Doodstraf voor homo’s in Brunei |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Doodstraf dreigt vanaf volgende week voor homo’s in Brunei»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de nieuwe wetgeving, die per 3 april 2019 wordt ingevoerd, er uitziet? Klopt het dat deze kan worden aangeduid als «fase 2» van de door de Sultan gewenste Sharia-wetgeving?
Het rechtsstelsel van Brunei kent twee systemen: het common law systeem en de syariah. Voordat tot vervolging wordt overgegaan, stelt een commissie met daarin islamitische geleerden, rechters en de attorney general vast volgens welk rechtssysteem vervolging zal plaatsvinden. In het geval van vervolging onder de Syariah Penal Code zijn zogenoemde safeguards van toepassing; zo zijn bijvoorbeeld voor het bewijzen van overspel of anderszins seks buiten het huwelijk vier getuigen nodig.
Sinds de invoering van fase 1 van de Syariah Penal Codein de eerste helft van 2014 hebben in totaal twee vervolgingen plaatsgevonden onder deze wetgeving. Op 3 april jl. zijn fase 2 en 3 van deze strafwetgeving ingevoerd. Tot de mogelijke straffen behoren stokslagen, amputaties en dood door steniging. Op 5 mei jl. gaf de sultan van Brunei in een speech echter aan dat het de facto moratorium op de doodstraf, dat geldt voor de common law, tevens zal gelden voor de syariah. Daarbij gaf hij ook aan dat het land het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (UNCAT) zal ratificeren.
De nieuwe wetgeving is van toepassing op moslims, maar kan in sommige gevallen ook worden toegepast op niet-moslims, bijvoorbeeld in het geval van een seksuele relatie tussen een moslim en een niet-moslim.
Hoe heeft de internationale druk die sinds 2014 op Brunei is uitgevoerd er uitgezien? Wat maakte deze effectief? Hoe verklaart u dat Brunei nu alsnog de internationaal afgekeurde wetgeving invoert?
In 2014 leek Brunei te zijn verrast door de negatieve internationale reacties die volgden op de invoering van de nieuwe wetgeving. Daaropvolgend werd de invoering van fase 2 en 3 uitgesteld. Als gevolg van de invoering van de wetgeving zijn in 2014 onderhandelingen voor een Partnership and Cooperation Agreement(PCA) tussen de EU en Brunei stilgelegd.
Ondanks dat de invoering van fase 2 en 3 werd uitgesteld, heeft Brunei nooit afgezien van invoering. Wel lijkt Brunei er thans voor gekozen te hebben minder ruchtbaarheid te geven aan de invoering van de nieuwe strafwetgeving.
Welke mogelijkheden ziet u, al dan niet in Europees en internationaal verband, om te voorkomen dat de Sultan deze wetgeving per 3 april 2019 invoert?
Het kabinet heeft met veel zorg kennisgenomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Syariah Penal Codein te voeren. Voordat de invoering plaatsvond, heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de invoering van inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Deze boodschap is tevens op 2 april jl. op hoog ambtelijk niveau overgebracht aan de Bruneise ambassadeur.
Mede op aandringen van Nederland heeft de EU-woordvoerder namens de EU Hoge Vertegenwoordiger een verklaring uitgebracht.2 Daarnaast heeft Nederland zich in de Equal Rights Coalition ingezet voor een verklaring over de situatie in Brunei, die op 12 april is gepubliceerd met steun van 36 landen.3
Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april jl. zorgen uitgesproken over het besluit van de regering van Brunei om strafverzwaringen van de Syariah Penal Code in te voeren, met inbegrip van inhumane straffen. Nederland heeft benadrukt dat Brunei zich aan zijn internationale en regionale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten dient te houden en riep EU-lidstaten op zich hierover eensgezind uit te spreken, onder andere tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad over Brunei in mei. In Europees verband wordt op korte termijn verder gesproken over eventuele verdere stappen om Brunei te bewegen om van uitvoering af te zien.
Bent u bereid het initiatief te nemen om samen met internationale partners een publiek statement af te geven waarin u de voorbereidde wetgeving afkeurt en de Sultan oproept mensenrechten te verdedigen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om via de handelsrelatie die Nederland en de Europese Unie hebben met Brunei de Sultan onder druk te zetten om zich aan internationale mensenrechten te houden en daarbij de voorliggende wetgeving niet in te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de positie van het maatschappelijk middenveld er momenteel uitziet in Brunei?
In Brunei is een beperkt maatschappelijk middenveld aanwezig. Er zijn geen lokale organisaties bekend die in Brunei zichtbaar actief zijn op het gebied van mensenrechten, of ter ondersteuning van de LHBTI gemeenschap.
Deelt u de opvatting dat de internationale gemeenschap een extra verantwoordelijkheid draagt om het lokale maatschappelijk middenveld te ondersteunen in landen waar deze onder druk staat? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dat veld, en met name mensenrechtenorganisaties en organisaties die opkomen voor LHBTI-rechten, extra te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Mensenrechtenverdedigers en een actief maatschappelijk middenveld zijn onmisbaar voor de bevordering van open en vrije samenlevingen. Daarom ondersteunt Nederland op verschillende manieren en via verschillende fondsen maatschappelijke organisaties in landen waar hun positie onder druk staat. De bescherming van mensenrechtenverdedigers en de gelijke rechten van LHBTI’s zijn prioriteiten van het mensenrechtenbeleid en dus het Mensenrechtenfonds, waaruit zowel centraal als vanuit ambassades projecten gesteund worden. Daarnaast is het programma Samenspraak en Tegenspraak een instrument waarmee wereldwijd (lokale) maatschappelijke organisaties gesteund worden in hun onafhankelijke rol om overheden te wijzen op hun verantwoordelijkheden en op te komen voor hun rechten. Het strategisch partnerschap met COC Nederland richt zich daarbij specifiek op organisaties die opkomen voor gelijke rechten voor LHBTI’s.
Het bericht ‘Corporaties laten vergoeding NOM-woning links liggen’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Corporaties laten vergoeding NOM-woning links liggen: te ingewikkeld»?1
Ja.
Wat is de reden dat u de evaluatie van de Wet Energieprestatievergoeding (EPV) zonder beleidsreactie naar de Kamer heeft gestuurd?
De evaluatie is in maart 2019 afgerond. Het evaluatierapport is, conform het kabinetsbeleid met betrekking tot openbaarmaking van adviezen, direct na afronding op de site van de rijksoverheid gepubliceerd. De Cobouw heeft er vervolgens een artikel over geschreven. Daarin maakte zij er melding van dat ik het rapport zonder beleidsreactie naar uw Kamer zou hebben gestuurd. Op dat moment had ik het rapport echter nog niet aan uw Kamer gestuurd. Dat heb ik op 5 april 2019 (Kamerstukken 2018–2019, 34 228 nr. 25) met een begeleidende brief gedaan.
Bent u voornemens om nog een beleidsreactie naar de Kamer te sturen? Zo ja, bent u dit op korte termijn van plan? Zo nee, kunt u dat alsnog op korte termijn doen?
In mijn brief van 5 april jongstleden geef ik aan dat ik in de komende periode over de evaluatie en de aanbevelingen in gesprek ga met de belangrijkste stakeholders: Aedes, de Woonbond en de vereniging Stroomversnelling. Zo wil ik bezien welke aanpassingen wenselijk en mogelijk zijn. Enkele aanbeveling van CE Delft zijn complex in hun eventuele uitwerking, zoals bijvoorbeeld deze drie: »overweeg een «EPV-light» in te voeren», «overweeg meer flexibiliteit bij toepassing eigen opwek» en «onderzoek of de administratieve lasten vermindert kunnen worden». Ik wil daarbij zorgen voor zo veel mogelijk draagvlak bij de belangrijkste stakeholders voor de eventuele aanpassingen. Ik verwacht uw Kamer eind dit jaar over de uitkomst te kunnen informeren.
Hoe verklaart u dat slechts 6.000 NOM (Nul op de meter)-woningen zijn gerealiseerd?
Uit de evaluatie komt naar voren dat de EPV in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de realisatie van nul-op-de-meter woningen, maar dat het aantal achterblijft bij de ambities van de initiële partijen van de vereniging Stroomversnelling. CE Delft geeft als redenen de sterk gestegen kosten door krapte op de bouwmarkt en het feit dat corporaties de EPV zien als een ingewikkelde regeling die substantiële personele ondersteuning vraagt.
Op basis van welke aannames is het doel van 100.000 NOM-woningen vastgesteld en welke van deze aannames blijken met de kennis van nu onjuist? Hoe verklaart u dat er zo’n groot verschil is tussen het doel en het gerealiseerde aantal woningen?
Het was het doel van de tien ondertekenaars (vier bouwpartijen en zes corporaties) van de eerste samenwerkingsovereenkomst van de Stroomversnelling in 2013 om «gezamenlijk te innoveren […] zodat op sectorniveau condities gecreëerd worden voor [het renoveren van] tenminste 111.000 woningen.»Deze tien initiële partijen verplichtten elkaar destijds om 11.000 woningen te realiseren. Deze aantallen zijn volgens de vereniging Stroomversnelling nog niet gerealiseerd maar wel al vergund. De 100.000 woningen daar bovenop zouden van partijen die aanhaken moeten komen.
Het realiseren van 111.000 nul-op-de-meter woningen was geen doel van het kabinet. De vereniging Stroomversnelling gaat er vanuit dat dankzij innovatie en opschaling kostenreducties gerealiseerd kunnen worden en daarmee grote aantallen nul-op-de-meter woningen binnen bereik kunnen komen. Voor een verklaring voor het grote verschil tussen het doel en het gerealiseerde aantal woningen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de CE Delft onderzoekers die constateren dat vooral de laatste stap van NOM-maatregelen duur is en dat de NOM-eis leidt tot het afdwingen van dure maatregelen in met name installaties («last mile»)? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, welke constateringen van de CE Delft onderzoekers zijn in uw ogen onjuist?
Het onderzoekbureau concludeert dat vanuit kosteneffectiviteitsoverwegingen met name de laatste stap van NOM-maatregelen duur is. Dat betreft vooral de investeringskosten voor de warmtebron (bij all electric doorgaans de warmtepomp) en aanpassing van de afgiftesystemen aan de lage temperatuurverwarming.
De Regeling energieprestatievergoeding huur kent nu al de mogelijkheid om deze laatste stap niet te zetten. De energieprestatievergoeding is ook mogelijk voor een woning die voor verwarming en warm tapwater gebruik maakt van aardgas. Wel dient dit gebruik dan «gecompenseerd» te worden met extra opwek van duurzame energie op of aan de woning. Omdat de huurder een rekening behoudt voor het gebruik van aardgas in de woning is de EPV die de huurder en verhuurder overeen mogen komen in dat geval lager. CE Delft concludeert over deze variant van de EPV dat het door het grote aantal compenserende zonnepanelen zeer lastig is om te voldoen aan de wettelijke eis met betrekking tot de hoeveelheid op of aan de woning op te wekken duurzame energie. Hierover ga ik in gesprek met de betrokken stakeholders.
Bent u het met de CE Delft onderzoekers eens dat het zinvol kan zijn om de eis van eigen energieopwekking los te laten voor woningen met een beperkt of minder geschikt dakoppervlakte? Zo nee, welke maatregelen neemt u dan tegen het onderliggende probleem dat projecten duurder worden of zelfs afvallen vanwege de businesscase?
Indertijd is er beredeneerd gekozen voor de eis van op de woning duurzaam opgewekte energie. Het helemaal loslaten van de eis van opwek van duurzame energie, bijvoorbeeld voor woningen met een beperkt of minder geschikt dakoppervlak, ligt niet in de rede. De eis van op de woning duurzaam opgewekte energie, in combinatie met de goede isolatie, is een belangrijk onderdeel van de wettelijke regeling. Mede hierop is het onderscheid tussen de EPV en de overige betalingsverplichtingen, die in het kader van de huur van woonruimte kunnen worden overeengekomen, gebaseerd.
Ik ben bereid met de genoemde stakeholders te kijken of het zinvol is de eis te heroverwegen. Tegelijk wil ik zorgen dat de regeling niet complexer wordt en huurders afdoende beschermd blijven tegen woonlastenstijgingen.
Onderschrijft u de verwachting van de CE Delft onderzoekers dat de kosteneffectiviteit van NOM de komende jaren verslechtert? Zo ja, welke maatregelen neemt u hier tegen? Zo nee, waarom niet?
De Stroomversnelling is bezig zicht te krijgen op de hoogte van de «algemene» prijsstijging in de bouw en de prijsstijging van nul-op-de-meter renovatieconcepten. Hun eerste indruk is dat nul-op-de-meter (zowel nieuwbouw als renovatieconcepten) duurder worden, maar dat de prijsstijging significant lager is dan algemeen in de bouw.
Het is niet goed te voorspellen hoe de kosten in de markt zich zullen ontwikkelen. Op korte termijn zal ik met de betrokken stakeholders overleggen op welke wijze aanpassingen aan de EPV kunnen bijdragen aan het verminderen van de kosten van nul-op-de-meter renovaties, zonder dat dit ten koste van de bescherming van de huurder gaat. Daarnaast zijn in het ontwerpKlimaatakkoord verschillende afspraken opgenomen om via opschaling en grotere aantallen renovatiekosten te verlagen.
Voor een meer complete afweging van kosten en baten van een nul-op-de-meter renovatie moeten ook aspecten als wooncomfort en levensduurverlening van de woning in ogenschouw worden genomen. Die kunnen per woning en woningtype verschillen. De verhuurder en huurder kunnen die afweging het beste samen maken.
Onderschrijft u de stelling van de CE Delft onderzoekers dat het feit dat de kosten voor verNOMmen, die 60.000 euro hoger zijn dan verwacht, een struikelblok vormen voor de opschaling van NOM-renovaties en nieuwbouw?
Hogere kosten zorgen voor een slechtere businesscase voor de verhuurder van een nul-op-de-meter renovatie. Het kabinet heeft immers via de EPV de inkomsten voor de verhuurder wettelijk gemaximeerd om zo de huurder te beschermen. Ik onderschrijf dat hogere renovatiekosten tot minder nul-op-de-meter renovaties zullen leiden.
Bent u het met de CE Delft onderzoekers eens dat de oorzaak van deze hogere kosten ligt in een combinatie van krapte op de bouw- en installatiemarkt, een beperkt aantal aanbieders en onvoldoende innovatie?
Ik zie geen reden om aan de inschattingen van CE Delft te twijfelen. Wat betreft de maatregelen die ik neem verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8 en de afspraken die hierover gemaakt zijn in het kader van het ontwerpklimaatakkoord.
Deelt u de mening dat u geen invloed heeft op de oorzaken van de hogere kosten voor verNOMmen? Zo nee, welke maatregelen heeft u genomen om deze kosten te verlagen en waarom heeft dit tot op heden niet geleid tot een kostenreductie?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het bestaan van deze hogere kosten -welke u in ieder geval op korte termijn niet kunt beïnvloeden- reden geeft de korte termijn ambities ten aanzien van verNOMmen te temperen en naar meer betaalbare alternatieven te kijken die leiden tot evenveel verduurzaming en CO2-reductie?
Het kabinet heeft geen specifieke ambities als het gaat over het tot nul-op-de-meter renoveren van huurwoningen. Wat betreft het klimaatbeleid in de gebouwde omgeving staan de CO2-reductiedoelstellingen voorop. Enkele corporaties en marktpartijen hebben wel ambities ten aanzien van het tot nul-op-de-meter renoveren van woningen. Daarmee helpen zij de kabinetsdoelstellingen te realiseren. Waar huurder en verhuurder samen tot het oordeel komen, dat het tot nul-op-de-meter renoveren van de woning gewenst is, wil ik die ambitie graag blijven faciliteren.
Zoals aangegeven in mijn antwoorden bij vragen 6 en 7 ben ik bereid met de stakeholders te kijken of het zinvol is ook renovaties met minder hoge initiële investeringskosten via de EPV te faciliteren. Daarbij wil ik voorkomen dat «op weg naar aardgasvrij» verhuurders spijtmaatregelen treffen, zoals isolatie die later onvoldoende blijkt te zijn.
Kunt u binnen de Wet EPV drie alternatieven voor de NOM-voorwaarden schetsen met een betere kosteneffectiviteit?
Het is te vroeg om nu al alternatieven te schetsen. Er zijn bij eventuele aanpassingen meerdere uitdagingen. Deze hebben bijvoorbeeld te maken met de juridische kaders, de wisselwerking met ander beleid zoals het woningwaarderingsstelsel (WWS), de bescherming van de huurder en de wens de regeling te vereenvoudigen. Deze zaken wil ik eerst met de betrokken stakeholders bespreken.
Het (ontbreken van) draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het bericht in het Friesch Dagblad dat u overweegt om het (ontbreken van) draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee te onderzoeken?1 Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ik het maatschappelijk draagvlak nadrukkelijk betrek bij mijn dit najaar te maken afweging over de omgevingspilot en het RCR-project voor de eventuele nieuwe gaswinning Ternaard.
Klopt het dat de gemeente Noardeast-Fryslân en de provincie Fryslân u hebben laten weten tegen aardgaswinning onder de Waddenzee zijn?
De provincie Fryslân heeft bij brief van 12 juni 2018 aangegeven, in lijn met het Fries manifest van begin 2016, nog steeds tegen nieuwe gaswinning te zijn. Deze brief kwam in reactie op mijn brief aan uw Kamer van 30 mei 2018 over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie.
De gemeente Noardeast-Fryslân heeft mij bij brief van 14 februari 2019 geïnformeerd over een door de gemeenteraad aangenomen motie met als strekking dat nieuwe aardgaswinningen onder de Waddenzee moeten worden voorkomen.
Tegen de bestaande gaswinning onder de Waddenzee hebben de gemeente Noardeast-Fryslân en de provincie Fryslân in deze brieven niet geageerd.
Klopt het dat alle gemeentebesturen van de Waddeneilanden u hebben laten weten ook tegen de aardgaswinning onder de Waddenzee te zijn?
Ik heb 18 juni 2018 een brief ontvangen van het Samenwerkingsverband van de Waddeneilanden waarin ik word opgeroepen, vanwege de unieke kenmerken van het Waddengebied en de Waddenzee als Werelderfgoed, de gaswinning in en rondom het Waddengebied niet op te voeren maar juist af te bouwen.
Deelt u de conclusie dat het bestuurlijk draagvlak in de regio voor aardgaswinning onder de Waddenzee ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Mijn perceptie is dat het bestuurlijk draagvlak in de regio voor aardgaswinning broos is. Ik vind dat, gegeven de problematiek rond de aardgaswinning in Groningen in de afgelopen jaren, ook niet vreemd. Tegelijkertijd liggen er in deze regio ook een aantal bredere maatschappelijke opgaven – zoals bijvoorbeeld het realiseren van een regionale energiestrategie, het treffen van maatregelen tegen verzilting en het behoud van voorzieningen in de dorpskernen – waarvoor de regionale bestuurders oplossingen zoeken. Voor een eventueel toekomstige gaswinning Ternaard wordt momenteel in een omgevingsproces verkend onder welke randvoorwaarden deze gaswinning acceptabel zou kunnen zijn en hoe deze zou kunnen bijdragen aan de voor de regio geldende bredere maatschappelijke opgaven. Ter aansturing van dit proces is een stuurgroep actief waarin ook lokale en regionale bestuurders participeren.
Hoe bent u voornemens het draagvlak in de regio te meten? Kunt u aangeven wat uw criterium voor voldoende draagvlak is?
Deze maanden vinden diverse bijeenkomsten plaats binnen de ontzorgings- en investeringssporen die onderdeel uitmaken van de pilot omgevingsmanagement en het Rijkscoördinatieregeling (RCR)-project gaswinning Ternaard. In de betreffende werkgroepen zijn betrokken burgers en belangenorganisaties uit Ternaard en omgeving actief. Daarbij wordt, vanuit zorgen rond de gaswinning in Ternaard en kijkend naar maatschappelijke uitdagingen in de regio, gezocht naar een pakket aan maatregelen dat zorgen wegneemt en leidt tot extra investeringen in maatschappelijke opgaven in het gebied.
Het vaststellen van draagvlak in de regio voor deze eventuele nieuwe gaswinning onder de Waddenzee gebeurt dan ook primair in deze werkgroepen en in de stuurgroep die dit omgevingsproces begeleidt. Ik overweeg om, aanvullend daarop, het resulterende pakket aan maatregelen ook nog breder voor te leggen aan omwonenden in het gebied. De uitkomst van dit gehele omgevingsspoor weeg ik vervolgens mee in mijn besluit over het RCR-project gaswinning Ternaard.
Zodra ik dit besluit heb genomen zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid de Kamer voor de start van het onderzoek te informeren over de opzet van het onderzoek naar het draagvlak? Bent u bereid om de Kamer te informeren over de uitkomst van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke rol het maatschappelijk draagvlak krijgt in uw beslissing om de voorgenomen aardgaswinning onder de Waddenzee al dan niet toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de eventuele nieuwe aardgaswinning Ternaard een project is van nationaal belang, vindt besluitvorming hierover plaats in het kabinet. Uiteraard worden de standpunten van alle betrokken partijen vanuit de regio daarbij betrokken.
Bent u bereid om bij een dergelijk onderzoek ook andere relevante (intern)nationale organisaties te betrekken, zoals de Nederlandse UNESCO Commissie en de organisaties die in februari een oproep aan de Kamer deden om deze nieuwe aardgaswinningen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie voor het vaststellen van draagvlak voor een eventuele gaswinning vanuit Ternaard geen meerwaarde in het betrekken van nationale en internationale organisaties. Het staat nationale en internationale organisaties natuurlijk altijd vrij om hun standpunt kenbaar te maken.
Klopt het bericht in de Leeuwarder Courant dat uw vertegenwoordiger ter plekke erkende dat er in alle geledingen twijfels zijn over aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee vanuit Ternaard?2 Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat in alle geledingen wordt beseft dat uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden waar het gaat om een nieuwe mijnbouwactiviteit onder het Werelderfgoed de Waddenzee. Dat neemt niet weg dat een nieuwe aardgaswinning, na een zorgvuldige en brede afweging van de daarmee gemoeid zijnde belangen en indien mogelijk op een veilige en verantwoorde wijze, tot de mogelijkheden behoort.
Erkent u, net als uw vertegenwoordiger ter plekke, dat het politiek draagvlak voor deze aardgaswinningen broos is? Zo nee, waarom niet?
Politiek draagvlak voor de eventuele gaswinning Ternaard wordt vastgesteld in het gremium waar het betreffende besluit aan de orde is, op het moment dat dit besluit genomen dient te worden. Naar verwachting zal dat voor de gaswinning Ternaard dit najaar in het kabinet aan de orde zijn. Het lange voorbereidingstraject en de intensieve afstemming met de regio getuigt van commitment bij alle betrokken partijen om te komen tot een oplossing die meerdere belangen zal dienen. Of dit voldoende is om in te kunnen stemmen met de gaswinning Ternaard, besluit ik dit najaar.
Kunt u aangeven welke twijfels u zelf heeft over deze voorgenomen aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee? Zo nee, waarom niet?
Zodra besluitvorming over de nieuwe gaswinning Ternaard aan de orde is, zal ik hierover mijn standpunt bepalen. In algemene zin ben ik van mening dat gaswinning onder de Waddenzee kan worden toegestaan als deze veilig en verantwoord mogelijk is en plaatsvindt onder zodanig strikte randvoorwaarden (Hand aan de Kraan) dat de natuur in de Waddenzee hiervan geen schade ondervindt.
Vindt u het, in het volle besef van een gebrek aan bestuurlijk draagvlak en een broos politiek draagvlak, nog van meerwaarde om onderzoek te gaan doen naar draagvlak voor nieuwe aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee? Zo ja, waarom?
Het regeerakkoord en de vigerende wet- en regelgeving geven niet direct aanleiding tot het opnieuw vaststellen van draagvlak voor nieuwe aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee. Het omgevingsspoor behorende bij het RCR-project gaswinning Ternaard, met alle inspanningen daarbinnen van met name de betrokken burgers en belangenorganisaties uit de regio, maken dit anders. In het antwoord op de vragen 5 en 6 heb ik aangegeven hoe ik de uitkomsten daarvan meeneem in de besluitvorming.
Hoeveel partijen dienen zich nog tegen de aardgaswinning onder de Waddenzee uit te spreken voordat u concludeert dat het draagvlak ontbreekt?
Waar het energieprojecten betreft van nationaal belang, zoals de aardgaswinning onder de Waddenzee, vindt de besluitvorming plaats in het kabinet en controleert de Tweede Kamer. Zodra besluitvorming aldaar daadwerkelijk aan de orde is, zal blijken of een voorgenomen besluit kan rekenen op voldoende steun. De standpunten vanuit de regio worden in eerste instantie al betrokken bij het bepalen van het kabinetsstandpunt en komen in tweede instantie vaak ook nog aan de orde in het debat met uw Kamer.
In de brief over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie ben ik destijds ingegaan op draagvlak in zijn algemeenheid.
Onze levensstandaard is gebaseerd op een ruime beschikbaarheid van betaalbare energie. Nu is die nog vooral fossiel, straks vooral duurzaam. Maar de opgave verandert in één opzicht niet: energieopwekking veroorzaakt onherroepelijk hinder, in de vorm van industriële activiteit, uitstoot, verandering van het uitzicht, ruimtebeslag of bodembewegingen. Over één ding zijn de meeste mensen het wel eens: in onze achtertuin liefst geen grote energiecentrale, zéker geen kolencentrale en al helemaal geen kerncentrale, geen windmolens in ons zicht, ook niet op zee, geen velden met zonnepanelen, geen gaswinning en zéker geen schaliegaswinning, geen energie-import uit landen met onprettige regimes en geen zichtbare transportleidingen in ons landschap. Maar als de CV-ketel ooit dreigt te verdwijnen, worden we nu al ongerust, en als de elektriciteit uitvalt zijn we ontredderd.3
Deze realiteit maakt de besluitvorming in het kabinet, gegeven mijn verantwoordelijkheid voor een betrouwbare, betaalbare en steeds duurzamere energievoorziening, niet eenvoudig. Besluitvorming vindt plaats na afweging van de diverse belangen, waarbij ook reacties vanuit de regio nadrukkelijk worden meegewogen.
Bent u bereid gehoor te geven aan het ontbrekende draagvlak en de gaswinning in Ternaard geen doorgang te laten vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Negen jaar Crisis- en Herstelwet: de (dis)balans’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Negen jaar Crisis- en Herstelwet: de (dis)balans»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel woningbouwprojecten jaren vertraging oplopen of niet doorgaan vanwege de lengte van de bezwaar- en beroepsprocedures en de wijze waarop querulante belanghebbenden misbruik maken van de rechtsbeschermingsmogelijkheden, waarbij hun enige doel is de procedures zo ver mogelijk op te rekken om daar zelf financieel beter van te worden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben op de hoogte van het feit dat juridische procedures bijdragen aan de doorlooptijd van de ontwikkeling. Ik onderken dat dat over het algemeen tijd kost en tot vertraging kan leiden of zelfs tot het niet doorgaan van een project. Bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving spelen veel factoren en belangen een rol. Door juridische procedures wordt zeker gesteld dat bij dergelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met alle belangen. Een juridische procedure zal overigens vaak niet de enige reden zijn dat een project vertraging oploopt of geen doorgang vindt. Ook beschikbaarheid van personeel en bouwmaterialen spelen in deze een belangrijke rol. In de Crisis- en herstelwet spelen de bestuursrechtelijke versnellingen een belangrijke rol. Eén van deze versnellingen, het relativiteitsvereiste is op 1 januari 2013 al opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat beroepen alleen kunnen slagen als het beroep daadwerkelijk strekt tot de bescherming van de belangen van de appellant (artikel 8:69a Awb). Onderdeel van deze bestuursrechtelijke versnellingen is ook dat de bestuursrechter uitspraak doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn. Deze bestuursrechtelijke versnellingen leveren in de praktijk veel winst op. Bij hoofdzaken vindt 65% van de uitspraken (uitspraken direct, einduitspraken na tussenuitspraak en tussenuitspraken) plaats binnen 26 weken (de zes-maanden-termijn). Gemiddeld is de doorlooptijd ruim 24 weken.
Of er bezwaarmakers zijn die procedures zolang oprekken met als enige doel om daar zelf financieel beter van worden, zoals de leden van de VVD-fractie stellen, kan ik niet beoordelen. Mocht dit het geval zijn, dan keur ik dit af. Adequate rechtsbescherming is een wezenlijk onderdeel van een democratische rechtstaat, waarbij een belanghebbende de door de overheid gemaakte belangenafweging uiteindelijk door een onafhankelijke rechter kan laten toetsen. Dit volgt onder andere uit het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op vrije toegang tot de rechter. Een partij dient dat recht te gebruiken voor het doel waarvoor het in het leven is geroepen, de gerechtvaardigde behartiging van zijn belangen. Het huidige recht kent al mogelijkheden om misbruik tegen te gaan. Een bezwaarschrift is niet-ontvankelijk als de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2018 betreffende de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Who) (ECLI:NL:RVS:2018:3151).2 Ook in de beroepsfase geldt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien de appellant geen belanghebbende is (artikel 8:1 Awb) of bij misbruik van recht.
Bent u ervan op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers dergelijke bezwaarmakers door middel van grote bedragen (oplopende tot tonnen) (moeten) afkopen om de procedure te stoppen?
Ik ben er van op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers soms een schikking treffen met een partij die in bezwaar of beroep is gegaan. Deze schikkingen worden niet openbaar gemaakt. Ik ben daarom niet op de hoogte van de mate waarin dit voor komt of om welke bedragen het gaat. Als een belanghebbende stelt schade te lijden door een project, is het legitiem wanneer hij dat in bezwaar of beroep aanvoert. Als een belanghebbende tevreden is met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking. Een projectontwikkelaar is niet verplicht een dergelijke overeenkomst te sluiten en kan van een voorstel daartoe melding maken bij het bestuursorgaan. Indien voldoende vaststaat dat het de indiener van een bezwaarschrift te doen is om een vergoeding anders dan wegens vergoeding van schade die hij zal lijden door een voorgenomen project, kan het bestuursorgaan of een rechter een bezwaar of een beroep niet-ontvankelijk verklaren, omdat het bezwaar of beroep voor een ander doel wordt ingediend dan de behartiging van de belangen van de indiener.
Deelt u de mening dat betaling van dergelijke afkoopsommen om bezwaarmakers te bewegen tot stopzetting van de bezwaarprocedures niet gewenst is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te onderzoeken of door middel van aanpassing van de rechtsregels dergelijke bezwaarmakers de pas kan worden afgesneden, zonder dat de bezwaarmogelijkheden van goedwillende belanghebbenden daardoor in het geding komen of worden aangetast, waardoor in tijden van woningnood de procedures versneld worden? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De huidige wet- en regelgeving kent al mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan (zie het antwoord op vraag 2). Bij verdere aanpassing vind ik het risico te groot dat rechtsbescherming van partijen die voor hun gerechtvaardigde belangen opkomen wordt aangetast. Het is onmogelijk op voorhand onderscheid te maken tussen querulante belanghebbenden en goedwillende belanghebbenden. Ik vind het wel uitermate belangrijk om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen. Hiervoor zijn belangrijke stappen gezet met de bestuursrechtelijke versnellingen in de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). Ik wijs hierbij op het permanent worden van de Chw, het opnemen van onderdelen uit de Chw in de Awb en meer recent het wetsvoorstel tot aanpassing van de Chw waarin ik bijvoorbeeld het projectuitvoeringsbesluit beter toepasbaar maak. Op dit instrument zijn na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de bestuurlijke versnellingen van toepassing. Daarnaast kent dit instrument – evenals de coördinatieregeling en het bestemmingsplan – beroep in één instantie. Door toepassing van deze versnellingen ontstaat eerder duidelijkheid over de houdbaarheid van deze besluiten en wordt vertraging beperkt. Een goede afweging tussen de maatschappelijke opgave op het gebied van woningbouw en andere belangen is daarbij noodzakelijk. Door inzet van deze instrumenten kan proceduretijd worden bespaard, zonder dat partijen in hun rechtsgang worden belemmerd.
Ziet u mogelijkheden tot het invoeren van het instellen van een voorrangsbesluit, waarbij woningbouwplannen die opgenomen zijn in een structuurvisie doorgaan, mits de leefomgeving van omwonenden niet op een onaanvaardbare manier aangetast wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de structuurvisie is een juridisch vormvrij instrument dat alleen een bindende werking heeft jegens de gemeente en daarom niet appellabel is. Dit voorstel zou de rechtsbescherming in te sterke mate aantasten.
Ziet u daarnaast nog andere mogelijkheden om tot snellere, rechtvaardiger procedures te komen door bijvoorbeeld het relativiteitsvereiste, het begrip belanghebbende en publicatieverplichtingen tegen het licht te houden? Of door een (gemeentelijke) commissie of een rechter bij wijze van voorlopige voorziening (op verzoek van de initiatiefnemer) te laten bepalen dat een project in het kader van het algemeen belang (voldoende woningen) door mag gaan en dat de eventuele schades later afgehandeld worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om procedures te versnellen. Zoals ik in de antwoorden op vragen 2 en 5 heb opgemerkt zijn er op dit gebied al belangrijke stappen gezet. Ook zijn er mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan. Ik zie op dit moment geen mogelijkheden voor verdere versnelling zonder daarmee bezwaarmogelijkheden te veel te beperken. Met betrekking tot de aangedragen voorstellen is het niet wenselijk deze over te nemen. Dit zou een te grote inbreuk op de rechtsbescherming van belanghebbenden vormen en mogelijk in strijd zijn met het recht op toegang tot de rechter.
Het bericht ’Sociale dienst Achterhoek checkt zelfs ondergoed' |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de werkwijze van Laborijn, de sociale dienst in de Achterhoek, waarbij sprake is van een angstcultuur onacceptabel is?1
Uitgangspunt is altijd dat respectvol met mensen moet worden omgegaan, zowel bij het stimuleren naar werk als bij handhaving van verplichtingen. Zeker als er sprake is van een afhankelijkheidspositie die kwetsbaar is, zoals bijstandsgerechtigden ten opzichte van gemeenteambtenaren. Medewerkers van gemeenten worden daarop getraind. Dat vind ik belangrijk.
Daarnaast is handhaving een belangrijke voorwaarde voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. Ook dit uitgangspunt is helder: mensen die recht hebben op een uitkering krijgen die ook. Tegelijkertijd moeten alle inwoners erop kunnen vertrouwen dat er geen misbruik van de sociale zekerheid wordt gemaakt. Daadwerkelijk handhaven moet echter binnen redelijke proporties blijven. Mocht dit anders worden ervaren, dan biedt de wet ruimte voor bezwaar en beroep. Deze stap moet echter zoveel mogelijk worden voorkomen.
Vindt u het acceptabel dat bij de aanvraag van een uitkering huizen van mensen doorzocht worden door Laborijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u wettelijk juist dat voedselpakketten en verjaardagscadeaus als inkomsten worden gezien en gekort worden op de uitkering? Zo ja, kunt u dit juridisch onderbouwen. Zo nee, kunt u de gemeenten hierop wijzen?
Iemand komt in aanmerking voor (aanvullende) bijstand als men zelf niet in het eigen onderhoud kan voorzien. De gemeente beoordeelt dit via een individuele toets. Regels voor giften, zoals bijvoorbeeld verjaarsdagscadeaus, zijn vastgelegd in artikel 31, tweede lid, onder m, van de Participatiewet. Bij de individuele toets kan rekening worden gehouden met de hoogte van de gift (verenigbaarheid met wat op bijstandsniveau gebruikelijk is) en met de bestemming (of het betrekking heeft op kosten die in de algemene bijstand begrepen zijn).
Vindt u het aanvaardbaar dat uitkeringsgerechtigden moeten opschrijven hoe vaak en hoe lang ze douchen? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u toegestaan dat een cliënt moet doorgeven hoe vaak hij bij de buurvrouw eet en dat dit deel vervolgens van zijn uitkering wordt afgetrokken? Zo ja, kunt u dit juridisch onderbouwen? Zo nee, kunt u de gemeenten hierop wijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat fraude altijd bestreden moet worden, maar dat het evenzeer van belang is om mensen in een afhankelijke positie te beschermen tegen willekeur en onrechtmatige en onheuse bejegening?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de cliënten van Laborijn: «Ik noem het mensonwaardig. En dan zeg ik het bewust netjes. Laborijn mist de menselijke maat»?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u de privacy van uitkeringsgerechtigden beschermen en op welke wijze is deze reeds wettelijk geborgd?
Het recht op privacy is een grondwettelijk recht (artikel 10 Grondwet) dat geëerbiedigd moet worden tenzij er toegestane (wettelijke) beperkingen gelden. Tevens is het recht op respect voor het privéleven vastgelegd in artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In het tweede lid van dit artikel zijn daarnaast de voorwaarden opgenomen waaronder het recht op privacy geschonden mag worden.
Ook gemeenten dienen het recht op privacy te eerbiedigen. Concreet houdt dit in dat een gemeente bij de uitvoering van de Participatiewet in een situatie waarin mogelijk sprake kan zijn van schending van privacy, te allen tijde dient na te gaan of er op basis van de Participatiewet een toereikende grondslag aanwezig is die een (eventuele) inbreuk rechtvaardigt. Meent een uitkeringsgerechtigde dat zijn privacy wordt geschonden dan staan hem rechtsmiddelen ter beschikking om daartegen op te komen. De rechter zal dit dan toetsen aan artikel 8 EVRM. De inbreuk op de privacy bij wet die artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM toestaan blijkt uit de bepalingen in de Participatiewet over het verstrekken en verkrijgen van gegevens van uitkeringsgerechtigden en in artikel 53a Participatiewet over het verzoeken om informatie en bewijsstukken en daartoe te verzoeken om een huisbezoek af te leggen. Bij de totstandkoming van de relevante wettelijke bepalingen heeft toetsing aan de Grondwet en artikel 8 EVRM plaatsgevonden.
Wat onderneemt u om de angstcultuur bij Laborijn te bestrijden?
Colleges van burgemeester en wethouders hebben de taak om zorg te dragen voor een juiste uitvoering van de Participatiewet en om daarover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. En het is primair aan de gemeenteraad om de uitvoering door het college te controleren en het college daarover ter verantwoording te roepen. Met de invoering van de Wet revitalisering generiek toezicht (Stb. 2012, 233) en de daarmee samenhangende Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen (Stb. 2011, 442) heeft het specifieke en structurele rijkstoezicht plaatsgemaakt voor het systeem dat interbestuurlijke interventie alleen aan de orde kan zijn indien zich signalen aandienen dat bij de uitvoering van de Participatiewet door een gemeente mogelijk sprake is van een of meer ernstige tekortkomingen met betrekking tot de rechtmatigheid. Dit is in het onderhavige geval evenwel niet aan de orde.
In aanvulling hierop kan ik melden dat de voorzitter van het dagelijks bestuur van Laborijn mij uit eigen beweging heeft geïnformeerd dat het dagelijks bestuur een onafhankelijk onderzoek door een extern bureau heeft aangekondigd. Het doel van dit onderzoek is om te toetsen of er structureel sprake is van onjuiste bejegening van klanten, waarin onvoldoende aandacht zou zijn voor de menselijke maat, en waarbij wordt ingegaan op de reeds geuite klachten en onderzocht wordt of Laborijn nog andere signalen mist. Er zal ook een toets plaatsvinden of de klachtenprocedure van Laborijn van voldoende kwaliteit is.
In hoeverre is de externe dienst die door Laborijn wordt ingehuurd om uitkeringsgerechtigden te bespioneren en te controleren daartoe wettelijk bevoegd?
Van Laborijn is begrepen dat deze uitvoeringsorganisatie de handhavingstaken in eigen beheer uitvoert en dat uitbesteding aan een externe dienst niet aan de orde is.
Wat gaat u doen om een menswaardige omgang door sociale diensten met hun cliënten te garanderen en het toezicht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom mogen criminelen niet bespioneerd worden zonder toestemming van de officier van justitie, terwijl bijstandsgerechtigden onbeperkt bespioneerd mogen worden?
Bijstandsgerechtigden mogen niet onbeperkt bespioneerd worden. Gemeenten zijn bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van gegevens2. Die controle moet volgens de wet gebeuren. Niet alleen de bijstandsgerechtigde, ook de controleur moet zich aan de wet houden. De inzet van controlemiddelen moet verder proportioneel en subsidiair zijn. De rechter zal hier ook op toetsen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat bijstandsgerechtigden niet minder rechtsbescherming krijgen dan criminelen?
Het strafrecht en het punitieve bestuursrecht kennen verschillende sanctiestelsels, maar zijn qua rechtsbescherming vergelijkbaar en voldoen aan de eisen die daar op grond van artikel 6 EVRM aan zijn gesteld. Dit zorgt ervoor dat rechtsbescherming bij de toepassing van het punitieve bestuursrecht al gelijkwaardig is aan het strafrecht.
Herinnert u zich de Kamervragen die gesteld zijn op 3 juli 2018 over het bespioneren van uitkeringsgerechtigden? Wanneer ontvangt de Kamer de verkenning naar of en zo ja hoe de wettelijke grondslag voor de inzet van technische hulpmiddelen in de handhaving kan worden verstevigd die u heeft toegezegd in antwoord op deze vragen?2
Ja. De Kamer zal deze brief voor de zomer 2019 ontvangen.
Bent u bereid de positie van de cliëntenraden te versterken, nu blijkt dat kritische cliëntenraden zomaar ontbonden kunnen worden door de gemeente?3
Zoals ik onlangs heb geantwoord op Kamervragen van lid Jasper van Dijk5 en de leden Gijs van Dijk en Kerstens6, is voor alle regelingen binnen de sociale zekerheid de cliëntenparticipatie bij wet geregeld (artikel 47 Participatiewet en artikel 7 Wet SUWI). De uitvoerende instantie (de gemeente, het UWV of de SVB) legt in een verordening of regeling vast hoe de cliëntenparticipatie vormgegeven wordt. Om te garanderen dat cliënten gehoord worden en om de cliëntenraden in staat te stellen hun rol goed uit te oefenen, is bij wet een aantal waarborgen vastgelegd die in ieder geval in verordening/regeling opgenomen dienen te worden. Cliëntenparticipatie is zowel op centraal als decentraal niveau georganiseerd. De positie van de cliëntenraden is hiermee voldoende stevig verankerd. Ik vind dit belangrijk.
Door mijn departement zijn aanvullende middelen verstrekt aan de Landelijke Cliëntenraad, die opdrachtgever is van het project «Versterking en borging cliëntenparticipatie». Dit project wordt uitgevoerd door Movisie. Doel van het project is om zowel gemeenten als cliëntenraden te stimuleren de medezeggenschap te versterken en beter te borgen. In samenwerking met een klein aantal gemeenten is een quickscan ontwikkeld, om gezamenlijk vast te stellen wat er goed gaat en wat verbeterpunten zijn. Vervolgens kunnen de gemeente en de cliëntenraad met elkaar «het goede gesprek» voeren, waarvoor een leidraad is ontwikkeld. Zo’n gesprek kan bijvoorbeeld gaan over het erkennen van elkaars rol, positie en belangen. Ook in het kader van de evaluatie van de Participatiewet is er aandacht voor het thema cliëntenparticipatie. Hiervoor vindt onderzoek plaats onder cliëntenraden. De eindevaluatie van de Participatiewet is voorzien eind 2019.
Wilt u gehoor geven aan de oproep van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en de Landelijke Cliëntenraad (LCR) om betere bescherming van cliëntenraden op te nemen in de Participatiewet?
Zie antwoord vraag 15.
Welke sancties kunt u opleggen wanneer gemeenten de regels rond de bijstand niet goed uitvoeren? Bent u bereid sancties op te leggen?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u in overleg met Laborijn over hun omstreden werkwijze?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u deze kwestie onafhankelijk onderzoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Een Zweedse belegger die huurhuizen opkoopt |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat een Zweedse belegger bijna tienduizend Nederlandse huurwoningen opkoopt van een andere belegger?1 Wat is uw reactie daarop? Vindt u de hele gang van zaken wenselijk?2 Wat wordt er bedoeld met de «567 andere eenheden» die de Zweedse vastgoedbelegger heeft aangekocht? Wat gaat daarmee gebeuren?
Ik ben bekend met het bericht dat de Zweedse belegger Heimstaden bijna tienduizend Nederlandse huurwoningen gekocht heeft van belegger Round Hill Capital.
Heimstaden geeft als reden voor de aankoop de gunstige omstandigheden op de Nederlandse woningmarkt, waaronder het sterke economische fundament en het tekort aan woningen. Het bedrijf belooft het nieuwe bezit te verduurzamen, te moderniseren en te verhuren tegen een «betaalbare middenhuur».3 Het is mij niet bekend hoe dit concreet wordt ingevuld.
Het staat beleggers vrij om woningen te verkopen of aan te kopen. Bij de aankoop van woningen vind ik het belangrijk om onderscheid te maken tussen beleggers die op een duurzame manier woningen aan de voorraad toevoegen en tussen beleggers die excessief gedrag tonen en speculatief handelen. Hierbij geldt dat beleggers die excessief gedrag vertonen moeten worden aangepakt. Ik zet mij in om tot de balans te komen waarbij meer middenhuurwoningen worden toegevoegd en excessen worden aangepakt.
Welke gevolgen heeft deze overname voor huurders of welke gevolgen kan het hebben voor de huurprijs en het onderhoud?
De genoemde 567 eenheden die onderdeel zijn van de transactie betreffen hoofdzakelijk bergingen behorend bij een woning. In dit aantal zijn echter ook antenne opstelpunten, recreatieruimten en groenstroken opgenomen die integraal onderdeel uitmaken van de totale transactie.
Nu de Zweedse vastgoedbelegger Heimstaden 1,39 miljard euro aan Round Hill Capital zou hebben betaald, hoeveel belasting komt er in de schatkist door deze vastgoeddeal? Hoe kan dit belastinggeld ten goede komen aan huurders en de huursector?3 4
Verkoop van verhuurde woningen beëindigt de lopende huurovereenkomst niet («koop breekt geen huur»). Bij verkoop van verhuurde woningen zet de nieuwe eigenaar de bestaande huurcontracten ongewijzigd voort als nieuwe verhuurder, en is hij dus gebonden aan de bestaande verplichtingen in dat huurcontract.
Voor alle huurcontracten voor woonruimten geldt dat de verhuurder verplicht is de woning te onderhouden, dat wil zeggen het verhelpen van onderhoudsgebreken. Zoals genoemd in het Besluit kleine herstellingen zijn alleen de kleine en dagelijkse onderhoudswerkzaamheden voor rekening van de huurder.
Voor alle huurcontracten voor woonruimten is ook sprake van huurbescherming bij de huurbeëindiging: de verhuurder kan alleen gebruik maken van de in de wet genoemde opzeggingsgronden voor huurders; en als de huurder niet instemt met een huuropzegging door de verhuurder, kan alleen de rechter de huur beëindigen. De enige uitzondering hierop zijn de huurcontracten voor bepaalde tijd van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen (eengezinswoningen, appartementen) en maximaal 5 jaar voor onzelfstandige woningen (kamers); die eindigen als de huurder maximaal 3 maanden en minimaal 1 maand voor de afgesproken einddatum door de verhuurder schriftelijk over die einddatum wordt geïnformeerd.
Voor wat er met de huurprijs kan gebeuren is bepalend of het lopende huurcontract een geliberaliseerde huurprijs heeft of niet. Indien een lopend huurcontract een niet-geliberaliseerde (dus een gereguleerde) huurprijs heeft, heeft de huurder volle huurprijsbescherming en houdt deze bescherming ook bij de nieuwe verhuurder. Dan gelden de door de Minister vastgestelde maximale huurverhogingspercentages en de maximale huurprijs op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Indien een lopend huurcontract een geliberaliseerde huurprijs heeft (ook wel vrije sector genoemd) doordat de aanvangshuurprijs van het huurcontract voor een zelfstandige woning boven de toenmalige liberalisatiegrens lag, zijn er mogelijkheden voor de verhuurder om de huur te verhogen. Dit kan via een (indexerings)clausule in het huurcontract of via een aanbod van een nieuw huurcontract. Als er in het huurcontract een (indexerings)clausule is opgenomen, dan is de jaarlijkse huurverhoging al aan het begin van de huur overeengekomen. In het huurcontract staat dan vermeld voor welk percentage of welk inflatiepercentage is gekozen. De huurder kan bezwaar maken bij de verhuurder als deze een ander (hoger) percentage gebruikt dan in het huurcontract is vermeld. De verhuurder komt dan namelijk het contract niet na. Als er geen (indexerings)clausule in het huurcontract staat, dan kan de verhuurder alleen de huur verhogen door een nieuw huurcontract aan te bieden met een hogere huurprijs. Als de huurder hiermee niet instemt, dan kan de verhuurder de huur opzeggen en zal uiteindelijk de rechter moeten beoordelen of het aanbod voor een nieuw huurcontract redelijk is geweest. Voor geliberaliseerde huurcontracten geldt wel dat de huurprijs maximaal eenmaal per twaalf maanden verhoogd mag worden en dat de verhuurder de servicekosten jaarlijks moet afrekenen tegen de daadwerkelijk gemaakte kosten.
Hoeveel van de 3.876 huurwoningen die Round Hill Capital voor 365 miljoen euro kocht in 2014 waren toen nog sociale huurwoningen en zijn nu geliberaliseerd waardoor ze in de vrije sector vallen?
Op grond van artikel 67 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) kunnen geen uitlatingen worden gedaan over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. Daarnaast is het vanwege de formele scheiding tussen de inkomsten en uitgaven binnen de overheidsfinanciën ook niet mogelijk om gestegen belastingafdrachten van een specifieke belastingplichtige aan te wenden voor specifieke andere uitgaven.
Hoeveel van de 9.554 woningen, die nu worden verkocht aan een Zweedse Vastgoedbelegger, waren in 2015 nog sociale huurwoningen en zijn nu geliberaliseerd waardoor ze in de vrije sector vallen?
De verkoop van woningen door het Wooninvesteringsfonds (WIF) aan Round Hill Dutch Residential Investment SCS is beoordeeld door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Het ging hierbij overigens om 3.817 woningen. Op 5 februari 2015 (kenmerk 2015–0000052739) is goedkeuring gegeven voor de verkoop van deze woningen aan Round Hill. Van deze 3.817 woningen waren er 1.536 geliberaliseerd, de overige 2.281 huurwoningen hadden een maximale huur onder de liberalisatiegrens. De huurprijsontwikkeling van specifieke woningen bij beleggers wordt niet bijgehouden.
Waarom en op basis waarvan gaf toenmalig Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst een ontheffing voor een lagere verkoopprijs van de sociale huurhuizen in 2015, en komt dit voordeel dat Round Hill Capital toen heeft «gekregen» van de Minister weer terug bij de volkshuisvesting? Zo nee, waarom niet?5
Een groot deel van de 9.554 woningen van Round Hill is aangekocht van particuliere beleggers. Daarvan is niet bekend of het om woningen ging met een huurprijs boven of onder de liberalisatiegrens. Evenmin is van de betreffende woningen de feitelijke huurprijs op het moment van aankoop door Round Hill bekend, noch de feitelijke huurprijs thans. Voor wat betreft de woningen van corporaties, zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Hoeveel belasting betaalt Round Hill Capital door de huidige deal met Heimstaden en op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit ten goede komt aan de volkshuisvesting? Of op welke andere manieren kunnen huurders meeprofiteren van de winsten die op hun huurhuizen zijn gemaakt?
De beoordeling van voorgenomen verkopen van woningen door woningcorporaties wordt namens de Minister door een toezichthouder uitgevoerd. Deze komt onafhankelijk tot haar oordeel.
Op grond van de regelgeving was een ontheffing nodig wanneer onder de 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik werd verkocht. Bij woningen in verhuurde staat ligt de verkoopwaarde doorgaans onder de 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik (gemiddeld op 75%). Ook de woningen van het WIF zijn in verhuurde staat verkocht. Eveneens op grond van reguliere regelgeving kon een ontheffing worden verleend indien verhuurde woningen zonder aanvullende voorwaarden boven een prijs van 75% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik werden verkocht. Dit was hier het geval, zodat de ILT tot het oordeel is gekomen dat een ontheffing kon worden verleend.
Op welke manieren gaat Heimstaden de huurwoningen verduurzamen en hoe kunt u ervoor zorgen dat de huurprijzen betaalbaar blijven en niet teveel stijgen?
Op grond van artikel 67 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) kunnen geen uitlatingen worden gedaan over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. Daarnaast is het vanwege de formele scheiding tussen de inkomsten en uitgaven binnen de overheidsfinanciën ook niet mogelijk om gestegen belastingafdrachten van een specifieke belastingplichtige aan te wenden voor specifieke andere uitgaven.
Welke andere voornemens of plannen tot verkoop van betaalbare huurhuizen zijn er voor 2019 en 2020? Bent u bereid om de Kamer te informeren over voornemens tot verkoop van Nederlandse (sociale) huurhuizen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend op welke wijze Heimstaden de huurwoningen gaat verduurzamen. De huidige regelgeving voorziet erin dat huren na renovatie betaalbaar blijven en niet te veel stijgen. Een verhuurder kan een woning alleen verbeteren op het moment dat een huurder daarmee instemt na een schriftelijk voorstel. Bij een complex woningen geldt een specifieke regeling: een voorstel wordt redelijk geacht indien 70% van de huurders daarmee heeft ingestemd. Een belangrijke overweging van huurders daarbij is de voorgestelde huurverhoging na renovatie.
Het artikel ‘Soap rond architecten verbouwing Binnenhof’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Soap rond architecten verbouwing Binnenhof»?1
Ja.
Kloppen de berichten dat er op zoek wordt gegaan naar een nieuwe architect voor de renovatie van de Tweede Kamer? Zo ja, kunt u de Kamer informeren waarom dat zo is?
Naast OMA staat op dit moment nog een tweetal ondersteunende architecten voor het gebouwcomplex van de Tweede Kamer onder contract. Overigens zijn voor de renovatie van de gebouwen van de Eerste Kamer, Raad van State, Algemene Zaken en Grafelijke zalen en de aanpassingen in de noodzakelijke tijdelijke huisvesting in totaal 12 architecten betrokken.
Gebouwdeel N, dat de essentie vormt van het democratisch proces, is eind tachtiger jaren door architect Pi de Bruijn ontworpen, waarna het in 1992 in gebruik is genomen. Mede gelet op zijn kennis over dit gebouwdeel en de wens van de gebruikers ben ik voornemens om architect Pi de Bruijn een opdracht voor gebouwdeel N te geven.
Wat betekent het bovenstaande en het eerdere vertrek van de architect van het Eerste Kamergebouw voor de renovatie van het Binnenhof?2 Heeft dit invloed op het tijdpad of budget van het project? Wat zijn per situatie de financiële consequenties?
Voor de renovatie van de Eerste Kamer, Raad van State en Algemene Zaken heeft DOK Architecten naar tevredenheid van het Rijksvastgoedbedrijf een structuurontwerp en een Voorontwerp geleverd. De reeds gecontracteerde deelarchitecten werken dit in samenwerking met de uitvoerende partijen uit tot een uitvoeringsgereed plan. Dit heeft geen invloed op het tijdpad of het budget.
Voor de renovatie van de Tweede Kamer heeft OMA het Voorlopig Ontwerp in november 2018, conform planning, afgerond. In dit Voorlopig Ontwerp is al een aantal wensen, die in de zomer van 2018 door de gebruikers zijn aangegeven, meegenomen. Zo blijft het ledenrestaurant op dezelfde plek en komt er geen XL-vergaderzaal. Daarnaast bevat het Voorlopig Ontwerp van november 2018 veel techniek en logistiek; dat zijn punten waarvoor geldt dat vragen en discussiepunten inclusief de oplossingsmogelijkheden inmiddels goed in beeld zijn.
Indachtig het uitgangspunt dat de renovatie sober en doelmatig en binnen tijd en budget moet worden uitgevoerd zal OMA het Voorlopig Ontwerp aanpassen aan het herziene Programma van Eisen (dat het presidium in februari 2019 heeft vastgesteld) en voor de zomer afronden. Uitzondering hierop vormt de voorgenomen opdracht aan architect Pi de Bruijn.
Wanneer denkt u nieuwe architecten te hebben gevonden? Wat wordt hun opdracht?
Wat nog voor de afronding van het Voorlopig Ontwerp moet worden opgepakt betreft voornamelijk gebouwdeel N, en dan met name die delen van N waar de gebruikers hun dagelijkse politieke werkzaamheden verrichten. De voorgenomen opdracht aan Pi de Bruijn betreft de ontwerpwerkzaamheden van gebouwdeel N op de begane grond (inclusief entree Pleinzijde), 1e en 2e verdieping waaronder de plenaire zaal, het ledenrestaurant, de vergader- en commissiezalen en de restaurants aan de Pleinzijde, gebruikmakend van werk dat reeds afgerond is. Het herziene Programma van Eisen vormt hiervoor de basis.
Ik zal u in de volgende voortgangsrapportage informeren over de besluitvorming rondom de architecten. Zoals eerder aangegeven zal elk besluit, dat in dit project genomen wordt, moeten voldoen aan de volgende criteria: het project moet sober en doelmatig worden uitgevoerd en passen binnen budget en planning, waarbij uiteraard is voldaan aan de wettelijke en technische eisen van de renovatie zoals opgenomen in het herziene Programma van Eisen. De wens van c.q. draagvlak bij de gebruikers weeg ik bij elk besluit mee. Bij dit omvangrijke project, waar altijd meer architecten bij betrokken zijn, is het essentieel om de werkzaamheden helder af te kunnen bakenen waarbij een goede onderlinge samenwerking tussen alle partijen noodzakelijk is.
Zijn er consequenties voor het voorlopig voorontwerp van het Tweede Kamergebouw, waarvan de deadline reeds is verplaatst van september 2018 naar juni 2019?
Nee, op dit moment niet. De gewijzigde deadline van het Voorlopig Ontwerp is een gevolg van het herziene Programma van Eisen waarvoor ik de ruimte heb geboden en dat door de gebruikers van de Tweede Kamer in februari 2019 is vastgesteld. Dit wordt nog aangevuld met het programma van eisen beveiliging dat ik binnenkort verwacht en dat de basis vormt voor het ontwerp voor de ingang van de Hofplaats. Ik bekijk nog hoe dit in het ontwerpproces mee te nemen. Dit doet overigens niets af aan de overige mijlpalen van dit project zoals de verhuizing naar de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer, op de Bezuidenhoutseweg 67.
Onder verwijzing naar het algemeen overleg van 7 maart 2019, waarin u heeft aangegeven verbetermogelijkheden te zien in het «beter naast de gebruiker staan», hoe borgt u dat dit in het vervolg van het proces door het Rijksvastgoedbedrijf wordt gedaan?
Zoals ik in mijn eerste voortgangsrapportage heb vermeld, is een heldere governance in dit project cruciaal. Naar mijn oordeel is de governance op zichzelf op orde met een stuurgroep waarin alle gebruikers zijn vertegenwoordigd en met de bouwbegeleidingscommissie, het presidium en de commissie Binnenlandse Zaken als controlerend orgaan van de Tweede Kamer. Tegelijk is van het grootste belang dat we misverstanden vermijden en signalen tijdig over en weer oppakken en knopen doorhakken. Vandaar dat ik met de gebruikers van de Tweede Kamer wil bezien of het mogelijk is om wijzigingen in de bestaande projectstructuur aan te brengen – met respect voor ieders posities en belangen – om meer samen op te trekken, als aanvulling op de bestaande governance.
In hoeverre deelt u de mening dat er hier sprake is van een gebrek aan controle en aansturing door het Rijksvastgoedbedrijf, zoals in het artikel wordt gesteld door een voormalig Rijksbouwmeester? Welke acties onderneemt u om eventuele gebreken aan controle en aansturing te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden voorafgaand aan de voorzetting van het algemeen overleg Renovatie Binnenhof?
Ja
Het tegengaan van ongewenste toegang tot het Netherlands Armed Forces Integrated Network (NAFIN) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Is het glasvezelnetwerk van Defensie, het Netherlands Armed Forces Integrated Network (NAFIN) van belang in het kader van de nationale veiligheid en dient dit zwaar beveiligd te zijn in het licht van de toenemende cyberdreiging?
Ja. Het NAFIN wordt voortdurend aangepast naar de hedendaagse standaarden. De beveiliging tegen cyberdreigingen maakt hier onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat het van belang is om voorzieningen te treffen om het NAFIN te vrijwaren van ongewenste statelijke en non-statelijke beïnvloeding, spionage en sabotage?
Zie antwoord vraag 1.
Hanteert u nog steeds het uitgangspunt dat over de middelen voor «command and control», waaronder de verbindingsstelsels, volledige beschikkingsmacht door Defensie vereist is en dat Defensie voor «command and control» niet afhankelijk van derden mag zijn?1
Ja. Defensie is autonoom in staat om «command and control» uit te voeren van het verbindingsstelsel NAFIN. Het beheer van het NAFIN wordt daarom volledig door Defensie uitgevoerd, onafhankelijk van derden. Voor andere verbindingsstelsels is het noodzakelijk gebruik te maken van diensten van civiele providers, waarbij Defensie maatregelen neemt op het gebied van onder andere encryptie, monitoring, beveiliging en redundantie om afhankelijkheid van deze derden tot het minimum te beperken.
Klopt het nog steeds dat het economisch eigendom van het NAFIN bij KPN ligt en dat u het eeuwig gebruiksrecht heeft?
KPN heeft het juridisch eigenaarschap van het NAFIN omdat Defensie zelf in vredestijd geen grondroerdersrechten heeft. Het economisch eigenaarschap en het eeuwige exclusieve gebruiksrecht ligt bij Defensie.
Klopt het dat in de afgelopen jaren steeds meer medegebruik door tweeden en derden plaatsvindt van het NAFIN, zoals de politie, C2000 (voor vaste verbindingen in het kernnetwerk), het civiele KPN Telecom satelliet-grondstation in Burum en de vier rijksoverheidsdatacenters (opvolger van alle 64 datacenters van het Rijk), die een groot deel van alle rijksoverheid informatie opslaat en ook de Rijkscloud bevat en de Haagse Ring?
Ja. Vanwege het specifieke karakter van een strategische defensietoepassing als het NAFIN, is samenwerking met andere partijen binnen de rijksoverheid op het gebied van veiligheid en vitale processen passend. Zoals aangekondigd in de Defensie Cyber Strategie (33 321 Nr. 9, 12 november 2018) zal onderzocht worden welke Defensievoorzieningen kunnen worden ingezet om kritieke processen draaiende te houden wanneer er sprake is van maatschappij ontwrichtende ICT-uitval als gevolg van een digitale aanval. Voorzieningen als het NAFIN kunnen hierbij een rol spelen.
Is de opsomming in vraag 5 van medegebruik door tweeden en derden volledig? Zo nee, welke organisaties of andere actoren missen in de opsomming?
Defensie levert ook NAFIN-diensten (of heeft het verzoek deze te gaan leveren) aan de NCTV, het Nationaal Cyber Security Centrum, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de IND, het European Air Transport Command en de Kustwacht.
Klopt nog steeds het uitgangspunt voor medegebruik dat «Defensie onder alle omstandigheden de volledige zeggenschap over het NAFIN behoudt»?2 Zo nee, op welke onderdelen en in welke situaties is daar geen sprake meer van?
Ja.
In hoeverre is er bij het medegebruik door tweeden en derden sprake van virtueel en/of gescheiden netwerken? Kunt u per medegebruiker aangeven of er sprake is van een virtueel gescheiden en/of fysiek gescheiden netwerk?
Bij medegebruik worden NAFIN glasvezels aangelegd naar de locatie van de medegebruiker waarop NAFIN apparatuur wordt aangesloten voor de levering van NAFIN diensten. Deze diensten zijn virtueel gescheiden in de NAFIN infrastructuur, zodat er geen vermenging van datastromen van verschillende organisaties en/of systemen kan optreden.
In hoeverre is er op deze netwerken sprake van het verspreiden van gerubriceerde/geclassificeerde informatie? Kunt u een overzicht van welke gerubriceerde/geclassificeerde informatie over welke netwerken (NAFIN en de medegebruikers) verspreid kan/mag worden aan de Kamer toezenden? Klopt het nog steeds dat over het NAFIN tot en met geheim gerubriceerde e-mail kan worden verzonden?
Het NAFIN is gerealiseerd over glasvezels die alleen bovengronds komen op locaties van Defensie of ketenpartners in een daartoe ingerichte en beveiligde ruimte. Door aanvullende, strikte eisen aan netwerkapparatuur kan over het NAFIN informatie tot het niveau Departementaal Vertrouwelijk getransporteerd worden. Voor transport van hoger gerubriceerde informatie over het NAFIN worden aanvullende maatregelen genomen.
Herinnert u zich de verkenning door PWC naar gescheiden ICT-netwerken en -diensten in Nederland?3 Bent u het met PWC eens, dat een deel van de kwetsbaarheid van ICT-netwerken zich bevinden in:
Defensie houdt maximaal rekening met deze ketenrisico’s door het NAFIN als zogenaamd militairy owned and controlled infrastructuur te beschouwen. Dat betekent dat het netwerk door medewerkers van Defensie is ontworpen en dat Defensie zelf de netwerkapparatuur installeert en configureert. Daarnaast garandeert de leverancier dat de netwerkapparatuur voor het NAFIN voldoet aan de Common Criteria for Information Technology Security Evaluation (ISO/IEC 15408). Toegang tot technische ruimtes en NAFIN-apparatuur is alleen voor geautoriseerde medewerkers van Defensie en eventueel voor medewerkers van de leverende marktpartijen, echter uitsluitend onder aansturing en begeleiding van Defensiemedewerkers. Tot slot wordt het beheer en onderhoud van het NAFIN door Defensie zelf uitgevoerd, waar nodig in samenwerking met gescreende leveranciers. Bewaking van het NAFIN vindt vierentwintig uur per dag plaats. Er zijn geen beheerkoppelingen naar de leverende marktpartijen en onderhoud wordt door Defensie zelf uitgevoerd vanaf Defensielocaties.
Op welke wijze hebt u rekening gehouden met deze ketenrisico’s (zoals het mogelijk schenden van de vertrouwelijkheid van de inhoud van de communicatie) bij het NAFIN en de medegebruikers van het netwerk?
De richtlijnen van Defensie zoals verwoord in de reactie op vraag 10 zijn ook van toepassing voor medegebruik NAFIN op locaties buiten defensie. Het NAFIN verzorgt het ongeschonden transport van de aangeboden data; de eindgebruiker is verantwoordelijk voor de inhoud van de communicatie.
Welk restrisico accepteert u voor NAFIN en het medegebruik? Wat is nodig om dit restrisico te mitigeren?
De topologie van het NAFIN is zo opgesteld dat de hoofdroutes van het NAFIN uitsluitend naar Defensielocaties gaan. Locaties van medegebruikers worden separaat aangesloten op deze hoofdroutes. In geval van een dreiging die zijn oorsprong kent in een locatie van een medegebruiker kan Defensie op afstand de poorten dichtzetten of zelfs de volledige locatie isoleren van het NAFIN. Hierdoor kunnen risico’s voortkomend uit medegebruik van het NAFIN zoveel mogelijk worden gemitigeerd.
Wie doet op dit moment of gaat in de toekomst het ontwerp, bouw, upgrades, beheer en onderhoud van het NAFIN en de medegebruikers zoals C2000, de Rijksdatacenters, de Haagse Ring, de Rijkscloud en overige medegebruikers doen? Kunt u een overzicht van NAFIN en per medegebruiker maken? In hoeverre is hier sprake van Nederlandse dan wel buitenlandse bedrijven?
Deze activiteiten worden volledig onder regie van Defensie uitgevoerd, waarbij het merendeel van de activiteiten ook door Defensie zelf worden uitgevoerd. Aanvullende inzet van medewerkers van de leverende marktpartijen vindt uitsluitend plaats onder aansturing en begeleiding van Defensie- medewerkers. Defensie maakt gebruik van twee marktpartijen voor het NAFIN: KPN voor de infrastructuur en Nokia Nederland (voorheen Alcatel-Lucent) voor de netwerkapparatuur. Beide partijen zijn ABDO getoetst.
Hoe wordt voorkomen dat via ontwerp, bouw, upgrades, beheer en onderhoud van de medegebruikers van het NAFIN door buitenlandse bedrijven (bijvoorbeeld Chinese bedrijven) toegang wordt verkregen tot het militaire deel van het netwerk en dat daarmee de nationale veiligheid in gevaar kan komen? Kunt u de maatregelen apart benoemen voor de categorie ontwerp, bouw, upgrades, beheer en onderhoud?
Bent u bereid om, door middel van een risicoanalyse van het NAFIN en het medegebruik, de kans en impact van dreigingen in kaart te brengen om hier vervolgens mitigerende maatregelen aan te koppelen en over de kans en impact van dreigingen en de genomen en te nemen maatregelen de Tweede Kamer voor de zomer van 2019 te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het NAFIN wordt alleen gekoppeld met externe netwerken door tussenkomst van een sterk beveiligd koppelvlak om te voorkomen dat derden toegang krijgen. Zie voorts het antwoord op vraag 13.
Het bericht ‘Actiegroepen tegen laagvliegen willen wel, maar kunnen niet naar de rechter’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Actiegroepen tegen laagvliegen willen wel, maar kunnen niet naar de rechter»?1
Ja, dit bericht ken ik.
Herinnert u zich dat ik u op 19 december 2017 tijdens het plenaire debat over de milieueffectrapportage inzake Lelystad Airport heb gevraagd: «(e)n omdat het een nieuw luchthavenbesluit is, volgt dan dus ook nog inspraak en een mogelijkheid tot beroep, vermoed ik. Klopt dat ook?»
Herinnert u zich dat u daarop hebt toegezegd: «ja, dat zijn gewoon de wettelijke procedures, die we ook daarbij uiteraard zullen volgen»?
Herinnert u zich dat ik die toezegging in de tweede termijn van het debat mondeling nogmaals gemarkeerd heb?
Als voornoemd bericht correct is, hoe verklaart u dan het verschil tussen de informatie in het bericht en de door u tijdens het debat gedane toezegging?
In het persbericht wordt de suggestie gewekt dat de Nederlandse regering het bewust onmogelijk heeft gemaakt om in beroep te gaan tegen luchthavenbesluiten. Dit is niet het geval. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de Nederlandse regering het onmogelijk gemaakt heeft om in beroep te gaan over regionale luchthavenbesluiten?
Als gevolg van het subamendement van het Kamerlid Haverkamp (Kamerstuk 30 452, nr. 44), welke door uw Kamer is aangenomen (Kamerstuk 30 452, nr. 15, pagina 1030–1031), is geregeld dat in de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht een bepaling is opgenomen op grond waarvan beroep bij de bestuursrechter is uitgesloten tegen luchthavenbesluiten in geval op een luchthaven sprake is van samenwerking bij de verdeling van luchthavenluchtverkeer met de luchthaven Schiphol. Nadat duidelijk was geworden dat het in de praktijk van de verdeling van het luchthavenverkeer ging om samenhang van Schiphol met de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven (wat betreft het burgermedegebruik van de luchthaven), is er voor gekozen de uitzondering van beroep te beperken tot deze luchthavens. Hiermee werd de onduidelijkheid uit de tekst, die verwijst naar alle luchthavenbesluiten indien er sprake is van verkeersverdeling met Schiphol, weggenomen (Kamerstuk 33 135, nr. 3).
Klopt het dat dit in strijd is met Europese regels? Zo nee, waarom niet?
Is de richtlijn voor de milieueffectrapportage (MER) juist en volledig geïmplementeerd? Hoe verhoudt de Nederlandse implementatiewet zich tot met name artikel 11 van de MER-richtlijn?
Heeft hierover recentelijk correspondentie plaatsgevonden met de Europese Commissie? Zo ja, welke? Bent u bereid deze te delen met de Kamer?
De schrijnende werkwijze van de sociale dienst Laborijn |
|
Gijs van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u, zonder uitspraken te doen over de wijze van handhaving wat een autonome bevoegdheid van lokaal bestuur is, toelichten hoe u aankijkt tegen werkwijzen van sociale diensten waardoor mensen doodsbang worden?1 Zo nee, waarom wilt u zich hier niet over uitspreken?
In zijn algemeenheid mag van de overheid verlangd worden dat zij haar burgers respectvol bejegent, zoals de overheid ook zelf door haar burgers respectvol bejegend wil worden. En wanneer de burger een beroep doet op een dienstverlening door de overheid, hoort daarbij ook het besef dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Vertaald naar de Participatiewet houdt dit in beginsel in dat een gemeente op professionele wijze beoordeelt of de betrokkene in een eigen inkomen kan voorzien en als dat niet zo is, of er recht bestaat op een uitkering. Ook houdt het in dat de gemeente aan de betrokkene voorlichting verstrekt over de aan de uitkering verbonden rechten en plichten en de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen. Bij de beantwoording van uw eerdere vragen2 heb ik reeds gesteld dat het uitgangspunt helder is: mensen die recht hebben op een uitkering krijgen die ook, en tegelijkertijd moet de gemeente zorgen voor adequate handhaving, zodat iedereen erop kan vertrouwen dat geen misbruik wordt gemaakt van de sociale zekerheid. Daadwerkelijk handhaven moet echter binnen redelijke proporties blijven. Mocht dit anders worden ervaren, dan biedt de wet ruimte voor bezwaar en beroep.
Gemeenten dienen ook het recht op privacy te eerbiedigen. Concreet houdt dit in dat een gemeente bij de uitvoering van de Participatiewet in een situatie waarin mogelijk sprake kan zijn van schending van privacy, te allen tijde dient na te gaan of er op basis van de Participatiewet een toereikende grondslag aanwezig is die een (eventuele) inbreuk rechtvaardigt. Meent een uitkeringsgerechtigde dat zijn privacy wordt geschonden dan staan hem rechtsmiddelen ter beschikking om daartegen op te komen. Het recht op privacy van uitkeringsgerechtigden is beschermd en wettelijk geborgd in artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM. Voor extra wettelijk beschermende maatregelen bestaat geen aanleiding.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om mensen in een afhankelijke positie op extreme wijze te controleren? Bent u bereid om het wettelijk kader aan te passen om mensen in een afhankelijke positie te beschermen tegen deze extreme wijze van controle? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht bieden van de trainingen waaraan medewerkers van gemeenten deelnemen en hoe deze bijdragen aan het voorkomen van ondermaatse behandeling van uitkeringsgerechtigden? Welke vaardigheden worden hier bijgebracht? Hoe worden deze trainingen getoetst en aangepast wanneer blijkt dat er structurele problemen zijn? In hoeverre worden er vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) handvatten meegegeven voor deze trainingen?
Er vindt geen landelijke registratie plaats van mogelijke trainingen voor medewerkers die betrokken zijn bij de uitvoering van de Participatiewet, en evenmin van de inhoud en eventuele evaluaties daarvan. Van Laborijn is bekend dat zij haar medewerkers trainingen heeft aangeboden in gesprekstechniek, omgaan met agressie, onderzoeksprotocollen en complexe casuïstiek.
Voor het sociaal domein verstrekt het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving gerichte informatie aan gemeenten, verzorgt zij ondersteuning op maat en op locatie en kunnen ook trainingen op maat worden georganiseerd.
Vanaf wanneer worden deze trainingen aan gemeentemedewerkers gegeven? Heeft de geconstateerde situatie bij Laborijn hier enige invloed op gehad?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het aangekondigde onderzoek op de voet te volgen om te verzekeren dat dit daadwerkelijk onafhankelijk en volledig wordt uitgevoerd en de Kamer over de resultaten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het aangekondigde onderzoek is primair een lokale aangelegenheid, waarbij bemoeienis vanuit het Rijk niet aan de orde is. Dat geldt ook voor de te nemen beslissing omtrent de conclusies die verbonden moeten of kunnen worden aan de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u van mening dat indien het nu plaatsvindende onderzoek uitwijst dat Laborijn onheus en niet in de geest van de Participatiewet heeft gehandeld excuus en een passende compensatie richting getroffen inwoners op hun plaats zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat er een kwart miljoen verkeersboetes zijn uitgeschreven voor 1 kilometer te hard rijden |
|
Ronald van Raak , Cem Laçin |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Is het waar dat sinds 2012 bijna een kwart miljoen boetes zijn uitgeschreven voor één kilometer te hard rijden?1
Ja, dat klopt. Hierbij is wel van belang te realiseren dat dit over een tijdsbestek van 7 jaar is.
Overigens is het niet zo dat er gelijk een boete wordt opgelegd als een bestuurder iets te hard rijdt. Bij snelheidscontroles wordt op de gemeten snelheid een meetcorrectie toegepast. Die meetcorrectie bedraagt 3 kilometer voor gemeten snelheden onder de 100 km/u en 3% voor gemeten snelheden boven de 100 km/u. Daarnaast wordt, behalve op de wegen waar de maximumsnelheid 130 km/u is, pas een boete opgelegd bij een gecorrigeerde snelheidsoverschrijding van 4 km/u (de ondergrens). Dit betekent dat bestuurders die een boete opgelegd hebben gekregen voor het begaan van een snelheidsovertreding altijd meer dan 1 km/u te hard hebben gereden. Dit geldt ook op wegen waar de maximumsnelheid 130 km/u is.2
Deelt u de mening van de politiebonden dat dit het draagvlak voor het boetebeleid vermindert? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Veilig deelnemen aan het verkeer dient voor iedere verkeersdeelnemer de norm te zijn. Te snel rijden past daar niet bij. Naar schatting wordt een derde van alle dodelijke ongelukken (mede) veroorzaakt door te snel rijden. Een te hoge snelheid vergroot de kans op verkeersongevallen en de kans op een ernstige afloop daarvan. Een kleine snelheidsovertreding lijkt onschuldig, maar kan ernstige gevolgen hebben. Ik acht het dan ook van belang dat er ook op kleine snelheidsovertredingen wordt gehandhaafd.
Deelt u de mening dat de forse toename van boetes in de afgelopen jaren voor één kilometer te hard rijden op wegen waar 130 kilometer per uur mag worden gereden sterk doet denken aan een bonnenquotum? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Het bonnenquotum is sinds 1 januari 2011 afgeschaft.3 Bovendien was het bonnenquotum gekoppeld aan het aantal boetes dat door een politieagent werd opgelegd. De meeste snelheidsovertredingen, en dit geldt zeker voor de lagere snelheidsovertredingen, worden geconstateerd met behulp van digitale handhavingsmiddelen, zoals de trajectcontrolesystemen, de digitale flitspalen of de mobiele radarsets.
Kunt u garanderen dat deze boetes worden opgelegd om de verkeersveiligheid te waarborgen en niet om extra opbrengsten te genereren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik kan dit garanderen. Ter uitvoering van de motie Zijlstra/Samsom zijn de ontvangsten uit verkeersboetes per 1 januari 2017 een generaal dossier op de begroting van JenV. Dit betekent dat lagere ontvangsten dan geraamd niet ten koste gaan van andere budgetten op de begroting van JenV maar ten laste komen van het generale beeld en dat hogere ontvangsten aan het generale beeld worden toegevoegd. Verkeershandhaving is er om de naleving van de verkeersregels te bevorderen en daarmee de verkeersveiligheid te borgen. Het beleid wordt op dat uitgangspunt gebaseerd.
Bent u bereid dit beleid te heroverwegen en een einde te maken aan dit soort quotumopgaven bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is er geen sprake van een bonnenquotum. Het bonnenquotum is sinds 18 januari 2011 afgeschaft.
Het bericht dat in nieuwe spotjes zwijgen over dat het niet-registreren van een keuze wordt vastgelegd als ‘geen bezwaar’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe spotjes zwijgen over automatisch donorschap; Kamer ontstemd»?1
Ja, het Ministerie van VWS is voor het artikel om een reactie gevraagd.
Waarom is er voor gekozen in het spotje niet expliciet te vermelden dat vanaf 1 juli 2020 het niet-registreren van een keuze wordt vastgelegd als «geen bezwaar»?
Zoals ik eerder heb aangegeven, beoogt de campagne tot in de haarvaten van de Nederlandse samenleving te komen. Om deze ambitie te realiseren is een communicatieplan opgesteld En op 21 december 2018 aan uw Kamer gestuurd.2 In het plan is er bewust voor gekozen om de over te brengen informatie in stukken te knippen en gefaseerd te presenteren. De reden daarvoor is dat zowel de nieuwe Donorwet als orgaandonatie op zichzelf complexe en persoonlijke onderwerpen zijn. Daarom moet dat daarover zorgvuldig en met respect voor verschillende opvattingen worden gecommuniceerd. Het uiteindelijke doel is dat Nederland goed geïnformeerd is, zich goed geïnformeerd voelt en als gevolg daarvan ook zoveel mogelijk actief de eigen keuze vastlegt. In het communicatieplan is dit doel vertaald in een aantal te behalen resultaten.
Deze aanpak betekent dat ervoor gekozen is om niet meteen en uitsluitend te hameren op de consequentie van het niet-registreren van een keuze. Dat draagt niet bij aan een goed begrip van de nieuwe wet onder de doelgroepen noch aan het gewenste gedrag: actief je eigen keuze maken en vastleggen, welke dan ook. Deze boodschap zal alleen de nee-kiezers motiveren. Het doel van de campagne is om in principe alle burgers in Nederlander te motiveren hun keuze te maken en te registreren, welke keuze dan ook. De burger moet er dan op kunnen vertrouwen dat hij door de overheid van voldoende context is voorzien.
De eerste fase van de campagne is in maart 2019 van start gegaan. In deze fase wordt het publiek geïnformeerd dat de Donorwet per 1 juli 2020 van kracht wordt en wordt verteld dat huidige registraties geldig blijven. Van beide zaken blijken veel mensen logischerwijs nog onvoldoende op de hoogte. Het nieuwe Donorregister krijgt met de publiekscampagne bekendheid waarna verder wordt gewerkt aan het laden van de boodschap. Het publiek wordt daarom steeds verwezen naar www.donorregister.nl en opgeroepen om zich daar verder te informeren voor het maken van een keuze. Dit alles steeds met de in de spots terugkerende kernboodschap «Het nieuwe Donorregister. Wat betekent dat voor mij?» waarmee uitgedragen wordt dat de verandering voor iedereen persoonlijk iets betekent.
In dit verband wijs ik u er graag op, zoals in de genoemde leeswijzer gemeld, dat er vier slogans zijn getest waaronder twee op aandragen van de Kamer: «wat betekent het voor mij?» en «donor, tenzij». Het testpanel verkoos eerstgenoemde slogan duidelijk boven de laatstgenoemde. Door het testpanel werd ervaren dat de slogan «wat betekent het voor mij?» de burger persoonlijk attendeert op het feit dat de verandering voor hem of haar consequenties heeft. Zoals gezegd wordt deze in de TV-spots gebruikt.
In de volgende, tweede fase wordt het accent gelegd op de noemer «geen bezwaar tegen orgaandonatie». Het belang van het actief vastleggen van je keuze voor je nabestaanden en het feit dat je deze keuze altijd weer kan veranderen worden daarbij benadrukt. De overgang van de eerste naar de tweede fase is vloeiend; de boodschap van de tweede fase is inmiddels bijvoorbeeld via een radio commercial onder de aandacht gebracht.
Waarom wordt er niet opgeroepen om de komende tijd actief een keuze te maken en die te registreren in het donorregister?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat deze vragen ook al speelden rond de brief die begin dit jaar naar alle 18-jarigen is gestuurd? Zo ja, waarom zijn de kernboodschap en de campagne die bij het opstellen en drukken van de 18-jarigen brief nog niet gereed waren, maar inmiddels wel, niet gebruikt in het script van deze spotjes?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het aloude adagium repetitio mater scientiae est, oftewel herhaling is de moeder van de wetenschap? Deelt u de mening dat het bij een ingrijpende verandering, zoals die in de donorregistratie, belangrijk is de inhoudelijke boodschap zo vaak en duidelijk mogelijk over het voetlicht te brengen en geen ruimte voor verschillende interpretaties te laten ontstaan?
Ja, in het communicatieplan wordt beschreven hoe ik aan dat adagium gehoor geef. Zo staat in het plan, onder verwijzing naar het WRR-rapport «Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid», aangegeven dat we het algemeen publiek blijven herinneren aan de verandering van het registratiesysteem. Dat is ook een van de doelstellingen van de laatste fase (januari–juli 2021). Uiteraard geldt de kracht van de herhaling ook al in de fases daarvoor. Dat is de reden dat, ongeacht de fase, de centrale of kernboodschap steeds is: «het nieuwe Donorregister. Wat betekent dat voor mij?». Steeds wordt de burger daarmee gewezen op het nieuwe Donorregister als de website waar de actie moet plaats vinden en waar aanvullende informatie te vinden is. De voorlichting op de website is continu beschikbaar. En, waar mogelijk, geschreven in A2 taalniveau, waarvoor advies van het expertisecentrum Pharos is betrokken. Ook is er een brochure gemaakt waarin de consequentie van het niet vastleggen van je keuze duidelijk vermeld staat. Juist uit het oogpunt van eenduidigheid en effectiviteit, wordt de informatie zo simpel en eenvoudig mogelijk beschikbaar gesteld, maar zonder afbreuk te doen aan de complexiteit en gevoeligheid van het onderwerp.
Kunt u toelichten waarom hulp zoals die bijvoorbeeld is aangeboden door de Nierstichting (een organisatie die veel ervaring heeft met dit soort campagnes) af te slaan?
Het ministerie voert regelmatig gesprekken met de Nierstichting. Op uitnodiging van VWS neemt zij ook deel aan de klankbordgroep die voor de campagne is opgericht. In de gesprekken is onderling afgesproken om elkaar goed op de hoogte te houden van de te nemen stappen zodat campagne uitingen van VWS en die van de Nierstichting elkaar niet in de weg zitten, maar elkaar aanvullen. Daartoe wordt bijvoorbeeld de planning met de Nierstichting gedeeld. Kortom, ik kan deze vraag niet goed plaatsen. Daarover zal ik contact leggen met de Nierstichting.
Bent u het eens dat dit een gemiste kans is om het publiek goed voor te lichten over de aanstaande veranderingen?
Op basis van het hiervoor genoemde communicatieplan verwacht ik Nederland goed voor te kunnen lichten, met de doelstellingen zoals in het plan beschreven.
Het bericht ‘UMC overtrad wet bij onderzoek galwegkanker’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «UMC overtrad wet bij onderzoek galwegkanker»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken dit artikel. Ik verwijs voor mijn reactie naar de brief die ik recent naar uw Kamer heb toegestuurd waarin ik mijn reactie op de berichtgeving geef en ook aangeef het te betreuren dat de betrokken ernstig zieke patiënten en nabestaanden niet tijdig zijn geïnformeerd over het voortijdig stopzetten van de studie.
Is er wat u betreft aanleiding voor nader onderzoek door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar de gang van zaken rondom medisch onderzoek door het Amsterdam UMC?
Nee. Het Amsterdam UMC heeft sinds 2016, toen het onderzoek naar galwegkanker voortijdig beëindigd werd, al veel verbeteringen doorgevoerd. Er is geen aanleiding voor een apart, nieuw, ingesteld onderzoek door de IGJ naar de gang van zaken rondom medisch onderzoek door het Amsterdam UMC. De inspectie heeft aangegeven de implementatie van (nieuwe) verbetermaatregelen te volgen via het reguliere toezicht.
Wat vindt u van het feit dat het Amsterdam UMC nu met minstens twee medische onderzoeken de mist in is gegaan in een relatief korte periode?
Bij medisch wetenschappelijk onderzoek is er altijd een kans dat een studie voortijdig gestopt moet worden. Voorafgaand aan de start van een studie is er de verplichte toetsing door een Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC) van het protocol aan wettelijke normen over ethische en wetenschappelijke aanvaardbaarheid. Het doel van een studie is vaak om antwoord te krijgen op de vraag welke behandeling beter werkt of om vast te stellen of een nieuwe behandeling werkt en niet te veel bijwerkingen geeft. In een studie kan het zijn dat de ene behandeling beter werkt (of minder complicaties oplevert) dan de andere. In een dergelijk geval is een afweging nodig of een studie wel of niet voortijdig moet stoppen. Als te vroeg wordt gestopt, dan kan er sprake zijn van toeval en kan een bepaalde behandeling ten onrechte als nadelig worden bestempeld. Wordt te laat gestopt, dan kan er sprake zijn van het onnodig blootstellen van proefpersonen aan een ineffectieve of ongunstige onderzoeksbehandeling. Het is de rol van een onafhankelijke veiligheidscommissie (DSMB), om hierover de onderzoekers weloverwogen te adviseren. De inspectie heeft geoordeeld dat de betrokken DSMB bij de Drainage studie volgens verwachting functioneerde en er geen fouten zijn gemaakt bij het stopzetten van de studie. Het proces rondom de Strider studie is ook door de inspectie
onderzocht, maar de resultaten zijn niet openbaar gemaakt door de inspectie. Dit is wettelijk niet mogelijk op grond van artikel 29 van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO), zie ook mijn antwoord bij vraag 6 en 7.
Is wat u betreft het uitbesteden van de registratie van onderzoeksdata de hoofdoorzaak van de opgetreden complicaties? Zo ja, op welke manier heeft het Amsterdam UMC beloofd dit beleid te verbeteren? Zo nee, waar ligt volgens u de oorzaak en welke stappen heeft het UMC genomen om gevaarlijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Nee. Het uitbesteden van de registratie van onderzoeksdata heeft niets te maken met de opgetreden complicaties. Het onderzoek wordt juist ingezet om eventuele complicaties inzichtelijk te maken.
Het Amsterdam UMC had een deel van het datamanagement uitbesteed aan externe partijen. Dat mag en gebeurt vaker. De inspectie heeft geoordeeld dat het Amsterdam UMC, als eindverantwoordelijke van de Drainage studie, daarbij de verantwoordelijkheden onvoldoende had uitgewerkt, belegd en vastgelegd. Dit kan het risico met zich meenemen dat de kwaliteit van de data niet geborgd is. In geval van de Drainage studie heeft dit vooral veel extra werk opgeleverd voor de onderzoekers van het AMC. Zij moesten met terugwerkende kracht veel data zelf controleren om de kwaliteit van de data te garanderen. De conclusie in de publicatie uit augustus 2018 was dezelfde als die ten tijde van de voortijdige beëindiging in 2016.
Het AMC heeft een verbeterplan opgesteld. Verder heeft op 1 april de NFU de richtlijn kwaliteitsborging mensgebonden onderzoek 2019 gepubliceerd, die door alle UMC’s wordt onderschreven. Deze richtlijn bevat ook op dit terrein voldoende handvatten.
Heeft u er ook kennis van genomen dat het Amsterdam UMC had een deel van het datamanagement uitbesteed aan externe partijen, omdat de subsidieverstrekker een overeenkomst met deze externe partijen had ten aanzien van datamanagement? Wie was de subsidieverstrekker? Speelden hierbij financiële belangen een rol? Zo ja, waren deze van invloed op de kwaliteit van het onderzoek?2
Ja, ik heb kennisgenomen dat een deel van het datamanagement uitbesteed is aan externe partijen, omdat de subsidieverstrekker een overeenkomst met deze externe partijen had. Het is mij niet bekend welke subsidieverstrekker betrokken is en of er financiële belangen meespeelden. Van belang is dat de kwaliteit van de data is geborgd door een extra controle door de onderzoekers van het AMC. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef heeft het Amsterdam UMC een verbeterplan opgesteld en uitgevoerd om de kwaliteit van onderzoeksdata te waarborgen.
Wat is de aard van de onderzoeksresultaten van het onderzoek naar baby’s met een groeiachterstand, die, zoals het artikel stelt, niet naar buiten worden gebracht door de IGJ omdat het wettelijk niet mogelijk zou zijn? Betreft het hier de resultaten van het medisch onderzoek of een ander door het IGJ ingesteld onderzoek naar het handelen van het ziekenhuis?
In het inspectierapport3 staat beschreven dat de inspectie onderzoek heeft gedaan naar het proces van voortijdige beëindiging van studies in het Amsterdam UMC aan de hand van het voortijdig einde van de Drainage studie en dat van de Strider studie in juli 2018. Het onderzoek naar de Strider studie was vergelijkbaar ingestoken als het onderzoek naar de Drainage studie. Het onderzoek van de inspectie was gericht op het datamanagement en monitoring van de studie en het tijdig informeren van proefpersonen. Op grond van artikel 29 van de WMO mag de inspectie het verslag van een inspectie van klinisch geneesmiddelenonderzoek niet openbaar maken en alleen aan specifiek genoemde partijen ter beschikking stellen.
Met de inwerkingtreding Clinical Trial Regulation (CTR, EU Verordening nr. 536/2014) zal dit veranderen. Vanaf dat moment moeten inspectieresultaten in principe wel openbaar worden gemaakt in een Europees portaal. De CTR wordt verwacht in werking te treden in 2020.
Welke wettelijke obstakels zijn er voor het publiceren voor de resultaten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de resultaten van dit onderzoek openbaar dienen te zijn? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet? Is het niet mogelijk dit op geanonimiseerde wijze te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om de onderste steen boven te halen wat betreft de veiligheid van medisch onderzoek in het Amsterdam UMC? Acht u de kans op herhaling uitgesloten?
Het is de verantwoordelijkheid van het OM om hier een afweging in te maken.
De inspectie heeft tijdens het inspectiebezoek vastgesteld dat het beleid inmiddels is aangescherpt. Gezien de reeds ingezette acties door het Amsterdam UMC is de kans op herhaling geminimaliseerd. Zoals ik mijn antwoord in vraag 2 al aangeef ziet de IGJ geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek en zal zij de implementatie van de verbetermaatregelen blijven volgen via het reguliere toezicht.
Zoals ik in de recent verstuurde brief heb ik u verder aangegeven dat de IGJ in haar toezicht op klinisch onderzoek in het algemeen nog nadrukkelijker zal gaan wijzen op de bestuurlijke verantwoordelijkheid in dezen.
Deelt de IGJ de mening van het openbaar ministerie (OM) dat strafrechtelijk onderzoek geen meerwaarde kent en de kans op herhaling klein is en het beleid op een aantal punten is aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening van het OM dat strafrechtelijk onderzoek geen meerwaarde heeft en de kans op herhaling klein is en het beleid op een aantal punten is aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Breed moratorium schulden ‘dode letter’' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Breed moratorium schulden «dode letter»»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het bericht dat het breed moratorium op schuldeninning niet werkt? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat mensen in de schulden nu langer in onzekerheid moeten verkeren doordat ze geen toegang hebben tot een schuldenmoratorium?
Ik vind het goed dat partijen aandacht vragen voor (de werking van) het breed moratorium. Met een moratorium wordt tijdelijk financiële stabiliteit gecreëerd van waaruit de verdere schuldhulpverlening en ondersteuning kan worden bepaald. Dat kan zowel voor de schuldenaar als schuldeisers zinvol zijn. Hoewel het breed wettelijk moratorium is vormgegeven als een ultimum remedium, en bedoeld is als stok achter de deur, vind ik het jammer dat het instrument nog zeer weinig is beproefd. Voor een conclusie over de werking van het breed wettelijk moratorium vind ik het op dit moment te vroeg.
Er is geen noodzakelijk verband tussen de tijd die het duurt om schulden op te lossen en het al dan niet uitspreken van een breed wettelijk moratorium. In veel schuldensituaties zijn minnelijke oplossingen mogelijk, al dan niet ondersteund door wettelijke instrumenten als het dwangakkoord, waarbij één of meer schuldeisers die op onredelijke basis weigeren om mee te werken aan een schuldregeling hiertoe gedwongen worden door de rechter, en het smal moratorium, waarbij schuldeisers op last van de rechter in een aantal crisissituaties voor een bepaalde periode geen gebruik mogen maken van bevoegdheden om openstaande vorderingen te innen.
Wat zijn de persoonlijke gevolgen voor mensen in de schulden doordat het breed schuldenmoratorium een dode letter is? Komen mensen in de schulden hierdoor verder in de problemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u naar de wens van gemeenten om het moratorium al in te kunnen zetten als iemand voor hulp heeft aangeklopt in plaats van als iemand pas is toegelaten tot de schuldhulpverlening? Bent u bereid aan deze terechte wensen van gemeenten mee te werken?
Het breed wettelijk moratorium is vormgegeven op basis van een amendement van de Tweede Kamer2 waarin is gekozen om het instrument als ultimum remedium in te zetten: een stok achter de deur.
Voorwaarde voor gemeentelijke schuldhulpverlening, waaronder ook het breed wettelijk moratorium valt, is een besluit over toelating. Vaak is een breed wettelijk moratorium niet nodig. Het heeft mijn sterke voorkeur minnelijke oplossingen tussen mensen met schulden en schuldeisers te vinden. Schuldeisers zullen naar verwachting sneller geneigd zijn mee te werken als niet direct met de rechter wordt gedreigd. Overigens zijn er ook bij private schuldeisers positieve ontwikkelingen gaande als het gaat om incasso bij klanten met problematische schulden. Het recente convenant tussen KPN en de NVVK is hiervan een sprekend voorbeeld.
Bent u het met de NVVK eens dat 22 voorwaarden een absurde hoge drempel is om gebruik te maken van het schuldenmoratorium? Gaat u deze voorwaarden beperken tot de enige relevante vraag of iemand bereid is om een traject in te gaan? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden gelden niet alleen specifiek voor het breed moratorium, maar gelden in bredere zin voor het doorlopen van een schuldhulpverleningstraject. Bij een breed moratorium weegt de rechter het belang van de persoon met schulden af tegen het belang van de schuldeisers. Of iemand bereid is mee te werken, kan daarom niet de enige voorwaarde zijn.
Bent u bereid de criteria om een aanvraag te kunnen indienen tegen het licht te houden, zodat het moratorium op schulden effectiever gaat werken?
Ik wil graag, zoals ook aangekondigd is in de nota van toelichting, het besluit Breed moratorium evalueren. Daarvoor is het wel nodig dat meer ervaring met het instrument wordt opgedaan. Ik wil gemeenten daarom oproepen het instrument vaker in te zetten en te volgen waar de knelpunten zitten en zo mogelijk oplossingen aan te dragen. Dit is onderwerp van bestuurlijk overleg en tevens zal ik gemeenten hierop aanspreken via het Gemeentenieuws.
Gaat u gemeenten de bevoegdheid geven om in ieder geval overheidsschuldeisers tijdelijk on hold te zetten?
Mijn beeld is dat de overheidsschuldeisers indien nodig bereid zijn pas op de plaats te maken en dat zij daarover ook reeds afspraken maken met de gemeentelijke schuldhulpverlening: het CJIB biedt bijvoorbeeld, naast de mogelijkheden om een betalingsregeling te treffen, de mogelijkheid tot uitstel van betaling voor de duur van acht maanden (met een mogelijkheid tot verlenging van vier maanden) als schuldhulpverlening is ingeschakeld. Het CAK heeft de mogelijkheid van een stabilisatieovereenkomst. Dit heeft dezelfde werking als het breed moratorium, namelijk opschorting van de inning van vorderingen. De stabilisatieperiode bedraagt in de praktijk maximaal acht maanden. Gedurende die periode verrichten de schuldhulpverlener en de schuldeisers de noodzakelijke werkzaamheden om tot een minnelijke schuldregeling te komen. Het daarmee samenhangende voorstel van de schuldhulpverlener tot (gedeeltelijke) aflossing tegen finale kwijting wordt, onder voorwaarden, in de regel aanvaard door overheidsschuldeisers.
Momenteel werken gemeenten en grote overheidsorganisaties aan landelijke afspraken (onder andere) over de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening en betere samenwerking bij schuldhulpverlening. Ik wil de resultaten daarvan afwachten.
Het bericht ‘Amerikaanse immigratiedienst bouwde database van journalisten’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amerikaanse immigratiedienst bouwde database van journalisten»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat activisten en journalisten die kritisch hebben bericht over het Amerikaanse immigratiebeleid of als journalist verslag hebben gedaan van protesten en critici op het Amerikaanse immigratiebeleid, door deze immigratiedienst geregistreerd worden in een (geheime) database?
De waarde van gedegen en kritische journalistiek is groot. De media is met haar onafhankelijke journalistiek een belangrijke tegenmacht voor de overheid en het bedrijfsleven en stelt burgers in staat een objectieve mening te vormen en deel te nemen aan het publieke debat. Zij moeten dat in vrijheid kunnen doen. Ik ben er trots op dat wij in Nederland een vrij en gezond persklimaat kennen.
Het is van bijzonder belang dat het werk dat Nederlandse journalisten doen waar dan ook ter wereld in veiligheid kan gebeuren. Daarom is de bescherming van journalisten ook onderdeel van het internationale mensenrechtenbeleid, waarover de Minister van Buitenlandse Zaken uw Kamer heeft geïnformeerd.2
Werkt de Nederlandse overheid op enige wijze mee aan deze database of databestanden en informatie-uitwisseling van de Amerikaanse immigratiedienst of vergelijkbare Amerikaanse instanties?
Het Amerikaanse Customs and Border Protection (CBP) heeft aangegeven de lijst te hebben samengesteld. Hierbij is niet samengewerkt met de Nederlandse overheid. Op de betreffende lijst staan voor zover bekend geen Nederlandse journalisten en er hebben zich geen Nederlandse journalisten bij het ministerie gemeld.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende Nederlandse journalisten en correspondenten in hun publicaties ruimte hebben gegeven aan kritische meningen ten aanzien van het Amerikaanse immigratiebeleid? Kunt u uitsluiten dat deze Nederlandse staatsburgers in deze database zijn opgenomen? Zo nee, bent u bereid hierover uitsluitsel te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende niet-Nederlandse journalisten en correspondenten, welke via Nederland of andere landen binnen het Koninkrijk gereisd zijn, in hun publicaties ruimte hebben gegeven aan kritische meningen ten aanzien van het Amerikaanse immigratiebeleid? Kunt u uitsluiten dat gegevens over deze personen middels samenwerking en/of uitwisseling tussen de Nederlandse overheid en de Amerikaanse immigratiedienst in deze database of vergelijkbare bestanden zijn opgenomen? Zo nee, bent u bereid hierover helderheid te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw ongenoegen jegens de Amerikaanse overheid te uiten over het bestaan van deze database?
Het ligt niet voor de hand dat Nederland zich in deze discussie mengt. Indien uit het verloop van de verdere interne discussie in de VS – inclusief het eventueel doorlopen van verschillende (juridische) stappen door betreffende journalisten – zou blijken dat de persvrijheid in de Verenigde Staten in het geding is, kan dit veranderen.
Het grote tekort aan sociale huurhuizen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht en de oproep van Federatie Opvang dat het «tekort sociale huurwoningen is zo groot dat er een deltaplan nodig is»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, dat bericht is mij bekend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel structureel meer betaalbare, sociale huurhuizen komen, zonder dat de kwaliteit van de huizen achteruit gaat en zonder dat er wordt getornd aan huurdersrechten?
Het is belangrijk om een woning te hebben. In alle segmenten zijn momenteel tekorten, op lokaal niveau verschillen die sterk. Het woningtekort in Nederland heeft dan ook mijn bijzondere aandacht. Ik ben daarom volop bezig met maatregelen op alle terreinen van de woningmarkt. Ik pak de samenwerking met anderen op daar waar die het meest effectief is: regionaal, sectoraal en thematisch. Het gaat daarbij om maatregelen en afspraken die zich richten op het bouwen van meer woningen, maar zeker ook maatregelen die bijdragen aan de betaalbaarheid. Zo werk ik aan de uitvoering van de Nationale Woonagenda, woondeals in gebieden met de meeste druk op de woningmarkt, een stimuleringsaanpak flexwonen om te zorgen voor meer tijdelijke woonruimte komt voor spoedzoekers (conform motie Ronnes c.s._), het Actieplan Dak- en Thuisloze Jongeren, de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang, het Actieplan Studentenhuisvesting, de Actie-agenda Vakantieparken, uitwerking van de aanbevelingen van de Samenwerkingstafel middenhuur, de actielijn Wonen en Zorg uit Programma Langer Thuis, en de evaluatie van de herziene Woningwet. Bovendien maak ik vaart met de uitwerking van afspraken uit het Sociaal Huurakkoord dat Aedes en de Woonbond met elkaar sloten. Daarmee hebben huurders de komende jaren meer zekerheid over de betaalbaarheid van hun woning.
Uiteindelijk ben ik niet degene die woningen bouwt, daar staan andere partijen voor aan de lat. Specifiek voor sociale huurwoningen gebeurt er al veel. Zo heeft Aedes in haar Woonagenda de ambitie uitgesproken om 30.000 woningen per jaar te bouwen en sloot zij met de Woonbond het Sociaal Huurakkoord om de betaalbaarheid van huurwoningen te borgen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de norm blijft dat mensen een vast en geen tijdelijk huurcontract hebben aangezien u en een deel van de Kamer «flexwonen» wil stimuleren?
Voor mij is de norm dat het voor iedereen bereikbaar moet zijn om prettig en betaalbaar te wonen, ook als je met spoed een woning nodig hebt en nergens anders terecht kunt omdat je bijvoorbeeld onvoldoende inschrijftijd hebt opgebouwd. Flexwonen biedt voor spoedzoekers een uitkomst, al is dat maar voor een bepaalde periode. Het zorgt ervoor dat je snel een dak boven je hoofd hebt en niet verder in problemen terecht komt na bijvoorbeeld een scheiding, ziekte of ontslag. Daarmee heeft de woningzoekende tijd, rust en ruimte om een volgende stap voor te bereiden.
Waar moeten bewoners van een tijdelijke woning naar toe als hun huurcontract afloopt maar er geen andere beschikbare en betaalbare woning is?
Bij het hanteren van tijdelijke huurcontracten is het perspectief op andere woonruimte na afloop van het huurcontract erg belangrijk. Het verschilt per regio en ook per woningzoekende hoe dat perspectief eruitziet en welke aanvullende acties daarvoor vanuit de verhuurder of de huurder nodig zijn. In de meeste woningmarktregio’s is het geen probleem om na afloop van een tijdelijk huurcontract van bijvoorbeeld twee (maximumduur tijdelijke overeenkomst voor zelfstandige woningen) of vijf jaar (maximumduur voor tijdelijke overeenkomst van onzelfstandige woonruimte) voor reguliere woonruimte in aanmerking te komen. Sommige spoedzoekers stromen op eigen initiatief na verloop van tijd uit naar een koopwoning of huurwoning in de vrije sector. Andere woningzoekenden hebben meer hulp nodig en worden daar vaak vanuit een flexibele woonoplossing bij geholpen. Veel gemeenten hebben er bovendien voor gekozen om de al opgebouwde wachttijd in het woonruimteverdeelsysteem niet te laten vervallen bij het aanvaarden van een flexibele woonoplossing met een tijdelijk contract. Zeker in kraptegebieden is dit een belangrijke maatregel.
Overigens is voor mij juist het bieden van perspectief voor spoedzoekers een belangrijke reden om in te zetten op flexwonen. Daarmee kunnen onwenselijke woonsituaties of dakloosheid voorkomen worden. Op maatschappelijk niveau kunnen we de kosten voor opvang en handhaving terugdringen en tegelijkertijd verloedering tegengaan door transformatie van leegstaande gebouwen naar flexwonenoplossingen.
Hoe verhoudt uw beleid om de verkoop van sociale huurhuizen te stimuleren zich tot het tekort aan minstens 80 duizend sociale huurwoningen? Bent u bereid uw beleid te herzien en de verkoop aan derden, met name particuliere beleggers, te stoppen?
Beslissingen om sociale huurwoningen te verkopen worden door de corporatie gemaakt in overleg met de gemeente en de huurdersorganisatie. De omvang van de benodigde voorraad aan sociale huurwoningen, de samenstelling daarvan en de spreiding over de wijken zijn bij uitstek onderwerpen die aan bod komen in het overleg tussen corporatie, gemeente en huurdersorganisatie in het kader van het maken van prestatieafspraken. Dan zal ook blijken of er een overschot is aan bepaalde (typen) woningen, waarbij verkoop een optie is, en een tekort aan andere. Bij de vertaling hiervan naar de prestatieafspraken kan worden vastgelegd hoe groot de omvang van de sociale woningvoorraad moet zijn en/of welke woningen verkocht kunnen worden. Dit biedt een waarborg dat de sociale woningvoorraad van de gewenste grootte en samenstelling is. De opbrengsten van de verkopen kunnen worden aangewend voor de volkshuisvestelijke opgaven van de corporatie, waaronder nieuwbouw.
De verkoopregels worden in zoverre vereenvoudigd dat de thans voorgeschreven gemeentelijke zienswijze op verkopen kan vervallen indien er prestatieafspraken zijn gemaakt zoals hiervoor beschreven. Zijn deze prestatieafspraken er niet, dan blijft een gemeentelijke zienswijze verplicht. Overigens geldt deze regeling alleen voor potentieel te liberaliseren woningen, voor blijvend gereguleerde woningen blijft een zienswijze van de gemeente en van de huurdersorganisatie verplicht. Gegeven deze waarborgen is er geen reden om verkopen, waaronder verkopen aan beleggers, te stoppen.
Zijn er nog steeds op korte termijn 10 duizend huurhuizen nodig of is dit aantal inmiddels gegroeid, omdat Federatie Opvang, GGZ Nederland en de RIBW Alliantie al in 2016 meldden dat er snel 10 duizend extra woningen nodig waren voor doelgroepen uit opvang en ggz? Wat heeft u sinds die oproep gedaan om mensen uit de maatschappelijke opvang en de ggz aan een betaalbaar huis te helpen?2
Hoeveel woningen precies op landelijk niveau nodig zijn voor mensen die door de ambulantisering van de ggz, het beschermd wonen en de maatschappelijk opvang zelfstandig (begeleid) gaan wonen is niet bekend. De vraag naar woningen met bijbehorende randvoorwaarden als passende begeleiding is een opgave die van regio tot regio verschilt en lokaal moet worden opgepakt. Gemeenten kijken hierbij breder dan alleen deze doelgroepen. Bij het door BZK en VWS gefinancierde kennis- en experimentenprogramma «Langer Thuis» van Platform31 wordt gekeken naar goede voorbeelden om de lokale opgave met betrekking tot wonen en zorg van gemeenten in beeld te brengen. In dat kader wordt ook een landelijke uitvraag gedaan bij gemeenten, naar of zij de opgave in beeld hebben voor specifieke doelgroepen zoals ouderen en doorstroom uit maatschappelijk wonen en beschermd wonen, en hoe groot die opgave is.
De Staatssecretaris van VWS en ik stimuleren onder andere via de Nationale woonagenda en de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang dat gemeenten, corporaties, en huurdersorganisaties, bij voorkeur samen met zorgaanbieders en het sociaal domein, (prestatie)afspraken te maken over het beschikbaar maken van woonruimte voor mensen die uitstromen uit intramurale voorzieningen naar de wijk. In het kader van de Meerjarenagenda is bestuurlijk afgesproken dat regio’s in 2019 concrete uitvoeringsafspraken maken over de uitstroom uit beschermd wonen en maatschappelijke opvang, waaronder over het realiseren van voldoende beschikbare en betaalbare wooneenheden en een breed arsenaal van woonvarianten.
In recent onderzoek geeft 72% van de ondervraagde corporaties aan afspraken te hebben voor de directe bemiddeling van dergelijke groepen naar zelfstandige huisvesting.
Het is belangrijk om niet alleen afspraken over passende en de betaalbare huisvesting en de ontwikkeling van een scala aan diverse woonvormen te maken, maar juist ook over afspraken te maken over de noodzakelijke randvoorwaarden, zoals op- en afschaalbare begeleiding, spreiding over buurten, weten waar partijen terecht kunnen bij woonoverlast, het op orde krijgen van schulden, en een zachte landing van mensen in de wijk. In het kader hiervan ondersteunt het Rijk de uitbreiding van actieprogramma «Weer Thuis!» van initiatiefnemers VNG, Aedes, Federatie Opvang, Leger des Heils en de RIBW Alliantie met 10 extra regio’s. Bovendien is er vanuit het door BZK en VWS ondersteunde programma «Weer Thuis in de Wijk» bij Platform31 een reeks aan relevante publicaties en leerkringen opgeleverd die lokale partijen helpen bij het in kaart brengen van de lokale opgave en het vormgeven van een goed samenwerkingsproces.
Waar kunnen mensen terecht die urgent een woning nodig hebben, zoals mensen van wie hun relatie stuk loopt en zij toevallig wonen in een regio waar er woningnood heerst?
Mensen die urgent een woning nodig hebben in een regio waar schaarste is, kunnen afhankelijk van hun (financiële) mogelijkheden zelf woonruimte op de woningmarkt zoeken. Wanneer dat niet in de eigen regio mogelijk is, vergroot het de slagingskansen om het zoekgebied te vergroten.
Afhankelijk van het lokale beleid kunnen woningzoekenden in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Gemeenten kunnen dit verankeren in een huisvestingsverordening. In gemeenten zonder huisvestingsverordening beslissen corporaties zelf welke groepen in aanmerking kunnen komen voor urgentie.
Het verlenen van urgentie aan specifieke doelgroepen is een verdeling van schaarste op de woningmarkt. Het spreekt voor zich dat naarmate gemeente meer groepen aan urgentieregelingen toevoegt, deze aan kracht inboeten. In geval van schaarste is het daarnaast verstandig om lokaal de woningbouwplannen af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte, zowel op de lange als de korte termijn. Naast reguliere huur- en koopwoningen kan ook een meer flexibele woningvoorraad helpen om mensen snel van een woning te voorzien. Met de stimuleringsaanpak Flexwonen zal het Rijk gemeenten en andere betrokken bij de totstandkoming van meer flexibele en tijdelijke woningen ondersteunen, conform motie Ronnes c.s. over een noodplan woningbouw. Daarmee wordt voorkomen dat groepen mensen hun toevlucht zoeken tot (informele) woonoplossingen die minder geschikt zijn, zoals het wonen op vakantieparken en jachthavens.
Kunt u schematisch aangeven hoe u de tien aangenomen moties over het aanpakken van de woningnood onder met name kwetsbare groepen heeft uitgevoerd, per motie? Kunt u aangeven hoeveel extra betaalbare huurwoningen er bij zijn gekomen tussen 2015 en 2019 of vindt u dat de moties niet voldoende of naar behoren zijn uitgevoerd?3
Hieronder treft u een schema met verwijzing naar de stukken waarin de uitvoering van de betreffende moties is toegelicht.
Motie
Motienummer
Afgedaan
Berckmoes-Duindam c.s.
TK 2014–2015, 29 325 nr. 71
TK 2015–2016, 29 325, nr. 74
Voortman
TK 2015–2016, 34 300-XVIII, nr. 29
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
Bashir
TK 2015–2016, 19 637, nr. 2100
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
Berckmoes-Duindam c.s.
TK 2015–2016, 29 325, nr. 76
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
De Vries
TK 2015–2016, 32 847, nr. 230
TK 2016–2017, 32 847, nr. 294
Ronnes
TK 2016–2017, 29 453, nr. 444
TK 2018–2019, 32 847, nr. 428
Dik-Faber/Voortman
TK 2017–2018, 34 775-XVIII, nr. 33
TK 2018–2019, 32 847, nr. 428
Koerhuis/Dik-Faber
TK 2017–2018, 32 847, nr. 396
Loopt mee in halfjaarlijkse rapportage over plancapaciteit
Ronnes c.s.
TK 2018–2019, 35 000-VII, nr. 52
In voorbereiding, zie ook TK 2018–2019, 32 847, nr. 472
Peters
TK 2018–2019, 35 000-XV, nr. 53
In voorbereiding
Het aantal goedkope huurwoningen (huurprijs onder de kwaliteitskortingsgrens van € 414,02 in 2017) en betaalbare huurwoningen (huurprijs tussen de kwaliteitskortingsgrens van € 414,02 en de aftoppingsgrens van € 635,05 in 2017) in de corporatiesector bij elkaar opgeteld nam toe van 1.785.011 zelfstandige woningen begin 2015 tot 1.833.828 zelfstandige woningen eind 2017 (bron: verantwoordingsinformatie woningcorporaties). Dit is tevens het meest recente moment waarover de data beschikbaar zijn.
Klopt het dat de wachttijden bij De Alliantie kunnen oplopen tot 20 jaar? Zo ja, hoe verklaart u dat?4
De genoemde wachttijd in het krantenartikel in «Almere deze week» d.d. 25 februari 2019 is een prognose. Of deze prognose realistisch is kan ik niet beoordelen. De wacht- en zoektijd voor personen die zich nu inschrijven is afhankelijk van de ontwikkeling van het aantal woningzoekenden, van de woningvoorraad en ook van de eisen die een woningzoekende aan een woning stelt.
In de woningnetregio Almere was de inschrijfduur bij verhuring in 2017 gemiddeld 8,6 jaar. Dit blijkt uit het onderzoek Stand van de woonruimteverdeling (zie volgende vraag). De zoekduur in deze regio is niet bekend, maar uit landelijke cijfers blijkt dat de zoekduur veel korter is dan de inschrijfduur.
Wat is de laatste stand van zaken van wacht- en zoektijden in ons land voor sociale huurhuizen? Kunt u overzicht geven per woningmarktregio, en zo nee bent u bereid dat te onderzoeken?
Op 4 april heb ik twee onderzoeksrapporten aan uw Kamer gestuurd over wacht- en zoektijden: Stand van de woonruimteverdeling en Ruimte voor wonen, over de resultaten van het Woon Onderzoek Nederland 2018. Hierin worden de wacht- en zoektijden per regio beschreven. In de Staat van de Volkshuisvesting 2019 die in mei aan de Kamer wordt aangeboden zal ik ingaan op de uitkomsten.
Hoe verhoudt het eisen van extra belastingen op sociale huurhuizen, in de vorm van de verhuurderheffing en de uitwerking van ATAD, zich tot het oplossen van de tekorten in de sociale huursector?
Corporaties zijn Vpb-plichtig, waardoor algemene fiscale maatregelen die de Vpb betreffen, zoals de ATAD-maatregelen, ook hen kunnen raken. Bij de verhuurderheffing is de grondslag de WOZ-waarde, waardoor in principe de heffingslast toeneemt als de WOZ-waarde stijgt.
Zoals aangegeven in mijn brief_ van 6 maart jl. zal ik onderzoek uitzetten naar de omvang en kosten van de maatschappelijke opgaven voor woningcorporaties in relatie tot de financiële slagkracht van de corporatiesector op lange en korte termijn, zowel landelijk als regionaal. Eind 2019 verwacht ik de Kamer de resultaten van deze onderzoeken te kunnen presenteren.
Wat is uw reactie op de woorden van de bestuurssecretaris van Lefier die stelt: «Uitgelezen moment om de verhuurderheffing af te schaffen, onder voorwaarde dat wij corporaties elke euro die ons dat bespaart inzetten ten dienste van de volkshuisvesting», gezien het begrotingsoverschot van maar liefst 11 miljard euro? Bent u bereid om de extra belastingen voor de sociale huursector om te zetten in een investeringsplicht, zodat er meer geld vrij komt voor nieuwbouw, verduurzaming en lagere huurprijzen?5 6
In reactie op de woorden van de bestuurssecretaris van Lefier stel ik vast dat corporaties in beginsel hun beschikbare middelen te allen tijde dienen in te zetten ten dienste van de volkshuisvesting. Dit geldt ongeacht een eventuele afschaffing van de verhuurderheffing. Ik ga ervan uit dat ook Lefier zijn middelen inzet ten behoeve van de volkshuisvesting.
Verder blijkt uit de verantwoordingsgegevens en prospectieve informatie van de corporaties en uit de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) dat in het algemeen geldt dat corporaties nog voldoende middelen hebben om te investeren. Dit geldt zeker op de korte termijn. Om corporaties toch te blijven stimuleren om te investeren, hebben we dit jaar de verhuurderheffing structureel met 100 miljoen euro verlaagd en is er een heffingsvermindering voor het investeren in verduurzaming geïntroduceerd. Hierdoor is er reeds meer geld vrijgekomen om te investeren. Desondanks blijf ik de investeringscapaciteit van corporaties in de gaten houden, onder meer via het aangekondigde onderzoek uit de brief van 6 maart jl., waarop ik in vraag 11 ook al ben ingegaan.
Scholen die hun eigen regels voor aantallen toetsen op één dag aan hun laars lappen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat klopt er van het relaas van tientallen leerlingen die tegen NOS Stories zeggen dat hun school meer proefwerken op één dag opgeeft dan volgens de eigen schoolregels mag?1
Ik ga er van uit dat de leerlingen eerlijk over hun ervaringen spreken en dat het voor komt dat op scholen soms onbedoeld te veel toetsen op een dag worden ingepland. Met de vele situaties die in de NOS Stories (en de reacties daarop) aan bod komen ben ik niet op individueel niveau bekend.
Welke rol speelt deze misstand bij de stress die één op de drie middelbare scholieren tussen 12 en 16 jaar tegenwoordig ervaart door schoolwerk?2
Uit het onderzoek waarnaar u verwijst blijkt dat de druk die leerlingen ervaren door schoolwerk de afgelopen jaren is toegenomen. De afgelopen vier jaar is er sprake van een toename van 8 procentpunt van leerlingen die veel druk ervaren. In 2014 vond bijna 28 procent van de leerlingen dat er sprake was van veel druk; in 2017 is dit percentage opgelopen naar ruim 35 procent. Dat is een opvallende en zorgelijk toename.
Naast de ouders hebben ook scholen een verantwoordelijkheid om deze druk te beperken en het welzijn van leerlingen te bevorderen. Scholen zijn daartoe bijvoorbeeld verplicht een leerlingenstatuut op te stellen waarin wordt omschreven wat leerlingen en docenten over en weer van elkaar kunnen verwachten. Daarin worden ook de regels weergegeven over het maximaal toegestane aantal toetsen per dag. Het doel daarvan is de werkdruk van scholieren binnen de perken te houden.
Deelt u de mening dat het slecht is wanneer scholen zoveel toetsen inplannen dat de leerlingen zelf keuzes moeten maken en toetsen maar half gaan voorbereiden?
Het is niet wenselijk dat leerlingen zulke keuzes moeten maken. Op die manier kunnen zij niet goed laten zien wat ze kunnen en kunnen zij hun talenten niet optimaal ontwikkelen. Dat is ook de reden dat de scholen afspraken maken (en in het leerlingenstatuut opnemen) over een maximaal toe te staan aantal toetsen per dag. Het doel is te komen tot een werkschema voor leerlingen dat uitdagend maar doenlijk is. Daarbij is het belangrijk dat scholen er op letten dat dit schema ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd.
Hoe verklaart u dat scholen hun eigen regels op dit punt aan hun laars lappen? Is het zomaar een kwestie van nonchalance of dwingen organisatorische problemen deze scholen ertoe om af te stappen van de regels die men er zelf bij volle verstand heeft bedacht? Wat doet u daar dan aan?
Het is een taak van de schoolleiding – en de team-/afdelingsleider in het bijzonder – om afspraken te maken over de toetsbelasting en het toetsrooster, gebaseerd op de regels zoals die zijn omschreven in het leerlingenstatuut. In de praktijk kan het mogelijk zo zijn dat scholen in drukke weken genoodzaakt zijn om meerdere toetsen op één dag te plannen. Het is daarom zaak goed in de gaten te houden of het aantal signalen van leerlingen aanleiding geeft om gezamenlijk opnieuw te kijken naar de planning, de regels en het functioneren daarvan.
Hoe vindt u het dat een leerling meldt dat er geen redelijk gesprek over deze problematiek is te voeren, je je mond moet houden of je de klas wordt uitgestuurd? Hebt u er begrip voor dat zo’n leerling zich dan gechanteerd voelt?
Ik ken de situatie waarover de leerling in de NOS Stories spreekt niet in detail. De kant van de docent komt ook niet naar voren. Indien er op een school signalen zijn dat de gemaakte afspraken rondom de toetsbelasting geregeld niet worden nagekomen dan kunnen leerlingen hiervoor aandacht vragen via de leerlingenraad of de Medezeggenschapsraad. Het spreekt voor zich dat leerlingen dit binnen de school bespreekbaar moeten kunnen maken zonder dat dit leidt tot sancties.
Hoe meent u dat leerlingen naleving van de eigen schoolregels moeten afdwingen wanneer het gaat om het aantal proefwerken, overhoringen en/of presentaties op één dag, zonder dat zij de klas worden uitgestuurd?
Scholen stellen, vaak in samenspraak met leerlingen, regels vast over een maximaal aantal toetsen (en presentaties, overhoringen etc.) per dag. Die kunnen leerlingen terugvinden in het leerlingenstatuut. Indien er te veel toetsen worden ingepland, raad ik leerlingen aan dit te bespreken met de betreffende docenten of de verantwoordelijke team- of afdelingsleider.
Als leerlingen op een school vinden dat er te vaak te veel toetsen worden ingepland, en dat meldingen door de leerlingen bij de docenten of de team-/afdelingsleider geregeld niet leiden tot het gewenste effect, dan kunnen zij dit neerleggen bij de leerlingenraad of via de leerling- of oudergeleding bij de Medezeggenschapsraad. Deze raden kunnen het aankaarten bij de schoolleiding. Eventueel kan dit ook leiden tot een hernieuwd gesprek over de afspraken in het leerlingenstatuut. Om dit nieuwe statuut te bekrachtigen dienen de leerling- en oudergeleding van de MR er mee in te stemmen.
Indien dit alles niet leidt tot een betere toetsenplanning, dan kunnen leerlingen hierover een officiële klacht indienen. Hoe dat moet dient in de schoolgids te staan. Indien leerlingen er niet uitkomen dan raad ik hen aan contact op te nemen met het LAKS. Zij kunnen goed uitleggen hoe de procedures werken.
Het houden van dolfijnen in gevangenschap |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Geen dolfijnen meer in ons land? Minister wil het houden van dolfijnen in gevangenschap niet langer toelaten» over de Belgische Minister van Dierenwelzijn die het houden van dolfijnen in gevangenschap op termijn wil verbieden?1
Dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u van de beslissing van uw collega in België?
Ik heb deze beslissing alleen nog via de media vernomen. Ik kan me voorstellen dat dit bericht veel reactie los kan maken bij verschillende partijen. Het is mij niet bekend of dit daadwerkelijk leidt tot het verbieden van het houden van dolfijnen in gevangenschap.
Wat vindt u van zijn uitspraak dat «het houden in gevangenschap van dolfijnen geen enkel nut heeft, we laten ze kunstjes doen in ruil voor een paar dode vissen»?
Het houden van dolfijnen in gevangenschap is slechts toegestaan als het een educatieve functie heeft. Shows met dolfijnen worden in dat licht beoordeeld.
Uiteraard heeft de betreffende houder wel de verantwoordelijkheid om te zorgen dat de dolfijnen conform alle voorschriften van het Besluit houders van dieren gehouden worden, zoals bijvoorbeeld voorschriften ten aanzien van soorteigen gedragingen, behoeften van individuele dieren, de verzorging van dieren, etc.
Vindt u het nog te verdedigen om dolfijnen te houden in gevangenschap? Zo ja, hoe kan het dat u en uw Belgische collega tot tegengestelde conclusies komen over de aanvaardbaarheid van het houden van dolfijnen in gevangenschap?
Ieder in gevangenschap levend dier leeft onder meer beperkingen dan een dier dat in de vrije natuur leeft. Dat geldt zeker voor wilde dieren, waaronder dolfijnen. Daarom gelden voor houders van een dierentuinvergunning, zoals voor het Dolfinarium, een aantal specifieke voorschriften, ter bescherming van het dierenwelzijn. Zo moeten dierentuindieren op zodanige wijze worden gehouden dat het soorteigen gedrag van de dieren wordt gerespecteerd en zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
Wist u dat dolfijnen in het wild tussen de 60 en 160 kilometer per dag afleggen, snelheden bereiken van bijna 50 kilometer per uur en honderden meters diep duiken? Zo ja, hoe rechtvaardigt u het houden van dolfijnen in kleine bassins waar ze na een paar meter duiken hun neus stoten?2
Deze punten zijn mij bekend. Het is aan de houder om rekening te houden met de intrinsieke waarde van de dolfijnen en om te zorgen dat de dolfijnen gehouden worden zonder dat het dierenwelzijn in gevaar komt. Educatie van het publiek en conservatie staan centraal in regels die gelden voor dierentuinen en vormen daarmee de rechtvaardiging van het houden van dieren in gevangenschap.
Wist u dat wetenschappers hebben ontdekt dat dolfijnen in het wild een complex sociaal netwerk onderhouden, waarbij zij graag optrekken met sommige dieren en andere individuen liever vermijden? Zo ja, hoe rechtvaardigt u het gevangen houden van dolfijnen in groepen in kleine bassins?3
Zie antwoord vraag 5.
Wist u dat wetenschappers hebben ontdekt dat dolfijnen in het wild bijzonder en sociaal complex paringsgedrag vertonen, zoals het brengen van «cadeaus» aan vrouwelijke dolfijnen? Zo ja, hoe rechtvaardigt u het gevangen houden van mannelijke dolfijnen in een showbassin zonder vrouwelijke soortgenoten?4
Zie antwoord vraag 5.
Worden nieuwe wetenschappelijke inzichten meegewogen in de vergunningverlening voor het gevangen houden van dolfijnen? Zo ja, hoe kunt u, gezien de huidige wetenschappelijke inzichten over de intelligentie en behoeften van dolfijnen, nog rechtvaardigen dat het Dolfinarium een dierentuinvergunning heeft?
Bij de vergunningverlening en wijzigingen in de dierentuinvergunning weegt de visitatiecommissie hedendaagse wetenschappelijke inzichten mee. Het Dolfinarium in Harderwijk heeft in 2003 een dierentuinenvergunning voor onbepaalde tijd ontvangen. Bij bijvoorbeeld wijzigingen in het dierenbestand of de huisvesting dient dit gemeld te worden bij RVO.nl die vervolgens beoordeelt of de vergunning aangepast moet worden. De vergunning van het Dolfinarium is voor het laatst gewijzigd in 2006. Daarnaast is met het Dolfinarium in 2017 gesproken over het aanpassen van de huidige koepelshow met educatie als uitgangspunt en waarbij rekening wordt gehouden met het natuurlijke gedrag van de dolfijnen. Tot op heden is de show helaas op deze punten niet naar behoren aangepast. Ik zal met het Dolfinarium concrete afspraken maken over het aanpassen van de show. Ik zal de show en de educatieve activiteiten van het Dolfinarium laten toetsen in het kader van de geldende normen in het Besluit houders van dieren.
Bent u ervan op de hoogte dat het Dolfinarium in Harderwijk uit de Vereniging voor Dierentuinen gestapt is, omdat ze naar eigen zeggen vanwege miljoenenverliezen van de afgelopen vijf jaar meer in de richting van «een vrijetijdspark met een breder aanbod dan dat van een traditioneel dierenpark willen» en dat «gasten meer vermaakt willen worden»?5
Het is mij bekend dat het Dolfinarium per 1 januari 2019 het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (NVD) heeft opgezegd. Dit vind ik een slechte zaak, want het betekent dat onderlinge collegiale controle wegvalt. Ik zal daarom het Dolfinarium extra controleren nu zij niet meer lid zijn van de NVD.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat acceptatie voor het gevangen houden van dolfijnen en walvissen voor vermaak in het Westen al jaren aan het afnemen is? Zo ja, denkt u dat het inkomensverlies van het Dolfinarium daar iets mee te maken heeft? Zo nee, waarom niet?6
De manier waarop de maatschappij kijkt naar dieren in gevangenschap is altijd aan verandering onderhevig. Ik kan me voorstellen dat mensen de negatieve kant zien van het gevangen houden van dolfijnen. Of dit ook van invloed is op het inkomen van het Dolfinarium is mij niet bekend.
Hoe rechtvaardigt u dat het Dolfinarium nog altijd een dierentuinvergunning heeft, zelfs nu zij openlijk toegeven zich op vermaak te willen richten en uit de Vereniging voor Dierentuinen zijn gestapt?
Het Dolfinarium is te allen tijde gebonden aan de voorwaarden van de dierentuinvergunning en de wettelijke voorschriften voor het houden van dieren en daar zal ik het Dolfinarium ook aan houden. Dit verandert niet met het opzeggen van het lidmaatschap van de NVD. Dierentuinen zijn overigens niet verplicht om lid te zijn van de NVD.
Deelt u de zorgen dat ieder jaar weer meer zeezoogdieren uit het wild gevangen worden en verkocht of gefokt worden, om dolfinaria over de hele wereld van nieuwe dolfijnen te voorzien?7
Alle soorten dolfijnen staan op Bijlage A van de Europese Verordening die het Internationale CITES-verdrag implementeert. Dit houdt in dat het niet mogelijk is voor commerciële doeleinden uit het wild gevangen dolfijnen in de EU te importeren. Voor niet commerciële doeleinden is wildvang alleen onder zeer strikte voorwaarden mogelijk. Van deze mogelijkheid wordt in de EU nauwelijks gebruik gemaakt. De meeste dolfijnen die in de EU worden gehouden, zijn in gevangenschap geboren.
Deelt u de mening dat het feit dat Nederland het houden van dolfijnen in gevangenschap nog wél toestaat, bijdraagt aan publieke opinievorming dat het acceptabel zou zijn om dieren voor vermaak te houden en hoe rechtvaardigt u dat in het licht van de internationaal stijgende vraag naar dolfijnen uit het wild voor dolfinaria?
Ja, dat zou kunnen. Daarom vind ik het belangrijk dat het Dolfinarium zich aan de vergunningvoorwaarden en de wettelijke voorschriften voor het houden van dieren houdt, omdat op die manier het welzijn van dolfijnen zo goed mogelijk wordt beschermd en de educatie centraal staat.
Zie verder mijn antwoord op vraag 12 over dolfijnen in het wild.
Hoe vaak wordt getoetst of het Dolfinarium terecht een dierentuinvergunning heeft?
Toetsing geschiedt door de visitatiecommissie dierentuinen van het Ministerie van LNV. Tot op heden vindt een toetsing plaats bij een aanvraag voor een vergunning of wijziging van de vergunning. Als er geen aanvraag voor wijziging van de vergunning wordt ingediend, dan wordt de vergunning verder niet meer getoetst. Een dierentuinvergunning is voor onbepaalde tijd afgegeven.
Ziet u aanleiding om de dierentuinvergunning opnieuw te toetsen gezien de plannen van uw collega in België, de entertainment plannen van het Dolfinarium en de zorgwekkende ontwikkelingen met betrekking tot het uit het wild vangen van dolfijnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Zoals hierboven aangegeven is met het Dolfinarium gesproken over het omvormen van de huidige show tot een show die uitgaat van educatie en meer rekening houdt met het natuurlijke gedrag van de dolfijnen. Ik zal hierover concrete afspraken met het Dolfinarium maken en het educatieve programma en de show door de visitatiecommissie dierentuinen laten toetsen, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8. Deze inspectie door de visitatiecommissie is thans in voorbereiding. De NVWA zal in het vierde kwartaal het Dolfinarium controleren in het kader van een algehele dierentuinencontrole. Het Dolfinarium verwerft overigens sinds lange tijd geen dolfijnen meer die in het wild gevangen zijn.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keren dat Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de afgelopen vijf jaar op controle geweest bij het Dolfinarium en kunt u aangeven of er bij deze controles overtredingen zijn aangetroffen? Indien overtredingen zijn aangetroffen, welke en welke (disciplinaire) maatregelen vloeiden daaruit voort?
De NVWA heeft in 2014 een inspectie uitgevoerd op de vergunningsvoorwaarden van de dierentuinvergunning. Dit was in orde. Daarnaast heeft de NVWA in 2014 en 2016 een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van meldingen inzake het welzijn van de dieren. Bij beide inspecties zijn geen overtredingen ten aanzien van welzijn geconstateerd.
Bent u bereid om u aan te sluiten bij de lange rij landen waar dolfinaria al verboden zijn en net als uw collega in België, met een voorstel te komen dolfinaria in Nederland te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven vind ik het belangrijk dat het Dolfinarium zich aan de vergunningsvoorwaarden en de wettelijke voorschriften voor het houden van dieren houdt, omdat op die manier het welzijn van dolfijnen zo goed mogelijk wordt beschermd en de educatie centraal staat. Ik zal het Dolfinarium hier aan houden.
De inzet van een gebarentolk bij crisiscommunicatie door de overheid en bij persconferenties van de overheid |
|
Harry van der Molen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de oproep van Ieder(in) om in het geval van crisiscommunicatie door de overheid gebarentolken in te zetten, zodat de informatie ook voor doven en slechthorenden goed te volgen is?1
Het is belangrijk dat tijdens crisissituaties zo veel mogelijk mensen worden bereikt. Daarom gaan we samen met cliëntenorganisaties en de veiligheidspartners aan de slag om te kijken hoe we de crisiscommunicatie voor kwetsbare groepen, waaronder doven en slechthorenden, kunnen verbeteren.
Dat zal onder meer de inzet van gebarentolken betekenen. Voor de concrete uitwerking maken we een plan van aanpak, conform het verzoek van de Kamer (Kamerstuk 29 754, nr. 497, motie lid Drost c.s.), dat uw Kamer na de zomer zal ontvangen. Zie verder ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Bergkamp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3039, D66) en van de leden Kerstens en Kuiken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3041, beiden PvdA).
Beseft u dat ondertiteling niet altijd goed volgbaar is voor doven en slechthorenden, mede doordat gebarentaal veelal de moedertaal is waardoor de ontwikkeling van de Nederlandse taal in geschrift achterblijft?2
Ja.
Bent u bereid zich tot het uiterste in te spannen dat in de toekomst crisiscommunicatie ook voor doven en slechthorenden goed te volgen is? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de inzet van gebarentolken bij crisiscommunicatie door de overheid in ons omringende landen geregeld?
Navraag levert een beeld op dat in België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk tijdens crises voornamelijk gebruik gemaakt wordt van ondertiteling van woordvoering door bestuurders, zo snel mogelijk na persconferenties. Daarnaast worden aparte communicatiekanalen geregeld voor doven en slechthorenden, zoals een speciale website, zoals ook in Nederland gebeurt.
Deelt u de mening dat het ontbreken van toegankelijke communicatie in strijd is met het VN-verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap?
Nee. Wij delen niet de mening dat er sprake is van strijdigheid met het VN Verdrag Handicap. Op grond van artikel 9 van het Verdrag, waarin onder meer is bepaald dat staten maatregelen nemen om personen met een handicap toegang te garanderen tot informatie en communicatie, zijn en worden in Nederland al maatregelen genomen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal vanuit zijn coördinerende rol voor het VN Verdrag Handicap, daar samen met de collega’s in het kabinet verder aan blijven werken.
Zo is er een wettelijke regeling voor ondertiteling voor doven en slechthorenden.
Als het gaat om de toegankelijkheid van websites en mobiele apps die vallen onder de verantwoordelijkheid van overheidsinstanties geldt, dat in 2018 een AMvB van kracht is geworden: het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid. Dit besluit refereert aan een norm, die als doel heeft de toegankelijkheid te borgen van websites en mobiele apps, voor mensen met een functiebeperking. In die norm zijn ook succescriteria opgenomen die specifiek zijn bedoeld voor mensen met auditieve beperkingen, zoals doofheid. In geval websites en apps worden ingezet voor communicatie in crisissituaties, dan dient in principe – uitgezonderd live gestreamde media – te worden voldaan aan de toegankelijkheidsnorm.
Deelt u de mening dat dit betekent dat in principe bij alle persconferenties die de overheid belegt een gebarentolk ingezet zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Persconferenties zijn in eerste instantie bedoeld voor journalisten. Dat geldt ook voor de persconferenties na de ministerraad. In deze persconferenties worden in de regel geen oproepen gedaan waarbij burgers meteen in actie moeten komen, zoals dat wel in geval van een crisis kan zijn. Van de persconferenties na de ministerraad en andere grote persconferenties van de rijksoverheid worden transcripties gemaakt. Deze transcripties worden vervolgens op rijksoverheid.nl geplaatst. Op deze manier kunnen doven en slechthorenden kennis nemen van de inhoud van de persconferenties. We gaan in gesprek met de belangenorganisaties van mensen met een auditieve beperking in hoeverre deze transcripties in een behoefte voorzien en hoe de bekendheid hiervan kan worden vergroot.
Het maken van transcripties gebeurt niet bij alle persconferenties van de rijksoverheid. Bewindslieden houden ook persconferenties en persbriefings die niet op radio of TV worden uitgezonden. Van deze persconferenties en persbriefings worden in principe geen transcripties gemaakt.
Waarom is het voor de NPO wel mogelijk om een gebarentolk in te zetten in de ochtendjournaals en bij evenementen, maar niet in het geval van crisissituaties of reguliere persconferenties van de overheid?
De NPO voorziet op vrijwillige basis een aantal programma’s van een gebarentolk zoals de ochtendjournaals en het Sinterklaasjournaal. Daarnaast zorgt de NPO er vanuit haar eigen taakopdracht voor dat alle (live) uitzendingen op NPO1, 2 en 3 ook toegankelijk zijn voor mensen met een auditieve beperking door toepassing van (live) geschreven ondertiteling. Los van een journalistieke verantwoordelijkheid heeft de NPO geen formele rol bij crisiscommunicatie en bij persconferenties van de rijksoverheid. Het vertalen in gebarentaal hiervan is dan ook geen taak van de NPO. Ten aanzien van veel reguliere persconferenties biedt de overheid faciliteiten (transcripties) waar ook doven en slechthorenden gebruik van kunnen maken (zie het antwoord op vraag 6). Ten aanzien van informatievoorziening tijdens crisissituaties zie ook de antwoorden op vragen 1 en 3.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de NPO en het Nederlands Gebarencentrum om afspraken te maken over de inzet van gebarentolken bij persconferenties die de overheid belegt? Zo nee, waarom niet?
Persconferenties zijn in eerste instantie bedoeld voor journalisten. Door de huidige praktijk van transcripties wordt de inhoud van de persconferenties ook voor doven en slechthorenden toegankelijk. Voor informatievoorziening tijdens crises wordt dit vraagstuk, inclusief onder meer de inzet van gebarentolken, mede conform het verzoek van de Kamer (motie lid Drost c.s., Kamerstuk 29 754, nr. 497) met betrokkenheid van belanghebbende partijen, opgepakt (zie het antwoord op vraag 1 en 3).
De miljardendeals van Frankrijk met China |
|
Sven Koopmans (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Montenegro moet bloeden voor Chinese snelweg»1, «Italië rolt rode loper uit voor China, Brussel waarschuwt voor naïviteit»2 en «Ook Luxemburg sluit zich aan bij Chinees megaproject»?3
Hoe verhoudt de ogenschijnlijke toenadering van Italië en Luxemburg tot China zich tot de diverse initiatieven om te komen tot een Europese strategie teneinde Chinese investeringen kritischer tegen het licht te houden?
Hoe beoordeelt u de invloed van deze Chinese banden tot het vinden van consensus inzake een gemeenschappelijk beleid richting China?
Zijn er signalen dat China invloed uitoefent op Europese besluitvorming door middel van het 16 + 1 overleg? Acht u het vinden van consensus moeilijker door de EU-lidstaten die deelnemen aan het 16 + 1 overleg?