De schrijnende werkwijze van de sociale dienst Laborijn |
|
Gijs van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u, zonder uitspraken te doen over de wijze van handhaving wat een autonome bevoegdheid van lokaal bestuur is, toelichten hoe u aankijkt tegen werkwijzen van sociale diensten waardoor mensen doodsbang worden?1 Zo nee, waarom wilt u zich hier niet over uitspreken?
In zijn algemeenheid mag van de overheid verlangd worden dat zij haar burgers respectvol bejegent, zoals de overheid ook zelf door haar burgers respectvol bejegend wil worden. En wanneer de burger een beroep doet op een dienstverlening door de overheid, hoort daarbij ook het besef dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Vertaald naar de Participatiewet houdt dit in beginsel in dat een gemeente op professionele wijze beoordeelt of de betrokkene in een eigen inkomen kan voorzien en als dat niet zo is, of er recht bestaat op een uitkering. Ook houdt het in dat de gemeente aan de betrokkene voorlichting verstrekt over de aan de uitkering verbonden rechten en plichten en de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen. Bij de beantwoording van uw eerdere vragen2 heb ik reeds gesteld dat het uitgangspunt helder is: mensen die recht hebben op een uitkering krijgen die ook, en tegelijkertijd moet de gemeente zorgen voor adequate handhaving, zodat iedereen erop kan vertrouwen dat geen misbruik wordt gemaakt van de sociale zekerheid. Daadwerkelijk handhaven moet echter binnen redelijke proporties blijven. Mocht dit anders worden ervaren, dan biedt de wet ruimte voor bezwaar en beroep.
Gemeenten dienen ook het recht op privacy te eerbiedigen. Concreet houdt dit in dat een gemeente bij de uitvoering van de Participatiewet in een situatie waarin mogelijk sprake kan zijn van schending van privacy, te allen tijde dient na te gaan of er op basis van de Participatiewet een toereikende grondslag aanwezig is die een (eventuele) inbreuk rechtvaardigt. Meent een uitkeringsgerechtigde dat zijn privacy wordt geschonden dan staan hem rechtsmiddelen ter beschikking om daartegen op te komen. Het recht op privacy van uitkeringsgerechtigden is beschermd en wettelijk geborgd in artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM. Voor extra wettelijk beschermende maatregelen bestaat geen aanleiding.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om mensen in een afhankelijke positie op extreme wijze te controleren? Bent u bereid om het wettelijk kader aan te passen om mensen in een afhankelijke positie te beschermen tegen deze extreme wijze van controle? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht bieden van de trainingen waaraan medewerkers van gemeenten deelnemen en hoe deze bijdragen aan het voorkomen van ondermaatse behandeling van uitkeringsgerechtigden? Welke vaardigheden worden hier bijgebracht? Hoe worden deze trainingen getoetst en aangepast wanneer blijkt dat er structurele problemen zijn? In hoeverre worden er vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) handvatten meegegeven voor deze trainingen?
Er vindt geen landelijke registratie plaats van mogelijke trainingen voor medewerkers die betrokken zijn bij de uitvoering van de Participatiewet, en evenmin van de inhoud en eventuele evaluaties daarvan. Van Laborijn is bekend dat zij haar medewerkers trainingen heeft aangeboden in gesprekstechniek, omgaan met agressie, onderzoeksprotocollen en complexe casuïstiek.
Voor het sociaal domein verstrekt het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving gerichte informatie aan gemeenten, verzorgt zij ondersteuning op maat en op locatie en kunnen ook trainingen op maat worden georganiseerd.
Vanaf wanneer worden deze trainingen aan gemeentemedewerkers gegeven? Heeft de geconstateerde situatie bij Laborijn hier enige invloed op gehad?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het aangekondigde onderzoek op de voet te volgen om te verzekeren dat dit daadwerkelijk onafhankelijk en volledig wordt uitgevoerd en de Kamer over de resultaten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het aangekondigde onderzoek is primair een lokale aangelegenheid, waarbij bemoeienis vanuit het Rijk niet aan de orde is. Dat geldt ook voor de te nemen beslissing omtrent de conclusies die verbonden moeten of kunnen worden aan de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u van mening dat indien het nu plaatsvindende onderzoek uitwijst dat Laborijn onheus en niet in de geest van de Participatiewet heeft gehandeld excuus en een passende compensatie richting getroffen inwoners op hun plaats zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het rapport Actualisatie AEOLUS 2018 en geactualiseerde luchtvaartprognoses |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer precies zijn de geluidsberekeningen voor milieueffectrapportageberekeningen in de Nederlandse luchtvaart aangepast van het NRM (Nederlands Regionaal Model) naar het ECAC Doc29 (European Civil Aviation Conference Document 29)?
In de «Tussentijdse toetsing effecten geluidsarmere start- en landingsprocedures» van 25 augustus 2016 heeft de Commissie voor de m.e.r. geadviseerd om de methoden aan te passen waarmee het effect van wijzigingen in de start- en landingsprocedures op de hoogte en de verdeling van de geluidbelasting rond luchthaven Schiphol wordt berekend.
De toenmalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in reactie op dit advies op 14 september 2016 de Kamer geïnformeerd dat zij inzicht wil krijgen in alle geluideffecten van Schiphol indien deze berekend worden conform de nieuwste inzichten. Daartoe is door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) een nieuw rekenmodel voor Schiphol ontwikkeld, dat is gebaseerd op het Europese rekenvoorschrift Doc29. Dit nieuwe model is door Schiphol gebruikt om de geluidberekeningen in het milieueffectrapport (MER) van het nieuwe normen- en handhavingstelsel (NNHS) uit te voeren. Een concept MER heb ik in november 2018 aan uw Kamer gestuurd. Ik verwacht dat het definitieve MER medio 2019 aan mij wordt aangeboden.
Voor de andere Nederlandse luchthavens is nog geen Doc29-rekenmodel beschikbaar. Momenteel wordt bezien of, en zo ja, op welke wijze Doc29 voor de regionale luchthavens geschikt gemaakt en geïmplementeerd kan worden. Ik verwacht de Kamer hierover binnenkort te informeren. Zie hiertoe ook het antwoord op vraag 8.
Heeft het feit dat de laterale geluidsverzwakking in het ECAC Doc29 minder groot is dan verondersteld in het NRM te maken met de (optionele) afschermingsfactor in het NRM? Op welke wijze zijn deze gerelateerd?
Is de laterale geluidsverzwakking in het ECAC Doc29 ook minder groot dan verondersteld in het NRM wanneer wordt gewerkt met een afschermingsfactor gelijk aan nul?
Bij welke afschermingsfactor komt de laterale geluidsverzwakking van het NRM het beste overeen met de meest actuele inzichten uit het ECAC Doc29?
Is het NRM, volgens de meeste actuele inzichten uit het ECAC Doc29, geschikt om geluidscontouren te berekenen bij elevatiehoeken groter dan 20 graden?
Welke afschermingsfactor moet gebruikt worden bij het NRM als functie van de elevatiehoek? Kunt u dit grafisch weergeven voor de vliegtuigtypes A32x en B737?
Welke afschermingsfactor is gebruikt voor berekeningen van de geluidscontouren in de Milieueffectrapportage (MER) 2018 van Lelystad Airport? Is de afschermingsfactor in de berekeningen constant gehouden of is deze gevarieerd?
Wanneer precies zijn de geluidsberekeningen gedaan voor de MER2018 van Lelystad Airport? Was op dat moment het ECAC Doc29 ook beschikbaar? Was op dat moment al bekend dat het ECAC Doc29 resultaten geeft die beter corresponderen met de werkelijkheid?
De toepassing van Doc29 (rekenvoorschrift) is op dit moment niet beschikbaar voor toepassing voor regionale luchthavens van nationale betekenis zoals Lelystad. Zodra het Doc29 rekenmodel voor Schiphol wettelijk is geïmplementeerd, zal worden besloten of dit rekenvoorschrift ook wordt ingevoerd voor geluidberekeningen voor andere burgerluchthavens. Omdat Doc29 dan ook voor luchthavens van regionale betekenis zal gaan gelden (waarvoor de provinciebesturen bevoegd gezag zijn), zal hiervoor een proces met alle betrokken partijen moeten worden doorlopen, te meer omdat op basis van geluidberekeningen bepalingen worden opgenomen in een luchthavenbesluit en partijen aan dat besluit rechtszekerheid ontlenen.
Met welke factor verbreedt de geluidscontour 58 dB(A) Lden in de concept-MER Schiphol wanneer het ECAC Doc29 wordt gebruikt in plaats van het NRM? Kunt u deze factor grafisch weergeven als functie van vlieghoogte?
Het Doc29-rekenmodel voor Schiphol wijkt op diverse onderdelen af van het NRM. Het gaat daarbij onder meer om de methodes voor laterale geluidsverzwakking en atmosferische demping, de rolhoek van het vliegtuig in bochten, de modellering van de start- en landingsrol op de start- en landingsbaan, de geluid- en prestatiegegevens van vliegtuigtypes en het hoogte- en snelheidverloop in de prestatiegegevens. Deze onderdelen hebben niet overal dezelfde invloed: zo heeft het meenemen van de rolhoek van het vliegtuig wel invloed op de geluidbelasting in een bocht, maar niet op de geluidbelasting op een recht stuk. En de modellering van de start- en landingsrol heeft, zoals de naam al aangeeft, voornamelijk effect op de geluidbelasting in de nabijheid van de start- en landingsbaan en niet op verder weg gelegen trajecten. Dat maakt dat er geen factor is aan te geven tussen NRM en Doc29.
Met welke factor verbreden de geluidscontouren 70, 56, 48 en 40 dB(A) Lden in de MER2018 Lelystad wanneer het ECAC Doc29 wordt gebruikt in plaats van het NRM? Kunt u deze factor grafisch weergeven als functie van vlieghoogte?
Hoeveel neemt het aantal woningen en ernstig gehinderden en slaapverstoorde personen toe binnen de hiervoor genoemde vier contouren wanneer het ECAC Doc29 wordt gebruikt in plaats van het NRM? Hoe verhoudt zich dat tot de aantallen in de MER2014 en MER2018 voor Lelystad?
Hoe gaat conversie plaatsvinden van NRM-berekeningen naar ECAC Doc29-berekeningen, daar waar deze interfereren zoals bij het overplaatsen van vliegtuigen van Schiphol naar Lelystad? Wat betekent dat voor het de geluidsruimte die bij overplaatsing aan de ene kant vrijkomt en aan de andere kant wordt opgevuld?
Is gebruik van ECAC Doc29 inmiddels verplicht voor geluidsberekeningen in de Europese luchtvaart? Zo ja, sinds wanneer is dat verplicht? En welke Nederlandse vliegvelden vallen onder die verplichting?
Richtlijn 2002/49/EG van het Europees parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai verplicht de lidstaten om elke vijf jaar geluidsbelastingkaarten en actieplannen te maken voor belangrijke luchthavens. Belangrijke luchthavens zijn luchthavens waar jaarlijks meer dan 50.000 vliegtuigbewegingen plaatsvinden met uitsluiting van oefenvluchten met lichte vliegtuigen. Dit is op dit moment alleen voor Schiphol aan de orde. De in de richtlijn opgenomen verplichting gebruik te maken van de gemeenschappelijke bepalingsmethode voor de geluidbelasting heeft betrekking op het opstellen van de geluidbelastingkaarten. De verplichting om geluidbelastingkaarten te maken voor belangrijke luchthavens en met het rekenmodel Doc29 is geïmplementeerd middels de Regeling Omgevingslawaai luchtvaart en geldt per 31 december 2018. Op grond van de Wet luchtvaart moeten er geluidbelastingkaarten worden vastgesteld voor Schiphol. Daarnaast schrijft de EU verordening Nr. 598/2014 voor dat voor de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op belangrijke luchthavens de berekeningen worden uitgevoerd met Doc29. Deze verordening is op 13 juni 2016 in werking getreden. Van een verplichting tot gebruik van Doc29 voor milieueffectrapportages is geen sprake.
Wat is het cumulatieve effect van de in het AEOLUS-rapport (prognosemodel voor de luchtvaart op de langere termijn) genoemde betere modellering van laterale geluidsverzwakking en van de demping van het geluid van de atmosfeer?
Hier is geen apart onderzoek naar gedaan. Het gecombineerde effect van alleen deze twee modelonderdelen kan daarom niet geleverd worden. Zie ook antwoord op de vragen 2 t/m 7.
Zijn de berekeningen van de concept-MER Schiphol en de MER2018 Lelystad conservatief uitgevoerd, zodat de effecten niet worden onderschat?
De geluidberekeningen in het MER Schiphol gaan uit van een basisscenario. Een dergelijk scenario is een combinatie van een (te verwachten) dienstregeling, vlootsamenstelling, vliegprocedures, routegebruik, enz. De toekomst zal zich echter nooit precies volgens dit basisscenario ontwikkelen. Als de toekomst zich anders ontwikkelt dan is aangenomen in het basisscenario, dan zullen het resulterende verkeersbeeld en daarmee de milieueffecten anders zijn. Om dit inzichtelijk te maken, wordt een bandbreedteanalyse uitgevoerd. Deze geeft een beeld van de bandbreedte in lokale en totale milieueffecten en van de maximale milieueffecten voor geluid en plaatsgebonden risico’s als gevolg van bepaalde ontwikkelingen. In de bandbreedteanalyse komen zowel conservatieve situaties aan de orde (bijvoorbeeld een lawaaierigere vloot dan in het basisscenario) als progressieve (bijvoorbeeld een minder lawaaiige vloot dan in het basisscenario).
Voor het geactualiseerde MER 2018 voor Lelystad Airport is uitgegaan van realistische aannames voor de berekening van de milieueffecten. Daar waar discussie kan zijn over aannames zijn gevoeligheidsanalyses uitgevoerd, waarmee de bandbreedte van de mogelijk te verwachten milieueffecten in beeld is gebracht. Daarbij zijn ook worstcase scenario’s in beeld gebracht.
Zijn de berekeningen van de concept-MER Schiphol en de MER2018 Lelystad uitgevoerd met de meest actuele inzichten?
Ja, bij de berekeningen van de concept-MER Schiphol en bij de actualisatie van het MER Lelystad zijn de meest actuele inzichten meegenomen.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Gezien de inhoudelijke aard van de vragen is een aantal vragen in samenhang beantwoord.
Tot slot laat ik u weten dat er in het rapport «Actualisatie AEOLUS 2018 en geactualiseerde luchtvaartprognoses» van Significance recent door hen een aanpassing is doorgevoerd. Dit betreft een aanpassing in de presentatie van de jaarlijkse groeifactoren in de kolommen «2030» in de tabellen op de pagina’s 95 t/m 101 en in de tekst op pagina 83. Hoewel de absolute prognose voor zowel aantallen in 2030 en 2050 correct zijn weergegeven gold dat niet voor de doorvertaling van deze absolute aantallen naar de jaarlijkse groeifactoren in 2030 in deze tabellen. Het aangepaste rapport stuur ik mee als bijlage bij de brief1.
Het houden van dolfijnen in gevangenschap |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen dolfijnen meer in ons land? Minister wil het houden van dolfijnen in gevangenschap niet langer toelaten» over de Belgische Minister van Dierenwelzijn die het houden van dolfijnen in gevangenschap op termijn wil verbieden?1
Dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u van de beslissing van uw collega in België?
Ik heb deze beslissing alleen nog via de media vernomen. Ik kan me voorstellen dat dit bericht veel reactie los kan maken bij verschillende partijen. Het is mij niet bekend of dit daadwerkelijk leidt tot het verbieden van het houden van dolfijnen in gevangenschap.
Wat vindt u van zijn uitspraak dat «het houden in gevangenschap van dolfijnen geen enkel nut heeft, we laten ze kunstjes doen in ruil voor een paar dode vissen»?
Het houden van dolfijnen in gevangenschap is slechts toegestaan als het een educatieve functie heeft. Shows met dolfijnen worden in dat licht beoordeeld.
Uiteraard heeft de betreffende houder wel de verantwoordelijkheid om te zorgen dat de dolfijnen conform alle voorschriften van het Besluit houders van dieren gehouden worden, zoals bijvoorbeeld voorschriften ten aanzien van soorteigen gedragingen, behoeften van individuele dieren, de verzorging van dieren, etc.
Vindt u het nog te verdedigen om dolfijnen te houden in gevangenschap? Zo ja, hoe kan het dat u en uw Belgische collega tot tegengestelde conclusies komen over de aanvaardbaarheid van het houden van dolfijnen in gevangenschap?
Ieder in gevangenschap levend dier leeft onder meer beperkingen dan een dier dat in de vrije natuur leeft. Dat geldt zeker voor wilde dieren, waaronder dolfijnen. Daarom gelden voor houders van een dierentuinvergunning, zoals voor het Dolfinarium, een aantal specifieke voorschriften, ter bescherming van het dierenwelzijn. Zo moeten dierentuindieren op zodanige wijze worden gehouden dat het soorteigen gedrag van de dieren wordt gerespecteerd en zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
Wist u dat dolfijnen in het wild tussen de 60 en 160 kilometer per dag afleggen, snelheden bereiken van bijna 50 kilometer per uur en honderden meters diep duiken? Zo ja, hoe rechtvaardigt u het houden van dolfijnen in kleine bassins waar ze na een paar meter duiken hun neus stoten?2
Deze punten zijn mij bekend. Het is aan de houder om rekening te houden met de intrinsieke waarde van de dolfijnen en om te zorgen dat de dolfijnen gehouden worden zonder dat het dierenwelzijn in gevaar komt. Educatie van het publiek en conservatie staan centraal in regels die gelden voor dierentuinen en vormen daarmee de rechtvaardiging van het houden van dieren in gevangenschap.
Wist u dat wetenschappers hebben ontdekt dat dolfijnen in het wild een complex sociaal netwerk onderhouden, waarbij zij graag optrekken met sommige dieren en andere individuen liever vermijden? Zo ja, hoe rechtvaardigt u het gevangen houden van dolfijnen in groepen in kleine bassins?3
Zie antwoord vraag 5.
Wist u dat wetenschappers hebben ontdekt dat dolfijnen in het wild bijzonder en sociaal complex paringsgedrag vertonen, zoals het brengen van «cadeaus» aan vrouwelijke dolfijnen? Zo ja, hoe rechtvaardigt u het gevangen houden van mannelijke dolfijnen in een showbassin zonder vrouwelijke soortgenoten?4
Zie antwoord vraag 5.
Worden nieuwe wetenschappelijke inzichten meegewogen in de vergunningverlening voor het gevangen houden van dolfijnen? Zo ja, hoe kunt u, gezien de huidige wetenschappelijke inzichten over de intelligentie en behoeften van dolfijnen, nog rechtvaardigen dat het Dolfinarium een dierentuinvergunning heeft?
Bij de vergunningverlening en wijzigingen in de dierentuinvergunning weegt de visitatiecommissie hedendaagse wetenschappelijke inzichten mee. Het Dolfinarium in Harderwijk heeft in 2003 een dierentuinenvergunning voor onbepaalde tijd ontvangen. Bij bijvoorbeeld wijzigingen in het dierenbestand of de huisvesting dient dit gemeld te worden bij RVO.nl die vervolgens beoordeelt of de vergunning aangepast moet worden. De vergunning van het Dolfinarium is voor het laatst gewijzigd in 2006. Daarnaast is met het Dolfinarium in 2017 gesproken over het aanpassen van de huidige koepelshow met educatie als uitgangspunt en waarbij rekening wordt gehouden met het natuurlijke gedrag van de dolfijnen. Tot op heden is de show helaas op deze punten niet naar behoren aangepast. Ik zal met het Dolfinarium concrete afspraken maken over het aanpassen van de show. Ik zal de show en de educatieve activiteiten van het Dolfinarium laten toetsen in het kader van de geldende normen in het Besluit houders van dieren.
Bent u ervan op de hoogte dat het Dolfinarium in Harderwijk uit de Vereniging voor Dierentuinen gestapt is, omdat ze naar eigen zeggen vanwege miljoenenverliezen van de afgelopen vijf jaar meer in de richting van «een vrijetijdspark met een breder aanbod dan dat van een traditioneel dierenpark willen» en dat «gasten meer vermaakt willen worden»?5
Het is mij bekend dat het Dolfinarium per 1 januari 2019 het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (NVD) heeft opgezegd. Dit vind ik een slechte zaak, want het betekent dat onderlinge collegiale controle wegvalt. Ik zal daarom het Dolfinarium extra controleren nu zij niet meer lid zijn van de NVD.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat acceptatie voor het gevangen houden van dolfijnen en walvissen voor vermaak in het Westen al jaren aan het afnemen is? Zo ja, denkt u dat het inkomensverlies van het Dolfinarium daar iets mee te maken heeft? Zo nee, waarom niet?6
De manier waarop de maatschappij kijkt naar dieren in gevangenschap is altijd aan verandering onderhevig. Ik kan me voorstellen dat mensen de negatieve kant zien van het gevangen houden van dolfijnen. Of dit ook van invloed is op het inkomen van het Dolfinarium is mij niet bekend.
Hoe rechtvaardigt u dat het Dolfinarium nog altijd een dierentuinvergunning heeft, zelfs nu zij openlijk toegeven zich op vermaak te willen richten en uit de Vereniging voor Dierentuinen zijn gestapt?
Het Dolfinarium is te allen tijde gebonden aan de voorwaarden van de dierentuinvergunning en de wettelijke voorschriften voor het houden van dieren en daar zal ik het Dolfinarium ook aan houden. Dit verandert niet met het opzeggen van het lidmaatschap van de NVD. Dierentuinen zijn overigens niet verplicht om lid te zijn van de NVD.
Deelt u de zorgen dat ieder jaar weer meer zeezoogdieren uit het wild gevangen worden en verkocht of gefokt worden, om dolfinaria over de hele wereld van nieuwe dolfijnen te voorzien?7
Alle soorten dolfijnen staan op Bijlage A van de Europese Verordening die het Internationale CITES-verdrag implementeert. Dit houdt in dat het niet mogelijk is voor commerciële doeleinden uit het wild gevangen dolfijnen in de EU te importeren. Voor niet commerciële doeleinden is wildvang alleen onder zeer strikte voorwaarden mogelijk. Van deze mogelijkheid wordt in de EU nauwelijks gebruik gemaakt. De meeste dolfijnen die in de EU worden gehouden, zijn in gevangenschap geboren.
Deelt u de mening dat het feit dat Nederland het houden van dolfijnen in gevangenschap nog wél toestaat, bijdraagt aan publieke opinievorming dat het acceptabel zou zijn om dieren voor vermaak te houden en hoe rechtvaardigt u dat in het licht van de internationaal stijgende vraag naar dolfijnen uit het wild voor dolfinaria?
Ja, dat zou kunnen. Daarom vind ik het belangrijk dat het Dolfinarium zich aan de vergunningvoorwaarden en de wettelijke voorschriften voor het houden van dieren houdt, omdat op die manier het welzijn van dolfijnen zo goed mogelijk wordt beschermd en de educatie centraal staat.
Zie verder mijn antwoord op vraag 12 over dolfijnen in het wild.
Hoe vaak wordt getoetst of het Dolfinarium terecht een dierentuinvergunning heeft?
Toetsing geschiedt door de visitatiecommissie dierentuinen van het Ministerie van LNV. Tot op heden vindt een toetsing plaats bij een aanvraag voor een vergunning of wijziging van de vergunning. Als er geen aanvraag voor wijziging van de vergunning wordt ingediend, dan wordt de vergunning verder niet meer getoetst. Een dierentuinvergunning is voor onbepaalde tijd afgegeven.
Ziet u aanleiding om de dierentuinvergunning opnieuw te toetsen gezien de plannen van uw collega in België, de entertainment plannen van het Dolfinarium en de zorgwekkende ontwikkelingen met betrekking tot het uit het wild vangen van dolfijnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Zoals hierboven aangegeven is met het Dolfinarium gesproken over het omvormen van de huidige show tot een show die uitgaat van educatie en meer rekening houdt met het natuurlijke gedrag van de dolfijnen. Ik zal hierover concrete afspraken met het Dolfinarium maken en het educatieve programma en de show door de visitatiecommissie dierentuinen laten toetsen, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8. Deze inspectie door de visitatiecommissie is thans in voorbereiding. De NVWA zal in het vierde kwartaal het Dolfinarium controleren in het kader van een algehele dierentuinencontrole. Het Dolfinarium verwerft overigens sinds lange tijd geen dolfijnen meer die in het wild gevangen zijn.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keren dat Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de afgelopen vijf jaar op controle geweest bij het Dolfinarium en kunt u aangeven of er bij deze controles overtredingen zijn aangetroffen? Indien overtredingen zijn aangetroffen, welke en welke (disciplinaire) maatregelen vloeiden daaruit voort?
De NVWA heeft in 2014 een inspectie uitgevoerd op de vergunningsvoorwaarden van de dierentuinvergunning. Dit was in orde. Daarnaast heeft de NVWA in 2014 en 2016 een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van meldingen inzake het welzijn van de dieren. Bij beide inspecties zijn geen overtredingen ten aanzien van welzijn geconstateerd.
Bent u bereid om u aan te sluiten bij de lange rij landen waar dolfinaria al verboden zijn en net als uw collega in België, met een voorstel te komen dolfinaria in Nederland te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven vind ik het belangrijk dat het Dolfinarium zich aan de vergunningsvoorwaarden en de wettelijke voorschriften voor het houden van dieren houdt, omdat op die manier het welzijn van dolfijnen zo goed mogelijk wordt beschermd en de educatie centraal staat. Ik zal het Dolfinarium hier aan houden.
Integriteitskwesties bij de waterschappen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bagger in de berm, dat is niet integer»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de afgelopen vier jaar 103 integriteitskwesties speelden bij de 21 waterschappen in Nederland?
Het is te betreuren dat er zich uiteenlopende integriteitskwesties voordoen. Het positieve is dat integriteitszaken wel worden gemeld en dat er actie kan worden genomen. Bestuurders en ook ambtenaren zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de integriteit van hun handelen binnen het openbaar bestuur.
Ook de waterschappen zijn zich bewust van het belang integriteitkwesties te voorkomen. Om de waterschappen hierbij te ondersteunen heeft het Arbeidsmarkt & Ontwikkelingsfonds Waterschappen in samenwerking met de sector waterschappen de Toolbox Integriteit ontwikkeld. Deze toolbox is vorig jaar nog geactualiseerd en opnieuw onder de aandacht gebracht van ambtenaren en bestuurders (zie ook https://hrm.aenowaterschappen.nl/nl/thema/Integriteit).
Bent u het ermee eens dat de integriteit van de waterschappen in Nederland versterkt moet worden?
Het streven is het integriteitsbeleid naar een hoger plan te tillen, omwille van de kwaliteit en legitimiteit van het openbaar bestuur. Niet voor niets is openheid en integriteit een van de beginselen uit de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur. Ik wijs de waterschappen op de bestaande en nieuwe instrumenten om integriteit blijvend onder de aandacht te brengen en houden, van zowel ambtenaren als bestuurders.
Hoe verklaart u het feit dat de waterschappen de afgelopen jaren relatief meer integriteitskwesties kenden dan provincies en gemeenten?
Uit het aangehaalde NRC-artikel en de vergelijking tussen organisaties daarin blijkt dat het gemiddelde aantal integriteitsonderzoeken per waterschap per jaar lager is ten opzichte van provincies en gemeenten.2 Blijft gehandhaafd dat elke schending er natuurlijk een teveel is.
Kunt u het grote verschil in de aantallen integriteitsonderzoeken tussen de waterschappen (waar het waterschap Amstel, Gooi en Vecht 45 zaken onderzocht, zijn er ook waterschappen die geen enkele integriteitskwestie hebben onderzocht) verklaren?
Het aantal van 45 zaken dat is opgegeven voor het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft betrekking op Waternet. Waternet is een samenwerkingsverband dat namens waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Amsterdam zorgt voor de hele waterkringloop. Bij Waternet werken ca. 1.700 medewerkers.
Dat zou het verschil kunnen verklaren voor het relatief hoge aantal zaken over 4 jaren ten opzichte van de waterschappen met gemiddeld ca. 450 medewerkers per waterschap.
Bij hoeveel van de afgeronde en nog lopende integriteitszaken bij de waterschappen werd de integriteit van een bestuurder onderzocht? Wat voor soort integriteitsschendingen betreft het in deze zaken?
Uit de informatie die de 21 waterschappen hebben aangeleverd blijkt dat 3 waterschappen een aantal integriteitsonderzoeken hebben uitgevoerd naar mogelijke integriteitsschendingen door leden van het Algemeen en/of Dagelijks Bestuur. Tevens blijkt hieruit dat daar waar schendingen zijn geconstateerd, afspraken zijn gemaakt.
Ziet u een mogelijk verband tussen integriteitsschendingen bij de waterschappen en de zogenaamde «geborgde zetels»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik leid dat niet af uit de informatie in het artikel. Voor alle bestuursleden geldt de Handreiking Integriteit politieke ambtsdragers (zie het antwoord op vraag 8).
Heeft elk waterschap in Nederland een gedragscode integriteit voor het bestuur? Zo nee, bent u bereid de ontwikkeling hiervan te stimuleren?
Op grond van artikel 33 lid 3 van de Waterschapswet moet het algemeen bestuur voor zijn leden, de leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter een gedragscode vaststellen. In 2016 heeft de gewijzigde Handreiking Integriteit politieke ambtsdragers inclusief modelgedragscode (die onder andere i.s.m. de Unie van Waterschappen is opgesteld) gezorgd voor een «herijking» van de bestaande modelgedragscode bij waterschappen3. Bij de waterschappen zullen de onlangs nieuw gekozen algemene besturen de gedragscode (opnieuw) bespreken en vaststellen.
Kunt u de voortgang schetsen van de maatregelen die u heeft genomen in het kader van de versterking van de integriteit van het lokaal bestuur (zoals toegelicht in Kamerstuk 28 844, nr. 156) en de waterschappen in het bijzonder?
De afgelopen periode heeft de versterking van de integriteit in het lokaal bestuur hoog op de agenda gestaan en dat staat het nog steeds. De aandacht hiervoor is belangrijk bij zowel de kandidaatstelling, benoeming, als tijdens de bestuursperiode. Sinds de brief met daarin acties en maatregelen ter versterking van de integriteit in het lokaal bestuur naar uw Kamer is gestuurd, is er hard gewerkt aan de totstandkoming van een aantal bestuurlijke producten die behulpzaam kunnen zijn voor de praktijk. De waterschappen zijn vanaf het begin betrokken bij de uitwerking van het pakket van acties en maatregelen.
In 2017 is de Handreiking Integriteitstoetsing kandidaten voor decentrale politieke partijen opgesteld. Deze wordt momenteel geactualiseerd.
De Handleiding basisscan integriteit voor kandidaat-bestuurders is opgesteld in de aanloop naar de provinciale en waterschapsverkiezingen. Deze handleiding is door het Ministerie van BZK op 4 maart 2019 aan de provincies, waterschappen en de BES-eilanden Bonaire en Saba gestuurd.
De waterschappen zijn vertegenwoordigd in het Netwerk Weerbaar Bestuur, waar ook veiligheid en integriteit belangrijke aandachtsgebieden zijn.
Verder is er ook aandacht voor integriteit in het inkoop- en aanbestedingsbeleid en transparantie door een open databeleid door en van de waterschappen.
Daarnaast zijn de waterschappen betrokken bij de organisatie en nemen zij actief deel aan de Dag (voor ambtenaren) en Nacht (voor bestuurders) van de Integriteit (i.s.m. CAOP, IPO en VNG).
Welke maatregelen neemt u om de handleiding basisscan integriteit daadwerkelijk onder de aandacht te brengen bij de benoeming van de nieuwe gedeputeerden en de bestuurders van de waterschappen?
Op 4 maart 2019 is de Handleiding basisscan integriteit voor kandidaat-bestuurders door de Minister van BZK officieel overhandigd aan de voorzitter van de Unie van Waterschappen, de heer Van der Sande.
Daar is (publicitaire) aandacht aan gegeven en de handleiding is onder andere aangeboden aan de waterschappen om te gebruiken in aanloop naar de benoeming van de kandidaat-bestuurders. Naast deze handleiding zijn de beschikbare instrumenten rondom bestuurlijke integriteit in den brede uitgebreid onder de aandacht gebracht van de deels nieuwe lichting waterschapsbestuurders.
In 2019 zal de handleiding overigens worden geëvalueerd waarna (digitaal) een volgende versie zal verschijnen. Ook daarmee zal gebruik en doorontwikkeling verder worden gestimuleerd. Op basis van de evaluatie zal worden bezien of nadere aanvulling of wellicht inkadering van integriteitsanalyses nodig is. Verder kan die handleiding input bieden voor de Toolbox Integriteit van het Arbeidsmarkt & Ontwikkelingsfonds Waterschappen.
De richtlijn nevenbevindingen bij het bevolkingsonderzoek borstkanker |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de inhoud van de richtlijn nevenbevindingen bij bevolkingsonderzoek borstkanker van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja.
Bent u van mening dat onderhoud van een borstimplantaat de verantwoordelijkheid van de vrouw en haar behandelend chirurg is en de overheid daarin geen enkele verantwoordelijkheid heeft? Zo ja, waarom?
In de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Ploumen (PvdA) over het bericht dat het aantal vrouwen met een borstimplantaat dat lymfeklierkanker heeft gekregen explosief is gestegen (2019Z06602), heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport aangegeven wat de verantwoordelijkheid is van de vrouw en haar behandelend chirurg op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Het valt onder de verantwoordelijkheid van de zorgverlener om in samenspraak met de vrouw afspraken te maken over het onderhoud van een borstimplantaat.
Wordt op dit moment alle slijtage en/of lekkage die soms zichtbaar is op de borstfoto, gemeld aan de huisarts, aangezien er, gezien de recente berichtgeving over het verband tussen borstimplantaten en het ontstaan van ALCL, in deze situatie sprake is van «vermoeden van (op termijn) ernstige schade en/of levensbedreiging»? Zo nee, waarom niet?
Conform de richtlijn nevenbevindingen wordt schade op dit moment gemeld als er een vermoeden is van (op termijn) ernstige schade en/of levensbedreiging. De motie Ploumen (TK, 2018–2019, 35 043, nr. 18) die op 12 april jl. is aangenomen door uw Kamer verzoekt te garanderen dat slijtage en/of lekkage actief wordt gemeld aan de huisarts. Zoals Minister Bruins heeft aangegeven tijdens het overleg over de Wet medische hulpmiddelen op 11 april jl. wordt op dit moment gekeken naar de richtlijn nevenbevindingen. Ik zal de motie Ploumen onder de aandacht van de betrokken beroepsgroepen brengen en vragen om hiermee alvast rekening te houden in hun handelen. Ik zal daarnaast het RIVM vragen ervoor te waken dat dit onderwerp nadrukkelijk aandacht krijgt als de beroepsgroepen naar de richtlijn gaan kijken, ook met het oog op de nieuwe bevindingen rond de relatie tussen borstimplantaten en het ontstaan van ALCL (grootcellig anaplastisch lymfoom).
Tot op heden maakt de screeningsradioloog op basis van het radiologisch beeld, waarbij altijd eventuele eerdere borstfoto’s worden betrokken, een inschatting of er sprake is van een vermoeden van (op termijn) ernstige schade en/of levensbedreiging. Indien dit vermoeden er is dan melden de screeningsradiologen dit aan de huisarts. Bij gebrek aan dergelijke risico’s wordt eventuele lekkage en/of slijtage tot op heden niet gemeld. In hoeverre de nieuwe informatie over ALCL aanleiding geeft tot een andere risico-inschatting bij het aantreffen van slijtage en/of lekkage kan ik niet beoordelen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de betrokken professionals, met name plastisch chirurgen en radiologen, om dit opnieuw te beoordelen. In de tussentijd zal ik de beroepsgroepen vragen om alle mogelijke zorgvuldigheid te betrachten, ook gezien de nieuwe inzichten rond ALCL. Ik zal de Kamer voor de zomer nader informeren over het oordeel van de beroepsgroepen en hoe in de toekomst om wordt gegaan met nevenbevindingen.
Deelt u de mening dat deze richtlijn aangepast dient te worden, gezien de recente berichtgeving over het verband tussen borstimplantaten en het ontstaan van ALCL? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Worden bij de beoordeling van borstfoto’s eerdere foto’s betrokken wanneer een nevenbevinding wordt gezien? Zo nee, waarom niet en hoe kan dan worden vastgesteld dat er geen sprake is van (op termijn) mogelijke ernstige schade of een levensbedreigende afwijking?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Breed moratorium schulden ‘dode letter’' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Breed moratorium schulden «dode letter»»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het bericht dat het breed moratorium op schuldeninning niet werkt? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat mensen in de schulden nu langer in onzekerheid moeten verkeren doordat ze geen toegang hebben tot een schuldenmoratorium?
Ik vind het goed dat partijen aandacht vragen voor (de werking van) het breed moratorium. Met een moratorium wordt tijdelijk financiële stabiliteit gecreëerd van waaruit de verdere schuldhulpverlening en ondersteuning kan worden bepaald. Dat kan zowel voor de schuldenaar als schuldeisers zinvol zijn. Hoewel het breed wettelijk moratorium is vormgegeven als een ultimum remedium, en bedoeld is als stok achter de deur, vind ik het jammer dat het instrument nog zeer weinig is beproefd. Voor een conclusie over de werking van het breed wettelijk moratorium vind ik het op dit moment te vroeg.
Er is geen noodzakelijk verband tussen de tijd die het duurt om schulden op te lossen en het al dan niet uitspreken van een breed wettelijk moratorium. In veel schuldensituaties zijn minnelijke oplossingen mogelijk, al dan niet ondersteund door wettelijke instrumenten als het dwangakkoord, waarbij één of meer schuldeisers die op onredelijke basis weigeren om mee te werken aan een schuldregeling hiertoe gedwongen worden door de rechter, en het smal moratorium, waarbij schuldeisers op last van de rechter in een aantal crisissituaties voor een bepaalde periode geen gebruik mogen maken van bevoegdheden om openstaande vorderingen te innen.
Wat zijn de persoonlijke gevolgen voor mensen in de schulden doordat het breed schuldenmoratorium een dode letter is? Komen mensen in de schulden hierdoor verder in de problemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u naar de wens van gemeenten om het moratorium al in te kunnen zetten als iemand voor hulp heeft aangeklopt in plaats van als iemand pas is toegelaten tot de schuldhulpverlening? Bent u bereid aan deze terechte wensen van gemeenten mee te werken?
Het breed wettelijk moratorium is vormgegeven op basis van een amendement van de Tweede Kamer2 waarin is gekozen om het instrument als ultimum remedium in te zetten: een stok achter de deur.
Voorwaarde voor gemeentelijke schuldhulpverlening, waaronder ook het breed wettelijk moratorium valt, is een besluit over toelating. Vaak is een breed wettelijk moratorium niet nodig. Het heeft mijn sterke voorkeur minnelijke oplossingen tussen mensen met schulden en schuldeisers te vinden. Schuldeisers zullen naar verwachting sneller geneigd zijn mee te werken als niet direct met de rechter wordt gedreigd. Overigens zijn er ook bij private schuldeisers positieve ontwikkelingen gaande als het gaat om incasso bij klanten met problematische schulden. Het recente convenant tussen KPN en de NVVK is hiervan een sprekend voorbeeld.
Bent u het met de NVVK eens dat 22 voorwaarden een absurde hoge drempel is om gebruik te maken van het schuldenmoratorium? Gaat u deze voorwaarden beperken tot de enige relevante vraag of iemand bereid is om een traject in te gaan? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden gelden niet alleen specifiek voor het breed moratorium, maar gelden in bredere zin voor het doorlopen van een schuldhulpverleningstraject. Bij een breed moratorium weegt de rechter het belang van de persoon met schulden af tegen het belang van de schuldeisers. Of iemand bereid is mee te werken, kan daarom niet de enige voorwaarde zijn.
Bent u bereid de criteria om een aanvraag te kunnen indienen tegen het licht te houden, zodat het moratorium op schulden effectiever gaat werken?
Ik wil graag, zoals ook aangekondigd is in de nota van toelichting, het besluit Breed moratorium evalueren. Daarvoor is het wel nodig dat meer ervaring met het instrument wordt opgedaan. Ik wil gemeenten daarom oproepen het instrument vaker in te zetten en te volgen waar de knelpunten zitten en zo mogelijk oplossingen aan te dragen. Dit is onderwerp van bestuurlijk overleg en tevens zal ik gemeenten hierop aanspreken via het Gemeentenieuws.
Gaat u gemeenten de bevoegdheid geven om in ieder geval overheidsschuldeisers tijdelijk on hold te zetten?
Mijn beeld is dat de overheidsschuldeisers indien nodig bereid zijn pas op de plaats te maken en dat zij daarover ook reeds afspraken maken met de gemeentelijke schuldhulpverlening: het CJIB biedt bijvoorbeeld, naast de mogelijkheden om een betalingsregeling te treffen, de mogelijkheid tot uitstel van betaling voor de duur van acht maanden (met een mogelijkheid tot verlenging van vier maanden) als schuldhulpverlening is ingeschakeld. Het CAK heeft de mogelijkheid van een stabilisatieovereenkomst. Dit heeft dezelfde werking als het breed moratorium, namelijk opschorting van de inning van vorderingen. De stabilisatieperiode bedraagt in de praktijk maximaal acht maanden. Gedurende die periode verrichten de schuldhulpverlener en de schuldeisers de noodzakelijke werkzaamheden om tot een minnelijke schuldregeling te komen. Het daarmee samenhangende voorstel van de schuldhulpverlener tot (gedeeltelijke) aflossing tegen finale kwijting wordt, onder voorwaarden, in de regel aanvaard door overheidsschuldeisers.
Momenteel werken gemeenten en grote overheidsorganisaties aan landelijke afspraken (onder andere) over de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening en betere samenwerking bij schuldhulpverlening. Ik wil de resultaten daarvan afwachten.
Het bericht dat de VS een steeds steviger anti-abortusbeleid voert |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «U.S. Expands Anti-Abortion Policies With New Overseas Funding Rules»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit besluit van de Amerikaanse regering?
Het kabinet betreurt de aankondiging. Met uitvoering van de beoogde maatregelen is de verwachting dat de meest kwetsbaren – met name vrouwen, meisjes, jongeren – het hardst worden geraakt. Daarnaast ondermijnt deze verscherping van de Mexico City Policy regels de samenwerking tussen uitvoerders van ontwikkelingssamenwerking nog verder, met verwachtbare inefficiënties en negatieve impact op resultaten.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Amerikaanse ambtsgenoot om de zeer schadelijke gevolgen van deze maatregelen aan de kaak te stellen? Zo ja, hoe zijn deze contacten verlopen? Zo nee, waarom niet?
De Directeur-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) heeft gesproken met Amerikaanse overheidsvertegenwoordigers en marge van de jaarlijkse vergadering van de Commission on Population and Development in New York en bij de Voorjaarsvergaderingen van de Wereldbank in Washington. DGIS heeft bij die gelegenheden grote zorg uitgesproken over de aankondiging van Secretary of State Pompeo en er bij de Amerikanen op aangedrongen dat de Mexico City Policy multilaterale organisaties niet mag treffen. De Amerikaanse gesprekspartners hebben toegezegd dat dit niet het geval is en dat korting door de VS van fondsen voor de OAS weliswaar wel verband houdt met abortus maar los staat van de Mexico City Policy.
Welke mogelijkheden ziet u, ook in EU- en internationaal verband, om de effecten van het nieuwe Amerikaanse beleid ongedaan te maken?
Nederland houdt contact met gelijkgezinde donorlanden en gaat uiteraard ook in gesprek met Nederlandse partners uit het maatschappelijk middenveld en ontvangende landen over de impact die zij verwachten c.q. ondervinden van deze maatregel. Waar relevant zal Nederland de zorgen over de Mexico City Policy ter sprake blijven brengen.
In het licht van de Mexico City Policy blijft She Decides een belangrijke beweging die ik steun als Champion. Dankzij amendementen van de Tweede Kamer is een aantal organisaties dat is geraakt door de Mexico City Policy, extra financieel ondersteund. Met referte aan het overzicht van de invulling van Nederlandse financiële toezeggingen in het kader van She Decides dat u eerder is toegegaan2, geldt dat in Ethiopië deze bijdrage structureel wordt doorgetrokken met EUR 2 miljoen per jaar vanaf 2019. Ook in Jemen is sprake van vervolgfinanciering, voor EUR 3 miljoen in totaal, die gepland staat in 2019. Tevens is uit hoofde van She Decides ook besloten om aan te sluiten bij de Global Financing Facility (EUR 58,5 miljoen toegezegd in 2018 voor de komende vijf jaar) en daar het belang van SRGR, met name ook voor adolescenten, consistent te benadrukken en hiernaar expliciet te vragen via de investors» group, het Trust Fund of op nationaal niveau wanneer dit onderwerp onvoldoende aandacht lijkt te krijgen.
Ondertussen blijf ik seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) voorstaan en financieren, inclusief organisaties die informatie en dienstverlening verzorgen op het terrein van toegang tot veilige abortus, waaronder een optopping van GBP 600.000 voor Marie Stopes International. Meer algemeen geldt dat het SRGR budget in de BHOS begroting onverminderd groot is gebleven.
Daarnaast wordt een aantal amendementen opgevolgd. Dit betreft in 2019 tot nu toe EUR 5 miljoen aan UNICEF en EUR 2 miljoen aan Girls not Brides, beide voor bestrijding van kindhuwelijken (amendement Bouali/Kuik). Verder zijn in 2019 nog uitgaven gepland ter opvolging van twee amendementen t.w. EUR 10 miljoen aan het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA; amendement Bouali/Kuik) en EUR 2 miljoen ter voorkoming van meisjesbesnijdenis (amendement Diks/Ouwehand/Van den Hul/Bouali/Voordewind/Van Haga/Kuik/Karabulut).
Bent u bereid in contact te treden met organisaties die worden getroffen door het besluit van de Amerikaanse regering om te bezien op welke wijze zij door de Nederlandse regering kunnen worden ondersteund?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke andere wijze stelt u de inzet van de Verenigde Staten voor het steeds verder beperken van de rechten van vrouwen om zelf over hun lichaam te beslissen, zoals we bijvoorbeeld onlangs ook hebben gezien bij de besprekingen in de Commission on the Status of Women van de Verenigde Naties, aan de orde in uw contacten met de Amerikaanse regering?
Nederland zal dit in bilaterale gesprekken met de Amerikaanse overheid en in internationale fora en onderhandelingen aan de orde blijven stellen. Ondertussen zijn de uitkomsten van de recente Commission on the Status of Women en de Commission on Population and Development, mede door actieve inzet van Nederland, goed nieuws voor de rechten van vrouwen en meisjes.
Het bericht dat er een kwart miljoen verkeersboetes zijn uitgeschreven voor 1 kilometer te hard rijden |
|
Ronald van Raak (SP), Cem Laçin |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat sinds 2012 bijna een kwart miljoen boetes zijn uitgeschreven voor één kilometer te hard rijden?1
Ja, dat klopt. Hierbij is wel van belang te realiseren dat dit over een tijdsbestek van 7 jaar is.
Overigens is het niet zo dat er gelijk een boete wordt opgelegd als een bestuurder iets te hard rijdt. Bij snelheidscontroles wordt op de gemeten snelheid een meetcorrectie toegepast. Die meetcorrectie bedraagt 3 kilometer voor gemeten snelheden onder de 100 km/u en 3% voor gemeten snelheden boven de 100 km/u. Daarnaast wordt, behalve op de wegen waar de maximumsnelheid 130 km/u is, pas een boete opgelegd bij een gecorrigeerde snelheidsoverschrijding van 4 km/u (de ondergrens). Dit betekent dat bestuurders die een boete opgelegd hebben gekregen voor het begaan van een snelheidsovertreding altijd meer dan 1 km/u te hard hebben gereden. Dit geldt ook op wegen waar de maximumsnelheid 130 km/u is.2
Deelt u de mening van de politiebonden dat dit het draagvlak voor het boetebeleid vermindert? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Veilig deelnemen aan het verkeer dient voor iedere verkeersdeelnemer de norm te zijn. Te snel rijden past daar niet bij. Naar schatting wordt een derde van alle dodelijke ongelukken (mede) veroorzaakt door te snel rijden. Een te hoge snelheid vergroot de kans op verkeersongevallen en de kans op een ernstige afloop daarvan. Een kleine snelheidsovertreding lijkt onschuldig, maar kan ernstige gevolgen hebben. Ik acht het dan ook van belang dat er ook op kleine snelheidsovertredingen wordt gehandhaafd.
Deelt u de mening dat de forse toename van boetes in de afgelopen jaren voor één kilometer te hard rijden op wegen waar 130 kilometer per uur mag worden gereden sterk doet denken aan een bonnenquotum? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Het bonnenquotum is sinds 1 januari 2011 afgeschaft.3 Bovendien was het bonnenquotum gekoppeld aan het aantal boetes dat door een politieagent werd opgelegd. De meeste snelheidsovertredingen, en dit geldt zeker voor de lagere snelheidsovertredingen, worden geconstateerd met behulp van digitale handhavingsmiddelen, zoals de trajectcontrolesystemen, de digitale flitspalen of de mobiele radarsets.
Kunt u garanderen dat deze boetes worden opgelegd om de verkeersveiligheid te waarborgen en niet om extra opbrengsten te genereren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik kan dit garanderen. Ter uitvoering van de motie Zijlstra/Samsom zijn de ontvangsten uit verkeersboetes per 1 januari 2017 een generaal dossier op de begroting van JenV. Dit betekent dat lagere ontvangsten dan geraamd niet ten koste gaan van andere budgetten op de begroting van JenV maar ten laste komen van het generale beeld en dat hogere ontvangsten aan het generale beeld worden toegevoegd. Verkeershandhaving is er om de naleving van de verkeersregels te bevorderen en daarmee de verkeersveiligheid te borgen. Het beleid wordt op dat uitgangspunt gebaseerd.
Bent u bereid dit beleid te heroverwegen en een einde te maken aan dit soort quotumopgaven bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is er geen sprake van een bonnenquotum. Het bonnenquotum is sinds 18 januari 2011 afgeschaft.
Het bericht dat in nieuwe spotjes zwijgen over dat het niet-registreren van een keuze wordt vastgelegd als ‘geen bezwaar’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe spotjes zwijgen over automatisch donorschap; Kamer ontstemd»?1
Ja, het Ministerie van VWS is voor het artikel om een reactie gevraagd.
Waarom is er voor gekozen in het spotje niet expliciet te vermelden dat vanaf 1 juli 2020 het niet-registreren van een keuze wordt vastgelegd als «geen bezwaar»?
Zoals ik eerder heb aangegeven, beoogt de campagne tot in de haarvaten van de Nederlandse samenleving te komen. Om deze ambitie te realiseren is een communicatieplan opgesteld En op 21 december 2018 aan uw Kamer gestuurd.2 In het plan is er bewust voor gekozen om de over te brengen informatie in stukken te knippen en gefaseerd te presenteren. De reden daarvoor is dat zowel de nieuwe Donorwet als orgaandonatie op zichzelf complexe en persoonlijke onderwerpen zijn. Daarom moet dat daarover zorgvuldig en met respect voor verschillende opvattingen worden gecommuniceerd. Het uiteindelijke doel is dat Nederland goed geïnformeerd is, zich goed geïnformeerd voelt en als gevolg daarvan ook zoveel mogelijk actief de eigen keuze vastlegt. In het communicatieplan is dit doel vertaald in een aantal te behalen resultaten.
Deze aanpak betekent dat ervoor gekozen is om niet meteen en uitsluitend te hameren op de consequentie van het niet-registreren van een keuze. Dat draagt niet bij aan een goed begrip van de nieuwe wet onder de doelgroepen noch aan het gewenste gedrag: actief je eigen keuze maken en vastleggen, welke dan ook. Deze boodschap zal alleen de nee-kiezers motiveren. Het doel van de campagne is om in principe alle burgers in Nederlander te motiveren hun keuze te maken en te registreren, welke keuze dan ook. De burger moet er dan op kunnen vertrouwen dat hij door de overheid van voldoende context is voorzien.
De eerste fase van de campagne is in maart 2019 van start gegaan. In deze fase wordt het publiek geïnformeerd dat de Donorwet per 1 juli 2020 van kracht wordt en wordt verteld dat huidige registraties geldig blijven. Van beide zaken blijken veel mensen logischerwijs nog onvoldoende op de hoogte. Het nieuwe Donorregister krijgt met de publiekscampagne bekendheid waarna verder wordt gewerkt aan het laden van de boodschap. Het publiek wordt daarom steeds verwezen naar www.donorregister.nl en opgeroepen om zich daar verder te informeren voor het maken van een keuze. Dit alles steeds met de in de spots terugkerende kernboodschap «Het nieuwe Donorregister. Wat betekent dat voor mij?» waarmee uitgedragen wordt dat de verandering voor iedereen persoonlijk iets betekent.
In dit verband wijs ik u er graag op, zoals in de genoemde leeswijzer gemeld, dat er vier slogans zijn getest waaronder twee op aandragen van de Kamer: «wat betekent het voor mij?» en «donor, tenzij». Het testpanel verkoos eerstgenoemde slogan duidelijk boven de laatstgenoemde. Door het testpanel werd ervaren dat de slogan «wat betekent het voor mij?» de burger persoonlijk attendeert op het feit dat de verandering voor hem of haar consequenties heeft. Zoals gezegd wordt deze in de TV-spots gebruikt.
In de volgende, tweede fase wordt het accent gelegd op de noemer «geen bezwaar tegen orgaandonatie». Het belang van het actief vastleggen van je keuze voor je nabestaanden en het feit dat je deze keuze altijd weer kan veranderen worden daarbij benadrukt. De overgang van de eerste naar de tweede fase is vloeiend; de boodschap van de tweede fase is inmiddels bijvoorbeeld via een radio commercial onder de aandacht gebracht.
Waarom wordt er niet opgeroepen om de komende tijd actief een keuze te maken en die te registreren in het donorregister?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat deze vragen ook al speelden rond de brief die begin dit jaar naar alle 18-jarigen is gestuurd? Zo ja, waarom zijn de kernboodschap en de campagne die bij het opstellen en drukken van de 18-jarigen brief nog niet gereed waren, maar inmiddels wel, niet gebruikt in het script van deze spotjes?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het aloude adagium repetitio mater scientiae est, oftewel herhaling is de moeder van de wetenschap? Deelt u de mening dat het bij een ingrijpende verandering, zoals die in de donorregistratie, belangrijk is de inhoudelijke boodschap zo vaak en duidelijk mogelijk over het voetlicht te brengen en geen ruimte voor verschillende interpretaties te laten ontstaan?
Ja, in het communicatieplan wordt beschreven hoe ik aan dat adagium gehoor geef. Zo staat in het plan, onder verwijzing naar het WRR-rapport «Weten is nog geen doen: Een realistisch perspectief op redzaamheid», aangegeven dat we het algemeen publiek blijven herinneren aan de verandering van het registratiesysteem. Dat is ook een van de doelstellingen van de laatste fase (januari–juli 2021). Uiteraard geldt de kracht van de herhaling ook al in de fases daarvoor. Dat is de reden dat, ongeacht de fase, de centrale of kernboodschap steeds is: «het nieuwe Donorregister. Wat betekent dat voor mij?». Steeds wordt de burger daarmee gewezen op het nieuwe Donorregister als de website waar de actie moet plaats vinden en waar aanvullende informatie te vinden is. De voorlichting op de website is continu beschikbaar. En, waar mogelijk, geschreven in A2 taalniveau, waarvoor advies van het expertisecentrum Pharos is betrokken. Ook is er een brochure gemaakt waarin de consequentie van het niet vastleggen van je keuze duidelijk vermeld staat. Juist uit het oogpunt van eenduidigheid en effectiviteit, wordt de informatie zo simpel en eenvoudig mogelijk beschikbaar gesteld, maar zonder afbreuk te doen aan de complexiteit en gevoeligheid van het onderwerp.
Kunt u toelichten waarom hulp zoals die bijvoorbeeld is aangeboden door de Nierstichting (een organisatie die veel ervaring heeft met dit soort campagnes) af te slaan?
Het ministerie voert regelmatig gesprekken met de Nierstichting. Op uitnodiging van VWS neemt zij ook deel aan de klankbordgroep die voor de campagne is opgericht. In de gesprekken is onderling afgesproken om elkaar goed op de hoogte te houden van de te nemen stappen zodat campagne uitingen van VWS en die van de Nierstichting elkaar niet in de weg zitten, maar elkaar aanvullen. Daartoe wordt bijvoorbeeld de planning met de Nierstichting gedeeld. Kortom, ik kan deze vraag niet goed plaatsen. Daarover zal ik contact leggen met de Nierstichting.
Bent u het eens dat dit een gemiste kans is om het publiek goed voor te lichten over de aanstaande veranderingen?
Op basis van het hiervoor genoemde communicatieplan verwacht ik Nederland goed voor te kunnen lichten, met de doelstellingen zoals in het plan beschreven.
Het bericht ‘UMC overtrad wet bij onderzoek galwegkanker’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «UMC overtrad wet bij onderzoek galwegkanker»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken dit artikel. Ik verwijs voor mijn reactie naar de brief die ik recent naar uw Kamer heb toegestuurd waarin ik mijn reactie op de berichtgeving geef en ook aangeef het te betreuren dat de betrokken ernstig zieke patiënten en nabestaanden niet tijdig zijn geïnformeerd over het voortijdig stopzetten van de studie.
Is er wat u betreft aanleiding voor nader onderzoek door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar de gang van zaken rondom medisch onderzoek door het Amsterdam UMC?
Nee. Het Amsterdam UMC heeft sinds 2016, toen het onderzoek naar galwegkanker voortijdig beëindigd werd, al veel verbeteringen doorgevoerd. Er is geen aanleiding voor een apart, nieuw, ingesteld onderzoek door de IGJ naar de gang van zaken rondom medisch onderzoek door het Amsterdam UMC. De inspectie heeft aangegeven de implementatie van (nieuwe) verbetermaatregelen te volgen via het reguliere toezicht.
Wat vindt u van het feit dat het Amsterdam UMC nu met minstens twee medische onderzoeken de mist in is gegaan in een relatief korte periode?
Bij medisch wetenschappelijk onderzoek is er altijd een kans dat een studie voortijdig gestopt moet worden. Voorafgaand aan de start van een studie is er de verplichte toetsing door een Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC) van het protocol aan wettelijke normen over ethische en wetenschappelijke aanvaardbaarheid. Het doel van een studie is vaak om antwoord te krijgen op de vraag welke behandeling beter werkt of om vast te stellen of een nieuwe behandeling werkt en niet te veel bijwerkingen geeft. In een studie kan het zijn dat de ene behandeling beter werkt (of minder complicaties oplevert) dan de andere. In een dergelijk geval is een afweging nodig of een studie wel of niet voortijdig moet stoppen. Als te vroeg wordt gestopt, dan kan er sprake zijn van toeval en kan een bepaalde behandeling ten onrechte als nadelig worden bestempeld. Wordt te laat gestopt, dan kan er sprake zijn van het onnodig blootstellen van proefpersonen aan een ineffectieve of ongunstige onderzoeksbehandeling. Het is de rol van een onafhankelijke veiligheidscommissie (DSMB), om hierover de onderzoekers weloverwogen te adviseren. De inspectie heeft geoordeeld dat de betrokken DSMB bij de Drainage studie volgens verwachting functioneerde en er geen fouten zijn gemaakt bij het stopzetten van de studie. Het proces rondom de Strider studie is ook door de inspectie
onderzocht, maar de resultaten zijn niet openbaar gemaakt door de inspectie. Dit is wettelijk niet mogelijk op grond van artikel 29 van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO), zie ook mijn antwoord bij vraag 6 en 7.
Is wat u betreft het uitbesteden van de registratie van onderzoeksdata de hoofdoorzaak van de opgetreden complicaties? Zo ja, op welke manier heeft het Amsterdam UMC beloofd dit beleid te verbeteren? Zo nee, waar ligt volgens u de oorzaak en welke stappen heeft het UMC genomen om gevaarlijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Nee. Het uitbesteden van de registratie van onderzoeksdata heeft niets te maken met de opgetreden complicaties. Het onderzoek wordt juist ingezet om eventuele complicaties inzichtelijk te maken.
Het Amsterdam UMC had een deel van het datamanagement uitbesteed aan externe partijen. Dat mag en gebeurt vaker. De inspectie heeft geoordeeld dat het Amsterdam UMC, als eindverantwoordelijke van de Drainage studie, daarbij de verantwoordelijkheden onvoldoende had uitgewerkt, belegd en vastgelegd. Dit kan het risico met zich meenemen dat de kwaliteit van de data niet geborgd is. In geval van de Drainage studie heeft dit vooral veel extra werk opgeleverd voor de onderzoekers van het AMC. Zij moesten met terugwerkende kracht veel data zelf controleren om de kwaliteit van de data te garanderen. De conclusie in de publicatie uit augustus 2018 was dezelfde als die ten tijde van de voortijdige beëindiging in 2016.
Het AMC heeft een verbeterplan opgesteld. Verder heeft op 1 april de NFU de richtlijn kwaliteitsborging mensgebonden onderzoek 2019 gepubliceerd, die door alle UMC’s wordt onderschreven. Deze richtlijn bevat ook op dit terrein voldoende handvatten.
Heeft u er ook kennis van genomen dat het Amsterdam UMC had een deel van het datamanagement uitbesteed aan externe partijen, omdat de subsidieverstrekker een overeenkomst met deze externe partijen had ten aanzien van datamanagement? Wie was de subsidieverstrekker? Speelden hierbij financiële belangen een rol? Zo ja, waren deze van invloed op de kwaliteit van het onderzoek?2
Ja, ik heb kennisgenomen dat een deel van het datamanagement uitbesteed is aan externe partijen, omdat de subsidieverstrekker een overeenkomst met deze externe partijen had. Het is mij niet bekend welke subsidieverstrekker betrokken is en of er financiële belangen meespeelden. Van belang is dat de kwaliteit van de data is geborgd door een extra controle door de onderzoekers van het AMC. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef heeft het Amsterdam UMC een verbeterplan opgesteld en uitgevoerd om de kwaliteit van onderzoeksdata te waarborgen.
Wat is de aard van de onderzoeksresultaten van het onderzoek naar baby’s met een groeiachterstand, die, zoals het artikel stelt, niet naar buiten worden gebracht door de IGJ omdat het wettelijk niet mogelijk zou zijn? Betreft het hier de resultaten van het medisch onderzoek of een ander door het IGJ ingesteld onderzoek naar het handelen van het ziekenhuis?
In het inspectierapport3 staat beschreven dat de inspectie onderzoek heeft gedaan naar het proces van voortijdige beëindiging van studies in het Amsterdam UMC aan de hand van het voortijdig einde van de Drainage studie en dat van de Strider studie in juli 2018. Het onderzoek naar de Strider studie was vergelijkbaar ingestoken als het onderzoek naar de Drainage studie. Het onderzoek van de inspectie was gericht op het datamanagement en monitoring van de studie en het tijdig informeren van proefpersonen. Op grond van artikel 29 van de WMO mag de inspectie het verslag van een inspectie van klinisch geneesmiddelenonderzoek niet openbaar maken en alleen aan specifiek genoemde partijen ter beschikking stellen.
Met de inwerkingtreding Clinical Trial Regulation (CTR, EU Verordening nr. 536/2014) zal dit veranderen. Vanaf dat moment moeten inspectieresultaten in principe wel openbaar worden gemaakt in een Europees portaal. De CTR wordt verwacht in werking te treden in 2020.
Welke wettelijke obstakels zijn er voor het publiceren voor de resultaten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de resultaten van dit onderzoek openbaar dienen te zijn? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet? Is het niet mogelijk dit op geanonimiseerde wijze te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om de onderste steen boven te halen wat betreft de veiligheid van medisch onderzoek in het Amsterdam UMC? Acht u de kans op herhaling uitgesloten?
Het is de verantwoordelijkheid van het OM om hier een afweging in te maken.
De inspectie heeft tijdens het inspectiebezoek vastgesteld dat het beleid inmiddels is aangescherpt. Gezien de reeds ingezette acties door het Amsterdam UMC is de kans op herhaling geminimaliseerd. Zoals ik mijn antwoord in vraag 2 al aangeef ziet de IGJ geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek en zal zij de implementatie van de verbetermaatregelen blijven volgen via het reguliere toezicht.
Zoals ik in de recent verstuurde brief heb ik u verder aangegeven dat de IGJ in haar toezicht op klinisch onderzoek in het algemeen nog nadrukkelijker zal gaan wijzen op de bestuurlijke verantwoordelijkheid in dezen.
Deelt de IGJ de mening van het openbaar ministerie (OM) dat strafrechtelijk onderzoek geen meerwaarde kent en de kans op herhaling klein is en het beleid op een aantal punten is aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening van het OM dat strafrechtelijk onderzoek geen meerwaarde heeft en de kans op herhaling klein is en het beleid op een aantal punten is aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat de beloning van Van Nieuwkerk binnen de regels is en geen schijnconstructie |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat volgens het NPO-onderzoek BNN-VARA en presentator Van Nieuwkerk voldoen aan de interne regels bij de publieke omroep ten aanzien van de beloning en WNT-normen?1
Ja.
Deelt u de interpretatie dat in dit onderzoek niet is gekeken naar eventuele constructies via buitenproducent MediaLane?
Uit de brief die ik op 27 maart 2019 van de NPO ontving, maak ik op dat de NPO ook heeft gekeken naar de afspraken tussen BNNVARA en de producent inzake de inzet van de betrokkene als presentator en anderszins, zoals met betrekking tot programmaontwikkeling. Ik heb, mede naar aanleiding van deze vragen, nogmaals expliciet bij de NPO, BNNVARA en NTR op dit punt geïnformeerd en van deze zijden is bevestigd dat uit het onderzoek niet is gebleken dat er sprake zou zijn van enige constructie.
Wat is de reden dat de NTR het programma College Tour ineens extern laat produceren?
Volgens de NTR en BNNVARA is de keuze een productie wel of niet uit te besteden een inhoudelijke, bedrijfsmatige keuze geweest. Dat College Tour voorheen intern geproduceerd werd had mede te maken met het feit dat de presentator van weleer in dienst was bij NTR en medebedenker van het format was. Met het vertrek van deze presentator naar RTL heeft NTR opnieuw een afweging gemaakt over de vorm waarin het programma geproduceerd gaat worden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de NTR heeft besloten om het programma College Tour voor het eerst in 11 jaar niet meer zelf te produceren maar productie uit te besteden aan een buitenproducent?
Zie het antwoord op vraag 3. Omroepen zijn zelf verantwoordelijk voor vorm en inhoud van media-aanbod en de wijze van productie. De Mediawet 2008 bevat ook een verplichting een bepaald percentage uit te besteden aan buitenproducenten.
Bent u bereid de NPO op te dragen openheid te geven over de kosten die gemaakt worden voor het produceren van het programma College Tour, nu en in voorgaande jaren? Zo ja, wanneer kan de Kamer overzicht verwachten? Zo nee, waarom niet?
Opgave van de kosten per programma heeft geen toegevoegde waarde voor de openheid over salarissen. Daarover dienen de omroepen immers volgens de regels van de WNT en de afspraken met de NPO in het kader van het BPPO te rapporteren. Met uw Kamer is afgesproken dat over de programmakosten op genreniveau zal worden gerapporteerd.
Deelt u de mening dat geheimzinnigheid over de kosten van programma’s niet bijdraagt aan het draagvlak voor – en vertrouwen in de publieke omroep?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de kosten voor het produceren van het programma College Tour door het uitbesteden van de productie aan buitenproducent MediaLane significant gestegen? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervan de reden is?
Volgens de NTR en BNNVARA wijken de kosten van het produceren van het programma College Tour niet significant af van de voor dergelijke producties gebruikelijke bedragen.
De NTR en BNNVARA hebben aangegeven dat er vergeleken met de eerdere kosten bij interne productie wel een beperkte verhoging van kosten optreedt. Dit valt volgens hen te verklaren uit het gegeven dat er door de producent een marktconforme productie-fee wordt gevraagd.
Deelt u de mening dat wanneer de kosten van het programma College Tour flink zijn gestegen door het plotseling uitbesteden van de productie aan MediaLane dat er sprake is van een constructie die bedoeld is om de regels inzake WNT-beloning en Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep (BPPO) te omzeilen? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen om een einde te maken aan deze constructie?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven zijn de productiekosten niet significant gestegen. Volgens het persbericht van de NPO d.d. 27 maart 2019 is er geen sprake van een salarisconstructie. Dat is in het kader van mijn verzoek tot nadere informatie en deze vragen nogmaals door de betrokken organisaties bevestigd en nader onderbouwd. Op grond van de aan mij verstrekte vertrouwelijke informatie deel ik deze conclusie.
Desgevraagd heeft men aangegeven dat de inbreng van BNNVARA, binnen het lopende contract met de presentator, bestaat uit redactionele input en het beschikbaar stellen van de desbetreffende presentator. Op basis van de door BNNVARA aan de NPO verstrekte informatie en geraadpleegde documenten heeft de NPO in haar onderzoek vastgesteld dat het honorarium van de presentator van College Tour rechtstreeks door BNNVARA vanuit verenigingsmiddelen aan hem wordt betaald binnen de daarvoor geldende afspraken zoals neergelegd in het Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep en het toepasselijke overgangsrecht.
Scholen die hun eigen regels voor aantallen toetsen op één dag aan hun laars lappen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat klopt er van het relaas van tientallen leerlingen die tegen NOS Stories zeggen dat hun school meer proefwerken op één dag opgeeft dan volgens de eigen schoolregels mag?1
Ik ga er van uit dat de leerlingen eerlijk over hun ervaringen spreken en dat het voor komt dat op scholen soms onbedoeld te veel toetsen op een dag worden ingepland. Met de vele situaties die in de NOS Stories (en de reacties daarop) aan bod komen ben ik niet op individueel niveau bekend.
Welke rol speelt deze misstand bij de stress die één op de drie middelbare scholieren tussen 12 en 16 jaar tegenwoordig ervaart door schoolwerk?2
Uit het onderzoek waarnaar u verwijst blijkt dat de druk die leerlingen ervaren door schoolwerk de afgelopen jaren is toegenomen. De afgelopen vier jaar is er sprake van een toename van 8 procentpunt van leerlingen die veel druk ervaren. In 2014 vond bijna 28 procent van de leerlingen dat er sprake was van veel druk; in 2017 is dit percentage opgelopen naar ruim 35 procent. Dat is een opvallende en zorgelijk toename.
Naast de ouders hebben ook scholen een verantwoordelijkheid om deze druk te beperken en het welzijn van leerlingen te bevorderen. Scholen zijn daartoe bijvoorbeeld verplicht een leerlingenstatuut op te stellen waarin wordt omschreven wat leerlingen en docenten over en weer van elkaar kunnen verwachten. Daarin worden ook de regels weergegeven over het maximaal toegestane aantal toetsen per dag. Het doel daarvan is de werkdruk van scholieren binnen de perken te houden.
Deelt u de mening dat het slecht is wanneer scholen zoveel toetsen inplannen dat de leerlingen zelf keuzes moeten maken en toetsen maar half gaan voorbereiden?
Het is niet wenselijk dat leerlingen zulke keuzes moeten maken. Op die manier kunnen zij niet goed laten zien wat ze kunnen en kunnen zij hun talenten niet optimaal ontwikkelen. Dat is ook de reden dat de scholen afspraken maken (en in het leerlingenstatuut opnemen) over een maximaal toe te staan aantal toetsen per dag. Het doel is te komen tot een werkschema voor leerlingen dat uitdagend maar doenlijk is. Daarbij is het belangrijk dat scholen er op letten dat dit schema ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd.
Hoe verklaart u dat scholen hun eigen regels op dit punt aan hun laars lappen? Is het zomaar een kwestie van nonchalance of dwingen organisatorische problemen deze scholen ertoe om af te stappen van de regels die men er zelf bij volle verstand heeft bedacht? Wat doet u daar dan aan?
Het is een taak van de schoolleiding – en de team-/afdelingsleider in het bijzonder – om afspraken te maken over de toetsbelasting en het toetsrooster, gebaseerd op de regels zoals die zijn omschreven in het leerlingenstatuut. In de praktijk kan het mogelijk zo zijn dat scholen in drukke weken genoodzaakt zijn om meerdere toetsen op één dag te plannen. Het is daarom zaak goed in de gaten te houden of het aantal signalen van leerlingen aanleiding geeft om gezamenlijk opnieuw te kijken naar de planning, de regels en het functioneren daarvan.
Hoe vindt u het dat een leerling meldt dat er geen redelijk gesprek over deze problematiek is te voeren, je je mond moet houden of je de klas wordt uitgestuurd? Hebt u er begrip voor dat zo’n leerling zich dan gechanteerd voelt?
Ik ken de situatie waarover de leerling in de NOS Stories spreekt niet in detail. De kant van de docent komt ook niet naar voren. Indien er op een school signalen zijn dat de gemaakte afspraken rondom de toetsbelasting geregeld niet worden nagekomen dan kunnen leerlingen hiervoor aandacht vragen via de leerlingenraad of de Medezeggenschapsraad. Het spreekt voor zich dat leerlingen dit binnen de school bespreekbaar moeten kunnen maken zonder dat dit leidt tot sancties.
Hoe meent u dat leerlingen naleving van de eigen schoolregels moeten afdwingen wanneer het gaat om het aantal proefwerken, overhoringen en/of presentaties op één dag, zonder dat zij de klas worden uitgestuurd?
Scholen stellen, vaak in samenspraak met leerlingen, regels vast over een maximaal aantal toetsen (en presentaties, overhoringen etc.) per dag. Die kunnen leerlingen terugvinden in het leerlingenstatuut. Indien er te veel toetsen worden ingepland, raad ik leerlingen aan dit te bespreken met de betreffende docenten of de verantwoordelijke team- of afdelingsleider.
Als leerlingen op een school vinden dat er te vaak te veel toetsen worden ingepland, en dat meldingen door de leerlingen bij de docenten of de team-/afdelingsleider geregeld niet leiden tot het gewenste effect, dan kunnen zij dit neerleggen bij de leerlingenraad of via de leerling- of oudergeleding bij de Medezeggenschapsraad. Deze raden kunnen het aankaarten bij de schoolleiding. Eventueel kan dit ook leiden tot een hernieuwd gesprek over de afspraken in het leerlingenstatuut. Om dit nieuwe statuut te bekrachtigen dienen de leerling- en oudergeleding van de MR er mee in te stemmen.
Indien dit alles niet leidt tot een betere toetsenplanning, dan kunnen leerlingen hierover een officiële klacht indienen. Hoe dat moet dient in de schoolgids te staan. Indien leerlingen er niet uitkomen dan raad ik hen aan contact op te nemen met het LAKS. Zij kunnen goed uitleggen hoe de procedures werken.
Het niet van de grond komen van projecten die over schotten heen werken. |
|
Vera Bergkamp (D66), Antje Diertens (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Siza-initiatief Nova Me loopt stuk op innovatiedrempel»?1
Ja.
Vindt u ook dat domein overstijgende zorg niet alleen wenselijk maar soms zelfs noodzakelijk is voor goede zorgverlening, omdat de zorg voor mensen in de praktijk vaak vanuit meerdere wetten geleverd wordt?
Ik vind het belangrijk dat mensen die zorg ontvangen die zij nodig hebben. Ik vind het ook belangrijk dat in het bepalen van die noodzaak de vraag van de cliënt leidend is in het vinden van het passende aanbod. Samenwerking tussen partijen zoals de gemeenten, verzekeraars en Wlz-uitvoerders is hierbij van belang.
Kunt u de begroting van 2019 uitsplitsen over de diverse zorgwetten, namelijk Jeugdwet (Jw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en Zorgverzekeringswet (Zvw)?
Sinds de totstandkoming van deze wetten in 2015 zijn voor de uitvoering van die onderscheiden wetten financiële middelen beschikbaar. Die middelen zijn separaat opgenomen in de begroting van VWS en de begroting van het Gemeentefonds.
Aan welke eisen moet voldaan zijn voordat aanspraak gemaakt kan worden op gelden vanuit het experimenteerartikel uit de Wlz?2 Wie beoordeelt of er voldaan is aan deze eisen?
De Wlz kent twee experimenteerartikelen. Artikel 10.1.1 en artikel 10.1.2 regelen beide dat afgeweken kan worden van bepaalde onderdelen van de wet. In artikel 10.1.1 Wlz is het onderzoeken van mogelijkheden van doeltreffender uitvoering het leidend principe, in artikel 10.1.2 Wlz is beoogd ruimte te bieden voor het bieden van één integraal pakket aan diensten aan een verzekerde. Bij algemene maatregel van bestuur, in casu het Besluit langdurige zorg, kunnen nadere voorwaarden worden gesteld aan het experiment en meer specifiek is gesteld dat voorwaarden kunnen worden gesteld waaronder binnen het experiment persoonsvolgende bekostiging mogelijk wordt gemaakt.
Het vorenstaande maakt duidelijk dat alvorens in de praktijk van een experiment sprake kan zijn er wetgeving tot stand moet komen om een en ander te regelen.
Ten slotte, de experimenteerartikelen beschikken niet over «eigen budget». De bedoeling van artikel 10.1.2 Wlz is veeleer om vanuit bestaande budgetten toe te werken naar een integraal pakket aan zorg.
Hoe vaak is, sinds het overgaan van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in onder andere de Wlz begin 2015, gebruik gemaakt van het experimenteerartikel uit de Wlz?
Er is tot nu toe eenmaal gebruik gemaakt van het experimenteerartikel in de Wlz: voor het Experiment integraal budget. Het betreft een experiment waarbij de domeinen van de Jeugdwet, de Wmo 2015, de wet Langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet zijn betrokken. Gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars gaan samen met betrokken partners experimenteren met vernieuwende arrangementen (integraal pgb en integrale arrangementen in natura). Het experiment is gestart in 2019 en heeft als doel om te bepalen of het instrument integraal pgb moet worden verankerd in wet- en regelgeving, en om inzichtelijk te maken op welke onderdelen het ontwikkelen van integrale arrangementen kan worden verbeterd. Het experiment zal in 2020 en 2021 naar verwachting inzichten opleveren die bijdragen aan zorg en ondersteuning die (nog) beter aansluit op de behoefte.
Hoeveel geld is er sinds 2015 per jaar in de Wlz beschikbaar voor domein overstijgende zorg, zoals wordt beoogd met het experimenteerartikel? Kunt u dit zowel absoluut als relatief uitdrukken?
Er is niet specifiek op titel van het experimenteerartikel geld beschikbaar. Het idee achter het artikel is veeleer om met voorbijgaan aan bestaande wet- en regelgeving experimenten in het verlenen van zorg uit meer dan één domein mogelijk te maken.
Klopt het dat binnen de Zvw geen expliciet experimenteerartikel is opgenomen zoals deze er wel is binnen de Wlz? Zo ja, op welke wettelijke basis wordt er door zorgverzekeraars geïnvesteerd in domein overstijgende zorg?
Het is inderdaad zo dat de Zvw geen apart experimenteerartikel kent. De Zvw kent echter wel experimenteerruimte, de beleidsregel innovatie voor kleinschalige experimenten. Deze kan ook over twee domeinen heen gaan (Zvw en Wlz). De aanvraag hiervoor moet door een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder gezamenlijk ingediend worden bij de Nederlandse Zorgautoriteit.
Kunt u aangeven hoeveel er, sinds 2015, per jaar per zorgwet is geïnvesteerd in domein overstijgende zorg, zowel absoluut als relatief?
Ik heb geen zicht op de hoeveelheid geld die er in de dagelijkse praktijk wordt geïnvesteerd door partijen om passend aanbod over domeinen heen voor cliënten te realiseren.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het algemeen overleg Ouderenzorg op 7 februari 2019: «Laat maar zien waar je daadwerkelijk tegen die schotten aanloopt, waar de financiers van de zorg die samenwerking kennelijk niet zouden mogen aangaan.»?3 Hoe kijkt u naar deze uitspraak, gegeven de casus «Nova Me»?
Het is mij niet bekend welke oorzaken ten grondslag liggen aan het stuklopen van Nova Me. Alleen de betreffende zorgaanbieder geeft aan dat problemen met financiering over de schotten heen de oorzaak waren, geen van de mogelijke financiers (zorgverzekeraar, zorgkantoor noch gemeente) heeft dit aangekaart.
Welke lessen zijn er volgens u te trekken uit de casus «Nova Me»?
Uit het bericht «SiZa-initiatief Nova Me loopt stuk op innovatiedrempel» maak ik op dat zorgverzekeraar VGZ met name vond dat de geleverde zorg voor een groot aantal verzekerden niet passend was. Minder complexe zorg zou zijn aangewezen. Daarom werd de zorg voor deze verzekerden niet vergoed. Ik heb VGZ gevraagd om een nadere uitleg.
VGZ heeft mij hierover het volgende bericht. «De veronderstelling dat de zorg van Nova Me te innovatief was of niet te financieren viel over de schotten heen, is onjuist. Het zorgconcept van Nova Me onderscheidde zich voor een groot aantal verzekerden niet van bestaande reguliere zorg. Bovendien was het voor hen niet doelmatig en passend. Hierover heeft VGZ goed en intensief contact gehad met de betrokken revalidatiearts en meerdere gesprekken gevoerd met de directie van Nova Me. Ondanks de bedenkingen van VGZ is Nova Me doorgegaan met het concept. Hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot faillissement.»
In zijn algemeenheid is het van belang dat de zorgverzekeraar kritisch kijkt of de zorgvorm past bij de zorgvraag van de verzekerde en of hetzelfde resultaat niet met minder intensieve en goedkopere zorg kan worden bereikt. Dit geldt ook voor nieuwe innovatieve zorgvormen. Deze moeten wel een meerwaarde hebben ten opzichte van het bestaande aanbod van zorgvormen, en doelmatig en passend zijn.
De belangrijkste les die partijen naar mijn mening uit deze casus kunnen trekken is dan ook eigenlijk een herhaling van een oude les: de zorg, innovatief of niet, moet altijd passend en doelmatig zijn voor een verzekerde, wil deze vergoed kunnen worden.
Bent u bereid om samen met initiatiefnemers van Nova Me, gemeenten, zorgaanbieders, zorgkantoren en zorgverzekeraars het gesprek aan te gaan met als doel te komen tot een goed functionerende handreiking voor domein overstijgend zorg waarbij specifiek gekeken wordt naar welke lessen getrokken kunnen worden uit het stuklopen van het Nova Me initiatief? Zo ja, bent u bereid de Kamer hier voor de zomer over te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 10. Ik ben niet van plan initiatief te nemen tot een dergelijk gesprek, dit gelet op het karakter van de door SiZa geboden zorg, speciale revalidatiezorg, en het feit dat er geen verzoek van partijen is geweest om toepassing te geven aan het experimenteerartikel in de Wlz of aan de beleidsregel innovatie voor kleinschalige experimenten.
Bent u bereid bereid deze vragen apart te beantwoorden?
Ja.
Het grote tekort aan sociale huurhuizen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht en de oproep van Federatie Opvang dat het «tekort sociale huurwoningen is zo groot dat er een deltaplan nodig is»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, dat bericht is mij bekend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel structureel meer betaalbare, sociale huurhuizen komen, zonder dat de kwaliteit van de huizen achteruit gaat en zonder dat er wordt getornd aan huurdersrechten?
Het is belangrijk om een woning te hebben. In alle segmenten zijn momenteel tekorten, op lokaal niveau verschillen die sterk. Het woningtekort in Nederland heeft dan ook mijn bijzondere aandacht. Ik ben daarom volop bezig met maatregelen op alle terreinen van de woningmarkt. Ik pak de samenwerking met anderen op daar waar die het meest effectief is: regionaal, sectoraal en thematisch. Het gaat daarbij om maatregelen en afspraken die zich richten op het bouwen van meer woningen, maar zeker ook maatregelen die bijdragen aan de betaalbaarheid. Zo werk ik aan de uitvoering van de Nationale Woonagenda, woondeals in gebieden met de meeste druk op de woningmarkt, een stimuleringsaanpak flexwonen om te zorgen voor meer tijdelijke woonruimte komt voor spoedzoekers (conform motie Ronnes c.s._), het Actieplan Dak- en Thuisloze Jongeren, de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang, het Actieplan Studentenhuisvesting, de Actie-agenda Vakantieparken, uitwerking van de aanbevelingen van de Samenwerkingstafel middenhuur, de actielijn Wonen en Zorg uit Programma Langer Thuis, en de evaluatie van de herziene Woningwet. Bovendien maak ik vaart met de uitwerking van afspraken uit het Sociaal Huurakkoord dat Aedes en de Woonbond met elkaar sloten. Daarmee hebben huurders de komende jaren meer zekerheid over de betaalbaarheid van hun woning.
Uiteindelijk ben ik niet degene die woningen bouwt, daar staan andere partijen voor aan de lat. Specifiek voor sociale huurwoningen gebeurt er al veel. Zo heeft Aedes in haar Woonagenda de ambitie uitgesproken om 30.000 woningen per jaar te bouwen en sloot zij met de Woonbond het Sociaal Huurakkoord om de betaalbaarheid van huurwoningen te borgen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de norm blijft dat mensen een vast en geen tijdelijk huurcontract hebben aangezien u en een deel van de Kamer «flexwonen» wil stimuleren?
Voor mij is de norm dat het voor iedereen bereikbaar moet zijn om prettig en betaalbaar te wonen, ook als je met spoed een woning nodig hebt en nergens anders terecht kunt omdat je bijvoorbeeld onvoldoende inschrijftijd hebt opgebouwd. Flexwonen biedt voor spoedzoekers een uitkomst, al is dat maar voor een bepaalde periode. Het zorgt ervoor dat je snel een dak boven je hoofd hebt en niet verder in problemen terecht komt na bijvoorbeeld een scheiding, ziekte of ontslag. Daarmee heeft de woningzoekende tijd, rust en ruimte om een volgende stap voor te bereiden.
Waar moeten bewoners van een tijdelijke woning naar toe als hun huurcontract afloopt maar er geen andere beschikbare en betaalbare woning is?
Bij het hanteren van tijdelijke huurcontracten is het perspectief op andere woonruimte na afloop van het huurcontract erg belangrijk. Het verschilt per regio en ook per woningzoekende hoe dat perspectief eruitziet en welke aanvullende acties daarvoor vanuit de verhuurder of de huurder nodig zijn. In de meeste woningmarktregio’s is het geen probleem om na afloop van een tijdelijk huurcontract van bijvoorbeeld twee (maximumduur tijdelijke overeenkomst voor zelfstandige woningen) of vijf jaar (maximumduur voor tijdelijke overeenkomst van onzelfstandige woonruimte) voor reguliere woonruimte in aanmerking te komen. Sommige spoedzoekers stromen op eigen initiatief na verloop van tijd uit naar een koopwoning of huurwoning in de vrije sector. Andere woningzoekenden hebben meer hulp nodig en worden daar vaak vanuit een flexibele woonoplossing bij geholpen. Veel gemeenten hebben er bovendien voor gekozen om de al opgebouwde wachttijd in het woonruimteverdeelsysteem niet te laten vervallen bij het aanvaarden van een flexibele woonoplossing met een tijdelijk contract. Zeker in kraptegebieden is dit een belangrijke maatregel.
Overigens is voor mij juist het bieden van perspectief voor spoedzoekers een belangrijke reden om in te zetten op flexwonen. Daarmee kunnen onwenselijke woonsituaties of dakloosheid voorkomen worden. Op maatschappelijk niveau kunnen we de kosten voor opvang en handhaving terugdringen en tegelijkertijd verloedering tegengaan door transformatie van leegstaande gebouwen naar flexwonenoplossingen.
Hoe verhoudt uw beleid om de verkoop van sociale huurhuizen te stimuleren zich tot het tekort aan minstens 80 duizend sociale huurwoningen? Bent u bereid uw beleid te herzien en de verkoop aan derden, met name particuliere beleggers, te stoppen?
Beslissingen om sociale huurwoningen te verkopen worden door de corporatie gemaakt in overleg met de gemeente en de huurdersorganisatie. De omvang van de benodigde voorraad aan sociale huurwoningen, de samenstelling daarvan en de spreiding over de wijken zijn bij uitstek onderwerpen die aan bod komen in het overleg tussen corporatie, gemeente en huurdersorganisatie in het kader van het maken van prestatieafspraken. Dan zal ook blijken of er een overschot is aan bepaalde (typen) woningen, waarbij verkoop een optie is, en een tekort aan andere. Bij de vertaling hiervan naar de prestatieafspraken kan worden vastgelegd hoe groot de omvang van de sociale woningvoorraad moet zijn en/of welke woningen verkocht kunnen worden. Dit biedt een waarborg dat de sociale woningvoorraad van de gewenste grootte en samenstelling is. De opbrengsten van de verkopen kunnen worden aangewend voor de volkshuisvestelijke opgaven van de corporatie, waaronder nieuwbouw.
De verkoopregels worden in zoverre vereenvoudigd dat de thans voorgeschreven gemeentelijke zienswijze op verkopen kan vervallen indien er prestatieafspraken zijn gemaakt zoals hiervoor beschreven. Zijn deze prestatieafspraken er niet, dan blijft een gemeentelijke zienswijze verplicht. Overigens geldt deze regeling alleen voor potentieel te liberaliseren woningen, voor blijvend gereguleerde woningen blijft een zienswijze van de gemeente en van de huurdersorganisatie verplicht. Gegeven deze waarborgen is er geen reden om verkopen, waaronder verkopen aan beleggers, te stoppen.
Zijn er nog steeds op korte termijn 10 duizend huurhuizen nodig of is dit aantal inmiddels gegroeid, omdat Federatie Opvang, GGZ Nederland en de RIBW Alliantie al in 2016 meldden dat er snel 10 duizend extra woningen nodig waren voor doelgroepen uit opvang en ggz? Wat heeft u sinds die oproep gedaan om mensen uit de maatschappelijke opvang en de ggz aan een betaalbaar huis te helpen?2
Hoeveel woningen precies op landelijk niveau nodig zijn voor mensen die door de ambulantisering van de ggz, het beschermd wonen en de maatschappelijk opvang zelfstandig (begeleid) gaan wonen is niet bekend. De vraag naar woningen met bijbehorende randvoorwaarden als passende begeleiding is een opgave die van regio tot regio verschilt en lokaal moet worden opgepakt. Gemeenten kijken hierbij breder dan alleen deze doelgroepen. Bij het door BZK en VWS gefinancierde kennis- en experimentenprogramma «Langer Thuis» van Platform31 wordt gekeken naar goede voorbeelden om de lokale opgave met betrekking tot wonen en zorg van gemeenten in beeld te brengen. In dat kader wordt ook een landelijke uitvraag gedaan bij gemeenten, naar of zij de opgave in beeld hebben voor specifieke doelgroepen zoals ouderen en doorstroom uit maatschappelijk wonen en beschermd wonen, en hoe groot die opgave is.
De Staatssecretaris van VWS en ik stimuleren onder andere via de Nationale woonagenda en de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang dat gemeenten, corporaties, en huurdersorganisaties, bij voorkeur samen met zorgaanbieders en het sociaal domein, (prestatie)afspraken te maken over het beschikbaar maken van woonruimte voor mensen die uitstromen uit intramurale voorzieningen naar de wijk. In het kader van de Meerjarenagenda is bestuurlijk afgesproken dat regio’s in 2019 concrete uitvoeringsafspraken maken over de uitstroom uit beschermd wonen en maatschappelijke opvang, waaronder over het realiseren van voldoende beschikbare en betaalbare wooneenheden en een breed arsenaal van woonvarianten.
In recent onderzoek geeft 72% van de ondervraagde corporaties aan afspraken te hebben voor de directe bemiddeling van dergelijke groepen naar zelfstandige huisvesting.
Het is belangrijk om niet alleen afspraken over passende en de betaalbare huisvesting en de ontwikkeling van een scala aan diverse woonvormen te maken, maar juist ook over afspraken te maken over de noodzakelijke randvoorwaarden, zoals op- en afschaalbare begeleiding, spreiding over buurten, weten waar partijen terecht kunnen bij woonoverlast, het op orde krijgen van schulden, en een zachte landing van mensen in de wijk. In het kader hiervan ondersteunt het Rijk de uitbreiding van actieprogramma «Weer Thuis!» van initiatiefnemers VNG, Aedes, Federatie Opvang, Leger des Heils en de RIBW Alliantie met 10 extra regio’s. Bovendien is er vanuit het door BZK en VWS ondersteunde programma «Weer Thuis in de Wijk» bij Platform31 een reeks aan relevante publicaties en leerkringen opgeleverd die lokale partijen helpen bij het in kaart brengen van de lokale opgave en het vormgeven van een goed samenwerkingsproces.
Waar kunnen mensen terecht die urgent een woning nodig hebben, zoals mensen van wie hun relatie stuk loopt en zij toevallig wonen in een regio waar er woningnood heerst?
Mensen die urgent een woning nodig hebben in een regio waar schaarste is, kunnen afhankelijk van hun (financiële) mogelijkheden zelf woonruimte op de woningmarkt zoeken. Wanneer dat niet in de eigen regio mogelijk is, vergroot het de slagingskansen om het zoekgebied te vergroten.
Afhankelijk van het lokale beleid kunnen woningzoekenden in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Gemeenten kunnen dit verankeren in een huisvestingsverordening. In gemeenten zonder huisvestingsverordening beslissen corporaties zelf welke groepen in aanmerking kunnen komen voor urgentie.
Het verlenen van urgentie aan specifieke doelgroepen is een verdeling van schaarste op de woningmarkt. Het spreekt voor zich dat naarmate gemeente meer groepen aan urgentieregelingen toevoegt, deze aan kracht inboeten. In geval van schaarste is het daarnaast verstandig om lokaal de woningbouwplannen af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte, zowel op de lange als de korte termijn. Naast reguliere huur- en koopwoningen kan ook een meer flexibele woningvoorraad helpen om mensen snel van een woning te voorzien. Met de stimuleringsaanpak Flexwonen zal het Rijk gemeenten en andere betrokken bij de totstandkoming van meer flexibele en tijdelijke woningen ondersteunen, conform motie Ronnes c.s. over een noodplan woningbouw. Daarmee wordt voorkomen dat groepen mensen hun toevlucht zoeken tot (informele) woonoplossingen die minder geschikt zijn, zoals het wonen op vakantieparken en jachthavens.
Kunt u schematisch aangeven hoe u de tien aangenomen moties over het aanpakken van de woningnood onder met name kwetsbare groepen heeft uitgevoerd, per motie? Kunt u aangeven hoeveel extra betaalbare huurwoningen er bij zijn gekomen tussen 2015 en 2019 of vindt u dat de moties niet voldoende of naar behoren zijn uitgevoerd?3
Hieronder treft u een schema met verwijzing naar de stukken waarin de uitvoering van de betreffende moties is toegelicht.
Motie
Motienummer
Afgedaan
Berckmoes-Duindam c.s.
TK 2014–2015, 29 325 nr. 71
TK 2015–2016, 29 325, nr. 74
Voortman
TK 2015–2016, 34 300-XVIII, nr. 29
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
Bashir
TK 2015–2016, 19 637, nr. 2100
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
Berckmoes-Duindam c.s.
TK 2015–2016, 29 325, nr. 76
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
De Vries
TK 2015–2016, 32 847, nr. 230
TK 2016–2017, 32 847, nr. 294
Ronnes
TK 2016–2017, 29 453, nr. 444
TK 2018–2019, 32 847, nr. 428
Dik-Faber/Voortman
TK 2017–2018, 34 775-XVIII, nr. 33
TK 2018–2019, 32 847, nr. 428
Koerhuis/Dik-Faber
TK 2017–2018, 32 847, nr. 396
Loopt mee in halfjaarlijkse rapportage over plancapaciteit
Ronnes c.s.
TK 2018–2019, 35 000-VII, nr. 52
In voorbereiding, zie ook TK 2018–2019, 32 847, nr. 472
Peters
TK 2018–2019, 35 000-XV, nr. 53
In voorbereiding
Het aantal goedkope huurwoningen (huurprijs onder de kwaliteitskortingsgrens van € 414,02 in 2017) en betaalbare huurwoningen (huurprijs tussen de kwaliteitskortingsgrens van € 414,02 en de aftoppingsgrens van € 635,05 in 2017) in de corporatiesector bij elkaar opgeteld nam toe van 1.785.011 zelfstandige woningen begin 2015 tot 1.833.828 zelfstandige woningen eind 2017 (bron: verantwoordingsinformatie woningcorporaties). Dit is tevens het meest recente moment waarover de data beschikbaar zijn.
Klopt het dat de wachttijden bij De Alliantie kunnen oplopen tot 20 jaar? Zo ja, hoe verklaart u dat?4
De genoemde wachttijd in het krantenartikel in «Almere deze week» d.d. 25 februari 2019 is een prognose. Of deze prognose realistisch is kan ik niet beoordelen. De wacht- en zoektijd voor personen die zich nu inschrijven is afhankelijk van de ontwikkeling van het aantal woningzoekenden, van de woningvoorraad en ook van de eisen die een woningzoekende aan een woning stelt.
In de woningnetregio Almere was de inschrijfduur bij verhuring in 2017 gemiddeld 8,6 jaar. Dit blijkt uit het onderzoek Stand van de woonruimteverdeling (zie volgende vraag). De zoekduur in deze regio is niet bekend, maar uit landelijke cijfers blijkt dat de zoekduur veel korter is dan de inschrijfduur.
Wat is de laatste stand van zaken van wacht- en zoektijden in ons land voor sociale huurhuizen? Kunt u overzicht geven per woningmarktregio, en zo nee bent u bereid dat te onderzoeken?
Op 4 april heb ik twee onderzoeksrapporten aan uw Kamer gestuurd over wacht- en zoektijden: Stand van de woonruimteverdeling en Ruimte voor wonen, over de resultaten van het Woon Onderzoek Nederland 2018. Hierin worden de wacht- en zoektijden per regio beschreven. In de Staat van de Volkshuisvesting 2019 die in mei aan de Kamer wordt aangeboden zal ik ingaan op de uitkomsten.
Hoe verhoudt het eisen van extra belastingen op sociale huurhuizen, in de vorm van de verhuurderheffing en de uitwerking van ATAD, zich tot het oplossen van de tekorten in de sociale huursector?
Corporaties zijn Vpb-plichtig, waardoor algemene fiscale maatregelen die de Vpb betreffen, zoals de ATAD-maatregelen, ook hen kunnen raken. Bij de verhuurderheffing is de grondslag de WOZ-waarde, waardoor in principe de heffingslast toeneemt als de WOZ-waarde stijgt.
Zoals aangegeven in mijn brief_ van 6 maart jl. zal ik onderzoek uitzetten naar de omvang en kosten van de maatschappelijke opgaven voor woningcorporaties in relatie tot de financiële slagkracht van de corporatiesector op lange en korte termijn, zowel landelijk als regionaal. Eind 2019 verwacht ik de Kamer de resultaten van deze onderzoeken te kunnen presenteren.
Wat is uw reactie op de woorden van de bestuurssecretaris van Lefier die stelt: «Uitgelezen moment om de verhuurderheffing af te schaffen, onder voorwaarde dat wij corporaties elke euro die ons dat bespaart inzetten ten dienste van de volkshuisvesting», gezien het begrotingsoverschot van maar liefst 11 miljard euro? Bent u bereid om de extra belastingen voor de sociale huursector om te zetten in een investeringsplicht, zodat er meer geld vrij komt voor nieuwbouw, verduurzaming en lagere huurprijzen?5 6
In reactie op de woorden van de bestuurssecretaris van Lefier stel ik vast dat corporaties in beginsel hun beschikbare middelen te allen tijde dienen in te zetten ten dienste van de volkshuisvesting. Dit geldt ongeacht een eventuele afschaffing van de verhuurderheffing. Ik ga ervan uit dat ook Lefier zijn middelen inzet ten behoeve van de volkshuisvesting.
Verder blijkt uit de verantwoordingsgegevens en prospectieve informatie van de corporaties en uit de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) dat in het algemeen geldt dat corporaties nog voldoende middelen hebben om te investeren. Dit geldt zeker op de korte termijn. Om corporaties toch te blijven stimuleren om te investeren, hebben we dit jaar de verhuurderheffing structureel met 100 miljoen euro verlaagd en is er een heffingsvermindering voor het investeren in verduurzaming geïntroduceerd. Hierdoor is er reeds meer geld vrijgekomen om te investeren. Desondanks blijf ik de investeringscapaciteit van corporaties in de gaten houden, onder meer via het aangekondigde onderzoek uit de brief van 6 maart jl., waarop ik in vraag 11 ook al ben ingegaan.
Het bericht ‘Ondernemer zwicht voor bedreigingen en stapt uit windmolenproject De Monden’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemer zwicht voor bedreigingen en stapt uit windmolenproject De Monden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ieders goed recht is om voor of tegen windmolens te zijn, maar dat ondernemers bedreigen nooit acceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het bedreigen van ondernemers of van anderen is nooit acceptabel.
Deelt u tevens de mening dat er hard moet worden opgetreden tegen activisten die deze bedreigingen uiten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Deze mening deel ik. Er is aangifte gedaan en politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben de zaak in onderzoek. Mocht het onderzoek aanleiding geven tot vervolging, dan zal het OM hiertoe overgaan.
Is de groep activisten bekend bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), aangezien er een link lijkt te zijn tussen de bedreigers en de activisten die op een bouwlocatie in Delfzijl bij een bedrijf asbest dumpten? Zo ja, onder welke categorie (activisme, extremisme, terrorisme) worden de bedreigers geschaard?
Concrete informatie over de anonieme groepen en/of daders is bij de NCTV niet bekend. Bij de plannen voor deze windmolens is sprake van lokale weerstand, waarbij burgers hebben geprotesteerd en gebruik hebben gemaakt van de wettelijke mogelijkheden voor inspraak en beroep. Een zeer kleine groep houdt zich bezig met acties waarbij de wet wordt overtreden, zoals het bedreigen van ondernemers en bestuurders. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen2, zijn er verscheidene voorbeelden te noemen waarbij sprake is van extremisme, zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 483. Hierin is ook gemeld dat met name het protest tegen windmolens in gemeenten in de provincies Drenthe en Groningen buitenwettelijke vormen aanneemt.
Heeft er inmiddels een gesprek plaatsgevonden met het slachtoffer van de bedreiging? Op welke wijze is deze ondernemer ondersteund en geholpen?
De betrokken ondernemer heeft gesproken met de politie. Vanwege het lopende onderzoek kan hierover geen nadere informatie worden gegeven.
Welke lessen kunnen getrokken worden uit dit vreselijke voorval om te voorkomen dat er meer ondernemers zijn die wegens bedreigingen hun werk neer moeten leggen? Welke stappen gaat u nemen om dit te voorkomen?
Politie en OM doen momenteel strafrechtelijk onderzoek, waardoor ik inhoudelijk niet op de zaak kan ingaan. Ik roep elke ondernemer die wordt bedreigd op om hiervan aangifte te doen bij de politie, zodat we tegen dit soort dreigementen kunnen optreden.
De initiatiefnemers van het windmolenpark hebben ondertussen contracten afgesloten met twee hoofdaannemers. Zij hebben hierbij aangegeven dat zij, mede met het oog op regionale werkgelegenheid, bij voorkeur bedrijven uit de regio blijven betrekken bij de werkzaamheden van het windmolenpark. Ondernemers maken zelf afwegingen ten aanzien van hun betrokkenheid bij werkzaamheden van het windmolenpark.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van deze casus?
Mocht er naast deze berichtgeving aanleiding zijn om uw Kamer hierover te informeren, dan zal de Minister van Economische Zaken of ik dit doen.
Het bericht ‘Islamitische Haga Lyceum van plan meer omstreden predikers uit te nodigen’ |
|
Bente Becker (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamitische Haga Lyceum van plan meer omstreden predikers uit te nodigen»?1
Ja.
Hoe duidt u het besluit van de school om de omstreden prediker Haitham al-Haddad uit het Verenigd Koninkrijk uit te nodigen en het geuite voornemen van het schoolbestuur om vaker andere bekende radicale imams uit te gaan nodigen?
Dit vind ik zeer ongewenst en het is in strijd met het door de overheid ontwikkelde antiradicaliseringsbeleid.2 In dat kader bespreekt de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering hoe we het best met deze ontwikkelingen om kunnen gaan. Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden, of dat nu op scholen is of op andere plekken in de samenleving.
Heeft het kabinet mogelijkheden om deze prediker de toegang tot Nederland te weigeren?
Voor een volledige beschrijving van de aanpak van extremistische sprekers verwijs ik u naar de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid op 28 mei 2018 aan uw Kamer heeft gestuurd.3
Het weren van extremistische sprekers die oproepen tot vijandigheid, haat of geweld is een vraagstuk dat ook in andere Europese landen speelt en vraagt om internationale informatiedeling en ervaringsuitwisseling. De EU lidstaten hebben in de «Roadmap» ter verbetering van de informatie-uitwisseling en informatie management 4 aangegeven om sprekers die voornemens zijn de EU te bezoeken en een bedreiging vormen voor de openbare orde te signaleren in het SIS Schengen Informatie Systeem (SIS-II) voor de duur van twee jaar.
In hoeverre kan een school de sociale veiligheid van haar leerlingen garanderen en haar burgerschapsopdracht uitvoeren als zij sprekers uitnodigt die homoseksualiteit een misdaad noemen en zeggen dat afvalligen de doodstraf verdienen?
Het is aan het bevoegd gezag van de school om te bepalen wie het wil uitnodigen. Uiteraard moet dit wel binnen de wet- en regelgeving gebeuren. Het bestuur is ervoor verantwoordelijk dat deze personen geen discriminerende, haatzaaiende of antidemocratische uitspraken doen. Het uitnodigen van sprekers of gastdocenten die kernwaarden van de Nederlandse democratische samenleving weerspreken roept de vraag op of het bestuur bereid is om geloofwaardig invulling te geven aan de burgerschapsopdracht die in de (huidige) onderwijswetgeving is neergelegd.
De inspectie voor het onderwijs ziet toe op het naleven van deze burgerschapsopdracht. Daarnaast treedt de overheid op tegen sprekers die oproepen tot gewapende strijd, tot geweld of haat zaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, en die een bedreiging (kunnen) vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid en voor individuele personen.
Welke mogelijkheden heeft u of de Inspectie van het Onderwijs om hier in te grijpen?
Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die antidemocratische denkbeelden uiten, en hen te beletten hun boodschap te verspreiden. Hiertoe heeft u op 28 mei 2018 een brief ontvangen van de Minister van Justitie en Veiligheid.5 Daarin staat een overzicht van de maatregelen die worden genomen tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed. Het betreft een integrale aanpak, waarin verschillende instrumenten en (praktische) maatregelen samenkomen. In mijn brief van 14 maart jl. aan uw Kamer heb ik uitgebreid de wettelijke mogelijkheden en onmogelijkheden om in te grijpen beschreven. 6
Bent u bereid om in EU-verband nogmaals te pleiten voor een EU-lijst met haatpredikers, conform motie-Tellegen c.s.2, zodat een haatprediker die bekend is in een andere lidstaat niet in Nederland een podium kan krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het lid Tellegen heeft op 28 april 2016 een motie ingediend over het opstellen van een lijst van extremistische sprekers binnen de EU.8 De Nederlandse wetgeving voorziet in artikel 67 Vw2000 in de rechtsbasis om buitenlanders vanuit andere Schengenlidstaten, onder omstandigheden te weren uit Nederland. In de praktijk zullen eerder gedane of redelijkerwijs te verwachten uitspraken die anti-integratief, antidemocratisch of oproepend tot geweld of vijandigheid kunnen zijn, deze criteria van actueel, werkelijk en ernstige bedreiging niet halen. Daarmee is preventieve toegangsweigering aan extremistische sprekers met de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie niet realistisch. Het opstellen van een «alerteringslijst» ter ondersteuning van overheidsprocessen of het samenstellen van een «zwarte lijst» van Europese burgers van wie op voorhand is bepaald dat deze niet in Nederland in het openbaar mogen spreken is niet wenselijk. De Nederlandse Grondwet kent namelijk, als onderdeel van de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting, een verbod op censuur. Deze grondwettelijke vrijheden vormen bovendien de hoeksteen van onze samenleving.
Uw Kamer is hierover op 6 april 2017 geïnformeerd door de Ministers van JenV en SZW bij het toesturen van de voortgangsrapportage van de integrale aanpak jihadisme.9
Is het waar dat de aangekondigde wijziging van artikel 2:20 BW straks ruimte biedt om organisaties die een podium bieden aan haatzaaien te verbieden? Zo ja, bent u bereid dit artikel dan ook in te roepen om scholen te sluiten die omstreden haatpredikers voor de klas zetten? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 2:20 BW kan de Rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, verboden verklaren en ontbinden. De gronden op basis waarvan deze ontbinding en/of het verbod kan plaatsvinden worden op in het huidige wetsvoorstel verruimd (voorstel is in internetconsultatie gebracht).
Óf organisaties die een podium bieden aan omstreden sprekers op basis van 2:20BW daadwerkelijk ontbonden of verboden kunnen worden, is casusafhankelijk. Deze beoordeling is aan de rechtbank.
Dak- en thuislozen die zich niet kunnen inschrijven bij gemeenten |
|
René Peters (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoord op de eerdere Kamervragen herinneren, waarin u klip en klaar aan gaf dat gemeenten verplicht zijn om dak- en thuislozen, die zich daartoe melden, in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP)?
Ja.
Kunt u zich tevens uw antwoord op eerdere Kamervragen herinneren, waarin u aangaf een wetswijziging in voorbereiding te hebben om te expliciteren dat gemeenten verplicht zijn een burger ambtshalve te registreren op een briefadres indien betrokkene geen woonadres heeft en zelf ook geen aangifte doet of kan doen van een briefadres?
Ja.
Hoe staat het met de voortgang van die wetswijziging? Wanneer kan de Kamer die verwachten?
Het voorstel voor de wetswijziging zal naar verwachting in het najaar van dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden.
Weet u dat verschillende gemeenten nog steeds niet voldoen aan de wettelijke plicht tot inschrijving in het BRP (zie raadsactualiteit Amersfoort van 26 maart 2019)? 1
Deelt u de mening dat dak- en thuislozen niet kunnen wachten op een explicitering van de wet, maar gewoon direct ingeschreven zouden moeten worden?
Ja, die mening deel ik. De plicht van gemeenten tot inschrijving is er al vanuit de Wet BRP. De wetswijziging wordt in gang gezet omdat de bewoordingen in de Wet BRP met betrekking tot het inschrijven van personen in de dagelijkse uitvoeringspraktijk nog niet altijd duidelijk genoeg blijken te zijn.
Bij welke instantie, telefoonnummer, e-mailadres, loket of persoon kan een dak- of thuisloze zich melden indien een gemeente zich niet aan de wet houdt?
Daklozen die problemen ondervinden bij inschrijving in de BRP kunnen zich melden bij de hun bekende organisaties zoals Federatie Opvang, Leger des Heils, Bureau Straatjurist en organisaties voor maatschappelijke opvang. Deze organisaties kunnen contact opnemen met de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, via het e-mailadres info@rvig.nl o.v.v. «briefadres».
Kunt u aangeven op welke wijze een dak- en thuisloze op een eenvoudige manier zijn of haar recht kan halen en alsnog ingeschreven kan worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Europa stopt met oppikken van vluchtelingen op Middellandse Zee’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europa stopt met oppikken van vluchtelingen op Middellandse Zee»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat operatie Sophia op 1 april 2019 ten einde loopt? Zo ja, door wie wordt het werk van operatie Sophia opgevangen?
De operatie Sophia is niet stilgelegd. De EU-lidstaten hebben besloten om het mandaat van Operatie Sophia ongewijzigd met 6 maanden te verlengen tot 30 september 2019. Alle lidstaten waren voorstander van deze verlenging, waarover met unanimiteit is besloten. Ondertussen zal de komende zes maanden verder onderhandeld worden om tot een structurele oplossing voor het vraagstuk rond de ontscheping van geredde drenkelingen te komen.
Wat houdt het in dat operatie Sophia tijdelijk wordt stilgelegd? Wat betekent dit concreet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt operatie Sophia stilgelegd? Welke lidstaten zijn hier voorstander van en welke niet? Kunt u het krachtenveld nader toelichten? Hoe vindt besluitvorming plaats? Is hier sprake van besluitvorming door een meerderheid of is unanimiteit vereist? Is de mogelijkheid besproken om met een «coalition of the willing» de taken van operatie Sophia (deels) over te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft Nederland gedaan om stillegging te voorkomen? Welke mogelijkheden ziet u om operatie Sophia weer op te starten en op wat voor termijn zou dit kunnen?
Nederland heeft gedurende de onderhandelingen een constructieve houding ingenomen en duidelijk gemaakt open te staan voor een oplossing die tot een structurele verlenging van de operatie zou leiden. Deze discussie richt zich op het vraagstuk rond de ontscheping van geredde drenkelingen. Over het standpunt en de inzet van het kabinet in deze is uw Kamer eveneens geïnformeerd.2 Voor Nederland is het van belang dat afspraken over operatie Sophia niet vooruitlopen op een structurele oplossing voor ontscheping in de EU die in lijn is met de conclusies van de Europese Raad van juni 2018 en niet vooruit zou lopen op onderhandelingen over het gemeenschappelijke Europees asiel stelsel (GEAS). Met de huidige verlenging is een tussenoplossing overeengekomen om de komende maanden aan te wenden om tot een structurele oplossing gevonden.
Wat is de consequentie van het (tijdelijk) stilleggen van operatie Sophia voor de Libische kustwacht, die door operatie Sophia werd getraind?
Het mandaat van de operatie is ongewijzigd verlengd en daarmee worden ook de taken omtrent capaciteitsopbouw van de Libische kustwacht voortgezet.
Op welke wijze wordt nu toezicht gehouden op de Libische kustwacht en of die zich wel aan mensenrechtenverdragen houdt?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld (Kamerstukken 32 735 en 28 638, nr. 207) is er mede op aandringen van het kabinet binnen operatie Sophia een monitoringsmechanisme opgericht. Dit mechanisme houdt toezicht op het functioneren van de Libische kustwacht en het onderhoud van het door de EU geleverde materiaal. Voor het kabinet is het van groot belang dat met de ongewijzigde verlenging van het mandaat van operatie Sophia ook de monitoring van de Libische kustwacht is gewaarborgd. Het kabinet zal de uitvoering van het monitoringsmechanisme binnen de missie kritisch blijven volgen en zich zolang dit nodig is in blijven zetten voor het versterken van de effectiviteit hiervan.
Wat zijn volgens u de gevolgen van het stoppen van operatie Sophia? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de gevolgen voor het bestrijden van mensensmokkel? Deelt u de mening dat het onacceptabel is als door het stoppen van deze operatie talloze migranten zullen verdrinken? Wat gaat u doen om dit zoveel mogelijk te voorkomen? Hoe gaat u uw Europese collega’s hiervoor mobiliseren?
Zoals gesteld in het antwoord op voorgaande vragen wordt operatie Sophia niet stopgezet. Wel worden de twee schepen die in de operatie meevaren voor de duur van de verlenging teruggeroepen naar de haven. Hierdoor zal de operatie geen optimale invulling kunnen geven aan bepaalde taken binnen het mandaat, waaronder uitvoering van het VN-wapenembargo. Om te waarborgen dat het mandaat, waaronder ook het ontwrichten van mensensmokkelnetwerken, kan worden blijven uitgevoerd, wordt de surveillance door luchteenheden en de steun aan de Libische kustwacht en marine versterkt. Het delen van informatie met de relevante JBZ-agentschappen in het kader van de aanpak van mensensmokkel, zal worden voortgezet.
Libië blijft als kuststaat primair verantwoordelijk voor het redden van migranten in de Libische search and rescue (SAR) zone. Door verlenging van het mandaat van operatie Sophia kan de capaciteit van de Libische kustwacht om deze wettelijke taak uit te voeren verder worden versterkt. Daarmee groeit ook het vermogen om migranten in onzeewaardige bootjes te redden.
Het kabinet constateert daarbij dat het aantal door Sophia-schepen geredde migranten de afgelopen maanden zeer beperkt was: tussen juni en december 2018 vond één reddingsactie plaats waarbij 106 mensen werden gered en sinds december jl. hebben Sophia-schepen geen enkele keer reddend op hoeven treden. Voorts worden andere vormen van maritieme aanwezigheid in de Middellandse Zee, zoals de Frontex Operaties die in de territoriale wateren van de EU-lidstaten plaatsvinden en verscheidene nationale kustwachten van zowel EU als niet EU-lidstaten, onverminderd doorgezet.
Kunt u deze vragen voor 29 maart 2019 beantwoorden?
Het bericht ‘In paniek naar de grond om ’vreemde’ actie met Boeing en F-16’s’ |
|
Jan Paternotte (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In paniek naar de grond om «vreemde» actie met Boeing en F-16’s»?1
Ja.
Hoe duidt u de ontstane verontwaardiging en paniek onder Amsterdammers en omwonenden naar aanleiding van een onaangekondigde «fly-by» met F16’s?
Ik vind het vervelend als mensen onnodig geschrokken zouden zijn van de vertoning. Er is door de organisatie van het evenement besloten om geen grote ruchtbaarheid aan de luchtvaartvertoning te geven om te voorkomen dat grote groepen mensen zich uit belangstelling naar het vertoningsterrein zouden begeven. De organisatie ging ervan uit dat met het vliegpatroon van een langsvlucht van drie formaties met verschillende vliegtuigtypen het duidelijk zou zijn dat het hier een geplande luchtvaartactiviteit betrof. De eerste twee formaties (met kleine vliegtuigen) zijn niet opgevallen, de derde wel. Met de kennis van nu is er door de organisatie in mindere mate rekening gehouden met het feit dat de aanwezigheid van straaljagers in de buurt van een passagiersvliegtuig tot vragen bij de bevolking zou kunnen leiden. De gemeente Amsterdam heeft van tevoren wel alle relevante centrales op de hoogte gesteld, zodat telefonische vragen direct konden worden beantwoord. Telefonisch zijn nauwelijks vragen gesteld.
Klopt het dat de «fly-by»-actie met F-16’s bewust werd stilgehouden? Kunt dit nader toelichten?
Er is geen sprake van geheimhouding van de luchtvaartvertoning. De vergunning «Luchtvaartvertoning 100 jaar luchtvaart in Nederland te Amsterdam» is op 13 maart 2019 in de Staatscourant (Stcrt 2019, nr. 14859) gepubliceerd. Dit is een dag voor het uitvoeren van de luchtvaartvertoning.
Door de organisatoren is besloten om vooraf geen grote ruchtbaarheid aan de luchtvaartvertoning te geven. De reden hiervoor is dat deze luchtvaartvertoning specifiek is georganiseerd voor de aanwezigen die zich in het publieksgebied op het terras van het EYE Filmmuseum bevonden. Bij de organisatie bestond de zorg dat het vooraf aankondigen van de luchtvaartvertoning zou kunnen leiden tot de komst van een grote groep belangstellenden met gevolgen voor de openbare orde op en in de buurt van het vertoningsterrein.
Kunt u duiden hoe het stilhouden van de «fly-by» met F-16’s zich verhoudt tot het advies van de politie om op de dag zelf wél informatie te verschaffen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Boeing 777-300 van de KLM en de F-16’s van de luchtmacht zeer laag boven Amsterdam hebben gevlogen? Kunt u dit nader specificeren?
De toegestane minimum vlieghoogte binnen het vertoningsgebied bedroeg 1000 voet (304 meter) voor de Boeing 777 en de jachtvliegtuigen en 1200 voet (365 meter) voor het NLR vliegtuig. De toegestane minimum vlieghoogte is niet overschreden.
In hoeverre heeft u met de «fly-by»-actie met F-16’s rekening gehouden met de veiligheid van Amsterdammers en omwonenden in de omgeving? Zijn vooraf veiligheidsrisico geïnventariseerd en geëvalueerd?
De luchtvaartvertoning is volgens veiligheidsregelgeving en -procedures en planning verlopen en de veiligheid van de deelnemers, overige luchtruimgebruikers en mensen op de grond was voortdurend gewaarborgd.
De vergunning (veiligheid) voor de luchtvaartvertoning is verleend door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Inspectie Leefomgeving en Transport) in overeenstemming met het Ministerie van Defensie (Militaire Luchtvaart Autoriteit), omdat beide ministeries een verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van de luchtvaart. Bij de aanvraag van de vergunning heeft de aanvrager een verklaring van geen bezwaar overgelegd van de burgemeester van de betreffende gemeente. Die verklaring betreft de openbare orde en veiligheid. Voor de daadwerkelijke vluchtuitvoering door het plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied Schiphol is toestemming (de zgn. klaring) verleend door de luchtverkeersleiding.
Wat zijn de kosten voor Defensie geweest voor het begeleiden van de Boeing 777-300 door F-16’s en komt dit voor rekening van Defensie?
Het onderscheppen en begeleiden van andere vliegtuigen (waaronder verkeersvliegtuigen) vormt onderdeel van het standaard trainingsprogramma van F-16 vliegers om getraind te zijn voor de uitvoering van luchtruimbeveiliging. De vlucht op 14 maart jl. heeft dan ook niet geleid tot extra kosten.
Bent u bereid om geen jachtvliegtuigen meer in te zetten voor niet-militaire aangelegenheden?
Jachtvliegtuigen en ander militair materieel zijn primair bedoeld voor militaire inzet. Daarnaast kunnen jachtvliegtuigen echter ook in de toekomst worden ingezet voor bepaalde maatschappelijke evenementen en herdenkingen. Daarmee benadrukken we de wederzijdse betrokkenheid tussen krijgsmacht en maatschappij. Dit wordt van geval tot geval afgewogen.
Het bericht ‘De voorzitter van moskeekoepel CMO houdt er alweer mee op’ |
|
Chris van Dam (CDA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «De voorzitter van moskeekoepel CMO houdt er alweer mee op»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u uiteenzetten welke functie het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) de afgelopen jaren heeft vervuld tussen enerzijds de (koepels van) moskeeën in Nederland en anderzijds de Nederlandse overheid? Kunt u inzicht geven in de thema’s die tussen de overheid en het CMO besproken zijn en waar die gesprekken toe hebben geleid?
Het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) functioneert als contactorgaan voor de overheid namens de islamitische gemeenschappen. Thema’s die besproken worden zijn bijvoorbeeld de beveiliging van gebedshuizen en het tegengaan van maatschappelijke spanningen. Verder heeft de VU-Amsterdam i.s.m. het CMO de pilot «Professionaliseringsprogramma voor zittende imams in Nederland» georganiseerd, welke door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gesubsidieerd.
Naast bovengenoemde treedt het CMO op als landelijk zendende instantie voor het Islamitisch Godsdienstig Vormingsonderwijs (IGVO) op openbare basisscholen. Tevens is het CMO vanaf 2008 erkend als zendende instantie bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie. Het CMO treedt in die hoedanigheid op als gesprekspartner inzake inhoud en organisatie van de geestelijke verzorging binnen deze twee domeinen. Het CMO is daarnaast eerste aanspreekpunt voor de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) op basis van diens verantwoordelijkheid als Minister voor de erediensten. Uit hoofde van deze verantwoordelijkheid is de Minister van JenV eerste aanspreekpunt binnen het kabinet voor alle religieuze organisaties en levensovertuigingen.
Met welke andere organisaties vanuit de islamitische gemeenschap, buiten het CMO, heeft u contact?
Het CMO is aanvankelijk opgericht met het doel om alle moslimorganisaties te bundelen binnen één contactorgaan. Daarnaast onderhoudt de overheid over uiteenlopende onderwerpen contact met verschillende (islamitische) organisaties die op landelijk, regionaal en lokaal niveau zijn georganiseerd.
Welke instanties of organen aan overheidszijde zijn counterpart voor het CMO?
Naast het Ministerie SZW heeft het CMO contact met verschillende andere onderdelen van de rijksoverheid. Bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid spreekt de Dienst Geestelijke Verzorging (DGV) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) regelmatig met het CMO als islamitische zendende instantie over hun rol bij de islamitische geestelijke verzorging van justitiabelen.
Bij het Ministerie van Defensie spreekt de Hoofddirecteur Personeel en de Directeur van de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) bij de Krijgsmacht regelmatig met het CMO.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voert niet actief overleg met het CMO. Wel is het CMO betrokken in een klankbordgroep waarin zendende instanties deelnemen om geconsulteerd te kunnen worden bij de uitwerking en implementatie van het Actieplan Geestelijke Verzorging en Levensbegeleiding1.
Kunt u schetsen wie, en ook welke organisaties, lid zijn van het CMO? In welke mate vertegenwoordigt het CMO de moslimgemeenschap in Nederland? Vertegenwoordigen leden van het CMO een specifieke eigen achterban of nemen zij deel op persoonlijke titel?
Desgevraagd heeft het CMO laten weten dat de onderstaande organisaties zijn aangesloten bij het CMO:
Iedere koepelorganisatie vertegenwoordigt haar eigen achterban in het CMO bestuur. Het CMO stelt hiermee meer dan 80 procent van alle moslimorganisaties in Nederland te representeren.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat door het CMO een zo groot mogelijk deel van islamitische gemeenschap wordt vertegenwoordigd? Wat gaat u concreet doen om dit te realiseren?
Het is aan de aangesloten en eventueel nog niet aangesloten organisaties om zich wel of niet via het CMO te laten vertegenwoordigen. Hierin wordt geen rol gezien voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of voor de Minister van Justitie en Veiligheid.
Is inmiddels een nieuwe voorzitter van het CMO benoemd?
Ja, een nieuwe voorzitter van het CMO is benoemd.
Heeft het kabinet een specifieke bedoeling of agenda in het contact met het CMO of is enkel het onderhouden van contact met de islamitische gemeenschap de doelstelling van het contact met het CMO? Voldoet het huidige CMO aan de bedoeling zoals geformuleerd bij de oprichting?
Het CMO is, zoals eerder in deze antwoorden uiteengezet, opgericht als contactorgaan tussen de overheid en de islamitische gemeenschap. Het kabinet heeft op voorhand geen specifieke agenda voor het contact met de CMO. Verder is het aan het CMO en de aangesloten organisaties om te bepalen welke agenda zij willen voeren met het oog op overleg met de overheid.