De registratie van een levenloos geboren kind na een abortus |
|
Carla Dik-Faber (CU), Nico Drost (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het EO-programma NieuwLicht (22 april 2019) en van het bericht «Foetus na abortus ingeschreven in bevolkingsregister»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat een moeder haar levenloos geboren kind na een abortus heeft ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP)? Was ten tijde van de voorbereiding van de wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, voorzien dat deze mogelijkheid zich zou kunnen voordoen?
De wijziging van de Wet BRP in februari 2019 heeft plaats gevonden naar aanleiding van de wens van ouders van levenloos geboren kinderen om gegevens over deze kinderen zichtbaar op te nemen in de BRP en die daartoe een petitie hebben ingediend.
De opname van gegevens in de BRP na een abortus is bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel en de behandeling daarvan in het parlement niet expliciet aan de orde gekomen. Voor opname van de gegevens over het levenloos geboren kind in de BRP is de wens van de ouder leidend. Dit is persoonlijk en de verwerking van deze gebeurtenis kan voor elke ouder anders zijn. Bij de voorbereiding van de wet is er daarom voor gekozen om geen voorwaarden te stellen aan het moment of de omstandigheden van de geboorte. Dit uitgangspunt houdt in dat ook na een abortus opname in de BRP mogelijk is.
Deelt u de mening dat de wijziging van de Wet basisregistratie personen voor een belangrijk deel is ingegeven door de wens van moeders/ouders dat het bestaan van ieder kind door de overheid erkend wordt en dat al het leven een naam mag hebben, ook al voor de geboorte? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijziging van de Wet BRP heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de wens
van ouders om gegevens over hun levenloos geboren kind in de BRP te laten registreren. Zoals in het wetsvoorstel is toegelicht betreft het een uiterst persoonlijke aangelegenheid van de ouder(s).
Er wordt door de overheid dan ook niet getreden in de achterliggende motieven van de ouders die verzoeken om opname van gegevens over hun kind in de BRP.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om een levenloos geboren kind na een abortus in te schrijven in de BRP past binnen de grenzen van de wet, waardevol kan zijn voor moeders/ouders en een belangrijke bijdrage kan leveren aan de verwerking na een abortus? Bent u bereid hulpverleners die nazorg verlenen na een abortus te vragen om vrouwen actief op deze mogelijkheid te wijzen?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, is opname van gegevens over een levenloos geboren kind na abortus mogelijk op grond van de Wet BRP. Of en hoe deze opname bijdraagt aan de verwerking is persoonlijk. Het wordt aan de zorgverleners overgelaten om te bepalen of zij, in het kader van de zorgrelatie, wijzen op deze mogelijkheid. Ouders en hulpverleners kunnen gebruik maken van de informatie over de mogelijkheid tot opname van gegevens van levenloos geboren kinderen in de BRP op rijksoverheid.nl. Na de wetswijziging zijn diverse groepen zorgverleners, waaronder de koepel van huisartsen, ook per brief geïnformeerd over deze mogelijkheid.
Kunt u aangeven hoeveel levenloos geboren kinderen zijn geregistreerd in de Basisregistratie Personen sinds de inwerkingtreding van de wet? Kunt u aangeven hoe gemeenten in de praktijk omgaan met de bewijzen die moeten worden overlegd om aan te tonen dat er sprake is van een levenloos geboren kind?
Uit een op 4 juni 2019 uitgevoerde telling blijkt dat sinds de inwerkingtreding van de wet 9.329 levenloos geboren kinderen in de BRP zijn geregistreerd. Mijn indruk is dat ambtenaren van de burgerlijke stand zich ruimhartig opstellen bij het opmaken van de akte van geboorte (levenloos) en de beoordeling van het daarvoor nodige bewijs. Dit is in lijn met de oproep aan deze ambtenaren bij de parlementaire behandeling van de wetswijziging en in het advies van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken op dit punt.2
Kunt u aangeven waarom het niet mogelijk is om een levenloos geboren kind te registeren dat in Nederland geboren is, maar waarvan de ouders net over de grens in het buitenland wonen, terwijl deze ouders wel hun levend geboren kinderen kunnen laten registreren in de gemeente waar zij ter wereld zijn gekomen?
Indien een kind in Nederland wordt geboren, maar de ouders buiten Nederland wonen, worden er in de BRP geen gegevens over het kind bij de ouders geregistreerd. Op een persoonslijst van niet-ingezetenen worden namelijk, in tegenstelling tot ingezetenen van Nederland, geen gegevens bijgehouden van personen die aan de niet-ingezetene zijn gerelateerd, zoals de echtgenoot, geregistreerde partner, ouders of kinderen. Hierbij is er geen verschil tussen levende of levenloos geboren kinderen. Op het moment dat de ouders met hun minderjarige kind zich in een gemeente laten inschrijven, ontstaat er wel een verschil. Het levend geboren kind wordt met een eigen persoonslijst in de BRP geregistreerd. Bij levenloos geboren kinderen is dat niet het geval. De gegevens over een levenloos geboren kind kunnen uitsluitend worden opgenomen op de persoonslijst van de ouder, mits de ouder ten tijde van de geboorte van het kind als ingezetene in de BRP was ingeschreven. Het feit dat de geboorte in Nederland plaatsvond, maakt dat niet anders. Ook een latere inschrijving van de ouder als ingezetene in de BRP leidt er niet toe dat alsnog registratie van het levenloos geboren kind plaatsvindt, omdat de ouder op het moment van de geboorte van het kind niet als ingezetene was ingeschreven.
Ik heb overigens vergelijkbare vragen ontvangen vanuit gemeenten en zal op korte termijn bekijken wat hieraan gedaan kan worden. De gevolgen van een eventuele uitbreiding van de mogelijkheid tot registratie van levenloos geboren kinderen in andere gevallen dan op dit moment in de Wet BRP zijn voorzien (zowel juridisch als technisch) zullen hierbij in kaart gebracht worden.
Wordt bij de registratie ook bijgehouden of het om een abortus gaat? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel kinderen het gaat? Zo nee, ziet u redenen om gemeenten te vragen om dit wel bij te houden? Denkt u dat hieraan een grote behoefte bestaat en waarom?
Bij het opmaken van de akte van geboorte (levenloos) en bij de opname van het kind in de BRP wordt de oorzaak van de levenloze geboorte niet vermeld. Bijgevolg wordt ook niet bijgehouden of er eventueel sprake was van een abortus. Dit gegeven is voor het doel van deze registraties niet relevant. Ik zie dan ook geen reden om dit aan gemeenten te vragen. Hiervoor is ook geen wettelijke basis.
Deelt u de mening dat het feit dat het mogelijk is om een levenloos geboren kind na een abortus in te schrijven in de BRP en zo te erkennen dat het als mens voor de geboorte heeft geleefd, laat zien dat een maatschappelijke dialoog wenselijk is over de vraag wanneer je mens bent, welke rechten je hebt en wanneer die door de overheid erkend moeten worden?
Beginnend menselijk leven is van bijzondere waarde. Beginnend menselijk leven is van extra bijzondere waarde voor ouders. De erkenning van deze bijzondere gevoelswaarde komt tot uitdrukking in de mogelijkheid om levenloos geboren kinderen op te nemen in de BRP. Zoals beschreven in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet BRP3, zijn er geen juridische implicaties verbonden aan de opname van het levenloos geboren kind in de BRP. Voor het kabinet is er dan ook geen aanleiding om een maatschappelijke dialoog te willen starten over de vraag wanneer je mens bent, welke rechten je hebt en wanneer die door de overheid erkend moeten worden.
Kunt u zich voorstellen dat mensen ervaren dat de overheid met verschillende wetten tegenovergestelde signalen geeft ten aanzien van de waarde en rechten van het ongeboren leven? Kunt u zich voorstellen dat de vraag opkomt of bij abortus geen sprake is van het beëindigen van het leven van een kind in plaats van het beëindigen van ongeboren menselijk leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat de overheid helder is over de waarde en rechten van ongeboren leven. Zoals toegelicht bij vraag 8, is beginnend menselijk leven van bijzondere waarde. Het perspectief op het ongeboren leven, zoals omschreven in de Wet afbreking zwangerschap, is ongewijzigd.
Het huidige stelsel rondom de zwangerschapsafbreking blijft in stand. Zoals toegelicht in de memorie van toelichting4 en in het antwoord op vraag 8 voorziet de recente wijziging van de Wet BRP in de wens van ouders om hun kind in de BRP op te nemen en zijn er geen juridische implicaties verbonden aan deze opname.
Wat betekent het volgens u dat elk kind dat levenloos geboren is – als dat wordt aangegeven door de moeder/ouders – door de overheid erkend wordt als mens dat bestaan heeft? Verandert dit uw perspectief op het ongeboren leven zoals omschreven in de Wet afbreking zwangerschap?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de (bescherm)waardigheid van ongeboren leven nooit kan afhangen van de gevoelens van ouders/omstanders, maar dat die altijd intrinsiek is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beginnend menselijk leven is van bijzondere waarde. Daarover bestaat brede consensus en ook de wetgever erkent dit, bijvoorbeeld door de beschermwaardigheid van het leven als een belangrijke pijler op te nemen in relevante wetgeving, zoals de Embryowet en de Wet afbreking zwangerschap (Waz). De balans tussen de beschermwaardigheid van het leven en het recht op zelfbeschikking van de vrouw die zich in een noodsituatie kan bevinden, zoals die gevonden is in de Waz, blijft hiermee onveranderd overeind.
Het bericht 'Televisie naar de smaak van de netmanager' |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Televisie naar de smaak van de netmanager»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat dit bericht oproept met betrekking tot de (vermeende) invloed van netmanagers op de vormgeving van programma’s?
Geluiden dat de netmanagers zich te veel met de inhoud van programma’s bemoeien, zijn niet nieuw en zijn mij bekend. Daarover wordt verschillend gedacht.
Klopt het signaal dat netmanagers zich bemoeien met de keuze van presentatoren bij programma’s? Zo ja, hoe kijkt u hiernaar in relatie tot de uitspraak van voormalig Staatssecretaris Dekker in de Eerste Kamer dat wie de presentator is, expliciet de rol is van een omroep?
De netmanager is – samen met de netredacties – verantwoordelijk voor het bewaken van de programmatische kaders, waaronder de vastgestelde netprofielen, de afgesproken bereiksdoelstellingen en het toetsingskader voor amusement. Programmavoorstellen moeten daarin passen. De netmanager moet zich daarover een oordeel vormen om een beslissing te kunnen nemen over het al dan niet plaatsen van programma’s. Ik kan mij voorstellen dat een presentator vrij bepalend is voor een programma en dat daar in de gesprekken tussen netmanagers en de omroepen over wordt gesproken. De keuze van een presentator ligt echter bij de omroep. Die keuze kan van invloed zijn op de uiteindelijke beslissing om een programmavoorstel al dan niet te honoreren. Zie verder het antwoord op vragen 7 en 8.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Geschillencommissie van de Publieke Omroep (gedaan in februari) dat er in de procedure rond radio ruimte zou zijn voor willekeur en dat er te weinig sprake zou zijn van transparantie?
Het is niet aan mij om adviezen van de geschillencommissie te beoordelen. Los daarvan vind ik dat beslissingen nooit het resultaat van willekeur of persoonlijke voorkeuren mogen zijn en dat zo veel mogelijk transparant moet zijn hoe de afwegingen gemaakt worden. Het is verder aan de toezichthouder, het Commissariaat voor de Media, om eventuele wetsovertredingen te beoordelen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Geschillencommissie van de Publieke Omroep (april 2018) dat de NPO toentertijd mogelijk de wet zou hebben overtreden door een gebrek aan openheid over de «verdelingsprocedure» en «criteria» bij het toewijzen van zendtijd en geld?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het combineren van de functie «directeur televisie» en «netmanager NPO1»?
Vanuit een oogpunt van checks and balances vind ik dit geen goede combinatie. Als deze combinatie er toe leidt dat er teveel programmeermacht bij één persoon komt te liggen waardoor er onvoldoende checks and balances zijn, dan ga ik er van uit dat de NPO maatregelen neemt om dat te herstellen.
Gezien de Mediawet bepaalt dat de NPO de coördinatie en de programmering van de zenders vormgeeft en dat de omroepverenigingen gaan over de vorm en de inhoud (geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio of televisie-uitzending), hoe staat u tegenover het beeld dat uit het artikel blijkt dat netmanagers wel opvattingen bezigen over de vorm en inhoud van programma’s?
De netmanagers moeten zich een oordeel over de inhoud van programmavoorstellen kunnen vormen en toetsen of een voorstel past bij het netprofiel, de beoogde doelgroepen en de doelstellingen van het net en de afzonderlijke tijdslots. In het urenindelingsbesluit wordt uiteindelijk bepaald welk programma op welk tijdstip wordt uitgezonden, welke omroep produceert en met welk budget. Daarmee is de formele rol van de NPO voorbij en is het aan de omroepen om de programma’s concreet vorm en inhoud te geven. Met de wetswijziging van 26 oktober 2016 zijn extra bepalingen in de wet gekomen die duidelijk maken binnen welke kaders de coördinatie – in het bijzonder de toetsing van programmavoorstellen – dient plaats te vinden. Die bepalingen moeten er voor zorgen dat de verantwoordelijkheid van omroepen voor vorm en inhoud van de programma’s wordt gerespecteerd en dat beslissingen niet het resultaat zijn van persoonlijke opvattingen of willekeur van netmanagers.2
De programma-autonomie is goed gewaarborgd in artikel 2.88 van de Mediawet 2008 en de hiervoor genoemde aanvullende regels. Programma-autonomie betekent niet dat omroepen maar raak kunnen produceren en dat alles maar op de netten en zenders geplaatst moet worden. De programma-autonomie moet altijd gezien worden in het licht van de medeverantwoordelijkheid van de omroepen voor de kwaliteit van de gehele programmering en de rol van de NPO om de samenhang op de netten, de netprofielen en de gezamenlijk afgesproken doelen te bewaken. De samenhang in het programmeerproces hoort niet bepaald te worden door juridische procedures. Alle partijen dienen met oog voor elkaars rol en verantwoordelijkheden in goed overleg tot een mooi programma-aanbod te komen. Dat laat zich niet in nog meer regels vangen. Het is de taak van de NPO en de omroepen om voortdurend te bezien of de werkwijze die men – gegeven het recente wettelijke kader – met elkaar heeft vastgelegd werkt en tot optimale programmering leidt.3
Waar begint en eindigt volgens u de coördinatie van de netprofielen? Is het volgens u voor een correcte samenhang tussen belangen voldoende als er in een geschillenprocedure voorzien is? Is er naar uw mening meer nodig om de autonomie van omroepverenigingen te garanderen? Bent u bereid de afspraken uit 2016 te evalueren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Venlo hotspot voor snelwegcrimineel’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Venlo hotspot voor snelwegcrimineel» van 19 april 2019?1
Ja.
Klopt het dat vrachtwagenchauffeurs in Nederland van alle EU-landen de grootste kans hebben slachtoffer te worden van transportcriminaliteit zoals overvallen en ladingdiefstallen?
Vergeleken met andere Europese landen is het aantal geregistreerde meldingen van transportcriminaliteit in Nederland relatief hoger. Echter, omdat onduidelijk is hoe groot de aangiftebereidheid is in de omliggende landen, zijn geen harde conclusies te trekken over de relatieve kans op het worden van slachtoffer. Uit beschikbare cijfers2 blijkt dat de meeste transportcriminaliteit plaatsvindt in de omgeving van Europese logistieke hotspots. Daarnaast bestaat er een relatie tussen de aard van de vervoerde goederen en de kans op diefstal. Het gaat over het algemeen om diefstalgevoelige goederen die op de zwarte markt makkelijk verhandelbaar zijn.
Door de Nederlandse politie wordt aandacht besteed aan het inzichtelijk maken van ladingdiefstallen. Een deel van die informatie wordt gedeeld met de betreffende branche, zodat die daar preventieve maatregelen op kan nemen. Binnen andere EU-landen wordt wellicht anders omgegaan met het registeren en delen van informatie betreffende ladingdiefstallen, waardoor een vertekend beeld met Nederland zou kunnen ontstaan.
Wat vindt u van de schrikbarende cijfers van 437 incidenten in 2018 die in Nederland zijn geregistreerd door de Transported Asset Protection Association (TAPA)?
Het aantal incidenten is nog steeds hoog, maar het is goed te constateren dat het aantal ladingdiefstallen volgens TAPA is gedaald van 579 in 2017 naar 437 in 2018. Publieke en private partners zetten zich er voor in om de diefstalcijfers verder terug te dringen. Dit komt het vestigingsklimaat ten goede.
Deelt u de mening dat dit aantal incidenten moet worden teruggedrongen omdat dit ten eerste voor rompslomp en kosten zorgt bij ondernemers en ten tweede slecht is voor het vestigingsklimaat?
Zie antwoord vraag 3.
Is bekend op/bij welke specifieke locaties/voorzienigen of in welke gevallen de rovers in het algemeen toeslaan? Zo ja, wat kan er op deze locaties of in deze gevallen verbeterd worden en wat is daarvoor nodig? Bent u bereid samen met de provincies die grenzen aan de transportas Rotterdam- Ruhrgebied te bezien op welke plekken beveiligde parkeerplaatsen noodzakelijk worden geacht?
De meeste gevallen van transportcriminaliteit vinden plaats op onbeveiligde parkeerterreinen langs de snelwegen en op het onderliggend wegennet. Bekend is dat organisaties als TAPA op basis van meldingen «zwarte lijsten» bijhouden van locaties waar relatief veel incidenten plaatsvinden. Vervoerders die voor TAPA leden rijden, mogen niet parkeren op deze parkeerplaatsen. De politie heeft een structurele samenwerking en informatie-uitwisseling met TAPA. De politie bepaalt al dan niet in overleg met partners waar de hotspots ten aanzien van ladingdiefstallen liggen en neemt op deze hotspots preventieve maatregelen.
Op de verzorgingsplaatsen langs de snelwegen is sprake van een basisbeveiligingsniveau in de vorm van voldoende licht en zicht. Dit omdat deze gratis parkeervoorzieningen bedoeld zijn voor een korte stop. In het kader van het programma Goederencorridors is onderzocht op welke plaatsen beveiligde parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Ook wordt met financiële steun vanuit Europa (CEF-subsidie) momenteel gewerkt aan de totstandkoming van ruim 800 beveiligde langparkeerplekken op vier locaties aan de zuidoostelijke goederenvervoercorridors: uitbreiding Maasvlakte Plaza, Dordtse Kil, Asten-Nobis en uitbreiding Venlo James Cook. Doel is binnen 5 jaar te komen tot een samenhangend Europees netwerk van beveiligde truckparkings. Het is aan het bedrijfsleven om zo veel mogelijk gebruik te maken van deze beveiligde truckparkings.
Deelt u de mening dat onderzocht moet worden of ook terreinen van transportondernemers zelf, die zich bevinden nabij de infrastructuur, gebruikt kunnen worden als beveiligde parkeerplaatsen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja ik deel deze mening. Op initiatief van evofenedex en TLN is met steun van de overheid een netwerk van kleinschalige locaties op zogeheten Logistieke Ontkoppelpunten (LOP’s ontwikkeld (Truckbreak) waar chauffeurs hun vrachtauto kortstondig kunnen parkeren of ontkoppelen. Het betreft deels terreinen van logistieke dienstverleners en deels terreinen van verladers. Met TruckBreak staan chauffeurs en hun ontkoppelde lading veilig en legaal op een parkeerplaats dicht bij het hoofdwegennet. Door middel van een online reserveringssysteem kan een TruckBreak-plek geboekt worden.
Gedurende de afgelopen jaren is geïnvesteerd in het uitbreiden van het aantal beveiligde parkeerterreinen voor vrachtauto’s in en om Venlo. Desalniettemin worden nog veel vrachtauto’s geparkeerd buiten die beveiligde terreinen.
Deelt u de mening dat mobiel banditisme nadrukkelijker op de agenda moet worden gezet in de EU, aangezien landen waar deze criminelen vandaan komen hun verantwoordelijkheid moeten nemen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit aankaarten bij uw collega’s? Zo nee, waarom niet?
Er wordt actief samengewerkt in Europees verband, onder meer via EMPACT en via bilaterale contacten. Daarnaast is in 2018 een Taskforce mobiel banditisme ingericht. De taskforce heeft tot doel Nederland onaantrekkelijk te maken voor mobiele bendes. Politie, Openbaar Ministerie (OM), gemeenten, Detailhandel Nederland, Transport en Logistiek Nederland en het Ministerie van Justitie en Veiligheid voeren samen met andere partners een integraal actieplan uit om mobiel banditisme tegen te gaan en de daders aan te pakken. Hierbij wordt ook actief samengewerkt met buur- en bronlanden om mobiele bandieten aan te pakken. Een voorbeeld van goede internationale samenwerking tegen mobiele bendes zijn de Triviumacties tegen mobiel banditisme. Deze acties worden twee keer per jaar uitgevoerd, waarbij op snelwegen, parkeerplaatsen, het onderliggende wegennet, maar ook op het water en in treinen integrale controles worden uitgevoerd. De Nederlandse politie werkt hierbij samen met politiecollega’s van Europol en collega’s uit onder meer Roemenië, Litouwen, Portugal, Polen, Cyprus, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. In verschillende Europese landen worden dan soortgelijke acties uitgevoerd. De meeste recente Trivium actie van 14 mei tot en met 17 mei heeft in Nederland geleid tot circa negentig aanhoudingen.
Deelt u voorts de mening dat het onwenselijk is dat verdachten uit het buitenland, zoals het geval is bij de Roemeense bende, hun proces in vrijheid mogen afwachten waardoor zij hun straf kunnen ontlopen door te vluchten? Zo ja, hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
Het is algemeen bekend dat deze daders veelal niet wachten tot zij voor de rechter mogen verschijnen, maar direct het land verlaten en naar een ander land uitwijken. Het OM en de politie doen er alles aan om dit type verdachten zo snel mogelijk op zitting te krijgen en de zaak inhoudelijk af te doen. Het OM werkt, waar mogelijk, toe naar voorlopige hechtenis en eist sinds 1 mei 2019 ook hogere straffen voor mobiel banditisme. Ik verwijs hiervoor naar de recent gepubliceerde strafvorderingsrichtlijn Mobiel Banditisme.3 Ook werkt het OM aan het versnellen van het beslagproces en beslaglegging in het buitenland. Aanvullend op de versterking in de opsporing en vervolging werkt het OM in de Taskforce Mobiel Banditisme samen met o.a. TLN om te kijken hoe mobiel banditisme in de transportsector voorkomen kan worden.
Bent u bereid met Transport en Logistiek Nederland (TLN) in gesprek te treden teneinde gezamenlijk met een plan van aanpak te komen om transportondernemers weerbaarder te maken tegen inbrekerstuig? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zowel in de taskforce mobiel banditisme als in de aanpak van ondermijnende criminaliteit spreek ik regelmatig met TLN. Maatregelen om de weerbaarheid te verhogen zijn daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek.
Het bericht ‘Dat COC wil dat Nederland Amerikaanse haatprediker weert’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dat COC wil dat Nederland Amerikaanse haatprediker weert»?1
Ja.
Kent u de extreem hatelijke uitspraken richting LHBT’ers van deze Amerikaanse prediker Steve Anderson en andere hatelijkheden richting bijvoorbeeld vrouwen en de Joodse gemeenschap?
Deelt u de mening dat deze prediker, die de bloedige aanslag op een homobar in Orlando, Verenigde Staten, «goed nieuws» heeft genoemd en stelt dat LGBT staat voor «Let God Burn Them», door zijn oproepen een gevaar kan vormen voor de openbare orde in Nederland en een zeer onveilige sfeer kan creëren voor onder andere de LHBT-gemeenschap in Nederland? Zo ja, welke acties bent u van plan te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u voorts de mening dat mensen die haat en verderf prediken niets te zoeken hebben in Nederland? Zo ja, welke instrumenten heeft u hem aan te merken als ongewenste vreemdeling en de toegang tot Nederland te weren? Bent u bereid alles in het werk te stellen wat mogelijk is teneinde deze prediker uit Nederland te weren?
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed in Nederland, daar mag geen enkele twijfel over bestaan, en dat in dit geval de grenzen van deze vrijheid worden overschreden en misbruikt doordat er hatelijke en verderfelijke uitspraken worden gedaan over groepen in onze samenleving?
Is bekend welke podia deze haatprediker van plan is te bezoeken en op wiens uitnodiging hij naar Nederland komt? Welke rol ziet u voor de lokale driehoek in gemeenten die hij zal bezoeken om een dergelijk podium onmogelijk te maken? In het uiterste geval, indien deze man niet geweerd kan worden, bent u bereid in elke openbare zaal waar hij spreekt een officier van justitie en een politieagent paraat te laten zijn zodat er acuut ingegrepen kan worden op het moment dat hij de wet overschrijdt met zijn uitspraken?
Kent u het feit dat de haatprediker ook van plan is binnenkort Zweden en Ierland te bezoeken en heeft u contact gehad met uw collega’s in die en andere Europese landen? Is gezamenlijke inzet om deze man te weren besproken? Zo ja, welke acties worden ondernomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer hierover te informeren?
Op ambtelijk niveau zijn de genoemde landen geïnformeerd over de door mij genomen stappen.
Bent u bereid in EU-verband nogmaals te pleiten voor een gezamenlijke zwarte lijst met haatpredikers zodat predikers die door een buurland geweigerd worden niet uitwijken naar een ander EU-land? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit een belangrijke aanvulling is bovenop de registratie van visumplichtige haatpredikers?
Conform de Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brief van 28 mei 2018 over de aanpak van extremistische sprekers2 schreef, blijft de Minister aandacht vragen voor de aanpak van extremistische sprekers in de EU-kopgroep van ministers van de meest betrokken lidstaten.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden in verband met het op korte termijn geplande bezoek van Anderson?
Ja.
Het bericht ‘Patstelling aan cao-tafels’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Patstelling aan cao-tafels»?1
Ja
Klopt het dat slechts tien nieuwe cao’s zijn afgesloten in maart 2019? Zo ja, zijn dit er beduidend minder dan in voorgaande jaren? Wat is hiervoor uw verklaring?
Een afgesloten cao moet op grond van artikel 4 van de Wet op de loonvorming bij mij worden aangemeld. In onderstaand overzicht staat het aantal aangemelde cao’s genoemd over de afgelopen vijf jaar uitgesplitst naar maand. Het moment van aanmelding kan afwijken van het tijdstip waarop de desbetreffende cao daadwerkelijk is afgesloten. Daarom kan ik geen uitspraak doen over het aantal cao’s dat in maart is afgesloten. Ik heb echter geen aanleiding te twijfelen aan het aantal afgesloten cao’s in het persbericht van de AWVV waarnaar het artikel in de Telegraaf verwijst. Het aantal aangemelde cao’s over maart 2019 wijkt echter niet beduidend af van het aantal cao’s in voorgaande jaren.
54
42
33
41
18
37
43
28
32
37
33
40
44
34
43
39
19
31
47
24
49
45
26
25
52
30
35
35
33
46
45
34
38
24
25
21
22
36
25
25
22
23
19
19
19
41
51
40
24
37
33
20
33
26
47
26
21
30
28
14
42
39
32
38
Kunt u een overzicht geven van mislukte of afgebroken cao-onderhandelingen van het afgelopen jaar?
Gegevens over het aantal mislukte of afgebroken cao-onderhandelingen worden niet bijgehouden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal afgesloten cao's per maand over de afgelopen vijf jaar?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is bij u bekend om welke redenen de cao-onderhandelingen worden afgebroken, en uiteindelijk zelfs mislukken? Hoe vaak is hierbij sprake van een loonconflict?
Zie het antwoord op vraag 3. Gegevens over mislukte of afgebroken cao-onderhandelingen worden niet bijgehouden.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als werkgevers en werknemers haast maken met afspraken over hogere lonen? Welke mogelijkheden ziet u om hen daarin aan te sporen?
Het proces van onderhandelingen verloopt soms vlot, soms hebben de onderhandelingen wat meer tijd nodig om tot een goed einde gebracht te worden. Ik heb er echter vertrouwen in dat partijen er uiteindelijk samen uitkomen en een evenwichtig onderhandelingsresultaat weten te bereiken. Overigens begrijp ik de roep om hogere lonen. Ik ga ervan uit dat daar waar loonruimte is, deze verstandig wordt benut.
Wat is naar uw mening de oorzaak van het vastlopen van het polderoverleg aan de cao-tafels? Welke veranderingen hebben ervoor gezorgd dat, gegeven de ontwikkelingen zoals benoemd in vraag 3, het nu moeilijker is om tot overeenstemming te komen?
Het aantal cao’s dat wordt afgesloten geeft geen grond voor de opvatting dat er sprake is van het vastlopen van het poldermodel aan de cao-tafels, of voor een algemene conclusie dat de cao-onderhandelingen stuklopen. Aan de positie van de werknemers wordt naar mijn mening geen afbreuk gedaan.
Deelt u de mening dat het stuklopen van de cao-onderhandelingen op zowel de korte als middellange termijn negatieve gevolgen heeft voor de positie van werknemers?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er, gezien het hoge aantal mislukte en afgebroken onderhandelingen, op dit moment bedrijven die op alternatieve manieren proberen om collectieve regelingen af te sluiten, zoals Jumbo eerder deed met de ondernemingsraad? Zo ja, welke? Kunt u een overzicht geven van afgesloten arbeidsvoorwaardenregelingen in het eerste kwartaal van 2019?
Naast Jumbo hebben ook enkele andere bedrijven een arbeidsvoorwaardenregeling buiten de sociale partners zoals Action, Gall & Gall en FujiColor. Ik heb echter geen reden om te veronderstellen dat bedrijven systematisch op alternatieve manieren proberen om collectieve regelingen af te sluiten. Ik heb geen gegevens over alternatieve arbeidsvoorwaardenregelingen die in het eerste kwartaal 2019 zijn getroffen.
Bent u bereid om te verkennen welke andere manieren er zijn voor werknemers en werkgevers om collectieve regelingen af te sluiten? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden en het afsluiten van een cao zijn een zaak van de vakbonden en de werkgeversverenigingen. Het rechtop collectieve onderhandelingen is vastgelegd in internationale verdragen. Gelet op de stand van het cao-proces, zoals hiervoor geschetst zie ik geen reden om vanuit de overheid het initiatief te nemen om te onderzoeken op welke andere wijze collectieve regelingen kunnen worden afgesloten.
Bent u van mening dat, bijvoorbeeld, de FNV zich altijd constructief opstelt in de cao-onderhandelingen zoals FNV- coördinator Boufangacha aangeeft?
Beide partijen hebben in de onderhandelingen een rol te vervullen, waarbij de FNV opkomt voor de belangen van de werknemer. Hoe partijen deze rol precies invullen is aan hen. Ik onthoud mij van een oordeel over de houding van cao-partijen aan de onderhandelingstafel.
Wat is uw reactie op de opmerkingen gemaakt door cao-deskundige de heer Strating in het betreffende artikel waarbij er per sector moet worden bekeken wat mogelijk is, bijvoorbeeld door een focus op productiviteitsverbetering, om zo een loonconflict direct aan het begin van de onderhandelingen te voorkomen?
In het desbetreffende artikel in de Telegraaf suggereert de heer Strating dat werkgevers en vakbonden per sector en bedrijf moeten bekijken wat mogelijk is. Hij meent dat daarbij gekeken moet worden naar de inflatie en de arbeidsproductiviteit. Dit zijn inderdaad belangrijke elementen voor vaststelling van de loonruimte. Cao-partijen weten het beste wat er speelt in de desbetreffende sector. Zij zijn daarom goed in staat deze elementen in het onderhandelingsproces te betrekken.
Kan volgens u een dergelijke benadering zoals geschetst door de heer Strating een bijdrage leveren aan betere loonafspraken voor werknemers?
Zie antwoord vraag 12.
Herkent u het beeld van een cao-conflict tussen werkgevers en vakbonden?
Zoals ook in het antwoord op de vragen 7 en 8 is vermeld, geeft het aantal cao’s dat wordt afgesloten, noch het aantal werknemers dat onder deze cao’s valt, grond voor de opvatting dat er sprake is van een cao-conflict tussen werkgevers en de vakbonden.
Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd in het cao-conflict tussen werkgevers en vakbonden?
Los van het feit dat er geen aanleiding is om te spreken van een cao-conflict tussen werkgevers en vakbonden, zijn de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden en het afsluiten van een cao een zaak van de vakbonden en de werkgeversverenigingen. Daar is geen rol voor het kabinet bij weggelegd. Het proces van onderhandelingen verloopt soms vlot, maar heeft soms ook wat meer tijd nodig om tot een goed einde gebracht te worden. Daarbij is de gunstige ontwikkeling van de economie uiteraard van invloed op de onderhandelingsdynamiek. Ik heb er echter alle vertrouwen in dat partijen er uiteindelijk samen uitkomen en een evenwichtig onderhandelingsresultaat weten te bereiken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Verantwoordingsdebat van 15 mei 2019?
Ja.
Het bericht dat te weinig leraren getraind zijn in de aanpak van radicalisering |
|
Rudmer Heerema (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slechts twee procent van de leraren getraind in aanpak radicalisering»?1
Ja.
Deelt u de mening dat adequate kennis van onderwijsprofessionals op het gebied van radicalisering cruciaal is om radicalisering te voorkomen, te herkennen en aan te pakken?
Een van de doelen van de aanpak radicalisering is het bevorderen van bewustzijn en deskundigheid van eerstelijns professionals zodat zij in staat gesteld worden om mogelijke gevallen van radicalisering in een vroeg stadium te signaleren en hierop te acteren. Onderwijsprofessionals zijn goed opgeleid en kunnen afwijkend gedrag van velerlei aard bij leerlingen signaleren en daarnaar handelen. Een training kan onderwijsprofessionals verder helpen om een proces van radicalisering tijdig te herkennen en hier adequaat op te reageren. Door een dergelijke training worden onderwijsprofessionals in staat gesteld om radicalisering te onderscheiden van puberaal gedrag, te weten hoe de verbinding te houden met jongeren en waar nodig door te schakelen naar justitiële- en zorg-instanties.
Hoe beoordeelt u het aantal meldingen dat door scholen wordt gedaan van signalen van radicalisering, namelijk: in het schooljaar 2017/2018 slechts één melding in het basisonderwijs en twee meldingen in het voortgezet onderwijs?
Er is bij de Vertrouwensinspecteurs van de Onderwijsinspectie in de periode 2017/2018 vanuit het primair onderwijs één melding ontvangen van radicalisering. In die zelfde periode zijn er twee meldingen uit het voortgezet onderwijs ontvangen. Meldingen van radicalisering kunnen echter overal binnenkomen, zoals bij een wijkteam, de politie, het meldpunt van een gemeente, de (jeugd)zorg of het veiligheidshuis. Waar deze meldingen ook binnen komen is het belangrijkste dat, als een school of onderwijsprofessional aangeeft hulp nodig te hebben bij het aanpakken van radicalisering, deze ook voorhanden is. In opdracht van het Ministerie van OCW is de Stichting School en Veiligheid (SSV) verantwoordelijk voor een landelijk ondersteuningsaanbod radicalisering en polarisatie in het onderwijs. Dat zijn trainingen, maar ook adviesgesprekken met scholen om ze te adviseren en te informeren hoe zij met radicalisering en polarisatie moeten omgaan. SSV biedt kennis en informatie aan en heeft bijvoorbeeld ook een helpdesk voor onderwijsprofessionals.
Deelt u de mening dat het aantal professionals in het onderwijs dat sinds 2015 bereikt is met training veel te laag is, gegeven ook het feit dat zowel de NCTV als AIVD hebben aangegeven bezorgd te zijn over de ontwikkelingen in het reguliere en informele onderwijs waarbinnen bepaalde «aanjagers» anti-integratieve boodschappen verkondigen? Deelt u de mening dat het aantal getrainde professionals in het onderwijs omhoog moet, teneinde signalen van radicalisering passend op te kunnen pakken? Zo nee, welke andere stappen onderneemt u wel om radicaliseringssignalen op te pakken?
Professionals spelen een belangrijke rol als het gaat om het herkennen en aanpakken van radicalisering. De docent, de jeugdhulpverlener of de wijkagent kan het verschil maken in zijn dagelijkse werk. Daarom hebben we de afgelopen periode geïnvesteerd in het bevorderen van het bewustzijn en deskundigheid van eerstelijns professionals, zodat zij vroegtijdig signalen van mogelijke radicalisering kunnen herkennen. Ook is hun handelingsperspectief vergroot. Er is een landelijke ondersteuningsstructuur tot stand gebracht. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR), de Expertise-Unit Sociale Stabiliteit (ESS), de Stichting School en Veiligheid (SSV), Integraal Veilig Hoger Onderwijs (IV-HO) en het recent gelanceerde platform Jeugd preventie Extremisme en Polarisatie (JEP) bieden professionals en informele sleutelfiguren training en advies.
Van tevoren is geen cijfer vastgelegd over het minimaal (of maximaal) aantal docenten die een training moeten of kunnen volgen. Ik ben uiteraard vóór het trainen van docenten op het gebied van het voeren van het moeilijke gesprek over lastige maatschappelijke thema’s en discussies, en daar waar er specifiek aandacht moet zijn voor radicalisering gebeurt dat ook. We hebben via SSV inmiddels 5000 onderwijsprofessionals laten trainen, en dit aantal zal in de toekomst groeien door het blijvend aanbieden van trainingen.
Daarbij focussen we specifiek op de gebieden en gemeenten waar dit onderwerp meer speelt en bieden de trainingen daar via SSV, de gemeenten, de samenwerkingsverbanden, en andere partners in het sociaal domein aan de school. Daarnaast zijn door ESS sinds 2015 ruim 2000 professionals getraind met de training Omgaan met Extreme Idealen, waaronder een groot deel in het onderwijs. Ik verwijs u ook naar het kopje «voorkomen» in de NCTV Rapportage Integrale aanpak terrorisme van april 2019.
Gemeenten hebben, naast een preventieve rol, ook een cruciale rol bij het realiseren van een integrale lokale aanpak waarbij de verbinding zorg, onderwijs en veiligheid wordt doorontwikkeld en bestendigd. Binnen deze lokale aanpak worden er diverse programma’s door gemeenten ingezet om (onderwijs)professionals te trainen. Zo heeft de gemeente Utrecht het programma «Utrecht zijn we samen», waarin zij werken met de training «Vreedzaam» en traint de gemeente Den Haag haar professionals, waaronder onderwijspersoneel, via het Informatiepunt Preventie Polarisatie en Radicalisering (IPPR). Omdat de aanpak in Nederland op lokaal niveau ligt kunnen de gemeenten, samen met professionals, nagaan wat de behoefte is en welk programma men wil inzetten.
Waar het gaat om informele scholing zijn de wettelijke kaders van de onderwijswetgeving niet van toepassing. Onderwijsprofessionals spelen hier dus geen rol.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal getrainde onderwijsprofessionals stijgt? Bent u bijvoorbeeld bereid scholen (nogmaals) te informeren over de inhoud en het belang van het volgen van trainingen over radicalisering en polarisatie? Bent u bereid verplichtende maatregelen niet te schuwen wanneer het aanreiken van bijvoorbeeld extra informatie de afname van trainingen door onderwijsprofessionals niet significant doet toenemen? Zo nee, waarom niet?
Wij blijven scholen informeren, stimuleren en ondersteunen om trainingen te volgen. Het aanbieden van trainingen over radicalisering voor onderwijsprofessionals is in 2015 begonnen en blijven we de komende jaren ook uitvoeren. Zoals vermeld in de Kamerbrief3 die u parallel met deze beantwoording wordt toegezonden, gaan wij ons richten op de volgende drie pijlers:
Een specifieke training kan uiteraard helpen om het radicaliseringsproces tijdig te onderkennen en hier adequaat op te reageren. Er zijn in Nederland gebieden en gemeenten waar we weten dat het probleem speelt. Samen met de Rijkspartners en de gemeenten worden de trainingen gericht en specifiek bij die gemeenten aangeboden. Zoals ik bij antwoord 4 heb aangegeven zijn er daarnaast ook meerdere gemeenten die een eigen programma met trainingen inzetten.
Ik ben niet voornemens docenten te verplichten een training te volgen. Er zijn ook gebieden en gemeenten waar het probleem van radicalisering en polarisatie minder speelt. Wel zullen we waar mogelijk scholen attenderen op de mogelijkheid van deze trainingen.
Het bericht ‘VN: 1.500 migranten in levensgevaar in Libië’ |
|
Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «VN: 1.500 migranten in levensgevaar in Libië»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat ongeveer 1.500 migranten die vastzitten in detentiecentra ten zuiden van Tripoli in levensgevaar verkeren door geweld?2
Hoe beoordeelt u het bericht dat de VN tot nu toe slechts 400 vluchtelingen en migranten heeft kunnen verplaatsen uit de detentiecentra in het zuiden van Tripoli, Ain Zara en Abu Selim, waar de gevechten plaatsvinden?3
Kunt u bevestigen dat er nog zeker 3.000 migranten zijn gedetineerd op plaatsen waar wordt gevochten?4
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het leger en de politie in Tripoli de gedetineerde migranten dwingen deel te nemen aan het conflict?5 Kunt u dit bericht bevestigen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht?
Deze berichten zijn tot op heden niet bevestigd door de internationale gemeenschap. Het kabinet geeft steun aan de VN die actief bemiddelt tussen de Libische partijen. Het is van groot belang om zo snel mogelijk te komen tot de-escalatie, een staakt-het-vuren in conflictgebieden en een nieuwe politieke dialoog. Daarbij vraagt het kabinet samen met onze partners blijvend aandacht voor respect voor het internationaal humanitair recht en het afleggen van verantwoording, zodat mogelijke oorlogsmisdaden niet ongestraft blijven. Het moge duidelijk zijn dat de gedwongen inzet van burgers in gevechten te allen tijde een schending is van het internationaal humanitair recht.
Op welke wijze volgt Nederland de ontwikkelingen in Libië? Welke bevindingen zijn daarbij gedaan? Welke maatregelen worden internationaal genomen teneinde migranten die klem zitten door de gevechten te assisteren? Is daarbij speciaal oog voor de positie van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het gedwongen inzetten van migranten bij de strijd mogelijk een misdaad is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen kunt u zetten teneinde deze misdaden te laten onderzoeken en te laten berechten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan in de Europese Unie te pleiten voor de evacuatie van deze vluchtelingen en migranten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de steun voor een dergelijk plan?
De EU steunt op verschillende manieren de inspanningen om te zorgen dat de situatie van deze groep vluchtelingen en migranten verbetert en zij Libië kunnen verlaten. Naar aanleiding van de oproep van UNHCR aan de gehele internationale gemeenschap zijn meerdere landen, waaronder ook EU lidstaten, in actie gekomen. Naar aanleiding van eerdere oproepen, is bekend dat meerdere EU lidstaten, waaronder ook Nederland, maatregelen hebben getroffen om geplande hervestigingen van vluchtelingen via het Emergency Transit Mechanisme te versnellen. Ook buiten de Europese Unie bekijken meerdere landen hoe zij hier aan kunnen bijdragen. Verder heeft de EU aanvullende steun beschikbaar gesteld aan UNHCR, IOM, en andere VN-organisaties om hun belangrijk werk in Libië voort te kunnen zetten en steunt de EU, de inspanningen van de VN om bij de strijdende partijen aan te dringen op een staakt het vuren c.q. humanitaire pauze.
Bent u bereid politieke en diplomatieke middelen in te zetten teneinde deze migranten bij te staan? Zo ja, welke politieke en diplomatieke middelen ziet u voor zich? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u kiest deze middelen niet in te zetten?
Zoals hierboven aangegeven vraagt het kabinet in verschillende internationale overleggen aandacht voor de verslechterde humanitaire situatie in Libië en die van de vluchtelingen en migranten in de detentiecentra in het bijzonder. Op dit moment beziet het kabinet de mogelijkheid om aanvullend financiële steun te geven aan organisaties die deze groep in Libië op dit moment bijstaan, als ook initiatieven in andere landen om deze groep mogelijk op te vangen. De organisaties moeten daarvoor wel voldoende capaciteit hebben. Ook zal het kabinet bij belangrijke herkomstlanden aandringen op de (consulaire) evacuatie van hun onderdanen zoals vaak gebruikelijk is in conflictsituaties. Waar mogelijk zal Nederland deze steunen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom de recente oproep van UNHCR en de lopende hervestigingsinspanningen via het ETM nauwgezet, mede met het oog op de mogelijkheden om landen in de regio die geëvacueerde migranten uit Libië opvangen te ondersteunen.
De pilot van Legal Guard en de overeenkomst met de Raad voor Rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de start van de pilot consumentenzaken met Legal Guard?1
Ja
Bent u bekend met het WOB-verzoek waarmee een kopie van de overeenkomst tussen Achmea en de Raad voor Rechtsbijstand is verkregen waarover «@strafarresten» informatie op Twitter publiceerde?2
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Wat kost deze pilot in totaal en door wie worden deze kosten betaald?
De kosten worden door de Raad voor Rechtsbijstand betaald. De totale kosten van de pilot zijn nog niet bekend, aangezien deze net is gestart. Wel heeft de Raad voor Rechtsbijstand in de door haar gesloten overeenkomst Pilot Consumentenrecht 2019–2020 (zie https://www.rvr.org/binaries/content/assets/rvrorg/informatie-over-de-raad/besluit-wob-verzoek-d.d.-12-april-2019.pdf) een vergoedingensystematiek met Legal Guard afgesproken, die er als volgt uit ziet:
De kosten per zaak zijn als volgt:
indien de diensten in maximaal 200 zaken worden verleend: € 929,– per zaak;
indien de diensten in minimaal 201 tot ten hoogste 400 zaken worden verleend: € 703,– per zaak;
indien de diensten in minimaal 401 tot ten hoogste 600 zaken worden verleend: € 667,– per zaak;
indien de diensten in meer dan 600 zaken worden verleend: € 626,– per zaak.
Kunt u uw antwoord nuanceren dat de klankbordgroep, die de pilot begeleidt, bestaat uit vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties in de consumentensector en de Nederlandse Orde van Advocaten, gelet op het feit dat de Nederlandse Orde van Advocaten zich haastte publiekelijk te melden geen deelnemer te zijn aan deze pilot (en slechts 1 beleidsmedewerker als waarnemer in de klankbordgroep te hebben), en de Consumentenbond heeft geweigerd zitting te nemen omdat zij de pilot ziet als bezuinigingsmaatregel waarvan onduidelijk is of die leidt tot een betere toegang tot het recht? Wat zegt dit volgens u?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft verschillende maatschappelijke organisaties benaderd voor deelname aan de klankbordgroep. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft aan de bestuurder van de Raad voor Rechtsbijstand laten weten als waarnemer aan de klankbordgroep deel te willen nemen. De Raad heeft ingestemd met deze waarnemersrol.
De Raad voor Rechtsbijstand betreurt het dat de Consumentenbond heeft geweigerd zitting te nemen in de klankbordgroep. Deelname aan de klankbordgroep biedt immers de mogelijkheid om in detail mee te kijken naar de pilot en deze te begeleiden. Daarnaast vraagt het lidmaatschap geen commitment van de leden ten aanzien van de uitkomsten van de pilot of mijn beleidsvoornemens. De Consumentenbond ziet dit anders. De Raad voor Rechtsbijstand respecteert de keuze van de Consumentenbond.
Is bewust gekozen voor een maximum van 750 zaken vanwege het feit dat de pilot daarmee onder de aanbestedingsgrenzen zou vallen? Waarom wilde u deze pilot per se niet aanbesteden?
De besluitvorming over het wel of niet aanbesteden van de pilot valt buiten mijn verantwoordelijkheid. De pilot is tot stand gekomen op initiatief van de Raad voor Rechtsbijstand en wordt onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand uitgevoerd. Het is echter juist dat de Raad voor Rechtsbijstand bewust heeft gekozen voor een maximum van 750 zaken. Het doel van de pilot is leerervaring opdoen met een aanbieder van juridische dienstverlening – in casu een rechtsbijstandverzekeraar – die geen deel uitmaakt van het huidige stelsel van rechtsbijstand. Om voldoende, significante data over de werkwijze van deze aanbieder te kunnen genereren, heeft de Raad voor Rechtsbijstand gekozen voor deze omvang van zaken in de pilot.
Weet u zeker dat het initiatief voor deze pilot bij de Raad voor Rechtsbijstand lag en dit geen idee van Achmea was?
Het contact tussen de Raad voor Rechtsbijstand en Achmea loopt al sinds 2016 toen de Raad voor Rechtsbijstand voornemens was om in hun Rechtwijzerapplicatie een platform te bouwen voor huurgeschillen. Dit is toen om diverse redenen niet doorgegaan. De Raad voor Rechtsbijstand heeft het contact met Achmea gehouden om te onderzoeken of er op een andere wijze samengewerkt kan worden rond gestandaardiseerde hulp. Gaandeweg is het idee voor een pilot op het gebied van het consumentenrecht ontstaan.
Waarom vindt u het moeilijk een vergelijking te maken tussen de vergoeding die in deze pilot per zaak is afgesproken en de vergoeding die bij een vergelijkbare zaak aan een sociaal advocaat toekomt? Het klopt toch dat een bedrag van minimaal 626 euro per zaak wordt betaald, ook voor de zaken waarin heel weinig werk verricht hoeft te worden? Ook klopt het toch dat Legal Guard geen aanvullende proceshandelingen hoeft te verrichten en juristen in mag zetten die niet aan dezelfde opleidings- en kwaliteitseisen als sociaal advocaten hoeven te voldoen? Het is toch zo dat Legal Guard de proceskosten wederpartij en buitengerechtelijke incassokosten mag houden terwijl advocaten die procederen op toevoeging die af moeten dragen, en dat Legal Guard het voordeel heeft dat het geld aan het begin van de zaak wordt uitgekeerd terwijl sociaal advocaten daar vaak heel lang op moeten wachten? Erkent u inmiddels dat de vergoedingen aan Legal Guard hoger zijn en dat daarnaast betere voorwaarden gelden dan voor sociaal advocaten in vergelijkbare zaken?
De Raad voor Rechtsbijstand betaalt geen forfaitaire vergoeding, maar een tarief op basis van de eerder genoemde staffel (zie antwoord vraag 3). Hierdoor kan ervaring worden opgedaan met een andere manier van bekostigen. De aanname is dat de meeste zaken via module 1 en 2 van het arrangement kunnen worden afgehandeld waardoor de kosten voor een groter volume (van 750 zaken) in beeld kunnen worden gebracht. Dat is een ander uitgangspunt dan de forfaitaire vergoeding en daardoor niet vergelijkbaar. Voor het nieuwe stelsel wil ik onderzoeken hoe er meer voor oplossingsrichtingen kan worden betaald in plaats van forfaitaire uren, zodat de oplossing meer centraal staat. Deze pilot doet daarmee een eerste ervaring op.
Voor wat betreft de opleidingseisen geldt dat de juristen van Legal Guard geen advocaat zijn; zij voldoen dan ook niet aan dezelfde opleidings-en kwaliteitseisen als sociale advocaten. De juristen van Legal Guard moeten voldoen aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand en de door de werkgever gestelde eisen.
Bij het nieuwe stelsel wil ik kwaliteitscriteria stellen aan pakketten/oplossingsrichtingen die voor de rechtshulp gelden ongeacht of die wordt verleend door een advocaat.
Wat betreft de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten is het inderdaad zo dat Legal Guard deze kosten mag houden. Het is eveneens juist dat het geld aan het begin van de zaak wordt uitgekeerd. Deze afspraken zijn door de Raad voor Rechtsbijstand in het kader van deze specifieke pilot gemaakt.
Wat moet een rechtszoekende doen als het werk voor Legal Guard erop zit na het opstellen van één processtuk en één zitting, maar de zaak nog niet is afgerond? Moet dan alsnog een advocaat worden ingeschakeld en wat betekent dat dan voor de vergoeding voor de rest van het werk?
De Raad voor Rechtsbijstand stelt zich op het standpunt dat burgers die aan de pilot deelnemen geen nadeel mogen ondervinden door deelname aan de pilot. Mocht een zaak niet kunnen worden afgerond binnen de dienstverlening van Legal Guard, dan kan de burger zich tot de Raad voor Rechtsbijstand wenden voor een reguliere toevoeging.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd dat rechtszoekenden bij sociaal advocaten hogere eigen bijdragen moeten betalen dan in deze pilot? Begrijpt u de opmerking dat dit een vorm van «concurrentievervalsing» is?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft deze lagere bijdrage bepaald om deelname aan de pilot te stimuleren. De werkwijze in de pilot is ook voor rechtzoekenden iets nieuws en daarmee minder vertrouwd. De lagere eigen bijdrage is bedoeld om mensen te prikkelen om mee te doen met de pilot. Een dergelijke bepaling is mogelijk in de Wet op de rechtsbijstand. Ik verwijs u naar artikel 4 van het Besluit toevoeging mediation waarin ook voor mediation een dergelijke prikkel bestaat. De lagere bijdrage geldt in dit geval specifiek voor deze pilot en is daarom geen «concurrentievervalsing». Het staat de rechtszoekende in een consumentengeschil vrij om deel te nemen aan de pilot of voor een reguliere toevoeging te kiezen.
Kunt u uw antwoord op vraag 7 (1) nog eens bekijken, waarin u stelt dat de normen en eisen aan de juristen van Legal Guard gelijk zijn aan die voor advocaten werkzaam in de sociale advocatuur? Erkent u dat advocaten onder tuchtrecht staan en aan veel meer opleidings- en kwaliteitseisen gebonden zijn? Zo ja, waarom schrijft u dat dan niet op? Zo nee, kunt u aantonen dat de normen en eisen voor de juristen van Legal Guard hieraan gelijk zijn?
U heeft gelijk dat advocaten onder tuchtrecht staan en de juristen bij Legal Guard die geen advocaat zijn, niet. Voor advocaten die in dienst zijn van Achmea gelden de Advocatenwet en tuchtrechtelijke gedragsregels.
De juristen van Legal Guard voldoen, voorzover van toepassing, aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand. Daarnaast heeft de Raad voor Rechtsbijstand in haar overeenkomst met Achmea serviceafspraken opgenomen over de dienstverlening van Legal Guard. Wat betreft klachten, klantsignalen en geschillen wordt de interne procedure van Achmea gehanteerd. De klachtenprocedure voldoet tenminste aan de Kifid-richtlijnen interne klachtprocedure. De Tuchtraad Assurantiën toetst bij klachten het handelen en/of nalaten van de rechtsbijstandsverzekeraar onder meer aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand.
Waarom heeft de Raad voor Rechtsbijstand in deze overeenkomst de inspanningsverplichting op zich genomen om deze pilot zichtbaar te ondersteunen, te promoten en waar mogelijk van alle vormen van aandacht te voorzien? Waarom kan Achmea niet voor zichzelf reclame maken?
Om voldoende significante data voor een evaluatie te genereren, is het van belang dat er voldoende zaken in de pilot worden behandeld. De Raad voor Rechtsbijstand heeft daarom de inspanningsverplichting op zich genomen om de pilot zichtbaar te ondersteunen. De Raad voor Rechtsbijstand wil via het Juridisch Loket, Rechtwijzer.nl en door het informeren van ketenpartners bekendheid voor de pilot genereren. Afhankelijk van de instroom van zaken behoudt de Raad voor Rechtsbijstand zich het recht voor om andere middelen in te zetten. Daarbij laat de Raad voor Rechtsbijstand weten dat niet gedacht moet worden aan commerciële reclamecampagnes.
Waarover is precies geheimhouding tussen Legal Guard en de Raad voor Rechtsbijstand afgesproken?
Er is geheimhouding afgesproken over de vaste projectkosten en gegevens die herleidbaar zijn tot personen werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand en Legal Guard, of betrokken bij de pilot.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De afgelopen Provinciale Statenverkiezingen |
|
Tobias van Gent (VVD), Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de kosten van de hertelling van stemmen in de provincie Flevoland?1
Ja.
Wie betaalt de kosten van een hertelling van stemmen bij de verkiezingen die in Nederland worden gehouden?
De organisatie van verkiezingen is een wettelijke taak van gemeenten, die in medebewind wordt uitgevoerd. Inderdaad ontvangen gemeenten daarvoor jaarlijks middelen via de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het uitvoeren van een eventuele hertelling (en dus ook de bekostiging daarvan) is onderdeel van de organisatie van de verkiezing. Immers, zowel het centraal stembureau – in het kader van de vaststelling van de uitslag – als het vertegenwoordigend orgaan – in het kader van de beoordeling van de geldigheid van de verkiezing – kunnen besluiten dat een hertelling nodig is.
Is het waar dat gemeenten vanuit het gemeentefonds middelen krijgen voor de organisatie van verkiezingen waaruit ook de kosten van de hertellingen gefinancierd worden? Worden gemeenten geacht ook de kosten voor hertellingen voor hun rekening te nemen indien de hertelling door provincie of waterschap wordt aangevraagd? Zo ja, kunt u aangeven waar dit in de wet of beleidsregel is opgenomen? Zo nee, kunt u aangeven wie dan verantwoordelijk is voor de kosten en waar dit in de wet of beleidsregel is terug te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, indien de kosten voor de hertelling van de stemmen voor rekening van in dit geval de provincie Flevoland komen, aangeven of het provinciebestuur kan sturen om de kosten zo laag mogelijk te houden? Zo ja, op welke manier is dit vastgelegd? Zo nee, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat elektronisch tellen van stemmen het proces van hertelling danig had kunnen versnellen, de kosten zou verlagen en de kans op hertellingen zou hebben verkleind? Zo nee, waarom niet?
Hoe lang een telling duurt, wordt in belangrijke mate bepaald door het stembiljet. De grootte van het huidige stembiljet maakt de (handmatige) telling ervan tijdrovend. Voor elektronisch tellen is een ander stembiljet nodig. In mijn brief van 15 juni 2018 heb ik geschreven stappen te willen zetten om te kunnen experimenten met een nieuw stembiljet.2 Ik heb u hierover recent voorstellen gedaan.3 De stembiljetten waarmee ik wil experimenteren, tellen handmatig veel sneller dan het huidige stembiljet. Testen wijzen dat uit.4 Deze stembiljetten zijn ook geschikt om elektronisch te tellen, op de manier die is geadviseerd door de Commissie onderzoek elektronisch stemmen in het stemlokaal (Commissie-Van Beek).5
Hoe lang het elektronisch tellen van de stembiljetten duurt, hangt af van een aantal factoren, waaronder de duur van de controle die nodig is om vast te stellen dat de elektronische telling integer is verlopen.6 Ook wat de kosten betreft is de vergelijking met handmatig tellen niet makkelijk te maken. Een deel van de kosten zal waarschijnlijk voor elektronisch en handmatig tellen hetzelfde zijn, zoals de kosten voor de tellocatie. Een ander deel van de kosten zal verschillen. Mogelijk zijn er voor elektronisch tellen minder mensen nodig, maar daar staat tegenover dat er ondersteuning nodig zal zijn voor het geval er storingen zijn met de telsystemen.
In de voorliggende casus (hertelling in Flevoland) zou elektronisch tellen de kans op een hertelling naar mijn mening niet hebben verkleind. Aanleiding voor de hertelling was immers niet dat er aanwijsbare telfouten zouden zijn gemaakt, maar het feit dat een van de partijen slechts enkele stemmen tekortkwam voor een restzetel. Ook bij elektronisch tellen is een dergelijke uitslag mogelijk.
Bent u bereid te kijken naar een snelle invoer van elektronisch tellen van stemmen? Zo ja, op welke termijn kunnen we hier meer over vernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Problemen met de toekenning van de kwaliteitsgelden verpleeghuiszorg |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat zorgorganisatie Accolade Zorg anticiperend op de bedoeling om met de kwaliteitsgelden de kwaliteit van de zorg te verbeteren, in 2018 al gestart is met het werven van personeel?1
Met ingang van 2017 heb ik extra middelen beschikbaar gesteld om het kwaliteitskader verpleeghuiszorg te implementeren. Landelijk gezien is er een bedrag van € 100 miljoen in 2017 en een bedrag van € 435 miljoen vanaf 2018 structureel in de tarieven verwerkt. Daar bovenop heb ik in 2019 een landelijk kwaliteitsbudget beschikbaar gesteld van € 600 miljoen, dat in 2020 verder oploopt naar € 1.100 miljoen. De zorgorganisatie Accolade Zorg geeft aan dat zij in 2018 al is gestart met het werven van extra personeel, anticiperend op de bedoeling om met de kwaliteitsgelden de kwaliteit van de zorg te verbeteren. De extra middelen die opgenomen zijn in de basistarieven 2017 en 2018 zijn echter ook bedoeld om extra personeel te werven.
Wat vindt u van de handelwijze van het zorgkantoor die geen kwaliteitsgelden beschikbaar wil stellen, omdat de zorginstelling in 2018 al personeel had geworven, dus daarmee niet in aanmerking komen voor het kwaliteitsbudget van 2019? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de brief van Accolade Zorg is vanuit VWS contact opgenomen met deze zorgorganisatie en met het zorgkantoor. Dit gesprek heeft geleid tot de constatering dat Accolade Zorg met het werven van extra zorgpersoneel in 2018 de extra middelen voor de implementatie van het kwaliteitskader goed heeft besteed. Accolade Zorg heeft in 2018 gemiddeld 22 fte extra zorgverleners ingezet. Uit het gesprek is ook naar voren gekomen dat het zorgkantoor aan Accolade Zorg een kwaliteitsbudget voor 2019 heeft toegekend dat rekening houdt met de kosten voor het extra personeel dat in de loop van 2018 is aangenomen. Ook Accolade Zorg is dus – net zoals alle verpleeghuizen in Nederland – in aanmerking gekomen voor het kwaliteitsbudget 2019. De hoogte van het toegekende budget is daarbij conform het landelijke zorginkoopbeleid door het zorgkantoor bepaald op basis van het kwaliteitsplan en de bijbehorende meerjarenbegroting voor de inzet van extra zorgpersoneel en andere investeringen in het kwaliteitskader. De handelwijze van het zorgkantoor die in de vraag wordt verondersteld, is dus niet aan de orde.
Vindt u het acceptabel dat starre regelgeving van het zorgkantoor deze zorginstelling dwingt om te bezuinigen, terwijl zij vooruitlopend op het streven om meer personeel in de zorg te werven aan de wens van u en de Tweede Kamer voldoet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven bij antwoord 2 heeft Accolade Zorg de extra middelen voor het kwaliteitskader in 2018 goed besteed. Met de inzet van 22 extra fte aan zorgmedewerkers heeft zij conform de bedoeling belangrijke stappen gezet op weg naar de volledige implementatie van het kwaliteitskader.
Tegelijkertijd kwam uit het gesprek naar voren dat de afspraken in het landelijke inkoopbeleid voor 2019 in het bijzondere geval van Accolade Zorg mogelijk leiden tot een onbedoelde verlaging van het kwaliteitsbudget. De bijzondere situatie is dat er in het basisjaar 2018 sprake was van een negatief exploitatieresultaat door de combinatie van (1) volledige benutting van de beschikbaar gestelde extra middelen voor het kwaliteitskader voor de inzet van extra zorgpersoneel in 2018 en (2) incidenteel hogere personeelskosten in 2018 vanwege tijdelijke extra inhuur en inzet voor personeel wegens specifieke situaties in de bedrijfsvoering (zoals verbouwingen, verhuizingen en ziekteverzuim). In een dergelijke bijzondere situatie leiden de incidenteel hogere personeelskosten tot een vertekend beeld in het basisjaar 2018. Doordat de omvang van het kwaliteitsbudget 2019 wordt gebaseerd op de extra personeelsinzet ten opzichte van het basisjaar 2018, is het in de beschreven bijzondere situatie dan erg lastig om het exploitatieresultaat in 2019 op orde te brengen.
In de bestuurlijke afspraken over het kwaliteitsbudget 2020 tussen ActiZ en ZN is onderkend dat de regels voor het kwaliteitsbudget op een aantal punten een belemmering vormden om maatwerk te leveren. In 2020 is er meer ruimte om gemotiveerd af te wijken. Dit kan ook met terugwerkende kracht voor 2019. In de aanvullingen op het landelijk inkoopbeleid voor 2020 is dit opgenomen. Het zorgkantoor heeft aangegeven op korte termijn samen met Accolade Zorg te bezien of en op welke wijze er voor deze zorgaanbieder gemotiveerd kan worden afgeweken (met terugwerkende kracht naar 2019). Een en ander altijd met het doel van het kwaliteitskader in ogenschouw houdend.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het zorgkantoor om te kijken hoe deze discussie tussen zorginstelling en zorgkantoor kan worden opgelost? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord 3. De bestuurlijke afspraken over het kwaliteitsbudget 2020 bieden het zorgkantoor meer ruimte voor maatwerk. Op grond daarvan gaat het zorgkantoor in gesprek met de genoemde zorginstelling.
Krijgt u meer meldingen van zorginstellingen die in 2018 extra personeel hebben aangenomen en die van het zorgkantoor te horen krijgen dat deze niet gefinancierd kunnen worden uit het kwaliteitsbudget? Welke gevolgen heeft dit voor het aantrekken van nieuwe medewerkers?
Er zijn meerdere signalen, waarbij zorgaanbieders aangeven dat ze in 2018 extra personeel hebben aangenomen en dit niet gefinancierd krijgen vanuit het kwaliteitsbudget. Vanaf 2018 is er structureel € 435 miljoen in de tarieven verwerkt, waarmee dit personeel gefinancierd kan worden. Daarnaast heeft het zorgkantoor de ruimte om bijvoorbeeld bij voorinvesteringen in bijzondere gevallen afspraken te maken om ten laste van de 85% een compensatie te verstrekken. Dit kan met terugwerkend kracht voor 2019.
Volkscultuur die door de Belastingdienst ongelijk wordt behandeld, als niet cultuur wordt erkend en zodoende geen gebruik kan maken van het gunstige lage btw-tarief voor culturele activiteiten |
|
Helma Lodders (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat uitingen van volkscultuur zoals onder andere bloemencorso’s, carnavalsverenigingen en schutterijen, eenzelfde culturele waarden hebben als andere vormen van cultuur zoals opera, musea en theater? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp van deze Kamervragen in combinatie met de gestelde vragen doet vermoeden dat voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief een waardering van cultuuruiting relevant is. Dat is niet het geval. De Belastingdienst toetst aan de hand van Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) welke leveringen van goederen of verrichtingen van diensten in aanmerking komen voor toepassing van het verlaagd btw-tarief aan de hand van de aldaar met name genoemde prestaties. In relatie tot de gestelde vragen is bijvoorbeeld ingevolge post b-14 van genoemde Tabel I het verlaagde btw-tarief van toepassing «voor het verlenen van toegang tot:
In post b-15 van Tabel I is eveneens onder het verlaagde tarief gebracht de «diensten van exploitanten van reizende inrichtingen voor vermaak op kermissen», en in post b-17 het «optreden door uitvoerende kunstenaars».Zoals uit de opsomming van deze posten blijkt, bestaat er bij de toepassing van het verlaagde tarief geen onderscheid in het soort cultuur. Ook blijkt uit de opsomming dat de term «cultuur» geen criterium is voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief.
Gelijk aan de fiscale duiding zoals hiervoor is toegelicht, maakt de rijksoverheid geen onderscheid in verschillende vormen van cultuur en culturele waarden. Uitingen van volkscultuur/immaterieel erfgoed kunnen evenzeer cultuur en erfgoed zijn en zijn evenzeer van waarde net als andere uitingen van cultuur.
Voor de volledigheid merk ik op dat er naast een verlaagd btw-tarief ook een sociaal-culturele vrijstelling bestaat (artikel 11, eerste lid, onderdeel f Wet OB) waarvoor een individuele aanwijzing nodig is, dan wel vermelding in bijlage B behorende bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. In laatstgenoemde bijlage staan bijvoorbeeld vermeld amateurtoneelverenigingen, amateurmuziekverenigingen, carnavalsverenigingen en kleindierverenigingen.
Deelt u de mening dat het ongelijk is dat deze vormen van volkscultuur door de Belastingdienst niet als cultuur worden erkend en dat hierin een onterecht verschil wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor heb toegelicht, speelt bij de toets van de Belastingdienst of het verlaagde btw-tarief van toepassing is de erkenning van cultuur of onderscheid in vormen van cultuur geen rol. De Wet OB kent een limitatieve opsomming van leveringen en diensten waarop het verlaagde btw-tarief mag worden toegepast. Het verschil in btw-tarieven voor de genoemde vormen van volkscultuur is dus niet terug te voeren op het al dan niet erkennen als cultuur door de Belastingdienst.
Deelt u de mening dat volkscultuur ook cultuur is en zodanig ook gelijk met andere vormen van cultuur door de Belastingdienst moet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat de Belastingdienst geen onderscheid maakt in de verschillende vormen van cultuur bij de toetsing van de toepassing van het verlaagde btw-tarief.
Herkent u de signalen dat verenigingen en stichtingen die actief zijn met volkscultuur niet door de Belastingdienst worden aangemerkt als «cultuur», «culturele activiteit», «culturele instelling» en/of «cultureel amusement/vermaak» en dat zij hierdoor geen gebruik kunnen maken van het gunstige lage btw-tarief van 9% voor culturele organisaties?
Nee, dat signaal herken ik niet. Tabel I bij de Wet OB bevat een limitatieve opsomming van leveringen en diensten waarop het verlaagde btw-tarief van toepassing is. Iedere ondernemer die de in Tabel I genoemde leveringen of diensten verricht, kan het verlaagde btw-tarief toepassen. Daarvoor is niet vereist dat een vereniging of stichting wordt aangemerkt als een culturele instelling. Uit de bij het antwoord op vraag 1 gegeven opsomming van de activiteiten waarop het verlaagde btw-tarief van toepassing is, blijkt dat de term «cultuur» geen criterium is voor de toepassing van het verlaagde tarief.
Gelet op bovenstaande vragen, deelt u de mening dat volkscultuur daarom ook fiscaal gelijk behandeld zou moeten worden, net zoals andere culturele instellingen en activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn voorgaande beantwoording volgt dat er geen sprake is van een ongelijke fiscale behandeling bij de toepassing van het verlaagde btw-tarief.
Wat is de definitie van een «uitvoerend kunstenaar» onder post b 17 van de Wet op de Omzetbelasting (Wet OB)? Bent u van mening dat ontwerpers, kunstenaars en andere creatievelingen binnen de volkscultuur hier ook onder vallen? Zo ja, wat vindt u dan van de beslissing van de Belastingdienst dat deze ontwerpers, kunstenaars en creatievelingen binnen volkscultuur niet onder «uitvoerende kunstenaars» vallen? Zo nee, waarom niet en kunt u onderbouwen onder welke categorie u hen dan wel ziet?
In het beleidsbesluit Toelichting Tabel I (22 december 2017, nr. 2017–16288) is een uitgebreide toelichting op post b-17 opgenomen met betrekking tot de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor «het optreden door uitvoerende kunstenaars». Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een optreden door een uitvoerende kunstenaar is bepalend of een artistieke prestatie wordt verricht. In de toelichting worden diverse voorbeelden gegeven van wat daaronder wordt verstaan. Dat is ook het kader waarbinnen de inspecteur die competent is in voorkomend individueel geval ongeacht de aard van de cultuuruiting, toetst of het verlaagde btw-tarief van toepassing is.
Deelt u de mening dat volkscultuur door de belastingdienst gelijk moet worden behandeld met andere vormen van cultuur en zodoende dus ook gebruik moet kunnen maken van het gunstige lage btw-tarief voor culturele organisaties en activiteiten?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 1 tot en met 5.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De samenwerking met Armenië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u als Minister-President van Nederland voor het eerst in enige decennia de nieuwe Minister-President van Armenië van harte heeft gefeliciteerd bij zijn benoeming na de fluwelen revolutie en vrije en eerlijke verkiezingen?
Ja. Het is goed gebruik felicitatiebrieven te sturen bij het aantreden van staatshoofden en regeringsleiders van landen waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen onderhoudt. Het kabinet stuurde ook in 2016 een felicitatiebrief bij het aantreden van Karen Karapetyan als Minister-President van Armenië.
Bent u bereid om deze samenwerking op zowel economisch terrein als ontwikkeling van een democratische rechtsorde en van een democratisch land in onze gezamenlijke kiesgroepen in het IMF en de Wereldbank vorm te geven door een ambassade in Armenië te openen?
Het kabinet is bereid om de samenwerking met Armenië op de genoemde terreinen verder vorm te geven. Het openen van een ambassade in Jerevan is op dit moment niet aan de orde.
In het regeerakkoord zijn middelen opgenomen voor de uitbreiding en versterking van het postennet (EUR 10 miljoen in 2018 en oplopend tot EUR 40 miljoen structureel vanaf 2021). Deze extra middelen volgen op een inkrimping van het postennet als gevolg van eerdere taakstellingen. Het kabinet heeft besloten posten te versterken dan wel te openen die uitvoering geven aan de volgende prioriteiten in het regeerakkoord: economische groeikansen, veiligheid, stabiliteit en armoedebestrijding, migratie en versterkte inzet op Europa. Op basis van deze prioriteiten en gezien de beperkte middelen is destijds voorrang gegeven aan het versterken dan wel openen van posten elders ter wereld. Uw Kamer is hierover op 8 oktober 2018 geïnformeerd middels de brief over de uitbreiding en versterking van het postennet in 2019–2021 (Kamerstuk 32 734, nr. 32).
Dit neemt niet weg dat het kabinet zich zal inzetten om de positieve dynamiek na de politieke transitie in Armenië verder te ondersteunen. Armenië komt in aanmerking voor verschillende bilaterale programma’s. Deze programma’s zijn grotendeels vraag gestuurd. Dat maakt daadwerkelijke steun ook afhankelijk van concrete plannen van Armeense zijde en belangstelling van zowel Nederlandse als Armeense betrokkenen. Nederland bekijkt zowel in EU-verband als bilateraal en in nauwe samenwerking met de Armeense autoriteiten of, en zo ja waar, steun kan worden geïntensiveerd. Om de extra inspanningen in goede banen te leiden heeft het kabinet besloten de capaciteit van de Nederlandse ambassade in Georgië (mede geaccrediteerd voor Armenië) te versterken met een lokale medewerker.
Tot slot is het van belang op te merken dat NL al op verschillende manieren steun biedt aan Armenië. Op economisch terrein is er een omvangrijke FMO portefeuille van EUR 173 miljoen en er lopen verschillende RVO projecten ten behoeve van private sector ontwikkeling. Armenië maakt deel uit van de Nederlandse kiesgroep in de Wereldbank, IMF en EBRD. Mede in het kader van deze kiesgroeprelatie financieren de ministeries van Financiën en van Buitenlandse Zaken aanzienlijke technische steun die wordt verleend door het IMF, de Nederlandsche Bank en deskundigen van het Ministerie van Financiën. Verder zet Nederland zich via Matra en het Mensenrechtenfonds in op de bevordering van mensenrechten en rechtsstatelijkheid. Zo is er in Armenië sinds 2014 een project ter bevordering van vrijheid van godsdienst, dat regionaal belangstelling geniet en wordt nauw samenwerkt met het Armeense Ministerie van Justitie en de Ombudsman bij bevordering van antidiscriminatie. Tot slot draagt Nederland bij aan de steun die Armenië ontvangt vanuit de Europese Unie en de internationale financiële instellingen.
Herinnert u zich dat u schreef dat u de samenwerking waardeert in het kader van het EU-Armenia Comprehensive and Enhanced Partnership Agreement (CEPA), dat in november 2017 getekend is?
Ja.
Wanneer wordt het wetsvoorstel ter goedkeuring van dit verdrag voorgelegd aan de Staten-Generaal? Is het wetsvoorstel al naar de Raad van State gestuurd? Zo nee, wat is de reden van de vertraging?
Het kabinet werkt met voorrang aan het opstellen van een memorie van toelichting (MvT) bij de Brede en versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en Armenië. Het kabinet hecht zeer aan een zorgvuldig wetgevingstraject. De MvT zal in de eerste helft van dit jaar aan de Raad van State worden voorgelegd.
Klopt het dat Nederland een fysieke diplomatieke vertegenwoordiging heeft in alle lidstaten van de Raad van Europa, behalve Armenië en Montenegro (en een paar microstaatjes)?
Van de 47 landen die lid zijn van de Raad van Europa heeft Nederland in zes landen geen fysieke diplomatieke vertegenwoordiging. Armenië, Montenegro en IJsland horen daarbij. Deze landen vallen evenwel onder het resort van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in nabije landen.
Het bericht 'De yezidi’s zijn hun familie en cultuur kwijt' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht 'De yezidi’s zijn hun familie en cultuur kwijt»?1
Ja.
Is het u bekend dat veel van de yezidi vrouwen en kinderen nog steeds onvindbaar zijn of gevangen? Zo ja, kunt u een inschatting maken van het aantal dat nog onvindbaar is of gevangen?
De meest recente cijfers uit een VN-rapport van februari 2019 geven aan dat er op 29 november 2018 nog 3,083 jezidi’s in gevangenschap zitten of vermist worden, waarvan 1,427 vrouwen en meisjes en 1,656 mannen en jongens. De VN heeft geen recentere cijfers, maar verwacht dat deze cijfers nu lager zullen zijn na de val van Baghouz. Het VN-onderzoeksteam naar de misdaden van ISIS in Irak (UNITAD) – waaraan Nederland ook bijdraagt – is momenteel bezig met het onderzoeken van massagraven waar vermoedelijk jezidi-slachtoffers zijn begraven. Er zijn nog geen gegevens beschikbaar over deze opgravingen, maar mogelijk zullen de bevindingen ook effect hebben op het aantal vermisten.
Bent u bekend met het werk van Yazidi House? Zo ja, heeft u contact opgenomen met deze organisatie om te bezien of en hoe, de internationale gemeenschap deze organisatie zou kunnen ondersteunen?
Er zijn zowel in Irak als Syrië als in Nederland diverse organisaties die zich inzetten voor de jezidi’s. Naast Yazidi House zijn er verschillende organisaties die zich specifiek met de positie van jezidi’s bezig houden, zoals Yazda, de stichting waarbij Nobelprijswinnares Nadia Murad is betrokken. Ook zijn er verschillende organisaties die zich inzetten voor de rechten van minderheden in Irak, zoals de Ma’asarat Foundation en zijn er verschillende hulporganisaties die onder andere jezidi’s ondersteunen (zie ook het antwoord op vraag 10 en 11).
Zowel de Minister van Buitenlandse Zaken als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben bij hun bezoeken aan Irak jezidi-vertegenwoordigers gesproken. Medewerkers van de ambassade in Bagdad en het consulaat-generaal in Erbil ontmoeten regelmatig vertegenwoordigers van diverse jezidi-organisaties, waaronder bovengenoemde organisaties. Daarnaast wordt de situatie van jezidi’s regelmatig in bilateraal en multilateraal verband opgebracht. Bij die gesprekken komt uiteraard ook aan de orde hoe de jezidi-gemeenschap en de betrokken organisaties het beste ondersteund kunnen worden.
Kunt u aangeven of er meer vergelijkbare organisaties zijn die zich op deze manier inzetten voor de Yazidi’s? Zo ja, heeft u contact opgenomen met deze organisaties om te bezien of en hoe de internationale gemeenschap deze organisaties zou kunnen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zeggen hoeveel IS-enclaves onder controle van het Syrische regime zijn?
In het regimegebied ten oosten van Palmyra richting Der-Ezzor bevinden zich nog een aantal actieve IS-enclaves. Het is voor het kabinet niet mogelijk om vast te stellen of (voormalige) tot slaaf gemaakte jezidi’s zich daar bevinden. Nederland onderhoudt geen diplomatieke betrekkingen met het Assad-regime en het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over regime-acties om mogelijke tot slaaf gemaakte jezidi’s te bevrijden. Het kabinet is niet bekend met NGOs of andere organisaties die toegang hebben tot ISIS-enclaves.
Weet u of het Syrische regime onderzoekt of er zich onder de IS-families yezidi-slaven bevinden? Zo ja, weet u of het Syrische regime actie onderneemt om deze yezidi-slaven weg te halen uit de IS-enclaves? Zo nee, zijn er mogelijk NGO’s die toegang hebben tot de IS-enclaves en hier informatie over zouden kunnen verschaffen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u geschokt over de voortdurende slavernij van en de handel in yezidi’s? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met uw internationale collega’s? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de val van het kalifaat, blijft de situatie van de jezidi-gemeenschap zorgelijk. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich inzetten voor de bescherming van kwetsbare minderheden. De positie van minderheden wordt in verschillende fora besproken, onder anderen laatst in de VN-Veiligheidsraad bij het debat over seksueel geweld in conflict, waarbij de jezidische Nobelprijs-winnares Nadia Murad aanwezig was.
Op welke wijze zou de internationale gemeenschap kunnen bijdragen aan het bevrijden van de tot slaaf gemaakt yezidi’s en het tegengaan van de handel in yezidi’s?
Verschillende landen uit de internationale gemeenschap maken zich hard voor het lot van de jezidi’s, waaronder Nederland. In de gebieden die heroverd zijn op ISIS, zoals het recent bevrijde Baghouz, wordt er aandacht besteed aan de jezidi’s die zich daar bevinden. Bij het verlaten van Baghouz zijn bij screenings de jezidi’s separaat opgevangen zodat ze zo snel mogelijk terug gebracht konden worden naar Irak. In Irak wordt er ondersteuning geboden aan de jezidi-slachtoffers, onder andere door het door Nederland gesteunde programma van Norwegian Peoples Aid (zie ook antwoord op vraag 10).
Is het u bekend hoeveel humanitaire organisaties zich nog bevinden in Duhouk en omgeving en waarom humanitaire organisaties daar wegtrekken? Is er iets dat u kunt doen om te bevorderen dat organisaties zich blijven inzetten in deze regio?
De humanitaire situatie in Irak heeft in 2018 en begin 2019 een lichte verbetering doorgemaakt en zodoende is het geen zgn. «L3 crisis» (hoogste status crisis) meer volgens de VN. Hierdoor zijn er minder fondsen beschikbaar voor humanitaire organisaties in Irak. Er zijn echter nog wel degelijk humanitaire organisaties ter plekke. De precieze hoeveelheid fluctueert van gebied tot gebied. Tegenwoordig wordt het overgrote deel van humanitaire hulp (80%) door de Iraakse regering gegeven. Er wordt daarnaast ingezet op een transitie van humanitaire hulp naar stabilisatie, wederopbouw en ontwikkelingshulp. Ondanks het wegtrekken van een deel van de humanitaire organisaties blijft Nederland zich actief inzetten, onder anderen via opvang in de regio-middelen. Deze richten zich op onderwijs, werkgelegenheid en bescherming in onder anderen Nineva en Dohuk.
Steunt u, met het belang dat u hecht aan psychosociale programma’s in opvangkampen, hulporganisaties als SEED? Zo ja, hoeveel organisaties die psychosociale programma’s verzorgen ondersteunt Nederland? Is er in EU-verband steun voor deze organisaties? Zo nee, bent u bereid in EU-verband steun te vergaren?
Nederland steunt verschillende programma’s op het gebied van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun, zowel op mondiaal niveau als in specifieke gebieden in Irak. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld een programma van Terre des Hommes in Tel Afar dat geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun biedt aan teruggekeerde jongeren. Dit programma zal lopen tot april 2021. Daarnaast steunt Nederland een programma van Norwegian People’s Aid dat tracht de dienstverlening op gebied van ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (waaronder psychosociale hulp, case management en life skills) aan, en re-integratie van met name jezidi-ontheemden (vrouwen en meisjes in het bijzonder) te verbeteren.
Ook in Europees verband zet Nederland zich in. Via Nederlandse bijdragen aan het Madad-fonds (European Union Regional Trust Fund in response to the Syrian crisis) zet Nederland zich ook in voor psychosociale zorg in Irak. Het Madad-fonds draagt onder andere bij aan een project voor psychosociale hulp van het Iraakse Rode Halve Maan. Daarbij doet Nederland beleidsbeïnvloeding op hoog niveau voor een betere integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun bij humanitaire coördinatie en responsmechanismen en spreekt partners aan tot het oppakken van mental health and psychosocial support(MHPSS). Tevens organiseert Nederland in oktober 2019 een internationale bijeenkomst over geestelijke gezondheid en psychosociale steun.
Wat kunt u aanvullend doen om de opvang van de yezidi’s in veilige regio te ondersteunen, gezinshereniging te bevorderen en medische en psychosociale hulp te verbeteren?
Het kabinet zet zich in voor stabilisatie en (waar het Irak betreft) wederopbouw van de gebieden die heroverd zijn op ISIS zodat uiteindelijk ontheemden weer terug kunnen keren naar hun plek van herkomst. Zo steunt Nederland het Funding Facility for Stabilisation(FFS) van de VN met een totaal van 57 mln Euro sinds 2014. Het FFS zet zich in voor het herstellen van de basisvoorzieningen in onder andere Sinjar. Ook draagt Nederland bij aan het verminderen van slachtoffers door landmijnen en explosieve oorlogsresten in het gebied via steun aan partners United Nations Mine action Service (UNMAS) en ontmijnings-NGO Mines Advisory Group (MAG). Nederland heeft nieuwe bijdrage aan UNMAS Irak in overweging ook met het oog op Sinjar. Via UNICEF steunt Nederland het bieden van onderwijs in bevrijde gebieden, waaronder in Sinjar. Door middel van het bovengenoemde opvang in de regio partnerschap gaat Nederland bijdragen aan juridische hulp, toegang tot documentatie, onderwijs en toegang tot de arbeidsmarkt. De precieze invulling en doelgroepen worden momenteel uitgewerkt. Daarnaast steunt Nederland het VN onderzoek mechanisme voor de misdaden van ISIS in Irak (UNITAD) met 500.000 Euro voor bescherming van getuigen en ondersteuning van slachtoffers.
Het ‘anders toewijzen’ van huurwoningen in Utrecht |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat woningcorporatie Portaal in de wijk Overvecht op een andere manier huurhuizen wil toewijzen, namelijk door mensen te selecteren die wat voor de buren willen doen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre is het wettelijk toegestaan om op een dergelijke manier extra eisen te stellen aan nieuwe bewoners? Door wie worden deze extra voorwaarden bepaald en waar ligt volgens u de grens van deze extra voorwaarden?
Woningcorporaties moeten bij hun maatschappelijke taak om personen te huisvesten die vanwege omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting, voldoen aan de vigerende wet en regelgeving. Indien in de gemeente een huisvestingsverordening van kracht is, op basis van de Huisvestingswet 2014, zijn de woningcorporaties gebonden aan onder meer de regels die in de gemeentelijke huisvestingsverordening zijn opgenomen, waaronder de vergunningverlening en de urgentie van bepaalde doelgroepen. Tevens kunnen er tussen corporaties, gemeente en huurdersorganisatie (aanvullende) prestatieafspraken zijn gemaakt over toewijzing, bijvoorbeeld om in bepaalde wijken en complexen tot een betere mix te komen van sociaal draagkrachtige en minder draagkrachtige huishoudens. Overeenkomstig de Woningwet dienen woningcorporaties passend toe te wijzen voor de huurtoeslagdoelgroep en moeten zij voldoen aan de opgenomen toewijzingsregels voor de DAEB-tak. Binnen de toewijzingsregels van de Woningwet is ruimte voor additionele voorwaarden bij toewijzing van huurwoningen. Woningcorporaties maken hier regelmatig gebruik van om invloed uit te oefenen op het type huurder in bepaalde complexen of wijken. Dit gebeurt doorgaans in afstemming met de gemeenten en huurdersorganisaties, al dan niet vastgelegd in prestatieafspraken. Daarbij geldt dat er geen discriminerende eisen mogen worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van ras of geslacht. Daar ligt de grens zoals dat in onze Grondwet en in internationale verdragen is vastgelegd.
Zijn er andere plekken in het land waar woningcorporaties extra eisen of voorwaarden stellen aan nieuwe huurders?
Ja een voorbeeld hiervan is onder meer het project «Westeinde 88–90» van woningcorporatie Welwonen uit Enkhuizen, waarbij een motivatiebrief en een gesprek noodzakelijk zijn om in aanmerking te komen voor een huurwoning. Alle toekomstige bewoners kunnen samen gebruik maken van de aan te leggen (moes)tuin aan het water.
Ook bij woningcorporatie Woonbedrijf is gewerkt met «anders toewijzen». Het project Space-S voorziet in gezamenlijke voorzieningen zoals een buurthuis, woonkamer, daktuinen en een gedeelde fietsenstalling. Bewoners konden in aanmerking komen voor een woning door zich tijdens de bouw van de woningen betrokken te tonen bij het wonen. Zo kon men bijvoorbeeld op bijeenkomsten meedenken over de inrichting van de daktuinen.
Als laatste voorbeeld hanteert woningcorporatie Habion het «anders toewijzen» voor het project LIFE 39. Voor deze woningen worden huurders gezocht die met elkaar willen wonen en aansluiting vinden op basis van levensstijl. Er worden aanvullende voorwaarden gesteld ten aanzien van leefstijl en motivatie waarover een commissie oordeelt. Ook in dit project is het «klaarstaan voor de ander» en «betrokkenheid tonen» onderdeel van de voorwaarden.
Wat zijn de ervaringen van dit «anders toewijzen» bij de twee nieuwe projecten van Portaal en waarom wordt het nu toegepast in de bestaande woningen? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen dat zijn?
De corporatie geeft aan dat door de instroom van kwetsbare bewoners, sprake is van een steeds verder toenemende druk op de leefbaarheid in sommige wijken en buurten. Met «Anders toewijzen» tracht de corporatie hier een antwoord op te formuleren. «Anders toewijzen» past Portaal toe in o.a. de projecten Place2BU (Utrecht), Majella Wonen (Utrecht) en Meander (Nieuwegein). Het betreft nieuwe projecten waar statushouders, mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang en gemotiveerde jongeren samenwonen en samenleven. De jongeren wordt gevraagd om een motivatiebrief te schrijven waarbij ze aangeven wat ze kunnen en willen betekenen voor hun buren. Portaal geeft aan dat de ervaringen van deze manier van toewijzen goed zijn. Ervaring leert dat zowel de «reguliere» huurders, de statushouders en de mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang aangeven het wonen in een dergelijk gemengd wonen-project als een meerwaarde te zien.
In gesprekken tussen corporaties en de gemeente Utrecht over de aanpak in Overvecht is het idee geopperd om de succesfactoren van het concept «gemengd wonen» te vertalen naar een bestaand complex in Overvecht. Het project zou kunnen leiden tot meer krachtige huurders die zich als «goede buur» willen opstellen, waardoor in deze complexen de leefbaarheid duurzaam kan worden verbeterd. Portaal heeft het complex aan de Bangkokdreef geselecteerd om hiermee te experimenteren. Hierbij bevraagt de woningcorporatie aspirant-huurders of zij via een motivatiebrief willen aangeven wat zij als «goede buur» kunnen betekenen. Een aantal van de woningen wordt daarnaast specifiek toegewezen aan hogere inkomens binnen de vrije ruimte in de DAEB-tak.
Welke maatregelen kunnen de gemeente en de woningcorporatie(s) nemen om de leefbaarheid in de wijk te verbeteren, nu er geen wijkenbeleid meer is vanuit de landelijke overheid en via de Woningwet de mogelijkheden voor corporaties zijn verkleind? Welke maatregelen nemen de gemeente en corporatie(s) wel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten kunnen in hun woonbeleid aangeven wat zij verwachten van corporaties als het om inzet op leefbaarheid gaat voor zover dat de taak van corporaties is. Corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties kunnen hier dan vervolgens prestatieafspraken over maken. In prestatieafspraken moet ook worden vastgelegd als corporaties meer dan het normbedrag per verhuureenheid willen inzetten (€ 129,13 in 2019). In de herziene Woningwet is opgenomen dat leefbaarheidsactiviteiten van corporaties beter gericht moeten zijn op de eigen bewoners en de wijk waarin zij wonen. Corporaties kunnen nog steeds bijdragen aan woonmaatschappelijk werk, de aanleg en het onderhoud van kleinschalige infrastructuur in de directe woonomgeving van het eigen bezit, een schone woonomgeving, de groenvoorziening en activiteiten verrichten om overlast te voorkomen en veiligheid te vergroten. Corporaties zetten veelal huismeesters in en dragen bij aan wijkteams/sociale teams. In 2017 werd landelijk ongeveer € 230 miljoen door corporaties uitgegeven aan leefbaarheidsactiviteiten.
Het interview met MKB Nederland en Greenpeace van Radio EenVandaag van 17 april 2019 |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het interview met MKB-Nederland en Greenpeace van Radio EenVandaag van 17 april 2019?
Ja.
Welke sectoren of activiteiten die wel gebruik maken van gas en elektriciteit zijn vrijgesteld van betaling van de Opslag Duurzame Energie (ODE)?
In de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) worden de volgende vrijstellingen genoemd.
Deze vrijstellingen komen voort uit de richtlijn energiebelastingen en zijn facultatief. Alleen de als eerste genoemde vrijstelling heeft een meer verplichtend karakter. Deze regeling voorziet in een vrijstelling van aardgas en elektriciteit die wordt ingezet bij de opwekking van elektriciteit. De achtergrond hiervan is dat over de geproduceerde elektriciteit bij levering belastingheffing plaatsvindt. Zonder vrijstelling zou daardoor sprake zijn van dubbele heffing. De richtlijn energiebelastingen sluit in principe dubbele heffing uit. Lidstaten kunnen overigens van deze lijn afwijken uit milieubeleidsoverwegingen.
Ik merk op dat deze vrijstellingen onverkort ook van kracht zijn voor de ODE. De Wet ODE volgt de Wbm voor wat betreft de belastinggrondslag (verbruiksschijven) en vrijstellingen. De ODE kent alleen zijn eigen tarieven.
Welk aandeel van het totale nationale gebruik aan respectievelijk gas en elektriciteit betaalt geen ODE? Welk bedrag per staffel in de energiebelasting voor respectievelijk gas en elektriciteit wordt dit jaar naar schatting gederfd door de vrijstellingen?
Gezien de inschatting in uw brief (Kamerstuk 35 004, nr. 17) dat er voor de ODE in de 4e schijf voor gas 8 miljoen euro en voor elektriciteit 3 miljoen van de totale 1,7 miljard euro wordt opgehaald dit jaar, hoeveel zou de opbrengst in deze 4e en hoogste schijf dit jaar zijn zonder alle vrijstellingen?
Hoeveel betalen de bedrijven die onder CO2-emissiehandel (EU-ETS) vallen (met een uitstoot groter dan 10 kiloton CO2) aan ODE? Hoeveel hadden deze betaald zonder de vrijstellingen?
Er is geen inzicht in een verdeling van de belastinggrondslag en de opbrengsten uit de ODE specifiek voor ETS-bedrijven. Dit onderscheid kan uit de beschikbare data niet worden afgeleid. De reden hiervoor is dat deze informatie niet bij de Belastingdienst en de belastingplichtige energieleveranciers wordt geregistreerd. Het is namelijk onbekend welke gebruiker zich achter een aansluiting bevindt, een huishouden of een bedrijf. Daarnaast is het om dezelfde reden vervolgens ook onbekend of een bedrijf al dan niet onder het EU-ETS valt.
Hoeveel betalen de – qua uitstoot – 12 grootste industriële bedrijven aan ODE? Hoeveel hadden deze betaald zonder de vrijstellingen?
Verbruikscijfers voor individuele bedrijven zijn niet voorhanden. Het CBS geeft logischerwijs alleen inzicht in het verbruik op 2-digit en soms op 3-digit bedrijfstakniveau, omdat gegevens van individuele bedrijven onder de geldende geheimhoudingsplicht vallen. Door deze beperkingen kan het gevraagde inzicht niet worden verstrekt.
Deelt u de constatering dat door de vrijstellingen en het enkel belasten van de energiedragers elektriciteit en gas (en niet kolen en olie) zeer weinig bijdragen, zeker in verhouding tot hun uitstoot van CO2 in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven worden voor hun energieverbruik belast via de energiebelasting, de opslag duurzame energie, de accijnzen op olieproducten, en de kolenbelasting. Tevens geldt voor bedrijven die onder het Europese emissiehandelssysteem ETS vallen een CO2-prijs over de gehele uitstoot. Het kabinet heeft op 28 juni jl. een voorstel voor een Klimaatakkoord bij uw Kamer ingediend, dat onder andere voorziet in een verschuiving van de lastenverdeling tussen burgers en bedrijven in de ODE. Bovendien zal per 2021 boven op de ETS-prijs een aparte CO2-heffing voor de sector industrie worden ingevoerd, die borgt dat het doel van 14,3 Mton uitstootreductie in 2030 wordt gerealiseerd.
De ODE heeft louter als doel het realiseren van belastingopbrengsten ter dekking van de geraamde kasuitgaven voor de SDE+. Daarbij leidt de in mijn voorstel voor een Klimaatakkoord voorgestelde verschuiving in de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven tot een aanzienlijk hogere bijdrage van de sector industrie dan dat nu nog het geval is.
Ik verwijs voor nadere details naar mijn brief met voorstel voor een Klimaatakkoord van 28 juni jl.
Bent u voornemens de vrijstellingen af te schaffen, in het licht van de door u op 13 maart 2019 aangekondigde verschuiving in de ODE naar eenderde huishoudens en tweederde bedrijven? Zo nee, zal de verschuiving dan terecht komen bij met name het midden- en kleinbedrijf (mkb) en bij die specifieke sectoren die niet onder de vrijstellingen vallen?
Nee. Het kabinet heeft op 28 juni jl. een voorstel voor een klimaatakkoord bij uw Kamer ingediend, dat onder ander voorziet in een verschuiving van de lastenverdeling tussen burgers en bedrijven in de ODE. Deze verschuiving behelst een toename van de bijdrage van grootverbruikers waaronder de sector industrie, door verhoging van de 3e en 4e belastingschijven op aardgas en een verhoging van de 3e schijf op elektriciteit. Voor mkb-bedrijven met een verbruik tot en met de 2e belastingschijven aardgas en elektriciteit treedt daardoor geen extra lastenverzwaring op.
Deelt u de visie dat een heffing op CO2 de rekening voor de energietransitie veel eerlijker verdeelt en meer in lijn met het principe dat de vervuiler betaalt ligt, dan de ODE ooit zal kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uw antwoord op de brief van MVO-Nederland en ONL van 15 april 2019 over de ongelijke lastenverdeling van de ODE tussen de industrie en het mkb naar de Kamer sturen?
Er is naar aanleiding van de brief contact geweest met deze partijen. Het kabinet heeft altijd gezegd dat huishoudens en het mkb niet zullen opdraaien voor de kosten van de transitie in de industrie. In lijn de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 351) heeft het kabinet hier bij de finale besluitvorming over het Klimaatakkoord en de verschuiving in de ODE voor gezorgd.
Kunt u zorgen dat deze vragen voor een eventueel Kamerdebat over het Klimaatakkoord en CO2-heffing beantwoord zijn?
Zoals ik aangaf heb ik op 28 juni jl. een Voorstel voor een Klimaatakkoord aan uw Kamer doen toekomen dat ten dele antwoord gaf op bovenstaande vragen. Helaas is het niet gelukt om de vragen voorafgaand aan het plenaire debat over het Klimaatakkoord van 3 juli jl. te beantwoorden.
Misbruik van de landelijke regeling huisvesting statushouders om uitgeprocedeerde asielzoekers te huisvesten |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sociaal experiment voor huisvesting van statushouders loopt uit op drama»?1
Ja.
Is het waar dat aan het sociale experiment voor de huisvesting van statushouders in Almere subsidie is toegekend vanuit de landelijke regeling huisvesting statushouders?2 Zo ja, hoeveel subsidie is er toegekend, wat zijn de criteria geweest op basis waarvan deze subsidie is toegekend en hoeveel van deze subsidie is inmiddels uitbetaald?
Ja, ten behoeve van het betreffende project in Almere is voor de huisvesting van 81 statushouders een beroep gedaan op de Tijdelijke Regeling Stimulering Huisvesting Vergunninghouders (TRSHV). Begin april is € 62.500,- aan de eigenaar toegekend en uitbetaald voor de huisvesting van tien vergunninghouders.
Deze regeling kent twee fasen. In de eerste fase wordt, voorafgaand aan de realisatie van het project, door RVO een budgetreserveringsverklaring afgegeven. In de tweede fase wordt, na realisatie van het project en bij de eerste bewoning, de definitieve subsidieaanvraag getoetst door de gemeente en RVO.
Onderhavige aanvraag is getoetst aan de criteria die zijn opgenomen in de TRSHV. Daarbij is bij aanvang van de bewoning in de Basisregistratie Personen (BRP) getoetst of de vergunninghouders waren ingeschreven op het betreffende adres. De subsidieregeling vereist verder dat de woonvoorziening ten minste vijf jaar bestaat.
Is het waar dat er 94 mensen gehuisvest zijn met het sociaal experiment, terwijl er maar 44 mensen ingeschreven zijn bij de gemeente Almere?3 Zo ja, in hoeverre zijn er uitgeprocedeerde asielzoekers gehuisvest?
Het klopt dat de gemeente Almere 44 personen heeft ingeschreven, woonachtig aan de Bostuin in Almere. Het aantal van 94 is volgens de gemeente niet waarschijnlijk, omdat sprake is van in totaal 81 kamers die niet allemaal bewoond waren. Bij regelmatige controles door de gemeente Almere zijn in totaal vier ongedocumenteerde personen aangetroffen, die naar zeggen van de verhuurder daar niet woonachtig waren, maar daar tijdelijk verbleven om te klussen. De gemeente Almere heeft laten weten de standaardprocedure te hebben gevolgd, door deze personen door te verwijzen naar de vreemdelingen opvanglocatie te Ter Apel.
In hoeverre is de landelijke regeling gebruikt om uitgeprocedeerde asielzoekers te huisvesten in dit geval? Welke maatregelen heeft u genomen en is het geld teruggevorderd?
Niet. Er is geen subsidie toegekend aan de huisvesting van uitgeprocedeerde asielzoekers.
Heeft u onderzocht of er andere gevallen zijn waarbij de landelijke regeling is misbruikt om uitgeprocedeerde asielzoekers te huisvesten? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan en welke maatregelen heeft u toen genomen? Zo nee, kunt u dit alsnog onderzoeken en de Kamer spoedig informeren?
Dat is niet aan de orde. Er wordt getoetst aan inschrijving in de BRP. Uitgeprocedeerde asielzoekers kunnen zich niet inschrijven.
Op welke momenten controleert u of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland of de landelijke regeling huisvesting statushouders is misbruikt? Worden daarbij inspecties op locatie uitgevoerd? Zo nee, kunt u dit alsnog uitvoeren?
Iedere subsidieaanvraag wordt door RVO getoetst aan de in de regeling gestelde criteria. Zoals aangegeven vereist de subsidieregeling dat de woonvoorziening ten minste vijf jaar bestaat. Dit wordt aan het einde van deze periode getoetst. Na deze toetsing stelt RVO de subsidie ambtshalve vast. Als niet aan de verplichtingen van de stimuleringsregeling is voldaan, stelt RVO de subsidie vast op € 0 en wordt het voorschot teruggevorderd.
Hoe staat het met de pilots voor flexibele, tijdelijke en sobere woonoplossingen voor statushouders en welke gemeenten hebben een aanvraag gedaan? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de pilots niet goed gebruikt worden?
Ik heb in 2018 € 3 miljoen beschikbaar gesteld om via een beperkt aantal verschillende pilots te experimenteren met huisvestingsoplossingen die de aansluiting tussen asielopvang, huisvesting en integratie moeten verbeteren. Te denken valt aan het tijdelijk en gemixt huisvesten van verschillende doelgroepen waardoor flexibele huisvestingscapaciteit ontstaat en aan opvangoplossingen in de buurt van de gemeente van uitplaatsing zodat al tijdig met de integratie kan worden gestart.
De uitvoering van de pilots wordt momenteel voorbereid door BZK, JenV en COA i.s.m. IPO en VNG en verschillende gemeenten. De verwachting is dat de eerste pilots in 2019 starten. Een onderzoeksbureau zal vanaf het begin aangehaakt zijn om de voortgang en uitkomsten te monitoren.
Het bericht ‘Steenmarters teisteren auto’s bij Tjongerschans’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steenmarters teisteren auto’s bij Tjongerschans»?1
Ja.
Hoe groot is de overlast van steenmarters landelijk op dit moment en hoe groot is de schade die steenmarters landelijk aanrichten?
De schade die beschermde diersoorten veroorzaken aan de landbouw en aan de natuur wordt landelijk bijgehouden door BIJ12 (Unit Faunafonds). Van de steenmarter zijn echter geen meldingen van dergelijke schade bekend, alleen van incidentele schade aan particuliere bezittingen. Dergelijke schade komt echter niet voor de wettelijke tegemoetkoming in schade door beschermde diersoorten in aanmerking. Daardoor is er geen landelijk overzicht van de schade en de overlast die steenmarters veroorzaken. Wel is mij bekend dat de provincie Friesland weliswaar geen harde cijfers heeft over de aantallen steenmarters en de schade die zij aanrichten, maar dat de provincie zich wel bewust is van een stijgend aantal klachten van particulieren in de afgelopen jaren. Mij is ook bekend dat in een weidevogelgebied een pilot loopt (waarbij een ontheffing is verleend voor het vangen en doden van steenmarters), waarbij gekeken wordt naar de effecten van predatie.
Welke problemen en schade veroorzaken marters naast de schade bij auto’s, zoals wordt genoemd in het artikel, bijvoorbeeld in de agrarische sector (zoals doden van kippen) of de natuur (zoals het leeghalen van nesten van weidevogels)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u op dit moment om de overlast en schade van steenmarters aan te pakken en in te perken?
De schade en overlast die steenmarters veroorzaken hebben met name betrekking op particuliere bezittingen en gebouwen. Deze vorm van schade valt buiten de wettelijke regeling op grond van de Wet natuurbescherming voor tegemoetkoming in de schade, veroorzaakt door beschermde diersoorten. Dergelijke tegemoetkomingen zijn alleen bedoeld voor schade aan de landbouw en aan de natuur. Particulieren zijn zelf verantwoordelijk voor het beschermen van hun bezittingen via het nemen van preventieve maatregelen. Op de website van BIJ12 worden voorbeelden genoemd van preventieve maatregelen voor marterachtigen. Verder wordt ook verwezen naar gemeentelijk marterbeheerplannen en ondersteunend afschot van steenmarters in het kader van faunabeheerplannen, die door de provincie worden vastgesteld.
Hoe wordt de overlast en schade van steenmarters in andere landen aangepakt en bestreden?
De steenmarter is in Duitsland niet beschermd. In België wel, daar worden met name preventieve maatregelen genomen om de overlast en schade in te perken, zoals het afdichten van zolders of het gebruik van afschrikmiddelen.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten, provincies en ondernemers om maatregelen te nemen om overlast en schade door steenmarters te kunnen bestrijden?
Zie mijn antwoord op vraag 4. De provincies kunnen aanvullende maatregelen treffen om overlast en schade van steenmarters te bestrijden. Daartoe kunnen zij bijvoorbeeld soorten op provinciale vrijstellingslijsten zetten als de mate van schade aan de landbouw en de natuur daar aanleiding toe geeft. Gemeenten en ondernemers kunnen in overleg met de provincies preventieve maatregelen nemen.
In hoeverre wordt van de mogelijkheden die er zijn voldoende gebruik gemaakt? Hoe kunt u ervoor zorgen dat gemeenten en provincies meer maatregelen nemen en meer mogelijkheden benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat wilt u extra gaan doen om de overlast en schade van steenmarters te beperken? Welke maatregelen wilt u daarvoor nemen?
De provincies hebben voldoende mogelijkheden om in overleg met gemeenten om passende maatregelen te treffen. De ontwikkeling van de populatie steenmarters in Nederland wordt gemonitord in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring.
Bent u bereid om de incidenten en problemen met steenmarters te gaan monitoren (in overleg met de provincies) om zo de ontwikkelingen landelijk in kaart te hebben en daarop te kunnen inspelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om steenmarters op de lijst met te bejagen diersoorten te plaatsen? Zo ja, wanneer kan dit geregeld zijn? Zo nee, waarom niet en welke mogelijkheden wilt u gemeenten en provincies dan bieden voor het oplossen van dit probleem?
De steenmarter is een beschermde soort op grond van de wet Natuurbescherming. De provincies zijn verantwoordelijk en hebben de mogelijkheden om in overleg met gemeenten om passende maatregelen te treffen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de soort op de landelijke vrijstellingslijst te zetten.
De miljoenen waardedaling van huizen door windparken |
|
Agnes Mulder (CDA), William Moorlag (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Argos van 13 april 2019 getiteld «De strijd om windpark N33»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja.
Erkent u de waardedaling van woningen rondom het Groningse windpark, zoals besproken in de uitzending? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre worden inwoners hiervoor gecompenseerd?
Op de prijsontwikkeling van een woning zijn meerdere factoren van invloed. De mogelijke waardedaling van woningen rond een windpark moet daarom per individueel geval worden bekeken. De door Argos berekende waardedaling is niet gebaseerd op onderzoek naar daadwerkelijke woningtransacties in Groningen, maar op gemiddelde WOZ-waarden. Vervolgens is op basis van onderzoek van VU Amsterdam een gemiddelde waardedaling binnen een afstand tot 2 km berekend. Dit onderzoek berekende een gemiddelde waardedaling van 1,4% binnen 2 km afstand van een windturbine. Op dit percentage heeft Argos na contact met de onderzoekers, een niet nader onderbouwde vermenigvuldigingsfactor van 2,5 toegepast. Er is daarmee sprake van een inschatting van de mogelijke waardedaling.
De landelijke planschaderegeling omvat een zorgvuldige procedure om tot vaststelling van de mogelijke planschade te komen. De initiatiefnemer van een project is aansprakelijk voor een tegemoetkoming in planschade, indien die optreedt als gevolg van het project. Verzoeken worden ingediend bij de betreffende gemeente en behandeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl schakelt daarbij voor elke aanvraag een onafhankelijke planschadedeskundige in. Indien van toepassing, leidt de planschaderegeling tot de toekenning van een tegemoetkoming voor de eventueel vastgestelde planschade voor omwonende huiseigenaren. Hierbij valt binnen de huidige regeling in ieder geval 2% buiten het gecompenseerde bedrag.
Omdat de huidige planschaderegeling voorziet in deskundig en onafhankelijk onderzoek, zie ik geen aanleiding voor een collectief onderzoek gericht op de eventuele individuele planschade als gevolg van het windpark N33. Dit laat onverlet dat de gegevens waarop het genoemde onderzoek van de VU is gebaseerd verouderd zijn en dat het onderzoek daarmee aan actualisatie toe is. Ook gaat het alleen over windmolens, terwijl waardedaling mogelijk ook speelt bij zonneparken. Ik zal in overleg treden met de VU om invulling te geven aan de actualisatie. De actualisatie acht ik van belang om een breder, objectief en actueel beeld te krijgen van de waardeontwikkeling van huizen als gevolg van wind- en zonne-energie voor Nederland als geheel. Het komt dus niet in de plaats van onafhankelijk onderzoek dat plaatsvindt in het kader van planschadeprocedures.
Bent u bereid een nieuw, onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de waardedaling van woningen rondom windparken? Deelt u de opvatting zoals geuit in de uitzending dat het zowel voor omwonenden van het windpark als voor de overheid effectiever en doelmatiger is om collectief, deskundig en onafhankelijk onderzoek te doen, in plaats van dat iedere eigenaar van een woning separaat een verzoek tot de vaststelling van planschade moet indienen en de gemeente ieder verzoek separaat moet beoordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de afstanden van turbines tot woningen waar projectontwikkelaars zich wettelijk aan moeten houden? Wat is er geregeld voor inwoners die nabij een windmolen wonen?
Om het woon- en leefklimaat te beschermen van inwoners die nabij een windturbine wonen, zijn wettelijke normen vastgelegd voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting en slagschaduw van windturbines op woningen of andere gevoelige objecten. In een Milieu Effect Rapport (MER) worden de milieu effecten onderzocht en wordt er getoetst aan deze normen. De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage adviseert over de kwaliteit en de volledigheid van de onderzochte milieu informatie.
Wet- en regelgeving schrijven geen minimale afstand voor. De minimale afstand wordt bepaald door de maximaal toelaatbare geluidbelasting of slagschaduw op een woning. Om in de praktijk aan de geluids- of slagschaduwnormen te voldoen, moeten soms extra maatregelen worden getroffen zoals het tijdelijk stilzetten van een windturbine.
Deelt u de mening dat het lastig is voor omwonenden om hun recht te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor omwonenden zijn er verschillende momenten waarop inspraak mogelijk is. Ik wil hierbij onderscheid maken tussen inspraak op de beleidskaders en het concrete project waarop de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing is.
Een RCR project ontstaat niet uit het niets. De beleidskaders voor windprojecten als windpark N33 komen voort uit de afgesproken doelstelling om 6.000 MW wind op land in 2030 te realiseren, die is vastgelegd in het Energieakkoord. Met provincies is toen afgesproken dat zij (zoek)gebieden voordragen voor windparken met een vermogen van meer dan 100 MW. Deze zijn door het Rijk vastgelegd in de Structuurvisie Wind op Land (Kamerstuk 33 612, A/nr. 23). Tussen 2009 en 2012 zijn in de voorbereiding op het opstellen van de Structuurvisie Windenergie op land maatschappelijke partijen, bedrijven en het brede publiek op diverse manieren betrokken (o.a. door burgerpanels, werkateliers met gemeenten en provincies, en bijeenkomsten georganiseerd door het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu). Daarnaast is het publiek met twee zienswijzenprocedures in de gelegenheid gesteld te reageren op de Structuurvisie Windenergie op land. Veelal hebben provincies ook informatiebijeenkomsten georganiseerd voorafgaand aan het vaststellen van de gebieden voor grootschalige windenergie. Tot slot is de structuurvisie twee keer in de Tweede Kamer besproken. Na de inwerkingtreding van de Structuurvisie Wind op Land lagen keuzes voor gebieden en voor techniek (windenergie) vast.
Ondanks het uitgebreide voortraject realiseer ik mij dat omwonenden niet altijd op de hoogte waren van de gemaakte keuzes op het moment dat men zich geconfronteerd zag met een concreet project. Daarom wil ik het besluitvormingsproces om te komen tot aanwijzing van gebieden anders gaan inrichten (zie ook de antwoorden bij de vragen 11 t/m 14). Dit neemt niet weg dat ik de huidige projecten uit het Energieakkoord wil continueren. Uitvoering hiervan is immers belangrijk om de afspraken uit het Energieakkoord te halen. Bovendien hebben veel van de projecten inmiddels een onherroepelijke vergunning en zijn al in realisatie of al in bedrijf.
Naast betrokkenheid bij het beleid is ook de betrokkenheid van omwonenden bij het project zelf aan de orde. De inspraakmogelijkheden en rechtsbescherming zijn geborgd in wet- en regelgeving en zijn in overeenstemming met de Europese eisen die gelden voor de kwaliteit van deze procedures. De RCR maakt inspraak eenvoudiger, omdat de vele vergunningen die nodig zijn via één loket en één inspraakprocedure verlopen. Onder de RCR worden al bij de start van de Milieueffectrapportage (MER) procedure en ook later in het besluitvormingsproces informatieavonden in het projectgebied georganiseerd voor omwonenden en andere mogelijk belanghebbende organisaties. Van deze informatieavonden wordt een kennisgeving geplaatst in huis-aan-huis bladen, in de Staatscourant en op een website van de rijksoverheid. Tijdens deze informatieavonden worden onder meer het proces en de inspraakmogelijkheden toegelicht. Ontwerpbesluiten en definitieve besluiten worden daarnaast fysiek ter inzage gelegd in de regio. Op het MER en op ontwerp-besluiten kunnen zowel schriftelijk als mondeling als digitaal zienswijzen worden ingediend. De inspraakreacties worden bij de besluitvorming betrokken, ook als dit soms honderden reacties betreft. Dit betekent niet dat altijd aan alle bezwaren van omwonenden tegemoet gekomen kan worden, wel dat van alle in zienswijzen genoemde onderwerpen zorgvuldig gemotiveerd wordt waarom bepaalde keuzes gemaakt worden. Verder vindt er altijd bestuurlijk overleg plaats met de bestuurders van de betrokken provincie en betrokken gemeente(n), waarbij de lokaal en/of regionaal levende aandachtspunten en zorgen worden ingebracht en besproken.
Na definitieve besluitvorming staat beroep tegen de besluiten open. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State toetst of er wordt voldaan aan de in Nederland geldende wettelijke normen en eisen.
Naast bovengenoemde formele mogelijkheden voor de toegang tot rechtsbescherming, zet ik mij in om de toegang tot informatie en tot de inspraakprocedure zo laagdrempelig mogelijk te houden. Ook wordt de omgeving vroegtijdig bij een projectvoornemen betrokken om zo de acceptatie voor een project te vergroten.
Dit alles betekent niet dat maatschappelijke acceptatie een vanzelfsprekende resultante is van het toepassen van participatie. Op lokaal niveau, waarbij omwonenden direct geraakt worden in hun belangen, is zelden van het begin af aan draagvlak voor projecten rond energiewinning. In breder opzicht geldt dat voor tal van ruimtelijke ontwikkelingen, zoals wegen, asielzoekerscentra en soms zelfs scholen. Nederland is een vol land en dit betekent dat we alle benodigde maatschappelijke activiteiten op een klein oppervlak moeten inpassen. Dit alles maakt dat we hiertoe alleen besluiten met toepassing van de wettelijke mogelijkheden van inspraak, aanvullende participatie en na zorgvuldige afweging van al deze belangen en inbreng.
Wat is uw reactie op opmerkingen in de uitzending over de Rijkscoördinatieregeling die het voor omwonenden erg ingewikkeld maakt om inspraak te hebben en bezwaar te maken? Herkent u het beeld dat uit de uitzending komt naar voren dat mensen in de praktijk geen invloed hebben? Zo ja, bent u bereid hier iets aan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de ambtenaar bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat dat het gebrek aan draagvlak bewijst dat de Rijkscoördinatieregeling nodig is?
Een reactie op deze uitlatingen, en op de functie van de Rijkscoördinatieregeling bij het realiseren van energieprojecten, is eerder al gegeven in de brief aan uw Kamer van 17 augustus 2015 (Kamerstuk 33 612, nr. 51).
Hoe ziet u dit in verband met de energietransitie in het geheel? Maakt u de afweging tussen waar het doel van de transitie voorop staat en waar winst voorop staat? Kunt u dat toelichten?
De energietransitie is een grote uitdaging voor ons allemaal. De RCR-procedure is een instrument dat de afgelopen periode vooral is ingezet bij de realisatie van grote energieprojecten van nationaal belang waarover afspraken waren gemaakt in het kader van het Energieakkoord en waarbij de daarvoor in aanmerking komende gebieden zijn opgenomen in de Structuurvisie Windenergie op land (2014), die ook met uw Kamer is besproken. Zie verder het antwoord op de vragen 11 t/m 14.
Wat is uw oordeel over hetgeen in de uitzending aangekaart wordt dat in overgrote mate voordelen en winsten aan ontwikkelaars en grondeigenaren toevallen, afgezet tegen het gegeven dat omwonenden geen voordeel aan de ontwikkeling van een windpark kunnen ontlenen en louter kampen met nadelen en verlies aan waarde van woningen?
Er zijn diverse voorbeelden dat ook grote energieprojecten – zoals windparken – worden gerealiseerd door een collectief van inwoners en grondeigenaren in plaats van door grote energiebedrijven van buiten de regio. Ik juich dit toe en zie een grote meerwaarde voor de regio in een dergelijke collectief initiatief.
Ook als een windpark wordt ontwikkeld door een energiebedrijf, vloeien opbrengsten voor een deel naar de regio via de mogelijkheid voor omwonenden om in het project te participeren, via de opbrengsten van gemeentelijke ozb en via het gebiedsfonds waaraan elke initiatiefnemer bijdraagt, conform de afspraken die de windsector in de branche-gedragscode heeft gemaakt. Ook kan de bouw van een windpark aanzienlijk bijdragen aan de regionale werkgelegenheid. Sinds de publicatie van het ontwerp-Klimaatakkoord zie ik bovendien dat veel grote energiebedrijven actief samenwerking zoeken met lokale coöperaties. Ook dat juich ik toe.
Hoe gaat u in de toekomst weerstand bij omwonenden tegen windmolens wegnemen?
De RCR is eind 2016 geëvalueerd. Deze evaluatie is toegestuurd aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 254). Onderdeel van de conclusie uit deze evaluatie was dat toepassing van de RCR leidt tot vergroting van risico’s t.a.v. maatschappelijke acceptatie wanneer er maatschappelijk en/of bestuurlijk discussie is over de nut en noodzaak van een initiatief. Onder andere deze conclusie van het rapport heeft geleid tot herijking van de inzet van de RCR. Nadat een melding voor de RCR is gedaan, treed ik eerst in overleg met de initiatiefnemer en medeoverheden. In gezamenlijkheid wordt vervolgens bepaald welke overheid het meest geschikt is om het bevoegd gezag te voeren voor een specifiek project. Dat kan betekenen dat de ruimtelijke inpassing van een project door de provincie of gemeente gebeurt, in plaats van door het Rijk met toepassing van de RCR-procedure. Voorwaarde is dat de RCR-procedure niet versnellend is ten opzichte van de decentrale route. Voorbeelden van projecten waar provincies of gemeenten de besluitvorming hebben gecoördineerd zijn Windpark A16 en een aantal zonneparken in het noorden van het land.
Richting de toekomst zie ik naast de herijking van de RCR nog enkele belangrijke verbeteringen die moeten leiden tot een grotere maatschappelijke acceptatie voor energieprojecten door sterker in te zetten op participatie. De RCR-procedure gaat op in het nieuwe instrument projectbesluit onder de Omgevingswet. Bij het projectbesluit is veel aandacht voor participatie.
In hoeverre bent u van oordeel dat de werking van de Rijkscoördinatieregeling (RCR) moet worden geëvalueerd en aangepast, gelet op het gegeven dat vooral windparken die worden gerealiseerd onder de werkingssfeer van de RCR op veel weerstand en verzet stuiten? Bent u bereid om de RCR onafhankelijk en op deskundige wijze te laten evalueren en aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het ontwerp-Klimaatakkoord wordt participatie gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Met betrekking tot participatie bij windparken zijn zowel de afspraken over de Regionale Energiestrategieën (RES-en) als de afspraken over participatie bij duurzame energieprojecten van belang. De RES-en, zoals die nu in 30 regio’s in Nederland worden opgesteld, hebben als doel om samen met de omgeving tot zowel landschappelijk als maatschappelijk gedragen locaties te komen voor toekomstige wind- en zonneparken. Hoe deze participatie precies wordt vormgegeven, zal per regio verschillen en zoveel mogelijk aansluiten bij de lokale kenmerken en wensen. Vanuit het Nationaal Programma RES wordt een handreiking opgesteld die onder meer handvatten biedt voor het participatieproces van de RES. De handreiking kan benut worden om de beoogde werkwijze voor participatie een expliciete plaats te geven in ruimtelijke plannen zoals omgevingsvisies, programma’s, omgevingsplannen en projectbesluiten. De Omgevingswet biedt bij de vaststelling van deze ruimtelijke plannen belangrijke waarborgen voor participatie.
In het ontwerp-Klimaatakkoord is verder opgenomen dat de initiatiefnemer van een duurzaam energieproject een proces doorloopt om te komen tot een wenselijke en haalbare vormgeving van participatie. Het bevoegd gezag controleert of de initiatiefnemer dit gesprek met de omgeving aangaat. De afspraken met de omgeving worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Deze afspraken betreffen zowel participatie in het proces als participatie in het eigendom van het project.
Het streven naar 50% lokaal eigendom van productie van hernieuwbare energie op land is een algemeen streven naar evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied. Het gaat daarbij om kunnen (mee)investeren in projecten door partijen en burgers uit de omgeving, waarbij ook oog zal moeten zijn voor de risico’s die daarmee gepaard gaan. Achterliggende gedachte is dat lokaal eigendom gaat helpen om de realisatie van projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land te laten slagen. In het kader van het ontwerp-Klimaatakkoord en de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten wordt gewerkt aan een handreiking voor participatie bij duurzame energieprojecten met daarin een scala aan mogelijkheden, ook wel aangeduid als: «participatiewaaier». Deze participatiewaaier maakt alle vormen van participatie inzichtelijk die initiatiefnemers aan de omgeving kunnen bieden. Daarbij gaat het zowel om participatie over het besluitvormingsproces als om financiële participatie, zoals financiële obligaties, eigendomsparticipatie, een omgevingsfonds of een combinatie hiervan. In het kader van de handreiking zal ook de wijze van (juridische) instrumentering worden uitgewerkt. Deze handreiking wordt na de zomer opgeleverd.
In hoeverre worden in het ontwerp Klimaatakkoord eisen gesteld aan participatie en compensatie van de omgeving van windparken?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre bent u bereid inwoners van Nederland die bij een windpark in de buurt wonen tegemoet te komen door ze mede-eigenaar te laten zijn van dat windpark en ze zodoende mee te laten delen in de winsten?
Zie antwoord vraag 11.
Op welke wijze en op welke termijn gaat u dat effectueren in het licht van het ontwerp klimaatakkoord waarin is opgenomen dat in projecten voor tenminste 50 % moet kunnen worden geparticipeerd door inwoners en bij voorkeur omwonenden?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van de geheimhoudingsclausule die grote energiebedrijven opleggen bij degenen die hun land verkopen?
Ik treed niet in privaatrechtelijke kwesties tussen grondeigenaar en ontwikkelaar. PBL gaat op mijn verzoek al sinds 2014 in de berekening van de basisbedragen niet meer uit van de werkelijke gemiddelde grondkosten maar van een jaarlijks met 10% dalend bedrag. Dit omdat ik wil voorkomen dat de SDE+ een prijsopdrijvend effect heeft op de grondkosten.
Vanzelfsprekend is het goed als PBL voor haar advisering over de SDE+ kan beschikken over zoveel mogelijk betrouwbare en openbare informatie. Tegelijkertijd wordt de openbaarheid begrensd vanwege concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie. Binnen de kaders van de wet deelt RVO.nl de informatie met het PBL. Ik zie nu geen reden om hier aanvullende maatregelen te nemen.
Overigens zie ik in projecten steeds meer dat er door initiatiefnemers – zeker wanneer het coöperatieve ontwikkeling betreft – open kaart gespeeld wordt over grondvergoedingen en opbrengsten. Ik juich dat toe omdat transparantie hierover het draagvlak ten goede komt. Ik kan deze transparantie echter, gelet op de genoemde bedrijfsgevoelige informatie, niet juridisch afdwingen.
Bent u ook van mening dat transparantie bijdraagt aan het beter berekenen van de subsidie door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en aan draagvlak voor de energietransitie? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht 'Heel zuur dat er door de politie niets aan gedaan wordt' |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Heel zuur dat er door de politie niets aan gedaan wordt»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat GPS-systemen van boeren gestolen worden? Kunt u aangeven op welke schaal deze GPS-systemen gestolen worden? Wordt er vaak aangifte gedaan van gestolen GPS-systemen? Zijn er verschillen op te merken tussen de verschillende regio’s?
Ja, ik ben bekend met dit fenomeen. Ik beschik niet over de gevraagde cijfers. Diefstal van GPS-systemen wordt niet onder een aparte code geregistreerd. Hierdoor zijn diefstallen van GPS-systemen in de registratiesystemen van de politie niet eenvoudig te onderscheiden van diefstallen waarbij andersoortige goederen zijn weggenomen. Het alsnog genereren van cijfers over het aantal diefstallen van GPS-systemen vergt dan ook (buitensporig) veel politiecapaciteit.
Kunt u aangeven wat de politie in Zeeland preventief als repressief doet om GPS-systeem diefstal tegen te gaan, dan wel bij een daadwerkelijke diefstal, de dader op te sporen?
Op de website van de politie zijn preventietips opgenomen om diefstal van GPS-systemen tegen te gaan. Boeren wordt geadviseerd om landbouwvoertuigen met een GPS-systeem in afgesloten stallen of loodsen te parkeren en indien mogelijk het GPS-systeem te demonteren wanneer deze niet wordt gebruikt. Daarnaast worden boeren opgeroepen om direct melding te doen van diefstal bij de politie en bij de leverancier of fabrikant van de apparatuur. Indien er aangifte wordt gedaan start de politie met een opsporingsonderzoek. Aangiftes moeten hiervoor bij voorkeur wel concrete opsporingsindicaties bevatten, zoals bijvoorbeeld camerabeelden.
Klopt het dat de politie in Zeeland gezegd heeft dat er geen prioriteit wordt gegeven aan het opsporen van de daders? Zo ja, wat vindt u daarvan? Hoe verhoudt zich dat tot het door u omschreven «burgercontact» van de politie in het halfjaarbericht van 27 juni 2018?2
De inzet van politie bij de opsporing van strafbare feiten wordt onder gezag van het Openbaar Ministerie (hierna: «OM») op basis van de Aanwijzing voor de opsporing geprioriteerd. Hierbij wordt de ernst van het feit, alsmede de aanwezigheid van opsporingsaanwijzingen die kunnen leiden tot opheldering van de zaak gewogen in de zogeheten stuur- en weegploegen onder het gezag van het OM. Op basis van dit kader en het daaruit voortkomende selectiviteitskader worden zaken geselecteerd en toegewezen voor forensisch onderzoek. Afhankelijk van de uitkomst van deze afweging doet de politie doorgaans zo snel mogelijk sporenonderzoek.
In de zaak die aanleiding was voor deze Kamervragen, is wel degelijk door de politie direct een opsporingsonderzoek begonnen. Er is sprake van een serie diefstallen van GPS-apparatuur. Daar waar sprake was van braakschade of kans op DNA-sporen is onderzoek gedaan door de afdeling forensische opsporing. Dit is niet standaard, maar afhankelijk van de prioritering en de afweging of het zinvol is om forensisch onderzoek te doen. Hierin verschilt dit niet van hoe andere diefstaldelicten worden beoordeeld.
Vindt u dat de politie een diefstal van dergelijke omvang kan bestempelen als lage prioriteit of dient te politie ten alle tijden opvolging te geven aan een diefstal van de omvang zoals omschreven in het artikel?
Zie antwoord vraag 4.
Doet de politie standaard sporenonderzoek bij de diefstal van GPS-systemen bij boeren? Op welke termijn doet de politie doorgaans sporenonderzoek? Wat zou een reden voor de politie kunnen zijn geen sporenonderzoek te doen? Hoe kan de politie beoordelen of een aangifte van diefstal kans van slagen heeft (dat wil zeggen: het opsporen van de dader) als er geen sporenonderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunnen boeren de geleden schade op de daders verhalen, als de politie niet bereid is opvolging te geven aan de aangifte? Wat wordt er gedaan om boeren bij dit proces te ondersteunen?
De politie zorgt, onder gezag van het OM, en in lijn met de geldende kaders waar mogelijk voor opsporing van de daders. In het geval aangiftes geen of te weinig concrete opsporingsindicaties bevatten en de politie te weinig informatie heeft om de verdachte op te sporen, doet zij voorlopig geen onderzoek of stopt het onderzoek. Boeren kunnen in die gevallen mogelijk een beroep doen op hun verzekering, afhankelijk van de door hen afgesloten verzekeringspolis.
Het bericht dat private equity goed is voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opnieuw slaat een Frans beursfonds toe op de Nederlandse zorgmarkt» ?1
Ja.
Kunt u een vergelijking maken van de tarieven die in buitenland, bijvoorbeeld België, Duitsland en Frankrijk, worden gevraagd voor dezelfde type serviceflats als Korian in Nederland levert?
Ik heb geen informatie die mij in staat stelt een vergelijking te maken tussen serviceflats, als daarvan al een definitie is te geven, in de genoemde landen. Overigens is Korian op dit moment nog niet actief in Nederland. Korian heeft het voornemen kenbaar gemaakt om eigenaar te worden van Stepping Stones, een Nederlandse organisatie die circa dertien jaar in Nederland actief is in de zorg voor dementerende ouderen. Hierbij zullen de aandelen van de private equity investeerder overgedragen worden aan Korian.
Klopt het dat veel van deze private ouderenzorginstellingen eigenlijk niets meer zijn dan seniorenwoningen met een servicepakket?
In een aantal van deze private ouderenzorginitiatieven, zoals ook die van Stepping Stones, wordt intensieve 24-uurs zorg geleverd in een beschermde kleinschalige woonomgeving. Navraag bij Stepping Stones wijst uit dat zij deze zorg voornamelijk aan dementerende ouderen leveren. Stepping Stones heeft aangegeven dat dit conform de richtlijnen van de Wlz en in samenspraak met de zorgkantoren en het kwaliteitskader gebeurt.
Klopt het dat als mensen meer zorg nodig hebben dan het aangeboden servicepakket zij zelf zorg moeten aanvragen en er boven op huur plus servicekosten nog de eigen bijdragen en kosten voor de verpleegzorg komen in het kader van bijvoorbeeld de de Wet langdurige zorg(Wlz)?
Mensen die zorg nodig hebben betalen de gebruikelijke eigen bijdrage(s) die horen bij de leveringsvorm van zorg. Stepping Stones heeft aangegeven dat zorg wordt geleverd conform het indicatiebesluit van het CIZ en dat de geleverde zorguren vallen binnen het kader van dit indicatiebesluit.
Klopt het dat de huur en servicekosten die het Franse beursgenoteerde zorgorganisatie Korian vraagt tussen de 1.750 en 3.200 euro per maand liggen?
De genoemde bedragen van 1.750 en 3.200 euro uit het artikel betreffen de tarieven die Stepping Stones, de partij die Korian wenst over te nemen, in rekening brengt. De genoemde tarieven komen overeen met die van de website van Stepping Stones. Stepping Stones vraagt gemiddeld € 2.500,– per maand voor de woon-, en servicekosten, afhankelijk van de grootte en ligging van het appartement. De tarieven die Korian elders in rekening brengt zijn mij niet bekend.
Bent u van mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) bij dergelijke overnames moet kunnen toetsen op de gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg? Waarom vindt u van wel of waarom van niet?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 22 oktober 2018, onderzoeken de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik momenteel concrete suggesties van de ACM, de NZa en de IGJ om het zorgspecifieke fusietoezicht aan te scherpen.[1] Ik streef ernaar uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Wat is de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IJG) bij dit soort private zorginstellingen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ziet erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoet aan de wettelijke standaarden.
Welke wetten en welke artikelen daarin zouden gewijzigd moeten worden om de Nza en IJG deze mogelijkheden te geven?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen gezamenlijk met Kamervragen die gesteld zijn op 14 maart 2019 in verband met het bericht uit het Financieel Dagblad dat «private equity» goed is voor een recordaantal overnames beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervragen die gesteld zijn op 14 maart 2019 was reeds aan uw Kamer verzonden toen deze nieuwe Kamervragen mij bereikten. De vragen konden daarom niet gezamenlijk worden beantwoord.
Kunnen deze vragen binnen vier weken worden beantwoord?
Ja.