Het bericht ‘Olievlek drijft richting Waddeneilanden’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Olievlek drijft richting Waddeneilanden»?1
Ja.
Wat is er bekend over de oorzaak van deze olievlek?
De bron van de olieverontreiniging is vooralsnog niet bekend. In overleg met de Kustwacht en Rijkswaterstaat zijn er door inspecteurs van SodM (Staatstoezicht op de Mijnen) oliemonsters genomen op enkele offshore mijnbouwinstallaties waar de olievlek eventueel van afkomstig had kunnen zijn. Tevens is een oliemonster genomen van de inkomende olieleiding bij een olieopslag installatie op land, die olie ontvangt van (andere) mijnbouwinstallaties offshore. De monsters zijn door SodM afgeleverd bij het laboratorium van Rijkswaterstaat. Analyse van deze oliemonsters heeft aangetoond, dat de olievlek op zee niet afkomstig was van mijnbouwinstallaties.
Bent u van mening dat de natuur op de Noordzee en de Waddenzee voldoende is beschermd als het gaat om activiteiten van schepen en boorplatforms op zee?
Ja. De Kustwacht houdt met schepen en vliegtuigen toezicht op de Noordzee. Ook worden bijna dagelijks satellietwaarnemingen geanalyseerd op (olie)verontreinigingen en morsingen. Bij Rijkswaterstaat staat 24/7 een incidentenorganisatie paraat voor de Noordzee en Waddenzee. Voor de Waddenzee wordt in voorkomende gevallen het «Ecologisch spoorboekje voor oliebestrijding op de Waddenzee» gehanteerd. Rijkswaterstaat en de Kustwacht zijn voorbereid op een olieramp met een omvang van 15.000 m3 voor de Nederlandse Kust. Hiertoe zijn contracten gesloten met eigenaren van schepen, die direct inzetbaar zijn voor oliebestrijding. Daarnaast kan Rijkswaterstaat voor het noordelijk gebied en de Waddeneilanden een beroep doen op assistentie van Duitsland en Denemarken vanuit samenwerkingsverbanden binnen het Bonn agreement, waarbinnen buurlanden samenwerken en elkaars oliebestrijdingsschepen en -middelen gezamenlijk kunnen inzetten. Deze samenwerking wordt jaarlijks geoefend. Rijkswaterstaat volgt de ontwikkelingen op het gebied van technieken en middelen om olie te bestrijden, alsmede nieuwe inzichten in het gedrag van olie op zee. In het kader daarvan werkte Rijkswaterstaat in april 2019 mee aan een internationaal oliebestrijdingsonderzoek op de Noordzee, waarbinnen wordt onderzocht met welke snelheid olie van het wateroppervlak verdwijnt onder invloed van golven en wind, tegenover het toepassen van chemische oplosmiddelen (detergenten).
Welke activiteiten hebben de verschillende overheden en instanties ondernomen nadat de olievlek is ontdekt?
Na ontdekking van de olievlek heeft Rijkswaterstaat direct het kustwachtvliegtuig ingezet voor nadere beeldvorming en beoordeling van de olievlek. Gelijktijdig zijn uit voorzorg het oliebestrijdingsvaartuig ms. Arca, het betonningsvaartuig ms. Terschelling en een baggerschip Hein uitgevaren. Uit de nadere inspectievluchten bleek het om een relatief kleine hoeveelheid olie te gaan, waar niet alle schepen voor nodig waren en is één schip begonnen met het opruimen van de olie. Het Kustwachtschip de Visarend heeft meegeholpen om een flinterdunne olielaag die niet kon worden opgezogen in beweging te brengen, waardoor deze op natuurlijke wijze verder is afgebroken.
Naast de inzet van schepen zijn voorzorgsmaatregelen genomen aan de kust. Rijkswaterstaat heeft de Waddengemeenten geïnformeerd en ervoor gezorgd dat er een «beachcleaner» en personeel op Texel aanwezig was, om deze ook daar te kunnen opruimen indien er toch olie zou aanspoelen. De gemeente Texel heeft uit voorzorg een zwemverbod doen uitgaan en heeft het strand periodiek geïnspecteerd.
Wat is de rol van de verschillende betrokken instanties en overheden hierbij en hoe wordt er samengewerkt en gecoördineerd opgetreden?
Rijkswaterstaat is nautisch beheerder van de Noordzee, dat door de Kustwacht wordt uitgevoerd. Rijkswaterstaat voert bij oliebestrijding regie over effectieve en proportionele inzet ten behoeve van oliebestrijding. Genoemde instanties hebben nauw contact.
Naast de opruimactie zijn de gemeentes geïnformeerd om voorzorgsmaatregelen te nemen aan de kust, in verband met hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid en openbare orde op de stranden.
Zijn hierbij de lessen uit de containerramp met de MSC Zoe van januari 2019 betrokken?
Ten gevolge van de MSC Zoë zijn bestaande protocollen niet veranderd. Het verlies van lading, waar bij de MSC Zoë sprake van was, is anders dan het bestrijden van olie. Wel zijn de operationele stakeholders in beide gevallen gelijk en verliep de samenwerking goed.
Welke maatregelen kunnen overheden nemen tegen lozingen van olie en andere schadelijke producten op zee, zowel internationaal, Europees, nationaal als provinciaal?
Het lozen op zee is illegaal. Hier wordt door de Kustwacht en Rijkswaterstaat op toegezien, onder andere door inspectievluchten. Op internationaal niveau wordt hierin nauw samengewerkt met buurlanden.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen om onze kwetsbare en waardevolle natuur op de Noordzee en Waddenzee te beschermen?
In beginsel is de natuur op de Noordzee en Waddenzee goed beschermd door de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Hiermee is geborgd dat de natuur- en waterkwaliteit in het kust- en zeemilieu op een gezond niveau kan komen en blijven. De uitvoering van die richtlijnen is een gedeelde verantwoordelijkheid van LNV en IenW.
Voor de Noordzee loopt voorts het traject om met partijen te komen tot een Noordzeeakkoord (Kamerstuk 33 450, nrs. 54 en 55) en te komen tot gedragen keuzes en afspraken voor beleid die de opgaven voor visserij, natuur, windenergie en scheepvaart concreet in balans brengen.
Voor de Waddenzee zullen mijn collega van LNV en ik u voor het AO Wadden informeren over de te vormen Beheerautoriteit Waddenzee gericht op betere bescherming van de natuur in combinatie met beter visbeheer.
Erkenning van de Golanhoogten als deel van Israël |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Veel kritiek op Trumps erkenning Golanhoogten als deel Israël»?1
Ja.
Op welke resoluties is het Nederlandse standpunt gebaseerd dat de Golanhoogten geen onderdeel uitmaken van Israël? In hoeverre zijn deze resoluties juridisch bindend?
De Golanhoogten maken onderdeel uit van het grondgebied van Syrië. Het gebied wordt sinds 1967 door Israël bezet. Als bezettende mogendheid heeft Israël geen soevereiniteit over het gebied, maar oefent het slechts feitelijk gezag uit in het gebied. Dit standpunt is gebaseerd op het internationaal recht, dat gebiedsverwerving door middel van geweld verbiedt. VN Veiligheidsraad resolutie 242, aangenomen naar aanleiding van de oorlog van 1967, en VN Veiligheidsraad resolutie 497 aangenomen naar aanleiding van de Israëlische annexatie van de Golanhoogten, weerspiegelen en bevestigen deze internationaalrechtelijke regel. Ook de EU Hoge Vertegenwoordiger heeft in een verklaring op 27 maart jl. namens alle EU lidstaten herhaald, met verwijzing naar internationaal recht en deze resoluties, dat de EU geen Israëlische soevereiniteit over de bezette Golanhoogten erkent.
Op welk moment en onder welke voorwaarden is Nederland bereid om, onder meer op basis van het internationaalrechtelijke «uti possidetis»-beginsel, over te gaan tot erkenning van de Golanhoogten als niet alleen de facto maar ook de jure Israëlisch grondgebied?
Nederland zal alleen wijzigingen van de grens van 1967 erkennen als de beide partijen, in dit geval Israël en Syrië, daarover afspraken maken. In het verleden is dit onderwerp geweest van vredesonderhandelingen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Beaamt u dat de inwoners van de Golan veiliger zijn onder Israëlische hoede dan onder het schrikbewind van de Syrische dictator Assad?
Het gebied is van strategisch belang, ook voor de Israëlische veiligheid. Op dit moment is de veiligheidssituatie dermate slecht, mede door de gevolgen van de burgeroorlog in Syrië en de aanwezigheid van Hezbollah en Iran, dat het kabinet het onwaarschijnlijk acht dat vredesonderhandelingen snel hervat kunnen worden. Dat vormt echter geen rechtvaardiging voor annexatie van het gebied. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de Golanhoogte voor Israël van groot strategisch en veiligheidsbelang is, niet alleen gezien de instabiliteit in Syrië als gevolg van de burgeroorlog, maar ook vanwege de groeiende Iraanse invloeden in Syrië?
Het bericht ‘Hogescholen stoppen met nationale studentenenquête’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hogescholen stoppen met nationale studentenenquête» van Scienceguide op 26 maart 2019?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat de Nationale Studenten Enquête (NSE) een belangrijk instrument is om opleidingen te vergelijken en daarmee houvast biedt voor aankomende studenten bij het maken van een weloverwogen studiekeuze? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is zeker een belangrijk instrument om studenten te ondersteunen bij een weloverwogen studiekeuze.
Deelt u de mening dat de NSE instellingen in staat stelt om de kwaliteit van hun opleidingen inzichtelijk te maken, te evalueren en te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van de NSE dragen inderdaad bij aan de kwaliteitszorg van instellingen. De studentenoordelen geven opleidingen op verschillende thema’s inzicht in de studenttevredenheid. Dit geeft opleidingen informatie over waar nog punten liggen voor verbetering in hun kwaliteitszorg en aanknopingspunten om hierover het gesprek binnen de instelling te voeren.
Naast de NSE gebruiken instellingen natuurlijk ook andere bronnen, instrumenten en onderzoek om hun kwaliteitszorg te verbeteren. De NSE moet dan ook gezien worden in dit breder palet van kwaliteitszorginstrumenten van instellingen.
Kunt u de door Vereniging Hogescholen (VH) aangedragen problemen als gevolg van gewijzigde privacyregels nader toelichten? Ziet u mogelijkheden deze eventuele problemen op te lossen en daarmee te voorkomen dat de hogescholen stoppen met de NSE? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Door de Algemene Verordening Gegevensbescherming zagen hogescholen en universiteiten zich dit jaar genoodzaakt minder informatie dan voorheen aan te leveren bij Studiekeuze123 voor de uitvoering van de NSE. Hierdoor moest Studiekeuze123 de student deze informatie zelf laten invullen in de enquête, waarvoor extra vragen in de enquête zijn geprogrammeerd. Echter, dit bleek foutgevoelig te zijn, zowel wat betreft het programmeren als het laten invullen door studenten. Uit een tussentijds onafhankelijk onderzoek dat Studiekeuze123 heeft laten uitvoeren, blijkt dat studenten niet altijd bestaande combinaties hebben geselecteerd of de naam van hun opleiding verkeerd hebben ingevuld, mede veroorzaakt door de programmering. Gevolg hiervan is dat de gegeven antwoorden op de NSE-vragen voor deze gevallen bij de «verkeerde» opleiding zijn terechtgekomen en handmatig ingevulde opleidingsnamen opnieuw gekoppeld moeten worden aan de opleidingsnamen in het register. De conclusie van dit tussentijdse onderzoek is dan ook dat de huidige responsdataset niet geschikt is voor publicatie. In het rapport staan twee mogelijke oplossingsrichtingen om de data te repareren, namelijk het alsnog aanleveren van achtergrondgegevens door hogescholen en universiteiten of het handmatig hercoderen van door de student ingevulde opleidingsnamen. De hogescholen zien geen mogelijkheden de benodigde data aan te leveren door de AVG en achten een handmatige herstelproces foutgevoelig. Het tussentijds onderzoek staat daarmee aan de basis van het besluit van de hogescholen om hun medewerking aan de NSE 2019 direct stop te zetten en verder vervolgonderzoek niet af te wachten.
Studiekeuze123 heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd een vervolgonderzoek te verrichten naar de omvang van de problemen en de reparatiemogelijkheden van de data uit de NSE. De VSNU en NRTO hebben besloten eerst dit onderzoek van het CBS af te wachten alvorens een besluit over de NSE 2019 te nemen.
De gegevenslevering ten behoeve van de NSE is de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf. Op korte termijn zie ik geen mogelijkheden vanuit OCW om de problemen die zijn ontstaan naar aanleiding van de AVG te verhelpen. De enige mogelijkheid die ik zelf in de hand heb, is het creëren van een juridische basis voor de gegevensuitwisseling ten behoeve van de NSE. Deze zou echter te laat komen voor de NSE van dit jaar. Ik wacht in eerste instantie nu het onderzoek van het CBS af om te bezien welke de reparatiemogelijkheden er eventueel nog zijn. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik het gesprek aangaan met de VH, VSNU en studentenbonden.
Over de uitkomsten van het CBS-onderzoek in relatie tot de gegevens uit de NSE 2019 zal ik uw Kamer informeren middels een brief voor de zomer. Daarmee geef ik invulling aan het verzoek van het lid Futselaar om een brief over de NSE te ontvangen.2 De vaste Kamercommissie OCW heeft mij tevens gevraagd naar het principeakkoord met de VH, VSNU, ISO en LSVb. 3 Zodra dit akkoord er ligt, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat de kwaliteit van gegevens zodanig geborgd wordt dat onderwijsinstellingen deze kunnen gebruiken om de kwaliteit van hun opleidingen te verbeteren?
Ik ben hierover in gesprek met de VH, VSNU en studentenbonden. Een mogelijkheid die ik zie is het instellen van een apart deskundigenpanel die toeziet op de kwaliteit van de gegevens. Daarnaast ben ik in gesprek met de VH, VSNU en studentenbonden over tot op welk detailniveau instellingen gegevens terug geleverd kunnen krijgen van studenten binnen de kaders van de AVG.
Hoe kwalificeert u de opmerking van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) dat de universiteiten wel voldoende waardevolle informatie uit de enquête kunnen halen om de enquête ook dit jaar als waardevol te beschouwen en te gebruiken?
Studiekeuze123 heeft het CBS gevraagd een onafhankelijk onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de data uit de NSE. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen of er voldoende betrouwbare en waardevolle informatie uit de enquête te halen is. De VSNU heeft besloten dit onderzoek te willen afwachten. De NSE is met meer dan 240.000 ingevulde enquêtes alleen al qua omvang een potentieel rijke databron. Er is door instellingen heel hard gewerkt om de respons zo hoog te krijgen. Het stopzetten van een dergelijk project is een ingrijpend besluit en om die reden wilt de VSNU nu eerst het expertoordeel van het CBS afwachten.
Bent u op de hoogte van andere factoren die ertoe hebben geleid dat de Vereniging Hogescholen deze rigoureuze beslissing heeft genomen? Hoe kwalificeert u de door de Vereniging Hogescholen gegeven redenen om dit jaar te stoppen met de NSE?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag vier, over de redenen van de VH om hun medewerking aan de NSE voor dit jaar stop te zetten. Naast de AVG, hebben daarbij ook fouten in de programmering van de NSE-vragenlijst een rol gespeeld. De VH is van mening dat er geen enkele twijfel mag bestaan over de betrouwbaarheid van de gegevens van de NSE en hebben om die reden hun medewerking aan de NSE stopgezet.
Het staat buiten kijf dat er geen enkele twijfel mag bestaan over de betrouwbaarheid van de gegevens uit de NSE en ik betreur het zeer dat
de hogescholen zich voor dit jaar genoodzaakt zien te stoppen met de NSE. Om de kwaliteit van de data en de reparatiemogelijkheden te kunnen wegen, wacht ik nu eerst het onafhankelijke onderzoek van het CBS af.
Welke gevolgen heeft het besluit van de Vereniging Hogescholen voor studievoorlichting via onder andere de Keuzegids Hogescholen en Elseviers «Beste Studies»?
Omdat de VH haar medewerking aan de NSE2019 heeft stopgezet zullen de NSE resultaten voor de bekostigde hogescholen in 2019, zoals het er nu naar uit ziet, niet aan hogescholen worden geleverd noch openbaar ter beschikking worden gesteld. Dat betekent dat bijvoorbeeld Keuzegids hogescholen en Elseviers «Beste Studies» in 2019 niet geactualiseerd kunnen worden met gegevens uit de NSE2019. Zowel de Keuzegids Hogescholen als Elseviers «Beste Studies» gebruiken ook andere (niet-NSE) data die wel ververst kunnen worden. Op de website van Studiekeuze123 zullen in de voorlichting de data van 2018 worden getoond. Afhankelijk van het CBS-onderzoek wordt besloten hoe omgegaan wordt met de overige data die is verkregen uit de NSE.
Bent u bereid om hoger onderwijsinstellingen wettelijk te verplichten om mee te doen aan een onafhankelijke en anoniem in te vullen nationale studentenenquête? Zo ja, op welke termijn kunt u ervoor zorgen dat deze verplichting van kracht wordt? Zo nee, welke andere instrumenten bent u bereid in te zetten om te zorgen dat onderzoek onder studenten onderdeel blijft van het overzicht over de kwaliteit en kwaliteitsverschillen tussen opleidingen?
Ik ben hierover in gesprek met de VSNU, VH en studentenbonden. Zowel studenten, instellingen als OCW hechten belang aan de gegevens uit de NSE en zetten zich in voor het vinden van een oplossing. Ik zie dan ook geen reden nu om instellingen wettelijk te verplichten met de NSE mee te doen. Wel verken ik op dit moment de mogelijkheden voor het regelen van een wettelijke basis dat het instellingen mogelijk maakt meer gegevens aan te leveren voor de NSE.
Het bericht ‘De voorzitter van moskeekoepel CMO houdt er alweer mee op’ |
|
Chris van Dam (CDA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «De voorzitter van moskeekoepel CMO houdt er alweer mee op»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u uiteenzetten welke functie het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) de afgelopen jaren heeft vervuld tussen enerzijds de (koepels van) moskeeën in Nederland en anderzijds de Nederlandse overheid? Kunt u inzicht geven in de thema’s die tussen de overheid en het CMO besproken zijn en waar die gesprekken toe hebben geleid?
Het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) functioneert als contactorgaan voor de overheid namens de islamitische gemeenschappen. Thema’s die besproken worden zijn bijvoorbeeld de beveiliging van gebedshuizen en het tegengaan van maatschappelijke spanningen. Verder heeft de VU-Amsterdam i.s.m. het CMO de pilot «Professionaliseringsprogramma voor zittende imams in Nederland» georganiseerd, welke door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gesubsidieerd.
Naast bovengenoemde treedt het CMO op als landelijk zendende instantie voor het Islamitisch Godsdienstig Vormingsonderwijs (IGVO) op openbare basisscholen. Tevens is het CMO vanaf 2008 erkend als zendende instantie bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie. Het CMO treedt in die hoedanigheid op als gesprekspartner inzake inhoud en organisatie van de geestelijke verzorging binnen deze twee domeinen. Het CMO is daarnaast eerste aanspreekpunt voor de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) op basis van diens verantwoordelijkheid als Minister voor de erediensten. Uit hoofde van deze verantwoordelijkheid is de Minister van JenV eerste aanspreekpunt binnen het kabinet voor alle religieuze organisaties en levensovertuigingen.
Met welke andere organisaties vanuit de islamitische gemeenschap, buiten het CMO, heeft u contact?
Het CMO is aanvankelijk opgericht met het doel om alle moslimorganisaties te bundelen binnen één contactorgaan. Daarnaast onderhoudt de overheid over uiteenlopende onderwerpen contact met verschillende (islamitische) organisaties die op landelijk, regionaal en lokaal niveau zijn georganiseerd.
Welke instanties of organen aan overheidszijde zijn counterpart voor het CMO?
Naast het Ministerie SZW heeft het CMO contact met verschillende andere onderdelen van de rijksoverheid. Bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid spreekt de Dienst Geestelijke Verzorging (DGV) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) regelmatig met het CMO als islamitische zendende instantie over hun rol bij de islamitische geestelijke verzorging van justitiabelen.
Bij het Ministerie van Defensie spreekt de Hoofddirecteur Personeel en de Directeur van de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) bij de Krijgsmacht regelmatig met het CMO.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voert niet actief overleg met het CMO. Wel is het CMO betrokken in een klankbordgroep waarin zendende instanties deelnemen om geconsulteerd te kunnen worden bij de uitwerking en implementatie van het Actieplan Geestelijke Verzorging en Levensbegeleiding1.
Kunt u schetsen wie, en ook welke organisaties, lid zijn van het CMO? In welke mate vertegenwoordigt het CMO de moslimgemeenschap in Nederland? Vertegenwoordigen leden van het CMO een specifieke eigen achterban of nemen zij deel op persoonlijke titel?
Desgevraagd heeft het CMO laten weten dat de onderstaande organisaties zijn aangesloten bij het CMO:
Iedere koepelorganisatie vertegenwoordigt haar eigen achterban in het CMO bestuur. Het CMO stelt hiermee meer dan 80 procent van alle moslimorganisaties in Nederland te representeren.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat door het CMO een zo groot mogelijk deel van islamitische gemeenschap wordt vertegenwoordigd? Wat gaat u concreet doen om dit te realiseren?
Het is aan de aangesloten en eventueel nog niet aangesloten organisaties om zich wel of niet via het CMO te laten vertegenwoordigen. Hierin wordt geen rol gezien voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of voor de Minister van Justitie en Veiligheid.
Is inmiddels een nieuwe voorzitter van het CMO benoemd?
Ja, een nieuwe voorzitter van het CMO is benoemd.
Heeft het kabinet een specifieke bedoeling of agenda in het contact met het CMO of is enkel het onderhouden van contact met de islamitische gemeenschap de doelstelling van het contact met het CMO? Voldoet het huidige CMO aan de bedoeling zoals geformuleerd bij de oprichting?
Het CMO is, zoals eerder in deze antwoorden uiteengezet, opgericht als contactorgaan tussen de overheid en de islamitische gemeenschap. Het kabinet heeft op voorhand geen specifieke agenda voor het contact met de CMO. Verder is het aan het CMO en de aangesloten organisaties om te bepalen welke agenda zij willen voeren met het oog op overleg met de overheid.
Het bericht ‘In paniek naar de grond om ’vreemde’ actie met Boeing en F-16’s’ |
|
Jan Paternotte (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In paniek naar de grond om «vreemde» actie met Boeing en F-16’s»?1
Ja.
Hoe duidt u de ontstane verontwaardiging en paniek onder Amsterdammers en omwonenden naar aanleiding van een onaangekondigde «fly-by» met F16’s?
Ik vind het vervelend als mensen onnodig geschrokken zouden zijn van de vertoning. Er is door de organisatie van het evenement besloten om geen grote ruchtbaarheid aan de luchtvaartvertoning te geven om te voorkomen dat grote groepen mensen zich uit belangstelling naar het vertoningsterrein zouden begeven. De organisatie ging ervan uit dat met het vliegpatroon van een langsvlucht van drie formaties met verschillende vliegtuigtypen het duidelijk zou zijn dat het hier een geplande luchtvaartactiviteit betrof. De eerste twee formaties (met kleine vliegtuigen) zijn niet opgevallen, de derde wel. Met de kennis van nu is er door de organisatie in mindere mate rekening gehouden met het feit dat de aanwezigheid van straaljagers in de buurt van een passagiersvliegtuig tot vragen bij de bevolking zou kunnen leiden. De gemeente Amsterdam heeft van tevoren wel alle relevante centrales op de hoogte gesteld, zodat telefonische vragen direct konden worden beantwoord. Telefonisch zijn nauwelijks vragen gesteld.
Klopt het dat de «fly-by»-actie met F-16’s bewust werd stilgehouden? Kunt dit nader toelichten?
Er is geen sprake van geheimhouding van de luchtvaartvertoning. De vergunning «Luchtvaartvertoning 100 jaar luchtvaart in Nederland te Amsterdam» is op 13 maart 2019 in de Staatscourant (Stcrt 2019, nr. 14859) gepubliceerd. Dit is een dag voor het uitvoeren van de luchtvaartvertoning.
Door de organisatoren is besloten om vooraf geen grote ruchtbaarheid aan de luchtvaartvertoning te geven. De reden hiervoor is dat deze luchtvaartvertoning specifiek is georganiseerd voor de aanwezigen die zich in het publieksgebied op het terras van het EYE Filmmuseum bevonden. Bij de organisatie bestond de zorg dat het vooraf aankondigen van de luchtvaartvertoning zou kunnen leiden tot de komst van een grote groep belangstellenden met gevolgen voor de openbare orde op en in de buurt van het vertoningsterrein.
Kunt u duiden hoe het stilhouden van de «fly-by» met F-16’s zich verhoudt tot het advies van de politie om op de dag zelf wél informatie te verschaffen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Boeing 777-300 van de KLM en de F-16’s van de luchtmacht zeer laag boven Amsterdam hebben gevlogen? Kunt u dit nader specificeren?
De toegestane minimum vlieghoogte binnen het vertoningsgebied bedroeg 1000 voet (304 meter) voor de Boeing 777 en de jachtvliegtuigen en 1200 voet (365 meter) voor het NLR vliegtuig. De toegestane minimum vlieghoogte is niet overschreden.
In hoeverre heeft u met de «fly-by»-actie met F-16’s rekening gehouden met de veiligheid van Amsterdammers en omwonenden in de omgeving? Zijn vooraf veiligheidsrisico geïnventariseerd en geëvalueerd?
De luchtvaartvertoning is volgens veiligheidsregelgeving en -procedures en planning verlopen en de veiligheid van de deelnemers, overige luchtruimgebruikers en mensen op de grond was voortdurend gewaarborgd.
De vergunning (veiligheid) voor de luchtvaartvertoning is verleend door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Inspectie Leefomgeving en Transport) in overeenstemming met het Ministerie van Defensie (Militaire Luchtvaart Autoriteit), omdat beide ministeries een verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van de luchtvaart. Bij de aanvraag van de vergunning heeft de aanvrager een verklaring van geen bezwaar overgelegd van de burgemeester van de betreffende gemeente. Die verklaring betreft de openbare orde en veiligheid. Voor de daadwerkelijke vluchtuitvoering door het plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied Schiphol is toestemming (de zgn. klaring) verleend door de luchtverkeersleiding.
Wat zijn de kosten voor Defensie geweest voor het begeleiden van de Boeing 777-300 door F-16’s en komt dit voor rekening van Defensie?
Het onderscheppen en begeleiden van andere vliegtuigen (waaronder verkeersvliegtuigen) vormt onderdeel van het standaard trainingsprogramma van F-16 vliegers om getraind te zijn voor de uitvoering van luchtruimbeveiliging. De vlucht op 14 maart jl. heeft dan ook niet geleid tot extra kosten.
Bent u bereid om geen jachtvliegtuigen meer in te zetten voor niet-militaire aangelegenheden?
Jachtvliegtuigen en ander militair materieel zijn primair bedoeld voor militaire inzet. Daarnaast kunnen jachtvliegtuigen echter ook in de toekomst worden ingezet voor bepaalde maatschappelijke evenementen en herdenkingen. Daarmee benadrukken we de wederzijdse betrokkenheid tussen krijgsmacht en maatschappij. Dit wordt van geval tot geval afgewogen.
De brief van de Ombudsman aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het opnieuw aandacht vragen voor de korte aanvraagtermijn voor de ‘bijzondere situaties’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Roald van der Linde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 14 december 2018 is toegezonden door de Nationale ombudsman?1
Ja
Is het u bekend dat voor veel mensen nog steeds niet duidelijk is welke regelgeving geldt bij de aanvraag voor «bijzondere situaties» bij toeslagen?
Het is mij niet bekend in hoeverre het niet duidelijk is welke regelgeving geldt bij de aanvraag voor «bijzondere situaties» bij toeslagen. Wel is op basis van het signaal van de Nationale ombudsman de informatie op de website van toeslagen uitgebreid. Zie ook het antwoord op vragen 3 en 4.
Hoe valt dit te rijmen met de brief over ongewenste effecten van wet- en regelgeving van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 maart 2017 aan de Nationale ombudsman2, waarin staat dat de informatie op de website van de Belastingdienst over «bijzondere situaties» als bijvoorbeeld het afkopen van een klein pensioen wordt uitgebreid waardoor de regeling in Nederland meer bekendheid zou krijgen?
De Belastingdienst heeft op de website de informatie over huurtoeslag en bijzondere situaties inderdaad uitgebreid. De belastingdienst beschikt niet over gegevens over de (toegenomen) bekendheid van deze regelgeving.
Wat heeft de Belastingdienst in 2017 veranderd aan de website om meer duidelijkheid te geven over de aanvraag voor «bijzondere situaties» bij toeslagen?
Op de website staat extra informatie over de mogelijkheid om de afkoopsom pensioen niet mee te laten tellen als inkomen voor de huurtoeslag. Het betreft de voorwaarden waaronder de afkoopsom meetelt als bijzonder inkomen bij de huurtoeslag.
Wat bent u voornemens te veranderen aan de website van de Belastingdienst en andere informatievoorzieningen om ervoor te zorgen dat de regelgeving omtrent «bijzondere situaties» een grotere bekendheid krijgt?
De Belastingdienst zet in op een bredere bekendheid onder de doelgroep en benadert hen via hun intermediairs. Het onderwerp is uitgebreid aan de orde gekomen op recente voorlichtingsbijeenkomsten voor de ouderenbonden. Eerder kwam het aan de orde op voorlichtingsdagen voor fiscaal dienstverleners. Het voornemen is om aan dit onderwerp nogmaals extra aandacht te besteden in onze communicatie met de fiscaal dienstverleners.
Bent u voornemens de problematiek rond de «bijzondere situaties» te betrekken bij een algehele vereenvoudiging van de huurtoeslag, zoals uw ambtsvoorganger in een reactie aan de Ombudsman schreef in maart 2017? Zo ja, op welke termijn bent u dit van plan te realiseren?
De evaluatie Woningwet (incl. bijlagen) is op 22 februari jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 470) naar uw kamer gezonden met daarin een verkenning over de vereenvoudiging huurtoeslag. In deze verkenning is aangegeven dat onder meer over de vereenvoudiging een IBO toeslagen zal worden uitgevoerd en in de tussentijd terughoudendheid zal worden betracht bij eventuele aanpassingen in dit beleid. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Ombudsman om in afwachting van een vereenvoudiging van de huurtoeslag een coulanceregeling te hanteren?
Binnen de geldende wet- en regelgeving zie ik daar op dit moment geen mogelijkheid toe.
Deelt u de mening dat ook de pensioenuitvoerders moeten bijdragen aan het vergroten van de bekendheid van de regeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de pensioenuitvoerders hun verantwoordelijkheid nemen?
Ik deel de mening dat ook pensioenuitvoerders hierin een verantwoordelijkheid hebben. Pensioenuitvoerders geven daar op dit moment al invulling aan door (gewezen) deelnemers in de afkoopbrieven en op de website te wijzen op de mogelijke gevolgen van het afkopen van een klein pensioen voor bijvoorbeeld toeslagen. Daarbij is vaak een (algemene) verwijzing opgenomen naar de website van de Belastingdienst.
Deelt u de mening dat de toezegging van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid «dat pensioenuitvoerders de betreffende informatie onder meer zullen opnemen in de brief over afkoop, die (gewezen) deelnemers ontvangen»3 niet tot het gewenste resultaat heeft geleid? Zo ja, bent u voornemens met de pensioenuitvoerders in gesprek te treden om het belang van goede voorlichting over de gevolgen van een veranderlijk inkomen na afkoop pensioen te benadrukken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de toezegging van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Uit de brief van de Nationale ombudsman van 14 december 2018 blijkt dat de regeling bij veel burgers niet bekend is en zij daardoor te laat ontdekken dat zij een beroep op de regeling hadden kunnen doen. Aangezien pensioenuitvoerders hun communicatie op dit punt de afgelopen jaren hebben aangepast en het belang van goede voorlichting inzien, is het de vraag of verdere aanpassingen tot het gewenste resultaat zullen leiden. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal hierover met de koepels van pensioenuitvoerders (Pensioenfederatie en Verbond van Verzekeraars) in gesprek gaan.
Kunt u uiteenzetten hoeveel mensen sinds 2016 (uitgesplitst per jaar en per categorie) gebruik hebben gemaakt van de regeling «bijzondere situaties» bij toeslagen?
Toeslagjaar
2016
2017
2018
bijzonder inkomen
4.600
4.200
20
chronisch ziek/gehandicapt
500
450
400
verzorgingssituatie
150
150
100
bijzonder vermogen
350
300
150
10%-regeling
50
40
80
latere beoordeling
2.000
Subtotaal
5.650
5.140
2.750
afwijzingen
2.100
900
1.000
Eindtotaal
7.750
6.040
3.750
Opgemerkt wordt dat de aantallen bij benadering zijn vastgesteld en dat de aantallen voor 2018 nog wijzigen omdat het definitief toekennen voor 2018 nog moet starten.
Waarom wordt er een zeswekentermijn gehanteerd bij de regeling «bijzondere situaties»?
Deze termijn is vastgesteld in de regelgeving. In artikel 2c lid 1 Besluit op de huurtoeslag en artikel 9 lid 3 Uitvoeringsregeling Awir staat vermeld dat de indieningstermijn is «tot het tijdstip dat het onherroepelijk is geworden». Daarmee wordt de Awb bezwaar- en beroepstermijn bedoeld van 6 weken.
De reden dat hiervoor geen langere termijn geldt zoals bij een regulier verzoek tot herziening (artikel 21a Awir uitgewerkt in artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir) is dat in artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir, onder sub d, staat dat wanneer een procedure een eigen termijn heeft, artikel 5a met de ruime 5 jaar termijn niet geldt.
Waarom krijgen huishoudens met acht personen of meer of iemand met een handicap een vijfjarige uitzonderingstermijn?
De «bijzondere situaties» huurgrensoverschrijding bij grote gezinnen en handicap vallen onder de Wet op de huurtoeslag (artikel 13 Wht) en hebben niet die beperkte termijn van 6 weken. Daar geldt immers bij een verzoek om herziening (artikel 21a Awir uitgewerkt in artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir) dat het tot 5 jaar kan worden ingediend.
Deelt u de mening dat een zeswekentermijn, gezien onder andere de geldende vijfjarige termijn voor herzieningsverzoeken, te summier is en dat veel mensen die van de regeling «bijzondere situaties» gebruik willen maken niet tijdig op de hoogte zijn van de termijn en de mogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de uitvoering gezien is de zeswekentermijn voldoende. Veruit de meeste verzoeken worden binnen de gestelde termijn ingediend. Ook zijn er niet veel klachten ontvangen over deze termijn.
Bent u voornemens om de zeswekentermijn bij de reguliere regeling «bijzondere situaties» uit te breiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke termijn denkt u en waarom?
De termijn waar u op doelt maakt onderdeel uit van overgangsrecht uit 2006 waar het Besluit op de huurtoeslag op gebaseerd is. Het was nadrukkelijk niet de bedoeling dit overgangsrecht in een later stadium uit te breiden cq. het Besluit op de huurtoeslag cf artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (URAwir)aan te passen en de termijn voor het indienen van het verzoek te verlengen tot vijf jaar na het onherroepelijk worden van de beschikking. Zoals ook in mijn antwoord op vraag 6 genoemd, zal lopende het IBO-toeslagen over onder meer de vereenvoudiging huurtoeslag terughoudendheid worden betracht bij eventuele aanpassingen in dit beleid.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dat is gebeurd.
Het bericht ‘Ondernemer zwicht voor bedreigingen en stapt uit windmolenproject De Monden’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemer zwicht voor bedreigingen en stapt uit windmolenproject De Monden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ieders goed recht is om voor of tegen windmolens te zijn, maar dat ondernemers bedreigen nooit acceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het bedreigen van ondernemers of van anderen is nooit acceptabel.
Deelt u tevens de mening dat er hard moet worden opgetreden tegen activisten die deze bedreigingen uiten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Deze mening deel ik. Er is aangifte gedaan en politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben de zaak in onderzoek. Mocht het onderzoek aanleiding geven tot vervolging, dan zal het OM hiertoe overgaan.
Is de groep activisten bekend bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), aangezien er een link lijkt te zijn tussen de bedreigers en de activisten die op een bouwlocatie in Delfzijl bij een bedrijf asbest dumpten? Zo ja, onder welke categorie (activisme, extremisme, terrorisme) worden de bedreigers geschaard?
Concrete informatie over de anonieme groepen en/of daders is bij de NCTV niet bekend. Bij de plannen voor deze windmolens is sprake van lokale weerstand, waarbij burgers hebben geprotesteerd en gebruik hebben gemaakt van de wettelijke mogelijkheden voor inspraak en beroep. Een zeer kleine groep houdt zich bezig met acties waarbij de wet wordt overtreden, zoals het bedreigen van ondernemers en bestuurders. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen2, zijn er verscheidene voorbeelden te noemen waarbij sprake is van extremisme, zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 483. Hierin is ook gemeld dat met name het protest tegen windmolens in gemeenten in de provincies Drenthe en Groningen buitenwettelijke vormen aanneemt.
Heeft er inmiddels een gesprek plaatsgevonden met het slachtoffer van de bedreiging? Op welke wijze is deze ondernemer ondersteund en geholpen?
De betrokken ondernemer heeft gesproken met de politie. Vanwege het lopende onderzoek kan hierover geen nadere informatie worden gegeven.
Welke lessen kunnen getrokken worden uit dit vreselijke voorval om te voorkomen dat er meer ondernemers zijn die wegens bedreigingen hun werk neer moeten leggen? Welke stappen gaat u nemen om dit te voorkomen?
Politie en OM doen momenteel strafrechtelijk onderzoek, waardoor ik inhoudelijk niet op de zaak kan ingaan. Ik roep elke ondernemer die wordt bedreigd op om hiervan aangifte te doen bij de politie, zodat we tegen dit soort dreigementen kunnen optreden.
De initiatiefnemers van het windmolenpark hebben ondertussen contracten afgesloten met twee hoofdaannemers. Zij hebben hierbij aangegeven dat zij, mede met het oog op regionale werkgelegenheid, bij voorkeur bedrijven uit de regio blijven betrekken bij de werkzaamheden van het windmolenpark. Ondernemers maken zelf afwegingen ten aanzien van hun betrokkenheid bij werkzaamheden van het windmolenpark.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van deze casus?
Mocht er naast deze berichtgeving aanleiding zijn om uw Kamer hierover te informeren, dan zal de Minister van Economische Zaken of ik dit doen.
Nieuwe onthullingen rond het Haga Lyceum |
|
Jasper van Dijk |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «AIVD: Britse prediker heimelijk op Haga»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja.
Is het waar dat een Britse shariageleerde op het Cornelius Haga lyceum aanwezig was voor heimelijke bijeenkomsten?
Is het waar dat de schoolleiding een Tsjetsjeense terreurbeweging heeft gefinancierd?
Is het waar dat een leraar die homoseksualiteit wilde bespreken, werd weggestuurd?
Is het waar dat jongens en meisjes zoveel mogelijk worden gescheiden op deze school?
Is het waar dat ongestelde meisjes in een aparte ruimte moesten verblijven tijdens het gebed?
Zijn er inderdaad banden met de radicale imam Fawaz Jneid?
Deelt u de mening dat de constateringen in de vragen 2 tot en met 7 onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid – met deze nieuwe onthullingen in de hand – stappen te nemen om de school te sluiten danwel de financiering te beëindigen danwel het bestuur te ontslaan? Zo nee, hoeveel moet er nog gebeuren voordat u wel overgaat tot sluiting?
De inspectie verricht op dit moment verdiepend onderzoek. Om uit te kunnen sluiten dat de onderwijsbekostiging voor deze school wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, pas ik de wet Bibob toe. In het belang van deze lopende onderzoeken kan ik hier verder niet op ingaan.
Kunt u inhoudelijk reageren op de berichtgeving over het ambtsbericht van de AIVD, aangezien het een openbare bron betreft?
Deelt u de mening dat de Inspectie van het Onderwijs nooit bedreigd had mogen worden toen zij een onaangekondigd bezoek aan de school maakten?
Ik vind het ontoelaatbaar dat mensen die werken in de publieke sector worden bedreigd of onder druk worden gezet tijdens het uitoefenen van hun functie. De inspectie moet ongehinderd haar werk kunnen doen.
Hoe verlopen recente inspectiebezoeken aan de school? Is gesproken over de onthullingen in het NRC Handelsblad? Wat was de reactie?
De inspectie verricht verdiepend onderzoek volgens drie lijnen, naar de onderwijskwaliteit, de financiën en het bestuurlijk handelen. In dat kader bezoekt de inspectie de school aangekondigd en onaangekondigd. Over dit lopende onderzoek kan ik verder geen mededelingen doen. Ik zal uw Kamer informeren, zodra de inspectie haar onderzoek heeft afgerond en haar rapport openbaar maakt.
Deelt u de mening dat artikel 23 van de Grondwet daadkrachtig ingrijpen niet in de weg mag staan? Wat onderneemt u hiertoe?
Ja. Artikel 23 van de Grondwet regelt de vrijheid van onderwijs. Dat is een groot goed, maar geen vrijbrief voor misstanden. Als de uitkomsten van het onderzoek van de inspectie aanleiding geeft om in te grijpen, zal ik niet aarzelen om mijn bevoegdheden te gebruiken. Binnenkort zal ik uw Kamer informeren over de extra instrumenten die ik daartoe wil gaan inzetten.
Het bericht ‘Islamitische Haga Lyceum van plan meer omstreden predikers uit te nodigen’ |
|
Bente Becker (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamitische Haga Lyceum van plan meer omstreden predikers uit te nodigen»?1
Ja.
Hoe duidt u het besluit van de school om de omstreden prediker Haitham al-Haddad uit het Verenigd Koninkrijk uit te nodigen en het geuite voornemen van het schoolbestuur om vaker andere bekende radicale imams uit te gaan nodigen?
Dit vind ik zeer ongewenst en het is in strijd met het door de overheid ontwikkelde antiradicaliseringsbeleid.2 In dat kader bespreekt de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering hoe we het best met deze ontwikkelingen om kunnen gaan. Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden, of dat nu op scholen is of op andere plekken in de samenleving.
Heeft het kabinet mogelijkheden om deze prediker de toegang tot Nederland te weigeren?
Voor een volledige beschrijving van de aanpak van extremistische sprekers verwijs ik u naar de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid op 28 mei 2018 aan uw Kamer heeft gestuurd.3
Het weren van extremistische sprekers die oproepen tot vijandigheid, haat of geweld is een vraagstuk dat ook in andere Europese landen speelt en vraagt om internationale informatiedeling en ervaringsuitwisseling. De EU lidstaten hebben in de «Roadmap» ter verbetering van de informatie-uitwisseling en informatie management 4 aangegeven om sprekers die voornemens zijn de EU te bezoeken en een bedreiging vormen voor de openbare orde te signaleren in het SIS Schengen Informatie Systeem (SIS-II) voor de duur van twee jaar.
In hoeverre kan een school de sociale veiligheid van haar leerlingen garanderen en haar burgerschapsopdracht uitvoeren als zij sprekers uitnodigt die homoseksualiteit een misdaad noemen en zeggen dat afvalligen de doodstraf verdienen?
Het is aan het bevoegd gezag van de school om te bepalen wie het wil uitnodigen. Uiteraard moet dit wel binnen de wet- en regelgeving gebeuren. Het bestuur is ervoor verantwoordelijk dat deze personen geen discriminerende, haatzaaiende of antidemocratische uitspraken doen. Het uitnodigen van sprekers of gastdocenten die kernwaarden van de Nederlandse democratische samenleving weerspreken roept de vraag op of het bestuur bereid is om geloofwaardig invulling te geven aan de burgerschapsopdracht die in de (huidige) onderwijswetgeving is neergelegd.
De inspectie voor het onderwijs ziet toe op het naleven van deze burgerschapsopdracht. Daarnaast treedt de overheid op tegen sprekers die oproepen tot gewapende strijd, tot geweld of haat zaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, en die een bedreiging (kunnen) vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid en voor individuele personen.
Welke mogelijkheden heeft u of de Inspectie van het Onderwijs om hier in te grijpen?
Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden. Hiertoe heeft u op 28 mei 2018 een brief ontvangen van de Minister van Justitie en Veiligheid.5 Daarin staat een overzicht van de maatregelen die worden genomen tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed. Het betreft een integrale aanpak, waarin verschillende instrumenten en (praktische) maatregelen samenkomen. In mijn brief van 14 maart jl. aan uw Kamer heb ik uitgebreid de wettelijke mogelijkheden en onmogelijkheden om in te grijpen beschreven. 6
Bent u bereid om in EU-verband nogmaals te pleiten voor een EU-lijst met haatpredikers, conform motie-Tellegen c.s.2, zodat een haatprediker die bekend is in een andere lidstaat niet in Nederland een podium kan krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het lid Tellegen heeft op 28 april 2016 een motie ingediend over het opstellen van een lijst van extremistische sprekers binnen de EU.8 De Nederlandse wetgeving voorziet in artikel 67 Vw2000 in de rechtsbasis om buitenlanders vanuit andere Schengenlidstaten, onder omstandigheden te weren uit Nederland. In de praktijk zullen eerder gedane of redelijkerwijs te verwachten uitspraken die anti-integratief, antidemocratisch of oproepend tot geweld of vijandigheid kunnen zijn, deze criteria van actueel, werkelijk en ernstige bedreiging niet halen. Daarmee is preventieve toegangsweigering aan extremistische sprekers met de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie niet realistisch. Het opstellen van een «alerteringslijst» ter ondersteuning van overheidsprocessen of het samenstellen van een «zwarte lijst» van Europese burgers van wie op voorhand is bepaald dat deze niet in Nederland in het openbaar mogen spreken is niet wenselijk. De Nederlandse Grondwet kent namelijk, als onderdeel van de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting, een verbod op censuur. Deze grondwettelijke vrijheden vormen bovendien de hoeksteen van onze samenleving.
Uw Kamer is hierover op 6 april 2017 geïnformeerd door de Ministers van JenV en SZW bij het toesturen van de voortgangsrapportage van de integrale aanpak jihadisme.9
Is het waar dat de aangekondigde wijziging van artikel 2:20 BW straks ruimte biedt om organisaties die een podium bieden aan haatzaaien te verbieden? Zo ja, bent u bereid dit artikel dan ook in te roepen om scholen te sluiten die omstreden haatpredikers voor de klas zetten? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 2:20 BW kan de Rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, verboden verklaren en ontbinden. De gronden op basis waarvan deze ontbinding en/of het verbod kan plaatsvinden worden op in het huidige wetsvoorstel verruimd (voorstel is in internetconsultatie gebracht).
Óf organisaties die een podium bieden aan omstreden sprekers op basis van 2:20BW daadwerkelijk ontbonden of verboden kunnen worden, is casusafhankelijk. Deze beoordeling is aan de rechtbank.
Dak- en thuislozen die zich niet kunnen inschrijven bij gemeenten |
|
René Peters (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoord op de eerdere Kamervragen herinneren, waarin u klip en klaar aan gaf dat gemeenten verplicht zijn om dak- en thuislozen, die zich daartoe melden, in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP)?
Ja.
Kunt u zich tevens uw antwoord op eerdere Kamervragen herinneren, waarin u aangaf een wetswijziging in voorbereiding te hebben om te expliciteren dat gemeenten verplicht zijn een burger ambtshalve te registreren op een briefadres indien betrokkene geen woonadres heeft en zelf ook geen aangifte doet of kan doen van een briefadres?
Ja.
Hoe staat het met de voortgang van die wetswijziging? Wanneer kan de Kamer die verwachten?
Het voorstel voor de wetswijziging zal naar verwachting in het najaar van dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden.
Weet u dat verschillende gemeenten nog steeds niet voldoen aan de wettelijke plicht tot inschrijving in het BRP (zie raadsactualiteit Amersfoort van 26 maart 2019)? 1
Deelt u de mening dat dak- en thuislozen niet kunnen wachten op een explicitering van de wet, maar gewoon direct ingeschreven zouden moeten worden?
Ja, die mening deel ik. De plicht van gemeenten tot inschrijving is er al vanuit de Wet BRP. De wetswijziging wordt in gang gezet omdat de bewoordingen in de Wet BRP met betrekking tot het inschrijven van personen in de dagelijkse uitvoeringspraktijk nog niet altijd duidelijk genoeg blijken te zijn.
Bij welke instantie, telefoonnummer, e-mailadres, loket of persoon kan een dak- of thuisloze zich melden indien een gemeente zich niet aan de wet houdt?
Daklozen die problemen ondervinden bij inschrijving in de BRP kunnen zich melden bij de hun bekende organisaties zoals Federatie Opvang, Leger des Heils, Bureau Straatjurist en organisaties voor maatschappelijke opvang. Deze organisaties kunnen contact opnemen met de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, via het e-mailadres info@rvig.nl o.v.v. «briefadres».
Kunt u aangeven op welke wijze een dak- en thuisloze op een eenvoudige manier zijn of haar recht kan halen en alsnog ingeschreven kan worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het besluit van het Openbaar Ministerie om abortusklinieken CASA en medisch diagnostisch centrum STAR niet strafrechtelijk te vervolgen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het openbaar ministerie (OM) om de abortusklinieken CASA en medisch diagnostisch centrum STAR niet strafrechtelijk te vervolgen?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat de abortusklinieken vanuit een commercieel belang, ondanks juridische twijfels, de randen van wet- en regelgeving hebben opgezocht en daar volgens het OM ook overheen zijn gegaan? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk en dat er bij abortus geen prikkels mogen zijn om omzetverhogend te werken?
Ik vind dat bij alle vormen van zorg en hulpverlening het belang van de patiënt of cliënt centraal moet staan. Prikkels die leiden tot overbehandeling vind ik dan ook onwenselijk. Dit staat er overigens niet aan in de weg dat zorgaanbieders binnen de kaders van de wet- en regelgeving een gezonde financiële bedrijfsvoering nastreven. En dat zij daarbij de mogelijkheid moeten hebben om financiële buffers op te bouwen, bijvoorbeeld ter herinvestering in de zorg of om financiële tegenvallers op te vangen.
Overweegt u, nu het OM het onderzoek heeft geseponeerd, maar er wel aan de formele eisen van een strafbaar feit is voldaan, nog verdere stappen richting CASA en STAR?
Nee, niet ten aanzien van het onderzoek naar subsidiefraude. Het Ministerie van VWS heeft het ten onrechte betaalde subsidiebedrag over 2015 teruggevorderd en ontvangen. Het OM is verantwoordelijk voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten en kan als enige instantie in Nederland bepalen of iemand voor de strafrechter moet verschijnen.
Ten aanzien van het onderzoek van het OM naar de declaratiefraude zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zich door het OM verder laten informeren over de aard, omvang en inhoud van de gedane bevindingen. Op basis hiervan wordt door de NZa bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Zijn de bevindingen van het OM voor u aanleiding om meer duidelijkheid te scheppen richting abortusklinieken en verzekeraars over de toepassing van relevante wet- en regelgeving inzake de financiering van abortussen?
Ja. In haar bevindingen constateert het OM dat de Subsidieregeling abortusklinieken duidelijk is, maar dat er in de periode voor 2015 in de uitvoeringspraktijk onhelderheid is ontstaan over de wijze waarop de regelgeving werd geïnterpreteerd. Ik heb inmiddels alle abortusklinieken ingelicht over hoe conform de wet- en regelgeving omgegaan moet worden met herhaalde consulten binnen één hulpvraag, waarmee de onduidelijkheid in de uitvoeringspraktijk is weggenomen. Tevens loopt er als input voor de herziening van de Subsidieregeling abortusklinieken een onderzoek gericht op het verbeteren van de subsidiepraktijk.
Vormt het onderzoek van het OM voor u aanleiding om wet- en/of regelgeving inzake de financiering van abortussen op enigerlei wijze aan te passen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen zijn er nodig binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of breder in de zorgketen om herhaling van dergelijke onregelmatigheden te voorkomen?
Op mijn verzoek heeft de Auditdienst Rijk onderzoek gedaan binnen de abortuszorg en handelingsperspectieven aangereikt om regelgeving en toezicht binnen VWS en in de zorgketen te verbeteren. Uiteraard zal ik deze gebruiken om de herziene Subsidieregeling abortusklinieken zo duidelijk en fraudebestendig mogelijk op te stellen. Ik betrek de abortusklinieken ook bij deze aanpassingen. Tevens zal ik het accountantsprotocol herzien en deze en toekomstige casuïstiek verspreiden onder de accountants.
De Nederlandse Zorgautoriteit zal, zoals ik eerder aangaf, zich beraden op de noodzaak tot aanvullende maatregelen na ontvangst van nadere informatie van het OM.
Het ‘wobben’ van SMS-verkeer met de CEO van Unilever in verband met de dividendbelasting |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Raad van State dat SMS-berichten en Whats-App-berichten van bestuurders en ambtenaren die in verband met het werk zijn verstuurd of zijn ontvangen op te vragen zijn in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)?1
ja
Bent u bereid alsnog tegemoet te komen aan een Wob-verzoek naar het SMS-verkeer tussen u en de CEO van Unilever rondom de afschaffing van de dividendbelasting? Zo nee, waarom niet?2
Zoals bekend, heeft Unilever mij op 5 oktober 2018 in de ochtend het besluit medegedeeld om de voorstellen tot unificatie van het bedrijf niet te zullen voorleggen aan de Britse algemene aandeelhoudersvergadering later die maand. De communicatie hierover vond plaats per SMS en mondeling per telefoon. Unilever heeft datzelfde besluit kort daarop diezelfde ochtend publiek gemaakt.
Het SMS bericht waarop het WOB verzoek betrekking heeft is niet bewaard. Dit speelde zich af vóór de door de vragensteller genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Kunt u verzekeren dat relevante en in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur op te vragen SMS-verkeer niet is vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Antirookclub zet longartsen buiten de deur’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Antirookclub zet longartsen buiten de deur»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Dit is echt een zaak tussen twee organisaties. Ik heb met beide organisaties een goede band en ik ben vast van plan om samen op te blijven trekken met zowel de Alliantie Nederland Rookvrij als de Stichting Rookpreventie Jeugd. Beide organisaties spannen zich – ieder op een eigen manier – in voor een rookvrije generatie. De aanpak en activiteiten van beide organisaties zijn succesvol en nodig, ze vullen elkaar aan als het gaat om het realiseren van een rookvrije generatie, zie ook de blog hierover van hoogleraar Marc Willemsen2. In de strijd tegen alle gezondheidsschade die door roken wordt veroorzaakt, wil ik zo ver gaan als mogelijk. Ik voel me in die strijd door beide organisaties gesteund. Ik heb vernomen dat er overleg is over hoe beide organisaties in de toekomst samen kunnen optrekken. Ik hoop van harte dat daar een modus voor wordt gevonden die voor beide partijen werkbaar is.
Bent u van mening dat de activiteiten van Stichting Rookpreventie Jeugd zowel bijdragen aan het voorkomen dat jongeren beginnen met roken als aan het stoppen met roken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat KWF Kankerbestrijding de subsidie aan TabakNee heeft stopgezet? Zo ja, wat is uw reactie daarop en bent u bereid uw invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat de subsidie voor TabakNee wordt gecontinueerd? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Ik ga niet over het subsidiebeleid van KWF Kankerbestrijding.
Is het opzeggen van de samenwerking met Stichting Rookpreventie Jeugd (SRPV) door de Alliantie Nederland Rookvrij niet te vergelijken met het ontslaan van de spits Messi bij Barcelona?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw oordeel over de hoogst verbaasde en verontwaardigde reactie van de voorzitter van de vereniging Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, vaatchirurg en hoofd chirurgie de heer Legemate, waarin hij aangeeft dat de voortrekkers van de Stichting Rookpreventie Jeugd er in een paar jaar in geslaagd zijn het volkomen vastgelopen tabaksdossier weer in beweging te krijgen én dat zij een werkelijke mentaliteitsverandering in Nederland in gang hebben gezet rond de tabaksindustrie en tabaksgebruik?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de heer Italianer, als voorzitter van de Alliantie Nederland Rookvrij, de samenwerking tussen de Alliantie Nederland Rookvrij en Stichting Rookpreventie Jeugd opzegt terwijl blijkbaar niet alle partijen deze beëindiging steunen? Welk deel van de 155 bij de Alliantie Nederland Rookvrij aangesloten partijen staan achter het besluit van de voorzitter van de Alliantie Nederland Rookvrij? Is het juist dat het besluit volledig autonoom is genomen door het bestuur bestaande uit KWF, Hartstichting en Longfonds?
Ik ga niet over de besluitvorming van de Alliantie Nederland Rookvrij. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de Alliantie twee goed onderbouwde voorstellen van de SRPJ en het NTvG om te komen tot een Verslavingsfonds en een Vergunningenstelsel zonder enig argument geweigerd heeft in te brengen in het Preventieoverleg Zowel het verslavingsfonds als het Vergunningenstelsel werden recent door de All Party Parliamentary Group on Smoking and Health als belangrijke hulpmiddelen beschouwd om het tabaksgebruik terug te dringen.3
De voorstellen van Stichting Rookpreventie Jeugd en het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde voor een verslavingsfonds en een vergunningstelsel zijn ingebracht en besproken in het overleg over het Nationaal Preventie Akkoord. Er was op dat moment onvoldoende draagvlak bij de deelnemers van het overleg voor deze voorstellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Preventie van 18 april 2019?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor 18 april 2019. Het algemeen overleg van 18 april had overigens de focus op medische preventie.
Het bericht ‘Sms’jes en WhatsApp berichten op zakelijke én privé telefoons zijn te ‘wobben’’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d. 20 maart 2019), waarin sms’jes en WhatsApp-berichten op zakelijke en privételefoons van bestuurders en ambtenaren onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen, als deze in het kader van het werk zijn verstuurd?1
Ja.
Hoe interpreteert u de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat WhatsApp en sms-berichten die in het kader van het werk zijn verstuurd vallen onder de huidige documentdefinitie van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), net als papieren documenten.
Zijn naar uw mening data op telefoons gelijk te stellen aan papieren documenten? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de uitspraak u aanleiding om de Wet openbaarheid van bestuur te wijzigen? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik zie geen directe aanleiding om de Wob aan te passen. Wel geeft de uitspraak onder meer reden tot het vastleggen van een rijksbrede beleidslijn over het gebruik van berichtendiensten- en apps, waarvoor met een rijksbrede campagne aandacht zal worden gevraagd in het najaar. Daarnaast wordt er een technische instructie voor het archiveren van WhatsApp- en SMS-berichten in document-managementsystemen opgesteld.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak in de praktijk voor het openbaar maken van data op telefoons van bestuurders en ambtenaren?
Uit de uitspraak volgt dat een zakelijk WhatsApp- of sms-bericht is aan te merken als een document in de zin van de Wob. Dit betekent dat dergelijke berichten kunnen worden opgevraagd met een beroep op de Wob. Privéberichten vallen niet onder de Wob. De weigeringsgronden van de Wob, zoals bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de gewenste beleidsintimiteit, zijn onverkort van toepassing op zakelijke WhatsApp-berichten en sms’jes. In verband hiermee is het relevant dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak overweegt dat de aard van WhatsApp- en sms-berichten meebrengt dat er veelal sprake zal zijn van een persoonlijke beleidsopvattingen in het interne debat. Dergelijke informatie is vertrouwelijk.
Zijn – indien de uitspraak realiteit wordt – bestuurders en ambtenaren er ook verantwoordelijk voor dat, aan werk gerelateerde, SMS- en Whatsappberichten bewaard blijven op hun privé mobiele telefoons? Zo nee, mogen deze dan vrij verwijderd worden?
Bestuursorganen hebben geen toegang tot de privételefoon van een ambtenaar. De betrokken bestuurder of ambtenaar zal zelf de werkgerelateerde berichten overdragen aan het bestuursorgaan als dat nodig is. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Moeten instellingen, zoals ministeries, ook systemen opzetten om ervoor te zorgen dat zij, indien nodig, inzage kunnen krijgen in de privételefoons van ambtenaren?
Zie het antwoord op vraag 6.
Heeft de uitspraak van de Raad van State ook gevolgen voor de politiek assistenten van bestuurders? Zo ja, welke?
Het contact tussen bewindspersonen en individuele Kamerleden verloopt primair via de politiek assistent. Communicatie over interne partij aangelegenheden valt niet onder de reikwijdte van de Wob. Waar de communicatie tussen de politiek assistenten en de Kamerleden ziet op het parlementaire proces van politieke sondering wijs ik erop dat dit een vertrouwelijk proces betreft. De weigeringsgronden van de Wob, zoals bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de gewenste beleidsintimiteit, zijn hierop onverkort van toepassing. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Verwacht u dat er voortaan meer Wob-verzoeken zullen worden gehonoreerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
De praktijk zal uitwijzen of voortaan meer Wob-verzoeken zullen worden gehonoreerd. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 aan de orde kwam, zijn de gebruikelijke weigeringsgronden van de Wob van toepassing. Zoals aangegeven is hierbij relevant dat de aard van een sms- of WhatsApp-bericht met zich meebrengt dat er veelal sprake zal zijn van persoonlijke beleidsopvattingen in het interne debat. Dergelijke informatie hoeft in het kader van de Wob niet openbaar gemaakt te worden.
In hoeverre gelden de huidige weigeringsgronden die in de Wob staan voor data op telefoons?
De huidige weigeringsgronden van de Wob zijn onverkort van toepassing op WhatsApp-berichten en sms’jes. Zie ook mijn antwoord bij vraag 5, 8 en 9.
Het rapport ‘Psychiaters in GGZ-instellingen: Arbeidsmarktonderzoek NVvP-LAD’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Psychiaters in ggz-instellingen: Arbeidsmarktonderzoek NVvP-LAD?1 2
Ja.
Vindt u ook dat werken als zelfstandige psychiater veel aantrekkelijker lijkt te zijn dan werken als psychiater in loondienst?
Naar mijn mening is het niet mogelijk om generieke uitspraken te doen over de relatieve aantrekkelijkheid van werken in loondienst.
De meest recente cijfers van het CBS laten zien dat in de jaren 2013–2017 het aantal werkzame psychiaters in de geestelijke gezondheidszorg (ggz), inclusief psychiaters met een geldige inschrijving als psychotherapeut, is toegenomen van 2.325 naar 2.460.
Het aantal werknemers daaronder is gestegen van 1.690 in 2013 naar 1.900 in 2017. Het aantal zelfstandigen is toegenomen van 565 naar 735. Het aantal psychiaters dat werkt als zowel zelfstandige als werknemer is gedaald van 755 naar 615.
Deze cijfers laten zien dat zowel het aantal mensen in loondienst als het aantal zzp-ers toeneemt. Relatief gezien stijgt het aantal zzp-ers wel harder dan het aantal mensen in loondienst. Dit spoort met het brede beeld in zorg en welzijn.
Zoals ook uit het voorliggende arbeidsmarktonderzoek van de NVvP en LAD blijkt is het grootste deel van de psychiaters werkzaam in loondienst. Daarbij is het opvallende nieuws dat het totale aantal psychiaters toeneemt en dat ook het aantal psychiaters in loondienst stijgt.
De relatieve aantrekkelijkheid van werken in loondienst wordt bepaald door individuele voorkeuren, persoonskenmerken en specifieke arbeidsomstandigheden en het organisatieklimaat van de verschillende organisaties.
In beginsel is het aan zorgmedewerkers om een bewuste en goedgeïnformeerde keuze te maken voor het ZZP-schap en de daarbij behorende verantwoordelijkheden. Goed werkgeverschap hoort hier voor zorginstellingen nadrukkelijk bij, zodat medewerkers niet (onnodig) uitstromen naar het ZZP-schap.
Ziet u dat een hoop psychiaters in loondienst overstappen naar werken op interim--basis waardoor de werkdruk voor psychiaters in loondienst verder verhoogt waardoor de overstap naar werken op interim--basis nog aantrekkelijker lijkt te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat deze ontwikkeling ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Een stijging van het aantal psychiaters dat als zelfstandige werkzaam is, is niet per definitie ongewenst. Het inhuren van zelfstandigen kan werkgevers bijvoorbeeld meer flexibiliteit geven. Voor de psychiaters die ervoor kiezen als zelfstandige werkzaam te zijn kan dit het gevolg zijn van een betere aansluiting bij persoonlijke preferenties. Bij de stijging van het aantal zelfstandigen zien we dat deze stijging gepaard gaat met een parallelle stijging van het aantal psychiaters in loondienst.
Het toenemend aantal zelfstandigen brengt wel vragen met zich mee zoals de ook in het onderzoek aangehaalde verdeling van diensten.
Daarover zijn afspraken gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord ggz. Hierin is afgesproken dat de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) en Geestelijke Gezondheidszorg Nederland (GGZ Nederland) een plan van aanpak maken voor de capaciteit tijdens crisisdiensten en de avond-, nacht- en weekenddiensten (ANW-diensten). Ik heb onlangs een gesprek met hen gehad over de voortgang hiervan. Zij onderstrepen het uitgangspunt dat werken in de crisisdienst onderdeel is van de werkzaamheden van de psychiater.
Er wordt in dialoog tussen werkgevers en professionals ingezet op verbeteren van de arbeidsomstandigheden in en rondom de crisisdiensten, zodat het ook aantrekkelijk is en blijft om in crisisdiensten te werken. De knelpunten in de ANW-diensten worden uitgewerkt en in kader van taakherschikking wordt gekeken hoe dit verder in de crisisdienst als de ANW-diensten kan worden doorontwikkeld.
De trend van meer zelfstandigen speelt breder in de zorg dan alleen in de ggz. Daarom is recent ook een actiegericht onderzoek naar flexwerkers in de zorg gestart. Dit onderzoek heeft tot doel om in aanvulling op het zorgbrede actieprogramma «Werken in de Zorg» zicht te krijgen op welke acties zorginstellingen desgewenst zouden kunnen ondernemen in het kader van flexwerkers in de zorg.
Vindt u het zorgelijk dat psychiaters in loondienst extra taken, die in sommige gevallen goedkoper door anderen gedaan kunnen worden, verrichten als gevolg van onderbezetting?
Ik ben van mening dat taken zoveel mogelijk op het best passende niveau moeten worden verricht. Mensen moeten zo weinig mogelijk werk doen waar ze overgekwalificeerd voor zijn. Dit draagt ook bij aan het vergroten van medewerkerstevredenheid. Als onderbezetting ertoe leidt dat daardoor niet de meest duurzame en efficiënte inzet van personeel plaats vindt dan vind ik dat zorgelijk.
Vindt u het zorgelijk dat psychiaters in loondienst een gebrek aan ondersteuning ervaren en dat zij een hogere werkdruk ervaren ten opzichte van een psychiater die zelfstandig werkt?
Ja, dat vind ik zorgelijk. Voor de betreffende werkgevers moet en zal dit ook een duidelijk signaal zijn om hier extra aandacht aan te besteden. De werkomgeving, werkdruk, de administratieve lastendruk en de invloed van de psychiater daarop zijn ook veel genoemde factoren bij uitstroom.
Bent u van plan ervoor te zorgen dat de aantrekkelijkheid om als psychiater in loondienst te werken, te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het creëren van een aantrekkelijk werkklimaat waarin de medewerkers met plezier werken. Het onderhavige onderzoek biedt hiertoe een aantal aanknopingspunten, zoals invloed op de inhoud van het werk en op het beleid van de organisatie door werknemers als ook een duidelijke afbakening van taken van de psychiater aansluitend op zijn of haar competenties en vaardigheden.
Waar we kunnen zullen we werkgevers hierbij ondersteunen. Met de partijen die deelnemen aan het hoofdlijnenakkoord ggz heb ik verschillende afspraken gemaakt om werken in de ggz aantrekkelijker te maken. Om ervoor te zorgen dat er voldoende behandelaren zijn voor de crisisdiensten en ANW-diensten stellen de NVvP, V&VN en GGZ Nederland, zoals gemeld in antwoord op vraag 4, gezamenlijk een plan op. Ik ben met deze partijen in overleg en bezie samen met hen wat we kunnen doen om de concretisering en implementatie van dit plan te bespoedigen.
Om de beschikbaarheid van regiebehandelaren te bevorderen, maken de partijen zich sterk om binnen de mogelijkheden voor functiedifferentiatie en taakherschikking meer beroepsgroepen in te zetten als regiebehandelaar.
Goed werkgeverschap is een belangrijk thema binnen het zorgbrede actieprogramma «Werken in de zorg». We zien – ook in de ggz – goede voorbeelden van organisaties die hiermee hard aan de slag zijn. Werkgevers kunnen veel van elkaar leren. Daaraan willen we bijdragen met het Actie-Leer-Netwerk. Hiermee willen we goede voorbeelden beter voor het voetlicht brengen en zorgen dat organisaties elkaar ook op dit thema beter weten te vinden. Daarnaast wordt eraan gewerkt, via het sectorplan curatieve ggz in het kader van het programma (Ont)regel de zorg waar ik u eerder over geïnformeerd heb, de administratieve lasten binnen instellingen zo laag mogelijk te houden.
Bent u van mening dat de in het rapport aangereikte adviezen, goed beargumenteerde adviezen zijn waarbij gekeken moet worden of deze op korte termijn geïmplementeerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan deze te implementeren?
Ik herken veel van de aanbevelingen. Deze zijn in hoofdzaak gericht op de verantwoordelijke organisaties als NVvP, Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband (LAD), GGZ Nederland en uiteindelijk de individuele werkgevers.
In het kader van het hoofdlijnenakkoord hebben we met deze partijen afspraken gemaakt over het werken in de ggz. Ik zal de aanbevelingen uit dit rapport meenemen in de uitwerking van deze afspraken.
Bent u bereid deze vragen tijdig voor het aankomende algemeen overleg GGZ d.d. 11 april 2019 te beantwoorden zodat de antwoorden op deze schriftelijke vragen meegenomen kunnen worden in het algemeen overleg?
Ik heb mijn best gedaan deze beantwoording zo spoedig mogelijk aan u toe te zenden.
Het bericht ‘Gezaghebber over vertraging verkiezingen: ‘Dit mag nooit meer gebeuren’’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gezaghebber over vertraging verkiezingen: «Dit mag nooit meer gebeuren»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verkiezingen voor de eilandsraad en het kiescollege voor de Eerste Kamer op Bonaire wanordelijk verlopen zijn?
De verkiezingen worden zoals te doen gebruikelijk geëvalueerd. Het openbaar lichaam is daartoe gevraagd een vragenlijst in te vullen over de organisatie en het verloop van de verkiezingen.
Op Bonaire heeft tevens ter uitvoering van een afspraak in het Bestuursakkoord Bonaire 2018–2022 een delegatie van de Organisatie van Amerikaanse Staten de verkiezingen waargenomen. Aan deze delegatie was een onafhankelijke Nederlandse verkiezingsdeskundige toegevoegd. De rapportage van deze organisatie zal worden betrokken bij de evaluatie die aan de Tweede Kamer wordt gezonden.
Op 9 april heb ik bij mijn bezoek aan de benedenwindse eilanden ook gesproken met de gezaghebber en de afdeling Burgerzaken van Bonaire. De gezaghebber heeft mij daarbij gevraagd – in aanvulling op de reguliere capaciteit en kennis – om inzet van expertise ter plaatse kort voor en op de dag van verkiezingen. Graag ben ik bereid de vormgeving hiervan nader met de gezaghebber te verkennen.
Klopt het dat kiezers urenlang in de rij hebben gestaan, voordat zij hun stem konden uitbrengen?
De gezaghebber heeft mij gemeld dat op Bonaire alle kiezers die om 21.00 uur in de rij stonden hun stem hebben kunnen uitbrengen. De laatste kiezer heeft rond 23.15 uur lokale tijd gestemd.
Welke problemen hebben zich voorgedaan met identificatie van kiezers?
Naar ik heb begrepen hebben zich geen problemen voorgedaan met de identificatie van kiezers. De stembureaus beschikten – net als in het Europese deel van Nederland – over een papieren register ongeldige stempassen om te controleren of een kiezer kon worden toegelaten tot de stemming. De opkomst werd geregistreerd met behulp van laptops. De wijze van gebruik en de uitval van de verbinding van deze digitale ondersteuning heeft tot vertragingen geleid in de voortgang van het proces op de stembureaus.
Klopt het dat er bij het tellen van de stemmen in de nacht van woensdag op donderdag 47 kiesbiljetten verloren zijn gegaan? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?
Op het proces-verbaal tot vaststelling van het aantal stemmen is vermeld dat in totaal in de stembureaus twee stembiljetten meer zijn geteld dan dat er kiezers zijn toegelaten tot de stemming. En dat in totaal in de stembureaus 47 stembiljetten minder zijn geteld dan dat er kiezers zijn toegelaten tot de stemming. De oorzaken daarvoor kunnen divers zijn. Een kiezer kan bijvoorbeeld na toelating tot de stemming het stembiljet niet hebben ingeleverd of er kan in het kader van een volmacht een stembiljet te weinig zijn uitgereikt. Het proces-verbaal geeft geen verklaring voor deze verschillen.
Bent u voornemens de gezaghebber te vragen om een gedetailleerde uitleg over de toedracht van de wanordelijkheden en de voorgestelde structurele verbeteringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid die ook aan de Kamer toe te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Een groot tekort aan personeel in de kinderopvang en de gevolgen hiervan voor kleine ondernemers |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Quick Scan Vacatures Kinderopvang, waaruit blijkt dat de vacaturegraad in de kinderopvang 51 vacatures bedraagt op 1000 banen (laatste kwartaal 2018)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de kinderopvang daarmee, samen met de bouw en de horeca, behoort tot de branches met het hoogste aantal openstaande vacatures?
Het gaat goed met de economie. Steeds meer mensen zijn aan het werk en de lonen stijgen. Daarvan profiteert ook de kinderopvangsector door de groeiende vraag naar opvang. In een jaar tijd is het aantal kinderen dat naar de kinderopvang gaat met kinderopvangtoeslag gestegen met 58.000. Tegelijkertijd neemt het aantal openstaande vacatures toe. Werkgevers in de kinderopvang geven aan dat het lastig is op een krappe arbeidsmarkt geschikt personeel te vinden. Ik heb kennis genomen van de Quick Scan Vacatures Kinderopvang die CentERdata op verzoek van het Arbeidsmarktplatform Kinderopvang heeft uitgebracht. Werkgevers in de kinderopvang zijn bevraagd, in totaal hebben 312 werkgevers de enquête ingevuld. Hieruit wordt een vacaturegraad voor de gehele kinderopvangsector berekend van 48 vacatures op 1.000 banen2. De Quick Scan vergelijkt deze vacaturegraad met de vacaturegraad volgens het UWV (op basis van CBS-cijfers) van andere sectoren. Wat die vergelijking lastig maakt is het verschil in berekeningswijze. Er zal op korte termijn over de resultaten van de Quick Scan gesproken worden met het arbeidsmarktplatform Kinderopvang.
Met de vacaturegraad wordt inzichtelijk hoe de arbeidsvraag in een sector eruit ziet. Voor de kinderopvang publiceert het CBS geen eigen vacaturegraad, omdat deze nog niet betrouwbaar genoeg is. Voor de arbeidsmarktkrapte is het ook belangrijk om zicht te hebben op het arbeidsaanbod. Ik kijk naar de spanningsindicator van UWV, omdat hier arbeidsvraag en arbeidsaanbod worden vergeleken. De spanningsindicator voor technische beroepen. ICT beroepen en dienstverlenende beroepen liggen hoger dan de spanningsindicator voor leid(st)ers kinderopvang en onderwijsassistenten.
Wat vindt u van dit toenemende tekort aan personeel voor de kinderopvang?
Ik krijg signalen dat het werkgevers in de kinderopvang moeite kost om gekwalificeerd personeel te vinden. Ik kan me voorstellen dat dit momenteel een lastige uitdaging voor deze werkgevers vormt.
De vacaturegraad biedt kennis over de arbeidsvraag. Als we de arbeidsmarktkrapte willen analyseren dan moeten zowel de vraag als het aanbod van arbeid worden bekeken. De spanningsindicator van UWV bekijkt de verhouding tussen de arbeidsvraag en het arbeidsaanbod. Deze vergelijkt per beroepsgroep het aantal openstaande vacatures met het aantal personen dat voorheen werkzaam was in deze beroepsgroep en momenteel minder dan een half jaar een WW-uitkering ontvangen.
UWV-cijfers bevestigen het beeld dat de krapte op de arbeidsmarkt voor leid(st)ers kinderopvang en onderwijsassistenten het afgelopen jaar sterk is toegenomen. Desalniettemin wordt de arbeidsmarktspanning nog steeds als gemiddeld getypeerd. Drie jaar geleden was dit nog een zeer ruime arbeidsmarkt.
Zoals ik in mijn brief3 van 15 maart jl. aangeef, betekent een gemiddelde arbeidsmarktspanning niet dat kinderopvangorganisaties geen personeelstekorten hebben. De cijfers geven een globaal beeld van de hele arbeidsmarkt in de sector. Lokaal kan er zeker sprake zijn van krapte. Ik zie dat partijen creatief reageren op hun lokale omstandigheden. Bijvoorbeeld de samenwerking tussen Tilburgse kinderopvanglocaties en Servicebureau Kinderopvang. Zij hebben de handen in een geslagen om geïnteresseerden te werven. Dit soort initiatieven juich ik toe.
Herkent u het beeld dat dit problemen geeft, zowel voor kinderopvangorganisaties als voor ouders?
Vanuit de kinderopvangsector krijg ik signalen dat sommige kinderopvanghouders en ouders tegen problemen aanlopen vanwege de sterk toegenomen vraag naar kinderopvang, zoals volle kinderopvangvoorzieningen en toenemende wachttijden. Met name op populaire dagen; maandag, dinsdag en donderdag. Deze signalen neem ik serieus. Kinderopvang is er zodat ouders arbeid en zorg voor hun kinderen kunnen combineren. Ouders vertrouwen hierop. Lange wachttijden zorgen voor onzekerheid en druk bij ouders om een plek te vinden voor hun kind. De kinderopvangsector is bij uitstek een sector die inspeelt op dynamische omstandigheden. Ik vind het goed om te zien dat de sector dit ook nu doet, bijvoorbeeld door de capaciteit uit te breiden. Ik houd de ontwikkeling nauwgezet in de gaten en deel deze met uw Kamer middels de kwartaalrapportages kinderopvang.
Kunt u bevestigen dat deze problemen nog versterkt worden door de toegenomen kwaliteitseisen waaraan ondernemers zich moeten houden en dat dit vooral geldt voor kleine ondernemers in de kinderopvang?
In 2016 is samen met de partijen uit de sector het bestuurlijke akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) gesloten. Per 1 januari 2019 zijn twee van deze maatregelen in werking getreden: de aanpassing van de beroepskracht-kindratio (bkr) met een aanscherping in de dagopvang van nuljarigen en met een versoepeling in de bso, en de verplichte inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker. Naast de gestegen vraag naar kinderopvang, leidt de aangescherpte bkr tot een grotere vraag naar beroepskrachten. Mede om houders meer tijd te geven zich voor te bereiden op inwerkingtreding van de aangepaste bkr is de maatregel in juni 2017 met een jaar uitgesteld. het Landelijk register kinderopvang (LRK) wordt bijgehouden hoeveel formele kinderopvanglocaties er in Nederland staan ingeschreven. Hieruit blijkt vooralsnog niet dat het aantal kleine kinderopvanghouders is afgenomen.
BSO
1.774
84,7%
8,5%
4,2%
2,0%
0,6%
KDV
2.892
86,7%
6,8%
3,9%
2,2%
0,4%
BSO
1.841
85,7%
7,8%
4,2%
1,8%
0,5%
KDV
2.903
86,8%
6,8%
3,9%
2,1%
0,4%
BSO
1.882
85,4%
8,3%
3,7%
2,0%
0,5%
KDV
2.893
86,8%
6,9%
3,7%
2,1%
0,5%
BSO
1.890
85,0%
7,4%
4,7%
2,3%
0,6%
KDV
2.785
87,2%
6,4%
3,8%
2,1%
0,6%
BSO
1.886
84,6%
7,7%
4,7%
2,2%
0,7%
KDV
2.756
87,0%
6,4%
3,7%
2,2%
0,6%
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat kleine ondernemers het onderspit delven en er slechts nog ruimte is voor grote ondernemers in de kinderopvang, waardoor de keuze voor ouders wordt beperkt?
Zoals uit tabel 1 blijkt, neemt het aantal kleine kinderopvanghouders momenteel niet af. Ik zal de ontwikkelingen blijven volgen. Voor de kinderopvang vind ik het belangrijk dat het huidige beleid de tijd krijgt zich te zetten en te bewijzen. We moeten gezamenlijk optrekken, de sector en ministerie, om in een markt die voortdurend in ontwikkeling is zoveel mogelijk stabiliteit aan ouders te bieden en zorgen dat ouders kunnen kiezen voor de opvang die past bij hun voorkeur.
De Deventer moordzaak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuw ontlastend bewijs in Deventer moordzaak»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is de stand van zaken van het herzieningsonderzoek van de Hoge Raad in de zogenoemde Deventer moordzaak?
Het gerechtelijk verloop van de zogenoemde Deventer moordzaak is kort gezegd als volgt. De veroordeelde, Ernest L., is vervolgd voor moord, subsidiair doodslag, gepleegd op 23 september 1999 in Deventer. Op 9 maart 2000 is hij door de rechtbank vrijgesproken, maar op 22 december 2000 door het gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot 12 jaar cel. Ernest L. heeft de Hoge Raad, de hoogste strafrechter, verzocht deze uitspraak te vernietigen maar dit cassatieberoep is op 20 november 2001 verworpen. Op 7 januari 2002 is namens L. de eerste aanvraag tot herziening ingediend bij de Hoge Raad, omdat er nieuwe feiten aan het licht waren gekomen. Dit herzieningsverzoek is op 1 juli 2003 gegrond verklaard en de zaak is door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch opnieuw behandeld. Op 9 februari 2004 is L. door het gerechtshof weer tot 12 jaar cel veroordeeld. Het daaropvolgende cassatieberoep is door de Hoge Raad verworpen. Op 27 juli 2006 is het tweede herzieningsverzoek ingediend, dat op 18 maart 2008 door de Hoge Raad is afgewezen. Op 20 maart 2013 hebben de advocaten van L. een verzoek ingediend bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad om nader onderzoek te verrichten naar het bestaan van gronden voor een herziening van de onherroepelijke veroordeling van L. Dit verzoek is op 17 april 2013 ter advisering doorgeleid naar de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS). Op 21 januari 2014 heeft de ACAS haar advies tot nader onderzoek uitgebracht.
Op verzoek van de veroordeelde en in vervolg op het advies van de ACAS heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad besloten onderzoek te doen naar het bestaan van gronden voor een herziening van de veroordeling die in de Deventer moordzaak is uitgesproken. Bij brief van 4 juli 2014 zijn de advocaten van de veroordeelde op de hoogte gesteld van deze beslissing tot nader onderzoek.
De stand van zaken van dit onderzoek is de volgende. De behandelend advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft door tussenkomst van de rechter-commissaris onderzoek laten doen naar:
In alle gevallen is (ook) de verdediging in de gelegenheid gesteld aan de deskundigen nadere vragen te stellen, die in vervolgrapporten door deze deskundigen zijn beantwoord.
De onder (1) en (2) genoemde onderzoeken zijn enkele jaren geleden afgesloten, met name het onder (3) genoemde DNA-onderzoek heeft, verricht door het NFI en daarna door een buitenlandse contradeskundige, de nodige tijd gevergd. Ook dit onderzoek is in beginsel afgerond.
Op dit moment wordt in overleg met de verdediging nog nagegaan of en zo ja welk onderzoek nodig is voor een betere duiding van de resultaten van het onder (3) genoemde DNA-onderzoek.
Thans speelt in deze zaak geen (derde) herzieningsverzoek bij de Hoge Raad.
Bevat de in het artikel genoemde cd-rom met foto’s en verslagen van het rechercheonderzoek gegevens die niet eerder beschikbaar waren ten behoeve van het herzieningsonderzoek? Zo ja, hoe komt het dat dat materiaal pas nu bekend wordt? Zo nee, hoe verhoudt dat zich tot het in het bericht gestelde dat het om nieuw ontlastend materiaal gaat?
De wijze waarop door de technische recherche in de jaren 1999–2004 is omgegaan met de sporendragers was geen onderdeel van het herzieningsonderzoek, en daartoe was ook niet geadviseerd door de ACAS. Naar aanleiding van eerdere herzieningsaanvragen was dit aspect reeds uitvoerig aan de orde geweest, en het lag niet in de lijn der verwachting dat daarover nieuwe informatie beschikbaar zou komen. In verband met de gestelde valsheid van het proces-verbaal van technisch onderzoek heeft de verdediging strafklachten ingediend tegen de betrokken technisch rechercheurs. Die hebben in 2009 geleid tot een procedure zoals genoemd in artikel 12 Wetboek van Strafvordering. Het gerechtshof heeft geen strafvervolging bevolen.
Het bestaan van de cd-rom was reeds langer bekend en de cd-rom stond het onderzoeksteam eerder ter beschikking. In het herzieningsonderzoek zijn de thema’s afgebakend. Het is aan de procureur-generaal en de verantwoordelijke advocaat-generaal om keuzes te maken in het onderzoek. De omstandigheid van verschillen tussen een concept proces-verbaal en een definitief proces-verbaal betekent niet dat daarvoor geen redelijke verklaring bestaat. Indien volgens verzoeker sprake is van een novum kan die omstandigheid in een herzieningsverzoek naar voren gebracht worden.
Datzelfde geldt voor de analyse van de wijze waarop de technische recherche zou zijn omgegaan met dactyloscopische sporen op het mes, aangeduid met P1, dat kort na de ontdekking van het delict op ruim een kilometer van de plaats van het delict is aangetroffen en dat aan een geuridentificatieproef is onderworpen. De resultaten van sporenonderzoek aan dat mes vormen overigens geen onderdeel van de bewijsvoering waarop de veroordeling is uitgesproken. Reeds bekend was de problematiek van de bewaring en de zogeheten «chain of custody» van de blouse.
Kan uit een herzieningsonderzoek blijken dat er, al dan niet opzettelijk, onregelmatigheden tijdens een eerder politieonderzoek hebben plaatsgevonden? Wat kunnen de gevolgen zijn voor degenen die toentertijd verantwoordelijk waren voor die onregelmatigheden? En wat kunnen de gevolgen zijn voor de zaak die ter herziening voorligt?
Ja, uit een herzieningsonderzoek kan blijken dat er, al dan niet opzettelijk, onregelmatigheden hebben plaatsgevonden tijdens een eerder politieonderzoek. Wat de gevolgen zijn voor degenen die toentertijd verantwoordelijk waren voor de onregelmatigheden valt niet in het algemeen aan te geven. Dit is onder meer afhankelijk van (de ernst van) de onregelmatigheden en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden.
Onder omstandigheden kunnen onregelmatigheden worden aangemerkt als een novum, dan wel van belang zijn voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een novum. Het is aan de Hoge Raad om te beoordelen of sprake is van onregelmatigheden en of die als novum moeten worden aangemerkt. Voorwaarde voor herziening is dat er een nieuw gegeven is gebleken, het zogeheten novum. Het gaat om een gegeven waarmee de rechter bij de behandeling niet bekend was en waarvoor geldt dat de rechter hoogstwaarschijnlijk tot een ander oordeel zou zijn gekomen als deze tijdens het proces wel daarmee bekend was geweest.
Inning van alimentatie |
|
Tobias van Gent (VVD), René Peters (CDA), Leendert de Lange (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de petitie van Super Singlemom1 en hetgeen mevrouw E. Zeelenberg naar voren heeft gebracht bij het rondetafelgesprek Werkende armen d.d.7 maart 2019?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat ouders voor wie de rechter heeft bepaald dat zij recht hebben op alimentatie, dit laat of niet krijgen doordat de ex-partner niet wil betalen?
Ja.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de mogelijkheden en gevolgen van het Landelijk Bureau Inning Ouderbijdragen (LBIO) meer prioritering te geven aan inning van loonbeslag? Zo ja, op welke termijn kunnen wij daar de resultaten van verwachten?
Bij Kamerbrief van 27 februari jongstleden heb ik u geïnformeerd over de voor en- nadelen van preferentie voor kinderalimentatievorderingen.2 Daarbij is opgemerkt dat een ingrijpende verandering in het huidige systeem van inning van vorderingen en preferenties vraagt om een diepgaandere afweging. Tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg Personen- en familierecht van 13 maart jongstleden heb ik toegezegd dit onderzoek te gaan uitvoeren. Onder andere zal bekeken worden waarom het nu niet lukt om in bepaalde gevallen de alimentatievordering te innen en of de bevoorrechting in die gevallen daadwerkelijk voordeel oplevert. Ik ben voornemens u hierover na de zomer te informeren.
Bent u bereid de problematiek rond de inning van de ouderbijdragen – en een eventuele preferente positie teneinde oplopende schulden te voorkomen – een onderdeel te laten zijn van de kabinetsbrede schuldenaanpak?
Een onderzoek naar een preferente positie van kinderalimentatievorderingen heb ik reeds toegezegd (zie het antwoord op vraag 3). Deze toezegging is gedaan naar aanleiding van een vraag vanuit de Tweede Kamer over de evaluatie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO).
De inning van onderhoudsbijdragen heeft wel raakvlakken met de aanpak van problematische schulden die de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 23 mei 2018 aan uw Kamer heeft gepresenteerd.3 De inzet is dat financiële verplichtingen moeten worden voldaan, dat problematische schulden zo veel mogelijk moeten worden voorkomen én dat mensen met problematische schulden in hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. Denk aan de situatie van een alimentatiegerechtigde die door het uitblijven van alimentatiebetalingen niet langer in zijn levensonderhoud kan voorzien, maar ook de alimentatieplichtige die door oploop van incasso’s niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Beide aspecten – zowel de dreigende problematische schulden bij de alimentatiegerechtigde, als de door oploop van schulden betalingsonmachtige alimentatieplichtige – komen terug binnen de drie actielijnen van de Brede Schuldenaanpak.
Wat kunnen wij leren van de aanpak die anderen landen hebben voor het innen van alimentatie, zoals in Duitsland?
Ieder land heeft zijn eigen aanpak als het gaat om het innen van alimentatie. In sommige landen – zoals in Zweden, Noorwegen en België – is kinderalimentatie (in bepaalde mate) preferent. In Duitsland is het in zeer specifieke gevallen mogelijk om gedurende een beperkte periode een voorschot op een onderhoudsverplichting te ontvangen. In andere landen betaalt de overheid een minimumbedrag aan bijvoorbeeld kinderalimentatie (België) of hebben kinderen recht op alimentatie vanuit de overheid als het kind permanent bij één van de ouders woont (Zweden).
De Nederlandse wetgeving gaat uit van de verantwoordelijkheid van alimentatieplichtige voor de rechtstreekse betaling van de alimentatie aan de alimentatiegerechtigde. Wanneer deze niet aan zijn verplichtingen voldoet, kan het LBIO op verzoek van de alimentatiegerechtigde de alimentatie innen voor de alimentatiegerechtigde. Het LBIO gaat over tot inning van de alimentatievordering als het niet lukt om de betaling vrijwillig op gang te brengen. De alimentatieplichtige moet dan een niet geringe kostenopslag betalen.4 Op die manier krijgt de alimentatieplichtige een prikkel om de achterstallige alimentatie alsnog zo spoedig mogelijk te voldoen. Het LBIO kan eventueel dwangmaatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de betaling alsnog wordt gerealiseerd, bijvoorbeeld door middel van beslag leggen op het loon van de alimentatieplichtige of – als dit niet mogelijk is – inschakelen van de deurwaarder voor beslaglegging op goederen van de alimentatieplichtige. Ik meen dat met de inzet van het LBIO de betaling van de alimentatie voldoende verzekerd is en zie daarom geen reden tot het betalen van een voorschot of het ontvangen van een bedrag vanuit de overheid. Op een mogelijke preferentie van de alimentatievordering ben ik al ingegaan bij de beantwoording van vraag 3.
Kinderen in armoede naar nul |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Een nieuwe alliantie moet het aantal kinderen in armoede naar nul brengen»?1
Ja hiermee ben ik bekend.
Wat vindt u van het initiatief Alliantie kinderarmoede? In hoeverre bent u aangesloten bij dit initiatief?
Ik vind dit initiatief een mooi voorbeeld van samenwerking tussen private, publieke en maatschappelijke partijen gericht op het bestrijden van armoede onder kinderen. Armoede onder kinderen is een groot maatschappelijk probleem dat vraagt om brede maatschappelijke inspanning en samenwerking. De alliantie kan het bestaande beleid van gemeenten en de vier samenwerkende armoedepartijen (Stichting Jarige Job, Nationaal fonds kinderhulp, Jeugdfonds sport en cultuur en Stichting Leergeld) aanvullen en versterken door concrete acties en verrassende vormen van samenwerking. Samenwerking die wellicht via andere wegen niet zo snel tot stand zou komen.
Ik volg de acties met belangstelling.
Gaat u zich aansluiten bij de doelstelling van de Alliantie kinderarmoede om in 2030 geen kinderarmoede meer te laten bestaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze doelstelling te laten halen?
Ook ik wil graag dat kinderarmoede in Nederland naar nul gaat. Op 1 april jl. heb ik mijn ambities op het gebied van kinderarmoede aan uw Kamer gestuurd.2 Samen met private- en maatschappelijke partners en gemeenten zetten we de schouders eronder om álle kinderen mee te laten doen, ongeacht de financiële thuissituatie. Hierdoor kunnen kinderen zich breder ontwikkelen en wordt de kans op sociale uitsluiting kleiner. Extra aandacht gaat daarbij uit naar werkende armen met kinderen. Deze groep wordt nog onvoldoende bereikt. Daarnaast zet het kabinet in op een verdere daling van het aantal arme huishoudens met kinderen de komende jaren. Onder meer door werken lonender te maken, de belasting te verlagen en de kinderopvangtoeslag te verhogen. Ook komt er periodiek kwalitatief inzicht in de brede kansarmoede onder kinderen op de verschillende levensdomeinen zoals zorg, onderwijs en veiligheid. Evenals een periodiek kwalitatief overzicht van goede voorbeelden en initiatieven van gemeenten en andere lokale en nationale organisaties gericht op het voorkomen van armoede onder kinderen en de negatieve gevolgen daarvan voor kinderen. Elke twee jaar zal ik een breed beeld geven van kinderarmoede aan de hand van de in de brief gepresenteerde ambities. Ik zal hierover het gesprek aangaan met kinderen, de betrokken bewindspersonen, de VNG en andere relevante partijen.
Hoe gaat u zich verder inzetten bij de andere doelstelling van dit initiatief dat er in 2030 geen nieuwe gezinnen meer in armoede vervallen?
De oorzaken en gevolgen van armoede zijn divers en complex. Ik heb daarom continue aandacht voor mensen in armoede en in het bijzonder voor kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen. Zie de reactie op het antwoord op vraag 3 hoe ik samen met gemeenten en mijn collega’s in het kabinet op gestructureerde wijze werk aan de bestrijding van armoede en de gevolgen daarvan.
Bent u bereid, in samenwerking met betrokken ministers, een deltaplan armoedebestrijding te starten?
Ik verwijs u hiervoor naar de ambities kinderarmoede die ik op 1 april aan uw Kamer heb verstuurd, waarin de ambities en wat nodig is voor het realiseren daarvan, zijn uitgewerkt.