Het bericht ‘Kleine visser zit klem’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kleine visser zit klem»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij de aanleg van windmolenparken rekening gehouden moet worden met de belangen van verschillende gebruikers van de Noordzee, waaronder vissers? Zo nee, waarom niet?
De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en Klimaat (EZK) en ik hebben elk een eigen verantwoordelijkheid voor delen van het Noordzeebeleid. Onze gezamenlijke inzet is om bij de voorbereiding en aanleg van windparken rekening te houden met alle relevante belangen, zo ook die van de visserij.
Kunt een verslag van het gesprek dat kleine kustvissers en binnenvissers met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben gehad aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Van het gesprek waarnaar wordt verwezen is geen verslag gemaakt.
Kunt u aangeven wanneer windparken worden opengesteld voor kleinere vissers (met boten tot 24 meter), conform de motie-Geurts/Weverling over de doorvaart van visserijschepen?2
Operationele windparken zijn met ingang van 1 mei 2018 onder voorwaarden opengesteld voor doorvaart door schepen tot 24 meter. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, als beleidsverantwoordelijke voor doorvaart en medegebruik van windparken, de Kamer hierover op 14 maart 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 29 675, nr. 190). Hiermee is invulling gegeven aan de motie. Op dit moment betreft dit de drie bestaande windparken voor de Hollandse kust. Het beleid zal in 2020 worden geëvalueerd waarna mogelijk bijstelling kan plaatsvinden. Overigens staat het onderwerp doorvaart en medegebruik van windparken ook op de agenda van het Noordzeeoverleg. Het kabinet komt hierop terug nadat er afspraken zijn gemaakt in het Noordzeeoverleg.
Klopt het dat vissers forse boetes riskeren indien ze een windmolen te dicht naderen? Zo ja, wat is de specifieke reden dat hiervoor boetes kunnen worden opgelegd, hoe hoog zijn deze boetes en wie beslist of deze boetes worden opgelegd?
Doorvaart van windparken is toegestaan onder voorwaarden. Deze voorwaarden zijn vastgelegd om de scheepvaartveiligheid te borgen en schade aan het windpark te voorkomen. Naast de voorwaarde dat schepen niet langer mogen zijn dan 24 meter geldt onder meer de voorwaarde dat schepen de veiligheidszone van 50 meter rond elke turbine en de veiligheidszone van 500 meter rond platforms in de parken niet mogen binnenvaren. Op de besluiten waarin dit is vastgelegd heeft openbare inspraak plaatsgevonden en de voorwaarden zijn via diverse kanalen gecommuniceerd. De Kustwacht houdt toezicht op de naleving van de voorwaarden en kan proces-verbaal opmaken als de voorwaarden worden overtreden. Het Openbaar Ministerie beslist over het opleggen van boetes en de hoogte daarvan. Dit is afhankelijk van de aard van de overtreding.
Kunt u een toelichting geven op de werkzaamheden van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving in de afgelopen tijd? Zo nee, waarom niet?
Het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) heeft geadviseerd om een beperkte tijd te nemen om tot een Noordzee akkoord te komen. De Minister van IenW heeft mede namens de Ministers van LNV, EZK en BZK, het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) verzocht om onder voorzitterschap van de heer Wallage medio 2019 met stakeholders (o.a. de visserijsector) en Rijk tot een Noordzeeakkoord te komen. Ten behoeve van dit Akkoord is een Noordzeeoverleg ingericht. De voortgang van dit Noordzeeoverleg wordt door het secretariaat van het OFL ondersteund. Over de inhoudelijke voortgang zal uw Kamer in de aanloop naar het AO Water van 20 juni 2019 worden geïnformeerd.
Herkent u het beeld dat het proces rondom het ontwikkelen van een toekomstperspectief voor de Noordzee te lang duurt, zoals in het artikel wordt gesuggereerd? Zo nee, waarom niet?
Op de Noordzee gaan ingrijpende veranderingen plaatsvinden als gevolg van o.a. de energietransitie. De Noordzee kent belangrijke natuurwaarden en er zijn veel stakeholders actief. Het ontwikkelen van een toekomstperspectief is complex en vergt een zorgvuldig proces. Een dergelijk proces heeft tijd nodig: het in februari ingerichte Noordzeeoverleg heeft meegekregen om in het tijdsbestek van een half jaar naar een Noordzeeakkoord toe te werken.
Op welke manieren wordt rekening gehouden met de verschillende functies van de Noordzee bij de totstandkoming van nieuw beleid en kunt u aangeven hoe de verschillende belangengroepen (waaronder vissers) bij de totstandkoming van dit beleid betrokken worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van het verzoek van de Ministers van IenW, LNV, BZK en EZK staat in het lopende proces het spanningsveld tussen windenergie, natuur, en visserij centraal. Het Noordzeeoverleg is een overleg van de stakeholders met de overheid. Hierbij wordt ook rekening gehouden met belangen zoals scheepvaart, zandwinning, en olie- en gaswinning. Aanvullend hierop is aan deze en andere belanghebbenden de mogelijkheid geboden om via een digitale consultatie inbreng te leveren, en om vervolgens op 8 mei in gesprek te gaan met de deelnemers aan het overleg. De reguliere Plan MER-procedure in het kader van het op te stellen Programma Noordzee 2022–2027 die vanaf dit najaar nog zal volgen staat open voor iedereen die inzichten in wil brengen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Weverling c.s., waarin wordt gevraagd om met de kottersector een toekomstperspectief uit te werken voor visserij op de Noordzee?3
In mijn brief van 18 april 2019 over de besluitvorming in de Europese Unie over de nieuwe verordening technische maatregelen en de gevolgen voor de pulsvisserij (Kamerstuk 32 201, nr. 110) heb ik aangegeven dat ik samen met de kottersector werk aan een toekomstperspectief. Ook de NGO’s zijn betrokken. In de eerste fase wordt met name aandacht gegeven aan de feiten en cijfers wat wil zeggen dat ik de verschillende ontwikkelingen die op de kottervisserij afkomt in kaart wil brengen, juist ook hun gezamenlijk effect. Het proces zal voortbouwen op in het kader van het Noordzeeoverleg gemaakte afspraken. Ik verwacht tenminste tot het einde van het jaar nodig te hebben om te komen tot een breed gedragen visie.
De grootste, maar ongewenste, houtoven in Diemen |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u de artikelen «Diemen krijgt grootste houtoven» en «Niet schoon, toch labeltje duurzaam» gelezen?1
Ja.
Is het waar dat gemeente Diemen en de provincie Noord-Holland verplicht zijn in te stemmen met de bouwaanvraag van de grootste biomassacentrale van Nederland als die voldoet aan de wet- en regelgeving, terwijl zij grote zorgen hebben over de luchtvervuiling en de CO2-uitstoot die gepaard gaan met het stoken van (houtige) biomassa? Zo nee, hoe is de situatie dan?
Ja, als voldaan wordt aan alle wet- en regelgeving – in het bijzonder ook de vereisten op het gebied van luchtemissies en luchtkwaliteit – dan kent de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geen weigeringsgrond om een activiteit te verbieden. De biomassacentrale moet daarbij vergund worden op het niveau van best beschikbare technieken.
Welke (juridische) middelen hebben provincies en gemeentes om bouwaanvragen voor biomassacentrales af te wijzen op grond van criteria op het gebied van klimaat en/of luchtkwaliteit? Is het waar dat biomassa in feite dubbel wordt gestimuleerd, namelijk via de SDE+-subsidie en door vrijstelling van de CO2-heffing, omdat de CO2-emissie bij verstoken zogenaamd nul is? Zo nee, hoe is de situatie dan?
Een vergunningsaanvraag voor het bouwen van een biomassacentrale kan alleen geweigerd worden als niet voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. Bij grote installaties (vanaf 50 MW, zoals die in Diemen) zijn deze biomassacentrales zogenaamde IPPC-installaties en moeten zij voldoen aan algemene regels in het Activiteitenbesluit milieubeheer, maar worden zij in het kader van de vergunningverlening door de provincie ook individueel getoetst op toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT) in het recent opnieuw vastgestelde BBT-referentiedocument (BREF) voor grote stookinstallaties.
Biomassa geldt op basis van internationale afspraken als vorm van hernieuwbare energie. Immers, de bron van energie (biomassa) kan weer aangroeien. Bij deze groei wordt CO2 uit de lucht genomen en vastgelegd in bomen en de ondergrond. Zolang de houtkap die plaatsvindt kleiner is dan de totale bijgroei in de bosbeheerseenheid, neemt de aanwezige biomassa verder toe en wordt CO2 vastgelegd.
Middels de SDE+ worden bepaalde categorieën biomassa gestimuleerd door tegemoetkomingen voor de onrendabele top.
Het ETS-systeem is van toepassing op de CO2-uitstoot in de elektriciteitssector. Omdat biomassa conform internationale afspraken op VN- en EU-niveau als CO2-neutraal wordt gezien, is deze heffing niet van toepassing op elektriciteit geproduceerd met behulp van biomassa. Dit geldt in zijn algemeenheid in de gehele EU voor alle duurzame bronnen en is geen specifieke «vrijstelling» van de Nederlandse overheid voor biomassa.
Kunt u aangeven wat de subsidie voor het stoken van biomassa in grote elektriciteitscentrales per kWh is (uitgesplitst voor de SDE+ en voor het ontbreken van de CO2-heffing)? Wat is de subsidie per kWh voor kleinere biomassacentrales, die een lager elektrisch rendement hebben?
Bij de beantwoording van uw vraag ben ik uitgegaan van de subsidiemogelijkheden voor nieuwe aanvragen binnen de SDE+ in 2019. Sinds de eerste openstelling van de SDE+ in 2011 zijn jaarlijks de categorieën en de bijbehorende subsidiebedragen aangepast. Op dit moment is het bijvoorbeeld niet meer mogelijk om subsidie aan te vragen voor bij- en meestook voor biomassa in kolencentrales, maar zijn er nog wel lopende beschikkingen waarvoor subsidie wordt uitgekeerd.
In de SDE+ is geen aparte categorie opgenomen voor enkel de productie van hernieuwbare elektriciteit met biomassa. Het is namelijk ook wenselijk dat warmte de vrijkomt goed wordt benut. Het is wel mogelijk subsidie te krijgen voor de productie van hernieuwbare warmte met biomassa (thermische conversie), eventueel in combinatie met de productie van elektriciteit (WKK).
De SDE+ kent diverse categorieën voor verbrandingsinstallaties van biomassa. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het verschil tussen de kostprijs (het basisbedrag) en de marktprijs van de warmte (het correctiebedrag). Het basisbedrag wordt onder andere bepaald door de schaalgrootte, aantal vollasturen, toepassing en type biomassa. Het correctiebedrag wordt afgeleid van de kosten van warmteopwekking op basis van aardgas bij een vergelijkbare schaalgrootte.
Een installatie zoals gepland wordt in Diemen, zou gebruik kunnen maken van de categorie ketel op houtpellets voor stadsverwarming (vanaf 10 MWth). Het basisbedrag van deze installatie is € 0,065 €/kWh met een voorlopig correctiebedrag van € 0,014/kWh. De subsidie hiervoor bedraagt dus € 0,051/kWh.
De kleinste ketel op biomassa binnen de SDE+ betreft de categorie ketel op vaste of vloeibare biomassa (vanaf 0,5 tot 5 MWth). Het gaat dan bijvoorbeeld om ketels in de landbouw sector of bedrijven. Het basisbedrag van deze ketels is € 0,053/kWh met een voorlopig correctiebedrag van € 0,026 /kWh. De subsidie hiervoor bedraagt dus € 0,027 /kWh. Kleinere ketels dan 0,5 MWth zijn niet opgenomen in de SDE+ omdat het bij een beperkte schaalgrootte en lage onrendabele top niet doelmatig is om projecten via een exploitatiesubsidie te stimuleren.
Het bericht dat de gemeente Groningen een cursus gemeentepolitiek aanbiedt |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel geld hebben de cursussen «Politiek Actief voor de gemeente» gekost die ruim 200 gemeenten de afgelopen jaren aan meer dan 6.000 mensen hebben laten geven?1
Het Ministerie van BZK subsidieert de cursus «Politiek Actief voor de gemeente» sinds 2015. Gemiddeld gaat het hierbij om een bedrag van 131.000 euro per jaar.
Deelt u de opvatting dat de rekrutering van politieke volksvertegenwoordigers, die het lokale bestuur moeten controleren, niet een zaak is van die gemeenten zelf maar vooral van politieke partijen en politieke bewegingen?
Het rekruteren van inwoners die politiek actief willen worden, is primair een verantwoordelijkheid van de (lokale) politieke partijen. De cursussen Politiek Actief hebben niet tot doel om mensen te werven voor kandidatenlijsten. Deze cursussen zijn neutraal, dus niet politiek gekleurd, en richten zich vooral op het vergroten van de kennis over de staatsinrichting, de werking van het besluitvormingsproces in de gemeente en het laten kennismaken met de gemeenteraad en haar instrumenten. Daar waar de cursussen aandacht besteden aan politieke standpunten en verschillen, wordt dit ingevuld in samenwerking met de politieke partijen in de desbetreffende gemeenten.
Inwoners die geïnteresseerd zijn in en zich betrokken voelen bij de politiek en het bestuur van hun gemeente zijn in algemene zin belangrijk voor de gemeente. Deze betrokkenheid kan zich vertalen in bijvoorbeeld een actieve inzet in de eigen wijk en lokale organisaties, en in een hoger opkomstpercentage bij gemeenteraadsverkiezingen. Uit lokaal kiezersonderzoek blijkt dat veel mensen weliswaar positief staan ten opzichte van hun gemeente, maar geen scherp beeld hebben van wat in politiek en bestuur van hun gemeente gebeurt. Dat betekent dat er nog een potentieel aan betrokkenheid te ontwikkelen is. De cursus «Politiek Actief voor de gemeente» draagt daaraan bij.
Waarom zou ProDemos potentiële volksvertegenwoordigers ideologisch kunnen vormen? Hoe weet ProDemos hoe een liberaal of een socialist politiek zou moeten bedrijven? Leren raadsleden bij ProDemos ook actie voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u dat door het aanbieden van dezelfde ambtelijke cursussen, door een niet-politieke organisatie als ProDemos, een politiek veelkleurige en diverse volksvertegenwoordiging wordt bevorderd?
De cursussen hebben tot doel de interesse en betrokkenheid te vergroten van brede groepen burgers bij de lokale samenleving en bij politiek en bestuur in de ruimste zin van het woord. Dit draagt bij aan een vitale lokale democratie. Bij de werving van deelnemers besteedt ProDemos samen met de betrokken gemeente aandacht aan een diverse samenstelling van de cursistengroep.
Bent u bereid ProDemos op te roepen om te stoppen met het aanbieden van dit soort ambtelijke cursussen of anders de subsidievoorwaarden aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De cursussen van ProDemos dragen bij aan een vitale lokale democratie. ProDemos staat los van de politieke partijen, waardoor mensen niet op voorhand gedwongen worden om «kleur te bekennen». Dit maakt de training toegankelijker, ook voor mensen die een drempel ervaren om zich bij een politieke partij aan te melden.
Het bericht 'Eurozone budget likely to play stabilizing role: Moscovici' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eurozone budget likely tot play stabilizing role: Moscovici»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak «This is the first step, a foot in the door»? Hoe moet deze uitspraak geïnterpreteerd worden? Hoe wordt voorkomen dat dit een «eerste voet tussen de deur» is?
Het is geen geheim dat de Europese Commissie een voorstander is van een centrale stabilisatiefunctie voor de eurozone om (asymmetrische) economische schokken op te vangen. De Commissie heeft hier meermaals voor gepleit, onder meer in haar reflectiepaper over de Economische en Monetaire Unie uit mei 20172, en heeft hiertoe in mei 2018 een concreet voorstel gedaan in het kader van het Meerjarig Financieel Kader (MFK)3. Dat de Commissie voorstander blijft van een stabilisatiefunctie mag derhalve geen verbazing wekken.
Het rapport van de Eurogroep aan regeringsleiders over de EMU van december jongstleden stelt echter dat er geen consensus bestaat over de noodzaak en vormgeving van een stabilisatiefunctie. Er is ook geen sprake van onderhandelingen over het Commissievoorstel voor een stabilisatiefunctie.
Klopt de volgende passage: «(b)ut this stabilizing option has been deliberately left out from the design of the future euro zone budget for now, on the insistence of Germany, the Netherlands and their north European allies, even though officials privately agree it is needed»? Klopt met name het gedeelte dat Nederlandse officials «privately agree it is needed»? Als dit niet het geval is, waarom wordt dit dan toch zo gesteld?
Het klopt dat Nederland in de diverse Ecofin- en Eurogroep-bijeenkomsten voorafgaand aan de Eurogroep en Eurotop van december kanttekeningen heeft geplaats bij de noodzaak van een stabilisatiefunctie. In het rapport aan regeringsleiders is uiteindelijk op instigatie van Nederland een onderscheid gemaakt tussen convergentie en concurrentievermogen enerzijds en stabilisatie anderzijds. Er is expliciet opgenomen dat er geen overeenstemming bestaat over de noodzaak en de vormgeving van een stabilisatiefunctie.
Nederland draagt de kabinetsvisie op een stabilisatiefunctie consequent uit, zowel in de Ecofin en de Eurogroep, als in de ambtelijke voorportalen.
Kunt u klip en klaar aangeven dat een stabilisatiefunctie niet nodig is? Deelt u de mening dat het budgettair instrument voor de eurozone zich uitsluitend moet richten op concurrentie en convergentie en onder het plafond van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) moet vallen? Zo nee, waarom niet, want dit is toch de afspraak?
Het kabinet is geen voorstander van een stabilisatiefunctie voor de eurozone, zoals ook meermaals is aangegeven in eerdere brieven aan uw kamer. Lidstaten die voldoende buffers aanhouden in hun nationale begrotingsbeleid, zijn prima in staat om zelf economische tegenslag het hoofd te bieden. Bovendien volgt uit onderzoek dat in de VS, veelal gezien als maatstaf voor een goed functionerende muntunie, private risicodeling via de kapitaal- en kredietmarkten een effectiever kanaal is voor grensoverschrijdende schokabsorptie dan publieke overdrachten.
Het kabinet deelt de mening dat het begrotingsinstrument voor de eurozone zich uitsluitend moet richten op concurrentie en convergentie. Zo is het in december ook afgesproken. Nederland houdt ook vast aan de afspraken in december dat het instrument onderdeel moet worden van de EU-begroting en dat de omvang in de context van het Meerjarig Financieel Kader bepaald zal worden.
Deelt u de mening dat de beste stabilisatiefunctie voor de eurozone is het naleven van de afgesproken EU-begrotingsregels (Stabiliteits- en Groeipact) en het strak handhaven van de EU-begrotingsregels en dat de Europese Commissie eerst maar eens moet beginnen met het handhaven van de EU-begrotingsregels, ook voor landen als Italië als Frankrijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 is het kabinet van mening dat lidstaten, met behulp van adequate automatische stabilisatoren in nationale begrotingen en gezonde overheidsfinanciën, zelf in staat moeten zijn een conjuncturele neergang het hoofd te bieden. Nederland is mede om die reden steevast pleitbezorger voor een strikte naleving en handhaving van de Europese begrotingsregels. Voor schokken die leiden tot risico’s voor de financiële stabiliteit van het eurogebied en de lidstaten bestaat met het Europees Stabiliteitsmechanisme een noodfonds waar lidstaten, tegen strikte voorwaarden, een beroep op kunnen.
Bent u bereid om in de eerstvolgende vergadering van de Ecofin/Eurogroep eurocommissaris Moscovici aan te spreken op zijn uitspraken in het onderhavige artikel van Reuters?
Uit het interview blijkt dat de heer Moscovici een andere mening is toegedaan dan het kabinet over de noodzaak en wenselijkheid van een stabilisatiefunctie. In de eerstvolgende vergadering waarin wij spreken over het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (BICC) zal ik opnieuw benadrukken dat afspraken van de Eurotop van december moeten worden gerespecteerd. Overigens heb ik dit zowel in de Eurogroep als in individuele gesprekken met leden van de Commissie al bij herhaling aangegeven.
Bent u bereid om deze vragen minimaal drie dagen voor het eerstvolgende algemeen overleg Ecofin/Eurogroep te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja
De uitzending 'Xi, Xi wat jij niet ziet' en het bericht 'Confucius Instituten voelen geen druk van Chinese zijde' |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is het mogelijk om, conform de HANBAN aangeeft, de vertrouwelijkheidsclausule van de samenwerkingsovereenkomst van Hogeschool Zuyd te ontvangen?1 2
Ja. De gehele samenwerkingsovereenkomst gaat hierbij3.
Komt er nog een moment waarop de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) opnieuw een contract af moet sluiten? Zo ja, op welke termijn gaat dat plaatsvinden?
De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) heeft zelf geen overeenkomst met HANBAN. De betreffende overeenkomst is gesloten door de Groningse Stichting Confucius Instituut (GCI), waarin onder voorzitterschap van de burgemeester van Groningen (namens de stad Groningen) tevens zitting hebben de RUG en de Hanze Hogeschool Groningen. De overeenkomst dateert van 2010 en wordt iedere 5 jaar verlengd. De huidige looptijd van de overeenkomst loopt tot 2021.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat zolang HANBAN met vertrouwelijkheidsclausules werkt er landelijk regie genomen wordt, zodat de positie van de individuele instellingen versterkt wordt? Zo ja, hoe gaat u dit samen met de ho-instellingen oppakken?
De vertrouwelijkheidsclausule wordt door HANBAN gehanteerd als standaardclausule in overeenkomsten met partnerinstituten wereldwijd. HANBAN meldt dat het geen enkel probleem is de betreffende overeenkomsten te delen, wanneer daarom door overheden of publieke instellingen wordt gevraagd. In Nederland gaat het om twee Confucius Instituten en er zijn voor zo ver mij bekend geen plannen voor nieuwe instituten.
Zijn er mogelijkheden om een leerstoel onder te brengen bij een instituut zoals het Confucius instituut en daarbij dezelfde rechten te hebben als dat een leerstoel onder een universiteit?
Wettelijk is vastgelegd dat hoogleraren behoren tot het personeel van de universiteit. Ook voorziet de wet specifiek in regels voor het instellen van onderzoeksinstituten of onderzoeksscholen. Uitgangspunt is dat een onderzoeksinstituut of onderzoeksschool is verbonden aan een universiteit. Het bestuur en beheer worden ofwel op facultair niveau geregeld via het faculteitsreglement ofwel door het college van bestuur. Het is derhalve niet mogelijk om een leerstoel onder te brengen bij een instituut zoals het Confucius instituut en daarbij dezelfde rechten te hebben als bij een leerstoel onder een universiteit.
Kunt u aangeven waarom er, indien er sprake is van een externe financier zoals het Confucius instituut, volgens u geen reden voor zorg is voor de onafhankelijkheid van het onderzoek als een leerstoel is ondergebracht bij een universiteit?
In antwoord op eerdere vragen van de leden Rog en Van der Molen over de Confucius Instituten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2160) heb ik de procedures geschetst rond de benoeming van een directeur van een Confucius Instituut (antwoord op vraag4, alsmede aangegeven op welke wijze de leerstoel Chinese Taal en Letteren is ingebed in de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (antwoord op vraag5. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4 in die eerdere reeks van vragen betreffende het gebruik van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. De onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek is daarmee naar mijn mening met voldoende garanties omkleed.
Kunt u aangeven welke afspraken er in algemene zin gemaakt worden over het borgen van de academische vrijheid van onderzoekers in dit soort financieringsconstructies? Kunt u dit daarnaast ook expliciet aangeven voor wat betreft de samenwerking van de RUG met het Confucius instituut?
In artikel 1.6 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is opgenomen dat aan de instellingen voor hoger onderwijs de academische vrijheid in acht wordt genomen. Binnen het kader van de WHW is het aan de instellingen zelf om in verschillende situaties de academische vrijheid van onderzoekers, docenten en studenten te borgen. Ik heb er alle vertrouwen in dat de instellingen daarmee zeer zorgvuldig omgaan. Dat laatste geldt ook voor de samenwerking tussen de RUG en het Confucius Instituut Groningen. Zie ook het antwoord op de vorige vraag.
Kunt u aangeven welke ho-instellingen wel een corporate register hanteren? Kunt u daarnaast aangeven of u het wenselijk vindt dat samenwerkingen zoals met een Confucius instituut in dit corporate register vermeld worden indien instellingen dit register zouden hanteren?
Voor zover mij bekend hanteert alleen de Rotterdam School of Management een corporate register. Dit register bevat echter uitsluitend de relaties met commerciële bedrijven, samenwerking met een Confucius Instituut is in dit verband van een andere orde. Binnen het hoger beroepsonderwijs wordt wel de zgn. Branchecode Goed Bestuur gehanteerd. De code bevat enkele expliciete artikelen betreffende de verantwoordelijkheid van de colleges van bestuur en van de raden van toezicht voor de samenwerking met onder meer bedrijven en overige organisaties. Criteria voor die samenwerking zijn openbaar, evenals rapportages ter zake.
Kunt u aangeven in hoeverre ho-instellingen beperkingen hanteren voor Chinese studenten in analogie naar Iraanse studenten? Kunt u hierbij aangeven of u de instellingen daartoe verzocht heeft of dat zij hier zelf toe over zijn gegaan?
HO-instellingen hanteren voor zo ver mij bekend geen beperkingen voor Chinese studenten. De instellingen zijn daar ook niet om gevraagd. Wel hebben mijn collega van Buitenlandse Zaken en ik zelf de instellingen opgeroepen zich meer bewust te zijn niet alleen van de kansen in de samenwerking met Chinese instellingen, maar ook van de risico’s. Dit is ook opgenomen in de kabinetsbrede China-notitie, die recent aan uw Kamer is toegezonden. Met andere betrokken collega’s onderzoek ik momenteel of aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. In dit traject wordt onderzocht op welke manier een brede kennisregeling kan worden opgezet waarbij onder andere naar de relevante studierichtingen en herkomstlanden van studenten en onderzoekers wordt gekeken.
Deelt u de mening dat het in de China strategie om meer zou moeten draaien dan de specifieke positie van kennisinstellingen, namelijk om hoe er regie gehouden wordt op onwenselijke ontwikkelingen, zoals het stelen van technologische ontwikkelingen?
Ja. In de recent gepubliceerde kabinetsbrede China-notitie is een en ander uitgebreid aan de orde gesteld.
Discriminatie op bestelling door verhuurmakelaars |
|
Sandra Beckerman (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Radar waaruit blijkt dat negentig procent van de verhuurmakelaars bereid is om op verzoek te discrimineren?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja, ik ken de uitzending. Ik vind deze cijfers zeer teleurstellend en onacceptabel.
Deelt u de mening dat deze «discriminatie op bestelling» onaanvaardbaar is en dat u alles moet doen om dit aan te pakken?
Uiteraard acht ik het onaanvaardbaar dat makelaars bereid blijken op aanvraag te discrimineren op de herkomst van kandidaat-huurders. Zoals bekend maakt de aanpak van discriminatie op de woningmarkt deel uit van het project Goed Verhuurderschap, waarover ik u heb geïnformeerd bij brief van 9 november 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 439). Als gevolg daarvan is het onderwerp een aantal keren besproken met de partijen die deelnemen aan dit project (met name verhuurders en bemiddelaars) en hebben deze partijen zich verplicht hun commitment aan de aanpak zoals neergelegd in deze brief uit te spreken naar de hele sector. Tevens is in dit kader, ter vergroting van het inzicht, afgesproken onderzoek uit te laten voeren door de Radbouduniversiteit in Nijmegen. Hiermee komen de verschillende vormen van discriminatie op de woningmarkt in beeld en worden mogelijke instrumenten ter bestrijding ervan bezien. Tevens is onderdeel van deze aanpak de steun van het Rijk voor een pilot in Rotterdam om op lokaal niveau een aanpak van discriminatie op de woningmarkt te ontwikkelen en de opgedane kennis hierover te delen met andere gemeenten die hiermee aan de slag willen. Tot slot voer ik de recent in uw Kamer aangenomen moties over dit onderwerp (Kamerstuk 32 847, nr. 508, nr. 510, nr. 513 en nr. 515) met urgentie uit.
Erkent u dat zelfregulering niet werkt, gezien de onthullende resultaten van dit onderzoek van Radar?
Discriminatie is een zeer taai en moeilijk te bestrijden fenomeen, omdat het meestal niet in de openbaarheid plaatsvindt. Het speelt niet alleen op de woningmarkt, maar ook bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt en bij stages in het onderwijs. De enige manier om dit fenomeen effectief aan te pakken is door een cultuurverandering te bewerkstelligen. Dit zal echter niet lukken door als Rijk eenzijdig maatregelen aan te kondigen van bovenaf. Het kan alleen als alle betrokken partijen, waaronder ook de huursector, gezamenlijk een front vormen. Ik blijf daarom de samenwerking met deze sector zoeken. Uit de uitzending van Radar blijkt wel dat er binnen de sector van bemiddelaars op de woningmarkt het afgelopen jaar nog zeer weinig verbeterd is. Het aantal makelaars dat bereid blijkt tot discriminatie ligt nog ongeveer op hetzelfde, zeer hoge percentage. De maatregelen die door de sector genomen zijn, zijn vooralsnog dus onvoldoende. Meer is nodig, en dat zal ik ook zeer helder naar voren brengen bij de brancheorganisaties.
Gaat u in gesprek met Radar met als doel om alle discriminerende verhuurmakelaars, die bij de redactie bekend zijn, aan te pakken?
Na de publicatie over woningmarktdiscriminatie in de Groene Amsterdammer, nu ruim een jaar geleden, heb ik onderzocht of een directe aanpak van de makelaars uit dat onderzoek mogelijk was. Dit bleek op juridische gronden niet het geval. De onderzoeken van de Groene Amsterdam en van Radar tonen aan dat een groot deel van de makelaars bereid is tot discriminatie. Bereidheid tot discriminatie is echter nog geen feitelijke discriminatie, en dus is er hier nog geen sprake van een gepleegd strafbaar feit. Vervolging is hier daarom niet kansrijk.
Om dezelfde reden zal ook door het Rijk uitgevoerd «mystery guest»-onderzoek niet ingezet kunnen worden voor opsporing en vervolging. In de uitvoering van de motie Van Eijs, Gijs van Dijk, Smeulders en Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 32 847, nr. 515) bekijk ik echter wel of de «mystery guest» een geschikt instrument is om in te zetten voor monitoring, afschrikking en het corrigeren van makelaars die de fout ingaan. Het liefst zie ik nog altijd dat de branche dit soort maatregelen zelf neemt. Zij staan dichter bij de praktijk en hebben met het ontnemen van het lidmaatschap een directe corrigerende maatregel in handen. Ik zal hier dan ook bij de brancheorganisaties op aandringen.
Bent u bereid om ook andere discriminerende verhuurmakelaars op te sporen en te vervolgen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke andere manieren gaat u deze verhuurmakelaars aanpakken? Kunt u ervoor zorgen dat discriminerende verhuurmakelaars dit beroep niet langer mogen uitvoeren?
Nederland kent geen vergunningsstelsel voor het beroep van makelaar. Het is daarom niet mogelijk om personen te verbieden dit beroep uit te voeren. Wel vind ik dat een makelaar die aangeeft bereid te zijn tot discriminatie sancties van zijn beroepsorganisatie moet ondervinden, waaronder de mogelijkheid het lidmaatschap van zijn brancheorganisatie te verliezen. Uw kamer heeft hiertoe recent ook een motie van de heer Azarkan aangenomen (Kamerstuk 32 847, nr. 510). Ik ga dit binnenkort met de brancheorganisaties bespreken en ik zal er op aandringen dat zij hier serieus werk van maken.
Daarbovenop zou ik graag zien dat deze organisaties, bijvoorbeeld door middel van «mystery guest»-onderzoek, ook zelf actief gaan controleren of hun leden bereid zijn tot discriminatie, en actie ondernemen waar dit het geval blijkt.
Ik kan mij ook voorstellen dat het effectief kan zijn om makelaars die de fout ingaan met naam en toenaam te benoemen, om zo een afschrikwekkend effect te bewerkstelligen. Het is dan niet aan het Rijk om een dergelijke lijst te publiceren. De sector dient ook hier zelf zijn verantwoordelijkheid te pakken.
Over deze onderwerpen ga ik eveneens in gesprek met de brancheorganisaties.
Bent u bereid over te gaan op naming and shaming door de discriminerende verhuurmakelaars overzichtelijk op een website te publiceren?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom komt het nog steeds voor dat verhuurdermakelaars dubbele bemiddelingskosten vragen, hoewel dit niet mag? Is er sprake van een andere werkwijze bij de Autoriteit Consument en Markt, en bent u van mening dat er hardere sancties moeten komen en consequenties uit de resulaten dienen te volgen?2
Zoals ik recent in antwoord op Kamervragen van de heer Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2189) heb toegelicht, ben ik verheugd over de aankondiging van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), waar u aan refereert, dat zij intensiever op gaat treden tegen huurbemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten in rekening brengen aan huurders. Het is een logisch vervolg van de geïntensiveerde contacten van mijn departement met de ACM. Deze contacten hebben ertoe geleid dat ik verschillende vormen van verkapte bemiddelingskosten heb verduidelijkt zodat ACM haar handhaving scherper kan inzetten.
De wet is duidelijk. Het is verboden om, onder welke benaming dan ook, kosten bij de huurder in rekening te brengen in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt. Met diverse partijen verken ik hoe gerichter opgetreden kan worden tegen deze malafide praktijk. In mijn brief van 9 november 2018 over Goed verhuurderschap (Kamerstuk 32 847, nr. 439) licht ik dit uitgebreid toe. Ik kan echter niet garanderen dat bemiddelaars nooit meer ten onrechte bemiddelingskosten in rekening (blijven) brengen. Dat komt mede doordat bemiddelaars nieuwe wegen kunnen zoeken om al dan niet geoorloofde verdienmodellen in de markt neer te zetten. Daarom is hier in de contacten met de ACM blijvende aandacht voor.
Bij een overtreding kan de ACM een boete opleggen aan de overtreder en eventueel aan degene die opdracht tot deze overtreding heeft gegeven of er een leidinggevende rol in heeft gespeeld. De boete kan oplopen tot € 900.000 per overtreding. In sommige gevallen kan de boete nog hoger zijn en een percentage van de totale jaaromzet bedragen.
Naast handhaving blijft het belangrijk dat huurders zo vaak mogelijk ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten terugvorderen. Niet alleen om de schade die zij zelf hebben geleden terug te draaien, maar ook om verhuurbemiddelaars te ontmoedigen dergelijke kosten in rekening te brengen. De ACM heeft geconstateerd dat malafide bemiddelaars voorheen een maand huur in rekening brachten maar nu een zodanig laag bedrag in rekening brengen dat de huurder minder gauw de stap zet om het geld, desnoods via de rechter, terug te vorderen. Naast de aankondiging hiertegen op te gaan treden verwijst de ACM gedupeerden naar haar consumentenloket ConsuWijzer. Daar kunnen consumenten meer informatie vinden over hun rechten bij huurbemiddeling en een voorbeeldbrief waarmee zij de ten onrechte in rekening gebrachte kosten kunnen terugvorderen. Verder is op de website van de Woonbond een deurwaarderscheck te vinden, aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Bovendien is op de website van de Woonbond een modelbrief te vinden waarmee huurders de ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten van de bemiddelaar kunnen terugvorderen.
Ten slotte is op de website van de NVM informatie te vinden over het terugvorderen van ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten, inclusief een voorbeeld van een terugvorderingsbrief en een voorbeelddagvaarding.
Ben u bereid om te onderzoeken in hoeverre bemiddelingskosten worden ingezet om te discrimineren en mensen uit te sluiten?
Zoals reeds eerder aan uw Kamer is aangegeven (bijvoorbeeld in het Vragenuur van dinsdag 16 april 2019), is als onderdeel van het project Goed Verhuurderschap onderzoek uitgezet naar discriminatie op de woningmarkt bij de Radbouduniversiteit in Nijmegen. Dit onderzoek loopt nu. De resultaten verwacht ik kort na de zomer met u te kunnen delen.
Wilt u ophouden met halfzachte maatregelen (zelfregulering) en nu echt paal en perk stellen aan discriminatie op bestelling in makelaarsland? Zo nee, hoe voorkomt u dat we volgend jaar exact dezelfde resultaten te zien krijgen bij Radar?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de berichten «Gewonden bij botsing cruiseschepen op de Nieuwe Maas»1 van 16 april 2019, «Cruiseschip met 171 passagiers botst met tanker op Westerschelde: vijf gewonden»2 van 1 april 2019 en «Cruiseschip geëvacueerd na botsing op de Waal»3 van 20 maart 2019 ?
Ja.
Is het waar dat het steeds drukker wordt in de binnenvaart en dat er een toename is van riviercruiseschepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wordt in de binnenvaart niet drukker. De vlootcapaciteit blijft ongeveer constant. Door de schaalvergroting gaat dit gepaard met een afname van het aantal schepen.
Hoewel het aantal riviercruiseschepen wel toeneemt, is de groei voor heel Europa minder dan 10 schepen per jaar op een totale vloot van 359 schepen in 2018. De gehele Europese binnenvaartvloot bestaat uit meer dan 15.000 vaartuigen.
Het is wel zo dat er in het voorjaar relatief meer bewegingen met riviercruiseschepen zijn. De doorgang naar de Donau is traditioneel een paar weken gesloten vanwege werkzaamheden bij Frankfurt en de Keukenhof trekt veel bezoekers. Ongeveer een derde van het totaal aantal bewegingen van deze schepen in Nederland vindt daarom in de maanden april en mei plaats.
Kunt u toelichten wat de oorzaken van deze ongelukken zijn? Zo nee, kunt u aangeven wanneer de rapportages van de lopende onderzoeken beschikbaar zijn voor de Kamer?
Ik ben het met u eens dat drie ongelukken met riviercruiseschepen in één maand tijd veel is, maar vooralsnog lijkt dit een toevalligheid waaraan geen conclusies over de scheepvaartveiligheid verbonden kunnen worden. De drie recente ongevallen met passagiersschepen lijken op zichzelf staande incidenten in verschillende situaties. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van structurele oorzaken of dat er een technische aanleiding is. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft informatie verzameld over de drie incidenten. Naar het incident op de Westerschelde stelt de OVV een onderzoek in. Het rapport dat daarover verschijnt wordt natuurlijk met de Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat drie ongelukken met riviercruiseschepen in één maand tijd zorgwekkend zijn in het licht van scheepverkeersveiligheid in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke bevoegdheden en/of middelen heeft u om de veiligheid van het scheepvaartverkeer in het algemeen, en die van riviercruiseschepen in het bijzonder, te verbeteren?
Rijkswaterstaat heeft op geselecteerde punten van het vaarwegennet actief verkeersmanagement ingezet, juist bij vaarwegkruispunten en daar waar veel scheepvaart elkaar ontmoet en oploopt.
Voor de binnenvaart zijn internationale regels vastgelegd voor het varen, de samenstelling en opleidingen van de bemanning en de technische eisen aan de schepen.
Alle schippers hebben opleidingen en documenten die internationaal erkend zijn. Het programma voor de nieuwe opleidingen wordt nog verder geharmoniseerd door de implementatie van de recente Europese richtlijn voor beroepskwalificaties. Deze richtlijn is in januari 2018 in werking getreden. Op internationaal varende riviercruiseschepen is ook speciaal gecertificeerd veiligheidspersoneel aanwezig.
Voor passagiersschepen bestaan er, naast de standaardeisen die voor ieder binnenvaartschip gelden, aanvullende eisen in de technische voorschriften. Een werkgroep van het internationale comité voor standaarden in de binnenvaart, CESNI, is momenteel bezig om de formulering of interpretatie van de technische voorschriften in dit speciale hoofdstuk te verbeteren.
Verder geldt dat de binnenwateren in de EU verdeeld zijn in Zones 1 (hoogste golven) tot en met 4 (kleinste wateren) en Zone R (= Rijn). De Westerschelde is Zone 2 en Nederland heeft voor passagiersschepen die op Zone 2 wateren varen aanvullende eisen gesteld op het gebied van stabiliteit, uitrusting, veiligheidsafstand en vrijboord.
Deelt u de mening dat veiligheidsregio’s in gebieden waar riviercruiseschepen doorheen varen in hun operationele planning rekening moeten houden met het feit dat riviercruiseschepen veel passagiers aan boord hebben en dus in het geval van een calamiteit veel inzet van de hulpdiensten vergen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe garandeert u dat veiligheidsregio’s voldoende oefenen met calamiteiten met riviercruiseschepen?
De veiligheidsregio’s voorzien, onder hun eigen verantwoordelijkheid, in operationele planvorming op meer dan 50 scenario’s in het regionale risicoprofiel. Eén daarvan is «Vaarweg Incident Management» en hierbinnen is aanvaring één van de hoofdscenario's. In de huidige planvorming wordt ingestoken op generieke voorbereiding, het snel opschalen als een scenario daarom vraagt en de samenwerking met specifieke partners.
Daarnaast bereiden de veiligheidsregio’s zich breed (leiding, coördinatie, communicatie en hulpverlening) voor op optreden bij grootschalige inzet met meerdere slachtoffers.
Leeftijd-onderscheid bij verzekeringen |
|
Simon Geleijnse (50PLUS), Henk Krol (VVD), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van het programma RADAR van AVRO-TROS over een 77-jarige die niet op de hoogte is gesteld van de leeftijdsgrens van 75 jaar bij de groepsverzekeringspolis voor Flying Blue (KLM) – American Express Platinum Card?
Ja, ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending.
Is het waar dat voor een aantal dekkingen van de genoemde verzekering iedere gedekte persoon jonger dan 75 jaar dient te zijn?
Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten. De polisvoorwaarden zijn te raadplegen via de website van de betreffende verzekeraar.
Ik kan u melden dat American Express Nederland mij bij brief van 24 juni 2019 heeft laten weten dat zij naar aanleiding van recente feedback van kaarthouders besloten heeft om het leeftijdsplafond van 75 jaar en ouder te verwijderen uit haar polisvoorwaarden. American Express Nederland verwacht dat de nieuwe voorwaarden medio juli van kracht zullen worden, maar beoordeelt sinds 24 juni 2019 al de ontvangen claims van mensen van 75 jaar of ouder.
Is het waar dat uitgebreide dekking voor medische hulp en kosten binnen deze verzekering alleen geldt voor verzekerden jonger dan 75 jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat voor deze verzekering de leeftijdsgrens voor vergoeding van gemaakte kosten voor medische hulp, annuleren, uitstellen en afzien van een reis, vergoeding voor persoonlijke eigendommen, geld en reisdocumenten eveneens 75 jaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het te rechtvaardigen dat een kaarthouder van 75 jaar of ouder die hetzelfde betaalt voor zijn kaart als iemand die jonger is, maar elke belangrijke dekking van de aan de kaart gekoppelde verzekering ontbeert?
Discriminatie is bij wet verboden. Onderscheid op basis van leeftijd levert direct onderscheid op. Voor direct onderscheid op grond van leeftijd kan sprake zijn van een objectieve rechtvaardigingsgrond, op basis van artikel 1 van de Grondwet. Voor het kunnen aannemen van een rechtvaardigingsgrond is vereist dat het onderscheid een legitiem doel dient, de middelen voor het bereiken van dat doel passend en ook noodzakelijk (proportioneel) zijn. Indien een consument een klacht heeft over een verzekering of verzekeraar, kan hij een klacht via de interne klachtenprocedure van de verzekeraar indienen. Ook kan de consument een klacht voorleggen aan de civiele rechter of het Klachtinstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten.
Heeft de verzekeraar in voldoende mate voldaan aan de informatieplicht jegens verzekerde, indien een kaarthouder, ouder dan 75 jaar of rond die leeftijd, afgezien van verstrekking van de schriftelijke voorwaarden van de Groepsverzekering Flying Blue – American Express Gold Cardmembers, niet actief en specifiek is geïnformeerd over de leeftijdsgrens van 75 jaar en daarmee samenhangende belangrijke beperkingen van de dekking van de verzekering?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient een verzekeraar vóór de totstandkoming van een overeenkomst inzake een verzekering de cliënt informatie te verstrekken die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van de betreffende verzekering. In het geval van een schadeverzekering dient de verzekeraar op grond van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft sinds 2018 een informatiedocument (ook wel verzekeringskaart genoemd) op te stellen. Dit informatiedocument, waarin onder meer een samenvatting van de verzekeringsdekking en de belangrijkste uitsluitingen zijn opgenomen, dient voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst inzake de schadeverzekering aan de cliënt te worden verstrekt. Daarnaast dient de verzekeraar de verzekeringnemer gedurende de looptijd van de overeenkomst tijdig informatie te verstrekken over wezenlijke wijzigingen in de informatie voor zover redelijkerwijs relevant voor de cliënt. Zoals gezegd, is het niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten.
Deelt u de mening dat, mede gezien het feit dat de Staat mede-eigenaar is van KLM, een bijzondere taak op u rust de product-informatievoorziening van direct aan KLM gerelateerde verzekeringen te optimaliseren? Gaat u zich daarvoor inzetten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 dient een verzekeraar die schadeverzekeringen aanbiedt, – ongeacht wie aandeelhouder is – een informatiedocument op te stellen. Bovendien beschermt het algemene consumentenrecht de consument. Bij een geschil kan de consument zich richten tot het Kifid of de civiele rechter. De AFM kan handhavend optreden als de Wft of daarop gebaseerde lagere regelgeving wordt overtreden. Op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) heeft de AFM eveneens de taak om toezicht te houden op de naleving van consumentenregels als het gaat om financiële diensten of activiteiten.
Bent u bereid verzekeraars in het algemeen er op te wijzen dat zij cliënten die het betreft of kan gaan betreffen, ook specifiek dienen te attenderen op belangrijke beperkende voorwaarden van een af te sluiten verzekering, waaronder een maximumleeftijdsgrens?
In het reeds genoemde informatiedocument van schadeverzekeringen – een eenvoudige en begrijpelijke visuele vertaling van de polisvoorwaarden – dienen de verzekeringsdekking en de belangrijkste uitsluitingen te zijn opgenomen. Het stellen van een bepaalde leeftijdsgrens is een voorwaarde die in het informatiedocument dient te worden opgenomen. De AFM houdt toezicht op deze informatieverstrekking.
Deelt u de mening dat hier leeftijdsdiscriminatie aan de orde is en dat dit in strijd is met de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Meneer Bouwels moet blijven’ |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat bij scholenkoepel LVO alle tijdelijke contacten van de docenten bij LVO niet worden verlengd?1 2
Nee, dit klopt niet. Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) heeft mij laten weten dat er geen sprake van is dat alle tijdelijke contracten niet zouden worden verlengd. Het schoolbestuur heeft de verantwoordelijkheid voor het voeren van goed strategisch personeelsbeleid. Hierbij hebben zij gekeken naar zowel vaste als tijdelijke aanstellingen als het gaat om het vervullen van vacatures.
Hoe beoordeelt u het dat in een tijd waarin het lerarentekort alsmaar groter wordt, scholenkoepel LVO contracten van leerkrachten niet verlengt?
Het is aan een schoolbestuur om goed personeelsbeleid te voeren en daar factoren als leerlingendaling, maar ook lerarentekorten in mee te wegen.
Weet u wat de redenen zijn? Heeft dit te maken met financiële problemen, leerlingdaling, krimp, een vlucht naar onderwijs in het buitenland of zijn er andere oorzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net als in andere regio’s van Nederland heeft de provincie Limburg te maken met krimp. Ook scholen van LVO zien hun leerlingenaantallen dalen waardoor er niet voor alle docenten plek is op de school waar ze lesgeven. Het bestuur moet dan keuzes maken met betrekking tot de formatie op de desbetreffende scholen en hierdoor kan het voorkomen dat tijdelijke aanstellingen niet worden verlengd.
Wat vindt u ervan dat het aantal docenten en onderwijsondersteuners met een tijdelijke aanstelling stijgt? Deelt u de mening dat door zo’n manier van omgaan met personeel mensen juist het onderwijs uitgejaagd worden in plaats van aangetrokken, zeker als het gaat om herintreders, zijinstromers en jonge, beginnende docenten?
Net als in andere sectoren is het ook binnen het onderwijs gebruikelijk een nieuwe medewerker eerst een tijdelijke aanstelling te geven. Ik ga ervan uit dat ieder schoolbestuur haar best doet om voor nieuwe collega’s een passende en uitdagende werkomgeving te creëren. De manier waarop de werkgever zorg draagt voor begeleiding van dit nieuwe personeel en het bijbehorende strategisch personeelsbeleid is van essentieel belang om deze mensen te behouden voor het onderwijs.
Wat is de huidige stand van zaken bij het ook bij LVO aangesloten VMBO Maastricht, waar eerder sprake was van grote problemen met de examens? Hoe zit het daar nu met de lesuitval, het tekort aan docenten en de programma's van toetsing en afsluiting (PTA’s)? Worden ook hier – ondanks de eerdere forse lesuitval – tijdelijke dienstverbanden beëindigd?
Zoals aangekondigd zal ik in juni 2019 Uw Kamer informeren over de voortgang bij LVO waaronder de voortgang bij VMBO Maastricht.
De arrestatie en mogelijke uitlevering van WikiLeaks oprichter Julian Assange |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom WikiLeaks oprichter Julian Assange onlangs in Groot-Brittannië is gearresteerd? Kunt u bevestigen dat dit onder meer is vanwege een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten (VS)?
Ik heb kennisgenomen van het intrekken van het asielrecht en het opschorten van het Ecuadoraans staatsburgerschap van de heer Assange door Ecuador en de daaropvolgende arrestatie van de heer Assange door de Britse autoriteiten. Ecuador heeft de Britse autoriteiten toestemming gegeven om de heer Assange in de ambassade te arresteren. De Britse autoriteiten hebben aangegeven dat de arrestatie van de heer Assange geschiedde op grond van het ontwijken van een uitleveringsverzoek (het niet verschijnen voor een rechtbank inzake een Zweeds uitleveringsverzoek). Na zijn arrestatie is de heer Assange in het VK schuldig bevonden aan «failing to surrender to court», voor het niet verschijnen voor de rechtbank in 2012. Hiervoor kan de heer Assagne tot 12 maanden celstraf krijgen. Na zijn arrestatie is door de VS een voorlopig uitleveringsverzoek ingediend inzake computervredebreuk. Zodra het definitieve uitleveringsverzoek van de VS is ontvangen zal dit door de Britse rechter beoordeeld worden.
Lopen er ook nog andere zaken tegen Assange, bijvoorbeeld in Zweden?
Verdere uitleveringsverzoeken zijn mij niet bekend. In 2010 werd Julian Assange in Zweden verdacht van verkrachting. Het gerechtelijk vooronderzoek tegen hem werd echter gestopt in mei 2017 en het arrestatiebevel tegen hem werd ingetrokken. Op de dag van Assange’s arrestatie (in Londen op 11 april 2019), heeft de advocaat van het vermeende slachtoffer de Openbare Aanklager in Zweden formeel verzocht het vooronderzoek te hervatten. Dit kan gedaan worden zolang de verjaringstermijn niet is verstreken, in dit geval midden augustus 2020. Momenteel is nog niet bekend hoe de Zweedse Openbare Aanklager op dit verzoek zal reageren.
Bent u bekend met de Amerikaanse aanklacht tegen Assange? Deelt u de opvatting dat deze aanklacht vooral ingaat op werk wat journalisten gewoon zijn om te doen, namelijk het publiceren over staatsgeheimen die maatschappelijk relevant zijn, en deze aanklacht daarom als een bedreiging van de persvrijheid gezien moet worden, zoals journalistenorganisaties doen?1 Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen via de media van een voorlopig uitleveringsverzoek van de VS voor computervredebreuk.
Vrijheid van meningsuiting, zowel offline als online, is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving. Een vrije pers is essentieel voor transparantie en goed bestuur.
Hoewel het recht op vrijheid van meningsuiting gerespecteerd moet worden vloeien hier ook beperkingen uit voort (in het geval van strafbaarstelling). In veel landen is het strafbaar indien welbewust Staatsgeheime informatie openbaar wordt gemaakt.
Vindt u het goed dat WikiLeaks in het verleden heeft gepubliceerd over marteling en oorlogsmisdaden begaan door de VS in Afghanistan en Irak of had u liever gezien dat de VS deze informatie geheim kon blijven houden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel van de verantwoordelijken voor de door WikiLeaks onthulde oorlogsmisdaden in Irak en Afghanistan zich inmiddels voor een rechter hebben moeten verantwoorden? Deelt u de mening dat dit, in plaats van het vervolgen van degene die de misdaden aan het licht heeft gebracht, prioriteit zou moeten zijn?
Het kabinet beschikt niet over een overzicht van rechtszaken naar aanleiding van de publicaties van WikiLeaks. Nederland mengt zich niet in de overwegingen van andere landen omtrent het vervolgingsbeleid.
Bent u bekend met de zorgen die onder meer Amnesty International uit aangaande de mogelijkheid van een eerlijk proces zonder mensenrechtenschendingen voor Assange in de VS?2 Deelt u de opvatting van deze mensenrechtenorganisatie dat voorkomen moet worden dat Assange uitgeleverd wordt aan de VS? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de zorgen van Amnesty International. Het kabinet kan geen verwachting uitspreken over de inwilliging van het Amerikaanse uitleveringsverzoek aan het VK of de rechtsgang in het Verenigd Koninkrijk. Het rechtssysteem in het VK zal zich volgens de geldende procedures over de zaak moeten uitspreken. Het betreft een EU en Raad van Europa lidstaat en er zijn legio waarborgen die een goede rechtsgang garanderen waarbij de Britse rechter ook de eventuele waarborgen ten aanzien van mensenrechtenschendingen bij de Amerikaans rechtsgang zal meenemen.
Bent u bereid zich uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan uw Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De te lange wachtlijsten in de transgenderzorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wachtlijsten transgenderzorg opgelopen tot enkele jaren»1?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten in de transgenderzorg? Klopt het dat het Amsterdam UMC geen wachttijden meer deelt? Wat is uw reactie daarop?
De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies «Verlichting van knelpunten in de transgenderzorg» een overzicht gegeven van de wachttijden bij verschillende instellingen die transgenderzorg bieden (zie Kamerstuk 31 016 nr. 189, p.7 en verder).
Op de website van het Kennis- en Zorgcentrum voor genderdysforie van het Amsterdam UMC worden maandelijks de actuele wachttijden gepubliceerd. Op dit moment staan er meer dan 1.400 mensen op de wachtlijst voor een eerste gesprek, de intake. Hierdoor is de wachttijd opgelopen tot meer dan twee jaar voor volwassenen en ruim anderhalf jaar voor kinderen en adolescenten. Het Amsterdam UMC geeft aan dat het geen exacte uitspraak meer kan doen over de lengte van de wachttijd, maar dat het slechts bij benadering kan aangeven hoe lang deze minimaal zal zijn.
Zoals ik in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg met betrekking tot het advies van de kwartiermaker transgenderzorg heb aangegeven, heb ik binnenkort meer zicht op de ontwikkeling van de wachttijden en zal ik u voor de zomer van 2019 een brief toesturen waarmee ik u daarover zal informeren.
Herkent u dat ondanks de verhoogde capaciteit bij verschillende ziekenhuizen, het gebrek aan capaciteit de oorzaak is voor de te lange wachtlijsten? Kunt u daarbij inzicht geven in de tekorten aan gespecialiseerd personeel op de arbeidsmarkt?
Een tekort aan capaciteit is één van de redenen voor de wachtlijsten in de transgenderzorg, maar zoals de kwartiermaker ook heeft aangegeven in zijn advies is een belangrijke oorzaak van de lange wachttijden ook de sterk stijgende vraag naar transgenderzorg (Kamerstuk 31 016, nr. 189). Zoals ik in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg met betrekking tot het advies van de kwartiermaker transgenderzorg ook heb aangegeven, zijn er met de aanstaande en aangekondigde uitbreidingen kansen voor een robuuste structurele uitbreiding van de capaciteit. De trage opstart van de gewenste capaciteitsgroei heeft primair te maken met fundamentele keuzes die zorgaanbieders (moeten) maken om zich te gaan richten op de zorg voor transgenders. Daarnaast is er een krapte als gevolg van de allocatie van beschikbare capaciteit in operatiekamers. Wat de tekorten op de arbeidsmarkt betreft: voor zowel het psychologisch/psychiatrisch traject, als het endocrinologisch en zelfs het chirurgisch deel van een zorgketen, geven betrokkenen aan dat binnen afzienbare tijd voldaan zou kunnen worden aan een eventuele opleidingsbehoefte. De activiteiten in 2019 zullen leiden tot meer inzichten in de eventuele knelpunten waar aanvullende actie gewenst is.
Deelt u de mening dat dergelijk lange wachtlijsten onaanvaardbaar zijn? Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd om de wachtlijsten op korte termijn, en voor in de toekomst, in te korten?
Ook ik vind de lange wachtlijsten voor transgenderzorg onwenselijk. In oktober 2018 is het bureau Zorgvuldig Advies aangesteld als kwartiermaker. Zorgverzekeraars Nederland is opdrachtgever van dit project. Het Ministerie van VWS is nauw betrokken bij de voortgang, en het Ministerie van VWS en de zorgverzekeraars financieren gezamenlijk de opdracht aan de kwartiermaker. Het advies van de kwartiermaker is gericht op het weergeven van de probleemanalyse met betrekking tot de wachtlijsten transgenderzorg en op het weergeven van de oplossingsrichtingen. In 2019 gaat de kwartiermaker transgenderzorg aan de slag met de implementatie van zijn advies. Hij heeft onder meer tot doel:
Dit vraagt van alle partijen in de transgenderzorg betrokkenheid, inzet en ook een aanpassing van hun werkwijze. Dat geldt zowel voor de zorgverzekeraars, die het advies krijgen om extra capaciteit in te kopen voor transgenderzorg en om daarbij rekening te houden met de door de kwartiermaker geformuleerde randvoorwaarden voor transgenderzorg, als voor de zorgaanbieders die onder meer het advies krijgen om op andere wijze in netwerken te gaan samenwerken en meer maatwerk te bieden bij de zorg aan transgenders. Partijen in het veld geven mij aan dat zij hier welwillend en op constructieve wijze aan (zullen) meewerken. Uiteraard zal ik daar van mijn kant ook medewerking aan verlenen en zal ik er ook op toezien dat partijen hun verantwoordelijkheid (blijven) nemen.
Kunt u inschatten of het Radboud UMC in Nijmegen daadwerkelijk vanaf 2020 transgenderzorg voor jongeren zal kunnen leveren?
Ik heb deze week van het Radboud UMC begrepen dat de Raad van Bestuur van het ziekenhuis positief is over de plannen om te starten met de zorg aan transgender kinderen. Er is daarmee nog niet definitief besloten dat het Radboud UMC deze zorg gaat verlenen; het besluit ligt nog voor bij de Medezeggenschapsraad. Indien ook de Medezeggenschapsraad positief is, is het Radboud UMC voornemens om begin 2020 te starten met het verlenen van deze zorg. Het Radboud UMC heeft mij laten weten dat dit proces niet verder kan
worden bespoedigd, aangezien de tussenliggende tijd nodig is om voorbereidingen te treffen met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid en een doelmatige inrichting van deze zorg.
Wat is uw reactie op de stelling van patiëntenorganisatie Transvisie dat de transgenderzorg af kan met minder inzet van psychologen en dat dit tevens bijdraagt aan maatwerk?
Het is niet aan mij om mij uit te spreken over de inhoud van het zorgaanbod. Ik kan wel zeggen dat de kwartiermaker transgenderzorg in zijn advies aangeeft dat rekening moet worden gehouden met verschillen tussen transgenders en maatwerk moet worden geboden. Zorgaanbieders zouden volgens de kwartiermaker sneller dan nu gebeurt onderscheid kunnen maken bij de intake van nieuwe transgenders naar draagkracht of lijdensdruk. In het advies staat dat verschillende gesprekspartners aangeven dat het na één of enkele gesprekken mogelijk is om met een voldoende mate van zekerheid te bepalen of sprake is van een goede uitgangspositie voor een transitie, of extra zorg en ondersteuning nodig is en of hier specifieke expertise voor nodig is (bijvoorbeeld vanwege ernstige co-morbiditeit, twijfel of onvoldoende draagkracht).
Wat vindt u van de in het artikel gedane suggestie om een voorrangsregeling in het leven te roepen voor transjongeren?
Ik vind dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden; dat is een belangrijke reden waarom het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland gezamenlijk hebben besloten tot het aanstellen van de kwartiermaker transgenderzorg. De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies aangegeven dat prioriteit bij het verlagen van wachttijden bij (vroeg) pubers/adolescenten zou moeten liggen, vanwege het geestelijk lijden/de psychische problemen die in deze groep vaker voorkomen (wat naast lijden van het individu zelf ook lijden van de ouders en omgeving met zich brengt). En ook omdat in deze leeftijdsfase met hormonale behandeling het ontwikkelen van geslachtskenmerken geremd kan worden en daarmee ingrijpend medisch handelen tot op zekere hoogte voorkomen kan worden. Ik heb begrip voor de argumenten van de kwartiermaker maar zoals ik al aangaf vind ik dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden. Het is aan de zorgverzekeraars en zorgaanbieders om, met het advies van de kwartiermaker in de hand, de wachtlijsten voor transgenderzorg terug te dringen en daarbij zo nodig prioriteiten te stellen.
Het bericht 'Na twee jaar subsidiebaan weer kwijt: hoe schrijnend is dat?' |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Na twee jaar subsidiebaan weer kwijt: hoe schrijnend is dat?»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik heb ten behoeve van de beantwoording van deze vragen navraag gedaan bij het GVB en de gemeente Amsterdam.
Het betreft hier een werkervaringsplaats, door het Gemeentevervoerbedrijf (GVB) participatiebaan genoemd.
Het GVB helpt mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op weg door ze in «een participatiebaan» te laten werken. Dat is een tijdelijke betaalde baan met als doel om mensen werkervaring op te laten doen. Het GVB kijkt daarbij specifiek naar de doelgroep met een arbeidsbeperking, zoals beschreven in de Wet banenafspraak. Het GVB stelt voor deze participatiebanen vacatures open voor sollicitanten uit de doelgroep. Als Wajonger kwam ook Ron dus in aanmerking.
Sinds de invoering van de Participatiewet hebben 48 medewerkers een participatiebaan bij het GVB (gehad): een ervaringsplek waar men onder begeleiding werkervaring opdoet en allerlei opleidingen kan volgen die van belang zijn voor het invullen van een baan.
Het GVB geeft aan dat een werkervaringsbaan per definitie tijdelijk is, in dit geval maximaal 23 maanden. Binnen die periode kan iemand die op een participatiebaan werkt solliciteren op reguliere vacatures. Bij sollicitaties bij het GVB gaan werknemers in een participatiebaan voor op externe kandidaten. Van alle kandidaten heeft volgens het GVB ongeveer de helft buiten de organisatie een arbeidsplek gevonden, een klein deel is doorgestroomd naar een reguliere arbeidsplaats binnen het GVB.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat mensen als Ron na twee jaar noeste arbeid geen vaste baan aangeboden krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat mensen die vroeger voor de sociale werkvoorziening of de Wajong in aanmerking kwamen niet na 23 maanden de laan uit gestuurd worden, maar een vaste baan krijgen?
Iedereen is ervan doordrongen dat verbeteringen binnen het huidige systeem mogelijk en nodig zijn. En dat de urgentie hiervan hoog is; ruim de helft van de mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen heeft geen baan. Ook is het van belang dat mensen duurzaam aan het werk komen. Daarom is de vierde pijler van het Breed Offensief gericht op van duurzame banen.
Hoeveel mensen die vroeger voor de sociale werkvoorziening of de Wajong in aanmerking kwamen, hebben nu een vaste baan?
In de Eindevaluatie van de Participatiewet wordt onder andere onderzocht of mensen die na 2014 geen aanspraak meer konden maken op de Wsw en/of Wajong, in de periode 2015–2018 aan het werk zijn en wat de omvang en aard van het arbeidscontract is.
Op basis van tussentijdse rapportages van het SCP kan ik u op dit moment melden dat van de 11.000 mensen die eind 2014 op de Wsw-wachtlijst stonden, 17% in het daaropvolgende jaar een baan vond. In het tweede navolgende jaar steeg dit verder naar 21%2. Ongeveer de helft van de gevonden banen heeft een duur van tenminste een jaar.
Uit onderzoek van SEO en Panteia blijkt voorts dat van de jonggehandicapten die sinds de invoering van de Participatiewet niet meer in aanmerking komen voor de Wajong, 28% binnen een jaar werkt. In het tweede jaar neemt dit aandeel verder toe naar 35%3.
In het eind 2019 te verschijnen eindrapport van de evaluatie Participatiewet, zullen bovenstaande analyses geactualiseerd zijn en, in samenhang met andere onderzoeken die in de evaluatie verwerkt worden, een completer beeld geven van (de duurzaamheid van) de arbeidsdeelname de verschillende doelgroepen van de wet.
Onder welke regelingen en subsidies valt Ron en hoeveel geld heeft zijn werkgever aan subsidie ontvangen?
Uit navraag bij het GVB blijkt dat mensen die werken op een participatiebaan worden begeleid door een werknemer van het GVB en een jobcoach van de gemeente Amsterdam.
Het GVB stemt een participatiebaan inhoudelijk altijd af op de mogelijkheden van de mensen die werkervaring komen opdoen. Iedere participatiebaan is daardoor volgens het GVB feitelijk een gecreëerde functie voor de kandidaat. Omdat de baan op de persoon is afgestemd is iemand daarin zeer productief.
In Rons geval was de loonwaarde in de participatiebaan volgens het GVB 100 procent. Daarom was voor Ron als Wajonger ook geen beroep op loondispensatie nodig. Het GVB droeg alle loonkosten.
Wilt u contact opnemen met het GVB om te vragen of zij Ron alsnog een vaste aanstelling willen geven?
De Participatiewet wordt decentraal uitgevoerd en het past daarom niet om in individuele gevallen in lokale bevoegdheden te treden. Ik heb begrepen dat vanuit de gemeenteraad schriftelijke vragen zijn gesteld. Ik heb er vertrouwen in dat een goede discussie wordt gevoerd over het gemeentelijk en GVB-beleid om mensen met een beperking in (vaste) dienst te nemen.
De berichten rond Rinus Otte |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat drie maanden voordat Rinus Otte Michael P. in hoger beroep strafkorting gaf, er anders dan hij zelf beweert, wel degelijk een rapport over Michael P. was geschreven waarin stond dat Michael P. een hoog recidiverisico vormde?1 2 3
De reclassering heeft op een aantal momenten gedurende de strafrechtelijke procedure adviezen uitgebracht, waaronder een advies ten behoeve van de behandeling in hoger beroep. Dit advies is uitgebracht op 5 juli 2012. In dit advies werd het recidiverisico ingeschat als hoog-gemiddeld. Deze feiten conflicteren niet met de uitspraken van de heer Otte, die zien op het voorhanden zijn van gedragsdeskundige rapportages waarin geconcludeerd wordt dat er sprake is van een stoornis.
Wat vindt u van het feit dat Rinus Otte in een interview heeft laten weten dat bij hem als rechter de inhoudelijke prikkel was verdwenen en hij zich niks aantrok van gedragsdeskundigen?
In de bovenstaande vraagstelling herken ik de uitspraken van de heer Otte zoals hij die binnen een bredere context in het NRC-interview heeft gedaan niet.
Deelt u de conclusie dat als de raadskamer het rapport van de reclassering wel had meegewogen, de straf van de rechtbank in eerste aanleg in stand was gebleven en TBS was opgelegd, Michael P. in 2017 nog vast had gezeten en Anne Faber nog geleefd had? Zo nee, waarom niet?
De rechtspraak in Nederland is onafhankelijk. Het past mij als Minister niet om te oordelen over een vonnis of de beraadslaging die in dat kader heeft plaatsgevonden.
Bent u bekend met het feit dat Rinus Otte niet met de familie van Anne Faber in gesprek wil gaan omdat volgens hem de zaak besmet is geraakt? Deelt u mening dat niet zozeer de zaak besmet is maar eerder Rinus Otte zelf?
Ik heb daar kennis van genomen. Uit het interview in de NRC maak ik op dat het niet alleen een gesprek zou zijn tussen de heer Otte en de familie maar ook met twee journalisten en dat dit laatste de reden is dat het gesprek niet heeft plaatsgevonden.
Overigens heeft er wel een gesprek plaatsgevonden met de president van het gerechtshof.
Kunt u uitleggen waarom u zo’n arrogante, kwaadaardige en/of luie rechter niet heeft ontslagen maar in plaats daarvan heeft gepromoveerd tot het College van procureurs-generaal? Bent u bereid Rinus Otte alsnog te ontslaan?
Bij uitspraken in strafzaken in hoger beroep zijn drie raadsheren betrokken. Zij komen gezamenlijk tot een oordeel. Dat oordeel kan niet aan één van de drie rechters worden toegerekend. Rechters kunnen ook niet persoonlijk aangesproken worden op uitspraken in zaken.
Hoe kan deze man, die totaal geen gevaar zag in Michael P, die Michael P. een strafkorting gaf van maar liefst 5 jaar en nu als lid van het College van procureurs-generaal zelfs het hele openbaar ministerie aanstuurt, in staat zijn Nederland adequaat te beschermen tegen toekomstige moordenaars en verkrachters zoals Michael P.?
Zie antwoord vraag 5.
De ontbrekende oplossing voor belastingvrijstelling asbestdaken bij tussenopslag |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er nog steeds geen oplossing is voor de toepassing van de vrijstelling van de afvalstoffenheffing voor asbesthoudend afval van asbestdaken, onder meer voor de situatie waarin sprake is van tussenopslag door asbestsaneerders?1
Ja.
Is het waar dat het Ministerie van Financiën niet wil garanderen dat als mocht blijken dat er onterecht afval is vrijgesteld van de afvalstoffenheffing, maar er wel een verklaring van de asbestsaneerder ligt, de naheffing niet bij de stortplaatsbeheerder wordt gelegd, maar bij degene die de onjuiste verklaring heeft verstrekt?
Aan de vrijstelling van afvalstoffenbelasting voor asbesthoudend afval van asbestdaken zijn een aantal voorwaarden en beperkingen verbonden om een juiste toepassing daarvan te verzekeren. Onder meer is van belang dat sprake is van afzonderlijk en onvermengd aangeboden asbest en asbesthoudende producten die toegepast zijn geweest als dakbedekking (hierna: asbesthoudend afval), dat dit asbesthoudend afval is vrijgekomen bij de sanering van een asbesthoudend dak door een gecertifieerd asbestverwijderingsbedrijf en dat de sanering van dat dak is gemeld in het landelijk asbestvolgsysteem. Deze voorwaarden zijn van belang om ervoor te zorgen dat de vrijstelling niet leidt tot misbruik door bijvoorbeeld het mengen van reguliere afvalstoffen met asbesthoudend afval om zo de afvalstoffenbelasting te ontlopen.
De vrijstelling wordt uitsluitend toegepast als degene die het asbesthoudend afval afgeeft aan de stortplaats een verklaring van het asbestverwijderingsbedrijf heeft verstrekt waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden en beperkingen. De houder van de stortplaats is de belastingplichtige voor de afvalstoffenbelasting. Deze systematiek, waarbij een verklaring van een derde is vereist voor toepassing van een vrijstelling door de belastingplichtige, is gangbaar in de afvalstoffenbelasting en de andere belastingen in de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm). Zo is voor de toepassing van de vrijstelling in de afvalstoffenbelasting voor baggerspecie ook vereist dat degene die baggerspecie afgeeft aan de stortplaats een verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie.
In de toelichting op de lagere regelgeving2 bij de vrijstelling voor asbesthoudend afval is ingegaan op de situatie dat bij een controle zou blijken dat de vrijstelling ten onrechte is toegepast. In gevallen waarin door het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de belastingplichtige te weinig belasting is geheven, wordt de naheffingsaanslag opgelegd aan die ander.3 Dit kan het geval zijn wanneer een onjuiste verklaring is verstrekt door het asbestverwijderingsbedrijf en daardoor te weinig belasting is geheven. Dit laat echter onverlet dat in andere gevallen de naheffingsaanslag zou kunnen worden opgelegd aan de belastingplichtige. Bijvoorbeeld vanwege het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door de belastingplichtige zelf. Dit kan het geval zijn bij een administratie die niet aan de gestelde eisen voldoet. Een garantie in algemene zin is dus niet mogelijk omdat de vraag aan wie een eventuele naheffingsaanslag wordt opgelegd zal afhangen van de relevante omstandigheden van het geval. Daarbij staat het partijen uiteraard vrij om onderling privaatrechtelijke afspraken te maken over de betaling van een eventuele naheffingsaanslag. Het bovenstaande regelgevend kader biedt voldoende waarborgen voor een juiste toepassing van de vrijstelling waarbij misbruik wordt voorkomen.
Hoe waardeert u de verwachting dat stortplaatsbeheerders door het achterwege blijven van de genoemde garantie de gewenste vrijstelling niet zullen toepassen?
De afvalstoffenbelasting is een aangiftebelasting, waarbij het in eerste instantie aan de belastingplichtige is om aan de hand van de concrete omstandigheden te beoordelen of is voldaan aan de vereisten voor een vrijstelling en om deze vervolgens toe te passen. Ik heb van de branchevereniging voor asbestsaneerders, de VERAS, het signaal ontvangen dat sommige stortplaatsen de vrijstelling voor asbesthoudend afval in bepaalde gevallen niet toepassen. Dat komt in de gevallen waarin wordt voldaan aan de vereisten voor deze vrijstelling naar mijn opvatting niet overeen met de bedoeling van deze vrijstelling.
Klopt de veronderstelling dat er nu al stortplaatsbeheerders zijn die in het geheel geen vrijstelling van de afvalstoffenheffing voor asbestdaken toepassen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit geen gewenste ontwikkelingen zijn en dat een betaalbare uitvoering van het voorgestelde verbod op asbestdaken per 2025 op deze wijze onnodig belemmerd wordt?
Het voorgestelde verbod op asbestdaken per 2025 is op 4 juni jl. verworpen door de Eerste Kamer.4 Zoals in het antwoord op vraag 2 is weergegeven ben ik van mening dat de regelgeving voldoende waarborgen biedt voor een juiste toepassing van de vrijstelling waarbij misbruik van de vrijstelling wordt voorkomen. De regelgeving omtrent de vrijstelling, waarbij wordt gewerkt met een verklaring van een derde aan de belastingplichtige, is bovendien consistent met verschillende andere vrijstellingen in de Wbm. Deze systematiek wil ik dan ook blijven hanteren voor de vrijstelling van afvalstoffenbelasting voor asbesthoudend afval. Binnen dit kader ben ik uiteraard bereid om in overleg te treden met de betrokken brancheorganisaties over zorgen die zij hebben geuit over de toepassing van de vrijstelling.
Bent u bereid met betrokken sectoren in overleg te gaan en met een oplossing te komen c.q. de gevraagde garantie te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Blazers van ESD |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gronings dorp wordt er gek van: drie giftige stofwolken in een week»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er drie keer in een week een zogenaamde blazer voorkwam? Heeft u weleens geroken wat een enorme stank dat met zich meebrengt?
Ik kan mij goed voorstellen dat het erg vervelend is voor omwonenden die met deze overlast te maken hebben.
Klopt het dat ESD ook kankerverwekkende deeltjes uitstoot? Waarom is dat niet per direct beëindigd?
Navraag bij het bevoegd gezag, de provincie Groningen, levert hierover de volgende informatie op. Bij ESD worden deeltjes uitgestoten die stoffen bevatten die bij voldoende hoge blootstelling kanker kunnen veroorzaken. Metingen van TNO tonen de aanwezigheid van onder andere de volgende stoffen aan: silicium carbidevezels (SiC) (langer dan 5 µm) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs, inclusief benzo[a]pyreen). Daarnaast komt ook arseen, cadmium, nikkel en vanadium vrij. Het is momenteel nog onbekend of de concentraties van deze stoffen in de buitenlucht zodanig zijn dat deze gezondheidseffecten veroorzaken. Het is belangrijk dat dit goed onderzocht wordt. De onderzoeken hiernaar zullen naar verwachting doorlopen tot minimaal eind 2019. Daarnaast is de provincie bezig met een handhavingsactie in het kader van de dwangsomprocedure (zie ook vraag 7). Ook hierbij worden metingen gedaan naar de aanwezigheid van SiC-vezels. Voor de vraag over het beëindigen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Zijn er risico’s voor de volksgezondheid? Zo ja, welke? Zo nee, hoe weet u dat zeker?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de voorlichting niet op orde? Kunnen kinderen in Farmsum nu wel of niet in de sneeuw spelen na een blazer?
De gemeente Delfzijl en de provincie Groningen geven hierover aan dat, naar aanleiding van de blazer op 24 januari 2019 waarbij SiC-vezels zichtbaar waren op de sneeuw, door de Veiligheidsregio Groningen de opschalingsfase (voor hulpdiensten) GRIP1 is afgekondigd. De communicatie lag vanaf dat moment bij de Veiligheidsregio. De gemeente Delfzijl heeft op dezelfde dag antwoorden op veel gestelde vragen op de website gepubliceerd en het klantcontactcentrum van de gemeente was die dag tot 22:00 uur telefonisch bereikbaar. Er heeft zich toen één vragensteller bij de gemeente gemeld. De informatie op de gemeentelijke website is daarna geactualiseerd. Er is veel aandacht in de regionale en lokale media voor de blazers bij ESD en zowel Provincie, Veiligheidsregio, GGD, TNO en gemeente hebben die media gevoed met relevante informatie. Voor de vraag over mogelijke gezondheidseffecten van SiC-vezels verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Kunnen mensen de groenten uit hun groentetuin veilig eten? Zo nee, als dit zo schadelijk is, waarom wordt er dan niet onmiddellijk opgetreden? Zo ja, waarom zaait de provincie dan deze verwarring?
De gemeente Delfzijl heeft, in afstemming met de GGD, de volgende informatie op haar website staan: tot 500 meter afstand van het bedrijf zijn overschrijdingen van de normen voor bodemkwaliteit niet uit te sluiten. Binnen een straal van 1.400 meter afstand rondom ESD staan geen woningen waarvoor de functie «wonen met tuin» geldt. Daarom worden, met de huidige inzichten, beperkingen op het eten van eigen groenten en eieren niet nodig geacht.
Het is wel belangrijk om de groenten goed te wassen voordat ze gegeten worden. Dat is een advies dat altijd geldig is.
Op basis van de beschikbare kennis en de analogie met asbestvezels, verwacht het RIVM niet dat er een gezondheidsrisico is door de mogelijke contaminatie van groenten met SiC-vezels. De beschikbare epidemiologische en toxicologische gegevens voor asbest tonen geen kankerverwekkende werking aan na orale inname.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat 1) het aantal blazers afneemt, 2) illegale uitstoot direct wordt gestopt en 3) de voorlichting op orde is? Dit is toch geen doen zo?
Ik draag systeemverantwoordelijkheid voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit betreft de zorg voor de inrichting en werking van het VTH-stelsel als geheel, waarbij iedere partij zijn bevoegdheden en verantwoordelijkheden houdt. In dit geval is de provincie Groningen als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de handhaving.
Navraag bij de provincie Groningen maakt nog duidelijk dat de Raad van State destijds bij de toetsing van een provinciale vergunning heeft geoordeeld dat blazers een niet te vermijden onderdeel van de bedrijfsvoering zijn. Daarop heeft de provincie Groningen het maatwerkbesluit2 «Blazers» genomen, waarin een rapportage- en onderzoeksplicht zijn opgenomen3. Dit besluit is gericht op het verminderen en zo mogelijk vermijden van de blazers. Volgens mededeling van de provincie houdt het bedrijf zich aan het gestelde in dit maatwerkbesluit.
De provincie heeft inmiddels een dwangsom opgelegd aan ESD voor het feit dat er ook siliciumcarbidevezels worden geëmitteerd. Dit was blijkens de dwangsombeschikking de provincie niet eerder bekend en daarom ook niet gereguleerd binnen de vergunning. De dwangsom is gericht op beëindiging van de emissies van SiC-vezels.
Voor het antwoord op de vraag over communicatie verwijs ik naar de beantwoording van vraag 5.
Kleine en middelgrote slachthuizen in Noord-Nederland |
|
Jaco Geurts (CDA), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van de leden Geurts (CDA) over het bericht «Vier jaar geëist tegen vleesfraudeur [...]»?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 7 waarin wordt gesteld dat «wanneer een NVWA-dierenarts bij de levende keuring voor de slacht constateert dat een dier niet slachtwaardig is, dan wordt dit dier geëuthanaseerd en afgevoerd naar de Rendac»? Kunt u aangeven met welke controles dit wordt geborgd?
Ja, ik herinner mij dat antwoord. De Europese regelgeving benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van exploitanten om niet voor humane consumptie geschikt materiaal op een veilige manier te verwijderen. De exploitant van het slachthuis moet een op zijn bedrijf aanwezig kadaver melden bij Rendac, net zoals dit geldt voor een primaire dierhouderij. De NVWA kan, indien hier aanleiding toe is, op het slachthuis een verificatie uitvoeren op de aanmelding van de kadavers bij de Rendac. Dit kan ook worden gecontroleerd aan de hand van de door de Rendac afgegeven documenten bij de afvoer van kadavers.
Kunt u aangeven hoe wordt gegarandeerd dat «deze dieren (...) naar hun aard dan ook niet in de voedselketen terecht(komen)»?
De overheid kan deze garantie als zodanig niet geven. In het voorgaande antwoord heb ik aangegeven dat de regelgeving de eigen verantwoordelijkheid van een exploitant van een slachthuis voor verantwoorde voedselproductie en voor het veilig verwijderen van niet voor humane consumptie geschikte delen benadrukt. De NVWA houdt toezicht op het hygiënisch verwerken van vlees en kan controles doen op de afvoer van kadavers van slachthuizen naar Rendac. Karkassen die bij de PM-keuring worden afgekeurd, krijgen geen gezondheidsstempel; het is wettelijk niet voorgeschreven dat deze dieren bij afkeuring met een afkeurstempel gekenmerkt worden. Deze mogen uiteraard niet verder in het voedselproductieproces worden gebruikt en dienen ook als dierlijk bijproduct naar Rendac te worden afgevoerd. Het is aan de exploitant van het slachthuis om zijn proces te borgen en te voorkomen dat verkeerde delen in de voedselketen terecht komen.
Bent u bekend met het bericht van Boerderij, waarin we lezen dat «(h)et Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevestigt dat bij een onderzoek is voorkomen dat zeker 30.000 kilo vlees van meerdere noordelijke slachterijen uiteindelijk op de markt is gekomen» en waarin het ministerie desgevraagd meldt dat «(a)l dat vlees is getraceerd. Er is dus niets in de keten terechtgekomen» en klopt het dat dit de reacties van uw ministerie waren?2
Zoals ik ook tijdens het Algemeen Overleg NVWA van 23 april jl. heb aangegeven, heeft de NVWA onderzoek gedaan naar de 30.000 kilo. Het bleek in dat onderzoek niet over 30.000 kilo te gaan, maar over 31 runderen. Daarbij is een vergelijking gemaakt tussen de afvoergegevens van het slachthuis en de aanvoergegevens van Rendac. Alle betreffende kadavers zijn in de administratie van destructiebedrijf Rendac getraceerd. Hierbij zijn geen nadere onvolkomenheden aan het licht gebracht die ertoe zouden hebben geleid dat er afgekeurd vlees in de vleesketen terecht zou zijn gekomen. Als extra borging toetst de interne auditdienst van de NVWA momenteel de toezichtsketen van boerderij tot en met slachthuis op eventuele hiaten. 2Solve neemt deze casus ook mee in haar onderzoek.
Op welke tijdsperiode heeft het getal van 30.000 kilo betrekking?
Het betreft 31 kadavers van runderen in het jaar 2017.
Kunt u aangeven op welke wijze u zich ervan heeft laten overtuigen dat de 30.000 kilo (afgekeurd) vlees niet voor menselijke consumptie is aangeboden?
De NVWA heeft onderzoek gedaan bij het betreffende slachthuis naar kadavermeldingen bij Rendac en de ophaalberichten van Rendac in dezelfde onderzoeksperiode (2017) onderzocht om te achterhalen wat er met dit vlees gebeurd zou zijn. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 aangegeven, is uit dit onderzoek gebleken dat het over 31 runderen ging die op het eerste gezicht niet traceerbaar waren. Het NVWA-onderzoek heeft uitgewezen dat vier I&R-oornummers foutief in de Rendac-opgave genoteerd waren, in die zin dat er na de letters NL een spatie volgde en daarom de nummers niet overeenkwamen met de I&R-meldingen waar de nummers stonden vermeld zonder spatie tussen NL en het oornummer. De nummers kwamen verder wel overeen met elkaar. De andere 27 oornummers kwamen niet voor in het ophaalbericht van Rendac. Die bleken niet allemaal individueel verantwoord te zijn op het ophaalbericht op de ophaaldata, maar onder het I&R-nummer van één op de betreffende ophaaldag opgehaald kadaver. Het aantal opgehaalde kilogrammen correspondeerde met het gewicht van 27 kadavers. Uit de administratie van Rendac bleek dat alle 31 kadavers bij Rendac ter destructie zijn aangekomen.
Kunt u alle documenten die hierop betrekking hebben aan de Kamer overhandigen (eventueel vertrouwelijk)?
Zoals bij vraag 6 aangegeven heeft de NVWA de informatie van Rendac vergeleken met informatie over afvoer van het slachthuis. Deze documenten zijn (geanonimiseerd) als bijlage A toegevoegd bij deze brief3. In bijlage B is het overzicht gegeven van I&R-oornummers van afgevoerde kadavers waar het onderzoek zich op gespitst heeft4. Zoals u kunt zien blijkt ieder afgemeld kadaver bij het slachthuis te herleiden naar een aangevoerd kadaver bij de Rendac.
Zou het mogelijk kunnen zijn dat procedures niet goed gevolgd zijn ten aanzien van de genoemde 30.000 kg?
Zoals aangegeven in vraag 6 zijn er administratieve onvolkomenheden geconstateerd, die materieel geen gevolg hebben gehad. Alle 31 runderen zijn ter destructie bij Rendac aangekomen.
Wat is de procedure die gevolgd wordt met dieren die ante mortem worden afgekeurd?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, schrijft de regelgeving voor dat dieren die ante mortem worden afgekeurd door de exploitant van het slachthuis ter destructie bij Rendac dienen te worden aangeboden.
Wat is de procedure die gevolgd moet worden met vlees dat post mortem is afgekeurd?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, schrijft de regelgeving voor dat dieren die post mortem worden afgekeurd door de exploitant van het slachthuis ter destructie bij Rendac dienen te worden aangeboden.
Herinnert u zich de brief waarin u aangeeft dat «de inspecteur-generaal van de NVWA de secretaris-generaal van mijn ministerie verzocht [heeft] een onafhankelijk extern onderzoek te laten uitvoeren naar de gang van zaken rond (signalen over) de noordelijke slachthuizen en de wijze waarop de NVWA hierop heeft gereageerd»?3
Ja.
Op welke wijze heeft de selectie plaatsgevonden van het externe onderzoeksbureau?
Op basis van gebleken geschiktheid, onder andere op basis van eerdere ervaringen, voor het uitvoeren van dergelijke onderzoeken is de keuze gevallen op onderzoeksbureau 2Solve.
Op welke wijze is de onafhankelijkheid van het externe onderzoek gegarandeerd?
Ik heb uitvoering van een onafhankelijk, extern onderzoek gelast en gevraagd aan de secretaris-generaal van mijn ministerie om als opdrachtgever op te treden.
Wie zijn betrokken geweest bij het opstellen van de onderzoeksvragen?
Onder regie van de secretaris-generaal is door zijn staf gewerkt aan het opstellen van de onderzoeksvragen, waarbij ook de NVWA is gehoord, waarna de onderzoeksvragen door de secretaris-generaal zijn vastgesteld.
Op welke wijze zijn de onderzoeksvragen van het externe onderzoek opgesteld?
Zie het antwoord op vraag 14.
Hoe is daarbij geborgd dat dit opstellen van de vragen op onafhankelijke wijze kon plaatsvinden?
Ik heb er alle vertrouwen in dat de secretaris-generaal op onafhankelijke wijze de onderzoeksopdracht heeft laten op- en vaststellen. Daarnaast heeft het externe onderzoeksbureau volledige vrijheid in de onderzoeksaanpak en rapportage.
Heeft het externe bureau de ruimte om zelf aanvullende vragen te stellen buiten de oorspronkelijke vraagstelling om als hiervoor aanleiding is?
Ja.
Klopt het dat NVWA mensen voordraagt die door het onderzoeksbureau gehoord kunnen worden? Zo ja, hoe wordt gegarandeerd dat er een onafhankelijke selectie van NVWA respondenten heeft plaatsgevonden?
Op verzoek van het onderzoeksbureau 2Solve is aan de integriteitscoördinator van de NVWA gevraagd om een lijst op te stellen met contactgegevens van ambtenaren en derden die op basis van hun (voormalige) functie, informatie aan het onderzoeksbureau kunnen verschaffen. Ook is door het onderzoeksbureau zelf een lijst opgesteld met mensen die zij willen horen in het kader van het onderzoek. Gedurende het onderzoek kan deze lijst door het onderzoeksbureau worden uitgebreid. Daarnaast kunnen mensen zich uit eigener beweging direct melden bij de onderzoekers indien zij menen over informatie te beschikken die relevant is voor het onderzoek.
Wanneer denkt u dat het lopende interne onderzoek door de Interne auditdienst (IAD) van de NVWA naar mogelijke hiaten in het toezicht op de middelgrote slachthuizen is afgerond?
In lijn met mijn brief van 25 februari jl. verwacht ik nog steeds dat ik de resultaten van dit onderzoek tijdig beschikbaar heb om de uitkomsten hiervan voor de zomer met u te kunnen delen (Kamerstuk 28 286, nr. 1040).
Een onvoldoende voor het UWV |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent het artikel «Personeel UWV krijgt onvoldoende»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 16 april die ik op verzoek van uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 26 448, nr. 621)).
Waarom is de Kamer niet eerder geïnformeerd?
Binnen UWV worden, als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering, periodiek kwaliteitsonderzoeken verricht. Waar nodig, voert UWV verbeteracties uit. Daarmee geeft UWV blijk van de professionele taakopvatting die ik ook van de uitvoerder verwacht. UWV doet dat over de gehele linie van de taken die zij uitvoert en moet daarbij een eigen inschatting maken van de risico’s die zij daarbij aantreft. De bewuste interne onderzoeksrapporten zijn destijds niet ter informatie aan mij aangeboden. Dat laat onverlet dat mijn departement en UWV steeds in gesprek zijn over een goede balans tussen openheid over de lastige opgaven waar de uitvoering voor staat en de ruimte voor de uitvoering om te werken, te leren en te verbeteren. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en ikzelf pogen uw Kamer ook deelgenoot van te maken door halfjaarlijks een brief met daarin de «Stand van de uitvoering» aan u te sturen (zie Kamerstuk 26 448, nr. 608).
Wilt u de betreffende documenten naar de Kamer sturen?
Ik zal de documenten die op grond van een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur door dagblad Trouw zijn opgevraagd ter vertrouwelijke inzage leggen bij uw Kamer. Ik kies hiervoor omdat de documenten weliswaar aan de openbaarheid toebehoren nadat zij aan Trouw zijn vrijgegeven, maar openbaarheid op grond van de Wob niet absoluut is. Er zijn immers legitieme redenen om bepaalde informatie niet vrij te geven aan het publiek. In casu gaat het over persoonsgegevens en persoonlijke beleidsopvattingen. Naar aanleiding van de expliciete vraag van het lid Jasper van Dijk in een tweede set schriftelijke vragen over berichtgeving van Trouw om toezending van onderliggende rapportages zonder dat informatie daaruit onleesbaar is gemaakt2, zal ik daarom alle stukken ter vertrouwelijke inzage leggen bij uw Kamer3. Dat laat overigens onverlet dat eenieder die kennis wil nemen van de betreffende informatie deze zonder omhaal kan opvragen bij UWV, zij het uiteraard inclusief gelakte passages.
In dat kader is relevant om te melden dat UWV met ingang van 1 januari 2020 de staande praktijk van het Rijk zal overnemen. Documenten die op grond van een Wob-verzoek openbaar zijn gemaakt, zullen daarmee voor iedereen toegankelijk op een website worden geplaatst. UWV benut de periode tot 1 januari 2020 om de organisatie en de medewerkers voor te bereiden op deze nieuwe werkwijze. De reden dat UWV tijd nodig heeft om zich voor te bereiden op standaard openbaarmaking na WOB-procedures, is dat tot voor kort de kwaliteitsonderzoeken van UWV voor puur interne verbeterdoeleinden werden gebruikt. Het ging daarbij soms om niet-representatieve steekproeven gericht op het leren in de organisatie, dus met focus op bekende problemen en risico’s en zonder nuance voorzien van verbeteropties. Deze informatie wordt nu het publieke debat in getrokken en benut voor uitspraken over de kwaliteit van dienstverlening van UWV in brede zin, terwijl de informatie die eraan ten grondslag ligt zich daar niet voor leent. Dat betekent dat UWV beziet hoe kwaliteitsonderzoek kan worden gedaan waarbij medewerkers zich vrij voelen om zich uit te spreken, zonder dat dat achteraf op een verkeerde manier veralgemeniseerd wordt, en ook wordt bezien hoe kwaliteitsonderzoek juist wel basis kan zijn voor bredere uitspraken over de kwaliteit van (onderdelen) van de dienstverlening. Ik blijf daarbij nadrukkelijk onderscheid maken tussen onderzoeken die bedoeld zijn voor interne kwaliteitsbewaking en kwaliteitsonderzoeken die bedoeld zijn voor publieke verantwoording. Het is van belang het UWV daarin ook professionele ruimte te bieden. De professionals van UWV doen maatschappelijk gezien belangrijk werk en ik hecht eraan dat zij zich daarin ook politiek gesteund weten, waarbij zorgvuldig wordt bezien welke informatie kan leiden tot algemenere conclusies en welke niet.
Erkent u dat de kwaliteit van de arbeidsdeskundige beoordelingen onder de maat is?
Op basis van een doorkijk in de diverse rapportages is vast te stellen dat de kwaliteit van het handelen van de arbeidsdeskundige bij de divisie Sociaal Medische Zaken van UWV, waaronder het werken conform de professionele standaard en de kwaliteit van de verslaglegging, in de periode van de onderzoeken niet voldeed aan de interne norm die UWV hanteert. Dat is een punt van zorg. Maar uit deze gegevens kunnen we niet concluderen dat de kwaliteit van het handelen van de arbeidsdeskundige ook 1-op-1 hebben geleid tot onjuiste uitkomsten van de integrale gevalsbehandeling. Het gehele werkproces wordt meegenomen in de kwaliteitstoetsing. Dat maakt dat ook kleine fouten, zoals een registratiefout, meetellen als een afbreuk aan de kwaliteit. Er valt zodoende geen vertaalslag te maken van kwaliteit van het handelen van de arbeidsdeskundige naar rechtmatigheid, en vervolgens ook niet naar eventuele onterecht uitbetaalde uitkeringen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen hierdoor een verkeerd eindoordeel hebben gekregen en voor hoeveel mensen dit negatieve gevolgen had voor de uitkering?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel geld aan uitkeringen er onterecht is uitbetaald door het toekennen van te weinig arbeidsvermogen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de fouten te herstellen? Wat gaat u doen om te zorgen dat de mensen die negatieve gevolgen hebben ondervonden van het onterecht toekennen van te veel arbeidsvermogen worden gecompenseerd?
Ten eerste is het uiteraard van groot belang dat UWV snel en adequaat aanpassingen doet om de uitvoering te verbeteren wanneer geconstateerd wordt dat om wat voor reden dan ook een bepaald proces niet goed wordt uitgevoerd. In reactie op de geconstateerde kwaliteit van het handelen van arbeidsdeskundigen zijn meerdere maatregelen getroffen, met aanpassingen en verbetering van de interne opleiding tot arbeidsdeskundige als belangrijkste. Intercollegiaal overleg, dossieranalyse en -besprekingen zijn andere maatregelen die UWV treft. In die gevallen waarvan UWV in het kader van de kwaliteitstoetsing constateert dat de betrokken medewerkers steken hebben laten vallen die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het recht op uitkering, worden deze gevallen opnieuw in behandeling genomen. De initiële beoordeling wordt dan overgedaan en de betrokkenen ontvangen dan een nieuwe beschikking.
Kunt u onderbouwen in hoeverre de kwaliteit van de artsenbeoordelingen onder druk staat, doordat werk van keuringsartsen wordt uitgevoerd door assistenten? Wat staat hier in de betreffende rapporten over?
De beoordeling van de functionele mogelijkheden die iemand heeft, is voorbehouden aan de verzekeringsarts. Dit heb ik onlangs bevestigd, naar aanleiding van de casus in Groningen, waar juist deze eerste en harde voorwaarde voor het werken met taakdelegatie niet was geborgd. In die zin deel ik uw stelling dat het werk van verzekeringsartsen wordt uitgevoerd door assistenten niet. Dat laat onverlet dat ik een groot voorstander ben van het werken met taakdelegatie, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Uit de langlopende en staande praktijk in de curatieve sector zien we dat de kwaliteit van het werk van artsen juist toeneemt door een goede verdeling van taken, meer ondersteuning bij administratieve handelingen en betere voorbereiding.
De kwaliteit van het werk van verzekeringsartsen die met taakdelegatie werken is in juli 2018 onderwerp van onderzoek geweest door UWV. Voor een goede duiding van de uitkomsten en de context verwijs ik u naar UWV. Ik heb in antwoord op eerdere schriftelijke vragen reeds opgemerkt dat de rapportages van kwaliteitsonderzoek van UWV niet het type informatie bevatten waarmee de Staatsecretaris en ik ons naar uw Kamer verantwoorden over het functioneren van de uitvoering4. UWV is altijd bereid een nadere toelichting te geven in de vorm van een technische briefing aan uw Kamer.
Bent u – gezien de hoge foutenpercentages – bereid om te zorgen dat mensen tegen een beslissing van het UWV bij een onafhankelijke commissie in beroep kunnen gaan?
Nee. Iedereen heeft de mogelijkheid om tegen een overheidsbeslissing in bezwaar en beroep te gaan. Bij de behandeling van een bezwaarzaak moet een bestuursorgaan volgens de Algemene wet bestuursrecht bepaalde waarborgen in acht nemen om een zekere mate van onafhankelijkheid te borgen. Zo is een vereiste dat een beslissing op bezwaar wordt genomen op een hiërarchisch hoger niveau dan de primaire beslissing en mag de voorzitter van de hoorzitting niet zijn betrokken bij de primaire beslissing. Bij beroep is de rechter uiteraard geheel onafhankelijk. UWV voldoet daarmee aan de normen voor een deugdelijke rechtsbescherming. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat het foutenpercentage bij arbeidsdeskundigen op een acceptabel niveau komt en de dienstverlening van het UWV weer voldoende scoort?
UWV is, als zelfstandig bestuursorgaan, verantwoordelijk voor de kwalitatief goede uitvoering van aanvaarde opdrachten. Kwaliteitsonderzoek draagt daar aan bij. Het formuleren en opvolgen van aanbevelingen is aan UWV. De maatregelen die UWV hiertoe heeft getroffen heb ik genoemd in het antwoord op vraag 7 en in mijn brief van 16 april.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) Arbeidsongeschiktheid?
Dat is niet mogelijk gebleken, nu uw vragen op de dag van het VAO bij mijn ministerie zijn ontvangen.
Het bericht dat er op basisschool de Stelaertshoeve in Tilburg door de GGD voorlichting wordt gegeven over de ramadan |
|
Bente Becker (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat op basisschool de Stelaertshoeve in Tilburg aan kinderen voorlichting over de ramadan wordt gegeven door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)?1
Ja
Wat is de insteek van de GGD bij de informatievoorziening richting de school? Is de bijeenkomst bedoeld voor alle kinderen op school of alleen voor kinderen die deelnemen aan de ramadan? Gaat het om inzicht in de beleving van de ramadan door kinderen en meer begrip daarvoor of over de gezondheidseffecten? Is het de bedoeling dat leerlingen met het onderwerp vervolgens in de les aan de slag gaan of staat de voorlichting op zichzelf?
De voorlichting over voeding en ramadan kwam tot stand in mei 2018, toen de ramadan samenviel met de examenperiode. De GGD Hart voor Brabant ontwikkelde toen een draaiboek voor het voortgezet onderwijs. Het draaiboek is via de site SportinTilburg beschikbaar voor algemeen gebruik in het kader van het JOGG-project (JOGG = Jongeren op gezond gewicht).
De voorlichting op de genoemde basisschool (in april 2019) had een iets andere insteek maar dezelfde doelen. De GGD adviseert scholen in Tilburg in het kader van de Gezonde School aanpak op diverse thema's zoals gezonde voeding, bewegen, weerbaarheid en seksualiteit. De GGD doet dat vanuit de lokale accenten die de gemeente legt bij het GGD-basispakket.
Naast de genoemde basisschool vroegen ook andere basisscholen voorlichting over de gezondheidsrisico's van vasten en tips om zo fit mogelijk te blijven, omdat vasten tijdens de periode van de CITO-(eind)toets een negatieve invloed kan hebben op de scores. De GGD verzorgde hierbij geen lessen aan kinderen, maar gaf de voorlichting tijdens een inloopbijeenkomst/ouderkamer voor ouders die hier interesse in hadden.
Kunt u aangeven of het de taak en/of beleid is van de GGD om op scholen te adviseren over de (gezondheids)effecten dan wel de beleving van de ramadan? Zo ja, betreft dit een apart programma dat de GGD zelf aanbiedt aan scholen of komt dit verzoek vanuit scholen zelf?
De GGD adviseert scholen in het kader van de Gezonde School aanpak, zie www.gezondeschool.nl.
De advisering door de GGD kan gaan over verschillende thema’s, zoals gezonde voeding, bewegen, weerbaarheid en seksualiteit. De school kiest daarbij zelf de (gezondheids)thema’s waarin ze ondersteuning van de GGD wil hebben.
Ook in dit geval kwam de genoemde basisschool met het verzoek aan de GGD om voorlichting aan ouders te geven over gezondheid (van kinderen) en de ramadan.
Op hoeveel scholen in Nederland wordt deze voorlichting gegeven en hoeveel middelen besteedt de GGD hieraan?
In Tilburg gaf de GGD deze voorlichting aan één school voor voortgezet onderwijs en een aantal basisscholen in Tilburg Noord. De geïnvesteerde tijd was enkele uren per school.
Voor geheel Nederland kan deze vraag niet beantwoord worden. Er vindt geen registratie plaats. De GGD levert lokaal maatwerk, dus reageert op vragen vanuit scholen.
Kunt u aangeven in hoeverre de informatie die door de GGD aan scholen, ouders en leerlingen wordt verstrekt over de gezondheidseffecten en beleving van de ramadan hen ook op een objectieve manier wijst op mogelijk negatieve effecten op de leerprestaties van kinderen zodat dit kan worden meegenomen in de afweging om al dan niet aan de ramadan deel te nemen?
De GGD belicht op een objectieve wijze wat ramadan voor invloeden kan hebben op leerprestaties. Er worden tips gegeven hoe deze periode voor gezondheid en leerprestaties zo gunstig mogelijk doorgebracht kan worden.
Is er bij de GGD ook breder aandacht voor informatieverstrekking richting scholen over de gezondheidseffecten en beleving van andere religieuze feesten en tradities? Zo nee, waarom niet en wat rechtvaardigt dit onderscheid?
De vraag om voorlichting past bij doelstellingen van de GGD: adviseren in het kader van de Gezonde School aanpak op diverse thema's, zoals gezonde voeding, bewegen, weerbaarheid en seksualiteit. Deze voorlichting stelde de GGD samen op speciaal verzoek van een school voor voortgezet onderwijs («Fit de Examens in...») om aandacht te besteden aan voeding tijdens de Ramadan. Op verzoek van de genoemde basisschool gaf de GGD aangepaste voorlichting over de combinatie CITO-(eind)toets en ramadan. Andere verzoeken voor gezondheidsvoorlichting in relatie tot andere religieuze feesten heeft de GGD Hart voor Brabant tot nu toe niet ontvangen.
Het bericht van de gemeente Rotterdam dat Stichting Acato, een onderwijsvoorziening voor leerlingen met autisme met dit werk moet stoppen |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Staat u nog steeds achter de inhoud van uw brief over het feit dat het onderwijsaanbod bij Stichting Acato, een onderwijsvoorziening voor leerlingen met autisme die geen plek hadden in onderwijs en jeugdzorg, per 1 mei 2019 van de gemeente Rotterdam moet stoppen, omdat de gemeente Rotterdam het vertrouwen heeft opgezegd in stichting Bloemfleur aangaande locatie de Koepel?1 2 3
Wij blijven van mening dat elk kind recht heeft op een passende onderwijs- of zorgplek en dat de geldende kwaliteitseisen moeten worden nageleefd en dat hier toezicht op gehouden kan worden. Dit is in lijn met de eerdere communicatie aangaande initiatieven als De Grote Brander4, LIVE5 en Linawijs6 Acato7 en de brief over samenwerkingsinitiatieven op zorgboerderijen8.
Bent u er, terwijl u in uw brief de volledige verantwoordelijkheid voor de ontstane problematische situatie bij Acato legt, niet zeer bezorgd over dat u – door zo stellig te vertrouwen op een oplossing voor de leerlingen en hun ouders die volledig door de andere betrokken partijen (zonder Acato) moet worden geregeld – uw eigen overkoepelende verantwoordelijkheid voor het welzijn van en aanbod van goede zorg en onderwijs aan deze kwetsbare kinderen niet nakomt, met grote risico’s voor de betreffende ouders en kinderen?
De gemeente, schoolbesturen en het samenwerkingsverband moeten er voor zorgen dat kinderen een zo passend mogelijk onderwijs- en/of zorgaanbod ontvangen. Dit dient te gebeuren op een veilige plek waar kinderen door gekwalificeerde professionals begeleid worden. De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat er onvoldoende vertrouwen is om dit aanbod met de stichting Bloemfleur (Acato) te ontwikkelen conform de eisen van de Jeugdwet. Wij zijn van mening dat wanneer een gemeente er geen vertrouwen in heeft dat kwaliteit geleverd of gewaarborgd kan worden, dat wij dan niet van bovenaf ons fiat kunnen geven aan een dergelijk initiatief. Daarnaast zijn de mogelijkheden vanuit het onderwijs ook beperkt aangezien de onderwijswetgeving niet voorziet in het bekostigen van dit soort initiatieven vanuit onderwijsmiddelen.
Bent u nu nog steeds van mening dat de gemeente Rotterdam, de scholen en het samenwerkingsverband voor een goede oplossing zullen zorgen voor deze kwetsbare leerlingen, buiten Acato om, ook na de recente ontwikkelingen in de gemeente Rotterdam aangaande dit dossier, waarbij op zijn minst vraagtekens rijzen over de vermeende inspanningen van de andere betrokken partijen?4 5
De gemeente Rotterdam, scholen en het samenwerkingsverband werken hard aan een oplossing voor de korte en de lange termijn voor de desbetreffende kinderen. Middels de aangenomen moties tijdens de Rotterdamse Raadsvergadering van 11 april is het college ook opgeroepen om een alternatief passend aanbod te creëren voor deze kinderen11. Hierbij wordt het tevens opgeroepen om waar mogelijk met dezelfde begeleiders te werken, het aanbod op dezelfde locatie vorm te geven en in overleg te treden met ouders en andere partijen. Daarnaast zal de gemeente het samenwerkingsverband moeten wijzen op hun verantwoordelijkheid aangaande het verzorgen van een dekkend aanbod en zal er met de onderwijssector en de jeugdhulpaanbieders gesproken worden over een intensivering van de aanpak van het thuiszittersprobleem en de leerrechtpilots.12
Tijdens een gesprek tussen de ministeries van OCW, VWS, het samenwerkingsverband, Gedragswerk en de gemeente Rotterdam op 25 april jl. heeft de gemeente aangegeven alles in het werk stellen om aan deze oproep van de Gemeenteraad te voldoen. In dit gesprek heeft de gemeente aangegeven per 6 mei een aanbod te zullen creëren op de voormalige locatie van Acato en dit is ook gebeurd. Hierbij worden meerdere deskundigen betrokken op het gebied van een autismespectrumstoornis, maar ook scholen, leerkrachten (om met ouders en de jongeren een ontwikkelingsperspectiefplan op te stellen) en cliëntondersteuners zijn betrokken. De voormalige medewerkers van Acato zijn uitgenodigd om een rol te blijven spelen in het nieuwe aanbod. Daarnaast heeft de wethouder de ouders uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek. Beide partijen zijn bereid om te zoeken naar een oplossing en nader tot elkaar te komen en er wordt momenteel gezocht naar een geschikte mediator om dit proces vorm te geven.
Deelt u de mening dat de uitspraken in uw brief dat «samenwerking met Acato om een gezamenlijke inzet te plegen om een passend onderwijs-zorgaanbod te ontwikkelen niet meer mogelijk is wegens de moeizaam verlopende communicatie met Acato, het niet tot stand komen van samenwerking tussen Acato en een of meer scholen, het gebrek aan vertrouwen dat Acato zich zal ontwikkelen tot een jeugdhulpaanbieder die voldoet aan de eisen van de Jeugdwet en de financiële situatie van Acato, mede in verband met het verzoek dat Acato doet om voor te financieren», op zijn minst wat minder stellig te doen zijn en aan nader onderzoek dienen te worden onderworpen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie wordt momenteel onderzocht door de gemeentelijke ombudsman van Rotterdam. Wij zijn benieuwd naar haar bevindingen en achten het niet wenselijk om parallel hieraan zelf een onderzoek uit te voeren of vooruit te lopen op haar onderzoek. Het belangrijkste is nu dat er op korte termijn een oplossing komt zodat de kinderen weer onderwijs en/of zorg ontvangen. Ondanks dat er ook vanuit de gemeente Rotterdam fouten zijn gemaakt, werkt de gemeente momenteel hard aan deze oplossing en dit proces willen wij niet frustreren.
Bent u nog steeds van mening dat Acato tot sluiting van dit speciale project gedwongen moet worden zonder nader onderzoek van uw kant dat zou kunnen voorkomen dat deze kinderen die dreigen te worden vermalen door de raderen van ons bureaucratische onderwijs-zorgsysteem in grote problemen komen?
Zie antwoorden op vragen 1,2,3 en 4 voor onze mening over de gang van zaken omtrent Acato.
Het staat Acato uiteraard vrij om de mogelijkheden te verkennen om alsnog een bekostigde school of zorgaanbieder conform de Jeugdwet te worden en zodoende ook in aanmerking te komen voor bekostiging om de activiteiten voort te kunnen zetten.
Bent u bereid om alsnog met de gemeente Rotterdam, Acato, de scholen en het samenwerkingsverband in gesprek te gaan over de mogelijkheden om er alsnog voor te zorgen dat het project kan blijven bestaan of op zijn minst uitstel kan verkrijgen om aan een alternatief te werken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid zijn wij terughoudend om sterk te interveniëren bij lokale aangelegenheden, maar zoals eerder gesteld hebben onze ministeries in april al gesprekken gevoerd om ons ervan te verzekeren dat er alles aan wordt gedaan om een oplossing te vinden. Gemeenten, samenwerkingsverbanden, zorginstellingen en andere lokale partijen staan aan de lat om het aanbod van onderwijs en zorg voor kinderen in overleg met ouders zo optimaal mogelijk vorm te geven. Onderdeel van deze verantwoordelijkheid is het oplossen van een situatie waarin dit aanbod niet direct tot stand komt.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat zij niet de verantwoordelijkheid kunnen nemen om Acato het ontwikkelingsaanbod voor deze kwetsbare kinderen te laten vormgeven binnen de grenzen die Acato stelt. Uitstel of voortbestaan van de voormalige constructie is dan volgens de gemeente Rotterdam ook niet aan de orde. De relaties zijn dermate verstoord dat er geen basis lijkt voor vruchtbare samenwerking tussen Acato en de andere betrokken partijen, hetgeen van groot belang is om tot een snelle en tevens duurzame oplossing te komen. Er is inmiddels een alternatief aanbod gecreëerd waarvan wij hopen dat er gebruik van zal worden gemaakt. Wij houden een vinger aan de pols om ons te verzekeren dat kinderen een zo passend mogelijk aanbod van zorg en onderwijs ontvangen.
Bent u daarnaast, als dit alles tot niets leidt en de twijfels over de juistheid van de genomen beslissingen overeind blijven, bereid met de onderwijsinspectie in gesprek te gaan om in lijn met de op 27 maart 2019 voorgestelde en op 2 april 2019 aangenomen motie-Kwint over het beleggen van doorzettingsmacht bij de onderwijsinspectie alles te doen wat mogelijk is om het onderwijswijsaanbod op dit speciale project voor Rotterdam voor de betrokken leerlingen en hun ouders te behouden?6
Wij willen de lokale partijen die nu aan zet zijn de kans geven om het gesprek met elkaar te voeren en de ondersteuning van deze kinderen zo goed mogelijk te organiseren. Wij gaan daarom niet vooruitlopen op andere scenario’s. Wij beamen wel dat alles in het werk gesteld moet worden om deze kwetsbare kinderen zo snel mogelijk weer van een passend aanbod te voorzien. Elke dag dat kinderen thuiszitten en zich niet kunnen ontwikkelen is er één te veel. De motie Kwint wordt momenteel onderzocht en daar komen wij, zoals eerder gecommuniceerd14, in de onderwijs-zorgbrief op terug.
Het monddood maken van de sociaal domein cliëntenraad in Eindhoven |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Cliëntenraad in Eindhoven monddood»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wekt de uitspraak dat vijf leden die zijn ontslagen omdat zij «te kritisch» zouden zijn volgens de voorzitter van de cliëntenraad bij u ook argwaan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact opgenomen met de gemeente Eindhoven om mij te informeren over de situatie. In het artikel waar u aan refereert wordt gesproken over bezwaarzaken die oud-leden van de cliëntenraad aanhangig hebben gemaakt naar aanleiding van hun ontslag. Deze bezwaren worden – uit zorgvuldigheidsoverwegingen – behandeld door een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie. Van de gemeente Eindhoven heb ik begrepen dat de bezwaarschriftencommissie deze bezwaren inmiddels heeft behandeld. De commissie heeft geoordeeld dat de betreffende leden terecht ontslagen zijn.
Bent u het eens met de in bedoeld artikel geponeerde stelling dat de recente veranderingen, waaronder de betwiste ontslagen, het idee wekken dat deze cliëntenraad monddood wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Eindhoven heeft mij laten weten de afgelopen periode – op verzoek van de cliëntenraad – een preciezere opdracht voor de Cliëntenraad Sociaal Domein Eindhoven geformuleerd te hebben. Een duidelijker kader, aan de hand waarvan de vertegenwoordigers hun werk kunnen doen. Zo heeft de gemeente, samen met de cliëntenraad, de volgende taakomschrijving voor leden vastgesteld:
Daarnaast heeft de gemeente een coach ter beschikking gesteld aan de Cliëntenraad Sociaal Domein voor de individuele én de groepsontwikkeling. Voor zover ik, op basis van de mij ter beschikking staande informatie, kan beoordelen investeert de gemeente Eindhoven in zijn cliëntenraad.
Vindt u niet dat juist nu gemeenten een grote (beleids-)vrijheid in het sociaal domein hebben een stevige, goed uitgeruste en bovenal onafhankelijke cliëntenraad van zeer groot belang is?
Ik vind het van groot belang dat een gemeente ingezetenen betrekt bij de beleidsvorming en de beleidsuitvoering. Dit kan een zeer belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de beoogde maatschappelijke doelen. Een gemeente dient in de verordening vast te leggen op welke wijze deze betrokkenheid wordt gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te worden besteed aan de wijze waarop ingezetenen in de gelegenheid worden gesteld om voorstellen voor beleid te doen, gevraagd en ongevraagd te adviseren over verordeningen en beleidsvoorstellen en – meer in algemene zin – hoe zij worden ondersteund in een effectieve uitvoering van hun rol. Gemeenten kunnen er voor kiezen om, ter uitvoering van deze wettelijke verplichting, een cliëntenraad in te stellen.
Vindt u niet dat in de precaire situatie juist in Eindhoven rondom huishoudelijke hulp (veel onduidelijkheid bij cliënten, veel bezwaren etc.) elke schijn van het monddood maken van de cliëntenraad moet worden vermeden?
Ik deel de mening dat ingezetenen gevraagd maar zeker ook ongevraagd voorstellen voor beleid moeten kunnen doen en adviezen moeten kunnen uitbrengen. Het uitgangspunt dat (de vertegenwoordiging van) ingezetenen zich vrij moeten voelen om hun mening te geven is ook uitgewerkt in artikel 2.1.3 van de Wmo 2015. Het is aan de gemeente om dit uitgangspunt in de praktijk te borgen.
Het klopt dat de gemeente Eindhoven de afgelopen tijd te maken heeft gehad met een relatief groot aantal bezwaarschriften naar aanleiding van het (aangepaste) beleid huishoudelijke ondersteuning. De cliëntenraad heeft over dit beleid een advies verstuurd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Op basis van dit advies zie ik een cliëntenraad die het college zowel gevraagd als ongevraagd adviseert en tevens contrair durft te adviseren.
Heeft u een overzicht van hoe gemeentelijke cliëntenraden nu feitelijk functioneren? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
U vraagt naar een overzicht van het feitelijke functioneren van gemeentelijke cliëntenraden. Een dergelijk overzicht heb ik niet.
In 2017 heeft Movisie op verzoek van de Koepel Adviesraden Sociaal Domein onderzoek verricht. Veel cliëntenraden gaven aan op dat moment bezig te zijn met het leggen van een nieuwe basis. Hierdoor zou er meer ruimte moeten ontstaan voor doorontwikkeling op gebieden als: (1) inzet van ervaringsdeskundigheid, (2) omgaan met regionalisering, (3) de verbinding met andere partijen, (4) signalen ophalen bij de achterban en (5) het bewaken van de onafhankelijk positie.2
Op welke manier bent u van plan een vinger aan de pols te houden bij de situatie in Eindhoven om te verzekeren dat een onafhankelijke cliëntenraad een tegengeluid kan bieden wanneer nodig?
Op dit moment zie ik, onder verwijzing naar mijn bovenstaande antwoorden op uw vragen, geen reden om naar aanleiding van dit artikel in het Eindhovens Dagblad actie te ondernemen.