De problemen inzake het asielbeleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Broekers-Knol mag puinruimen; oplossing voor falend asielbeleid gevraagd»?1
Ja.
Erkent u dat sprake is van een falend asielbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat er sprake is van een falend asielbeleid erken ik niet. Nederland heeft een solide asielstelsel. In haar onderzoek naar langdurig verblijf van vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht heeft de commissie Van Zwol onder meer geconcludeerd dat het Nederlandse asielbeleid en de praktijk fatsoenlijk op orde zijn. De Nederlandse uitvoerende diensten in de asielketen functioneren, zo blijkt uit Europees en ander vergelijkend onderzoek, meer dan gemiddeld goed. Wel constateert de commissie dat er verbeteringen mogelijk zijn; meest in het bijzonder op het terrein van (sturing op) wacht- en doorlooptijden.
Verbeteringen liggen daarnaast onder meer op het terrein van terugkeer en vreemdelingenbewaring. Met name deze laatste aanpassingen hebben vaak een Europese en internationale dimensie en vragen om een kabinetsbrede inzet, onder andere op het vlak van relaties met de landen van herkomst. Die brede inzet is onderdeel van de integrale migratieagenda van dit kabinet, waarover uw Kamer jaarlijks geïnformeerd zal worden. De eerste Rapportage Integrale migratieagenda zal zo snel mogelijk na het zomerreces en uiterlijk een maand voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer worden gezonden.
Waarom acht u zichzelf geschikt de enorme problemen in de asielketen op te lossen, terwijl uw voorgangers daar jammerlijk in zijn tekortgeschoten?
De kwalificatie dat mijn voorgangers tekortgeschoten zijn, deel ik niet. De punten waar verbetering nodig is, liggen deels buiten Nederland en vragen om een lange adem. Mijn voorgangers hebben goede dingen gedaan. Ik zal mij maximaal inzetten op de verbeterpunten verdere voortgang te realiseren. Daarnaast zet ik mij in voor goede aansturing van de asielketen om de doorlooptijden sterk te bekorten.
Welke concrete doelen heeft u zich gesteld gedurende uw ambtstermijn te verwezenlijken? Welke concrete wijzigingen van het asielbeleid zijn noodzakelijk teneinde uw doelen te verwezenlijken? Op welke momenten en op welke wijze zult u meten of u voldoende voortgang boekt om die doelen te verwezenlijken?
Voor mijn concrete doelen refereer ik aan het regeerakkoord 2017 «Vertrouwen in de toekomst», waarin de beleidsvoornemens van het kabinet op het gebied van asiel en migratie staan. De voornemens zijn nader uitgewerkt in de Kamerbrief van 29 maart 2018 over de integrale migratieagenda.2
Erkent u dat een toestand van ongecontroleerde massa-immigratie rampzalige gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van een verzorgingsstaat?
Zoals ook door mijn ambtsvoorganger op 3 december 2018 aan u is geantwoord,3 kan voor personen, maar ook voor landen, migratie een bron van voorspoed, innovatie en duurzame ontwikkeling zijn. Geordende, veilige en reguliere migratie kan vele kansen bieden. In algemene zin kan worden gesteld dat migratie niet alleen voordeel biedt voor migranten zelf, maar ook voor de ontvangende staten, indien migranten in hun eigen levensonderhoud voorzien, deelnemen aan de arbeidsmarkt en geïntegreerd zijn. Het kabinet sluit echter niet de ogen voor de negatieve effecten van migratie, zowel regulier als irregulier. In het geval van reguliere migratie, waakt het kabinet voor het risico van verdringing op de arbeidsmarkt en bevordert het de integratie van migranten. Dat is waarom het kabinet inzet op een integrale aanpak van migratie waarbij het ook zaak is dat personen zonder rechtmatig verblijf Nederland verlaten en personen die hier mogen blijven actief meedoen aan de samenleving.
Hoe beschouwt u de ingrijpende veranderingen in de samenstelling van de Nederlandse bevolking, die het gevolg zijn van het in de laatste decennia gevoerde asielbeleid? Ziet u hierin vooral kansen of vooral bedreigingen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel asielzoekers kan Nederland naar uw mening nog maximaal per jaar opvangen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit aantal niet overschreden wordt?
De vraag naar het aantal asielzoekers dat Nederland maximaal per jaar kan opvangen, is niet concreet te beantwoorden. Wel kan ik u antwoorden dat, zoals genoemd in de Kamerbrief van 29 maart 2018 over de integrale migratieagenda, de inzet van het kabinet gericht is op een beheersing die tot doel heeft dat migranten niet ongecontroleerd doorreizen en in kwetsbare posities terecht komen.
Bent u bekend met het Australische asielbeleid? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beleid?
Ja, het Australische asielbeleid is mij bekend. Alhoewel het Australisch model niet uitdrukkelijk tot voorbeeld dient, zijn vergelijkbare elementen terug te vinden in het Europese en nationale denken over asiel en migratie. Denk bijvoorbeeld aan het concept van de ontschepingsplatforms voor migranten die worden onderschept op de Middellandse Zee, uit de conclusies van de Europese Raad van 28 juni 2018. Een ander voorbeeld is de in het regeerakkoord genoemde veilige opvang van asielzoekers in de regio en het afsluiten van, bij voorkeur in Europees verband, overeenkomsten met veilige derde landen die materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken voor een grondige herziening van het Nederlandse asielbeleid? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijke conclusie in het rapport van de commissie Van Zwol is dat een verbetering van de nationale asielprocedure niet gezocht moet worden in (weer) een aanpassing van de nationale wet- en regelgeving, maar dat een verbetering gezocht moeten worden in uitvoering van het huidige beleid. Uw Kamer ontvangt kort na het zomerreces mijn beleidsreactie op de conclusies en aanbevelingen van die commissie.
Voor de aanpassingen die meer een Europese en internationale dimensie hebben, is onder meer de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstel (GEAS) essentieel. Belangrijke speerpunten voor mij zijn het tegengaan van secundaire migratie, het verbeteren en Europees breed invoeren van grensprocedures om snel aan de buitengrens een onderscheid te kunnen maken tussen asielzoekers met een kansrijk en minder kansrijk asielverzoek, en een verruiming van de mogelijkheden van vreemdelingenbewaring om te voorkomen dat vreemdelingen zich aan terugkeer onttrekken.
Hoe zou het bedrag van 100 miljoen euro, dat het kabinet op grond van de Voorjaarsnota jaarlijks extra uittrekt voor de asielketen, naar uw oordeel besteed moeten worden?
De besteding van de middelen die op grond van de Voorjaarsnota extra uitgetrokken worden voor de asielketen zullen worden besteed aan een stabiele financiering van de asielketen, zodat het operationele proces beter kan worden ingericht, het aantal mensen dat sinds de asielcrisis in 2015 in procedure is afneemt en de doorlooptijden worden teruggebracht. In onderstaande tabel zijn de bedragen opgenomen die beschikbaar zijn gesteld ten opzichte van de eerdere (afnemende) meerjarenbegrotingsreeks.
IND
74
100
89
65
COA
86
204
162
126
Nidos
– 21
– 16
– 17
-18
RvdR
10
6
6
6
Kinderpardon
13
162
294
240
179
Hoe lang duurt het op dit moment gemiddeld tot een asielaanvraag in behandeling wordt genomen en hoe lang gemiddeld tot een aanvraag is afgehandeld? Wat vindt u van die termijnen?
Het datawarehouse van de IND registreert de wachttijden, of de Rust- en Voorbereidingstijden nog niet als zodanig. De IND stuurt op doorlooptijden, deze zijn per spoor opgenomen in de tabel hieronder.
Spoor 1
13 weken
n.v.t.
Spoor 2
4 weken
99%
Spoor 4 AA
24 weken
50%
Spoor 4 VA
41 weken
28%
De IND kan niet voor iedere persoon vooraf zeggen hoe lang de procedure gaat duren. In de tabel staat voor ieder asielspoor de gemiddelde doorlooptijden bij uitstroom. Dit geeft aan hoe lang een persoon in procedure heeft gezeten die in april zijn beslissing heeft ontvangen. In de tabel staat ook hoeveel procent van de beslissingen binnen de wettelijke beslistermijn genomen is.
Waarom hebben asielzoekers die nog niets hebben bijgedragen aan de Nederlandse maatschappij recht op een dwangsom, indien hun asielaanvraag niet tijdig wordt behandeld? Wat vindt u van deze regeling?
De Wet dwangsom is erop gericht bestuursorganen tijdig te laten beslissen. Voor asielverzoeken betekent «tijdig» binnen de in de Vreemdelingenwet voorgeschreven beslistermijn. Momenteel zijn er achterstanden bij de IND op asielzaken in spoor 4. Mijn inzet is erop gericht – parallel aan het doel van de Wet dwangsom – dat de IND weer zo snel mogelijk, en in ieder geval binnen de wettelijke beslistermijn, beslist op asielaanvragen. In de brief van mijn ambtsvoorganger van 17 april 2019 is de verwachting uitgesproken dat de IND in 2021 het grootste deel van de zaken in spoor 4 weer binnen de wettelijke termijn kan afdoen.4 Ik wil hierbij benadrukken dat asielaanvragen in spoor 1 en 2 prioriteit krijgen en nu reeds (ruim) binnen de wettelijke termijn worden afgedaan.
Hoeveel euro heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) sinds 2015 in totaal al uitgekeerd aan dwangsommen, wegens te trage afhandeling van asielaanvragen?
In de IND-systemen kan geen volledige uitsplitsing worden gemaakt in welke werksoort (asiel/regulier/nareis) een dwangsom is uitgekeerd. Wel kunnen de totale bedragen aan uitgekeerde dwangsommen worden geleverd. Hier komt uit dat de IND vanaf 2015 tot op heden (31 mei 2019) in totaal een bedrag van circa € 4,1 miljoen aan dwangsommen heeft uitbetaald. Oorzaak van het oplopen van de bedragen is nader toegelicht in mijn antwoord op uw vraag 12.
t/m 31 mei 2019
1.500
2018
1.500
2017
700
2016
300
2015
100
4.100
Erkent u dat de achterstanden bij de IND kleiner zouden worden, indien er minder asielzoekers toegelaten worden? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen voor wijzigingen in het asielbeleid, waardoor er minder asielzoekers worden toegelaten? Zo nee, hoeveel personeel heeft de IND naar uw mening, bovenop de huidige +/- 3.000 fte, nog nodig teneinde de achterstanden weg te werken?
Nee. Zoals ook geantwoord op vraag 12 is in de brief van mijn ambtsvoorganger van 17 april 2019 en in het algemeen overleg van 23 april 2019 de verwachting uitgesproken dat de IND in 2021 het grootste deel van de zaken in spoor 4 weer binnen de wettelijke termijn kan afdoen. In deze brief van 17 april 2019 is ook aangegeven hoeveel mensen de IND daarvoor naar verwachting nog zal aannemen, waarbij ook meespeelt dat de IND een beperkte capaciteit heeft om nieuwe mensen op te leiden en in te werken.
Hoe gaat u voorkomen dat asielzoekers en hun eventuele nakomelingen zich, in afwachting van de beslissing op hun aanvraag, in Nederland wortelen?
Of een asielzoeker is «geworteld» in de Nederlandse samenleving, is niet objectief vast te stellen. In het regeerakkoord is wel de maatregel opgenomen dat asielzoekers van wie de aanvraag een kleine tot geen kans van slagen heeft, in de middelgrote centra gaan blijven. Zij zullen direct in de snelle procedure komen. Een afwijzing zal vervolgens meteen leiden tot een uitzettingsprocedure. In aanvulling daarop heeft mijn ambtsvoorganger de commissie Van Zwol gevraagd om onderzoek te doen naar langdurig verblijvende vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht. Zoals al gezegd, ontvangt uw Kamer kort na het zomerreces mijn beleidsreactie op de uitkomsten van dat onderzoek.
Hoe ziet uw noodplan eruit voor het geval er opnieuw een acute asielcrisis, vergelijkbaar met die van 2015, optreedt? Kan dat plan voorkomen dat er wederom in enkele maanden tijd ongecontroleerd tienduizenden kansarme asielzoekers Nederland binnen komen?
In het Regeerakkoord is afgesproken dat er wordt gewerkt aan een asielsysteem dat flexibeler en (maatschappelijk en financieel) effectiever is: «Nederland moet blijvend flexibel kunnen reageren op schommelingen in de omvang en/of samenstelling van de instroom. Hiervoor hebben we een flexibel asielsysteem nodig, dat zowel maatschappelijk als financieel effectiever is dan het nemen van ad hoc maatregelen. Binnen dit systeem moeten opvang, de asielprocedure en integratie dan wel terugkeer integraal worden benaderd en de samenwerking in de vreemdelingenketen en met gemeenten worden versterkt».
Om deze ambities tot uitvoering te brengen, is het Programma Flexibilisering Asielketen gestart. Hierin werken het Ministerie van JenV en de ketenpartners (IND, COA, DT&V, Politie, Koninklijke Marechaussee en DJI) samen met maatschappelijke en bestuurlijke partners (gemeenten, provincies, NGO’s, de rechtspraak etc.) en andere ministeries aan verschillende maatregelen. Hierbij worden lessen getrokken uit de ervaringen met grote schommelingen in de instroom in 2015 en 2016. Op basis van het Regeerakkoord is een tweeledige doelstelling voor het programma geformuleerd: het bewerkstelligen van een flexibeler en effectiever asielsysteem, dat kan inspelen op schommelingen en dat bijdraagt aan het verwezenlijken van de uitkomsten van het asielproces, namelijk integratie dan wel terugkeer.
Voor de aanpassingen die meer een Europese en internationale dimensie hebben, verwijs ik u naar mijn antwoorden op uw vragen 8 en 9.
Hoeveel kosten de talloze en eindeloze juridische procedures die door asielzoekers gevoerd worden de Nederlandse belastingbetaler op jaarbasis?
De gevraagde gegevens, uitgesplitst naar juridische procedures die door of namens asielzoekers worden gevoerd, zijn niet beschikbaar.
Biedt Nederland asielzoekers meer rechten, dan waar Nederland zich verdragsrechtelijk toe verplicht heeft? Zo ja, bent u bereid de rechten van asielzoekers te versoberen?
Op een beperkt aantal onderdelen biedt het Nederlandse asielstelsel meer rechten dan waartoe wij strikt gehouden zijn op grond van de Europese en internationale verplichtingen. Vaak hangen deze samen met de specifieke inrichting van het Nederlandse stelsel.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de veiligheid in asielzoekerscentra (AZC’s)? Hoeveel gevallen van agressie, bedreiging, geweld, seksuele intimidatie en overig crimineel of overlastgevend gedrag doen zich er gemiddeld per week nog voor?
Middels de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 is recent uw Kamer recent
geïnformeerd over de mate waarin agressie en geweld voorkomt op COA-locaties.
In de brieven van 17 april 20195 en 1 juli 20196 hebben mijn ambtsvoorganger en ik uw Kamer geïnformeerd over verschillende maatregelen die zijn en worden genomen om overlastgevend gedrag zowel binnen als buiten COA opvanglocaties aan te pakken. Het is nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over de ontwikkeling hiervan in 2019.
Is er al een einde gekomen aan de onveilige werkomstandigheden voor medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat medewerkers van het COA zich weer veilig gaan voelen op de werkvloer?
Het is onaanvaardbaar dat personeel van het COA haar werk onder onveilige omstandigheden zou moeten uitvoeren en dat bewoners en omwonenden overlast ervaren. De medewerkers van het COA zijn opgeleid voor en ervaren in het omgaan met een bepaalde mate aan incidenten. Incidenten worden geregistreerd en in geval van crimineel gedrag wordt er aangifte gedaan bij de politie. Geweld tegen medewerkers met een publieke taak is echter volstrekt onacceptabel.
In de brieven van 17 april 2019 en 1 juli 2019 hebben mijn ambtsvoorganger en ik uw Kamer geïnformeerd over verschillende maatregelen die zijn en worden genomen om overlastgevend gedrag zowel binnen als buiten de COA opvanglocaties aan te pakken. Zo kan het COA bij overlastgevend gedrag de verstrekkingen zoals vastgesteld in de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers onthouden. Hierbij valt te denken aan het ontzeggen van de opvang. Daarnaast is er extra DJI personeel ingezet op de extra begeleiding en toezichtlocatie (EBTL) in Hoogeveen, waar het regime sinds mei is aangescherpt.
Welke disciplinaire maatregelen worden opgelegd aan asielzoekers die zich gedurende hun verblijf in een AZC schuldig maken aan crimineel of overlastgevend gedrag?
In het geval van incidenten, overlast of het overtreden van de huisregels spreekt het COA bewoners aan op hun gedrag en legt hen zo nodig maatregelen op in het kader van het Regeling Onthouding Verstrekkingen (ROV). Deze maatregelen houden onder andere in dat het COA financiële verstrekkingen kan inhouden of (al dan niet) tijdelijk het verblijf op de opvanglocatie kan onthouden. Daarnaast kan het COA overlastgevende bewoners – afhankelijk van de individuele situatie – overplaatsen naar een EBTL. In het geval van crimineel gedrag wordt aangifte gedaan bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie vervolging kan instellen.
Komen asielzoekers die zich gedurende hun verblijf in een AZC schuldig maken aan crimineel of overlastgevend gedrag nog in aanmerking voor een verblijfsvergunning? Zo ja, waarom?
Het is staand kabinetsbeleid dat het vertonen van crimineel gedrag in beginsel gevolgen moet hebben voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, ook als dat een asielvergunning is. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat als een persoon in aanmerking komt voor internationale bescherming, hij of zij zelf bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. Daarom is in internationale verdragen en Europese wetgeving vastgelegd wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als een asielzoeker een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft gepleegd.
Het vorige kabinet heeft het beleid op dit punt tweemaal aangescherpt. Uw Kamer is daarover geïnformeerd bij brieven van 25 november 2015 (Kamerstuk II, vergaderjaar 2015–2016, 19 637, nr. 2069) en 25 mei 2016 (Kamerstuk II, vergaderjaar 2015–16, 19 637, nr. 2188). In de eerste brief is de strafmaat op grond waarvan een vergunning kan worden ingetrokken fors naar beneden bijgesteld. Eerder moest er sprake zijn van een gevangenisstraf van 18, respectievelijk 24 maanden, afhankelijk van de verblijfsvergunning. Nu is dat teruggebracht tot 6, respectievelijk 10 maanden. In de tweede brief is daaraan toegevoegd dat ook voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen en taakstraffen kunnen meetellen, onder andere in zedenzaken. Het kabinet is van oordeel dat we hiermee de grens hebben bereikt van wat we op dit punt kunnen doen met inachtneming van de Europese regels, bijvoorbeeld de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn, maar ook het Vluchtelingenverdrag.
Wat heeft u geleerd van de politieke doodzonde die uw voorganger heeft begaan, door het parlement desinformatie te verstrekken over criminaliteit onder asielzoekers?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het debat van 21 mei 2019 met uw Kamer gesproken over de informatieverstrekking over criminaliteit door asielzoekers. Ik zie geen aanleiding daar nu nader op te reflecteren.
Bent u bereid het parlement voortaan gevraagd en ongevraagd te informeren omtrent strafbare feiten die door asielzoekers worden gepleegd en omtrent overige informatie die kennelijk relevant is in het asieldebat? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Recent, op 1 juli 2019, heb ik uw Kamer een nadere duiding door politie en Openbaar Ministerie van de geregistreerde incidenten die in verband gebracht kunnen worden met asielzoekers, doen toekomen. In die brief is ook ingaan op het proces dat ik voor ogen heb voor de toekomstige informatievoorziening aan uw Kamer op dit punt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uw ambtenaren voortaan geen cijfers of andere informatie meer verdoezelen? Welke maatregelen zijn reeds genomen jegens hen die zich hier onder het bewind van uw voorganger daaraan schuldig hebben gemaakt?
Op dit moment vindt een evaluatie plaats van het proces van totstandkoming van het cijfermatige overzicht dat onderdeel was van de Rapportage Vreemdelingen Keten 2018 en van de voorbereiding en besluitvorming daaromtrent. Na afronding van deze evaluatie zal ik uw Kamer nader informeren.
Kunt u een overzicht verstrekken van de hoeveelheid strafbare feiten waar asielzoekers van worden verdacht of reeds voor veroordeeld zijn, waarbij per type delict onderscheid gemaakt wordt tussen asielzoekers uit islamitische landen en asielzoekers uit niet-islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd heb ik uw Kamer bij brief van 1 juli 2019 geïnformeerd over de toegezegde nadere duiding door politie en Openbaar Ministerie van de geregistreerde incidenten die in verband gebracht kunnen worden met asielzoekers. In die brief ben ik ook ingegaan op het proces dat ik voor ogen heb voor de toekomstige informatievoorziening aan uw Kamer op dit punt. De geloofsovertuiging van betrokkenen zal bij de presentatie van cijfers aan de Kamer geen criterium zijn.
Waarom komen asielzoekers met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, na vijf jaar in aanmerking voor een permanente verblijfsvergunning, in plaats van dat ook na die termijn periodiek wordt bekeken welke asielzoekers terug kunnen naar hun land van herkomst? Hoe beoordeelt u dit beleid?
Van asielzoekers die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen, wordt verwacht dat zij integreren en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Daar hoort dan ook bij dat zij een vergunning kunnen krijgen met een bestendig karakter.
Hoeveel Syriërs die sinds 2014 naar Nederland zijn gekomen en aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verstrekt, komen bij ongewijzigd beleid, de komende vijf jaren in aanmerking voor een permanente verblijfsvergunning?
Conform het geldende beleid geldt dat vluchtelingen die vijf jaar in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wanneer zij aan de voorwaarden voor verlening hiervan voldoen. Eén van deze voorwaarden is het inburgeringsvereiste. Vanaf 2014 hebben circa 78.000 vreemdelingen met een Syrische nationaliteit een positief besluit gekregen op een asielaanvraag of een afhankelijke aanvraag om een verblijfsvergunning voor nareis of gezinshereniging. Potentieel zou de groep die de komende vijf jaar in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd net zo groot kunnen zijn ervan uitgaande dat in alle zaken aan alle voorwaarden wordt voldaan. Bij dit cijfer is geen rekening gehouden met eventuele (tussentijdse) intrekkingen van verblijfsstatussen in de tussenliggende periode. Ook met tussentijds vertrek is geen rekening gehouden.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat veel Syriërs die naar Nederland zijn gevlucht, graag in Nederland blijven, zelfs wanneer Syrië weer veilig is?
Voor de beschermingsvraag is relevant of een asielzoeker in zijn herkomstland een risico op vervolging en/of een onmenselijke behandeling loopt zoals omschreven in het Vluchtelingenverdrag, het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, en het EU-recht. Of de situatie in Syrië weer veilig genoeg is om naartoe terug te keren, wordt door mij beoordeeld op basis van objectieve bronnen over de situatie aldaar, waaronder de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op het moment dat de informatie uit die objectieve bronnen daartoe voldoende aanleiding geeft, zal ik het landgebonden beleid voor Syrische asielzoekers herzien. Om een actueel beeld te vormen over de veiligheidssituatie in Syrië is het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een thematisch ambtsbericht gevraagd. Dat verwacht ik deze zomer. Mocht dit aanleiding geven om het landengebonden asielbeleid voor Syrië (en daarmee het terugkeerbeleid) te wijzigen, dan zal ik zoals gebruikelijk uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat de Syrische mannen die gevlucht zijn en hun vrouwen en kinderen hebben achtergelaten, indien Syrië weer veilig is zo snel mogelijk zouden moeten terugkeren om te helpen met de wederopbouw van hun land?
Zie antwoord vraag 29.
Bent u op de hoogte van het standpunt van de Syrische overheid dat het land weer voldoende veilig is voor de degenen die het nodig vonden om te vluchten, teneinde terug te keren en te helpen met de wederopbouw van het land?
Zie antwoord vraag 29.
Bent u ermee bekend dat vele tienduizenden Syriërs die tijdens de oorlog naar diverse buurlanden, niet zijnde verzorgingsstaten, zijn gevlucht inmiddels weer zijn teruggekeerd teneinde te helpen met de wederopbouw van het land?
Of de situatie in Syrië dusdanig ten goede is veranderd om het landgebonden asielbeleid aan te passen, wordt door mij beoordeeld op basis van de ambtsberichten van het Ministerie van buitenlandse zaken over de (veiligheids)situatie in dat land. De situatie in dat land is leidend voor dat beleid en niet aspecten als het voorkomen van toekomstige vergunningverstrekking aan degenen die daar, op basis van internationale en Europese verplichtingen aanspraak op hebben.
Bent u bereid het oordeel omtrent de terugkeermogelijkheden van Syriërs zo spoedig mogelijk te wijzigen en daarmee te voorkomen dat er de komende jaren onnodig tienduizenden permanente verblijfsvergunningen worden verstrekt?
Zie antwoord vraag 32.
Kunt u een schatting geven van de aantallen vreemdelingen die momenteel in Nederland verblijven, terwijl zij daar geen recht hebben (hierna: illegalen)? Hoeveel van hen verblijven momenteel in vreemdelingendetentie?
De migratieketen heeft niet rechtstreeks zicht op de populatie illegaal in Nederland verblijvende personen. Deze proberen zich immers juist aan het zicht van de migratie-autoriteiten te onttrekken. Om die reden heeft het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) «illegalenschattingen» uitgevoerd. De meest recente schatting met betrekking tot niet (meer) rechtmatig (illegaal) verblijvende personen, uitgevoerd door het WODC, dateert uit 2015. De gebruikte methode schat de populatie illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 op 35.530, met een 95% betrouwbaarheidsinterval lopend van 22.881 tot 48.179. In 2018 is er een vooronderzoek afgerond voor een nieuwe versie van de illegalenschatting. De verwachting is dat de nieuwe illegalenschatting rond de jaarwisseling wordt afgerond.
In 2018 hebben er 3.720 «unieke» personen in vreemdelingenbewaring gezeten (afgerond op tientallen).
Hoeveel illegalen verlaten ons land wekelijks gemiddeld vrijwillig en hoeveel onvrijwillig?
In de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 is een tabel opgenomen (pagina 45, tabel 6.1) die inzicht geeft in het vertrek van het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende migranten die bekend zijn bij de overheid. Het gaat onder meer om migranten voor wie de DT&V een vertrekproces heeft gestart, om migranten die met hulp van IOM zijn vertrokken en migranten die Nederland hebben verlaten nadat hen de toegang tot Nederland is geweigerd.
Niet alle migranten die onrechtmatig in Nederland zijn of zijn geweest, zijn bekend (geweest) bij de overheid. Bijvoorbeeld omdat zij zich nooit hebben gemeld bij de IND met een verzoek tot het verkrijgen van rechtmatig verblijf in Nederland.
Wat is het beleid ten aanzien van illegalen die weigeren Nederland te verlaten?
Vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben maar weigeren om zelfstandig uit Nederland te vertrekken, kunnen gedwongen worden uitgezet. Voor een gedwongen terugkeer naar het land van herkomst is bij ongedocumenteerde vreemdelingen wel de medewerking van de autoriteiten van de land nodig. Het kabinet zet zich in om landen die onvoldoende samenwerken ertoe te bewegen beter mee te werken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat illegalen zo spoedig mogelijk, al dan niet vrijwillig, Nederland verlaten?
Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is dat vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven, zelfstandig uit Nederland vertrekken. Om dat zelfstandige vertrek te stimuleren kunnen vreemdelingen ondersteuning en hulp krijgen. Bijvoorbeeld van de DT&V en de Internationale Organisatie voor Migratie. Dit kan onder meer een financiële vergoeding zijn en/of hulp zijn bij het regelen van terugkeerpapieren of een vliegticket. De overheid geeft ook subsidies aan enkele projecten van organisaties en ngo’s die duurzaam vertrek bevorderen. Deze organisaties kunnen maatwerk leveren, afgestemd op de behoeften van de vreemdeling. Indien de vreemdeling geen gehoor geeft aan zijn wettelijke vertrekplicht verschuift de drang naar dwang en is de overheid bevoegd deze vreemdeling uit te zetten (gedwongen terugkeer). Zoals al eerder gezegd, zet het kabinet zet zich in om landen die onvoldoende samenwerken bij gedwongen vertrek ertoe te bewegen beter mee te werken.
Erkent u dat de opvang van illegalen, zoals die plaatsvindt in de gemeente Amsterdam, in strijd is met het kabinetsbeleid? Zo ja, bent u bereid er in het kabinet op aan te dringen in Amsterdam in te grijpen?
Mijn voorganger heeft uw Kamer in zijn brief van 29 november 2018 geïnformeerd over de ontwikkeling van Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV’s).7 Intussen zijn met vijf steden, waaronder Amsterdam, convenanten gesloten over de begeleiding en opvang van vreemdelingen zonder recht op verblijf en zonder rijksopvang. Met betrekking tot deze LVV’s verwijs ik uw Kamer verder naar mijn recente antwoord op de vragen van het lid Becker (VVD). Ook heb ik uw Kamer een stand van zaken van de LVV’s toegezegd in de brief over terugkeer die u na het zomerreces ontvangt.
Erkent u dat pardonregelingen, waarbij illegalen massaal alsnog een verblijfsvergunning krijgen, ertoe kunnen leiden dat hoop gewekt wordt bij alle illegalen en hen motiveert zich tegen uitzetting te blijven verzetten? Zo nee, waarom niet?
Ik erken de genoemde nadelen van pardonregelingen. Het kabinet is niet voornemens een nieuwe pardonregeling in te stellen.
Kunt u garanderen dat u zich, koste wat kost, ertegen zult verzetten dat er onder uw bewind opnieuw een pardonregeling tot stand wordt gebracht?
Zie antwoord vraag 39.
Hebben illegalen nog recht op rechtsbijstand? Zo ja, hoeveel kost dit de Nederlandse belastingbetaler op jaarbasis?
Het recht op effectieve toegang tot de rechter is verankerd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Artikel 18 van de Grondwet bepaalt dat ieder zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Of een persoon recht heeft op rechtsbijstand is afhankelijk van het object van het geschil en de draagkracht van de persoon. Dat betekent dat ook een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in sommige gevallen recht heeft op rechtsbijstand.
De kosten voor gesubsidieerde rechtsbijstand worden jaarlijks door de Raad voor Rechtsbijstand neergelegd in een openbare rapportage met de titel «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand». In deze rapportage wordt de stand van zaken over het gehele stelsel van rechtsbijstand beschreven alsmede de uitgaven per rechtsgebied. Zo blijkt dat in het jaar 2016 voor het migratierecht (te weten asielrecht, vreemdelingenrecht en vreemdelingenbewaring) in totaal 54 miljoen euro aan uitgaven zijn vastgesteld (blz 218) en voor 2017 44 miljoen euro (blz 257). Over het jaar 2018 is nog geen rapportage gepubliceerd. De uitgaven voor het migratierecht bedroegen voor dat jaar 42 miljoen euro. De verblijfsstatus van een vreemdeling wordt niet geregistreerd.
Erkent u dat een soevereine staat niet kan voortbestaan zonder grenzen? Zo nee, waarom niet?
Of een staat niet kan voortbestaan zonder grenzen, is een hypothetische vraag waar ik geen antwoord op kan geven. Wat Nederland betreft, zijn de Nederlandse buitengrenzen onderdeel van de gemeenschappelijke buitengrens van het Schengengebied. Conform Europese regelgeving zijn lidstaten primair verantwoordelijk voor de bewaking van hun grenzen.
Erkent u dat deugdelijke grenscontrole een positieve bijdrage kan leveren aan de nationale veiligheid en openbare orde? Zo nee, waarom niet?
Effectief beheer van de grenzen dient meerdere doelen. Zo is bestrijding van illegale migratie en grensoverschrijdende criminaliteit een belangrijk doel. Tevens is grensbeheer van belang voor de nationale veiligheid en openbare orde en draagt het bij aan de facilitatie van het grensproces van reizigers.
Op welke wijze worden de Nederlandse grenzen momenteel gecontroleerd? Is dit naar uw oordeel een effectieve wijze?
Controle van de Nederlandse buitengrenzen vindt conform het Schengenacquis, waaronder de Schengengrenscode plaats waarbij aan de buitengrenzen systematische grenscontroles plaatsvinden. In de binnengrenszone met België en Duitsland wordt in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) binnenlands vreemdelingentoezicht uitgevoerd. Het MTV betreft niet-systematische controles, die als doel hebben illegaal verblijf, mensensmokkel en documentfraude in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. De effectiviteit van grenscontroles wordt continue verbeterd. Zie tevens mijn antwoord op uw vraag 46.
Hoeveel vreemdelingen treden naar schatting jaarlijks onrechtmatig Nederland binnen?
Dit is niet bekend. De KMar voert Mobiel Toezicht Vreemdelingen controles uit op basis van beschikbare informatie en op basis van steekproeven. Aangezien er binnen het Schengengebied sprake is van open grenzen wordt niet iedere grenspassant gecontroleerd en geregistreerd. In hoofdstuk 5.2 van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 staan cijfers over de toezichtstaken van de Politie en de Kmar in het kader van het bestrijden van illegaliteit in de vorm van binnenlands toezicht. Dit betreft ook (mobiel) toezicht nabij de binnengrenzen en (mobiel) toezicht op de haventerreinen. Binnenlands vreemdelingentoezicht is bedoeld om (on)rechtmatigheid van een verblijf vast te stellen. Hiertoe kunnen personen worden staande gehouden en kan een identiteitsonderzoek worden verricht.
Welke wijzigingen op het gebied van grenscontrole zouden naar uw oordeel noodzakelijk zijn teneinde te voorkomen dat vreemdelingen onrechtmatig Nederland binnentreden?
Nederland voert conform de Schengengrenscode systematische grenscontroles uit ten aanzien van passagiers die de Schengenbuitengrenzen passeren. Op Europees niveau zijn diverse maatregelen genomen om de effectiviteit van grenscontroles te verbeteren. Een belangrijk onderdeel hiervan is de implementatie van het slimme grenzenpakket, waaronder de Europese ontwikkelingen ten aanzien van Entry-Exit systeem, ETIAS en interoperabiliteit. In het Entry-Exit systeem zullen de in- en uitreisgegevens van alle derde landers worden geregistreerd. In het kader van ETIAS zullen niet-visumplichtige reizigers, op basis van de vooraf verstrekte persoonsgegevens, in een pre-screeningproces gecontroleerd worden om te bepalen of hij/zij een risico vormt vanuit het oogpunt van illegale migratie en veiligheid. Interoperabiliteit houdt in dat centrale EU informatiesystemen onderling kunnen communiceren en samenwerken, hetgeen moet zorgen voor beter beheer van de buitengrens van het Schengengebied en voor verhoogde interne veiligheid binnen de Europese Unie.
Welke internationale rechtsregels verzetten zich ertegen dat wij onze grenzen deugdelijk kunnen controleren? Hoe gaat u zich ervoor inspannen dergelijke regels aan te laten passen?
Nederland voert conform het Schengenacquis en in lijn met internationale verplichtingen effectieve buitengrenscontroles.
Bent u bereid in het kabinet ervoor te pleiten in internationaal verband te bewerkstelligen dat wij onze grenzen weer deugdelijk kunnen controleren?
Zie antwoord vraag 47.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het merendeel van u vragen heb ik, zoals u dat noemt, afzonderlijk van elkaar beantwoord. Enkele vragen heb ik, zoals u hierboven hebt gezien, tezamen beantwoord.
Het bericht dat ING betaalgegevens gebruikt voor persoonlijke reclame |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat ING betaalgegevens wil gaan gebruiken voor persoonlijke reclame?1 Wat is ING precies van plan?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik heb van ING vernomen dat zij op maandag 3 juni haar privacy statement heeft aangepast. Hierbij is opgenomen dat ING informatie over bij- en afschrijvingen gaat gebruiken om eigen producten aan te bieden. ING geeft aan dat klanten die dit niet willen, gebruik kunnen maken van hun recht op bezwaar en zich hiervoor kunnen afmelden.
In hoeverre is de werkwijze van ING in overeenstemming met privacywetgeving en gedragscodes? Kunt u daarbij, in aanvulling op uw brief van 11 juni 20192, een specifiek inhoudelijke analyse bieden ten aanzien van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Europese richtlijn voor betaaldiensten (PSD2)?
Op het gebruik van gegevens in de relatie tussen bank en klant is de AVG van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is de bevoegde toezichthouder ten aanzien van de AVG. Het is dan ook niet aan mij, maar in eerste instantie aan de AP (en uiteindelijk eventueel de rechter) om te bepalen of de werkwijze van ING in overeenstemming is met de privacywetgeving. De AP heeft ING gevraagd om een toelichting op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking (zie antwoord op vraag 5). De AP heeft op 3 juli 2019 een brief aan de Nederlandse Vereniging van Banken over het gebruiken van transactiegegevens voor direct-marketing gepubliceerd.3 In deze brief licht de AP de kaders voor deze vorm van gegevensdeling toe. Voor een inhoudelijke analyse verwijs ik naar deze brief. Als banken zich uiteindelijk niet houden aan de kaders van wet- en regelgeving kan de AP handhavend optreden.
Zoals ik in mijn eerdere Kamerbrief over dit onderwerp heb aangegeven heeft deze casus geen betrekking op de herziene betaaldienstenrichtlijn (PSD2). PSD2 stelt regels voor het verlenen van toegang tot betaalgegevens aan derde partijen en voor bepaalde activiteiten, indien de klant hier uitdrukkelijk toestemming voor geeft. In deze zaak gaat het niet om verstrekking van gegevens aan derde partijen.
Wat vindt u van de afweging die ING heeft gemaakt met betrekking tot haar eigenbelang en het klantenbelang?
Alle gegevensverwerking moet rechtmatig geschieden. Klanten kunnen voordeel hebben van gepersonaliseerde reclame, doordat zij bijvoorbeeld aanbiedingen krijgen die afgestemd zijn op hun eigen behoefte. Het verwerken van gegevens voor deze doeleinden moet echter wel op eerlijke, transparante en proportionele wijze gebeuren, op een manier die toegestaan is door de geldende regels voor gegevensverwerking. De AP houdt hier als bevoegde toezichthouder toezicht op. In de eerdergenoemde brief van de AP aan de banken zijn de kaders toegelicht waar banken zich aan moeten houden bij een dergelijke gegevensverwerking.
Deelt u de mening dat betaalgegevens in handen van banken zijn vanuit de nutsfunctie van het betalingsverkeer, en dat daarmee deze gegevens niet voor marketingdoeleinden gebruikt zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft de Autoriteit Persoonsgegevens hierover vragen gesteld en wat houden die vragen in?
De AP heeft aangegeven dat de desbetreffende wijziging van het privacystatement door ING bij haar vragen heeft opgeroepen. Naar aanleiding hiervan heeft de AP op basis van de in de AVG opgenomen verantwoordingsplicht aan ING gevraagd om op korte termijn een onderbouwing van de rechtmatigheid van de voorgenomen gegevensverwerking aan te leveren. De exacte vragen die de AP heeft gesteld zijn mij niet bekend, aangezien dit toezichtvertrouwelijke informatie is.
Vindt u dat banken de betaalgegevens van klanten moeten kunnen gebruiken voor advertentiedoeleinden, ook als de klantgegevens niet bij derden terechtkomen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, ook als dit op basis van bestaande wetgeving toegestaan is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat ING dit gebruik van gegevens als standaardinstelling hanteert (opt-out), in plaats van klanten zelf actief te laten aangeven dat hun gegevens voor marketingdoeleinden mogen worden gebruikt (opt-in)? Deelt u de mening dat privacy standaard zou moeten zijn met betrekking tot betalingsgegevens? Bent u bereid om privacy als standaardinstelling vast te leggen voor betaalgegevens?
De AP is de bevoegde toezichthouder ten aanzien van gegevensverwerking van persoonsgegevens. In de eerdergenoemde brief van de AP aan de banken zijn de kaders toegelicht waar banken zich aan moeten houden bij een dergelijke gegevensverwerking.
Acht u deze stap van ING behulpzaam bij het herstel van het vertrouwen in de bankensector?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Opnieuw datalek in Utrechtse Jeugdzorg’ |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw datalek in Utrechtse Jeugdzorg»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat voor dossiers en hoeveel hiervan per abuis online zijn gezet?
Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is het beroepsregister voor professionals in de jeugdsector. Dit beroepsregister houdt zich bezig met (her)registratie, tuchtrecht en scholing.
SKJ heeft een kennisbank in ontwikkeling waarop alle geanonimiseerde beslissingen in SKJ tuchtzaken terug te lezen zijn en eenvoudig met zoekfuncties geselecteerd kunnen worden. De testwebsite die hiervoor wordt gebouwd, is per abuis online gezet. Op de testwebsite stonden niet geanonimiseerde beslissingen in SKJ tuchtzaken.
SKJ heeft onderzoek gedaan naar het aantal malen dat de testwebsite van de kennisbank is bezocht toen hij online stond en naar het aantal niet geanonimiseerde beslissingen dat op de testwebsite heeft gestaan. Op basis van dit onderzoek concludeert SKJ dat naar alle waarschijnlijkheid enkele bezoekers niet geanonimiseerde beslissingen hebben ingezien. In totaal waren volgens SKJ 34 niet geanonimiseerde beslissingen online toegankelijk.
Hoeveel bezoekers van de website hebben inzage gehad in de dossiers en in welke dossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een zeer slecht signaal richting jeugdzorgprofessionals en jeugdzorginstellingen uitgaat wanneer het Stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg (SKJ), die toe moet zien op kwaliteit, toetsing en scholing van jeugdprofessionals, zelf onvoldoende de cyberveiligheid waarborgt?
Van geanonimiseerde beslissingen in tuchtzaken kan de gehele beroepsgroep leren en daardoor zichzelf verbeteren. Dat niet geanonimiseerde beslissingen online toegankelijk waren is een onwenselijke situatie en een onwenselijk signaal richting jeugdprofessionals. Ik vind het erg vervelend voor de gedupeerde betrokkenen. SKJ heeft met alle gedupeerde betrokkenen telefonisch contact opgenomen.
Welke acties heeft u sinds het debat over datalekken in de jeugdzorg genomen om meer datalekken te voorkomen?
Tijdens het debat over datalekken in de jeugdzorg heb ik uw Kamer toezeggingen gedaan om aandacht voor gegevensbescherming en dataveiligheid in het jeugdveld te vergroten.
Allereerst wil ik benadrukken dat zorgorganisaties zorgvuldig dienen om te gaan met persoonlijke gegevens. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen om persoonsgegevens te beschermen. De organisaties moeten ook adequaat kunnen optreden en handelen wanneer zich een incident of storing voordoet. Gegevensverwerking bij jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen dient te voldoen aan de vereisten van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Jeugdwet.
Ik heb Jeugdzorg Nederland gevraagd – mede namens het Ministerie van JenV en de VNG – om dringend het belang van goede gegevensbescherming bij hun leden onder de aandacht te brengen en hen te adviseren om hun eigen gegevensbescherming te evalueren, risico’s in kaart te brengen – en op basis van geconstateerde risico’s – aanvullende maatregelen te nemen.
Jeugdzorg Nederland onderzoekt op dit moment welke extra maatregelen nodig zijn om het informatiebeveiligingsniveau in de sector te verbeteren. Zij zullen mij begin juli informeren over welke extra maatregelen hun leden nodig achten om het informatiebeveiligingsniveau te verbeteren en welke rol Jeugdzorg Nederland als brancheorganisatie op zich kan nemen om ervoor te zorgen dat de maatregelen voortvarend worden opgepakt.
Ten tweede voert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna IGJ) dit jaar bij aanbieders in het jeugddomein een onderzoek uit dat bestaat uit een quick scan als verkenning in de breedte naar de stand van zaken ICT, waaronder informatiebeveiliging, gevolgd door verdiepend toezicht bij enkele instellingen. Dat samen resulteert in een eerste beeld op risico’s op het gebied van ICT voor de kwaliteit van jeugdhulp. Daarover zal de inspectie aan het eind van het jaar rapporteren. Ik zal uw Kamer over beide onderzoeken informeren.
Daarnaast laat ik pen-testen bij een aantal jeugdzorginstellingen uitvoeren (conform motie Hijink en Raemakers, 2019D16344) om inzicht te krijgen in de risico’s en kwetsbaarheden van de (netwerk)systemen en infrastructuren van de jeugdzorginstellingen om hiermee de informatiebeveiliging binnen de jeugdzorg naar hoger niveau te tillen. De bevindingen van de penetratietesten, kunnen aanleiding zijn om te komen tot extra maatregelen, of een aanscherping van al getroffen (beleidsmatige)maatregelen op het gebied van informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens bij de onderzochte jeugdzorginstellingen.
De Minister voor Medische Zorg en Sport zal in september een aparte brief over informatiebeveiliging in de zorg aan uw Kamer sturen. Hierin zal hij onder andere de uitkomsten van de pen-testen meenemen en onder andere ook ingaan op doorontwikkeling van Z-Cert, inclusief aansluiting hierop van jeugdzorginstellingen.
Deelt u de mening dat het niveau van cyberveiligheid in de gehele zorgsector, inclusief de jeugdzorg, op een hoger niveau gebracht moet worden?
Ik vind dat informatieveiligheid een essentiële voorwaarde is voor onze ambitie op verdergaande digitalisering in de gehele zorgsector en die moet daarmee op een hoger niveau worden gebracht. Terecht neemt de aandacht voor informatieveiligheid in de zorgsector steeds verder toe.
Bent u alsnog bereid om in lijn met de motie-Raemakers een plan van aanpak op te stellen om de cyberveiligheid in de gehele zorgsector op een hoger niveau te brengen?2
Mijn voorganger heeft in samenwerking met verschillende zorgkoepels in 2017 een Actieplan Verhoging bewustzijn informatiebeveiliging patiëntengegevens opgesteld met een breed palet van maatregelen. Hiermee wordt ingezet op de verhoging van bewustwording van informatieveiligheid in de gehele zorgsector. De uitvoering van het Actieplan wordt geleid door Brancheorganisaties Zorg (BoZ).
Het is belangrijk dat informatiebeveiliging continu onderwerp van gesprek is binnen de zorgsector, inclusief de jeugdzorg. De Minister voor Medische Zorg en Sport gaat hier daarom na het zomerreces in een aparte brief over informatieveiligheid in de zorg uitgebreid op in.
Bent u bereid deze vragen nog voor het algemeen overleg Jeugdhulp op 13 juni 2019 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Verenigde Staten korting hebben gekregen op de F-35-toestellen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de Verenigde Staten een fikse korting hebben gekregen op de F-35-toestellen?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland ook recht heeft op korting onder andere vanwege de verleende ontwikkelingsactiviteiten en de vele problemen bij de F-35-toestellen? Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse F-35 Joint Program Office (JPO) onderhandelt namens alle partners in het programma met de industrie over de stuksprijzen. Deze stuksprijzen zijn in de afgelopen jaren voor alle partners gedaald en zullen met deze overeenkomst in de komende jaren waarschijnlijk verder dalen. De formalisering tussen het JPO en de Amerikaanse industrie over de stuksprijzen van de F-35 jachtvliegtuigen in LOT 12, 13 en 14 (LOTs waarin Nederlandse F-35A jachtvliegtuigen worden geproduceerd) is echter nog gaande. De formele stuksprijzen zullen later dit jaar door het JPO worden gecommuniceerd. Ik kan derhalve nog niet ingaan op de stuksprijzen van de bestelde Nederlandse F-35A jachtvliegtuigen. In de jaarlijkse voortgangsrapportage van het project Verwerving F-35, die uw Kamer uiterlijk op Prinsjesdag ontvangt, wordt u geïnformeerd over de ontwikkeling van de stuksprijs van de F-35A.
Bent u bereid om in overleg te treden, of desnoods juridische middelen in te zetten, om korting te krijgen op de vliegende Titanic? Zo nee, waarom niet?
Allereerst merk ik op dat de kwalificatie in de vraagstelling voor rekening van de vraagsteller is.
In antwoord op uw vraag: nee, dit is niet noodzakelijk. Het JPO maakt zich namelijk al sterk om voor het gehele F-35 programma de beste stuksprijs te realiseren voor de nog te verwerven F-35 Lightning II jachtvliegtuigen.
Bent u bereid om, indien korting verkregen is, het vrijgekomen budget te besteden aan het Defensiepersoneel? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd wil ik niet vooruitlopen op de nog overeen te komen stuksprijzen van de bestelde en nog te leveren Nederlandse F-35A jachtvliegtuigen.
Kunt u een overzicht geven van alle kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de vliegende Titanic? Zo nee, waarom niet?
Op 15 mei jl. heb ik mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en
Klimaat de financiële verantwoording 2018 project verwerving F-35 (Kamerstuk 26 488, nr. 450) naar de Kamer gestuurd. In september 2019 wordt uw Kamer op Prinsjesdag met de jaarlijkse voortgangsrapportage geïnformeerd over de actuele ramingen. Voorgenoemde wijze van rapporteren is conform de (recent gewijzigde) uitgangspuntennotitie groot project Verwerving F-35 (kenmerk 2019Z03999/2019D09255), zoals vastgesteld in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie van 7 maart 2019.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘Dissidenten uit Hongkong krijgen voor het eerst asiel in Duitsland’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de demonstratie in Hongkong tegen een nieuwe wet die het mogelijk maakt dat criminelen voortaan aan China worden uitgeleverd en daar worden berecht in plaats van in Hongkong?
Ja.
Heeft u zowel bilateraal als in multilateraal verband uw zorgen geuit over het voornemen van Hongkong om deze wetswijziging door te voeren? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse consul-generaal heeft op 27 mei jl. samen met de EU-vertegenwoordiger en andere EU-partners aan de leider van Hongkong, Chief Executive Carrie Lam, zorgen overgebracht ten aanzien van het wetsvoorstel, de gevolgen voor ingezetenen van Hongkong en EU-burgers in Hongkong, en de positie van Hongkong als internationaal financieel centrum. In het gesprek, dat mede op initiatief van Nederland plaatsvond, is ook opgeroepen adequaat aandacht te besteden aan de zorgen van de inwoners van Hongkong. De EU heeft op 12 juni jl. in een verklaring gesteld dat ze veel van de zorgen van de burgers in Hongkong deelt, en de autoriteiten van Hongkong opgeroepen in dialoog te treden met de bevolking.1
Kunt u aangeven wat de (mogelijke) gevolgen zijn voor de Nederlanders en de Nederlandse bedrijven die gevestigd zijn in Hongkong?
Indien de wetswijziging was aangenomen, zou dat hebben betekend dat personen die zich in Hongkong bevinden, waaronder Nederlanders, door Hongkong uitgeleverd hadden kunnen worden naar jurisdicties waarmee Hongkong geen formele afspraken omtrent uitlevering heeft. Op 15 juni jl. heeft Chief Executive Carrie Lam echter aangekondigd de behandeling van de wetwijziging op te schorten en met alle geledingen in de samenleving het gesprek aan te gaan over haar plannen. Het kabinet zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en zal zo nodig bezien wat de eventuele gevolgen zouden moeten zijn voor de samenwerking met Hongkong op het gebied van overlevering van voortvluchtige delinquenten.
Welke mogelijke risico’s lopen zij wanneer de aangepaste wetgeving is doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u maatregelen nemen ten behoeve van de veiligheid van de Nederlanders en de Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de behandeling van het wetsvoorstel is opgeschort, is het nemen van maatregelen op dit moment niet aan de orde. Nederland kan overigens geen maatregelen treffen die de rechtsgang in een ander land beïnvloeden. Het is daarom van belang dat Nederlanders die in Hongkong wonen of die op doorreis zijn in Hongkong zich blijven informeren over de ontwikkelingen.
Heeft u overleg met uw Europese en andere internationale collega’s over de gevolgen van de wetswijziging voor de veiligheid van mensen en bedrijven die nu in Hongkong gevestigd zijn? Zo ja, wat levert dit overleg op? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse consulaat-generaal te Hongkong volgt de ontwikkelingen nauwgezet en staat hiervoor in contact met gelijkgestemde landen, het (Nederlandse) bedrijfsleven in Hongkong, alsmede het maatschappelijke middenveld in Hongkong. De zorgen die onder hen leven zijn mede overgebracht in het gesprek met Chief Executive Carrie Lam.
Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht «Dissidenten uit Hongkong krijgen voor het eerst asiel in Duitsland» van 22 mei 2019?1
Ja.
Deelt u de opvatting van mensenrechtenorganisaties, zoals Amnesty International, die zeggen dat Duitsland hiermee in zekere zin erkent dat het rechtssysteem in Hongkong niet onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De beslissing op een asielaanvraag is een beoordeling van de individuele omstandigheden van de aanvrager en richt zich op de vraag welke risico’s de aanvrager loopt bij terugkeer naar het land (of gebied) van herkomst. Uit de verlening van een asielstatus in enkele gevallen zijn geen conclusies te trekken over de algemene situatie in politieke of rechtsstatelijke zin in het land (of gebied) van herkomst. Gelet hierop heeft het bericht dan ook geen gevolgen voor het asielbeleid in Nederland en acht het kabinet het niet nodig om contact op te nemen met de Duitse collega’s over de achtergrond van de asielverlening – nog afgezien van de juridisch beperkte ruimte voor Duitsland om informatie over een individuele casus te delen.
Heeft u contact gehad met uw Duitse collega over de achtergrond van het verlenen van asiel op grond van politieke vervolging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft dit (mogelijk) gevolgen voor het beleid in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit?
Zie antwoord vraag 8.
Maakt u zich zorgen over de wijze waarop burgerlijke vrijheden steeds meer onder druk komen te staan door bemoeienis van het Chinese vasteland?
De onafhankelijke rechtspraak, de openmarkteconomie en het respect voor burgerlijke vrijheden zijn de belangrijkste fundamenten van het succes van Hongkong als samenleving en als financieel-economisch centrum. Deze zaken zijn bovendien vastgelegd in de Basic Law – de «minigrondwet» van Hongkong. Op grond daarvan geniet Hongkong binnen het zogenaamde «One Country, Two Systems»-model een hoge mate van autonomie binnen de Volksrepubliek China. Het is van belang dat alle betrokken partijen dit respecteren.
Gaat u in internationaal verband steun vergaren om de regering van Hongkong te bewegen de voorgenomen wetswijziging in heroverweging te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Hongkongse overheid heeft reeds besloten de behandeling van de wetswijziging op te schorten en met alle geledingen in de samenleving het gesprek aan te gaan over de plannen. Het kabinet zal de ontwikkelingen in Hongkong nauwgezet blijven volgen, en ook in gesprek blijven met de Hongkongse overheid.
Gepensioneerden met een lager inkomen die arm zijn of moeilijk rond kunnen komen |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u een zo actueel en volledig mogelijk getalsmatig beeld geven van armoede en (mogelijke) financiële nood onder ouderen en gepensioneerden met een laag inkomen? Kunt u dit beeld uitsplitsen voor de leeftijdscohorten van 55–65 jaar, 65–75 jaar en 75 jaar en ouder?
Het CBS zet in de armoedestudies het inkomen van personen af tegen de zogenaamde lage-inkomensgrens. De lage-inkomensgrens weerspiegelt een vast koopkrachtbedrag in de tijd. De grens is afgeleid van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979, toen dit in koopkracht het hoogst was. Omdat de lage-inkomensgrens boven het bijstandsniveau ligt spreekt het CBS bij een laag inkomen van een «risico op armoede». De lage-inkomensgrens bedroeg in 2017 op maandbasis € 1.040 voor een alleenstaande. In figuur 1 is het aandeel huishoudens weergegeven dat in 2017 een laag inkomen of een langdurig laag inkomen had. Hierbij is uitgesplitst naar de leeftijd van de hoofdkostwinnaar. Er is sprake van een laag inkomen indien ten minste 1 jaar het inkomen onder de lage-inkomensgrens ligt, en van een langdurig laag inkomen indien dit 4 jaar of langer het geval is.
Figuur 1: Aandeel personen met een laag of langdurig laag inkomen in 2017, naar leeftijd van de hoofdkostwinnaar
Bron: CBS Statline
Figuur 1 laat zien dat het risico op armoede voor huishoudens waarvan de hoofdkostwinner binnen afzienbare tijd met pensioen gaat relatief hoog is. Dit komt doordat in de leeftijd van 50 tot de AOW-gerechtigde leeftijd een relatief groot deel van de huishoudens een uitkering heeft wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Ook speelt langdurige werkloosheid als gevolg van de economische crisis een rol. Het risico op armoede neemt scherp af vanaf de AOW-leeftijd doordat het (volledige) AOW-pensioen boven de lage-inkomensgrens uitkomt. Bovendien hebben de meeste ouderen naast de AOW nog aanvullend pensioen en inkomsten uit vermogen. AOW-gerechtigden lopen van alle leeftijdsgroepen dan ook het minst risico op (langdurige) armoede. Dit geldt ook in internationaal perspectief, de Nederlandse gepensioneerde heeft het laagste risico op armoede binnen de OESO-lidstaten1.
Heeft u een verklaring voor het feit dat een derde van alle gepensioneerden, te weten 53% van de gepensioneerden met een netto huishoudinkomen van maximaal € 2.000, en 61% van de huishoudens met alleen een AOW-uitkering, moeite heeft om rond te komen?1 Zo nee, bent u bereid te laten onderzoeken waarom in totaal circa één miljoen gepensioneerden moeite hebben om rond te komen?
Situaties waarin mensen moeite hebben met rondkomen doen zich niet alleen voor bij huishoudens met een laag inkomen. Het is dan ook van belang dat mensen, zeker bij de overgang van werk naar pensioen, hun nieuwe patroon van inkomsten en uitgaven goed op elkaar afstemmen.
Met de AOW-uitkering wordt een basispensioen geboden waarvan het doel is te voorkomen dat AOW-gerechtigden in armoede leven. Door te kijken naar hoe het inkomen van AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen zich verhoudt tot de uitgaven (bijvoorbeeld via de voorbeeldbegroting van het Nibud) wordt een beeld gevormd over de algemene mate waarin de AOW volstaat om de basisbehoeften te kunnen betalen. Op basis van deze vergelijking blijkt dat het inkomen van AOW-gerechtigden in principe hoog genoeg is om de minimaal noodzakelijke uitgaven te kunnen doen, waarbij ook ruimte is voor reserveringsuitgaven en sociale participatie. De AOW is geen vetpot, maar wel een uitkering waarvan men rond kan komen. De basis die de AOW biedt wordt op peil gehouden door het AOW-bedrag tweemaal per jaar met het minimumloon mee te laten groeien.
Om het consumptiepatroon van voor de AOW-gerechtigde leeftijd voort te zetten, kan aanvullend pensioen worden gespaard en lijfrentes worden afgesloten. Veruit de meeste (9 op 10) huishoudens met een AOW-gerechtigde hoofdkostwinnaar ontvangt aanvullend pensioen. Door toenemende arbeidsparticipatie ontvangen in de toekomst meer mensen aanvullend pensioen en door het stijgende opleidingsniveau wordt ook meer aanvullend pensioen opgebouwd.
Waar de AOW in principe dus genoeg dekking biedt voor de basisbehoeften, zijn er ook gevallen denkbaar waarbij AOW’ers met hogere kosten worden geconfronteerd. In specifieke gevallen kunnen gemeenten aanvullende inkomensondersteuning bieden vanuit het minimabeleid.
Onderschrijft u de uitspraak van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud), dat een inkomen dat alleen bestaat uit een AOW-uitkering, «niet als voldoende wordt gezien»? Wat is daarvan de oorzaak? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft de AOW-uitkering de afgelopen 20 jaar de welvaartsontwikkeling (groei van het bruto binnenlands product bbp) gevolgd? Hoe hebben de vaste (woon)lasten en de lokale lasten zich (macro) in deze zelfde periode ontwikkeld? Kan dit alles weergegeven worden in één grafiek?2
Het BBP is tussen het eerste kwartaal van 20104 en het eerste kwartaal van 2019 met 14,0% gestegen. In dezelfde periode is de netto hoogte van de AOW-uitkering (incl. vakantiegeld, excl. IOAOW) die een alleenstaande krijgt gestegen met 19,2%. De netto-AOW is dus relatief meer toegenomen dan het BBP. Hierbij moet ook opgemerkt worden dat een deel van de BBP-stijging zich niet vertaalt niet in hogere uitkeringen en lonen, maar in bijvoorbeeld hogere collectieve uitgaven aan zorg en onderwijs waar huishoudens voordeel van hebben.
Tussen 2010 en 2018 zijn de gemiddelde woonlasten van huurders met 23,6% en van huiseigenaren met 22,2% gestegen. De werkelijke ontwikkeling van de woonlasten voor een huishouden van een gepensioneerde kan van het gemiddelde afwijken. Het kan lager liggen omdat in de groep AOW-gerechtigden meer huiseigenaren dan huurders voorkomen, terwijl ook een belangrijk deel van de AOW’ers met een koopwoning de volledige hypotheek al heeft afgelost en zodoende geen hypotheeklasten meer heeft. De ontwikkeling van de totale decentrale lasten (gemeentelijke, waterschappen en provinciaal) wordt sinds 2017 door het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden in kaart gebracht in de Atlas van de lokale lasten. Tussen 2017 en 2019 zijn de gemiddelde totale lokale lasten van huurders en huiseigenaren gedaald met respectievelijk 3,0% (€ 25) en 0,6% (€ 7). De decentrale lasten maken een relatief klein deel uit van de totale lasten van huishoudens.
Deelt u de visie van het Nibud dat gepensioneerden met lagere inkomens veel minder ruimte hebben om (hoge) zorguitgaven op te vangen en dat de eigen betalingen voor zorg aan gepensioneerden met lagere inkomens (grotendeels) vergoed moeten worden en blijven?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de zorg betaalbaar is en toegankelijk voor iedereen. Huishoudens met een laag inkomen kunnen een beroep doen op zorgtoeslag, waarmee de betaalbaarheid van de zorg wordt geborgd. Ook een stapeling van eigen bijdragen kan druk zetten op de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg. Het kabinet heeft daarom het maximale verplichte eigen risico in de zorg bevroren op € 385. In 2018 is de eigen bijdrage in de Wlz omlaaggegaan. Vanaf 2019 geldt een vast tarief van € 17,50 per vier weken voor huishoudens die gebruik maken van Wmo-maatwerkvoorzieningen. Het abonnementstarief betekent voor veel mensen feitelijk een (forse) verlaging van de eigen bijdrage in de kosten van Wmo-voorzieningen. De huidige anticumulatieregeling blijft intact: als een huishouden al een eigen bijdrage betaalt voor Wlz-zorg, dan betaalt het geen eigen bijdrage voor een Wmo-voorziening die onder het abonnementstarief valt. In 2020 wordt ook een deel van de algemene voorzieningen onder het abonnementstarief gebracht.
Bent u van mening dat met het onderzoek dat het Nibud jaarlijks doet voor een tiental gemeenten, voldoende duidelijkheid bestaat over het effect dat de gecombineerde landelijke en lokale inkomensondersteunende regelingen hebben op de positie van (ouderen-)huishoudens met een laag inkomen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deze specifieke analyses van het Nibud zijn een nuttige aanvulling op onderzoek dat het Nibud al doet als het gaat om de toereikendheid van landelijke regelingen. Het Nibud laat zien dat een AOW-uitkering zonder aanvullend pensioen gemiddeld genomen voldoende zou moeten zijn om van rond te komen. Mensen die daarboven aanvullende inkomensondersteuning nodig hebben voor specifieke kosten, kunnen terecht bij hun gemeente.
Vindt u het acceptabel dat een alleenstaande gepensioneerde met een besteedbaar inkomen van € 1.500 gemiddeld 29% van zijn inkomen kwijt is aan huur/hypotheek, terwijl een jongere alleenstaande met een besteedbaar inkomen van € 2.000 hier gemiddeld 22% van zijn inkomen aan kwijt is?3 Kunt u uw antwoord motiveren?
In het voorbeeld wordt uitgegaan van een alleenstaande gepensioneerde en een alleenstaande niet-AOW-gerechtigde met vergelijkbare woonlasten, respectievelijk ongeveer € 435 en € 440. De huishoudens zijn echter lastig onderling vergelijkbaar omdat er sprake is van een aanzienlijk verschil in besteedbaar inkomen. Indien sprake is van gelijke woonlasten zullen deze een groter aandeel vormen van een besteedbaar inkomen van € 1.500 dan bij een besteedbaar inkomen van € 2.000. Een huishouden met een hoger besteedbaar inkomen heeft per definitie meer bestedingsruimte.
Tegelijkertijd is er op basis van de voorbeeldbegroting van het Nibud het beeld dat de AOW-uitkering gemiddeld genomen voldoende is om van rond te komen. Personen met een laag inkomen kunnen, mits ze voldoen aan de voorwaarden hiervoor, een beroep doen op huurtoeslag.
Vindt u het te billijken dat gepensioneerden met een laag inkomen een groter deel van hun inkomsten kwijt zijn aan noodzakelijke uitgaven, zoals woonlasten en voeding?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat in bepaalde categorieën5 woon-/zorgsituaties de Alegemene Ouderdomswet (AOW) als basisvoorziening – inclusief mogelijke gemeentelijke voorzieningen en -aanvullingen –, in de praktijk toch nog ruim onvoldoende kan zijn? Zo ja, hoe moeten deze mensen, kijkend naar enkele door KBO-Brabant gepresenteerde niet sluitende voorbeeldbegrotingen6, de eindjes aan elkaar knopen, als het vangnet van overheden tekort schiet? Wat gaat u doen om dit soort gevallen te helpen?
Zoals ik in de brief van 21 mei heb aangegeven is er op basis van de voorbeeldbegrotingen van het Nibud het beeld dat een AOW-uitkering gemiddeld genomen voldoende is om van rond te komen. Dat neemt natuurlijk niet weg dat huishoudens altijd kritisch moeten kijken naar hun inkomsten en uitgaven. Wanneer er veel uitgaven zijn aan zorg- en wonen kan een beroep gedaan worden op de gemeentelijke minima ondersteuning.
De wijze van ondersteuning van inwoners met een AOW-gerechtigde leeftijd en een laag inkomen verschilt per gemeente. Ouderen kunnen bijvoorbeeld via de stadspas of bijzondere bijstand aanspraak maken op tegemoetkomingen voor duurzame gebruiksgoederen zoals een wasmachine, sport en cultuur, abonnementen op krant of telefoon, de pedicure, kapper, openbaar vervoer of warme maaltijden.
Het kabinet, de gemeenten en maatschappelijke partijen hebben in het Pact voor de Ouderenzorg de handen ineengeslagen om de zorg en de woonsituatie voor ouderen merkbaar te verbeteren. Bovendien vermindert het kabinet de stapeling van zorgkosten door in elk domein de eigen betalingen te beperken en daardoor de last van de totale stapeling te verminderen. Zo is het maximale verplichte eigen risico bevroren, is de bijbetaling aan geneesmiddelen gemaximeerd, zijn het marginale tarief en de vermogensinkomensbijtelling in de Wlz verlaagd en is er een abonnementstarief ingevoerd in de Wmo.
Naast het ondersteunen van ouderen met een laag inkomen neemt het kabinet ook maatregelen aan de inkomstenkant die erop gericht zijn de inkomenspositie van ouderen te verbeteren. Zo gaat de algemene heffingskorting omhoog, wat direct doorwerkt in een hogere netto AOW-uitkering. Voor ouderen met een aanvullend pensioen is de ouderenkorting verhoogd en gaan de belastingtarieven in stapjes naar beneden. Voor paren met een lager inkomen is de zorgtoeslag verhoogd. Al deze maatregelen zijn erop gericht om de netto-inkomens in stappen te verhogen gedurende de kabinetsperiode.
Bent u bereid te onderzoeken hoe groot deze betreffende groep gepensioneerden is? Bent u bereid te analyseren voor welke categorieën gepensioneerden de AOW als basisvoorziening, inclusief gemeentelijke regelingen, onvoldoende kan zijn, om na te gaan om hoeveel mensen het gaat, en om indien nodig passende maatregelen te nemen om deze groepen tegemoet te komen?
Gemiddeld genomen zijn landelijke regelingen voldoende om in de basisbehoeften te voorzien, waarbij ook ruimte is voor reserveringsuitgaven en sociale participatie. De AOW is geen vetpot, maar wel een uitkering waarvan men rond kan komen. Ouderen met specifieke kosten kunnen terecht bij de gemeenten. Binnen het armoede en schuldenbeleid krijgen gemeenten de ruimte om de beschikbare middelen uit te geven op een wijze die passend is bij de lokale situatie, bijvoorbeeld door de bijzondere bijstand. Zekerheid dat alle mensen die dat nodig hebben worden bereikt kan ik vanuit mijn positie niet geven; het betreft hier immers een bevoegd- en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur.
Bent u van mening dat de lokale overheid er in voldoende mate is en kan zijn voor (oudere) inwoners, om aanvullend maatwerk toe te passen waar dat nodig is?7
Gemeenten zijn door hun positie dicht bij de burger het beste in staat om de doelgroep te bereiken en bij uitstek in staat om individueel in voorkomende gevallen maatwerk te leveren. Dat neemt niet weg dat het voor gemeenten een constant aandachtspunt is om mensen te bereiken met aanvullend maatwerk, ook wanneer zij zich niet zelf melden.
Kan gesteld worden dat (bepaalde) onvermijdbare uitgaven (voor zorg en wonen) slechts te bekostigen zijn voor mensen met alleen een AOW-uitkering, als sprake is van voldoende ondersteuning door de gemeente?8 Bestaat er zekerheid dat alle gemeenten die toereikende inkomensondersteuning ook daadwerkelijk (kunnen) bieden? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord 6. Gemiddeld genomen zijn landelijke regelingen voldoende om in de basisbehoeften te voorzien, inclusief reserveringsuitgaven en sociale participatie. Ouderen met lage inkomens kunnen ook aanspraak maken op minimabeleid bij gemeenten. Gemeenten kunnen daarbij maatwerk bieden in situaties van specifieke kosten. Binnen het armoede- en schuldenbeleid krijgen gemeenten de ruimte om de beschikbare middelen uit te geven op een wijze die passend is bij de lokale situatie, bijvoorbeeld door de bijzondere bijstand. Zekerheid dat alle mensen die dat nodig hebben worden bereikt kan ik vanuit mijn positie niet geven; het betreft hier immers een bevoegd- en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur.
Deelt u de mening van gemeenten dat kwijtschelding van gemeentelijke belasting een belangrijk instrument is in de gezamenlijke strijd tegen armoede, en het voorkomen van schulden?9
Ja, ik ben bekend met de regels rondom de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Kwijtschelding van gemeentelijke belasting is weliswaar één van de instrumenten om armoede tegen te gaan, maar naar mijn mening niet de belangrijkste. Werk is uiteindelijk immers de beste weg uit armoede. Het laten lonen van (meer) werk is voor mij en het kabinet hierbij prioriteit. Het ophogen van de vermogensgrenzen voor kwijtschelding leidt bovendien tot een vergroting van de armoedeval. Dat neemt niet weg dat het niet altijd een vetpot is om te leven met een laag inkomen. Buiten kwijtschelding hebben gemeenten ook andere inkomensondersteunende instrumenten, zoals bijzondere bijstand, tot hun beschikking om daar waar nodig mensen extra financieel te ondersteunen.
Is u bekend dat gemeenten geen belasting van mensen met lage inkomens mogen kwijtschelden als er spaargeld van enige betekenis is, en dat daardoor ontmoedigd wordt dat mensen die het al krap hebben een buffertje opbouwen voor tegenvallers, of geld opzij kunnen zetten voor een fatsoenlijke begrafenis?10 Vindt u dit moreel te verantwoorden? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 13.
Is u bekend dat de gemeente Helmond hogere normen voor kwijtschelding hanteert dan het netto bedrag van de AOW? Wat vindt u ervan dat deze gemeente kennelijk oordeelt dat de AOW-uitkering niet toereikend is om ook de gemeentelijke lasten te dragen? Dient de hoogte van de AOW-uitkering niet aangepast te worden, zodat alle gebruikelijke vaste lasten, waaronder gemeentelijke lasten, gewoon gedragen kunnen worden door de AOW-gerechtigde?
Het staat een gemeente vrij om binnen wettelijke kaders de inkomensgrens te bepalen waaronder mensen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke lasten. Dit is grotendeels een politieke keuze. Ik beoordeel dit feit dan ook niet alsof de hoogte van de AOW-uitkering onvoldoende zou zijn. Het Nibud laat zien dat een AOW-uitkering zonder aanvullend pensioen gemiddeld genomen voldoende zou moeten zijn om van rond te komen.
Is het waar dat verruiming van de vermogensnorm voor het kwijtschelden van gemeentelijke belastingen al sinds 2011 in principe wettelijk mogelijk is, maar niet geëffectueerd is omdat geen «nadere regels» zijn gesteld om gemeentelijke overheden de bevoegdheid te geven om bij het uitvoeren van de vermogenstoets uit te gaan van maximaal de vermogensnorm in de Participatiewet? Bent u alsnog bereid samen met de Minister van Binnenlandse Zaken deze nadere regels te stellen, zoals de Grote Steden, Nibud en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden vragen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapslasten aangepast dienen te worden om gemeentelijke overheden de bevoegdheid te geven om de vermogensgrens voor kwijtschelding te verhogen. De Minister van BZK heeft op 5 juni 2018 per brief de Tweede Kamer geïnformeerd over het kabinetsstandpunt dat de nadere regels niet aangepast worden. Inmiddels heeft de gemeente Amsterdam samen met een aantal andere gemeenten deze problematiek opnieuw bij de Minister van BZK aan de orde gesteld en is bij de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van BZK ook de motie Van der Molen/Van der Graaf door uw Kamer aangenomen. Hierin wordt de regering o.a. verzocht om samen met gemeenten en waterschappen te bezien hoe vermogensnormen voor kwijtschelding beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Omdat het hier een onderwerp betreft dat primair tot de portefeuille van de Minister van BZK behoort, zal de brief aan de gemeente Amsterdam door de Minister van BZK worden beantwoord, met een afschrift aan uw Kamer. Ook de inhoudelijke reactie op de genoemde motie behoort primair tot het beleidsterrein van de Minister van BZK. De reactie van de Minister van BZK is voorzien in het derde kwartaal van 2019.
Bent u bereid de vermogensnorm (thans: € 992 voor alleenstaanden en € 1.417 voor echtparen) in ieder geval fors te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat een overkoepelend betrouwbaar beeld van de toereikendheid van (aanvullende) gemeentelijke minimavoorzieningen (voor ouderen) ontbreekt? Bent u bereid de effectiviteit van gemeentelijk beleid, bedoeld om (ouderen)huishoudens die te maken hebben met hogere uitgaven via maatwerk te ondersteunen in samenspraak met de VNG beter en structureel in beeld te brengen?11
Het minimabeleid is zowel beleidsmatig als financieel gedecentraliseerd aan de colleges, die daarbij worden gecontroleerd door de gemeenteraad. Op lokaal niveau is men immers het beste in staat om – rekening houdend – met de lokale omstandigheden op dit punt beleid te ontwikkelen en individueel maatwerk te leveren. Ik treed niet in deze primaire lokale verantwoordelijkheid.
Kunt u puntsgewijs grondig ingaan op de zeven aandachtspunten met toelichtingen, die KBO-Brabant noemt met betrekking tot ouderen met een laag inkomen, die niet uitkomen met hun AOW?12
KBO-Brabant gaat in de inbreng bij het rondetafelgesprek over arme ouderen in op de hoogte van de AOW en de Aanvullende Inkomensondersteuning Ouderen (AIO), die AOW-gerechtigden met een onvolledige opbouw een aanvulling tot het sociaal minimum biedt. Tussen januari en juli 2019 is de netto-hoogte van de AOW-uitkering die een AOW-gerechtigde krijgt (incl. vakantiegeld, excl. inkomensondersteuning AOW) € 1.191,03 per maand. De netto-hoogte van de bijstandsuitkering is (incl. vakantiegeld) € 1.025,55 per maand tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Vanaf de AOW-leeftijd kan, onder voorwaarden, een beroep worden gedaan op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) tot een niveau van € 1.147,80 per maand. Hiermee ligt zowel het netto-uitkeringsniveau van de AOW en de AIO boven het netto-uitkeringsniveau van de bijstand zoals dat geldt onder de AOW-leeftijd. De AIO biedt een aanvulling tot het sociaal minimum, dat voor AOW-gerechtigden op een hoger niveau ligt dan voor mensen onder de AOW-leeftijd. Bovenop de AOW-uitkering ontvangen AOW-gerechtigden de inkomensondersteuning AOW van bruto maximaal € 25,23 per maand. Hoewel de inkomensondersteuning op Rijksniveau voldoende is om in de noodzakelijke basisbehoeften te kunnen voorzien, neemt dit niet weg dat het niet altijd een vetpot is om te leven met een laag inkomen. Gepensioneerden met een laag inkomen kunnen verder een beroep doen op inkomensondersteuning via de toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag) en in specifieke gevallen, waar bijvoorbeeld sprake is van veel uitgaven aan zorg en wonen, kunnen gemeenten minima-ondersteuning bieden.
KBO-Brabant vraagt verder aandacht voor de pensioenopbouw van mensen die in een uitkering zitten en voor mensen die interen op hun vermogen. Het CPB concludeert in een recent verschenen publicatie15 dat de meeste mensen niet of nauwelijks interen op hun vermogen gedurende pensionering. Aanvullend pensioen, en de opbouw hiervan, is een arbeidsvoorwaarde. Arbeidsvoorwaarden zijn het domein van werkgevers en werknemers. De Pensioenwet biedt hen de mogelijkheid om in de pensioenregeling een regeling met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidspensioen en/of premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid op te nemen. Veel pensioenregelingen bevatten hiervoor een voorziening. Het antwoord op vraag 30 gaat nader in op de pensioenopbouw van ZZP’ers.
KBO-Brabant vraagt naar de toereikendheid van het inkomensondersteunend beleid van gemeenten, zie hiervoor het antwoord op vraag 18. Gemeenten hebben volgens KBO-Brabant te weinig zicht op verborgen armoede. Met het kennisprogramma Vakkundig aan het werk wordt onderzoek en samenwerking tussen onder andere kennisinstellingen en gemeenten gestimuleerd. Een van de thema’s waarnaar wordt gekeken in 2019 is verborgen armoede. Er wordt een consortium gevormd rondom het signaleren en benaderen van doelgroepen die leven in armoede met passende dienstverlening ter verlichting van de problematiek.
Naar aanleiding van bovenstaande inbrengt oppert KBO-Brabant om een integraliteitstoets/hardheidsclausule waarbij het huishoudinkomen en de uitgaven op microniveau worden bekeken. Ik deel deze opvatting niet. Zowel onderzoek van het SCP als het NIBUD laat zien dat de AOW in principe voldoende is om te voorzien in de gemiddelde kosten van bestaan, inclusief sociale participatie. In specifieke gevallen waar mensen met hogere kosten worden geconfronteerd, kunnen gemeenten aanvullende ondersteuning bieden vanuit het minimabeleid.
Bent u bereid de concrete suggesties van KBO-PCOB over te nemen om armoede en financiële krapte bij ouderen en gepensioneerden met een laag inkomen terug te dringen, te weten:1. beleid voor oudere werklozen (leven lang ontwikkelen; aanpak vooroordelen en tekortschietende investeringsbereidheid van werkgevers in oudere werknemers); 2. handhaven van de leeftijdsgrens van 60 jaar voor de IOW, en verder continueren van de regeling; 3. extra middelen voor armoedebestrijding, ook voor 55-plussers; 4. terugdringing van zorgkosten; 5. goede voorlichting over beschikbaarheid van bestaande toeslagen en minima-regelingen? Kunt u ingaan op de individuele suggesties van KBO-PCOB?
In het regeerakkoord is afgesproken het recht op een IOW-uitkering te verlengen tot 1 januari 2024. Naar aanleiding van de plenaire behandeling van het Wetsvoorstel Arbeidsmarkt in balans op 5 februari jl. heb ik aan het lid Stoffer (SGP) toegezegd de koppeling met de AOW-leeftijd die in het regeerakkoord was afgesproken te schrappen en de leeftijdgrens per 1 januari 2020 tot 1 januari 2024 vast te stellen op 60 jaar en 4 maanden. Gelet op de betaalbaarheid van de maatregel en de sinds 2013 verhoogde AOW leeftijd, kiest het kabinet voor de grens van 60 jaar 4 maanden, omdat de leeftijdsgrens voor de AOW in 2019, 66 jaar en 4 maanden is. Een wetsvoorstel met die strekking wordt na de zomer naar de Kamer gestuurd.
Erkent u dat de groep 50-plussers die werkloos raakt13, aangewezen is op een IOAW-uitkering en een partner heeft met een klein inkomen of een uitkering, grote kans heeft om door de «partnertoets» in financiële problemen te komen? Erkent u dat dit probleem alleen nog maar groter zal worden als de betreffende werkloze 50-plussers na 1 januari 2020 niet meer in aanmerking komen voor de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW), maar aangewezen raken op de bijstand, die in tegenstelling tot de IOAW ook een vermogenstoets kent? Wat gaat u doen om deze kwetsbare groep ouderen tegemoet te komen en te beschermen tegen een mogelijk grote inkomensval?
Het kabinet heeft er met de Wet werk en zekerheid voor gekozen de IOAW vanaf 2015 geleidelijk af te bouwen. Dit heeft tot gevolg dat een groep belanghebbenden aangewezen raakt op de bijstand op grond van de Participatiewet. De afbouw van de IOAW past binnen de van-werk-naar-werk benadering die wordt voorgestaan en sluit aan bij de inspanningen gericht op verbetering van de positie van oudere werknemers conform de aanpak van de Beleidsagenda 2020 van de Stichting Arbeid. Het is staand beleid dat 50-plussers in principe genoeg kansen hebben om op de arbeidsmarkt terug te keren. Er is geen aanleiding om van dit beleid af te wijken.
De IOAW geeft evenals de Participatiewet recht op een uitkering op het sociaal minimumniveau. Kenmerkend voor de IOAW is echter dat, anders dan bij de Participatiewet, geen volledige middelentoets wordt toegepast voor de vaststelling van het recht op uitkering. Er vindt wél een partnerinkomenstoets plaats, voor zover de partner een inkomen uit of in verband met arbeid heeft. De vraag of de werkloze werknemer of zijn partner over vermogen beschikt blijft echter buiten beschouwing. Bij de Participatiewet geldt deze vermogenstoets wel. Dat betekent dat van de belanghebbende verlangd wordt dat eerst het eigen vermogen – voor zover dat uitstijgt boven de toepasselijke vermogensvrijlating – wordt aangewend voor de noodzakelijke kosten van het bestaan, alvorens recht op bijstand ontstaat.17
Ik ben mij ervan bewust dat de overgang van een WW- of WGA-uitkering naar de IOAW, en straks de bijstand, veelal leidt tot financiële achteruitgang. Indien de belanghebbende vanwege een mogelijke inkomensterugval in financiële problemen komt, voorziet de Participatiewet echter in een adequaat sociaal vangnet. Naast de verlening van de IOAW-uitkering of algemene bijstand op het niveau van het sociaal minimum, kent de Participatiewet namelijk ook een wettelijk instrumentarium waarmee gemeenten zo nodig, ongeacht de aard van het inkomen, aanvullende inkomensondersteuning kunnen bieden. Samen met andere inkomensondersteuningen vanuit het rijk, zoals toeslagen, wordt hiermee een toereikend systeem geboden, waarmee burgers – van alle leeftijden – kunnen voorzien in noodzakelijk kosten van het bestaan.
De inkomensondersteunende instrumenten van de Participatiewet, zijn financieel en beleidsmatig gedecentraliseerd aan de gemeenten. Op lokaal niveau, dichtbij de burger, kan immers maatwerk worden geboden rekening houdend met individuele en lokale omstandigheden. Het is dan ook de bevoegd- en verantwoordelijkheid van gemeenten om in voorkomende gevallen dat mensen financieel in problemen komen, individueel maatwerk te verlenen. De Participatiewet geeft daarvoor het kader aan.
Vindt u dat werkloze 50-plussers de extra bescherming van de IOAW ondanks de relatief slechte arbeidsmarktsituatie voor ouderen niet meer nodig hebben? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 21.
Deelt u de mening dat het louter kijken naar het «sluitend zijn» van voorbeeldbegrotingen van Nibud geen antwoord kan geven op de vraag in hoeverre de 175.000 gepensioneerde huishoudens die een AOW-uitkering ontvangen met een aanvullend pensioen van minder dan € 1.000 rond kunnen komen, zeker in specifieke woon-, leef-, en zorgomstandigheden, zoals genoemd in de vragen hierboven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, dat er meer woon-, leef- en zorgsituaties voorkomen waarin mensen met een AOW-uitkering zonder of met een klein aanvullend pensioen, niet kunnen rondkomen als zij kritisch kijken naar de maandelijkse inkomsten en uitgaven (bijvoorbeeld vaste afschrijvingen aan abonnementen, verzekeringen etc)?14
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u onderschrijven15 dat de 325.000 55-plussers met een migratiegrond financieel één van de meest kwetsbare groepen in de Nederlandse samenleving vormen, dat 16% van de niet-westerse migranten in armoede leeft en dat van de niet-westerse migranten- 65-plussers ruim 40% onder de armoedegrens leeft? Vindt u dit sociaal aanvaardbaar? Kunt u uw antwoord motiveren?
De genoemde cijfers zijn afkomstig uit de position paper van de Nederlandse Organisaties voor Oudere Migranten (NOOM) ten behoeve van het rondetafelgesprek over arme ouderen op 3 juni 2019. Het genoemde aantal van 325.000 55-plussers met een migratie-achtergrond wijkt af van de officiële statistieken, omdat NOOM hierin ook de Zuid-Europese ouderen meerekent die in de jaren »60 als gastarbeiders naar Nederland zijn gekomen. De armoedecijfers zijn gebaseerd op het SCP-onderzoek «Armoede in kaart» uit 2018 en het SEO-onderzoek «inkomenspositie ouderen» uit 2017. Hoewel verschillende armoededefinities zijn gebruikt, is het beeld dat hieruit naar voren komt sociaal niet aanvaardbaar. Ik vind het zorgelijk dat een groep ouderen financieel kwetsbaar is.
Bent u bereid de relatief grote armoede onder mensen met een migratiegrond substantieel terug te dringen, en kunt u ingaan op de concrete suggesties die de Nederlandse Organisaties voor Oudere Migranten (NOOM) hiervoor doen?16
Via uiteenlopende inkomensondersteunende maatregelen zet ik me in voor armoedebestrijding en ouderenbeleid. Zie hiervoor ook mijn brief van 21 mei jl.21 Deze maatregelen komen ook ten goede aan ouderen met een migratie-achtergrond. NOOM noemt in het verlengde hiervan kort een tiental suggesties waarvan het te ver voert om ze hier allemaal afzonderlijk te behandelen. Over het algemeen gaan die suggesties over verdere verruiming, versoepeling en verbijzondering van inkomensregelingen, dan wel om het terugdraaien van eerder ingezet beleid. NOOM benoemt daarnaast ook de rol die ervaringsdeskundigen en vrijwilligers in sociale gemeenschappen kunnen spelen om regelingen toegankelijk te houden. Dat is een interessante richting, waarin NOOM en de SVB bijvoorbeeld al de samenwerking zijn aangegaan.
Deelt u de mening dat de suppletie van een onvolledige AOW-uitkering met een AIO-uitkering (slechts tot bijstandsniveau), met toepassing van de kostendelersnorm, de kans op armoede vergroot, vooral voor mensen met een migratieachtergrond, en niet bijdraagt tot het verlenen van mantelzorg, en het langer thuis blijven wonen van betreffende ouderen? Zo nee, hoe vindt u dit alles sociaal te rechtvaardigen?
Ik deel die mening niet, want de AIO is een algemene bijstandsvoorziening uit de Participatiewet, die er juist voor is om het inkomen van mensen met een onvolledige AOW aan te vullen tot bijstandsniveau, bedoeld om in Nederland in de minimaal noodzakelijke middelen van bestaan te voorzien. De kostendelersnorm is hier onderdeel van, omdat dit niveau ook afhankelijk is de vraag of de kosten met anderen gedeeld kunnen worden. Dit principe is niet afhankelijk van leeftijd, geldt daarmee voor alle bijstandsgerechtigden en daarom wordt hier voor de AIO geen uitzondering gemaakt. Dit laat onverlet dat het kabinet wel de wens van veel ouderen onderschrijft om zo lang mogelijk op een goede manier zelfstandig te kunnen blijven wonen. Mede in het kader van het Pact voor de Ouderenzorg zet het hiervoor andere maatregelen dan de AIO in.
Bent u bereid actief en gericht te bevorderen, dat ouderen met een migratieachtergrond meer gebruik gaan maken van beschikbare regelingen om het inkomen te ondersteunen teneinde onderbenuttingen van regelingen en voorzieningen tegen te gaan?
Die bereidheid heb ik zeker. De SVB werkt al op verschillende manieren samen met gemeenten en organisaties als NOOM aan het bevorderen van een goede benutting van de AIO. Daarbij wil ik binnenkort met de G4 in gesprek gaan over verdere mogelijkheden om de benutting van de AIO te bevorderen.
Wat gaat u nu en in de nabije toekomst doen om het AOW-gat, dat mede oorzaak is van financiële krapte bij gepensioneerden, te repareren?
Personen die door de (versnelde) verhoging van de AOW-leeftijd worden geconfronteerd met een tijdelijk lager inkomen, omdat hun VUT of prepensioen voor de AOW-leeftijd stopt, kunnen onder voorwaarden een beroep doen op de overbruggingsregeling AOW. Daarnaast heeft het kabinet in het pensioenakkoord met sociale partners afgesproken dat de AOW-leeftijdsverhoging tot en met 2024 wordt getemperd. Vanaf 2025 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Hierbij geldt een andere koppeling (1 jaar hogere levensverwachting betekent 8 maanden later AOW), dan eerst voorzien. Zowel de temporisering in de periode 2020–2024 als de herziene koppeling leidt ertoe dat mensen eerder AOW-gerechtigd worden en er minder sprake is van een AOW-gat.
Deelt u de visie van het Nibud17 dat wij, ter voorkoming van armoede onder ouderen, er zeker voor moeten zorgen dat ook zelfstandigen automatisch geld opzij (blijven) zetten als aanvulling op de AOW? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen?
De bestrijding van armoede onder ouderen vindt primair plaats via de AOW. Aanvullende pensioenen in de tweede pijler en vrijwillige oudedagsvoorzieningen in de derde pijler hebben tot doel om mensen in staat te stellen na de pensioendatum hun levensstandaard – tot op zekere hoogte – voort te zetten. Het kabinet vindt het belangrijk dat ook zelfstandigen zorg dragen voor een aanvulling op de AOW. De wijze waarop zij daar invulling aan geven acht het kabinet hun eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet bevordert op verschillende manieren dat zelfstandigen aanvullend pensioen opbouwen. In de eerste plaats door de opbouw van een vrijwillig pensioen in de derde pijler fiscaal te faciliteren. Voorts is in het pensioenakkoord afgesproken dat zelfstandigen meer mogelijkheden krijgen om in de tweede pijler pensioen op te bouwen. In dat kader is tevens afgesproken dat de Stichting van de Arbeid in overleg met zelfstandigenorganisaties mogelijkheden onderzoekt voor auto enrollment met opt-out en een variabele inleg of verplichtstelling.
Deelt u de visie van het Nibud dat (alle) werkenden standaard pensioen zouden moeten opbouwen en dat hier alleen van afgeweken zou moeten kunnen worden als men kan aantonen na pensionering voldoende inkomen te hebben voor alle uitgaven? Indien u deze visie niet deelt, waarom niet?
Het bieden van een pensioenregeling aan werknemers is primair een verantwoordelijkheid van sociale partners. De suggestie van het Nibud wijkt af van dit uitgangspunt van de afgelopen decennia. Het kabinet vindt de omvang van de witte vlek zorgelijk. Daarom heeft het kabinet bij de totstandkoming van het pensioenakkoord hierover uitgebreid met sociale partners gesproken. Afgesproken is dat de Stichting van de Arbeid een aanvalsplan opstelt met oplossingsrichtingen om de omvang van de witte vlek te doen afnemen. Mede naar aanleiding van moties van de Tweede Kamer (Van Kent, Bruins c.s.) heb ik de Stichting van de Arbeid verzocht om vóór het eind van het jaar een aanvalsplan op te stellen, waarbij jongeren worden betrokken en waarbij concrete doelen worden opgenomen. Ik zal uw Kamer hierover dit najaar nader informeren.
Wanneer is de toereikendheid van het sociaal minimum en het geheel van generieke en lokale inkomensondersteunende regelingen voor het laatst systeembreed geëvalueerd? Bent u bereid het wettelijk brutominimumloon (WML) waaraan onder meer de AOW gekoppeld is, en het daarvan afgeleide sociaal minimum, en de toereikendheid daarvan te evalueren? Zo ja, wanneer en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Een systeembrede evaluatie is mij niet bekend. Het past mij echter ook niet om lokale inkomensondersteunende maatregelen te evalueren. De toereikendheid van het WML wordt in principe iedere vier jaar geëvalueerd. Dat is per abuis de vorige keer niet gedaan. Op dit moment wordt er gewerkt aan een nieuwe evaluatie van het WML die in 2019 naar de Kamer wordt gestuurd.
De weigering van parlementariërs op Sint Maarten om te bezuinigen op hun eigen hoge vergoedingen |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat Sint Maarten nog altijd geen begroting heeft voor 2019 en dat de behandeling van de begroting door het parlement voor onbepaalde tijd is uitgesteld?1
De Staten van Sint Maarten hebben op 2 juli jl. de behandeling van de begroting voor 2019 afgerond.
Klopt het dat Nederland vele tientallen miljoenen euro heeft aangeboden om een deel van de tekorten te betalen?
Nederland heeft op basis van artikel 36 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden liquiditeitssteun geboden aan Sint Maarten. Zoals ik uw Kamer op 5 april jl. per brief heb geïnformeerd (Kamerstuk 35 000 IV, nr. 52), gaat het hier om langlopende en renteloze leningen voor een bedrag van opgeteld € 38 mln. over 2017 en het eerste kwartaal van 2018. Deze leningen zijn ten laste gegaan van het wederopbouwfonds. Daarnaast heeft Nederland over het tweede kwartaal van 2018 een liquiditeitslening van € 16 mln. via de zogeheten lopende inschrijving verstrekt met een looptijd van 30 jaar en tegen een 0,74% rentetarief.
Klopt het dat Nederland Sint Maarten ook heeft gevraagd om de eigen financiën beter op orde te brengen en daarvoor ook hulp heeft aangeboden?
Nederland heeft via het trustfonds voor de wederopbouw bij de Wereldbank $ 30 mln. beschikbaar gesteld voor een hervormingsprogramma inclusief technische ondersteuning dat onder meer ziet op de verbetering van het financiële beheer op Sint Maarten. Deze zogeheten «Development Policy Operation» is een beproefd instrument en de Wereldbank heeft hier al vele landen, onder meer in de Caribische regio, mee ondersteund.
Daarnaast ondersteunt Nederland Sint Maarten met liquiditeitssteun. Aan deze steun zijn op basis van advisering door het College financieel toezicht voor Sint Maarten en Curaçao (Cft), voorwaarden verbonden die er onder meer voor moeten zorgen dat het begrotingstekort wordt verkleind. Om in de toekomst alsnog de tekorten op de begroting te kunnen compenseren is het in ieder geval noodzakelijk dat Sint Maarten de belastingopbrengsten verhoogt. Daartoe is Sint Maarten voornemens de belastingdienst te herstructureren om onder meer de compliance te vergroten.
Klopt het dat de ministers van Sint Maarten bereid zijn een gebaar van solidariteit te maken naar de bevolking en willen bezuinigen op hun eigen inkomen?
De regering van Sint Maarten heeft er vrijwillig voor gekozen om voor het jaar 2019 10% te bezuinigen op zijn salarissen.
Op 2 juli jl. hebben de Staten van Sint Maarten de behandeling van de begroting 2019 afgerond. In deze begroting is een reductie van 10% op de salariskosten van de Statenleden opgenomen.
Het daadwerkelijk verlagen van de salarissen van de Statenleden vergt, naast bovengenoemde opname in de begroting 2019, wettelijk een parlementaire meerderheid van twee derde. Hiervoor is een separaat wetsvoorstel benodigd.
In een aangenomen motie bij de begroting 2019 hebben de Staten aangegeven open te staan voor een discussie omtrent verlaging van hun salarissen, maar de Staten willen daarbij verder kijken dan enkel naar de salarissen van Statenleden en ministers. Daarnaast hebben de Staten in deze motie kenbaar gemaakt te willen korten op de vaste onkostenvergoedingen voor Statenleden en ministers en in 2020 in te willen leveren op reisvergoedingen waarbij het aantal reisbewegingen eveneens moet worden teruggebracht.
Klopt het dat het parlement van Sint Maarten tot op heden niet bereid is om dat gebaar van solidariteit te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u deze houding ook opmerkelijk, zeker gezien het feit dat de parlementariërs van dit kleinste land van het Koninkrijk het meeste verdienen van alle parlementen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u verzekeren dat vanuit Nederland geen geld wordt overgemaakt om de tekorten op de begroting van Sint Maarten te betalen voordat het parlement van Sint Maarten de begroting voor 2019 heeft goedgekeurd en de parlementariërs de bezuiniging niet alleen afschuiven op de bevolking van het eiland, maar ook bereid zijn te bezuinigen op hun eigen inkomen?
Aan eventuele liquiditeitssteun over 2019 is in ieder geval het verlagen van de salarissen en/of de emolumenten van de Statenleden als voorwaarde verbonden.
Het bericht ‘Gevaarlijke gasleidingen in Nederland versneld vervangen na explosie Den Haag’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijke gasleidingen in Nederland versneld vervangen na explosie Den Haag»?1
Ja.
Staan de risicovolle gasleidingen bij u op de radar en is er reeds beleid voer de snelle vervanging van deze leidingen?
SodM houdt toezicht op deze aanpak en doet samen met de netbeheerders verdiepend onderzoek naar de oorzaken van scheuren en breuken in dit type leidingen. De doelstelling is om op basis van het verdiepende onderzoek dit jaar, in overleg met de betreffende gemeenten en waterleidingbedrijven, een versneld uitvoeringsplan te hebben. Ik vertrouw erop dat deze aanpak effectief zal blijken voor het beheersen van de risico’s. Ook zullen de grijs gietijzeren en asbestcement gasleidingen in dichtbevolkt gebied vaker worden geïnspecteerd en versneld vervangen. SodM heeft de netbeheerders verzocht hierover goed te communiceren met bewoners.
Ik steun het advies van SodM de grijs gietijzeren en asbestcement gasleidingen in dichtbevolkt gebied vaker te inspecteren en versneld te vervangen en hierover goed te communiceren met bewoners. Ik verwijs u verder naar de antwoorden op vragen 4 en 5.
Hoe zijn de drie relatief snel op elkaar veroorzaakte explosies in Nederland te verklaren?
Wat deze explosies gemeen hebben, is dat het materiaal dat bezweek steeds grijs gietijzer betrof. Bij de twee eerdere incidenten was de specifieke kwetsbaarheid van het grijs gietijzer in combinatie met plaatselijke omstandigheden (trillingen en zakking) debet aan het incident. Nu de precieze achterliggende oorzaak van het derde incident, een scheur in de gasleiding in Den Haag, niet kan worden verklaard, is het (nog) niet mogelijk een relatie te leggen met de eerdere incidenten.
Hoe is, gelet op het feit dat in 2002 en 2009 de netbeheerders al gewaarschuwd waren voor de gevaren van dit type leidingen, te verklaren dat nog niet alle netbeheerders tijdig actie op hebben ondernomen? Hoe verklaart u de verschillen in snelheid van vervanging?
Met de netbeheerders is in 2010 juist naar aanleiding van de twee eerdere incidenten een saneringsprogramma opgesteld voor dit type leidingen. Op de oorspronkelijke saneringstermijn van 30 jaar zijn al verschillende versnellingen gerealiseerd.
Naar aanleiding van het incident in Den Haag heeft SodM de netbeheerders gevraagd een maximale inspanning te leveren de sanering alsnog te versnellen. Het is door de complexiteit van de sanering, de verschillende mate van stedelijke verdichting, de afhankelijkheid van andere partijen zoals gemeenten en andere nutsbedrijven, alsmede de zorgvuldigheid en de omvang van de sanering, dat er verschil in snelheid is ontstaan.
Bent u bereid de netbeheerders te ondersteunen bij het volgen van het advies van toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen, dat aandringt op versnelde uitfasering van de verouderde en risicovolle gasleidingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, waar nodig ben ik bereid de netbeheerders te ondersteunen.
Deelt u de mening dat het vervangen van deze leidingen door nieuwe gasleidingen zonde zou zijn?
De veiligheid is voor mij leidend. De veiligheid moet bij het vervangen van deze leidingen dan ook doorslaggevend zijn.
Bent u bereid te bekijken hoe de aanpak van gasvrije woningen een bijdrage kan betekenen bij de wijken met een verhoogd veiligheidsrisico door de gevaarlijke gasleidingen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten houden, mede met het oog op het beperken van de maatschappelijke kosten, waar mogelijk al rekening met de planning van de netbeheerders. Het verbinden met de opgave mag echter niet vertragend werken voor het wegnemen van de veiligheidsrisico’s. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat de verhuizing van de mariniers opnieuw is uitgesteld |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verhuizing mariniers opnieuw uitgesteld om grote uitstroom»?1
Ja.
Leidt het uitstel nu eindelijk een keer tot afstel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u heb gemeld in de brief Stand van zaken MARKAZ van 6 juni jl., heb ik besloten om de gunning van de bouw voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de nieuwe kazerne opnieuw op te schorten omdat het traject met de Tijdelijke Reorganisatie Medezeggenschapscommissie (TRMC) Verhuizing MARKAZ nog loopt en de Kamer mij tijdens het AO Materieel van 21 juni 2018 heeft verzocht om geen onomkeerbare stappen te nemen voorafgaande aan een debat over het project MARKAZ (Kamerstuk 33 358, nr. 12).
Het voortijdig stoppen van de berging na de containerramp op de Waddenzee |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Berging na containerramp al gestopt, milieuorganisaties boos en bezorgd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht?
De bergingsoperatie is nog niet afgerond. De inspanningen zijn er op gericht om zoveel mogelijk van de begin dit jaar verloren lading terug te vinden, op te ruimen en (ecologische) schade te voorkomen of te beperken.
De bergingsoperatie verloopt volgens het onderstaande stramien:
Het incidentgebied heeft een omvang van circa 3.000 vierkante kilometer (qua oppervlak ongeveer twee maal de provincie Utrecht). De afgelopen tijd is hier de zeebodem helemaal in kaart gebracht en zijn objecten geïdentificeerd die mogelijk van de Msc Zoe afkomstig kunnen zijn. In totaal zijn hierbij bijna 6.000 punten op de Nederlandse en Duitse zeebodem geïdentificeerd. Deze zijn vastgelegd op een zgn. Master Target List («MTL»).
Deze objecten zijn daarna aan een nadere inspectie onderworpen (bijvoorbeeld door middel van onderwatercamera’s) en, als het object daadwerkelijk van de Msc Zoe afkomstig was, geborgen door het door de eigenaar Mediterranean Shipping Company (MSC) ingehuurde bergingsbedrijf. Dit was bij circa 1.800 van de 6.000 objecten het geval. De overige 4.200 objecten op de lijst bleken niet van de Msc Zoe afkomstig. Hierbij is het belangrijk op te merken dat er op dit druk bevaren deel van de Noordzee relatief veel objecten op de zeebodem liggen (visnetten, scheepsafval, wrakken of delen daarvan, maar soms bijvoorbeeld ook oude zeemijnen). Deze zijn daar in de loop der tijd beland of worden daar van nature aangetroffen, zoals stenen. Met de gebruikte surveyapparatuur kan worden vastgesteld dat er zich een object van een bepaalde omvang op een locatie bevindt. Dit zijn de circa 6.000 objecten die op de MTL zijn opgenomen. Wat het object precies is en de herkomst daarvan, kan pas worden vastgesteld bij een nadere inspectie, met behulp van bijvoorbeeld onderwatercamera’s, tenzij dit object al bekend was bij Rijkswaterstaat, zoals bij een aantal wrakken. Bij twijfel over de exacte herkomst, is aangenomen dat het object afkomstig was van de Msc Zoe en geborgen. Op deze manier zijn de 1.800 objecten geïdentificeerd en geborgen.
Bij de berging is gewerkt van grof naar fijn. Allereerst hebben grote bergingsschepen containerdelen en verloren lading, die zich voornamelijk in en om de verkeersbaan concentreerden, geborgen. In het ondiepere water dichterbij de kust zijn vervolgens kleinere bergingsschepen (met een geringere diepgang) aan het werk gegaan. Op 26 mei jl. heeft de berger namens MSC laten weten dat zij de gehele MTL heeft afgewerkt.
De vervolginzet van de schepen voor de bergingsoperatie is in afwachting van de resultaten van de controlesurveys van Rijkswaterstaat.
Met het afwerken van de MTL is niet al het afval van de Msc Zoe opgeruimd. Op de MTL zijn vooral de relatief grote objecten opgenomen. Daarom start naar verwachting omstreeks 1 juli 2019 een pilot genaamd «Hot Spot Net Catching», waarbij met speciale visnetten kleiner afval van de zeebodem wordt opgevist op plaatsen waar veel containers zijn aangetroffen.
Het reeds bestaande «Fishing for Litter» gaat ook door. Ook worden de stranden, kwelders en platen periodiek gecheckt op aangespoeld afval, dat in voorkomend geval wordt opgeruimd.
Kunt u bevestigen dat de bergingsoperatie is stopgezet terwijl nog minstens vijftig containers en de inhoud daarvan in de Waddenzee liggen? Wanneer zullen de data van de controlesurveys verwerkt zijn en kan een duidelijk beeld gegeven worden van nog te bergen lading op de zeebodem?
De verdere inzet van de bergingsschepen wacht op de resultaten van de controlesurveys (zie antwoord op vraag 2).
Rijkswaterstaat heeft twee controlesurveys uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bergingsoperatie goed genoeg is uitgevoerd. De resultaten van deze controlesurveys worden op dit moment geanalyseerd. Deze analyses kunnen, samen met de resultaten van de controle eindsurvey die eind juni wordt uitgevoerd, aanleiding geven tot aanvullende bergingswerkzaamheden, waarvoor de reder dan op afroep bergingsschepen inzet.
Wat vindt u ervan dat de bergingsoperatie voortijdig is stopgezet, terwijl rederij MSC heeft beloofd al het afval te bergen. Vindt u dat MSC daarmee naar behoren maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt?
Zoals gemeld bij de beantwoording van vraag 2 is de bergingsoperatie nog niet afgerond. MSC heeft tot op heden zijn verantwoordelijkheid voor het opruimen van de containers en lading genomen. Ik ben in gesprek met MSC om o.a. afspraken te maken over:
MSC blijft verantwoordelijk, ook als er in de toekomst spullen afkomstig van de Msc Zoe aanspoelen. Hierover moeten met MSC nazorgafspraken worden gemaakt. Ik ga er vooralsnog vanuit dat er met MSC goede afspraken kunnen worden gemaakt. Als dat onverhoopt niet lukt, zal ik niet aarzelen om de juridische instrumenten die mij ter beschikking staan, in te zetten.
Bent u van mening dat na elke storm en elk tij, het moeilijker is om verloren lading van de MSC Zoë te bergen, aangezien het onder het zand raakt of weggevoerd wordt door de stroming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat continuïteit en spoed in het bergingsproces nog steeds genoodzaakt zijn, om zoveel mogelijk lading te bergen?
De natuurlijke dynamiek van de zeebodem kan er voor zorgen dat spullen heel snel onder het zand bedolven raken of worden weggevoerd door de stroming. Dit gegeven, soms in combinatie met de aanwezigheid van andere objecten op de zeebodem (oude scheepswrakken (met soms zeemansgraven) en zeemijnen) maakt dat het bergen van 100% van de overboord geslagen lading niet haalbaar is.
MSC blijft verantwoordelijk voor de containers en de verloren lading, ook als er in de toekomst spullen afkomstig van de Msc Zoe op de zeebodem worden aangetroffen of aanspoelen. Continuïteit en spoed bij het opruimen daarvan is uiteraard belangrijk. We borgen dit door middel van met MSC te maken nazorgafspraken.
Waarom is gekozen voor de in het bericht beschreven methode van bergen, waardoor zelfs grote delen van de zogenaamd geborgen containers en inhoud nog in de zee terecht zijn gekomen? Deelt u de mening dat wanneer een deel van een container is geborgen, dit niet betekent dat de volledige container en inhoud zijn geborgen?
Toen de containers begin januari van dit jaar overboord zijn geslagen zijn nagenoeg alle containers als gevolg van de impact van de val beschadigd geraakt of zelfs in verschillende stukken uiteen gespat. Bij de bergingsoperatie worden volledige containers daarom niet of nauwelijks aangetroffen.
Door middel van de gekozen methode van bergen wordt zoveel mogelijk materiaal op een veilige en efficiënte manier geborgen. Alle geborgen lading wordt gewogen en geregistreerd. Dit geldt voor zowel (delen van) containers, als voor de geborgen lading. Vervolgens wordt dit vergeleken met de beschikbare gegevens over alle verloren containers en lading van de Msc Zoe die begin dit overboord is geslagen.
Wat vindt u ervan de het Waddengebied, UNESCO Werelderfgoed nota bene, zo vervuild is geraakt door deze ramp? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het gebied volledig schoon wordt?
Het Waddengebied is uniek en zeer waardevol. Alle inspanningen zijn gericht op het zo goed als mogelijk opruimen van de verloren lading en het voorkomen en beperken van ecologische schade. Daarbij wordt door ecologische experts steeds afgewogen of verdere intensivering van de berging geen grotere ecologische schade veroorzaakt. In het broedseizoen worden bijvoorbeeld de zandplaten zo min mogelijk betreden om vogels en zeehonden niet te verstoren. Deze afweging geldt ook voor intensieve en grootschalige beroering van de zeebodem, het verstoren van gebieden met embryonale duinvorming of kwelders met zeer kwetsbare natuur.
Wanneer kan volgens u de bergingsoperatie als voltooid worden beschouwd?
Definitieve afronding komt pas in beeld als:
De verwachting is dat de bergingsoperatie op zee op z’n vroegst eind juli 2019 materieel kan worden afgerond. In de periode van 24 t/m 28 juni voert Rijkswaterstaat een controle (eind)survey uit. MSC heeft in de week van 14 juli een bergingsschip gereserveerd voor eventueel resterende bergingswerkzaamheden. Of dan snel daarna ook tot een formele afronding met MSC kan worden gekomen zal afhangen van het antwoord op de vraag of de eind survey geen nieuwe targets oplevert en of er op dat moment dan ook tot bevredigende afspraken met MSC is gekomen over de nazorg maatregelen.
Deelt u de mening dat de bewoners van het Waddengebied zeker moeten kunnen zijn van een schone en veilige leefomgeving? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat al het afval wordt opgeruimd?
Ja, ik heb diverse maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de containers en hun inhoud worden opgeruimd, zie de beantwoording van o.a. vraag 4 en 8.
Waarom lopen de onderhandelingen met de rederij over het «fishing for litter programma» vast? Bent u bereid te onderzoeken of lokale organisaties het overgebleven afval kunnen bergen, en de kosten daarvan verhaald kunnen worden op de rederij?
Het Fishing for Litter (FfL) programma bestrijkt het Nederlandse gedeelte van de Noordzee, waarbij vissers worden gefaciliteerd om opgevist afval kosteloos in de havens te laten afvoeren en verwerken. Het Fishing for Litter programma bestaat reeds een aantal jaren. Als gevolg van het overboord slaan van containers van de MSC Zoe eerder dit jaar, krijgt een gedeelte van de vissers die deelnemen aan het FfL programma waarschijnlijk meer afval in hun netten. Hierdoor stijgen de kosten van FfL. Samen met LNV is een financieel voorstel ter dekking van deze extra kosten bij MSC ingediend. MSC bestudeert dit voorstel.
Eind van deze maand/begin juli start bovendien de pilot Hot Spot Net Catching. We streven er in overleg met de Vissersbond naar dat een visser een rol gaat spelen in deze pilot. Deze visser moet voldoen aan de geldende veiligheidseisen en beschikken over de noodzakelijke ontheffingen van LNV en ILT, zodat deze pilot ook op een veilige manier wordt uitgevoerd.
De kosten van deze pilot worden bij MSC in rekening gebracht.
Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht «Complete ladinglijst is opvraagbaar bij het Openbaar Ministerie»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat honderden kilo’s lithiumbatterijen in zee zijn beland? Zijn deze batterijen inmiddels geborgen? Waarom stonden deze batterijen niet te boek als gevaarlijk?
Er zijn twee containers met gevaarlijke stoffen verloren. De container met lithium-ion batterijen is niet gevonden. Deze ligt vermoedelijk op Duits grondgebied. Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 15 januari 2019 stond deze geregistreerd als een container die gevaarlijke stoffen bevat. De eigenaar van deze container heeft de bijbehorende gedetailleerde documentatie aangeleverd. Daaruit blijkt dat het gaat om lithium-ion batterijen voor elektrische fietsen. Deze lading is aangeduid met IMO klasse 9 wat aangeeft dat het «overige gevaarlijke goederen» betreft. Dit is een classificering die bedoeld is voor de wijze waarop de goederen moeten worden behandeld gedurende het transport, rekening houdend met het risico op gevaar dat transport van deze goederen kan opleveren. Direct nadat bekend werd dat deze container verloren was, is een oordeel van het RIVM gevraagd over de toxiciteit van deze batterijen. Hieruit blijkt dat voor de lithiumbatterijen geen milieueffecten worden verwacht. Er kan langzaam lithium vrijkomen wanneer de batterijen in het zeewater terecht komen, waardoor er plaatselijk verhoogde concentraties zullen zijn. Zeewater heeft al een bepaalde achtergrondwaarde van lithium en in zeewater is voldoende natrium aanwezig om lithium toxiciteit te voorkomen. Alleen plaatselijk – direct in of om de container – kan tijdelijk een schadelijke situatie ontstaan.
Deze lading dient niet verward te worden met de aangespoelde batterijen. Dit zijn batterijen ter grootte van een AA-batterij (penlite), bedoeld voor industriële toepassingen. Hiervan was een aantal dozen aanwezig in een andere container, die is geborgen. Deze batterijen zijn deels aangespoeld op enkele Waddeneilanden en deels met een magneet geborgen op zee. Deze batterijen hoeven volgens de geldende regelgeving niet als gevaarlijke stoffen te worden geregistreerd.
Bent u bereid gegevens van de lading alsnog openbaar te maken nu is gebleken deze gegevens onzorgvuldigheden bevatten?
Zoals ik heb aangegeven in het debat van 14 mei jl. is alles wat op de ladingslijsten stond eerder al gedeeld met de Veiligheidsregio in het kader van de incidentbestrijding. Op basis van de bepalingen in de Wet openbaarheid van bestuur is vervolgens de inhoud van de ladinglijsten openbaar gemaakt voor zover het geen bedrijfsinformatie betreft.
Herinnert u zich dat er op 30 april Kamervragen aan u zijn voorgelegd over een ouder die tot de Raad van State moest doorprocederen om de kinderopvangtoeslag van 2013 en 2014 te krijgen, en nog lopende zaken van ouders en dat u verzocht werd deze vragen spoedig te beantwoorden, nog voor het eerste gesprek met de ouders?1
Ja, dat herinner ik mij.
Herinnert u zich dat u op 29 mei 2019 aan de Kamer schreef: «Tevens krijgt uw Kamer op dezelfde korte termijn de antwoorden op de vragen van het lid Omtzigt n.a.v. de uitspraak van de Raad van State en de antwoorden op de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Financiën»?
Ja, dat herinner ik mij.
Klopt dat de Belastingdienst deze gesprekken met ouders gevoerd heeft en dat u op dinsdag 11 juni zelf in gesprek gaat? Kunt u dus de genoemde vragen een voor een beantwoorden voor 11 juni 12.00 uur, zoals gevraagd in de Kamervragen die meer dan zes weken geleden zijn ingediend?
Dat klopt. Ik werk ernaar toe dat u vandaag de beantwoording ontvangt op de vragen van lid Omtzigt van 30 april jl. en de beantwoording op de feitelijke vragen van uw Kamer van 29 mei jl.
Begrijpt u dat het van belang is om een antwoord op vraag 14 (mogen de ouders iemand meenemen die hen kan bijstaan?) te verkrijgen voordat het gesprek plaatsvindt?
Dat begrijp ik. Ouders zijn uiteraard volledig welkom om iemand mee te nemen naar het gesprek. Dat gold voor de ouderbijeenkomsten met de directeur Toeslagen en ook het met het gesprek met mij vandaag en de individuele gesprekken waar een aantal ouders om heeft verzocht.
Kunt u de gespreksverslagen van de gesprekken aan de Kamer doen toekomen zoals u heeft toegezegd tijdens het plenaire debat van 21 maart 2019 («Die gesprekken kunnen we prima doen. Ik zal daarna de Kamer vertellen hoe dat ging»)?
Gezien het persoonlijke karakter van de gesprekken vind ik het niet gepast om de woordelijke notities met uw Kamer te delen. Wel zal ik de strekking en uitkomsten van de gesprekken aan uw Kamer doen toekomen. Ik zal dit doen door middel van een samenvattend verslag dat u voor het debat over dit onderwerp ontvangt.
Welke conclusies heeft u getrokken uit de gesprekken met de ouders?
Ik ga vandaag zelf met de ouders in gesprek. Van de directeur Toeslagen begrijp ik dat de gesprekken met haar zeer open en emotioneel waren. Ouders hebben hun teleurstelling en boosheid gedeeld en gaven daarbij aan dat hun vertrouwen in de Belastingdienst is geschonden. Dat raakt mij zeer.
Klopt het dat de Belastingdienst nu ouders uitnodigt voor individuele gesprekken om problemen op te lossen?
De ouders die tijdens de bijeenkomsten hebben verzocht om een individueel gesprek, hebben een uitnodiging gekregen of zullen die op korte termijn ontvangen. De directeur Toeslagen heeft tijdens de ouderbijeenkomsten aangegeven dat in die gesprekken uitleg kan worden gegeven over hun persoonlijke situatie en dat niet zal worden gesproken over specifieke oplossingen in individuele zaken. Morgen vinden de eerste individuele gesprekken met ouders plaats. Tijdens deze gesprekken krijgen ouders in ieder geval inzage in documenten die inzicht geven in de situatie. Van specifieke documenten kunnen ouders een kopie maken en deze meenemen. Daar waar nodig zullen documenten worden nagezonden. Het staat ouders uiteraard vrij om zich te laten bijstaan door hun gemachtigde of een naaste. De betrokken ouders zijn hierover bericht per e-mail van 7 juni jl.
Voor de onderdelen c en d heb ik de Adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd om hiervoor een advies uit te brengen, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van toeslaggerechtigden.
Kunt u ervoor zorgen dat, indien deze gesprekken gepland worden, die op een nette manier plaatsvinden en dat:
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voordat individuele gesprekken plaatsvinden?
Gezien de gelijke strekking van de vragen 7 en 8 heb ik deze gezamenlijk beantwoord. Verder zijn alle vragen voorafgaand aan de gesprekken met de ouders apart beantwoord.
Het bericht ‘Nigerian fishers hit by criminals, imports and climate change’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nigerian fishers hit by criminals, imports and climate change»?1
Ja.
Heeft Nederland een visserijakkoord met Nigeria? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor Nigeria? Zo nee, is het juist dat Nederlandse vissers in de wateren van Nigeria vissen?
Nederland heeft geen akkoord met Nigeria. Het sluiten van visserijakkoorden valt over het algemeen binnen de exclusieve bevoegdheden van de Europese Unie. Er zijn geen Nederlandse visserijschepen actief in Nigeriaanse wateren.
Heeft de Europese Unie (EU) een visserijakkoord met Nigeria? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor Nigeria? Zo nee, is het waar dat Europese vissers in de wateren van Nigeria vissen?
De Europese Unie heeft geen visserijakkoord met Nigeria. In welke mate vissers van andere EU-landen actief zijn in Nigeria is mij niet bekend.
Is het u bekend of er een overeenkomst is tussen Nederland en/of de EU met São Tomé en Príncipe over de aanwezigheid? Zo ja, wat is de inhoud van die overeenkomst?
Er is een visserijpartnerschap tussen de EU en São Tomé en Príncipe sinds 2007. Onder dit partnerschap worden tijdelijke visserijprotocollen afgesloten. Het laatste protocol verliep op 22 mei 2018. Onderhandelingen over een nieuw protocol zijn gaande.
Het vorig jaar verlopen protocol betrof vangstmogelijkheden voor tonijn in ruil voor financiële contributie vanuit de EU. Een deel (ruim 40%) van deze contributie is aangemerkt als sectorale steun, gericht op verduurzaming van de visserij, visserij- en bestandbeheer en monitoring en controle. In de praktijk maakten Frankrijk, Spanje en Portugal gebruik van dit protocol.
Hoeveel vis exporteert Nederland jaarlijks naar Nigeria? Hoe past dit in de strategische meerjarige plannen voor Nigeria en wat is de bijdrage hiervan aan het ontwikkelingsbeleid voor Nigeria?
Volgens het CBS exporteerde Nederland in 2017 visproducten ter waarde van € 133 miljoen naar Nigeria. Voor de Nederlandse visserijbedrijven is de Nigeriaanse markt voor pelagische bestanden interessant, het gaat daar bij om soorten als haring, makreel, horsmakreel, sardines, sardinella en blauwe wijting. Voor deze soorten is de vraag in Nigeria groter dan het lokale aanbod en kan Nigeria er niet zelf in voorzien.
Het bevorderen van handel en investeringen tussen Nederland en Nigeria, met name in de agrarische sector, is een belangrijk thema in de Nederlandse meerjarige inzet in Nigeria. Deze inzet is gericht op export, investeringen en het versterken van lokale sectoren.
Wat zijn de gevolgen van de (mogelijk illegale) overbevissing in de wateren?
Duurzaam beheer van visbestanden kan onder druk komen te staan wanneer overbevissing plaatsvindt op bestanden, met name wanneer een bestand al kwetsbaar was. Dit heeft gevolgen voor de vangstmogelijkheden, registratie van vangsten, lokale gemeenschappen en wetenschappelijke data collectie. Het tegengaan van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij is één van de speerpunten van de Europese Commissie.
Klopt het dat de Nigerian Company Atlantic Shrimpers eigendom is van het Nederlandse bedrijf Cornelis Vrolijk? Zo ja, bij hoeveel van dit soort constructies zijn Nederlandse bedrijven betrokken?
Het bedrijf Atlantic Shrimpers is een joint venture van het Nederlandse bedrijf Cornelis Vrolijk. Zover bij ons bekend zijn er geen andere Nederlandse joint ventures actief in de visserij in Nigeria.
Het bericht ‘Te weinig tijd, te veel moeite, te veel geld: IND stuurde criminelen niet weg’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Te weinig tijd, te veel moeite, te veel geld: IND stuurde criminelen niet weg»?1
Ja.
Klopt het dat er verslagen zijn van bijeenkomsten waarin medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangeven dat vanwege werkdruk en druk vanuit het management bewust wordt overgegaan tot het opvoeren van niet-intrekkingen van de verblijfsvergunning en het afsluiten van dossiers van criminele asielzoekers? Zo ja, waren deze verslagen bekend bij uw departement en bij de commissie de Leeuw, op welk moment, en wat is hiermee gebeurd?
De twee verslagen uit mei 2017 en februari 2018 waaruit de NRC heeft geciteerd, zijn verslagen van interne werkbesprekingen van medewerkers van het team herbeoordelingen asiel van de IND Zwolle met het management. Daarin is in onderling vertrouwen gesproken over ontwikkelingen die betrekking hadden op het team. Ik vind het van belang dat bij een overheidsorganisatie als de IND een open gesprek kan plaatsvinden tussen medewerkers en management in een vertrouwelijke omgeving.
Jaarlijks krijgt het team herbeoordelingen asiel een groot aantal signalen met informatie (hetzij individuele meldingen via de mail, per brief of telefonisch, hetzij automatische gegenereerde berichten door wijziging van bijvoorbeeld de BRP-inschrijving) die aanleiding kunnen zijn tot het doen van onderzoek naar de vraag of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Het team onderzoekt of de informatie of het signaal voldoende concreet en zwaarwegend is en beoordeelt vervolgens of in het licht van alle relevante aspecten van de zaak tot intrekking kan worden overgegaan. Daarbij maakt dit team afwegingen, die vaak, mede als gevolg van (Europese) jurisprudentie, complex zijn.
Door de commissie De Leeuw wordt onderschreven dat de vele rechtsregels inclusief jurisprudentie waaraan de IND gehouden is bij mogelijke intrekkingen op basis van openbare orde het complex kunnen maken om daadwerkelijk in te trekken.
Uit de twee verslagen is mij niet gebleken dat vanwege werkdruk en druk vanuit het management bewust is overgegaan tot het opvoeren van niet-intrekkingen van de verblijfsvergunning en het afsluiten van dossiers van criminele asielzoekers. Wel is het bij een organisatie als de IND, die te maken heeft met wisselende werkvoorraden, gebruikelijk om – zeker in tijden van hoge werkdruk – te prioriteren. De IND heeft dat gedaan door zaken die betrekking hebben op openbare ordeaspecten die kunnen leiden tot een intrekking, met voorrang te behandelen.
De commissie De Leeuw heeft desbetreffende verslagen niet opgenomen in de lijst met geraadpleegde documentatie. Ik meen evenwel niet dat er op relevante onderdelen een discrepantie bestaat tussen het beeld dat naar voren komt uit deze verslagen en de conclusies van de commissie.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen de conclusies van de commissie de Leeuw dat werkdruk niet doorslaggevend is voor het overgaan tot niet-intrekkingen en het beeld dat in het NRC-artikel wordt opgeroepen?
De commissie De Leeuw heeft een analyse gemaakt van documentatie en gegevens uit het informatiesysteem van de IND. Op basis hiervan heeft de commissie verdiepende interviews gehouden met IND-medewerkers en -managers, waaronder die van het team herbeoordelingen asiel in Zwolle. De conclusie van de commissie is gebaseerd op een brede basis van bronnen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, is er naar mijn mening geen sprake van een discrepantie met genoemde verslagen.
Deelt u de mening dat de IND de onlangs aangescherpte juridische mogelijkheden om een verblijfsvergunning te kunnen intrekken maximaal moet benutten om te zorgen dat criminelen die onze gastvrijheid misbruiken het land kunnen worden uitgezet?
Waar de IND op grond van de wet en jurisprudentie tot het oordeel komt dat een asielvergunning kan worden ingetrokken, wordt daadwerkelijk ingetrokken.
Klopt het dat door IND-medewerkers dan wel management, vanwege de benodigde tijdsinspanning, in bepaalde gevallen bewust wordt gekozen om niet de procedure voor intrekking van een vergunning te starten, dan wel te doorlopen, maar over te gaan tot niet-intrekking? Zo ja, in hoeveel gevallen van de 55.925 berichten die in de periode januari 2017 tot en met februari 2019 bij de IND binnenkwamen heeft dit een rol gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Jaarlijks krijgt het team herbeoordelingen asiel vele signalen die aanleiding kunnen zijn tot het doen van onderzoek naar de vraag of een asielvergunning kan worden ingetrokken. Zoals aangegeven, worden in tijden van hoge werkdruk signalen die betrekking hebben op openbare orde aspecten die kunnen leiden tot een intrekking, met voorrang opgepakt. Dit betekent dat minder urgente signalen of kansarme intrekkingszaken dan minder prioriteit krijgen. Door medewerkers en management is niet gestuurd op het niet intrekken van asielvergunningen van criminele asielzoekers. De blijkt evenmin uit de eerdergenoemde verslagen.
Wat is de beleidsvrijheid van een medewerker bij de IND om bij een crimineel antecedent tot een niet-intrekking over te gaan zonder de volledige procedure te doorlopen, terwijl er wel een indicatie is dat intrekking mogelijk zou kunnen zijn? Wilt u overwegen deze beleidsvrijheid in te perken, door het principe in te voeren dat bij een indicatie dat intrekking vanwege criminele activiteiten mogelijk zou kunnen zijn, altijd moet worden gepoogd dat ook te doen?
De medewerker van de IND maakt bij het bepalen of een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken een aantal afwegingen die, mede als gevolg van jurisprudentie, complex zijn.
Zo moet, naast de bepaling of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf, worden getoetst of de vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Vaak moet daarnaast ook worden getoetst aan artikel 8 EVRM en moeten medische omstandigheden en andere individuele aspecten worden meegewogen. Wanneer deze veelal juridische wegingen hebben plaatsgevonden en uitwijzen dat intrekking van het verblijfsrecht aan de orde is, vindt dit ook plaats. De medewerker heeft in dat geval niet de vrijheid om te besluiten niet in te trekken. Ik zie dan ook geen aanleiding voor inperking.
Kunt u inventariseren in hoeveel van de gevallen zonder juridische procedure is overgegaan tot een niet-intrekking en bent u bereid deze zaken te laten herbeoordelen, zodat bij criminelen met een verblijfsvergunning mogelijk alsnog tot intrekking kan worden overgegaan?
In alle zaken waarin is geoordeeld dat er onvoldoende grond was om de asielvergunning in te trekken, heeft een juridische afweging plaatsgevonden. Er is dan ook geen grond voor de gevraagde herbeoordeling.
Bent u bereid de recent aangekondigde extra middelen voor de IND, niet alleen te benutten voor het terugbrengen van de termijnen voor de algemene asielaanvragen, maar juist ook in te zetten voor voldoende capaciteit voor het beoordelen van zaken waarin tot intrekking dan wel uitzetting zou kunnen worden overgegaan? Zo ja, hoeveel extra trekt u hiervoor uit? Zo nee, waarom niet?
De extra middelen stellen de IND in staat om extra te investeren in processen en capaciteit, onder meer voor het beoordelen van intrekkingszaken. Momenteel wordt bezien hoeveel extra capaciteit er bij team herbeoordelingen asiel nodig is.
Het bericht ‘Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan»?1
Ja.
Wist u dat in het OSPAR-verdrag (Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic) is opgenomen dat platforms die niet meer gebruikt worden, inclusief leidingen, moeten worden verwijderd?
Ja. Daarbij bevat het OSPAR Besluit 98/3 de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor het deels laten staan van niet meer in gebruik zijnde offshore olie/gas installaties. Ontheffingen kunnen worden toegekend wanneer na een uitgebreide assessmentmethode is aangetoond dat het milieutechnisch en veiligheidstechnisch beter is om de installaties te laten staan dan om deze te ontmantelen en op land verder te verwerken.
Kunt u bevestigen dat er elfduizend ton chemicaliën en olie achterblijft in onderzeese tanks indien de Britse regering besluit Shell een vrijstelling te verlenen om de fundamenten van haar olieplatforms te laten staan? Kunt u uitsluiten dat deze chemicaliën en olie op den duur in het milieu terechtkomen?
Wanneer de ontheffing voor het achterlaten van de fundamenten door het VK wordt verleend, dan blijft in de betonnen opslagcellen in totaal elfduizend ton verontreinigd materiaal achter. Op de zeer lange termijn zal de inhoud dan langzaam in het omliggende watermilieu terechtkomen. Uit door Shell geleverde informatie blijkt dat bodemdieren in een straal van maximaal 3,5 km vanaf de bron hiervan negatieve effecten ondervinden.
Wist u dat de Duitse regering ernstige bezwaren heeft bij het plan van Shell en bovendien een formeel bezwaar heeft ingediend bij OSPAR tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering? Wat is uw reactie op deze bezwaren?2
In de procedure rondom de vergunningverlening door het VK voor het opruimen van de drie platforms en uitzonderingen daarop, is bezwaar aangetekend door Duitsland en Greenpeace. Het VK heeft met Duitsland over haar reactie gecorrespondeerd, deze correspondentie is in ons bezit. Duitsland heeft al aan Nederland laten weten dat de bezwaren niet zijn weggenomen, en een verzoek aan het OSPAR-secretariaat zal richten om een consultatieoverleg te organiseren met alle verdragspartijen, de observerende partijen en de initiatiefnemer (Shell). Nederland heeft Duitsland en VK gemeld het beleggen van dit overleg te steunen en daaraan te zullen deelnemen.
Het algemene vertrekpunt voor het Nederlandse standpunt is dat alle mijnbouwplatforms na gebruik volledig worden opgeruimd. Nederland kan instemmen met uitzonderingen op deze regel wanneer opruimen technisch niet mogelijk is, milieuhygiënisch niet aanvaardbaar is of wanneer de arbeidsomstandigheden te hoge veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Ik heb opdracht gegeven om een onafhankelijk bureau alle rapportages en correspondentie te laten bestuderen en mij en de Minister van EZK te adviseren over het definitief in te nemen Nederlandse standpunt. Ik zal uw Kamer dit conceptstandpunt voorleggen alvorens het definitieve standpunt richting het VK in te nemen. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer.
Wist u dat de Duitse regering waarschuwt dat Shell niet goed heeft onderzocht wat de langetermijnrisico’s voor de natuur en het vaarverkeer zullen zijn? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4.
Wist u dat de Duitse regering bezwaren heeft tegen de methodologie die gebruikt wordt door Shell en hen ervan beschuldigt bewust deze omstreden methodologie te gebruiken, omdat vooraf bekend is dat deze in de richting stuurt van de goedkopere optie, waarbij de platforms blijven staan? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4. Hierbij wil ik aantekenen dat het OSPAR Besluit 98/3 in 2018 kritisch is gereviewd, waarbij zowel de ontheffingsuitgangspunten en de assessmentmethode overeind zijn gebleven. Shell heeft deze assessmentmethode toegepast.
Wist u dat de Duitse regering bezwaar heeft tegen het feit dat er door Shell geen plan is ingeleverd voor het slopen van het fundament, terwijl daar wel technische mogelijkheden voor zijn? Wat is hierop uw reactie?
OSPAR Besluit 98/3 biedt de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de vergunningverlenende instantie van de betreffende verdragspartij om delen van de installatie te laten staan. Dit is bijvoorbeeld het geval voor omvangrijke betonnen installaties waaruit de Brent installaties bestaan. Er zijn op dit moment geen technische mogelijkheden om dit soort installaties te verwijderen.
Vindt u, gezien de bezwaren die geuit zijn door de Duitse regering, dat Shell aan de voorwaarden voor een vrijstelling op de verplichting om het boorplatform geheel te verwijderen, heeft voldaan? Kunt u dat toelichten?
De discussie spitst zich toe of het mogelijk is het verontreinigde materiaal uit de opslagcellen te verwijderen. Hierover heb ik nog geen standpunt ingenomen: zie antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er drie OSPAR-leden nodig zijn om een formeel bezwaar tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering te kunnen indienen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland, net als Duitsland, een formeel bezwaar zal indienen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft nog geen standpunt ingenomen: zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het plan van Shell en de Britse regering het doel van het OSPAR-verdrag om het mariene milieu in de Noordzee te beschermen, zal ondermijnen? Bent u bereid uw Britse ambtsgenoot hierop aan te spreken?
Van ondermijning van het OSPAR-verdrag is geen sprake. Een en ander verloopt volgens de in het OSPAR besluit 98/3 vastgelegde procedures.
Kunt u verklaren hoe het kan dat Shell niet beter heeft onderzocht hoe de boel kan worden opgeruimd voor ze het platform plaatsten?
De betreffende installaties zijn in de jaren 1970 gebouwd. Toen bestond nog geen opruimplicht.
Deelt u de mening dat Shell de verantwoordelijkheid heeft de rotzooi die zij maakt zelf op te ruimen?
In principe moet de verontreiniging die door Shell is veroorzaakt, ook door Shell opgeruimd worden. Hierbij moet conform OSPAR Besluit 98/3 wel nadrukkelijk gekeken worden welke milieubelasting dit met zich meebrengt en of het technisch en op het gebied van arbeidsomstandigheden veilig te realiseren is.
Kunt u deze vragen een-voor-een beantwoorden, voorafgaand aan de ambtelijke bijeenkomst van OSPAR van volgende week?
In tegenstelling tot wat wordt gesuggereerd in de Volkskrant, vond het genoemde overleg niet vorige week plaats. Het VK heeft aangegeven dat dit overleg eind augustus–begin september zal plaatsvinden. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer: zie ook vraag 4.
Het bericht 'Politieacademie past fitheidstest aan na klachten' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politieacademie past fitheidstest aan na klachten»?1
Ja.
Bent u bereid om het onderzoek van de Vrije Universiteit aan de Kamer te doen toekomen?
Ja, het volledige onderzoekrapport wordt na de zomer van 2019 verwacht en u ter beschikking gesteld zodra gereed. In 2018 heeft de Politieacademie (PA) de Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit (VU) Amsterdam gevraagd om een breed onderzoek naar de Professioneel Fit Test uit te voeren. De VU heeft onlangs een deelrapportage aan de PA uitgebracht. Uit de voorlopige onderzoeksresultaten blijkt dat de meeste onderdelen geschikt zijn voor het objectief meten van de diverse aspecten van fitheid. De VU-onderzoekers geven ten aanzien van de verschillende onderdelen een aantal aanbevelingen om de test gelijkwaardiger en objectiever te maken. Hierop is de Professioneel Fit test aangepast, vooruitlopend op het volledige onderzoeksrapport. Het aanpassen van de test heeft niets te maken met de grote vervangingsvraag. De aanpassingen worden niet doorgevoerd om de test lichter of makkelijker te maken, maar om bij te dragen aan een zo gelijkwaardig en objectief mogelijke beoordeling.
Kunt u een schematisch overzicht geven welke aanpassingen in de Professioneel Fit test zijn doorgevoerd?
De Professioneel Fit test wordt aangepast op de volgende drie onderdelen:
Ik hecht eraan om erop te wijzen dat de aanpassingen van de Professioneel Fit test niet zijn bedoeld om de test lichter of makkelijker te maken, maar om bij te dragen aan een zo gelijkwaardig en objectief mogelijke beoordeling.
Kunt u aangeven hoeveel aspiranten in het afgelopen jaar zijn afgewezen op basis van de Professioneel Fit test? Hoeveel van deze aspiranten zouden bij de hernieuwde test wel zijn geslaagd voor de Professioneel Fit test? Bent u van plan deze aspiranten alsnog uit te nodigen mee te doen aan de hernieuwde Professioneel Fit Test? Zo nee, waarom niet?
Uit een handmatige zoekslag in de dossiers blijkt dat in 2018 van negen aspiranten die een opleiding op mbo-niveau volgden en zich tot de Commissie van Beroep voor de Examens en/of een studieadviseur hadden gewend in verband met de Professioneel Fit test, de opleiding als gevolg van het niet behalen van de Pro Fit test verplicht of op verzoek van de aspirant is beëindigd. Het antwoord op de vraag hoeveel van deze aspiranten bij de hernieuwde test wel zouden slagen is moeilijk te geven. Er zijn maatregelen getroffen om de beoordeling zo gelijkwaardig en objectief mogelijk te maken.
De aspiranten die eerder zijn afgewezen op basis van de Professioneel Fit test worden niet opnieuw uitgenodigd mee te doen aan de hernieuwde Professioneel Fit test. Dit is vergelijkbaar met andere toetsen of examens tijdens de opleiding, waar studenten ook niet worden opgeroepen om de aangepaste toets of examen opnieuw af te leggen, als het onderwijs en/of een examen of toets nadien wordt bijgesteld. Hierbij is het belangrijk op te merken dat de opleiding van aspiranten die de test (in eerste instantie) niet halen niet onmiddellijk wordt beëindigd. Aspiranten kunnen de Professioneel Fit test meerdere keren afleggen. De test is onderdeel van een portfolio-opdracht en moet voor tertiel 6 worden behaald. Hierbij is het mogelijk om uitstel aan te vragen van 2 tertielen, bijvoorbeeld in het geval van een blessure. Aspiranten waarvan de opleiding en het dienstverband bij de politie voortijdig is beëindigd kunnen gedurende twee jaar niet opnieuw worden ingeschreven. Na deze termijn kan een potentiële aspirant opnieuw selectie doen voor de opleiding.
Heeft het aanpassen van de Professioneel Fit test te maken met de grote vervangingsvraag waar de politie momenteel mee kampt? Is het zo dat lage(re) eisen gesteld worden aan de fitheid van nieuwe politiemedewerkers, om zo aan de vervangingsvraag te kunnen voldoen? Zo nee, waarom is de Professioneel Fit test dan aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
De verkoop van nazipropaganda via internet |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nazi-spullen zijn gewoon te koop bij webshop AliExpres»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Is de verkoop van nazipropaganda in Nederland verboden? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling? Zo nee, waarom niet?
In artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is onder meer en voor zover hier van belang strafbaar gesteld het anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving verspreiden of ter verspreiding in voorraad hebben van voorwerpen waarin een discriminerende uiting is vervat. Het verkopen van nazivoorwerpen kan onder de strafbaarheid zoals bedoeld in dit artikel vallen. Of het verkopen van de voorwerpen daadwerkelijk strafbaar is, dient van geval tot geval te worden beoordeeld, met inachtneming van de vaste jurisprudentie.
Indien uitlatingen in het openbaar gedaan worden, bijvoorbeeld door het plaatsen van afbeeldingen van de te verkopen voorwerpen op internet, kan er daarnaast sprake zijn van strafbaarheid op grond van bijvoorbeeld artikel 137c Sr (groepsbelediging), artikel 137d Sr (aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden), opruiing (artikel 131 Sr) of een ander uitingsdelict. Hierbij geldt eveneens dat van geval tot geval beoordeeld dient te worden, met inachtneming van de vaste jurisprudentie, of van strafbaarheid sprake van is.
Wat is de stand van de jurisprudentie ten aanzien van het verkopen van nazipropaganda, onder andere wat betreft artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht?
De verkoop van nazipropaganda is niet per definitie verboden; veel is afhankelijk van de context waarin dit gebeurt. Dit blijkt ook uit de jurisprudentie. De voorwerpen dienen volgens de Hoge Raad niet alleen op zichzelf te worden bezien, maar ook in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die zij wekken.2 De bijzondere omstandigheden van een concreet geval kunnen overigens ook leiden tot het oordeel dat er geen dwingende behoefte is tot veroordeling voor het in voorraad hebben van voorwerpen met (bijvoorbeeld) een antisemitisch karakter.3 Het ging in dat arrest om de verkoop van een oorspronkelijk exemplaar van «Mein Kampf» in een antiquariaat. In een arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2012 kwam de beoordeling van verschillende nazidolken aan de orde.4
Deelt u de mening dat door de verkoop van dergelijke posters antisemitisme, (groeps)belediging of haatzaaien bevorderd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik acht de verkoop van antisemitisch getinte posters om redenen anders dan educatie of cultureel-historische motieven ongewenst en discriminatoir. Ik deel de mening dat van de verspreiding van dit soort voorwerpen voor andere doeleinden dan hiervoor genoemd een verkeerde invloed kan uitgaan. Dat geldt des te meer als zij in extreemrechtse kring circuleren, aangezien aangenomen mag worden dat zij dan bedoeld zijn om de eigen denkbeelden te bevestigen of te versterken. In voorkomende gevallen zal het Openbaar Ministerie bij de verspreiding van dergelijk materiaal conform de aanwijzing discriminatie5 optreden.
Deelt u de mening dat, gezien het bestaande antisemitisme en de opkomst van extreemrechtse bewegingen waaronder alt-right, van de verspreiding van dit soort spullen een volkomen verkeerde invloed kan uitgaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Berichtgeving dat de Belastingtelefoon vanaf 27 mei tot sowieso 3 juni (en misschien wel langer) slecht tot niet bereikbaar was |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 14 van de Kamervragen over het bericht «Fiscus blijft falen», waarin u stelt dat u verwacht dat «[...] om ruim voor de start van de aangiftecampagne 2018 (in 2019) de bereikbaarheid weer op het niveau van de eerste helft 2017 te hebben en de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen te verbeteren»?1
Ja.
Kan de tabel over de bereikbaarheid die was opgenomen in het antwoord op genoemde Kamervragen geüpdatet worden tot de meest recente informatie?2
In beantwoording van betreffende vraag is een tabel op genomen die betrekking heeft op de bereikbaarheid van de werkstroom intermediairs. Deze tabel is hieronder geüpdatet.
Klopt het dat de BelastingTelefoon enkele werkdagen slecht tot niet bereikbaar is geweest? Wat is de oorzaak van de slechte bereikbaarheid?
De dagen in de weken 20 tot en met 22 met de laagste bereikbaarheid inclusief keuzemenu waren op 20 mei met 77%, 27 mei met 73% en 3 juni met 75%. Alle drie dagen betrof het de dagen na het (lange) weekend waarop doorgaans sprake is van meer telefonie dan op andere werkdagen. Er was in deze weken dan ook geen sprake van slechte of niet bereikbaarheid. De bereikbaarheid inclusief keuzemenu is in de maanden januari, februari, maart en mei van dit jaar 6–7% hoger geweest dan dezelfde maanden van vorig jaar. In de maand april lag de bereikbaarheid 2% punten lager dan in april 2018. Zie ook de tabel hieronder.
Voor de maand mei 2019 is, zoals ook in voorgaande jaren, de bereikbaarheid wat lager dan het jaargemiddelde vanwege één of meer kortere werkweken gecombineerd met meer telefoontjes als gevolg van het versturen van miljoenen IB-aanslagen.
Klopt het dat op werkdagen de voicemail kan berichten dat de Belastingdienst gesloten is? Waarom vindt deze melding plaats? Bent u van mening dat dit de juiste melding is tijdens werkdagen?
Buiten de openingstijden van de Belastingtelefoon is de volgende meldtekst te horen:
Deze meldtekst is op werkdagen tussen 20 uur en 8 uur te horen, evenals op vrijdag na 17 uur. Vrijdag 31 mei, de dag na Hemelvaart, was geen werkdag voor nagenoeg de hele Belastingdienst en daarmee ook niet voor de Belastingtelefoon. Op deze dag is de meldtekst ook te horen geweest. Deze naar mijn mening juiste melding wordt weergegeven om bellers te informeren dat er op dat moment geen medewerkers beschikbaar zijn om hun vragen te beantwoorden.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden particulier en zakelijk (een overzicht per maand over de afgelopen twaalf maanden)? Hoeveel mensen belanden niet in de wachtrij waarna de verbinding wordt verbroken?
In onderstaande grafieken worden respectievelijk de wachttijden voor particulieren en ondernemingen en het aantal telefoontjes dat niet is toegelaten tot de wachtrij weergegeven over de afgelopen 12 maanden.
Hieronder is in tabelvorm weergegeven hoeveel telefoontjes worden aangeboden aan de wachtrij per maand, hoeveel telefoontjes niet worden toegelaten tot de wachtrij per maand en hoe het aantal telefoontjes niet toegelaten tot de wachtrij zicht verhoudt tot het totaal aantal telefoontjes aangeboden aan de wachtrij (per maand in %).
Kunt u toelichten waarom de verbinding in sommige gevallen verbroken wordt? Is dat om overbelasting van de centrale te voorkomen? Hoe vaak komt dit voor (graag een overzicht per maand over de afgelopen twaalf maanden)?
Telefoontjes worden niet toegelaten tot een wachtrij wanneer er voor het gekozen thema op dat moment onvoldoende gekwalificeerde belastingtelefoonmedewerkers beschikbaar zijn om binnen een maximale wachttijd deze telefoontjes af te handelen. Deze «maximale wachttijd» wordt ingesteld om langer(re) wachttijden te voorkomen. Gevolg daarvan is dus wel dat er telefoontjes zijn die niet tot de wachtrij kunnen worden toegelaten. Het aantal niet toegelaten telefoontjes per maand is in de tabel bij de vorige vraag opgenomen.
Kunt u de huidige resultaten delen van de monitoring van de kwaliteit van de antwoorden en de bereikbaarheid zoals beschreven in de 23e halfjaarsrapportage Belastingdienst?
De 1e meting van de kwaliteit van beantwoording van complexe en niet veel voorkomende vragen in 2019 had een 7,2 als resultaat. Deze meting is vergelijkbaar met de metingen van de Consumentenbond. De laatste meting van de Consumentenbond, uit maart 2018, had een 5,4 als resultaat.
De bereikbaarheid inclusief keuzemenu was gedurende de afgelopen aangiftecampagne 89%. In de tabel die is opgenomen bij het antwoord op vraag 3 is de bereikbaarheid inclusief keuzemenu voor de eerste vijf maanden van zowel 2018 als 2019 opgenomen.
Kunt u als vervolg op een eerder onderzoek naar de klanttevredenheid over de eerste negen maanden van 2018 dit onderzoek aanvullen tot mei 2019?
Hieronder wordt de aangevulde tabel over resultaten van onderzoek naar de klanttevredenheid weergegeven.
IK >= 3,0 (neutraal tot zeer tevreden)
IK <= 1,5
(zeer ontevreden)
2018
jan
81,4%
6,4%
feb
85,9%
4,3%
mrt
83,1%
5,4%
apr
83,9%
5,6%
mei
82,9%
5,9%
jun
76,4%
8,0%
jul
83,1%
6,1%
aug
83,7%
5,5%
sep
78,5%
6,3%
okt
89,4%
5,2%
nov
90,8%
4,5%
dec
88,0%
6,5%
2019
jan
89,4%
6,2%
feb
89,3%
5,0%
mrt
90,7%
4,7%
apr
89,4%
5,3%
mei
90,8%
4,2%
Hoe vaak heeft de Belastingdienst in 2019 (uitgesplitst per maand) proactief naar belastingplichtigen gebeld? Is dit mogelijk een van de oorzaken van de slechte bereikbaarheid van de BelastingTelefoon?
In onderstaande tabel is het aantal proactieve belpogingen door medewerkers van de Belastingtelefoon per maand weergegeven voor 2019.
januari
februari
maart
april
mei
5.782
23.432
174
543
20.955
Het aantal proactieve telefoontjes naar belastingplichtigen heeft geen invloed op de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon. Deze telefoontjes worden buiten de piekuren gevoerd. De aantallen fluctueren per maand vanwege variatie in belopdrachten vanuit verschillende onderdelen van de Belastingdienst en verschillen in beschikbare belcapaciteit buiten piekuren.
Waar wordt een melding gedaan als de BelastingTelefoon slecht of niet bereikbaar is? Klopt het dat deze melding niet op sociale media of de website te vinden is? Vindt u dit een juiste werkwijze?
Afhankelijk van de omvang en duur van de storing wordt een bericht geplaatst in de meldtekst van de Belastingtelefoon en/of op de website en/of op social media.
Deelt u de mening dat als er een storing, calamiteit of iets anders is, er melding gedaan zou moeten worden op de website van de Belastingdienst en de verschillende sociale media-kanalen? Zo ja, waarom wordt dit niet adequaat toegepast? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het melden van een storing zoveel mogelijk gericht moet zijn op de burgers of bedrijven die eventueel last kunnen hebben van de storing. Burgers en bedrijven die in beginsel geen last hebben van een verstoring moeten ook geen last hebben van berichtgeving die voor hen geen waarde heeft. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u een overzicht geven van de afhandeling van meldingen (inclusief de duur) die via sociale media worden ontvangen (graag een overzicht per maand en gerangschikt naar de verschillende sociale media-kanalen zakelijk en particulier)?
Zie onderstaande tabel.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er de afgelopen twaalf maanden zijn ingediend bij de Belastingdienst en de stand van zaken van de afhandeling van deze klachten? Kunt u onderscheid maken tussen particulieren en bedrijven?
Hieronder wordt het aantal klachten over de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon over de afgelopen twaalf maanden weergegeven.
Klopt het dat de portal van de Belastingdienst is vernieuwd? Klopt het dat het wachtwoord van het oude portal niet meer werkt, een nieuw wachtwoord niet kan worden aangevraagd en er ook geen bezwaarclausule beschikbaar is?
Het is correct dat dit jaar een nieuw zakelijk portaal MijnBelastingdienst Zakelijk (MBD-Z) is geïntroduceerd wat stapsgewijs wordt uitgebreid. In de overgangsperiode dit jaar zijn zowel het nieuwe (MBD-Z)portaal als het oude (PDO)portaal toegankelijk. Het nieuwe portaal is zowel toegankelijk met DigiD voor eenmanszaken als met eHerkenning voor rechtspersonen. Digid en eHerkenning zijn voor alle overheidsorganisaties de standaard toegangsmiddelen (overheidsbrede stelselafspraken).
Het oude (PDO)portaal is, zolang deze nog beschikbaar is, toegankelijk met een wachtwoord wat alleen voor dit portal werkt. Daarvoor kan ook nu nog steeds, indien nodig, een nieuw wachtwoord worden aangevraagd. Een bezwaarclausule is hiervoor dus niet nodig.
Wilt u deze vragen voor het algemeen overleg Belastingdienst op woensdag 19 juni 2019 beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden’ en ‘CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Nico Drost (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden»1 en «CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland»2 en de uitlatingen als «Boycot Israël», Weg met Israël», «Weg met Amerika» en «Down, down, Israel» die tijdens deze demonstratie zijn gedaan?
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen voor de ondergang en beëindiging van de staat Israël, als enige Joodse staat, en voor de ondergang van de Verenigde Staten, gezien mogen worden als het aanzetten tot haat? Zo ja, welke consequenties zijn hieraan verbonden? Zo nee, welke kwalificatie geeft u dan aan deze uitlatingen? Zijn er verder strafbare feiten geconstateerd?
Het demonstratierecht omvat ook het publiekelijk uiten van meningen of uitlatingen die als hinderlijk, aanstootgevend of choquerend kunnen worden ervaren. Voorafgaand aan een demonstratie kunnen geen voorwaarden worden gesteld aan de meningen die daar worden verkondigd of de leuzen die worden geroepen. Dit neemt niet weg dat de politie wel kan ingrijpen als tijdens de demonstratie wordt geconstateerd dat er strafbare feiten worden gepleegd. Wel geldt daarbij dat het aanhouden van personen die strafbare feiten plegen, niet noodzakelijkerwijs tot gevolg moet hebben dat de demonstratie ook wordt beëindigd. Het recht om te demonstreren mag niet lichtvaardig worden ingeperkt. De Wet openbare manifestaties (Wom) laat alleen ruimte voor de beëindiging van een demonstratie ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden, vanwege de verkeersveiligheid of de volksgezondheid. Dat wil zeggen dat als er na de aanhoudingen voldoende vreedzame demonstranten overblijven en er geen sprake is van een onhoudbare situatie – vanwege het risico op nog grotere openbare ordeverstoringen of gevaar voor de verkeersveiligheid – de demonstratie in beginsel door kan gaan.
Van de gemeente heb ik vernomen dat er weliswaar controversiële uitingen zijn gedaan, maar dat de politie geen strafbare feiten heeft geconstateerd. Het is niet aan mij om de uitingen strafrechtelijk te duiden noch om te treden in de beslissing van de burgemeester – al dan niet in overleg met de driehoek – om de uitlatingen niet ter beoordeling voor te leggen aan het Openbaar Ministerie. Het in goede banen leiden van demonstraties is immers een lokale aangelegenheid onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester.
Kunt u zich voorstellen dat de aanwezige politie, op basis van genoemde uitlatingen, had gekozen voor beëindiging van de demonstratie? Zo nee, bij welk soort uitlatingen zou hier wat de regering betreft wel sprake zijn van moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de demonstratie een politieagent dan wel een tolk aanwezig die ook de niet-Nederlandse uitlatingen kon verstaan en duiden? Zo nee, hoe staat u tegenover de suggestie om gemeenten, in elk geval de gemeente Den Haag, te verzoeken dit in de toekomst wel te doen bij demonstraties waar politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen in een vreemde taal worden gedaan?
Ja, er was tijdens de demonstratie zowel een Arabisch, als een Farsi sprekende tolk aanwezig.
In algemene zin wil ik wel het volgende opmerken over de suggestie om «standaard» een tolk aanwezig te laten zijn bij demonstraties waarbij politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen zullen worden gedaan in een vreemde taal. Het is in Nederland niet verboden om tijdens een demonstratie mondelinge of schriftelijke uitlatingen te doen in een vreemde taal. Het Engels wordt vermoedelijk zelfs regelmatig gebruikt en ook bij ambassades is het niet ongebruikelijk dat er wordt gedemonstreerd in de taal van het land waarvan de ambassade de vertegenwoordiging is. Zo vond er in januari 2018 een demonstratie plaats voor de Iraanse ambassade tegen het regime in Iran, waarbij (ook) borden werden meegevoerd met boodschappen in het Farsi. Het gaat mijns inziens dan ook te ver om bij alle demonstraties zoals bedoeld door de Leden, uit voorzorg een tolk aanwezig te laten zijn. Zoals ik hierboven heb betoogd, is dat een beslissing van de burgemeester in overleg met de driehoek die per demonstratie op lokaal niveau moet worden genomen.
Kan u ingaan op de stelling van het CIDI dat sprake is van betrokkenheid van het Iraanse regime bij de organisatie van deze demonstratie? Zijn er redenen om eventuele betrokkenheid uit te kunnen sluiten? Deelt u de lezing dat, indien dit het geval is, hier sprake zou zijn van het misbruiken van onze vrijheden door een onvrij regime om een boodschap van haat op Nederlands grondgebied te kunnen uitdragen? Wat zou, wat het kabinet betreft, hier een gepaste reactie op zijn?
Het kabinet heeft geen concrete aanleiding te concluderen dat Iran betrokken is bij het organiseren van deze demonstraties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Demonstratie op 3 juli 2019?
Het algemeen overleg Demonstratie is verplaatst van 3 juli naar 27 juni 2019, en samengevoegd met twee andere algemene overleggen over onderwerpen die binnen mijn portefeuille vallen. Ik beantwoord de vragen voorafgaand aan dit algemeen overleg.
De landelijke risico’s door gevaarlijke gasleidingen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) naar aanleiding van de gasexplosie in Den Haag?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Ik dank SodM voor dit rapport en denk dat SodM hiermee een belangrijke bijdrage levert aan dit onderwerp. Het rapport stelt dat de bestaande afspraken over deze gasleidingen herzien moeten worden. Ik deel deze mening.
Waar kunnen inwoners terecht met hun zorgen wanneer ze op het kaartje hebben gezien dat ze boven een gevaarlijke leiding wonen? Wat gaat u doen om de ontstane onrust weg te nemen?
De informatie voor burgers is door de netbeheerders gezamenlijk opgezet. Alle netbeheerders bieden via hun websites toegang tot een digitale kaart zodat inwoners de stand van zaken met betrekking tot de sanering kunnen zien. Indien inwoners zorgen hebben kunnen zij contact opnemen met de desbetreffende netbeheerder. De betrokken burgers bij de gebeurtenis in Den Haag zijn in een besloten bijeenkomst geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het om slechts 2,5% van het totaal aantal kilometers gasleiding gaat, maar toch een zeer groot probleem is?
Het betreft inderdaad een klein percentage van het gehele bestand aan gasleidingen in Nederland. De risico’s van grijs gietijzeren en asbestcement leidingen zijn bekend en worden door de netbeheerders afdoende beheerst. Juist uit voorzorg en in het kader van het verhogen van de veiligheid heeft SodM de netbeheerders gevraagd een maximale inspanning te leveren de sanering alsnog te versnellen.
De aanbeveling van SodM is om de grijs gietijzeren en de asbestcement leidingen in heel Nederland zo snel mogelijk te vervangen. Ik onderschrijf het advies van SodM aan de netbeheerders en dit zal ik ook richting de netbeheerders uitdragen.
Wat gaat u doen om dit grote gevaar op korte termijn op te lossen? Gaat u snel met de netbeheerders in gesprek? Voor welke datum moeten alle leidingen vervangen zijn?
SodM houdt toezicht op deze aanpak en doet samen met de netbeheerders verdiepend onderzoek naar de oorzaken van scheuren en breuken in dit type leidingen. De doelstelling is om op basis van het verdiepende onderzoek dit jaar, in overleg met de betreffende gemeenten en waterleidingbedrijven, een versneld uitvoeringsplan te hebben. Ik vertrouw erop dat deze aanpak effectief zal blijken voor het beheersen van de risico’s. Ook zullen de grijs gietijzeren en asbestcement gasleidingen in dichtbevolkt gebied vaker worden geïnspecteerd en versneld worden vervangen. SodM heeft de netbeheerders verzocht hierover goed te communiceren met bewoners.
De doelstelling is om dit jaar helderheid op basis van het verdiepende onderzoek te krijgen en, in overleg met de betreffende gemeenten en waterleidingbedrijven, een versneld uitvoeringsplan te hebben. Dit laat onverlet dat de in 2010 afgesproken einddatum van 2040 een harde einddatum is. Ik vertrouw erop dat deze aanpak effectief zal blijken voor het beheersen van de risico’s en in 2019 helderheid zal geven over de datum waarop alle grijs gietijzeren leidingen vervangen zullen zijn.
Welke knelpunten, in praktische of financiële zin, ziet u om deze problematiek sneller op te lossen? Hoe kunnen die knelpunten worden weggenomen?
Ik verwacht maximale inzet van de netbeheerders om deze leidingen zo snel mogelijk te vervangen. Mochten er knelpunten ondervonden worden door de netbeheerders en/of gesignaleerd worden door SodM, ben ik bereid deze aan te pakken.
Wie is aansprakelijk voor de explosie zoals die in februari in Den Haag plaatsvond? Wie is er aansprakelijk voor eventueel toekomstige explosies?
In Nederland zijn de netbeheerders verantwoordelijk voor de veiligheid van het gastransport. De netbeheerder dient een doeltreffend kwaliteitsborgingssysteem voor de uitvoering van de op grond van de gaswet aan hem toegekende taken te hanteren.
Uit het onderzoek over de gebeurtenis in de Jan van der Heijdenstraat van het Openbaar Ministerie (strafrechtelijk) en uit het onderzoek van SodM (publiekrechtelijk) blijkt dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen.
Wel kan een netbeheerder privaatrechtelijk aansprakelijk gesteld worden.
Zijn er meer gasexplosies geweest die het gevolg waren van het gevaarlijke gasnetwerk?
In 2001 en 2008 hebben zich gasexplosies voorgedaan in grijs gietijzeren leidingen. In Nederland hebben we van grijs gietijzeren leidingen gesteld dat het gebruik naar de toekomst niet langer wenselijk is. SodM refereert naar deze explosies in haar onderzoek.
Hoe wordt er beoordeeld welke leidingen een lager en welke een hoger risico hebben?
Zoals in het rapport van SodM is aangegeven, zijn in 2010 afspraken met netbeheerders gemaakt om het risico op falen van hun grijs gietijzeren en asbestcement leidingen op basis van minimaal vier criteria in te schatten, namelijk dat de grijs gietijzeren en asbestcement leidingen liggen:
De netbeheerders hebben deze vier criteria gehanteerd en hebben sindsdien deze methodiek verder verrijkt met omgevingsinformatie over omstandigheden die risico verhogend zijn.
Is de prioritering van aanpak van onveilige leidingen gebaseerd op veiligheid en/of op andere aspecten?
De prioritering, zoals benoemd in het antwoord op vraag 8, is gebaseerd op veiligheid.
Wat is uw reactie op de prioriteitstelling die door Stedin is toegepast? Hoe is dit bij andere netwerkbeheerders?
SodM concludeert dat Stedin op hoofdlijnen de juiste prioriteitsstelling heeft gevolgd. Stedin heeft de prioritering sinds 2010 op eigen initiatief verder verfijnd en verbeterd. SodM maakt hierbij de kanttekening dat 4,3 km grijs gietijzer leidingen ten onrechte nog niet gesaneerd is.
Ik constateer verder dat in het rapport andere netbeheerders geen onderwerp van onderzoek zijn geweest. SodM geeft aan dat bij een inspectie in 2016 geen manco’s in prioriteitsstelling bij andere netbeheerders is geconstateerd.
Moet een andere prioritering worden gegeven? Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat alle aanbevelingen van SodM worden uitgevoerd?
Afhankelijk van verdiepend onderzoek naar de oorzaken van scheuren en breuken in dit type leidingen zal SodM bezien in hoeverre een andere prioritering wenselijk is. Ik ga ervan uit dat de aanbevelingen van SodM door de netbeheerders opgevolgd worden.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over alle stappen die u gaat zetten en de uitkomsten van overleg met netbeheerders en toezichthouder? Neemt u daarin de plannen voor inwoners mee?
Met de beantwoording van deze vragen heb ik de stappen geschetst die nodig zijn en gezet zullen worden. Ik zal uw Kamer informeren, als de netbeheerders en/of SodM aangeven dat aanvullende acties nodig zijn.
Het bericht ‘Nederlander in buitenland moet op pad voor extra check DigiD’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederlander in buitenland moet op pad voor extra check DigiD»?1
Ja
Bent u het ermee eens dat tweestapsverificatie een goede stap vooruit is naar veiliger inloggen bij DigiD?
Ja, inloggen met tweestapsverificatie zorgt ervoor dat gegevens van de burgers beter zijn beschermd. Internetcriminelen kunnen minder makkelijk bij de gegevens, omdat ze niet in het bezit zijn van de telefoon die vereist is bij het inloggen, ook al hebben ze het wachtwoord van iemand wel kunnen bemachtigen.
Het inloggen met gebruikersnaam en wachtwoord bij DigiD is niet toereikend voor diensten met betekenisvolle rechtsgevolgen of waarbij uiterst vertrouwelijke informatie (zoals medische gegevens) wordt uitgewisseld. Dienstverleners moeten om bepaalde diensten digitaal te kunnen aanbieden met meer zekerheid kunnen vaststellen of zij met de juiste (natuurlijke- of rechts-)persoon te maken hebben.
Kunt u uitgebreid toelichten op welke wijze inloggen met DigiD via «tweestapsverificatie» mogelijk is vanuit het buitenland?
Inloggen via tweestapsverificatie met DigiD werkt in binnen- en buitenland op dezelfde manier, namelijk met een sms-controle of de DigiD-app.
Er zijn voor Nederlanders in het buitenland meerdere scenario’s mogelijk:
Iemand die nog geen DigiD-account heeft, moet bij één van de balies in het buitenland, op Schiphol of bij een grensgemeente een activeringscode ophalen om zijn DigiD te kunnen activeren. Het is van belang dat diegene ook gelijk zijn telefoonnummer toevoegt aan zijn DigiD-account. Dat account is dan gelijk geschikt om in te loggen met de DigiD-app of sms-controle.
Voor Nederlanders in het buitenland die AOW ontvangen, geldt voor het aanvragen van een DigiD een aparte regeling. Zij kunnen via de SVB online een DigiD aanvragen en krijgen de activeringscode dan toegestuurd naar hun adres in het buitenland. Dit betreft een door de SVB gecontroleerd adres.
Iemand die al een DigiD-account heeft, maar op een later moment inloggen met sms-controle wil activeren of de DigiD-app wil downloaden en activeren, kan deze manieren van inloggen op dit moment alleen toevoegen aan zijn of haar account door nogmaals langs een DigiD-balie te gaan om een activeringscode op te halen.
Iemand die zijn identiteitsdocument in Nederland heeft aangevraagd en in het bezit is van een Android telefoon met NFC-lezer kan de DigiD-app ook activeren door zijn identiteitsdocument te scannen met de mobiele telefoon waarop de DigiD-app staat en hoeft dan niet langs een balie. DigiD controleert tijdens het scannen van het identiteitsdocument of dit is geregistreerd in de BRP of het rijbewijsregister. Documenten die niet in een van beide registers zijn geregistreerd, zijn niet geschikt om de DigiD-app te activeren op boven beschreven wijze. Nederlandse paspoorten uitgegeven via een ambassade staan bijvoorbeeld niet in deze registers en kunnen daarom nu niet gebruikt worden om de app te activeren. De ontwikkeling naar een centraal basisregister reisdocumenten, zoals geschetst in mijn brief van 26 juni jl. over vernieuwing van het reisdocumentenstelsel (programma VRS), zal in 2022 aan deze situatie een einde maken.
Het uitgifteproces van DigiD is aan voorwaarden gebonden om de betrouwbaarheid van DigiD op het gewenste niveau te houden. In Nederland kan voor een basis-account voldoende betrouwbaarheid bij uitgifte worden verkregen door de brief met activeringscode naar het adres te sturen waarmee een burger in de basisregistratie personen (BRP) geregistreerd is. Hiermee wordt de identiteit van de aanvrager op afstand gecontroleerd. De adressen van Nederlanders in het buitenland zijn opgenomen in het niet-ingezetenendeel van de BRP, de Registratie niet-ingezetenen (RNI). Hoewel er veel aan wordt gedaan de adressen in deze registratie actueel en betrouwbaar te houden, is dat bij adressen in het buitenland niet goed mogelijk. In die situaties wordt een face-to-face controle vooralsnog als enige mogelijkheid gezien om ervoor te zorgen dat een DigiD in de juiste handen komt. Aan de balie wordt de activeringscode meegegeven, na controle van de aanvraag en de identiteit van de aanvrager.
Hoe beoordeelt u het functioneren van het tweestapsverificatie-systeem in het algemeen voor Nederlanders in het buitenland? Komen sms-berichten altijd aan en werkt de DigiD-app goed in het buitenland?
De sms-berichten worden in de meeste landen in de wereld goed en snel afgeleverd, maar in enkele landen en door enkele providers worden deze berichten soms later of niet bezorgd. Dit is helaas een situatie waarop de Nederlandse overheid in de betreffende landen geen invloed heeft. Burgers in deze landen kunnen het beste de DigiD-app gebruiken, omdat hiervoor een reguliere internetverbinding volstaat. Een alternatief is het gebruik van een gesproken sms-bericht, dat komt vaker aan. In Mijn DigiD kan deze functie worden ingesteld. Bij het aanvragen van de controle via SMS kan de optie «ik wil gesproken sms-berichten ontvangen» worden gekozen.
Is het waar dat Nederlanders in het buitenland, die voor het eerst tweestapsverificatie moeten gebruiken, een code moeten ophalen bij een balie die slechts op veertien plaatsen buiten het Koninkrijk te vinden is? Kunnen deze Nederlanders nog inloggen bij het UWV en de Belastingdienst zonder deze code?
Zie het antwoord op vraag 3 voor het aanvragen en uitgeven van de activatiecode op dit moment.
De activatiecode kan op dit moment bij veertien balies in het buitenland worden opgehaald en bij elf grensgemeenten in Nederland, waaronder Haarlemmermeer/Schiphol. Nederlanders die in het buitenland wonen hebben daarmee ook de mogelijkheid om de activatiecode op te halen wanneer zij een bezoek brengen aan Nederland.
Een organisatie bepaalt zelf het betrouwbaarheidsniveau dat is vereist voor de digitale dienstverlening die wordt afgenomen. Steeds meer organisaties gaan over tot het vereisen van een hoger betrouwbaarheidsniveau. Zo vereist het UWV sinds 15 mei 2019 ten minste tweestapsverificatie. Dat betekent dat iemand alleen kan inloggen met de DigiD-app of een sms-controle.
Nederlanders in het buitenland die voor het eerst tweestapsverificatie willen gebruiken dienen bij een balie een activeringscode op te halen alvorens weer in te kunnen loggen bij het UWV, tenzij zij, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, de mogelijkheid hebben om de DigiD-app te installeren met behulp van een Android smartphone met NFC-lezer en een geldig identiteitsdocument. Bij de Belastingdienst kan vooralsnog worden ingelogd met een DigiD-gebruikersnaam en -wachtwoord.
Wat is uw reactie op geluiden van Nederlanders in het buitenland (zie bijvoorbeeld de website van Stichting Nederlanders Buiten Nederland of de resultaten van de enquête van Stichting Goed over het gebruik van DigiD onder Nederlanders in het buitenland), waaruit blijkt dat vele Nederlanders in het buitenland problemen ervaren met het aanvraagproces van de DigiD-code, die ook nodig is voor tweestapsverificatie?2
Ik realiseer mij en betreur dat dit voor een deel van de Nederlanders die in het buitenland wonen en een DigiD willen of moeten hebben tot ongemak leidt en dat zij dit als een probleem ervaren. De gewenste betrouwbaarheid van DigiD en de eisen die deze stelt aan het uitgifteproces laten mij vooralsnog geen andere keuze. Wel bekijkt mijn ministerie samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ), mede in het kader van het project «Loket Buitenland», naar mogelijkheden om de dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland op dit punt te verbeteren. Zie ook het antwoord op de vragen 7 en 8 hieronder.
Wat is uw reactie op het feit dat vele Nederlanders niet in een land wonen waar zo’n «DigiD-balie» is en hiervoor dus lange reizen en kosten moeten maken, zoals bijvoorbeeld mensen die in China of Japan wonen die hiervoor moeten afreizen naar Bangkok of Sydney?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat het uitgifteproces van DigiD aan voorwaarden is gebonden om de betrouwbaarheid van het systeem hoog te houden. Dit betekent vooralsnog dat een face-to-face controle voor Nederlanders in het buitenland noodzakelijk blijft. Nieuwe technieken die identificatie op afstand mogelijk maken, zijn op dit moment nog onvoldoende bruikbaar.
Dat neemt niet weg dat ik samen met mijn collega van Buitenlandse Zaken mogelijkheden ontwikkel om Nederlanders in het buitenland beter te bedienen.
Hierboven noemde ik al de ontwikkeling naar een centraal basisregister reisdocumenten, waar ook reisdocumenten uitgegeven in het buitenland een plek in krijgen. Hiermee kan op termijn ook met deze documenten – mits iemand beschikt over een DigiD-account en een geschikt apparaat – de DigiD-app worden geactiveerd. In de tussentijd werken het ministerie van Buitenlandse Zaken en Logius samen aan het verbeteren en stroomlijnen van de informatie en communicatie over DigiD in het buitenland. Met RvIG wordt daarnaast gewerkt aan verbetering van de Registratie Niet-Ingezetenen. Ook wordt bekeken of het aantal DigiD-balies in het buitenland kan worden uitgebreid, vooral door inzet van een externe dienstverlener (EDV) zoals nu reeds het geval is voor visa en op een aantal plekken ook voor paspoorten.
Tot slot laat ik voor mensen die al een DigiD-account hebben en naar tweestapsverificatie moeten of willen overgaan de mogelijkheid onderzoeken om de DigiD-app en sms-controle te activeren zonder dat de brief met activeringscode aan een balie moet worden afgehaald, door aanvullend gebruik te maken van de NFC-technologie. Bij een positieve uitkomst zal het vanaf de tweede helft van 2020 mogelijk zijn de DigiD-app of sms-controle te activeren zonder baliebezoek.
Hoewel duidelijk is dat dit allemaal niet op korte termijn is gerealiseerd, heb ik u hiermee wel een beeld willen schetsen van de stappen die worden gezet om het verkrijgen van en werkend houden van DigiD voor Nederlanders in het buitenland, met voldoende waarborgen, te vergemakkelijken.
Bent u het eens dat dit geen acceptabele situatie is voor Nederlanders in het buitenland? Zo ja, wat bent u van plan hier aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid voor Nederlanders in het buitenland een andere oplossing te zoeken zodat zij veilig via tweestapsverificatie kunnen inloggen bij DigiD zonder dat zij daarvoor duizenden kilometers hoeven te reizen?
Zie het antwoord op de vragen 7 en 8.