van zorg in de regio, kan ik alleen maar aanmoedigen.
Beseft u dat het door Treant verwachte adherentieverlies van 25% door de sluiting van SEH's in Stadskanaal en Hoogeveen in combinatie met de voorgenomen weekendsluitingen van beide ziekenhuizen blijkens reacties uit de bevolking waarschijnlijk ver zal worden overschreden? Zo ja, acht u dan een faillissement van Treant desondanks uitgesloten?
Ik wil nogmaals benadrukken dat het plan van het kernteam een plan is en geen besluit. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, zien alle stakeholders (waaronder het kernteam, gemeenten, huisartsen en inwoners) in de regio het belang van het behoud van ziekenhuisvoorzieningen in Drenthe en Zuidoost Groningen. Juist daarvoor is het huidige plan ook geschreven: de zorg verdwijnt niet uit de regio, maar wordt anders ingericht. Daarnaast biedt het plan, door de inrichting van expertisecentra, ook nieuwe kansen voor de ziekenhuiszorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heeft Treant mij desgevraagd laten weten dat het nog te vroeg is om iets over het adherentieverlies te kunnen zeggen en dat, hoewel het jaarverslag over 2018 nog niet officieel is vastgesteld, zij over 2018 zwarte cijfers hebben geschreven. Daarnaast heeft Treant aangegeven dat de plannen die zij op 11 februari presenteerden juist bedoeld zijn om de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Beheersing van de kosten is een van de onderdelen van die plannen.
Is het u bekend dat geen vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties, verloskundigen en slechts een beperkt aantal huisartsen in het kernteam Zorg voor de regio zaten? Zo ja, acht u de plannen van het kernteam dan breed genoeg gedragen?
Het kernteam bestaat uit een vertegenwoordiging van de ziekenhuizen Ommelander Ziekenhuis Groningen, Treant en Wilhelmina Ziekenhuis Assen, Huisartsenzorg Drenthe (HZD), huisartsen in Zuidoost Groningen en zorgverzekeraars Menzis en Zilveren Kruis. Door hen en hun achterban wordt het plan gedragen. In de komende maanden wordt een brede consultatie met andere stakeholders opgestart.
Daarnaast is, zoals ik in mijn brief van 12 februari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 192) heb aangegeven, in het bestuurlijk ROAZ Noord-Nederland (Drenthe-Friesland en Groningen) afgesproken dat het kernteam wordt aangevuld met een aantal belangrijke stakeholders uit de acute zorg zodat er samen met de acute zorgketen voor gezorgd kan worden dat de zorg goed op orde blijft. Samen zullen zij de «regiegroep» gaan vormen. Zoals ik ook in mijn brief van 12 februari jl. heb aangegeven zal de regiegroep, in lijn met de concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg, ook een continuïteitsplan acute zorg opstellen. In dit continuïteitsplan zal duidelijk worden gemaakt waar patiënten terecht kunnen voor hun zorg, als op een bepaalde locatie geen zorg meer wordt geleverd. In dit plan zal concreet worden gemaakt welke afspraken hierover moeten worden gemaakt en wanneer een en ander wordt gerealiseerd.
In mijn brief heb ik ook aangegeven dat ik het belangrijk vind dat ze in gesprek gaan met vele andere partijen in de regio, dat die partijen de mogelijkheid hebben om hun bezwaren, afwegingen, zorgen en suggesties in te brengen, en dat deze nog invloed kunnen hebben op de afwegingen die in het besluitvormingsproces worden gemaakt. De partijen willen alle ruimte geven voor de dialoog. In de gesprekken met het kernteam heb ik hier uitgebreid bij stil gestaan. De komende maanden gaat het kernteam nader in gesprek met medewerkers, patiënten, zorgaanbieders, overheden en inwoners over het plan dat het heeft ontwikkeld. Men wil niet alleen informeren maar ook consulteren.
In verband met de bovengemiddelde vergrijzing in Drenthe en Zuidoost Groningen en het hoge aantal patiënten met een of meer chronische ziektes is bereikbaarheid van zorg van groot belang; acht u de zorg voor alle inwoners (waaronder ook mensen met fysieke beperkingen) binnen de plannen van het Kernteam Zorg voor de regio gewaarborgd? Kunt u dit toelichten?
Het kernteam heeft mij desgevraagd laten weten dat zij specifiek aandacht besteden aan kwetsbare groepen in de regio. In de komende tijd zal hier zowel op regionaal als en lokaal niveau meer aandacht aan worden besteed zodat zorgvraag en zorgaanbod ook in de toekomst goed op elkaar aansluiten.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven zal de regiegroep, in lijn met de concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg, ook een continuïteitsplan acute zorg opstellen. In dit continuïteitsplan zal duidelijk worden gemaakt waar patiënten terecht kunnen voor hun zorg, als op een bepaalde locatie geen zorg meer wordt geleverd. In dit plan zal concreet worden gemaakt welke afspraken hierover moeten worden gemaakt en wanneer een en ander wordt gerealiseerd. De IGJ en NZa zullen het proces de komende maanden volgen. Zij hebben zoals u weet een belangrijke rol bij wijzigingen in het zorgaanbod: zij toetsen de borging van de kwaliteit respectievelijk continuïteit van de zorg.
Is het u bekend dat blijkens een landelijke enquête onder ruim 700 praktijkhoudende huisartsen slechts 6% vertrouwen heeft in Zilveren Kruis, uitgerekend de dominante zorgverzekeraar in het domein van Treant, terwijl juist van huisartsen medewerking noodzakelijk is voor de verplaatsing van klinische zorg naar de eerste lijn? Zo ja, acht u dan desondanks de plannen die in het rapport Zorg voor de regio worden bekend gemaakt verantwoord om tot uitvoering te brengen?
Zie mijn antwoord op vraag 6, waarin ik heb aangegeven dat het plan tot stand is gekomen door een kernteam bestaande uit onder meer Huisartsenzorg Drenthe, en dat het plan door alle betrokken partijen en hun achterban wordt gedragen.
Waarom wordt niet gekozen voor een oplossing waar onder de bevolking wel breed draagvlak voor is, namelijk het volwaardig openhouden van de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal inclusief spoedeisende hulp en klinische verloskunde? Waarom zou dat daar niet kunnen terwijl dat wel kan in Zeeuws-Vlaanderen in het Zorgsaam Ziekenhuis in Terneuzen?
Het kernteam geeft aan dat door veranderende zorgvraag, steeds strengere medische eisen en een tekort aan zorgprofessionals de huidige inrichting van de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen niet houdbaar is. Juist daarom zijn de huidige plannen gemaakt en juist door de samenwerking binnen het kernteam kennen de plannen voor Drenthe en Zuidoost Groningen een veel breder draagvlak dan eerdere plannen die in de regio gepresenteerd zijn. De situatie is niet te vergelijken met Zorgsaam Zeeuws-Vlaanderen. In Drenthe en Zuidoost Groningen zijn meerdere mogelijkheden voor de bevolking. Dat is voor de inwoners in Zeeuws-Vlaanderen niet het geval, aldus het kernteam.
Daarnaast blijkt uit de «Analyse gevoelige ziekenhuizen» die ik op 28 juni 2018 naar uw Kamer stuurde2, dat de SEH en afdeling voor acute verloskunde van Zorgsaam in Zeeuws-Vlaanderen «gevoelige afdelingen» zijn. Met «gevoelig» wordt bedoeld dat de SEH of een afdeling acute verloskunde die «gevoelig» is, niet mag worden gesloten omdat daardoor het aantal mensen dat – volgens modelmatige berekeningen – niet binnen 45 minuten op een SEH of afdeling acute verloskunde zou kunnen zijn, zou toenemen. Dit is bij Zorgsaam Zeeuws-Vlaanderen het geval. Zowel de SEH als afdeling voor acute verloskunde mag daar niet sluiten.
Is het niet beter over te gaan tot een defusie van de ziekenhuizen van Treant, aangezien de praktijk heeft aangetoond dat de fusie een mislukking is gebleken en chemie tussen de regio’s en ziekenhuizen ontbreekt? Kunnen de ziekenhuizen Bethesda in Hoogeveen en het Refaja in Stadskanaal niet beter verder gaan als zelfstandige ziekenhuizen in samenwerking en met steun van grotere ziekenhuizen als het Isala in Zwolle of het UMCG? Waarom niet?
Het is aan partijen om de zorgverlening in de regio met elkaar en samen met zorgverzekeraars vorm te geven, en zo aan te sluiten op behoeften van patiënten en ontwikkelingen in de zorg. Treant heeft mij laten weten dat een eventuele defusie naar haar oordeel niet zou helpen bij het inspelen op deze ontwikkelingen, aangezien de noodzaak tot verandering van het zorglandschap ligt in een veranderende zorgvraag en een tekort aan zorgprofessionals.
Het bericht dat de vliegroutes voor Lelystad Airport gewijzigd zijn tijdens de lopende zienswijzenprocedure |
|
Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kampen verbaasd over plotseling wijzigen vliegroutes Lelystad Airport»?1
Ja.
Klopt het dat onder andere de gemeente Kampen niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze routewijziging?
In het najaar van 2017 heeft de consultatiefase over de aansluitroutes (internetconsultatie, advies bewonersdelegatie, bestuurlijk overleg) plaatsgevonden. Het toen voorliggende routeontwerp is als resultaat van die inspraak op een groot aantal punten verbeterd. Op 21 februari 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het gewijzigde routeontwerp en de actualisatie van het MER. In de consultatiefase is over de vertrekroute ter hoogte van Wezep zorg uitgesproken. En is onder meer verzocht om de route langs knooppunt Hattemerbroek en snelweg A50 te laten lopen. Een verbetering was toen, vanwege de complexiteit van het luchtruim boven deze regio en de tijd die nodig is om opties met de omgeving af te stemmen, niet in het lopende proces mee te nemen. Omdat Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) aangaven wel mogelijkheden te zien, heb ik toen in mijn brief toegezegd om met LVNL en CLSK en de omringende gemeenten te verkennen op welke wijze een aanpassing van de ligging en het gebruik van de route boven Wezep mogelijk is. Doel daarbij is dat er minder over bebouwd gebied gevlogen wordt. Bij de verkenning waren de gemeenten Oldebroek, Elburg, Hattem en Heerde betrokken. Het afgelopen half jaar zijn met hen de mogelijkheden verkend. Deze verkenning biedt perspectief, wat maakt dat hierover nu verder overleg kan plaatsvinden. Er is derhalve nog geen besluit tot een routewijziging.
De verkenning is gericht op verbetering van de route ter hoogte van Wezep. Bij de uitwerking in de verkenning bleek dat een van de voorstellen iets dichter langs de gemeente Kampen passeert. Daarop is door mijn ministerie en LVNL met de gemeenten Kampen en ook Zwolle in overleg getreden. Naar aanleiding van dit overleg is afgesproken een en ander qua ontwerpen nog verder uit te werken.
De route die in de media is verschenen betreft een van de voorstellen uit de verkenning die ter bespreking voorligt. Als vervolgproces is voorzien dat bewonersgroepen uit de betrokken gemeenten evenals de omringende gemeenten de gelegenheid krijgen hun visie hierop te geven. Mijn ministerie heeft met de gemeenten afgesproken dat de bewonersgroepen vervolgens een reactie richting hen geven, waarna de gemeenten gezamenlijk mij zullen adviseren. Mede op basis van dit advies zal ik een besluit nemen over een mogelijke aanpassing van de route.
Welke organisaties en overheden zijn wél betrokken geweest bij de totstandkoming van deze routewijziging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe de beslissing voor deze routewijziging tot stand is gekomen? Welke nieuwe informatie lag hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er besloten om pas over deze routewijziging te communiceren op een moment dat al veel mensen en organisaties hun zienswijzen hadden ingediend op het luchthavenbesluit van Lelystad Airport?
De zienswijzeprocedure heeft betrekking op het wijzigingsbesluit van het Luchthavenbesluit uit 2015 met de geactualiseerde Milieueffectrapportage (MER) die daaraan ten grondslag ligt. Dat laat onverlet dat mensen een zienswijze hebben kunnen indienen waarover zij willen. Het verbetertraject rondom Wezep is een uitvloeisel van de in het najaar van 2017 gehouden consultatiefase over de tijdelijke aansluitroutes en kent, zoals in antwoord op vaag 4 uiteengezet een eigen spoor van consultatie en advisering.
Erkent u dat u de opstellers van reeds ingediende zienswijzen hierdoor onnodig met extra werk opzadelt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 is er nog geen sprake van een gewijzigde route. Gemeenten en bewoners krijgen nog de gelegenheid te reageren. Mijn ministerie heeft met de gemeenten afgesproken dat de bewonersgroepen een reactie richting hen geven, waarna de gemeenten gezamenlijk mij zullen adviseren. Mede op basis van dat advies zal ik een besluit nemen over een mogelijke aanpassing van de route.
In het geactualiseerde MER, welke ter visie heeft gelegen tot en met 21 februari jl., is rekening gehouden met een mogelijke aanpassing van de route middels een gevoeligheidsanalyse. Deze analyse laat zien dat een beperkte routewijziging in dit gebied geen effect heeft op de wettelijke geluidscontouren. Als het tot een routewijziging komt, hoeft het luchthavenbesluit en onderliggend MER hier dus niet voor aangepast te worden. Routeverbeteringen vinden ook op andere luchthavens die reeds een milieuvergunning hebben plaats, zolang de wettelijke contouren niet wijzigen. Het verlengen van de zienswijze procedure is derhalve niet aan de orde.
Welke consequenties hebben deze routewijzigingen voor de wijze waarop de reeds ingediende zienswijzen inhoudelijk worden meegenomen in het vervolgproces?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de zienswijzenprocedure voor het luchthavenbesluit van Lelystad Airport te verlengen, zodat alle belanghebbenden de tijd hebben om deze nieuwe situatie te verwerken in hun zienswijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunnen bewoners, die onder de verlegde laagvliegroutes wonen, hun kennisachterstand nog op tijd wegwerken om een goede zienswijze in te dienen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven krachtens welke regelgeving en/of procedure is besloten om tijdens de inspraakprocedure de route te wijzigen?
Het verbetertraject rondom Wezep is een uitvloeisel van de in het najaar van 2017 gehouden consultatiefase over de tijdelijke aansluitroutes. De route die in de media is verschenen betreft een van de voorstellen uit de verkenning die ter bespreking voorliggen. Deze verkenning biedt perspectief, wat maakt dat hierover nu verder overleg kan plaatsvinden. Er is derhalve nog geen besluit tot een routewijziging.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld prima past in de toch al beschamende lijst voorbeelden van «Schiphollen»? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie de antwoorden op vragen 2 t/m 4 en 6 t/m 9. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 is er nog geen sprake van een gewijzigde route. De verkenning is gericht op verbetering van de route ter hoogte van Wezep, waarbij minder over bebouwd gebied gevlogen wordt.
Kent u het bericht «Ministerie op Lelystad Airport bijeenkomst in Apeldoorn: «Zienswijze insturen heeft wel zin»»?2
Ja.
Erkent u dat er dankzij het ontransparante optreden van het ministerie inmiddels veel mensen twijfelen aan het nut van het insturen van zienswijzen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven is de verkenning naar een routeverbetering rond Wezep een uitkomst van de internetconsultatie uit 2017 en de toezegging hierover aan uw Kamer. Door de verkenning in samenspraak met gemeenten uit te voeren doe ik recht aan mijn toezegging aan de Kamer.
Wat is uw inzet om dit gebroken vertrouwen te herstellen?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt deze inspraakprocedure, met daarin de suggestie aan omwonenden dat ze het besluitvormingsproces kunnen beïnvloeden, zich tot uw interview met de Volkskrant van 18 februari 2019 waarin u aangeeft dat Lelystad Airport er sowieso komt?3
In het regeerakkoord is opgenomen dat Lelystad Airport open gaat en primair fungeert als overloopluchthaven van Schiphol voor vakantievluchten. De wijziging van het huidige luchthavenbesluit heeft de openbare voorbereidingsprocedure gevolgd waarbij eenieder de mogelijkheid heeft gekregen om te reageren op het wijzigingsbesluit en het geactualiseerde MER.
Het bericht dat de VNG onderneemt met belastinggeld |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de VNG, waaruit blijkt dat verschillende commerciële activiteiten worden ontplooid, gefinancierd met belastinggeld?1
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel over de VNG. De VNG is een ledenvereniging en het is aan de leden, de gemeenten, om besluiten te nemen over het type dienstverlenging dat ze aanbieden en de te berekenen kosten daarover.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de VNG winst maakt door dure cursussen aan te bieden en prijzige tickets te verkopen voor haar congres en de kosten hiervoor worden opgebracht door de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het algemeen belang is gediend als gemeenten onderling informatie kunnen uitwisselen en daarvoor niet extra (meer dan de kostprijs) betaald zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de VNG een organisatie zou moeten zijn die de belangen dient van gemeenten en niet een lobby-organisatie die zich opstelt als verlengstuk van de regering voor de uitvoering van nationaal beleid?
Het is niet aan het kabinet om hierover uitspraken te doen. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen op welke wijze zij zich organiseren en welke taken zij laten verrichten door de VNG.
Hoe vindt besluitvorming plaats binnen de VNG? Hoe worden burgemeesters van alle gemeenten en wethouders en raadsleden in alle gemeenten hierbij betrokken? Deelt u de zorg dat binnen de VNG de grote gemeenten onevenredig veel invloed hebben en kleinere gemeenten zich niet zelden voor voldongen feiten zien geplaatst? Wat betekent dit voor de representativiteit van de VNG als gesprekspartner voor de regering?
Het hoogste orgaan binnen de VNG is de Algemene Leden Vergadering; deze komt minimaal één keer per jaar bijeen. Op de Algemene Leden Vergadering worden de besluiten genomen die alle gemeenten aangaan, voorgelegd door het bestuur van de VNG. De ALV kiest de leden van het bestuur, keurt het jaarverslag en jaarrekening goed en spreekt zich uit over algemeen bestuursbeleid. Gemeenten brengen tijdens de ALV hun stem uit. Hierbij geldt de volgende procedure; eén stem per 1.000 inwoners, met een maximum van 75 stemmen. Verder zijn de gemeenten vertegenwoordigd in het bestuur en vaste beleidscommissies.1
De interne invloed van gemeenten en de representativiteit van VNG zijn primair een verantwoordelijkheid van de VNG en haar leden.
Hoe kijkt u aan tegen het gebruik van de modelverordeningen, verspreid door de VNG? Wie bepaalt de inhoud van deze verordeningen, wat is daarbij de invloed van de ministeries? Deelt u de opvatting dat de afhankelijkheid, van met name kleine gemeenten, van deze modelverordeningen erg groot is?
De VNG is vrij om diensten, zoals de modelverordening, aan te bieden aan haar leden. Gemeenten kunnen hierin zelf keuzes maken of en over de wijze waarop ze modelverordeningen gebruiken. Het kan zijn dat VNG de departementen consulteert, maar de eindverantwoordelijkheid over de inhoud van modelverordeningen ligt bij de VNG zelf.
Herkent u het geschetste beeld dat er teveel op gemeenten is afgekomen, onder meer door de decentralisaties, waardoor zij zich genoodzaakt zien tot herindeling? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld dat er de laatste decennia diverse taken naar gemeenten zijn gedecentraliseerd en dat dit heeft geleid tot een substantiële taakverzwaring voor gemeenten. Dat heeft gemeenten ook voor de vraag gesteld hoe daarvoor de benodigde bestuurlijke en ambtelijke slagkracht te organiseren. Ik zie dat gemeenten veelal via samenwerking in de regio tot de benodigde versterking zijn gekomen, maar er zijn ook gemeenten die hebben geconcludeerd dat een gemeentelijke herindeling de beste oplossing was om de kwaliteit van dienstverlening naar de inwoners te waarborgen.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat er teveel op gemeenten is afgekomen, onder meer met de decentralisaties, waardoor de VNG meer invloed krijgt door bijvoorbeeld de genoemde modelverordeningen? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik zie dat gemeenten er om praktische redenen voor hebben gekozen dat de VNG modelverordeningen beschikbaar stelt. Het staat hen vrij deze te gebruiken. De invloed van de VNG gaat daarmee niet verder dan een gemeente toestaat.
Bent u bereid om de opbrengsten van commerciële activiteiten van de VNG in mindering te brengen op de subsidies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Haatpreek wint terrein' |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Antoinette Laan-Geselschap (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Haatpreek wint terrein»?1
Ja.
Is het waar dat in steeds meer moskeeën in Nederland, maar ook online, salafistische haatpredikers actief zijn? Zo ja, kunt u cijfers geven? Zo nee, wat is dan uw beeld?
De omvang en invloed van de salafistische beweging is sinds de jaren 2000 sterk gegroeid en deze groei zet langzaam door. Er zijn salafistische «aanjagers» die off- en online onverdraagzaamheid, intolerantie of haat prediken en daarmee uiteindelijk kunnen aanzetten tot radicalisering en extremisme. Nederland kent tientallen salafistische «aanjagers», die veelal verbonden zijn aan salafistische centra in hun woonomgeving, maar daarnaast prediken op allerlei plaatsen in het land. De meesten hebben een sterke online presentie.
Kunt u aangeven welke counterstrategie u voert tegen de verheerlijking en/of het goedpraten van terroristische daden in moskeeën en online? Wat doet u repressief en wat doet u preventief?
Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden. Het gaat daarbij om oproepen tot gewapende strijd, tot geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten die een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid en voor individuele personen. Op verzoek van de Kamer heeft de Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brief van 28 mei 20182 een overzicht gegeven van de integrale aanpak tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed.
In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Onze vrijheden zijn echter geen vrijbrief voor antidemocratisch en onverdraagzaam gedrag. Hier trekt het kabinet een grens. Overheid en samenleving moeten zich teweerstellen tegen de uitwassen die op basis van ideologische of religieuze overtuigingen leiden tot actieve onverdraagzaamheid, en – onder omstandigheden – het belemmeren van anderen in het uitoefenen van hun grondwettelijke rechten en vrijheden. In mijn brief van 11 februari 2019 heb ik een integrale aanpak van problematisch gedrag uiteengezet.3 Deze aanpak bestaat in de kern uit het versterken van de informatiepositie van Rijk en gemeenten en het verder ontwikkelen van een handelingsperspectief indien zorgwekkende signalen zich voordoen. Er is een Taskforce Problematisch gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering opgericht die hieraan bijdraagt.
Welke acties onderneemt u tegen de in het artikel genoemde voormannen die op steeds meer plaatsen in Nederland een radicale boodschap verkondigen? Kunt u hen oppakken en bestraffen en zo mogelijk het verblijf in Nederland ontzeggen? Zo nee, waarom niet? Hoe vaak wordt tot vervolging overgegaan in verband met de strafbaarheid van haatzaaien?
Ik kan geen uitspraken doen over mogelijk lopende acties tegen de in het artikel genoemde voormannen. In alle gevallen geldt dat bij verdenking van strafbare feiten het Openbaar Ministerie (OM) vervolging kan instellen. Eén van de andere instrumenten die ten aanzien van een individu kan worden toegepast, is de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt). Deze wet biedt onder andere de mogelijkheid tot de oplegging van een meldplicht, een gebiedsverbod of een contactverbod in het kader van de nationale veiligheid, aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan.
Extremistische sprekers uit visumplichtige landen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid in Nederland kunnen vormen – bijvoorbeeld omdat zij oproepen tot haat of geweld – wordt de toegang tot Nederland ontzegd door hen geen visum te verlenen of om het visum in te (laten) trekken en de persoon voor weigering van de toegang tot het Schengengebied te signaleren in het Schengen Informatiesysteem (SIS II). Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering tot Nederland alleen kan plaatsvinden indien er een actuele bedreiging van een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving bestaat. Voor een complete beschrijving van de integrale aanpak van extremistische sprekers verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 28 mei 2018.4
Voor sprekers die niet uit Nederland kunnen worden geweerd concentreert de aanpak zich op het weerbaar maken van de samenleving via de zogenoemde drie-sporen-aanpak (dialoog, aanspreken en handhaven) bij problematische gedragingen.
Met betrekking tot de cijfers voor vervolging van onder andere het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen mensen (artikel 137d Sr), verwijs ik u naar de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken aan uw Kamer van 16 april 2019.5
Zal de aangekondigde aanscherping van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek er in voorkomende gevallen voor zorgen dat u moskeeën en andere organisaties die een podium bieden aan haatzaaien kunt sluiten en zult u dat in de toekomst ook doen? Zo nee, waarom niet?
Op 21 december 2018 heeft de Minister van Rechtsbescherming een wetsvoorstel in internetconsultatie gebracht om de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie uit te breiden om via de rechter radicale organisaties te verbieden. Het wetsvoorstel is inmiddels geconsulteerd en de reacties worden verwerkt voordat het voorstel aan de Raad van State zal worden gestuurd. Binnen het geconsulteerde voorstel kan niet alleen de werkzaamheid maar ook het doel van een rechtspersoon leiden tot een rechterlijk verbod van die organisatie. Een dergelijk verbod is echter alleen aan de orde als de gedraging zo ver gaat dat dit leidt tot strijd met de openbare orde, bijvoorbeeld door structureel op te roepen tot geweld of aan te zetten tot haat en discriminatie.
Wat is Project A en hoe kunt u ingrijpen op dit internetplatform waar kennelijk steun wordt gegeven aan veroordeelde terroristen?
«Project A(seer)» is een online jihadistisch initiatief dat zegt op te komen voor moslimgevangenen. In de praktijk zetten zij zich echter vooral in voor jihadisten die in de gevangenis zitten. In oproepen van «Project A» vragen zij hun achterban geregeld om brieven te schrijven voor de «broeders en zusters» die gevangen zitten op de TA. Verder zamelen zij naast deze post bijvoorbeeld ook geld in voor de gevangenen en hun familieleden om hen daarmee een hart onder de riem te steken en eventueel te ondersteunen in hun levensonderhoud.
In het geval van strafbare feiten gepleegd op het internet kunnen de politie en het Openbaar Ministerie een onderzoek starten en zo nodig tot vervolging over gaan.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze het internet op dit moment een alternatief podium biedt aan haatzaaien en antirechtstatelijke boodschappen vanuit salafistische hoek en hier actie tegen te ondernemen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer over de uitkomsten informeren?
Digitale media zijn de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden voor het verspreiden van radicaal en onverdraagzaam gedachtegoed. Het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) schetst een zorgelijke polariserende wisselwerking tussen rechts-extremistische en salafistische boodschappen op het internet. Dit internetdiscours wordt bovendien steeds agressiever en opruiender – ook richting politici en bestuurders. Salafistische voormannen verwijzen naar islamofobe narratieven om hun eigen boodschap kracht bij te zetten en de intimiderende en radicale acties van rechts-extremisten lokken reacties uit van linksextremisten.
Zoals uiteengezet in de Integrale aanpak terrorisme werkt de overheid op nationaal en internationaal niveau aan het tegengaan van de verspreiding van extremistische propaganda via digitale media.6 Betrokken overheidsorganisaties streven naar een verdere bundeling van hun expertise. Hiertoe wordt een deel van de structurele extra gelden voor terrorismebestrijding uit het regeerakkoord benut. Gelet op het beeld dat reeds bestaat van de polariserende verspreiding van radicaal en onverdraagzaam gedachtegoed en de acties die worden ingezet gericht op het tegengaan van deze verspreiding, acht ik een dergelijk onderzoek op dit moment niet noodzakelijk.
De voorgenomen verplaatsing van OK-dagbehandelingen van Woerden naar Utrecht en Nieuwegein |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het voornemen om vanaf medio 2020 de OK-dagbehandelingen van Woerden te verplaatsen naar Utrecht en Nieuwegein?1
Ja.
Klopt het dat door deze beslissing jaarlijks drieduizend patiënten voor hun ingreep naar Utrecht of Nieuwegein moeten?2
Het ziekenhuis heeft mij desgevraagd het volgende laten weten. In 2016 is het Zuwe Hofpoort in Woerden gefuseerd met het St. Antonius Ziekenhuis wat al locaties had in Utrecht en in Nieuwegein. Vanaf medio 2020 zal de OK-dagbehandeling voor ongeveer 3000 patiënten verplaatst worden naar Utrecht of Nieuwegein. Het afgelopen jaar zijn er ongeveer 5200 OK- patiënten opgenomen op de OK-dagbehandeling in Woerden. Van deze patiënten komen er ongeveer 2200 voor een staaroperatie, deze blijft plaatsvinden in Woerden. Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat het de overlast door de verplaatsing van deze patiënten zo klein mogelijk probeert te houden. Het gaat om OK-dagbehandelingen waarvoor de patiënt maar één keer naar het ziekenhuis hoeft te komen. Alle poliklinische zorg (80% van de patiënten) en chronische zorg waarvoor patiënten vaker naar het ziekenhuis moeten komen blijft behouden in Woerden.
Kunt u aangeven waarom het ziekenhuis in Woerden destijds gesloten moest worden? Kunt u dit onderbouwen met adherentiecijfers?
Veranderingen in het ziekenhuislandschap zijn onvermijdelijk. Voorop staat voor mij dat het goed is dat zorginstellingen tijdig nadenken over hoe zij hun patiënten op de lange termijn kwalitatief goede zorg kunnen blijven bieden, zodat patiënten in de regio niet alleen vandaag, maar ook morgen en overmorgen kunnen rekenen op goede zorg. Het St. Antonius Ziekenhuis laat zien dat ze dit doen, door vroegtijdig na te denken over veranderingen in de zorg en wijzigingen in de locaties waar de zorg geleverd wordt.
Het St. Antonius Ziekenhuis laat weten dat er zonder fusie voor het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis geen toekomst was. De zorgvraag wordt complexer en steeds specialistischer, zorgverzekeraars stellen hogere eisen, ook qua volumenormen en er waren grote investeringen nodig op het gebied van apparatuur en behandeltechnieken. Ook geven ze aan dat patiënten steeds minder lang in het ziekenhuis verblijven en dat er steeds meer mogelijkheden op het gebied van eHealth komen waardoor patiënten in de toekomst ook thuis goed geholpen kunnen worden. Door het samengaan van het Zuwe Hofpoort met het St. Antonius Ziekenhuis kon de zorg in de regio op hoog niveau gehouden worden. Ik beschik niet over adherentiecijfers om dit verder te onderbouwen.
Om een passend zorgaanbod te kunnen blijven bieden heeft het ziekenhuis besloten om na de fusie, vanaf januari 2018, op de locatie in Woerden de spoedeisende hulp en de verpleegafdelingen te sluiten. Het ziekenhuis heeft, zo meldt het mij, bij de invulling van de zorg op de locatie Woerden vastgehouden aan de strategie: laagcomplexe zorg dicht bij huis blijven aanbieden waar het kan. Op de locatie in Woerden kunnen patiënten daarom nog steeds terecht voor alle polikliniek afspraken, (na)controles en diverse onderzoeken zoals bloedprikken, echo-, röntgen- en scopie-onderzoek, MRI- en CT-scans en staaroperaties. Ook de huurders, het Daan Theeuwes Centrum, de Sint Maartenskliniek en het Zorgpension zullen aanwezig blijven op de locatie in Woerden.
Tot medio 2020 kunnen de patiënten ook nog terecht voor diverse laagcomplexe OK-dagbehandelingen. Daarna zullen de OK-dagbehandelingen, behalve dus de staaroperaties, verplaatst worden naar de twee andere locaties van het St. Antonius Ziekenhuis. Het merendeel van de behandelingen zal verplaatst worden naar de locatie in Utrecht. Daar waar de behandeling op beide locaties gaat plaatsvinden kan de patiënt uiteraard zelf een keuze maken. Hierdoor blijft voor de mensen ook op de lange termijn kwalitatief goede en beschikbare zorg geborgd, aldus het ziekenhuis.
Kunt u aangeven wat destijds de toezeggingen waren aan Woerden bij de sluiting van het ziekenhuis? Welke behandelingen zouden bijvoorbeeld overblijven in Woerden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het St. Antoniusziekenhuis aangeeft juist over het algemeen tevreden te zijn over hoe het loopt in Woerden?
Het ziekenhuis geeft aan dat de OK-dagbehandeling in Woerden goed loopt, maar dat het niet lukt om drie locaties volwaardig open te houden. Hiervoor zijn volgens het ziekenhuis drie belangrijke redenen te benoemen. De belangrijkste reden is de aanhoudende personeelskrapte. Ondanks ieders inzet is het moeilijk om voldoende geschikte collega’s te werven. Dit maakt het bemensen van alle OK’s niet eenvoudig. Daarnaast krijgt het ziekenhuis niet altijd alle OK’s in Woerden volledig gevuld, waardoor de inzet van mensen en middelen inefficiënt is. Patiënten met een zwaarder risicoprofiel opereert het ziekenhuis immers vanwege veiligheidsredenen alleen in Utrecht en Nieuwegein. Als laatste is het werken op twee locaties efficiënter wat betreft inroosteren en reizen. Dit zorgt ook voor een positief effect op de samenwerking tussen de professionals.
Kunnen de cijfers voor de drie locaties (Woerden, Utrecht en Nieuwegein) in beeld gebracht worden qua adherentie en het aantal behandelingen per specialisme?
Over deze gedetailleerde informatie beschik ik niet.
Waarom wordt niet gekozen voor aanpassingen in een van de andere twee locaties?
Op locatie Woerden, zo laat het ziekenhuis mij weten, kunnen alleen laag complexe operaties uitgevoerd worden bij specifieke patiëntgroepen die bovendien dezelfde dag nog naar huis moeten kunnen omdat er geen verpleegafdelingen zijn waar patiënten langer kunnen liggen. Door de medisch specialist wordt beoordeeld of zij passen binnen de zorgcriteria voor een operatie in Woerden zoals leeftijd, BMI, zorgzwaarte en benodigd instrumentarium. In Utrecht en Nieuwegein zijn een goed geoutilleerde spoedeisende hulp, Intensive Care/Medium Care en klinische verpleegafdelingen aanwezig, waardoor daar veel meer patiëntengroepen geopereerd kunnen worden.
Is het zorgbeeld van deze regio al in kaart gebracht, conform de aangenomen motie van den Berg/Segers?3
Er moet ook in deze regio worden gekeken naar wat de ontwikkelingen in de zorgvraag en het zorgaanbod zijn. Ik heb van de grootste zorgverzekeraar uit de regio begrepen dat hierover op het gebied van onder meer geboortezorg en acute zorg in de regio Utrecht en omgeving overleg plaats vindt tussen zorgverzekeraars, zorgaanbieders en andere stakeholders, maar dat een compleet zorgbeeld voor deze regio nog niet is gemaakt. De verzekeraar in deze regio is daar momenteel wel mee bezig en zal voor de zomer de betrokken partijen, waaronder het St. Antonius Ziekenhuis, betrekken bij het concretiseren van de zorgbeelden. Daar ben ik blij mee, en ik ondersteun dat waar ik kan. Bijvoorbeeld door het RIVM gegevens beschikbaar te laten stellen, door bijeenkomsten te organiseren waar partijen concrete ervaringen kunnen uitwisselen en van elkaar kunnen leren, door een website met goede voorbeelden beschikbaar te stellen en door financieel te ondersteunen als partijen expertise moeten inhuren om die zorgbeelden op te stellen of om de gegevens te interpreteren. En als uit dat beeld blijkt dat er in een regio wat moet gebeuren, dan wil ik dat iedereen om tafel komt om samen de zorg voor mensen goed te regelen.
Deelt u de mening dat het St. Antoniusziekenhuis geen onomkeerbare stappen moet zetten over het verplaatsen van zorg zolang het zorgbeeld van de regio nog niet in kaart is gebracht? Zo nee, waarom niet?
In het hoofdlijnenakkoord 2019–2022 is afgesproken dat er feitelijke beelden gemaakt worden van de sociale en gezondheidssituatie in een regio om ervoor te zorgen dat het benodigde zorgaanbod in beeld komt. Zoals al eerder aangegeven is een compleet zorgbeeld voor deze regio nog niet gemaakt. Ik vind het wel heel belangrijk dat dit beeld er snel komt, de grootste verzekeraar heeft aangegeven hier al mee bezig te zijn. Tot die tijd is een complete standstill wat mij betreft niet wenselijk.
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft de keuze voor het verplaatsen van de OK-dagbehandelingen gemaakt voordat het zorgbeeld er is. Het is jammer dat hier niet op gewacht kon worden maar ook begrijpelijk dat deze keuze nu al gemaakt is, rekening houdend met de arbeidsmarktproblematiek in de regio en het kunnen blijven garanderen van de beste zorg voor de patiënt. Het gaat hier ook niet om het verdwijnen van zorg uit de regio maar om het verplaatsten van zorg tussen de locaties van het ziekenhuis. Uiteindelijk zijn zorgaanbieders, samen met de zorgverzekeraars, als eerste verantwoordelijk voor het maken van keuzes rondom de organisatie van het zorgaanbod en de locatie daarvan. Ik vind het daarbij wel belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt en alle betrokken partijen, ook de omwonenden, goed en tijdig betrokken worden, mee kunnen denken, suggesties kunnen doen, hun zorgen kunnen uiten en goed geïnformeerd worden. Daarnaast toetst de IGJ of bij veranderingen in het zorgprofiel van ziekenhuislocaties de kwaliteit en veiligheid van de zorg geborgd zijn. De NZa ziet toe op de toegankelijkheid van zorg en spreekt zorgverzekeraars aan op hun zorgplicht.
Deelt u de mening dat het St. Antonius ziekenhuis deze beslissing sowieso niet had moeten nemen voordat er met vertegenwoordigers van zorgaanbieders en inwoners van Woerden e.o. gesproken is over een passend en innovatief zorgaanbod? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp goed dat de aanpassing van het zorgprofiel voor patiënten en inwoners leidt tot onrust, vragen en zorgen. Ziekenhuizen zijn maatschappelijke instellingen en inwoners voelen zich hier erg betrokken bij. Een ziekenhuis in de buurt geeft een gevoel van zekerheid. Zoals al eerder gezegd is de Raad van Bestuur van het ziekenhuis samen met de zorgverzekeraar verantwoordelijk voor het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan. Tegelijkertijd moeten wijzigingen in het zorgaanbod en onzekerheden die daarmee gepaard gaan hand in hand gaan met het bieden van zekerheden dat patiënten de zorg krijgen die ze nodig hebben.
Ik verwacht dat de Raad van Bestuur alle betrokken partijen in de regio, waaronder ook de bewoners, heel actief informeert en betrekt en er tijdig (voordat de OK-dagbehandelingen worden geconcentreerd op andere locaties) afspraken gemaakt worden. De patiënten moeten op tijd weten dat hun zorg zeker is gesteld en hoe precies: waar kan iemand voor welke behandeling precies terecht, is er ook voldoende behandelcapaciteit en kan de patiënt zijn eigen dokter houden? Verwijzers moeten weten waar zij de patiënt heen moeten verwijzen.
Het ziekenhuis geeft aan dat ze met vertegenwoordigers van zorgaanbieders, huisartsen en inwoners gaan praten om een passend en innovatief zorgaanbod in Woerden te kunnen blijven leveren. Er zal ook gekeken worden welke zorg juist versterkt moet worden op de locatie in Woerden. Gezien de vergrijzing in deze regio is de verwachting dat de zorg voor ouderen in ieder geval een bijzondere plaats gaat krijgen op deze locatie. Dat het zorgpension in Woerden is uitgebreid is hier een goed voorbeeld van. Daarnaast wordt gekeken of het mogelijk is om St. Antonius Slaapgeneeskunde te concentreren in Woerden.
Wie voert het onderzoek uit naar hoe de locatie Woerden op langere termijn ingevuld moet worden? Op welke wijze zijn vertegenwoordigers van zorgaanbieders en inwoners van Woerden e.o. hierbij betrokken?
Hoe de locatie op de langere termijn ingevuld gaat worden, is nu nog in onderzoek, geeft het ziekenhuis desgevraagd aan. Zoals gezegd gaat het St. Antonius met diverse vertegenwoordigers van in- en externe (zorg)partijen in gesprek en zoeken ze naar innovatieve vormen van zorg in Woerden. Het ziekenhuis geeft aan de locatie in Woerden verder te willen versterken. Uitgangspunt is dat het St. Antonius in Woerden blijft.
Het bericht ‘Leerkracht geschorst na beledigen profeet’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Leerkracht geschorst na beledigen profeet»?1
Ja.
Ziet u door dit incident in dat islam onderwerping betekent en dat, als iedere keer wordt gebogen voor de eisen van de islam, dit geen incident zal blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem afstand van de suggestie die in uw vraag schuilt. In Nederland is er vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Het kabinet staat pal voor deze waarden.
Deelt u de mening dat het vertellen van de waarheid over de islam nooit mag leiden tot een schorsing van een docent en dat hier de intimiderende leerlingen geschorst en desnoods van school verwijderd hadden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk is het aan het bestuur, schoolleider, leraren, ouders en leerlingen om met elkaar en uiteraard binnen de grenzen van de wet afspraken te maken over de invulling van een schoolcultuur waarin iedereen zijn grondwettelijke rechten kan beleven. Daarbij hangt het sterk af van de feitelijke uitspraken, gedragingen en van de context af of een schorsing eventueel op zijn plaats is. Dit is ter beoordeling van het bestuur en de school. In beginsel past mij hier geen oordeel.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de docent direct weer veilig zijn werk te kunnen laten doen en de betrokken leerlingen gestraft te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet aan mij.
Het bericht dat een leerkracht van het Hoofdvaart College geschorst is wegens ’belediging profeet’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Leerkracht Hoofdvaart College geschorst wegens belediging profeet»?1
Ja.
Klopt het dat een techniekinstructeur van het Hoofdvaart College in Hoofddorp al ruim een maand is geschorst, omdat hij volgens leerlingen de profeet Mohammed beledigd heeft?
Nee. Volgens de informatie die de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) van het bestuur en de school heeft gekregen, is er sprake van een time-out en niet van een schorsing. De time-out heeft een voorgeschiedenis die verder gaat dan de recente gebeurtenissen, die overigens wel de directe aanleiding waren voor de time-out.
Klopt het dat de kwestie inmiddels zo hoog is opgelopen dat de raad van bestuur van de scholenkoepel Dunamare Onderwijsgroep, waar het Hoofdvaart College onder valt, de schorsing met maximaal drie maanden heeft verlengd?
Er is sprake van een time-out en niet van een schorsing. Gelet op alle publiciteit heeft het bestuur de time-out verlengd. Ik beschik niet over specifieke informatie over de periode waarvoor deze verlenging geldt.
Kunt u het bericht van de voorlichter van de school bevestigen dat er een time-out is ingesteld, vanwege onrust op de school? Is er sprake van een time-out of een schorsing?
Volgens de informatie die de inspectie van het bestuur en de school heeft gekregen, gaat het inderdaad om een time-out, vanwege de ontstane onrust.
Deelt u de mening dat in deze situatie, los van de bewering van de leerlingen, schorsing van de leraar een excessief instrument is?
Het opleggen van een time-out of een schorsing is een kwestie tussen werkgever en werknemer. In beginsel past mij daar geen oordeel. Naar aanleiding van de publiciteit rond deze situatie, heeft de inspectie de school bezocht en gesproken met het bestuur, de directie, leraren, leerlingen en conciërges.
De inspectie heeft me laten weten dat hun eerste weging van de situatie is dat er sprake is van een personeelskwestie, waarbij het handelen van bestuur en schoolleiding gelet op de voorgeschiedenis begrijpelijk lijkt.
Deelt u de mening dat, wanneer er over een uitspraak of feitelijkheid onrust op een school ontstaat, het eerder voor de hand ligt om met leerlingen hierover in gesprek te gaan dan om een leraar te schorsen?
Als op een school onrust ontstaat, ligt het in het algemeen voor de hand om eerst met alle betrokkenen in gesprek te gaan, voordat er maatregelen worden genomen. Naar ik van de inspectie heb begrepen, is dit in het onderhavige geval ook gebeurd.
Deelt u de mening in deze situatie dat het de omgekeerde wereld is als de leraar in plaats van een leerling wordt geschorst «voor de sociale veiligheid van de leerlingen en de vereiste rust en orde binnen de school»?
Volgens de informatie die de inspectie gekregen heeft is er geen sprake van een schorsing, maar van een time-out. Deze time-out heeft een voorgeschiedenis die verder gaat dan de recente gebeurtenissen, die overigens wel de directe aanleiding waren voor de time-out.
Deelt u de mening dat schorsing in deze situatie de terugkeer van de leraar bemoeilijkt, aangezien daarmee het signaal wordt gegeven dat de leraar iets fout zou hebben gedaan?
Dit kan ik niet beoordelen. Met een time-out wordt niet per se het signaal gegeven dat een leraar iets fout heeft gedaan. In die zin kan de time-out op zichzelf de terugkeer van een leraar naar mijn mening niet bemoeilijken.
Deelt u de mening dat leraren in het onderwijs kwetsbaar zijn als het gaat om beweringen en uitlatingen van leerlingen?
Onderwijs is mensenwerk. Daarbinnen zijn altijd kwetsbaarheden, zeker als je met kinderen werkt. Het is de verantwoordelijkheid van iedere werkgever om goed personeelsbeleid te voeren en bij incidenten iedereen te horen en zorgvuldig te handelen. Dat mogen we van besturen in het onderwijs verwachten en ik heb geen reden om aan dat vermogen te twijfelen.
Hoe gaat u voorkomen dat leraren het slachtoffer worden van leerlingen die het «zich beledigd voelen» onterecht gebruiken als argument tegen leraren?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier draagt u er zorg voor dat leraren voor de klas zich vrij kunnen uiten binnen de kaders van vrijheid van onderwijs, vrijheid van meningsuiting en geloofsvrijheid?
Ik ben verantwoordelijk voor een stelsel waarbinnen de in de vraag genoemde uitgangspunten gelden. Het huidige stelsel verzekert die uitgangspunten. Maar daarmee kan niet worden voorkomen dat zich in individuele gevallen op schoolniveau discussies voordoen. De vrijheid van de leraar is- net als iedere vrijheid – niet onbegrensd.
Reclassering voor veroordeelde bedrijven |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minister positief over plan reclassering veroordeelde bedrijven»?1
Ja.
Welke mogelijkheden heeft het openbaar ministerie (OM) op dit moment om (grote) bedrijven een verbeterprogramma te laten volgen nadat zij de fout in zijn gegaan?
Voordat het openbaar ministerie een transactie aanbiedt, moet het de overtuiging hebben dat het betreffende bedrijf zich aan de regels zal houden en herhaling van de gepleegde feiten niet zal plaatsvinden. Die overtuiging kan op verschillende manieren ontstaan, bijvoorbeeld doordat men actief en naar tevredenheid een verbeterprogramma opzet en naleeft. Het laten volgen van een verbeterprogramma door een bedrijf en de beoordeling of dit naar tevredenheid wordt opgezet en uitgevoerd is geen taak van het openbaar ministerie. In gevallen waarin er sprake is van een toezichthouder die toeziet op de naleving van wet- en regelgeving door het betreffende bedrijf, kan de toezichthouder dit doen.
Kunt u een korte schets geven van de verbeterprogramma's uit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten waarnaar het eerder genoemde artikel verwijst? Zijn er (elementen van die) verbeterprogramma's waarvan u denkt dat die ook in Nederland toegepast kunnen worden? Zo ja, welke dan en op welke manier kunnen die worden toegepast?
In de Verenigde Staten kan het Department of Justice (DOJ), in het kader van een out of court settlement, aan een onderneming opleggen dat een van de overheid en van de onderneming onafhankelijke monitor toezicht houdt op de bij de out of court settlement aan de onderneming opgelegde voorwaarden. Hieronder wordt begrepen, waar dit aangewezen is, het effectief implementeren en evalueren van interne controle mechanismen op corporate ethics en compliance programs. Als de onderneming zich niet aan deze voorwaarden houdt, herleeft het recht op strafvervolging. De onafhankelijke monitor is een ter zake kundige onafhankelijk derde partij die niet in dienst is van de overheid of de onderneming of op andere wijze aan de onderneming verbonden is, rapporteert aan zowel de directie van de onderneming als aan het DOJ. De kosten van de monitor worden door de onderneming zelf betaald.2
In het Verenigd Koninkrijk kan het inrichten van een robuust compliance en een monitoring programma een voorwaarde zijn voor een deferred prosecution arrangement(DPA). Hiertoe kan een monitor worden aangesteld wiens taak het is de maatregelen van een onderneming te beoordelen en monitoren, en te adviseren of compliance verbeteringen noodzakelijk zijn om het risico van recidive verkleinen. De kosten voor de selectie, de benoeming en de vergoeding van de monitor worden in rekening gebracht bij de onderneming. In het kader van de onderhandelingen over de DPA verstrekt de onderneming gegevens van drie potentiele monitors aan de officier van justitie en de rechtbank. Het bedrijf kan een voorkeur voor een van de monitors aangeven. Dit voorstel wordt doorgaans overgenomen.3
In het huidige Nederlandse systeem is het, gelet op de limitatieve opsomming van voorwaarden die bij het overeenkomen van een transactie met een verdachte op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht kunnen worden gesteld, niet mogelijk als bijzondere voorwaarde te stellen dat een rechtspersoon compliance-maatregelen neemt. In de transactiepraktijk wordt de bereidheid van een rechtspersoon om maatregelen te nemen om de geconstateerde strafbare feiten in de toekomst te voorkomen, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, wel meegenomen bij de afweging of de zaak met een transactie wordt afgehandeld. Het recht op vervolging herleeft echter niet als de rechtspersoon, waarmee de transactieregeling overeen is gekomen, zich niet aan de afspraken over de compliance maatregelen houdt. Daarnaast kan enkel in het geval de betreffende rechtspersoon onder het toezicht van een toezichthouder valt, worden gemonitord of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd.
In de beleidsreactie op het rapport evaluatie Wet OM-afdoening heb ik aangekondigd dat ik de komende tijd in samenspraak met het openbaar ministerie en de rechtspraak een expliciete regeling voor de hoge transactie in het Wetboek van Strafvordering ga uitwerken.4 In dat kader zal ook worden gekeken naar de mogelijkheid om in het kader van een transactie afspraken te maken over het compliance-beleid. Hierbij kunnen de bijzonderheden van de monitorregeling in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk voor zover relevant in ogenschouw worden genomen.
Wat zijn uw eerste gedachten over een reclasseringssysteem voor bedrijven? In welke gevallen zouden volgens u bedrijven een verbeterprogramma moeten volgen? Uit welke onderdelen zou zo'n verbeterprogramma kunnen bestaan? Hoe worden die bedrijven begeleid en gecontroleerd? Aan welke sancties denkt u bij niet-naleving? Door welke organisatie zouden deze verbeterprogramma's moeten worden gecontroleerd?
Het idee een verbeterprogramma voor bedrijven te introduceren spreekt mij aan omdat het doorlopen van een verbeterprogramma tot structurele verbetering binnen een bedrijf kan leiden. Nieuwe strafbare feiten kunnen hierdoor worden voorkomen of eerder worden gedetecteerd. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is het in het huidige Nederlandse systeem niet mogelijk als bijzondere voorwaarde bij een transactie te stellen dat een rechtspersoon compliance-maatregelen neem. De mogelijkheid afspraken te maken over het compliance-beleid, bijvoorbeeld in de vorm van een verbeterprogramma, zal ik de komende tijd bezien in het kader van de in het antwoord op vraag 3 genoemde regeling voor de hoge transactie die ik ga uitwerken. Hiervoor zal ik in ieder geval onderzoeken op welke wijze de kosten die aan een verbeterprogramma zijn verbonden kunnen worden betaald en door welke organisaties kan worden gecontroleerd of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd, ook indien de betreffende rechtspersoon niet onder het toezicht van een toezichthouder valt.
Onderdeel van de in het antwoord op vraag 3 genoemde regeling zal rechterlijke betrokkenheid bij de buitengerechtelijke afdoening zijn. Hierbij zal ik ook kijken naar de rol van de rechter ten aanzien van de voorwaarden die aan een transactie zijn verbonden.
Welke rol ziet u weggelegd voor de rechter bij het opleggen van en het toezicht op een verbeterprogramma? Zie u mogelijkheden hierbij een verbinding te leggen met de rechterlijke toets op hoge transacties? Zo ja, hoe zou u dit vorm kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de gedachte om bedrijven die zelf melden dat zij zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan een strafbaar feit tegemoet te komen met een lagere boete? Indien u hier positief tegenover staat, welke mogelijkheden ziet u?
Op grond van de bestaande wettelijke mogelijkheid om bij de oplegging van een straf of maatregel rekening te houden met de omstandigheden van de verdachte kan dit al worden toegepast. Het openbaar ministerie en de rechter kunnen in individuele gevallen bepalen welke omstandigheden dat zijn en in welke mate daar rekening mee moet wordt gehouden. Het door bedrijven zelf melden van strafbare feiten kan zo’n omstandigheid zijn.
Wat is er besproken op de bijeenkomst georganiseerd door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland die de heer Van Woerden in het artikel noemt?
Een gespecialiseerd team binnen de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland5 (RVO) en ons diplomatieke netwerk ondersteunen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om kansen te verzilveren binnen het werkveld van multilaterale organisaties, zoals de Wereldbank (WB). In dit kader organiseerde RVO op 1 februari jl. in samenwerking met de WB een evenement over de voorwaarden die de WB stelt aan bedrijven die (willen) meedoen aan door de WB gefinancierde projecten in ontwikkelingslanden.
De WB heeft hierbij uitgelegd welke stappen de bank onderneemt als ze vermoedt dat haar voorwaarden zijn geschonden. Daarbij is ook aangestipt dat de WB zelf sancties kan opleggen als haar eigen onderzoeksteam de schijn van een schending constateert. Ook is uitgelegd hoe de WB bedrijven kan ondersteunen met het opzetten en implementeren van een zogeheten compliance programma. Zo’n programma is voor de WB vaak een vereiste voor het beëindigen van een opgelegde sanctie. Met een compliance programma creëert een bedrijf de juiste handvatten en checks and balances voor zijn organisatie en medewerkers om integer te handelen, ook in de omgang met lokale agenten en toeleveranciers.