Het bericht ‘Gratis wonen. Als je mee laat kijken in je bed’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gratis wonen. Als je mee laat kijken in je bed»?1
Ja.
Wat vindt u van het initiatief dat mensen korting op hun woonlasten krijgen in ruil voor het opgeven van hun privacy?
In Helmond wordt een slimme woonwijk gebouwd: – Brainport Smart District – waarin zal worden geëxperimenteerd met nieuwe technologieën en manieren van wonen. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken hoe een wijk duurzaam en circulair kan worden gemaakt. Ook wordt er gekeken naar nieuwe manieren om data daarvoor in te zetten. Data is daarbij breder dan persoonsgegevens. Het uitgangspunt is om deze ontwikkeling samen met de bewoners van de wijk vorm te geven.
Het initiatief is een samenwerking tussen overheden, universiteiten en bewoners. Het initiatief is niet privaat gefinancierd. In een later stadium zijn marktpartijen uitgenodigd om te bezien of zij specifieke diensten aan zouden kunnen bieden, op één van de geselecteerde thema’s zoals duurzaamheid en fysiek en sociaal welzijn.
Van de initiatiefnemers begrijp ik dat er nog geen concrete afspraken zijn vastgelegd over het delen van data. Ook dient nader onderzocht te worden of c.q. in hoeverre die data tot op personen herleidbare gegevens kunnen bevatten. Wel geldt bij dit initiatief dat de betrokkenheid van de aanstaande bewoners een belangrijke voorwaarde zal zijn.
Eén van de voorgestelde projecten, die nog nader wordt uitgewerkt, is erop gericht onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor bewoners om hun persoonsgegevens commercieel uit te baten. Ook wordt onderzocht of de inzet van data in gemeenschappelijk beheer van de bewoners kan plaatsvinden.
Ik vind het een positieve ontwikkeling dat er geëxperimenteerd wordt met de mogelijkheden die data bieden om te werken aan maatschappelijke opgaven en aan de kwaliteit van leven, bijvoorbeeld om wijken duurzamer en circulair te maken. Ik vind het ook positief dat er kleinschalig wordt geëxperimenteerd met nieuwe manieren om burgers te betrekken bij dergelijke ontwikkelingen en het sluit aan bij de kabinetsambitie om burgers meer controle te geven over het gebruik van hun gegevens.
Wel begrijp ik de zorg van de vragensteller. Privacy is een grondrecht. Het spreekt dan ook voor zich dat, waar sprake is van verwerking van persoonsgegevens, als uitgangspunt dient te gelden dat de toepasselijke wettelijke kaders inzake gegevensbescherming, in het bijzonder de AVG, in acht worden genomen.
Vanuit NL DIGITAAL: Data Agenda Overheid lopen daarnaast verschillende initiatieven op het terrein van behoorlijk datagebruik in de openbare ruimte. We hebben Brainport Smart District onder andere uitgenodigd om zich aan te sluiten bij een traject waar BZK al samen met de gemeentes Eindhoven, Amsterdam en Groningen, met de VNG, met burgers, en met academische partners onderzoekt welke ethische dilemma’s zich voor kunnen doen, en welke wettelijke kaders van toepassing zijn.
Vindt u het wenselijk dat (tech-)bedrijven in ruil voor zeer gedetailleerde persoonsgegevens woonruimte gaan aanbieden?
Is het toegestaan om het opgeven van privégegevens als vereiste op te nemen bij het aanbieden van woonruimte?
Hoe verhoudt naar uw mening een initiatief zoals dit zich tot de groeiende consensus dat (tech-)bedrijven te veel macht hebben?
Kunt u garanderen dat de mensen die besluiten hier aan mee te doen dat op volledig vrijwillige basis doen en zij in hun beslissing niet gestuurd worden door andere factoren zoals bijvoorbeeld woningnood in de regio?
Kunt u zich voorstellen dat dit kan leiden tot een situatie waarin mensen vanwege hun financiële situatie verleid of gedwongen worden hun privégegevens te «verkopen» in ruil voor een dak boven hun hoofd? Acht u dat wenselijk?
Vooropgesteld: in dit project bieden tech-bedrijven geen woonruimte aan in ruil voor persoonsgegevens.
De situatie die de vragensteller in vraag 3 en 4 schetst zou ook niet wenselijk zijn. De keuze om persoonsgegevens af te staan moet altijd zorgvuldig en behoorlijk plaats vinden en gestoeld zijn op een rechtmatige grondslag, zoals vrije toestemming. Als woonruimte alleen mogelijk is in ruil voor het afstaan van persoonsgegevens, is van zo’n vrije keuze geen sprake.
Het project omtrent de mogelijke huurverlaging in ruil voor persoonsgegevens verkeert nog in de haalbaarheidsfase. Er staat op dit moment nog niets vast.
Mocht het experiment wel worden uitgevoerd, dan ga ik de uitwerking en de uitvoering daarvan nauwlettend volgen. Er moet voorkomen worden dat alleen mensen die zich dat kunnen veroorloven hun persoonsgegevens kunnen beschermen of dat bewoners in de positie komen te staan dat zij bij de beslissing om hun gegevens al dan niet af te staan geen vrije keuze hebben. Ik beraad mij op de wenselijkheid van initiatieven waar gebruik van een eerste levensbehoefte, zoals wonen, in ruil voor data zou worden aangeboden.
Kunt u garanderen dat mensen die geen toestemming hebben gegeven om zich aan zo’n gedetailleerd niveau van surveillance te committeren gevrijwaard blijven? Zo ja, hoe? Zo nee, blijft publieke ruimte hiermee dan wel publiek?
Kunt u aangeven hoe u staat tegenover de in het artikel genoemde sensorhotels die mobiele telefoons gaan volgen en hun interne gegevens gaan uitlezen?
Kunt u aangeven welke informatie men voornemens is te verzamelen met deze sensorhotels en welke informatie men overweegt te gaan verzamelen?
Kunt u aangeven hoe u staat tegenover de in het artikel genoemde verregaande plannen om te gaan werken met sensoren in het afvalwater?
Klopt het dat daarmee in principe per individu de eet- en drinkgewoontes nauwkeurig in beeld kunnen worden gebracht, evenals het medicijngebruik, de gezondheid en de consumptie in bredere zin? Acht u dat wenselijk?
Wat moet er verstaan worden onder het voornemen om te komen tot interventies op individueel niveau?2 Hoe wenselijk acht u dat?
Hoe gaat de datavoorziening ingericht worden? Krijgen inwoners ook inzage in hun eigen gegevens of is die uitsluitend voor de bedrijven? Kan het bijvoorbeeld zo zijn dat ouders straks genotificeerd worden dat hun dochter zwanger is nog voordat zij dat zelf weet simpelweg omdat zij naar het toilet is geweest? Acht u zulke situaties wenselijk?
Hoe verhoudt dit initiatief zich tot de aangenomen motie-Hijink (Kamerstuk 27 529, nr. 178) waarin de Kamer zich uitspreekt tegen het commercieel uitbaten van medische data? Bent u met de indiener van mening dat data die verzameld zullen worden om een gezondheidsbeeld op te stellen daarmee eigenlijk medische data zijn?
De initiatiefnemers hebben benadrukt dat er geen afspraken zijn gemaakt over het verzamelen van data, laat staan medische data en dat het verzamelen van medische data nadrukkelijk niet de bedoeling is.
Het verwerken van medische gegevens is aan strenge eisen gebonden. De partijen moeten zich daarbij aan de gegevensbeschermingswetgeving houden. Als dat niet gebeurt, is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om daartegen op te treden.
Welke actie gaat u ondernemen om dit initiatief, dat in strijd is met de wens van de Kamer, tegen te houden?
Zie antwoord vraag 15.
In hoeverre acht u het wenselijk dat provincies en waterschappen zich aansluiten bij dit soort initiatieven?
Het is aan provincies en waterschappen zelf om te bezien of en op welk moment zij zich aansluiten bij dergelijke innovatieve initiatieven. Provincies en waterschappen maken hun eigen financiële en beleidsmatige afwegingen binnen hun wettelijke takenpakket. Ik heb hier geen oordeel over.
Is u al bekend hoe de voorgenomen Ethische Commissie ingericht gaat worden? Wat wordt de positie van deze commissie ten opzichte van bestaande instanties belast met toezicht op privacy zoals bijvoorbeeld de Autoriteit Persoonsgegevens?
Het is nog niet bekend hoe de Ethische Commissie ingericht gaat worden. Op basis van de informatie en de gevoerde gesprekken heb ik geen reden om te veronderstellen dat de initiatieven onwenselijk zijn en overheidsingrijpen gerechtvaardigd is.
Wat zou er gebeuren als de Ethische Commissie zou besluiten dat (alle) initiatieven van de ontwikkelaars onwenselijk zijn? Hoe wordt een «wij-van-WC-eend» scenario voorkomen?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven wat de huidige situatie is in Toronto (Canada) waar eerder een soortgelijk initiatief werd opgezet? Ziet u daarin aanleiding dit initiatief een halt toe te roepen?
Sidewalks labs in Toronto is een privaat gefinancierd en georganiseerd project, zonder inspraak van bewoners, in tegenstelling tot het project in Helmond. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het initiatief in Helmond een halt toe te roepen.
Kunt u reflecteren op de uitspraak: «We doen hier niet alleen veilige dingen. Anders krijg je nooit disruptie»? Geeft u dat vertrouwen dat bestaande wetgeving gerespecteerd zal worden en dat persoonsgegevens veilig zijn?
Kunt u reflecteren op de uitspraak: «We gaan hier aanklooien»? Geeft u dat vertrouwen dat bestaande wetgeving gerespecteerd zal worden en dat persoonsgegevens veilig zijn?
Kunt u reflecteren op de uitspraak: «We doen hier iets op het snijvlak van wat kan en wat wenselijk is»? Geeft u dat vertrouwen dat bestaande wetgeving gerespecteerd zal worden en dat persoonsgegevens veilig zijn?
Is dit een initiatief dat u wenselijk acht? Zo nee, hoe gaat u dit initiatief en soortgelijke initiatieven in de toekomst voorkomen? Zo ja, waarom?
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om onderzoek te doen naar dit initiatief? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een onafhankelijke toezichthouder en besluit zelfstandig over de te verrichten onderzoeken. Het staat de initiatiefnemers vrij om de AP te vragen om mee te denken over deze nieuwe ontwikkeling.
De bombardementen van Turkije op christenen in Irak |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving over herhaaldelijke bombardementen van Turkije op christelijke dorpen in Noord-Irak, die de bevolking op de vlucht doen slaan?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de betreffende berichtgeving, maar kan de juistheid daarvan niet verifiëren.
In algemene zin kan gesteld worden dat Turkije regelmatig bombardementen uitvoert in de Koerdische Regio van Irak, met name in de provincies Erbil en Duhok. Volgens Turkije zijn de aanvallen gericht op de PKK, een organisatie die door onder andere de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld. De PKK is aanwezig in het grensgebied tussen Irak en Turkije, en Irak en Iran. Het komt voor dat de PKK intrek neemt in dorpen in noord-Irak (vaak tegen de wens van de lokale bevolking) waardoor het dorp een doelwit wordt van Turkse bombardementen en er kans is op burgerslachtoffers. Koerdische dorpen waar de PKK intrek heeft genomen, zijn daarom vaak door burgers verlaten uit angst voor bombardementen. Het gaat hierbij overigens niet om uitsluitend christelijke dorpen. Het conflict speelt tussen Turkije en de PKK en er zijn geen aanwijzingen dat dit is gericht op enige religieuze minderheid.
Klopt het dat het de dorpen Belmand, Ribatka and Meruk betreft in het Amêdîyê district in de Koerdische Autonome Regio?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel andere dorpen in de regio zijn geëvacueerd? Hoeveel mensen zijn gevlucht?
Er is geen sprake van officiële evacuatie van dorpen in deze regio door (lokale) overheden. Wel is het zo dat dorpen zijn verlaten op het moment dat de PKK intrek nam in deze dorpen. Dit uit angst van de lokale bevolking voor bombardementen tegen de PKK.
Is het waar dat de Turkse luchtmacht de afgelopen maanden herhaaldelijk het noorden van Irak gebombardeerd heeft, waaronder nota bene de regio Sinjar, waar ISIS genocide gepleegd heeft op de yezidi’s?
In Turkse berichtgeving wordt herhaaldelijk melding gemaakt van bombardementen van de Turkse strijdkrachten in het noorden van Irak. Het kabinet heeft geen precieze informatie over de exacte tijd en precieze locaties van deze bombardementen. Uit berichtgeving blijkt wel dat er in tegenstelling tot de provincies Duhok en Erbil, niet regelmatig wordt gebombardeerd in de regio Sinjar.
Zijn daarbij veel burgerslachtoffers gevallen? Hoe groot is de schade aan civiele infrastructuur?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt dit zich tot het humanitair oorlogsrecht?
Het kabinet heeft onvoldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over hoe het optreden waarnaar in de berichtgeving wordt verwezen zich verhoudt tot het humanitair oorlogsrecht. In het algemeen kan worden opgemerkt dat strijdende partijen het humanitair oorlogsrecht dienen te respecteren. Het gaat daarbij onder andere om de beginselen van proportionaliteit, het maken van onderscheid tussen burgers en strijders, en de plicht tot het nemen van alle mogelijke voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de burgerbevolking. Uit het laatste vloeit onder andere voort dat partijen militaire doelen zoveel mogelijk buiten dichtbevolkte gebieden, zoals dorpen, zouden moeten plaatsen. In dit geval betekent dat met name dat de terroristische organisatie PKK zoveel mogelijk moet afzien van schuilen in dichtbevolkte gebieden. Het kabinet roept Turkije daarnaast regelmatig op om proportionaliteit en grote terughoudendheid te betrachten.
Heeft u begrip voor het protest dat de Iraakse regering enkele maanden geleden heeft aangetekend bij Turkije tegen de bombardementen in het noorden van Irak?2 Wat vindt u van de reactie van Turkije om gewoon door te gaan met bombarderen?
Het kabinet is van mening dat Turkije met zijn militaire optreden in de regio conform het internationaal recht dient te handelen en derhalve de beginselen van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht dient te nemen. Verdere onrust in een al zeer complexe en fragiele regio moet zoveel als mogelijk worden vermeden. Het kabinet maakt zich zorgen over de gevolgen van de Turkse acties voor de burgerbevolking en roept Turkije op om hier aandacht aan te besteden.
Het protest van de Iraakse regering tegen de Turkse acties is een bilaterale aangelegenheid. Het kabinet roept beide partijen op om in onderlinge dialoog tot een oplossing te komen.
Wat vindt u ervan dat christenen en yezidi’s die ISIS overleefd hebben en een kwetsbare minderheid in Irak vormen, nu geconfronteerd worden met bombardementen door Turkije in hun leefgebieden? Hoe draagt dit bij aan de wederopbouw van het noorden van Irak?
Het kabinet maakt zich in het algemeen zorgen over de positie van kwetsbare minderheden in Irak, waaronder christenen en yezidi’s. Ik heb deze zorgen bij al mijn gesprekspartners in Irak overgebracht tijdens mijn bezoek aan Irak in december 2018. Wederopbouw van de gebieden waar de meest kwetsbare groepen wonen is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet in Irak. Zo draagt Nederland bij aan het Funding Facility for Stabilisation en zet Nederland zich in voor het verbeteren van de positie van ontheemden via een partnerschap met UNHCR, UNICEF, ILO, de Wereldbank en IFC. Zie ook de Voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in Irak in 2019 die u op 18 april jl. is toegegaan.
Bent u bereid Turkije op te roepen te stoppen met deze bombardementen en de veilige terugkeer van gevluchte bewoners mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet en wat bent u dan bereid te doen?
De arbeidsomstandigheden bij online supermarkt Picnic |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het boekje «Ergonomie – Hoe werk ik op een veilige en verantwoorde manier» dat online supermarkt Picnic hanteert in hun distributiecentra?1
Ja, dit boekje is aan mij verstrekt en ik heb er kennis van genomen.
Kent u de National Institute of Occupational Safety and Health (NIOSH)-methode, een meetmethode om te bepalen hoeveel een werknemer per keer mag tillen? Klopt het dat ook de Inspectie SZW deze methode hanteert bij controles?
Deze methode is mij bekend. In de toelichting op artikel 5.2 van het Arbobesluit wordt verwezen naar deze NIOSH-methode om te kunnen beoordelen of bepaalde tilsituaties risico's met zich meebrengen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. De Inspectie SZW hanteert de NIOSH-methode als standaard.
Wat is, gelet op onder andere die NIOSH-methode, uw reactie op de instructie dat bijvoorbeeld drie kratten met boodschappen boven schouderhoogte getild moeten worden?
In de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt de overheid met doelvoorschriften wat in het belang van gezond en veilig werken moet worden gedaan; werkgevers en werknemers bepalen zelf hoe ze dat doen. Dat kan op bedrijfsniveau, maar ook – in de vorm van een arbocatalogus – op bedrijfstakniveau. Gelet op de grote verscheidenheid aan risico’s en werksituaties zijn de juiste maatregelen een kwestie van maatwerk. De oplossing ligt in het maken van goede afspraken tussen werkgever en werknemer over technische hulpmiddelen en de organisatie van het werk om de tilbelasting daarmee zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken.
Bij fysiek werk kan de NIOSH-methode worden gebruikt om in een gegeven tilsituatie uit te rekenen wat het toelaatbare tilgewicht is. Dit hangt van een aantal factoren af zoals de hoogte waarop de last moet worden opgetild en neergezet, de werkhouding, de frequentie van de uit te voeren handeling en de duur van de werkzaamheden. De specifieke omstandigheden waaronder getild wordt, zijn dus van belang. Ik kan niet oordelen over de specifieke werksituaties bij het bedrijf Picnic. Maar volgens de NIOSH-methode zijn boven 175cm, gerekend vanaf het vlak waarop de werknemer staat, alleen nog lichte gewichten toegestaan.
Volgens Picnic zelf gaat het bedoelde deel van de instructie om het klaarzetten van lege piepschuim kratten die samen een paar honderd gram wegen.
Wat is voorts uw reactie op het feit dat er geen (elektrische) hulpmiddelen worden ingezet om tillen boven hoofdhoogte te voorkomen, iets wat door de NIOSH-methode als zeer risicovol wordt beoordeeld?2
Ik kan geen oordeel geven over de concrete omstandigheden en maatregelen in een bedrijf. Een werkgever is verplicht de arbeidsrisico’s in kaart te brengen en zodanige maatregelen te nemen dat de fysieke belasting van de werknemer geen gevaren oplevert voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. Het is belangrijk dat de werkgever in overleg met de werknemers een effectieve aanpak bedenkt en oplossingen zoekt voor eventuele knelpunten.
Wat is uw reactie dat op het feit dat er slechts bij wijze van experiment met elektrische karren wordt gewerkt, maar het overgrote deel van het werk bestaat uit het sjouwen met zware karren met vijftien kratten vol boodschappen?
Van Picnic zelf heb ik begrepen dat het bedrijf is gestart met deze pilots van elektrische karren met het doel om deze na de testperiode, breder uit te rollen binnen het bedrijf. Het bedrijf geeft daarbij aan dat het nadenkt over innovatieve oplossingen die van invloed zijn op zowel de efficiency als de fysieke belasting van de medewerker.
Wat is het maximale toelaatbare gewicht van een kar met vijftien kratten met boodschappen die handmatig voortgesleept moet worden? Is het überhaupt mogelijk om dit op een ergonomisch verantwoorde wijze te doen?
Het bepalen van het maximaal toelaatbare gewicht en een verantwoorde werkwijze is afhankelijk van de specifieke duw- en treksituatie. Een bedrijf dat te maken heeft met fysieke werkzaamheden kan verschillende meet- en beoordelingsmethoden inzetten om de risico’s te beoordelen en vervolgens passende maatregelen in te voeren.
Voor het beoordelen van een duw- en treksituatie kan voor een eerste beoordeling de Duw en Trek Check (DUTCH)-methode worden ingezet. Ook is het mogelijk krachtmetingen toe te passen en de waarden te beoordelen op mogelijke gezondheidsschade met de tabellen van «Mital» uit 1997 zoals vermeld in het advies «Kracht zetten, duwen en trekken in werksituaties» van de Gezondheidsraad in 2012.
Deelt u de mening dat ook nieuwe bedrijven, zoals Picnic, zich moeten houden aan de bestaande wet- en regelgeving? Of is het voor u acceptabel dat zij eerst nog wat experimenteren met de arbeidsomstandigheden van hun werknemers?
Ook nieuwe bedrijven moeten zich houden aan de Arbeidsomstandighedenwet. Elke individuele werkgever moet op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zorgdragen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Hierbij dient een werkgever een aantal uitgangspunten in acht te nemen, zoals onder meer het aanpakken van gevaren en risico’s aan de bron en te letten op de stand van de wetenschap.
Ik begrijp van Picnic dat zij samen met haar medewerkers werkt aan het invoeren van innovatieve oplossingen. Of het tijdpad hiervan als acceptabel kan worden beoordeeld, is afhankelijk van de technische, operationele of economische haalbaarheid. Algemeen uitgangspunt daarbij is dat in beginsel het doelstellingenniveau dat de Arbeidsomstandighedenwet stelt niet ter discussie staat.
Bent u bereid de Inspectie SZW erop te wijzen dat zowel de instructies als de daadwerkelijke werkzaamheden niet voldoen aan de NIOSH-methode en daarmee aan ergonomische verantwoorde werkomstandigheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bovenstaande antwoorden aangeven staat niet vast of wel of niet aan NIOSH is voldaan.
Dat arbonormen worden nageleefd is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers, zij dienen daarvoor zorg te dragen.
Ik ben graag bereid uw vragen en mijn antwoorden aan de Inspectie SZW door te geleiden zodat de Inspectie deze kan betrekken bij haar werk.
De Inspectie SZW heeft mij voorts het volgende laten weten.
De Inspectie volgt nieuwe ontwikkelingen rond bezorging, logistiek, horeca en detailhandel en platformen nauwlettend. Of bij een specifiek bedrijf wel of niet onderzoek loopt, is geen openbare informatie.
In algemene zin geldt dat wanneer er klachten door de ondernemingsraad of de vakbond worden ingediend, de Inspectie SZW onderzoek start.
Verder werkt de Inspectie risicogestuurd, programmatisch en effectgericht. Dit houdt in dat zij haar capaciteit daar inzet waar de grootste risico’s op niet naleving zich voordoen. De Inspectie SZW analyseert continu of nieuwe risico’s optreden die tot mogelijke aanpassingen van inspectie-inzet aanleiding geven. Deze analyse is gebaseerd op bevindingen, onderzoeken, uitkomsten van reactieve inspecties en signalen van buiten – waaronder meldingen van misstanden en signalen in de media en monitoringsonderzoek.
Bent u voorts bereid de Inspectie SZW op te roepen de distributiecentra van Picnic aan een controle te onderwerpen? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de Arbonormen worden nageleefd in de distributiecentra?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Tien jaar cel en tbs voor doodsteken therapeut tbs-kliniek Kijvelanden’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tien jaar cel en tbs voor doodsteken therapeut tbs-kliniek Kijvelanden»?1
Deelt u de mening dat tien jaar celstraf een onacceptabel lage straf is voor deze moordenaar die nota bene al onder behandeling was voor poging tot doodslag in een tbs-kliniek?
Kwam deze tbs'er ook in aanmerking voor (on)begeleid verlof? Zo ja, hoe vaak is hij op verlof gestuurd?
Deelt u de mening dat een persoon die nota bene door de rechtbank als «buitengewoon gevaarlijke man» is bestempeld, nooit in een gewone tbs-kliniek had mogen zitten met alle vrijheden van dien, maar op een long stay-afdeling? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze man totaal verkeerd is ingeschat? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u nu eigenlijk geleerd van de zaak Michael P.?
Deelt u de mening dat alle intensieve behandelingen in de tbs-kliniek voor deze gevaarlijke idioot blijkbaar geen enkele zin hebben gehad, anders had hij toch niet opnieuw kunnen toeslaan?
Deelt u de mening dat het opnieuw opleggen van tbs zinloos is, aangezien dit soort idioten levenslang achter slot en grendel opgesloten zouden moeten zitten? Kunt u aangeven in welk opzicht deze zaak verschilt van Michael P.? Waarom denkt u dat deze «buitengewoon gevaarlijke man» uiteindelijk wel weer losgelaten zou moeten worden op de samenleving?
Kunt u aangeven hoeveel personen er op dit moment in tbs-klinieken zitten, en als «buitengewoon gevaarlijk» kunnen worden beschouwd en derhalve een bijzonder risico vormen voor de maatschappij en iedereen in de directe omgeven van deze personen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Onderzoek: deelnemers bereid in te leveren voor duurzaam beleggen’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: deelnemers bereid in te leveren voor duurzaam beleggen»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek, dat onder 50- tot 65-jarigen 65% duurzaam beleggen door pensioenfondsen belangrijk vindt, dat 70% zelf invloed wil kunnen uitoefenen op hoe duurzaam de eigen premies belegd worden en dat meer dan de helft bereid is één procent lagere pensioenuitkering te accepteren in ruil voor een duurzaam beleggingsbeleid?
Ik vind het positief dat veel deelnemers duurzaam beleggen belangrijk vinden. De uitkomst dat een groot deel van de deelnemers zelf invloed wil kunnen uitoefenen op hoe duurzaam de eigen premies belegd worden, komt goed overeen met één van de onderdelen van mijn brief van 1 februari over de vernieuwing van het pensioenstelsel.2 Daarin heb ik aangegeven dat ik wil bekijken welke andere keuzemogelijkheden (naast een uitkering ineens op pensioendatum) op termijn kunnen worden toegevoegd, waaronder de mogelijkheid voor deelnemers om te kiezen voor een groener pensioen dat meer duurzaam belegd wordt.
Deelt u de conclusie dat nu blijkt dat deelnemers preferenties hebben over niet alleen uitsluitingenbeleid maar ook beleggen in «ondernemingen die een maatschappelijk verantwoord beleid voeren» en «een positieve bijdrage leveren aan het milieu of betere werkomstandigheden», het nog belangrijker is dat deelnemers inzicht hebben in hoe duurzaam het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds is?
Ik vind het belangrijk dat deelnemers inzicht hebben in het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds. Specifiek voor milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen is in de Pensioenwet vastgelegd dat pensioenfondsen in onder meer hun jaarverslag moeten vermelden op welke wijze in het beleggingsbeleid hiermee rekening wordt gehouden. In de code pensioenfondsen hebben pensioenfondsen daarnaast afgesproken dat het bestuur van een pensioenfonds ervoor moet zorgen dat er draagvlak bestaat voor de keuzes over verantwoord beleggen.
Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen blijft in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het pensioenfondsbestuur. Ik vind het echter positief dat derden, zoals de opstellers van het Eerlijk Pensioenlabel, zich verdiepen in het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen en dit beleid inzichtelijk en vergelijkbaar willen maken. Met goede benchmarks kunnen deelnemers nader inzicht krijgen in het beleid van hun fonds.
Bent u bereid om met de deelnemers aan het op 20 december 2018 getekende convenant over duurzaam beleggen van pensioenfondsen in gesprek te gaan om te kijken of er gezamenlijk tot een eenduidige indicator voor duurzaamheid van beleggingen kan worden gekomen?2
Momenteel wordt binnen het IMVB-convenant, waar u in uw vraag naar verwijst, een instrumentarium ontwikkeld waarmee pensioenfondsen hun eventuele negatieve impact in hun beleggingsportefeuille kunnen verminderen en positieve impact kunnen vergroten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en United Nations Guiding Principles (UNGP’s) in het beleid van pensioenfondsen. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant (waar de overheid deel van uit maakt) zien toe op de naleving van de afspraken en kunnen partijen aanspreken wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt.
Een dag na het ondertekenen van het IMVB-convenant heeft de financiële sector aangegeven specifiek de klimaateffecten van hun relevante beleggingen in kaart te gaan brengen. De grote pensioenfondsen hebben aangegeven dit commitment te zullen bekrachtigen, en hebben actief bijgedragen aan de totstandkoming hiervan. Deze pensioenfondsen zijn conform deze toezegging bezig met (het voorbereiden van) het in kaart brengen van de klimaatimpact van hun portefeuille.
De methodes voor het meten van en rapporteren over de CO2-voetafdruk bij financiële instellingen zoals pensioenfondsen zijn op dit moment nog volop in ontwikkeling. Waar «normale» financiële indices jarenlang de kans hebben gehad zich te ontwikkelen, is het meten van duurzaamheid nog relatief nieuw. De ontwikkeling van het meten van klimaatimpact bij financiële instellingen vindt onder andere plaats via het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF), waarin 14 Nederlandse financiële instellingen samen werken aan open source methodologieën om de CO2-voetafdruk van hun investeringen en leningen te meten. Naast PCAF worden ook andere methoden ontwikkeld.
Ik onderschrijf het belang van een ontwikkeling richting vergelijkbaarheid. Daarbij hecht ik ook aan aansluiting bij de internationale dynamiek. Ik zie goede initiatieven in de financiële sector op het gebied van het werken naar meer eenduidigheid. Binnen het klimaatakkoord heeft dit zijn plek gevonden in het zogenoemde klimaatcommitment, waarin de ondertekenaars van het commitment zich verbinden aan een proces om de resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren en te verdiepen.
Is het bijvoorbeeld mogelijk om het rapporteren over de CO2-voetafdruk van beleggingen, waar een aantal vermogensbeheerders en pensioenfondsen zich al heeft verenigd, verder te standaardiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de scores van pensioenfondsen bij het eerlijke pensioenlabel 2019, waar de tien onderzochte pensioenfondsen bij elkaar opgeteld 7 voldoendes en 143 onvoldoendes hebben gehaald?3
Zoals ik in antwoord op vragen van de leden Smeulders en Snels heb aangegeven, heeft de door Profundo gehanteerde onderzoeksmethode een andere focus dan eerdere benchmarks waarin pensioenfondsen worden vergeleken. Het is niet aan de overheid om de methodologie van het onderzoek te beoordelen, noch om de uitkomsten van het onderzoek te beoordelen of met alternatieve rapportcijfers te komen.
Hoe kijkt u naar de kritiek van een aantal pensioenfondsen op de onderzoeksmethode van het eerlijk pensioenlabel, dat er mogelijk wel beleid wordt gevoerd op duurzaamheid, maar dat dit niet openbaar wordt gemaakt?4
Zie antwoord vraag 6.
Welke ontwikkelingen zijn op Europees niveau te verwachten die mogelijk kunnen helpen in het meer standaard waarderen van beleggingen op duurzaamheid, die ook behulpzaam kunnen zijn om de duurzaamheid van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen beter in beeld te brengen?
Het Actieplan voor Duurzame Financiering van de Europese Commissie in 2018 geeft hier een goede inkijk in. Het kabinet heeft op 20 februari bij monde van de Minister van Financiën toegezegd6 om een overzicht te geven van de laatste ontwikkelingen in de Europese Unie op dit vlak. Het kabinet is voornemens dit voor de zomer aan u te doen toekomen, samen met een verkenning naar de wijze waarop de markt voor duurzame financiering en beleggingen kan worden bevorderd, die op verzoek van uw Kamer wordt uitgevoerd.7
De onderzoekers hebben gekeken of ook als duurzaam beleggen tot lagere resultaten zou leiden, deelnemers toch voor duurzaam beleggen zouden kiezen. Wat zijn de laatste inzichten over of duurzaam beleggingsbeleid daadwerkelijk leidt tot lagere resultaten?5
Het Sustainable Pension Investments Lab (SPIL) heeft in 2017 een literatuuronderzoek gedaan naar de financiële prestaties van verantwoord beleggen.9 Dit literatuuronderzoek laat zien dat verantwoord beleggen niet ten koste hoeft te gaan van de financiële prestaties. Meer achtergrond bij deze paper is beschikbaar op de site van SPIL.10 Daarbij is het van belang om zowel naar het rendement te kijken, als naar het bijbehorende risico. Als de aandacht voor verantwoord beleggen blijft toenemen, zullen de prestaties van bedrijven op dit vlak steeds meer in de koers van het aandeel worden ingeprijsd. Een van de conclusies van de SPIL-studie is dat, als de economie steeds verder zal moeten verduurzamen, het meewegen van criteria voor verantwoord beleggen onontbeerlijk wordt. Het niet meewegen vormt dat een steeds groter wordend risico.
Deelt u de conclusie dat er reeds is voldaan aan de eerste suggestie uit de sectorbrief van De Nederlandsche Bank (DNB) «zorg voor draagvlak en commitment»?6
Zorgen voor draagvlak onder deelnemers en fondsgremia voor het beleggingsbeleid zie ik als een continue verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen. Uit onderzoek blijkt een meerderheid van vijftig fondsen hun deelnemers al raadplegen over duurzaam beleggingsbeleid om draagvlak te creëren.12 Dat het ESB artikel concludeert in algemene zin dat er draagvlak is voor duurzaam beleggen lijkt daarop aan te sluiten. Al kan in de praktijk sprake zijn van verschillen tussen fondsen.
Wel denk ik dat er op dit moment veel maatschappelijke steun is voor maatschappelijk verantwoord beleggen door pensioenfondsen. Omdat het kabinet het belang van maatschappelijk verantwoord beleggen van harte onderschrijft, hebben wij ons, samen met NGO’s, vakbonden en pensioenfondsen, ingespannen om het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen pensioenfondsen (IMVB-convenant) tot stand te brengen. Dit moet ervoor zorgen dat pensioenfondsen in het beleggingsbeleid, dat zij uitvoeren teneinde een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor deelnemers en pensioengerechtigden te behalen, tevens rekening houden met milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Hoe staat het met de verdere uitvoering van de suggesties uit de sectorbrief van DNB over duurzaam beleggen van pensioenfondsen, zoals bij de selectie van de vermogensbeheerder duurzaamheid als criterium mee te nemen en meer kennis en ervaring tussen pensioenfondsen te delen?
Uit onderzoek blijkt bij de helft van 50 onderzochte fondsen dat duurzame doelen een gespreksonderwerp is in contacten met hun vermogensbeheerders en dat iets minder dan een derde deze criteria ook meeneemt bij selectie van een vermogensbeheerder. Daarnaast hebben pensioenfondsen zich in het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen pensioenfondsen (IMVB-convenant) gecommitteerd om nog specifieker samen te werken. Dit zullen ze doen aan de hand van concrete cases om negatieve impact van ondernemingen waarin pensioenfondsen beleggen te mitigeren/of te remediëren. Dit samenwerkingsverband heeft een leer-en innoveeragenda wat betreft het vergroten van hun invloed met de ambitie om concrete verbeteringen te bereiken.
Het datalek bij Jeugdzorg waardoor dossiers van duizenden kwetsbare kinderen zijn gelekt |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat dat door een fout van Bureau Jeugdzorg Utrecht in totaal 3278 dossiers van 2702 kinderen zijn gelekt?1
Datalekken zoals deze laten zien dat aandacht voor informatieveiligheid in de zorgsector steeds belangrijker wordt. Het datalek bij Samen Veilig Midden-Nederland is ontstaan door het gebruik van oude e-mailadressen met een oude domeinnaam. Deze domeinnaam was vanaf december 2017 niet meer bij Samen Veilig Midden-Nederland in beheer. Naar nu blijkt zijn de consequenties hiervan onvoldoende ingeschat en afgedekt. Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij laten weten dat zij de oude domeinnaam weer hebben overgenomen en dat daarmee het lek gedicht is. Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij gemeld direct na geïnformeerd te zijn over het datalek een onderzoek te zijn gestart om uit te zoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren.
Waarom is de oude website van Jeugdzorg Utrecht niet beveiligd afgesloten nadat deze offline is gehaald?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat binnen de jeugdzorg dossiers van patiënten onbeveiligd en geautomatiseerd doorgestuurd worden naar e-mailadressen van werknemers?
Ik deel de mening dat alle zorginstellingen passende maatregelen moeten nemen om patiëntdossiers en communicatie over patiënten maximaal te beveiligen. Ze moeten zorgen dat binnen hun organisaties goed met persoonsgegevens wordt omgegaan om datalekken zoals deze te voorkomen maar ook om weerbaar te zijn tegen bijvoorbeeld cyberaanvallen. Daarbij hoort onder anderen het gebruik van beveiligde e-mail voor het uitwisselen van persoonsgegevens. Alle zorg- en jeugdhulpinstellingen zouden daarom gebruik moeten maken van beveiligde e-mail verbindingen, waarvoor ook een NEN2-norm beschikbaar komt.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat zorginstellingen patiëntendossiers onbeveiligd en zonder authenticatie worden rondgestuurd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u te kunnen waarborgen dat dit in het vervolg wel goed wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Bureau Jeugdzorg Utrecht niet voldeed aan de concrete normen ten aanzien van informatieveiligheid zoals door Z-CERT geformuleerd? Bent u van mening dat deelname aan Z-CERT door (jeugd)zorgaanbieders verplicht gesteld moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zorginstellingen moeten onder meer voldoen aan de AVG. Ook de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg stelt eisen aan informatieveiligheid voor het zorgveld. Deze eisen zijn neergelegd in normen ontwikkeld door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN).
Het Computer Emergency Response Team voor de Zorg (Z-CERT) ontwikkelt geen normen waaraan zorginstellingen dienen te voldoen. Z-CERT is wel belast met monitoring, preventie en reparatie van ICT-incidenten in de zorg. Bij datalekken zoals deze kunnen aangesloten zorginstellingen rekenen op de hulp van Z-CERT. Deze organisatie fungeert ook als «brandweer» bij informatieveiligheidsincidenten in de zorg. Alle zorg- en jeugdhulpinstellingen zouden wat mij betreft aangesloten moeten zijn bij een organisatie als Z-CERT. Zoals toegezegd in reactie op de motie Ellemeet (TK 270529, nr 179) zal VWS in 2019 het verplichtstellen van de deelname van zorg- en jeugdhulpinstellingen aan Z-CERT onderzoeken.
Welke verplichtingen hebben (jeugd)zorginstellingen voor wat het securitybeleid betreft? Welke standaardnormen zijn hieraan verbonden waar in ieder geval aan voldaan moeten worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de bewering van de klokkenluiders dat er nog tientallen soortgelijke zorgorganisaties zijn waarvan de oude domeinnaam is verlopen, en die door kwaadwillenden zijn over te nemen of reeds zijn overgenomen?
Ik heb Z-CERT gevraagd om passende actie te ondernemen. Z-CERT meldt mij dat er inderdaad domeinnamen circuleren die eerder door zorginstellingen zijn gebruikt en daarna zijn vrijgegeven. Op mijn verzoek heeft Z-CERT deze domeinnamen zelf geregistreerd zodat deze niet meer voor anderen beschikbaar zijn.
Bent u bereid te inventariseren welke websites dit betreft om hier zo spoedig mogelijk actie op te zetten om deze beveiligd af te (laten) sluiten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn alle betrokken personen waarvan de dossiers gelekt zijn inmiddels ingelicht over dit datalek?
Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij gemeld dat zij niet weten welke dossiers precies gelekt zijn, dit is door de klokkenluiders en RTL niet gedeeld. Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij laten weten direct alle cliënten te hebben geïnformeerd en ook een speciale telefoonlijn geopend te hebben voor vragen van bezorgde burgers.
Op welke wijze wordt dit datalek van Bureau Jeugdzorg Utrecht gedicht en op welke wijze wilt u er op inzetten dat dit soort fouten in de toekomst niet meer worden gemaakt?
Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij laten weten direct nadat ze op de hoogte werden gesteld van het datalek een crisisteam te hebben gevormd en een Functionaris Gegevensbescherming te hebben aangesteld. De oude domeinnaam is direct weer overgenomen waardoor het lek inmiddels gedicht is. De instelling is een onderzoek gestart om uit te zoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren. Ook is er direct melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet hierop toe.
Tijdelijke huurcontracten |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent de Minister het bericht «Tijdelijk huurcontract zit steeds meer huurders dwars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is als een verhuurder zijn huurder – wanneer het tijdelijk huurcontract afloopt – uit de woning gooit, om zo te voorkomen dat er een huurcontract voor onbetaalde tijd ontstaat én de huurder daardoor «te veel» rechten krijgt? Hoe vaak komt dit voor? Wat gaat u hieraan doen?
De huurder weet bij het aangaan van de tijdelijke huurovereenkomst (van maximaal twee jaar voor een zelfstandige woning of van maximaal vijf jaar voor een onzelfstandige woning) dat deze van rechtswege eindigt wanneer de termijn waarvoor zij is aangegaan, is verstreken. De verhuurder mag de huurovereenkomst tussentijds ook niet opzeggen. Alleen de huurder mag dat.
Tijdens de behandeling van de Wet doorstroming huurmarkt (34 373) en de Wet Schouten inzake jongerencontracten (34 156), die op 1 juli 2016 in werking zijn getreden, zijn enkele toezeggingen gedaan en heeft de Kamer moties aangenomen in relatie tot het monitoren van de ontwikkeling van tijdelijke huurovereenkomsten. Bij de Staat van de Woningmarkt 2017 is een eerste onderzoek naar het gebruik van tijdelijke huurovereenkomsten onder particuliere verhuurders gedaan. Hiervoor is toen gebruik gemaakt van een lijst van verhuurderheffingplichtige verhuurders. Hierdoor werden echter kleine verhuurders en verhuurders die zich alleen op het geliberaliseerde segment richten gemist, terwijl deze een aanzienlijk deel van de particuliere huurmarkt vertegenwoordigen. In samenwerking met het CBS is in 2018 gewerkt om ook deze groepen verhuurders in de steekproef te betrekken. Dit heeft geleid tot een respons die redelijk goed verdeeld is over de verschillende soorten verhuurders. De afgelopen periode is gewerkt aan verbetering van de onderzoeksopzet, waardoor betrouwbare informatie over het gebruik van tijdelijke huurovereenkomsten beschikbaar komt. Ik zal uw Kamer op basis hiervan vóór de zomer informeren over het gebruik van deze tijdelijke huurovereenkomsten door verhuurders.
Deelt u de mening dat een verhuurder die zijn huurder letterlijk op straat zet met de bedoeling om van een volgende verhuurder een nóg hogere huurprijs te vragen, zich heel diep moet schamen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de enige die op deze manier van een tijdelijk huurcontract profiteert, de verhuurder is? Deelt u de mening dat zulke verhuurders misbruik maken van de schaarste op de woningmarkt? Hoe gaat u huurders beter beschermen?
Nee, bij het ontwerp van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 zijn de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur zorgvuldig bekeken en afgewogen om uiteindelijk vast te kunnen stellen welke uitbreiding van de mogelijkheden voor tijdelijk huren wenselijk en mogelijk is. Uit gesprekken met diverse partijen in het veld bleek dat er bij bepaalde groepen woningzoekenden en bij (potentiële) verhuurders behoefte was aan tijdelijke huurovereenkomsten voor een groot aantal sterk uiteenlopende andere gevallen. Gewezen is daarbij op de volgende voorbeelden van huurdersgroepen die behoefte hebben aan tijdelijke huur. Arbeidsmigranten, kenniswerkers en werknemers in lokaal belangrijke sectoren zoals verpleegsters en agenten hebben regelmatig behoefte aan tijdelijke huisvesting tijdens een periode van studie of werk. Daarnaast hebben mensen in en rond de maatschappelijke opvang, in begeleide woonvormen en mensen uit de opvang, snel tijdelijk onderdak nodig in afwachting van een meer definitieve oplossing. Een dergelijke behoefte is ook naar voren gekomen voor mensen die bezig zijn te scheiden of net gescheiden zijn, en voor ex-gedetineerden, slachtoffers van mensenhandel, expats en mensen in afwachting van de oplevering van hun koopwoning. Kortom, er zijn meerdere gevallen waarbij woningzoekenden behoefte hadden aan een huurwoning voor een korte periode, maar voor welke gevallen de wetgeving voorheen geen specifieke vorm van tijdelijke huurovereenkomsten bood.
Omdat potentiële aanbieders van woonruimte soms wel willen verhuren, maar niet vast willen zitten aan een verhuur voor onbepaalde tijd met volle huurbescherming voor de huurder, en daar voorheen geen mogelijkheid voor bestond (anders dan «een gebruik van korte duur», zie hieronder), kwam een deel van dit potentiële huuraanbod mogelijk niet tot stand. Of verhuurders trachtten hun huurovereenkomst te brengen onder artikel 7:232, tweede lid, van het BW, betreffende een huur welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is. Uit de voormelde gesprekken is gebleken dat dit inderdaad vaak voorkwam. Daaraan zijn evenwel grote bezwaren verbonden, want huurders hebben bij huurovereenkomsten die een gebruik betreffen dat naar zijn aard van korte duur isgeen huur(prijs)bescherming. Dit betekent dat de verhuurder geheel vrij de huur kan opzeggen. Ook aan het woningwaarderingsstelsel is hij niet gebonden. Dit is onwenselijk, want er bestaat juist een duidelijke behoefte aan huur(prijs)bescherming. Tijdelijke huurovereenkomsten leveren voor huurders dan ook meer zekerheid op dan huurovereenkomsten die een gebruik betreffen dat naar zijn aard van korte duur of bijvoorbeeld anti-kraakovereenkomsten (bruikleenovereenkomsten).
Ik deel uw mening dat alleen de verhuurder van deze tijdelijke huurcontracten profijt heeft niet. Mogelijk zou een deel van de woningeigenaren afzien van verhuur als zij geen gebruik konden maken van een tijdelijk huurcontract; in dat geval hadden de huurders de woning niet (tijdelijk) kunnen betrekken.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb aangegeven onderzoek ik nu het gebruik van tijdelijke huurcontracten en zal ik uw Kamer over de uitkomst daarvan vóór de zomer informeren.
Deelt u de mening dat het tijd is voor huurverlaging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dat regelen?
Ik deel uw mening niet als u een integrale huurverlaging, voor alle huurders, bedoelt.
Als een huurder en een verhuurder een huurovereenkomst sluiten, geldt het principe van contractsvrijheid. Beide partijen zijn vrij om onderling een huurprijs af te spreken. En het staat verhuurders vrij om de huur te verlagen (of te bevriezen) indien zij dat voor bepaalde huishoudens wenselijk vinden. Eigen aan het overeenkomstenrecht is verder dat het aan de contractspartijen is om in te grijpen wanneer zij het met de inhoud van de overeenkomst niet eens zijn. In de huursector voor woonruimte is dit geregeld doordat partijen met huurprijsgeschillen naar de Huurcommissie en/of de rechter kunnen gaan.
Deelt u de mening dat de Wet doorstroming huurmarkt 2015 heeft gefaald? Hoe gaat u voorkomen dat huurders die «op hun plek zitten» alsnog door hun verhuurder tot «doorstromen» worden gedwongen en letterlijk op straat komen te staan?
Zie antwoord vraag 4.
De vastgelopen woningmarkt |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Huizenzoeker heeft de moed opgegeven», «Huizenzoeker is koopmoe» en «Woningmarkt in het slot»?1
Ja.
Hoe reageert u op de cijfers van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) dat de vraag naar woningen daalt, het aanbod groeit en de prijzen afvlakken? Deelt u de mening dat de woningmarkt niet aan het afkoelen is, maar juist volledig is vastgedraaid, nu potentiële kopers de moed hebben opgegeven en er daardoor minder woningen worden verkocht?
In de afgelopen jaren zijn de prijzen van woningen flink gestegen als gevolg van de sterk toegenomen vraag. Nu zien we dat die balans begint te veranderen, enerzijds doordat de prijzen stijgen boven wat mensen bereid zijn te betalen, en anderzijds doordat het aanbod mede dankzij de gestegen nieuwbouwproductie toeneemt. Wanneer verkopers merken dat de rek uit de prijsstijging van afgelopen jaren is zullen zij de vraagprijs van woningen aanpassen, maar het is logisch dat dit niet van de ene op de andere dag gebeurt. Huizenkopers die ontmoedigd waren zullen dan weer nieuwe kansen krijgen. Ik deel de opvatting van dhr. Jaarsma dat de cijfers van de NVM erop duiden dat de markt meer in balans komt, ondanks dat er nog steeds sprake is van krapte2.
Wel deel ik de zorg van de NVM dat nieuwbouw relatief veel in dure segmenten plaatsvindt3, terwijl er juist veel behoefte is aan extra woningbouw in het betaalbare segment. De gestegen bouwproductie heeft veel druk gezet op de capaciteit in de sector, waarmee de kosten zijn gestegen. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten met projectontwikkelaars en bouwers om te zorgen dat die betaalbare woningen er komen. Veelgehoord is de kritiek van projectontwikkelaars en bouwers op de eisen die gemeenten stellen aan bouwprojecten, maar andersom kunnen projectontwikkelaars en bouwers ook zelf bijdragen aan betaalbaarheid met behoud van kwaliteit, bijvoorbeeld door innovatiever te zijn.
Welke redenen geven potentiële kopers daarbij aan? Hoeveel van hen hebben hun huizenzoektocht moeten staken vanwege
Volgens de meest recente indicator van het vertrouwen in de woningmarkt van de Vereniging Eigen Huis is een toenemend aantal mensen van mening dat het nu geen goed moment is om een huis te kopen, omdat de prijzen te hoog zijn. Het vertrouwen van Nederlanders in de woningmarkt is voor het eerst in 4,5 jaar negatief. Daardoor staat de Eigen Huis Marktindicator in maart op 99 punten, één punt onder de neutrale waarde van 100. Ruim 4 op de 10 Nederlanders vindt het momenteel een (zeer) ongunstige tijd om een woning te kopen. Ruim de helft van de starters, mensen die hun eerste eigen huis willen kopen, noemt daarvoor als belangrijkste reden de slechte betaalbaarheid van een koopwoning. Deze cijfers zijn in lijn met het beeld dat de oververhitting afneemt en daarmee de zeer hoge prijsstijgingen in de grote stedelijke gebieden.
Concurrentie van beleggers die woningen aankopen voor verhuur (buy-to-let) zou een opdrijvend effect op de prijzen kunnen hebben. Ik laat dit momenteel onderzoeken en ben voornemens uw Kamer hier voor de zomer over te informeren. Starters die een woning zoeken in de meest gespannen woningmarkten, waar ook beleggers actief zijn, worden wel geconfronteerd met hoge prijzen.
Deelt u de mening dat de huizenprijzen niet substantieel dalen omdat de nieuwbouw niet op gang komt? Deelt u de mening dat er van uw belofte «de woningbouw te zullen versnellen» in de praktijk niets terechtkomt? Deelt u de mening dat uw aanpak van veel praten, overleggen en vergaderen heeft gefaald?
Het bouwproces neemt vanaf de ontwikkeling van een nieuw plan minimaal enkele jaren in beslag. Daarnaast voegt een hoge nieuwbouwproductie zelfs in gemeenten als Utrecht en Amsterdam, waar bouwrecords gebroken worden, slechts 1–2% per jaar toe aan de woningvoorraad. Daarmee duurt het een tijdje voor het effect van de hoge bouwproductie merkbaar is in de prijsontwikkeling. Het is niet reëel en ook niet mijn doel om door nieuwbouw de huizenprijzen substantieel te laten dalen. Een dergelijke ontwikkeling zou bijzonder negatief uitpakken voor starters en gezinnen die er net in geslaagd zijn een koopwoning te bemachtigen. In de crisis van enkele jaren geleden zagen we voor het eerst in decennia een substantiële daling van de huizenprijzen, met zeer negatieve gevolgen voor mensen die met een restschuld bleven zitten. Het is wenselijk dat de ontwikkeling van de huizenprijzen normaliseert. Daarbij is juist het bouwen van voldoende betaalbare nieuwe woningen nodig om het aanbod in het lage en middensegment te vergroten. Dat is met name in de grote steden waar de prijzen van bestaande woningen al zeer hoog liggen een grote uitdaging. Het is dus aannemelijk dat betaalbare woningen vooral aan de randen van de steden en in omliggende gemeenten zullen landen.
In de Nationale Woonagenda heb ik met stakeholders de ambitie afgesproken om naar 75.000 nieuwe woningen per jaar te streven. In 2018 zijn er zo’n 74.000 nieuwe woningen opgeleverd. De aanpak om de energie te richten op gezamenlijke doelen, zoals het vergroten van de woningbouw, is juist zeer nuttig, omdat de constructieve inzet van alle stakeholders daarbij cruciaal is.
Daarmee zijn we er natuurlijk nog lang niet. Ondanks de afnemende spanning is de woningmarkt nog steeds krap en is het nodig dat de woningbouw ook de komende jaren op een hoog niveau blijft. Daarnaast is het nodig dat die woningen betaalbaar zijn, en dat ze op de juiste plek gebouwd worden. De vraag is vooral hoog in en rond de grote stedelijke regio’s. Juist op die plekken is betaalbaar bouwen gecompliceerd, onder andere omdat de ruimte beperkt is, de grondprijs hoog, en omdat er vaak dure investeringen in infrastructuur nodig zijn. Door het sluiten van woondeals met grote stedelijke regio’s beoog ik een langjarige samenwerking te bezegelen tussen Rijk en regio waar de bouwopgave het grootst is.
Wat gaan de zogeheten «woondeals», die u nu opeens met enkele gemeenten aan het sluiten bent «om excessen tegen te gaan», concreet opleveren? Deelt u de mening dat deze plotselinge «woondeals» – na anderhalf jaar ministerschap – too little too late zijn?
De woondeals die ik aan het sluiten ben zijn verre van plotseling. In de Kamerbrief bij de Staat van de Woningmarkt van 2017 informeerde ik u vlak na mijn aantreden al dat ik beoogde in gesprek te gaan met grote stedelijke regio’s als Amsterdam en Utrecht over het aanjagen van de woningbouw, maar ook over de bestaande voorraad, met het doel om tot concrete afspraken te komen. In de strategische BO’s MIRT van 2018 heb ik afspraken gemaakt over de inhoudelijke scope van deze afspraken. Deze gesprekken hebben inmiddels in twee regio’s tot de beoogde afspraken in de vorm van woondeals geleid; Groningen en het Stedelijk Gebied Eindhoven.
Het sluiten van de woondeals is dus onderdeel van een samenwerking die al een tijd loopt, en ook al tot concrete resultaten heeft geleid. In de BO’s MIRT van afgelopen najaar zijn in dit kader concrete afspraken gemaakt over cruciale investeringen in de bereikbaarheid van specifieke bouwlocaties en gebiedsontwikkelingen in deze regio’s. Een concreet voorbeeld van afspraken over de aanpak van excessen is de versterking van handhaving op huisjesmelkerij, waarvoor ik ook aan elke regio een ondersteunend budget beschikbaar heb gesteld. De woondeals vormen geen eenmalige set afspraken, maar zoals gezegd een langjarig samenwerkingsverband tussen Rijk en regio. Daarmee gaan we gezamenlijk de uitdaging aan om invulling te geven aan de uitdagingen die het gevolg zijn van de huidige krappe woningmarkt, maar ook om in bredere zin vorm te geven aan de verstedelijkingsopgave. Gesprekken om een langjarige samenwerking met een woondeal te bezegelen lopen nog met de regio’s MRA, regio Utrecht en de Zuidelijke Randstad. Uiteraard hoop ik dat zij deze uitgestoken hand zullen accepteren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat provincies en gemeenten voldoende bouwgrond ter beschikking stellen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er in 2030 alsnog één miljoen woningen bijgebouwd zullen zijn?
Onderdeel van de regionale samenwerking binnen de gesloten en beoogde woondeals is om elkaar waar nodig te wijzen op elkaars rol en verantwoordelijkheden. Gesprekken over de beschikbaarheid van voldoende bouwgrond zijn daar zeker onderdeel van. Ik beoog in elke woondeal vast te leggen dat er een regionale monitor komt voor de plancapaciteit, en dat we het eens zijn over de ambitie die daarbij hoort voor wat betreft het aantal te bouwen woningen op de langere termijn. De meest recente cijfers over de benodigde nieuwbouwaantallen zal ik u toezenden met de Staat van de Volkshuisvesting eind mei. Deze aantallen zullen lager zijn dan de genoemde 1 miljoen woningen in 2030, dat aantal herken ik niet.
Bent u ervan op de hoogte dat de vraag naar woningen de komende jaren juist zal toenemen door het groeiend aantal huishoudens? Bent u er tevens van op de hoogte dat de bevolking vooral groeit door migratie?2 Bent u ertoe bereid de grenzen te sluiten?
Een stijgende woningbehoefte kan verschillende oorzaken hebben, waaronder een stijgend aantal huishoudens door huishoudensverdunning (meer eenpersoonshuishouders) en migratie. Voor mijn ramingen van de toename van de woningbehoefte maak ik gebruik van de meest recente huishoudensprognose van het CBS. Ik ben van harte bereid om nog meer in te zetten op het vergroten van het aanbod betaalbare woningen om deze ontwikkelingen te accommoderen, maar het sluiten van grenzen ligt niet binnen mijn mogelijkheden en vind ik ook niet wenselijk.
Bent u ervan op de hoogte dat de wachttijden voor sociale huurwoningen toenemen?3 Hoe gaat u deze verkorten? Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat statushouders nog altijd voorrang krijgen, terwijl de Nederlanders jarenlang op de wachtlijst moeten staan? Bent u er alsnog toe bereid om de tijdelijke asielvergunningen van de in Nederland verblijvende statushouders in te trekken en ervoor te zorgen dat de daardoor vrijkomende sociale huurwoningen, evenals alle andere sociale huurwoningen, uitsluitend aan de Nederlanders worden toegewezen?
Op het verkorten van wachttijden voor sociale huur zet ik onder andere in door scheefwonen tegen te gaan. Daarvoor is het inkomensafhankelijk huurbeleid bestemd, maar ook mijn inzet op het vergroten van het aanbod aan middenhuurwoningen draagt hier onder andere aan bij. Daarmee krijgen scheefwoners meer mogelijkheden om door te stromen naar een betaalbare woning in de private sector. Ik deel uw mening dat voorrang voor statushouders schandalig is niet. Zoals u weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen. Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door veel partijen wordt hard gewerkt om het aanbod te vergroten. Ik ben dan ook niet bereid om sociale huurwoningen uitsluitend aan Nederlanders toe te wijzen. In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit.
Het bericht ‘Italy raises deficit target, risking fresh conflift with the EU’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt de u van het feit dat de voorspelde economische groei in Italië tegen valt en daardoor het verwachte begrotingstekort stijgt?1
De verlaging van de verwachte economische groei en de stijging van het verwachte begrotingstekort in de Italiaanse raming voor 2019 is onwelkom nieuws. De lagere groeiverwachting is in lijn met de winterraming van de Europese Commissie uit februari van dit jaar2.
Kunt u een overzicht geven van de tot nu toe gebruikte ramingen van de groeicijfers en de prognoses voor begrotingstekort van Italië op verschillende momenten in het afgelopen jaar?
De Europese Commissie publiceert tweemaal per jaar een volledige raming inclusief cijfers over de publieke financiën. Daarnaast publiceert het ook tweemaal per jaar een interim- raming met alleen de voorspelde economische groei en inflatie.
Type raming:
Gemaakt door:
Datum van publicatie:
Reële economische groei
EMU-tekort
2018
2019
2018
2019
Winter Forecast 20181 (interim-)
Europese Commissie
7-feb-18
1,5
1,2
n.v.t.
n.v.t.
Spring Forecast 20182
Europese Commissie
3-mei-18
1,5
1,2
1,7
1,7
Summer Forecast 20183 (interim-)
Europese Commissie
12-jul-18
1,3
1,1
n.v.t.
n.v.t.
Autumn Forecast 20184
Europese Commissie
8-nov-18
1,1
1,2
1,9
2,9
Aangenomen begroting voor 20195
Italiaanse regering
18-dec-18
1,0
1,0
1,9
2,0
Winter Forecast 20196 (interim-)
Europese Commissie
07-feb-19
1,0
0,2
n.v.t.
n.v.t.
Stabiliteits-programma Italië 20197
Italiaanse regering
10-apr-19
0,9
0,2
2,1
2,4
Bent u van mening dat de eerdere beoordeling van de begroting van Italië gebaseerd is op niet juiste cijfers, met als resultaat een sprookjesbegroting? Zo nee, waarom niet?
De groeiramingen in de Italiaanse begroting voor 2019 die is aangenomen door het Italiaanse parlement zijn onderschreven door een onafhankelijke begrotingsinstelling3, zoals het two-pack van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) voorschrijft.
Zoals ik heb aangegeven in de brief aan uw kamer van 7 maart jl. zet het kabinet echter wel vraagtekens bij het feit dat de Europese Commissie in het najaar eerst is uitgegaan van haar eigen raming en op basis hiervan haar opinie over de Italiaanse begroting heeft geformuleerd, en dan uiteindelijk een ander besluit heeft genomen op basis van de begrotingsraming van Italië zelf.
Hoe verhouden zich de nieuwe begrotingscijfers van Italië zich met de EU-begrotingsregels in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)? In hoeverre voldoet Italië hiermee nog aan het SGP?
De nieuwe begrotingscijfers van Italië hebben betrekking op het nominale begrotingstekort. Hoewel het door Italië geraamde tekort van 2,5% bbp voor 2019 onder de 3% bbp grens van het SGP blijft, spelen bij de beoordeling van de naleving van het SGP ook andere indicatoren een rol, zoals de afbouw van de overheidsschuld en de ontwikkeling van het structurele begrotingssaldo. De beoordeling hiervan moet, zoals hierboven opgemerkt, bovendien plaatsvinden op basis van ramingen van de Europese Commissie. De Europese Commissie is straks aan zet om op basis van het Italiaanse Stabiliteitsprogramma en de lenteraming van 7 mei 2019 de naleving met het SGP te beoordelen. Naar verwachting wordt deze beoordeling op 5 juni 2019 gepubliceerd.
Wat betekenen deze nieuwe cijfers voor het helaas eerder ingenomen standpunt van de Europese Commissie om geen buitensporig tekortprocedure te starten tegen Italië?
Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 4 zal de Europese Commissie in juni met een nieuwe beoordeling komen.
Welke mogelijkheden heeft de Europese Commissie om op basis van de bijgestelde groeicijfers maatregelen te nemen? In hoeverre is er nu aanleiding om alsnog een buitensporigtekortprocedure op te starten? Vindt u dat het mogelijk zou moeten zijn om bij herziene groei- of schuldcijfers buiten de reguliere procedure alsnog een buitensporigtekortprocedure te kunnen openen?
Het vaststellen van een mogelijk buitensporig tekort doet de Europese Commissie in principe twee keer per jaar: naar aanleiding van haar lenteraming en herfstraming. De Europese Commissie houdt hierbij geen rekening met ramingen die lidstaten eventueel zelf maken op tussentijdse momenten. Het staat de Europese Commissie vrij om hiervan af te wijken en op enig ander moment een buitensportigtekortprocedure op te starten op grond van haar eigen ramingen. Gezien de korte tijd die nog rest tot de lenteraming van 7 mei zie ik hiervoor echter geen aanleiding.
Wat gaat de Europese Commissie doen met de bijgestelde economische groeicijfers in relatie tot de begrotingsdiscipline en wanneer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is de Minister bereid om de tegenvallende groeicijfers en de stijging van het begrotingstekort wederom aan te kaarten tijdens de eerstvolgende Ecofin/Eurogroep vergadering en te pleiten voor een snelle herbeoordeling van de begroting van Italië (en dus niet te wachten tot mei/juni)? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook de afgelopen tijd heb gedaan, zal ik mij in Europees verband blijven inzetten voor een strikte naleving en consequente handhaving van het SGP. De beoordeling van lidstaten omtrent het SGP zal naar verwachting op de agenda staan van de Eurogroep/Ecofin in juni en/of juli, nadat de Europese Commissie haar beoordelingen van de Stabiliteits- en Convergentieprogramma’s heeft gepubliceerd.
De aanbesteding van het CJIB |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanbesteding Centraal Justitieel Incasso Bureau jaagt schuldenaren op kosten»?1
Ja.
Klopt het dat «een nieuwe aanbestedingsronde» in strijd is met de Rijksincassovisie? Zo nee, kunt u onder verwijzing naar de relevante paragraaf uit de Rijksincassovisie aangeven waarom dat niet het geval is?
Nee, de aanbestedingsronde is niet in strijd met de Rijksincassovisie. Door incassotrajecten van verschillende overheidsorganisaties te clusteren heeft de schuldenaar te maken met één gerechtsdeurwaarder en niet met verschillende gerechtsdeurwaarders die ieder namens een andere overheidsorganisatie incasseren. Dit blijft ook bij een nieuwe aanbesteding overeind en is juist in lijn met de uitgangspunten van de Rijksincassovisie. (pagina 4 van de Rijksincassovisie Kamerstukken II, 2015/2016, 24 515, nr. 336)
Wat is de reden dat er een nieuwe aanbestedingsronde van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) op gang is gekomen?
Een nieuwe aanbestedingsronde van de diensten van gerechtsdeurwaarders is noodzakelijk, omdat de huidige contracten, die tijdens de vorige aanbesteding zijn afgesloten, een looptijd hebben van twee jaar, met een beperkte mogelijkheid tot verlenging. Met de nieuwe aanbesteding dient tijdig te worden begonnen om aan het einde van de huidige contractperiode (na eventuele verlenging) over nieuwe contracten te beschikken.
Vindt u het wenselijk dat een zittende deurwaarder na vier jaar bij een nieuwe aanbestedingsronde zijn contract met het CJIB kwijt kan raken en een schuldenaar dan met een nieuwe deurwaarder te maken krijgt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij een nieuwe aanbesteding kan de keuze vallen op andere partijen. In dat geval geldt dat al lopende vorderingen door het oorspronkelijke gerechtsdeurwaarderskantoor worden uitbehandeld.
Vindt u dat nu voldoende rekening wordt gehouden met dergelijke gevolgen van deze nieuwe aanbesteding? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, het CJIB richt de nieuwe aanbesteding zeer zorgvuldig in. Bij de aanbesteding wordt rekening gehouden met de belangen van zowel de schuldenaar, de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder en met het algemeen belang bij een goed functionerend stelsel van incasso, met inachtneming van de uitgangspunten van de Rijksincassovisie.
Was men bij het opzetten van een nieuwe aanbestedingsronde ervan bewust dat een nieuwe deurwaarder in het geval zoals genoemd onder vraag 4 opnieuw «de totale schuldenpositie» moet vaststellen en dat dit de schuldenaar geld kost in verband met de daarvoor benodigde rechtsmiddelen? Zo ja, op welke wijze is dat meegenomen in de afweging? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 worden lopende dossiers van schuldenaren uitbehandeld door de behandelende gerechtsdeurwaarder. Er is hierdoor geen sprake van de in vraag 6 aangegeven situatie.
Waar wringt volgens u de schoen met betrekking tot de Europese aanbestedingsregels waar het CJIB aan moet voldoen?
Het CJIB houdt bij zijn aanbesteding rekening met alle geldende wet- en regelgeving en met de wijze waarop de rechter die regelgeving in de praktijk uitlegt en toepast. Ik zie daar geen knelpunten in.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u elke algemene vraag voorzien van een algemeen antwoord over de volle breedte van de vraag en elke specifieke vraag van een zo specifiek en nauwkeurig mogelijk antwoord?
Ja.
Het bericht dat een bejaard Nieuwegeins stel dat al vanwege huisuitzetting uit het leven wilde stappen vrijdag opnieuw op straat staat |
|
Fleur Agema (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bejaard Nieuwegeins stel dat vanwege huisuitzetting uit het leven wilde stappen vrijdag opnieuw op straat»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het heel verdrietig is dat deze zeventigers een gezamenlijke zelfmoordpoging met pillen en gasflessen deden omdat ze dakloos werden?
Ja.
Deelt u de mening dat het een grove schande is dat zeventigers op straat moeten leven en dat statushouders nog altijd met voorrang een sociale huurwoning krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Hier wordt door de vraagstellers een verkeerde tegenstelling opgeroepen met deze specifieke en trieste casus, met een heel eigen geschiedenis, tussen verschillende groepen woningzoekenden. Het gaat hier ten eerste om mensen die een huurwoning bewoonden, die zij na een vonnis van het gerechtshof tot ontruiming op grond van voortdurende ernstige overlast, hebben moeten verlaten. Zoals u verder weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen.
Bent u bereid er nu eindelijk voor te zorgen dat er geen enkele woning meer naar statushouders gaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Onze Grondwet begint met het recht op gelijke behandeling van gelijke gevallen.
Vind u het nu ook niet verschrikkelijk jammer dat de financiering van bijna 80.000 verzorgingshuisplekken is gestopt, omdat deze mensen, beiden zeventigers en slecht ter been er prima hadden kunnen wonen?
Het aantal ouderen dat naar een verzorgingshuis wil, neemt al decennia af. Met de hervorming van de langdurige zorg heeft het vorige kabinet ingezet om de zorg dichterbij huis te organiseren en de zorg ook voor de langere termijn betaalbaar te houden. Daarbij past het dat mensen met relatief minder beperkingen, die zelfstandig thuis kunnen blijven wonen, zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten van het wonen. Overigens heeft Actiz – de branche-organisatie voor aanbieders van verpleging en verzorging – aangegeven dat het aantal locaties dat in de periode 2013–2015 is gesloten, in de periode dat de toegang tot de institutionele zorg is beperkt, in orde van 150–200 locaties is. Dat komt overeenmet ca. 10.000 plaatsen.2
Wat gaatu eraan doen om te voorkomen dat ouderen door het tekort aan seniorenwoningen worden verplicht op straat te gaan leven?
Met de Nationale Woonagenda en het Programma Langer thuis wordt ingezet op een toename van het aantal woningen in het algemeen en voor ouderen in het bijzonder. Hiermee wil ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties enerzijds voorkomen dat de woning waar ouderen in wonen ongeschikt is op het moment dat ouderen worden geconfronteerd met beperkingen en anderzijds ervoor zorgen dat er meer woonvormen komen die voldoen aan een vraag van geclusterd wonen. Deze woonvormen kunnen bijdragen aan het voorkomen van eenzaamheid en kunnen bijdragen aan een gevoel van veiligheid, omdat mensen een oogje in het zeil bij elkaar (kunnen) houden.
Deelt u de mening zoals geuit in het artikel dat het om het even is of mensen hen nou zien als kwade genius van een jarenlange burenruzie, als schrijnend geval of als slachtoffers, dat het erom gaat dat een echtpaar van in de zeventig niet op straat hoort te leven?
Ik ben van mening dat niemand in Nederland op straat zou hoeven te leven.
Het echtpaar Van Hoff wordt begeleid door een organisatie voor maatschappelijke opvang en begeleid wonen. Van lokaal betrokkenen en uit de media3 heb ik begrepen dat zij inmiddels in een tijdelijke woonoplossing onderdak hebben gevonden. Het echtpaar is daarmee niet op straat komen te staan.
Wat gaat u ondernemen zodat meneer en mevrouw Van Hoff vrijdag niet opnieuw op straat komen te staan? Kunt u ons vrijdag laten weten hoe het gelopen is?
Zie antwoord vraag 7.
Een keurmerk voor voedsel |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zo werkt het toekomstige voedselkeurmerk Nutriscore»?1
Ja, dit bericht is bij mij bekend.
Herinnert u zich de vragen van het lid Moorlag (PvdA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het oerwoud aan keurmerken in supermarkten?2
Ja, deze vragen herinner ik mij.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat Nutriscore het beste voedselkeuzelogo is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke betere logo’s of keurmerken zijn er dan?
Hierop kan ik nog geen antwoord geven. Op dit moment onderzoek ik welk voedselkeuzelogo voor Nederland het meest geschikt is. Hiervoor worden bestaande (Europese) logo’s vergeleken en wordt een onderzoek bij de Nederlandse consument uitgevoerd om te kijken welk(e) logo(’s) goed wordt begrepen. Op dit moment heb ik nog geen oordeel over welk voedselkeuzelogo het meest geschikt is voor Nederland.
Kent u de inventarisatie van de Consumentenbond van 50 tussendoortjes die voorzien zijn van de Nutriscore?3
Ja, de inventarisatie van de Consumentenbond is mij bekend.
Deelt u de mening dat de Nutriscore het kiezen van tussendoortjes voor consumenten makkelijker maakt? Zo ja, wat zegt dat over de waarde die Nutriscore kan hebben voor andere voedselproducten? Zo nee, waarom niet?
De Consumentenbond laat zien hoe de verschillende tussendoortjes worden ingedeeld in de categorieën van Nutriscore. Met deze indeling wordt inderdaad in één oogopslag duidelijk welke tussendoortjes beter scoren ten opzichte van andere tussendoortjes. Ik weet nog niet hoe dit uitpakt voor andere productcategorieën. Ik laat onderzoeken hoe de verschillende logosystemen, waaronder Nutriscore, aansluiten bij de Nederlandse voedingsrichtlijnen en dus een goed systeem kan zijn voor Nederlandse consumenten om gezonder te kiezen.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken of en onder welke voorwaarden Nutriscore ingevoerd kan worden en daarover in overleg te treden met de Consumentenbond? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de uitkomst van dit onderzoek tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Voordat het toekomstige voedselkeuzelogo kan worden ingevoerd moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Het logo moet begrijpelijk zijn voor consumenten, het logo moet rekening houden met de Schijf van Vijf, internationale logo’s moeten in ogenschouw worden genomen en er moet breed draagvlak zijn bij belanghebbenden. Ik overleg regelmatig met een groep belanghebbenden. De Consumentenbond zit hier vanaf het begin bij.
Op dit moment worden de bestaande Europese logo’s vergeleken en wordt een consumentenonderzoek gestart om te zien welk(e) logo(’s) consumenten goed begrijpen. Zie ook het antwoord op vraag 3. De uitkomsten van de onderzoeken bieden de informatie onder welke voorwaarden een nieuw voedselkeuzelogo kan worden ingevoerd en welk logo het beste in Nederland kan worden ingevoerd.
Ik verwacht u na de zomer, maar uiterlijk eind 2019 te kunnen informeren over de uitkomsten van de onderzoeken en mijn beslissing over het nieuwe voedselkeuzelogo.
De (bij)stook van biomassa in centrales |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de aflevering van Nieuwsuur gezien over het bijstoken van (houtige)biomassa in kolencentrales?1
Ja.
Onderschrijft u dat het (bij)stoken van biomassa in centrales de meest klimaatvervuilende energie per kilowattuur (kWh, elektriciteit) en gigajoule (GJ, th) oplevert? Zo nee, waarom niet?
Over de duurzaamheid van biomassa in allerlei vormen en voor allerlei toepassingen, zijn vele opvattingen in omloop. Het kabinet baseert zich op de onderzoeken door aangewezen onafhankelijke deskundige organisaties op nationaal (PBL) en internationaal (EU, VN) niveau.
Op basis daarvan wordt biomassa, mits passend in de strikte criteria, beschouwd als duurzaam, omdat de CO2-emissie bij verbranding evenveel is, als de vegetatie bij groei heeft opgenomen uit de lucht
Onderschrijft u dat de CO2-uitstoot door biomassa-bijstook in kolencentrales per kWh. 2,3 maal zoveel is als bij gasstook en dat de uitstoot zelfs 3 keer zoveel is wanneer biomassa wordt verstookt in kleinere biomassa-centrales? Kunt u aangeven welk aandeel afkomstig is van de productie, het transport en de verwerking van biomassa? Zo nee, waarom niet?
Het is een feit dat bij verbranding – ook van biomassa – CO2 vrij komt. Echter, zoals aangegeven in reactie op vraag 2 wordt het (bij)stoken van biomassa op basis van internationale afspraken als CO2-neutraal gezien.
Ik kan geen exacte uitsplitsing geven van de CO2-uitstoot die samenhangt met de productie, het transport en de verwerking van biomassa. In dit kader is het belangrijk te benadrukken dat, om te voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen (hierna: duurzaamheidscriteria), de inzet van biomassa over de gehele keten bezien tot minimaal 70% minder CO2-uitstoot moet leiden dan het gebruik van fossiele brandstoffen. Daarmee is geborgd dat met de inzet van biomassa CO2-winst bereikt wordt.
Onderschrijft u dat de classificatie van het stoken van biomassa als CO2-neutraal slechts een papieren werkelijkheid is, alleen al omdat het transport en de verwerking van biomassa CO2-uitstoot veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik onderschrijf dit niet. Conform internationale afspraken wordt het (bij)stoken van biomassa als CO2-neutraal gezien. Daarnaast zorgen de duurzaamheidscriteria er voor dat de gehele keten in ogenschouw genomen wordt.
Kunt u bevestigen dat de inzet van biomassa vanaf 2016 tot 2020 mogelijk 17 maal zo veel wordt?2 Zo ja, is daarmee de conclusie gerechtvaardigd dat er in 2020 mogelijk 10 á 12 MT meer CO2 de lucht in gaat dan wat nu op papier geschetst wordt? Zo nee, waarom niet?
Volgens de meest recente gegevens in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 zal de totale hoeveelheid energieproductie door middel van inzet van biomassa stijgen van 78,5 PJ in 2016 naar 148,9 PJ in 2020. De conclusie dat dit mogelijk leidt tot 10 á 12 MT meer CO2 in de lucht, deel ik niet, omdat de CO2-uitstoot gecompenseerd door de aanplant van nieuwe vegetatie waarmee een even grote hoeveelheid CO2 uit de lucht wordt gehaald.
Deelt u de mening dat een vrijstelling voor de CO2-heffing een onterechte beloning zou zijn voor biomassa (bij)stook en zo kan werken als een perverse prikkel? Zo ja, bent u bereid de CO2-heffing ook voor biomassa (bij)stook te laten gelden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Biomassa is een vorm van hernieuwbare energie, zoals ik ook in mijn bovenstaande antwoorden heb toegelicht. Omdat de bij- en meestook van biomassa netto niet tot CO2-uitstoot leidt, is er ook geen CO2-uitstoot waarvoor de CO2-heffing zou moeten gelden.
Kunt u een overzicht geven van de (te verwachten) groei van de inzet van biomassa en biobrandstoffen in de energiemix van 2016 (start van omvangrijke bijstook), 2020 (CO2-doelstelling Urgenda Klimaatzaak) en 2023 (EU-doelstelling hernieuwbare energie), aangevuld met een berekening van de daadwerkelijke emissies verbonden aan dat gebruik? Zo nee, waarom niet?
De NEV 2017 geeft realisaties en projecties voor het bruto eindverbruik hernieuwbare energie (vastgesteld en voorgenomen beleid). Hieronder is in een tabel opgenomen wat de NEV 2017 aangeeft over biomassa en biobrandstoffen. Zoals gezegd geldt de inzet van biomassa conform internationale afspraken als CO2-neutraal.
2016
2020
2023
Biomassa
78,5
148,9
155,9
Meestook elektriciteitscentrales
–
148,9
129,9
Afvalverbrandingsinstallaties
20,5
19,8
20,4
Biomassa huishoudens
19,0
19,0
19,0
Biomassa ketels, bedrijven
–
27,7
35,4
Biogas
10,9
13,9
20,1
Vloeibare biotransportbrandstoffen
10,4
41,3
33,3
Onderschrijft u de dreiging en de grote impact van het bereiken van de zogenaamde omslagpunten («tippingpoints»), zoals aan de orde bij het smelten van landijs en de methaanuitstoot uit permafrost, mogelijk al op een termijn van 15 tot 30 jaar? Zo nee, waarom niet?
Onafhankelijk van de inzet van biomassa is het beleid van de regering er op gericht dat de temperatuurstijging, conform het Klimaatakkoord van Parijs, ruim onder de 2 graden Celsius blijft ten opzichte van de pre-industriële tijd. Door onze inzet nationaal en internationaal moet voorkomen worden dat de zogenaamde omslagpunten worden bereikt.
Heeft de CO2-uitstoot van een steeds omvangrijkere inzet van biomassa en biobrandstoffen een versnellend effect op de nadering van dergelijke omslagpunten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Onderschrijft u de opvatting van vele deskundigen (onder andere Tropenbos Int.) dat het gemiddeld 60 tot 100 jaar duurt voor de CO2-uitstoot van houtstook weer in bossen is vastgelegd (los van de bijkomende CO2-uitstoot van het transport, het vrijkomen van CO2 uit de achterblijvende wortels, de luchtverontreiniging, het verlies aan biodiversiteit etcetera)? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er tijd overheen gaat om de uitstoot die vrijkomt bij het stoken van biomassa weer op te nemen in nieuwe bomen. In de duurzaamheidscriteria is vastgelegd dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit (vaste) biomassa wordt verkregen groter is dan het verlies aan koolstof. Op die manier treedt geen netto schuld op maar wordt daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot bereikt.
Erkent u dat alleen wanneer een korte termijn wordt genomen en alle bijkomstige CO2-uitstoot zoals opgesomd in vraag tien, het bijstoken van (houtige)biomassa energieneutraal kan worden genoemd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden wordt het (bij)stoken van biomassa in internationaal kader als CO2-neutraal beschouwd en hanteert Nederland hiervoor bovendien zeer strikte duurzaamheidscriteria.
Past de omvangrijke inzet van biomassa -en biobrandstoffen volgens u nog in een efficiënte aanpak van het urgente klimaatprobleem? Zo ja, waar baseert u zich op? Zo nee, welke maatregelen volgen hier uit voort?
Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Uit verschillende PBL-studies blijkt ook dat de inzet van biomassa past in een kostenefficiënte transitie.3 Uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan verduurzaming van de economie en dat duurzame biomassa op mondiaal niveau op termijn schaars zal zijn. Daarom is op termijn een zo hoogwaardig mogelijke inzet van biomassa nodig.
Het gevangeniswezen van Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Voortgangscommissie Sint Maarten u op 22 februari 2019 een brief heeft gestuurd waarin vier oplossingsrichtingen worden voorgesteld, waaronder het voorstel dat het Koninkrijk der Nederlanden de volledige verantwoordelijkheid voor het gevangeniswezen op Sint Maarten overneemt?1 Zo ja, waarom is een afschrift van deze brief niet eerder doorgestuurd naar de Kamer, bijvoorbeeld als bijlage bij de heden verschenen 32ste rapportage van de Voortgangscommissie Sint Maarten? Bent u bereid deze brief alsnog naar de Kamer te sturen, vergezeld van uw appreciatie van de voorgestelde oplossingsrichtingen? Zo nee, waarom niet?
Op 22 februari 2019 stuurde de Voortgangscommissie een brief aan het Ministerieel Overleg Plannen van Aanpak Sint Maarten, ingesteld op grond van artikel 10 van de Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak Landstaken Curaçao en Sint Maarten (hierna: Samenwerkingsregeling). Het betreffende Ministerieel Overleg bestaat uit twee leden, namelijk de Minister-President van het Land Sint Maarten en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (in casu: de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). De brief waaraan wordt gerefereerd, betreft correspondentie ten behoeve van intern beraad. Daarbij geldt als uitgangspunt dat persoonlijke beleidsopvattingen in documenten voor intern beraad in beginsel niet openbaar worden gemaakt. Het is dan ook staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad, geen onderwerp te maken van het politieke debat om ervoor te zorgen dat in vertrouwelijkheid van gedachten kan worden gewisseld ten behoeve van zorgvuldige besluitvorming. Ik betreur het dan ook dat deze brief op verschillende mediaplatforms is gepubliceerd. Het zou een ongewenst precedent scheppen als ik deze brief nu wel zou sturen.
Wat vindt u van het verwijt van de Voortgangscommissie dat Nederland en Sint Maarten zich onvoldoende inspannen om de jarenlange impasse rond het gevangeniswezen te doorbreken? Deelt u de mening dat, gezien de zeer zorgelijke detentieomstandigheden, juist een constructieve samenwerking mag worden verwacht? Zo ja, kunt u precies aangeven waaruit uw aandeel bestaat om de detentieomstandigheden substantieel te verbeteren?
De Minister voor Rechtsbescherming en ik herkennen ons niet in dit verwijt. Ik voer in het kader van de Samenwerkingsregeling regelmatig een Ministerieel Overleg met de Minister-President van Sint Maarten over de voortgang van het (gewijzigde) plan van aanpak gevangeniswezen, waarbij ik de Ministers van Justitie en Financiën van Sint Maarten actief betrek. Daarnaast brachten de Minister voor Rechtsbescherming en ik op 11 april jl. een werkbezoek aan de vier detentiefaciliteiten op Sint Maarten. Hierover heb ik uw Kamer onlangs per brief geïnformeerd2. De houding van Nederland richting Sint Maarten is samenwerkingsgericht. De Minister voor Rechtsbescherming en ik hebben meerdere malen op diverse terreinen kennis en kunde aan Sint Maarten aangeboden.
Klopt het dat de Voortgangscommissie Sint Maarten in de brief van 22 februari 2019 constateert dat de situatie in de Point Blanche gevangenis verder is verslechterd? Zo ja, hoe valt deze constatering te rijmen met het feit dat u in oktober 2018 afspraken hebt gemaakt met de regering van Sint Maarten en de nakoming daarvan nauwlettend volgt? En hoe verhoudt deze constatering zich tot uw uitspraken tijdens het Mondelinge vragenuur van 5 maart 2019 dat door het maken van heel concrete afspraken de detentiesituatie verbetert?2
De Voortgangscommissie stelt in de betreffende brief dat de situatie in de Point Blanche Gevangenis in »de loop der jaren« is verslechterd, waarbij de verwoestende orkanen die situatie hebben verergerd. De overeenkomst van 19 oktober 2018, waaraan u refereert, kwam voort uit de constatering dat Sint Maarten de afspraken die verbonden waren aan de bijstand die Nederland na orkaan Irma aan Sint Maarten verleende, niet, niet volledig of niet binnen de gestelde termijnen is nagekomen. Ten aanzien van de nakoming van deze afspraken verwijs ik u opnieuw naar het verslag van het werkbezoek, dat de Minister voor Rechtsbescherming en ik op 11 april jl. brachten aan Sint Maarten. De Nederlandse Vertegenwoordiging te Philipsburg monitort het nakomen van de afgesproken verbetermaatregelen nauwgezet. Er vindt tweewekelijks een onderhoud plaats tussen de Vertegenwoordiging en het Ministerie van Justitie van Sint Maarten.
Klopt het dat de Voortgangscommissie de indruk heeft verwoord dat u zich vooral richt op het laten terugkeren van de tijdelijk in Nederland gehuisveste gedetineerden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om geen gedetineerden terug te sturen zolang de huidige zeer zorgelijke detentieomstandigheden in de Point Blanche gevangenis voortduren? Zo nee, waarom niet?
De Minister voor Rechtsbescherming en ik achten het van belang dat de detentiesituatie op Sint Maarten verbetert. De Voortgangscommissie Sint Maarten rapporteert met terugwerkende kracht per kwartaal over de uitvoering van de plannen van aanpak detentiewezen en politie, waardoor deze rapportages per definitie achterlopen in de tijd. In de brieven die ik al dan niet samen met de Minister voor Rechtsbescherming aan u heb gestuurd, informeer ik u over de actuele stand van zaken en samenwerking met Sint Maarten om de detentiesituatie te verbeteren. Dit is de kern van onze inspanningen. Onderdeel daarvan is het streven van de Nederlandse regering om de gedetineerden conform afspraak zo snel mogelijk te laten terugkeren, wat onder meer een goede re-integratie op Sint Maarten ten goede komt, zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen4 van het lid Buitenweg (GroenLinks) aan de Minister voor Rechtsbescherming. Deze terugplaatsing hangt sterk samen met de door Sint Maarten door te voeren verbetermaatregelen.
Het bericht dat de AIVD niet langer gegevens met Oostenrijk deelt |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Russland-Nähe der FPÖ sorgt für Isolation des BVT»?1
Ja.
Is het waar dat het Oostenrijkse Bundesamt für Verfassungsschutz und Terrorismusbekämpfung (BVT) niet langer deelneemt aan de Club van Bern, het overlegorgaan bestaande uit de hoofden van de Europese veiligheidsdiensten? Zo ja, waarom neemt de Oostenrijkse dienst niet langer deel en wat zijn de gevolgen voor de samenwerking met de AIVD? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Conform art. 88 lid 2 Wiv 2017 dienen de AIVD en de MIVD voorafgaand aan het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een buitenlandse dienst vast te stellen of de eventuele samenwerking tot risico’s kan leiden. Deze risicoinschatting wordt uitgevoerd in de vorm van een weging, op basis van de vijf samenwerkingscriteria2 die in art. 88 lid 3 Wiv 2017 zijn beschreven. Op basis van deze weging wordt de aard en intensiteit van de samenwerkingsrelatie met de buitenlandse dienst bepaald.
Het belang van samenwerking met een buitenlandse dienst wordt gewogen tegen de mogelijke risico’s die op basis van de weging zijn geconstateerd. Welke mate van risico acceptabel is, hangt onder meer af van het nationale veiligheidsbelang dat wordt gediend met de samenwerking en de mogelijkheden die bestaan om risico’s te mitigeren. De constatering dat samenwerking met een buitenlandse dienst gepaard kan gaan met risico’s, betekent dus niet dat samenwerking in biof multilateraal verband is uitgesloten.
Wegingsnotities zijn geen statische documenten. Artikel 88 lid 5 Wiv 2017 stelt dat, als omstandigheden daartoe aanleiding geven, de aard en intensiteit van de samenwerkingsrelatie met een buitenlandse dienst opnieuw moet worden gewogen. Zowel positieve als negatieve ontwikkelingen rondom een buitenlandse dienst of het desbetreffende land kunnen aanleiding geven tot een herziening van de wegingsnotitie. De AIVD en MIVD dragen zorg voor het monitoren van dergelijke ontwikkelingen.
De AIVD en MIVD doen in het openbaar geen uitspraken over de precieze invulling van de samenwerking met inlichtingen- of veiligheidsdiensten (hierna: buitenlandse diensten).
Is het waar dat Nederland gelobbyd heeft tegen de samenwerking met de BVT in de Club van Bern? Zo ja, waarom heeft Nederland dat gedaan? Had dat verband met contacten tussen de Oostenrijkse regeringspartij FPÖ en Rusland?
Zie antwoord op vraag 2.
Kan de samenstelling van de regering of parlement van een lidstaat van de Europese Unie van belang zijn voor de samenwerkingsrelaties tussen de AIVD en de dienst van de desbetreffende lidstaat? Zo ja, waarom en op welke wijze? En zo ja, op grond van welke van de bepalingen uit de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 ten aanzien van de samenwerking met buitenlandse diensten (WIV, art. 88 e.v.) kan de samenwerking met een dienst van een ander land beperkt worden als het de samenstelling van een democratisch gekozen regering van een EU-lidstaat betreft? Zo nee, waarom kan dat niet?
Conform art. 88 lid 2 Wiv 2017 dienen de AIVD en de MIVD voorafgaand aan het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een buitenlandse dienst vast te stellen of die eventuele samenwerking tot risico’s kan leiden. Deze risicoinschatting wordt uitgevoerd in de vorm van een weging, op basis van de vijf samenwerkingscriteria die in art. 88 lid 3 Wiv 2017 zijn beschreven. Op basis van deze weging wordt de aard en intensiteit van de samenwerkingsrelatie met de buitenlandse dienst bepaald. De wet maakt daarbij geen onderscheid tussen diensten van EU-lidstaten en diensten van landen buiten de EU.
Kunnen de banden die een regering van een EU-lidstaat met een ander land heeft aanleiding zijn om de uitwisseling van informatie tussen de AIVD en de dienst van dat land te beperken? Zo ja, waarom en welke bepaling uit de WIV 2017 biedt daar een aanknopingspunt voor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2 en 4.
Deelt u de mening dat, indien een regering of een deel van een regering van een bevriend land intensieve vriendschappelijke contacten heeft met Rusland of zelfs persoonlijke banden met de Russische president, de AIVD dan tenminste terughoudend zou moeten zijn met het delen van informatie met een dienst van dat bevriende land? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De asielbus tussen Ter Apel en Emmen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Staatssecretaris: Ter Apel krijgt asielbus» van 10 april 2019?1
Ja
Deelt u de mening dat deze asielbus er komt omdat overlastgevende asielzoekers het personeel op lijn 73 stelselmatig intimideren en bedreigen?
Overlastgevende asielzoekers zijn een maatschappelijk probleem, dat zich onder andere manifesteert in het openbaar vervoer. Aangezien zowel chauffeurs als medereizigers ondanks de inzet van OV stewards ernstige overlast op lijn 73 ervaren, heb ik besloten om bij wijze van proef drie maanden een pendelbus tussen Ter Apel en station Emmen te laten rijden. Elk incident is er één teveel en het is belangrijk dat de overlastgevers worden aangepakt.
Deelt u de mening dat deze overlastgevende asielzoekers niet beloond moeten worden voor deze agressie met een eigen pendeldienst, maar keihard moet worden aangepakt?
Zoals ik uw Kamer de afgelopen periode meerdere malen heb gemeld2 vindt dit Kabinet dit soort agressie volstrekt onacceptabel. Overlastgevend gedrag wordt niet getolereerd, leidt tot lik-op-stuk maatregelen en kan zowel vreemdelingrechtelijke als strafrechtelijke gevolgen hebben. De pendelbus tussen Ter Apel en station Emmen is niet de oplossing, maar een van de stappen op weg naar een meer structurele aanpak van overlastgevers. Over de invulling van het vervoer worden op korte termijn nadere afspraken gemaakt met vervoerders en andere betrokkenen.
In mijn brief van 17 april 20193 meld ik dat ik opdracht heb gegeven tot de ontwikkeling van een landelijke «Top-X-aanpak» voor de zwaarste groep overlastgevers. Door deze landelijke en gecoördineerde aanpak kunnen al bestaande maatregelen doeltreffender en slagvaardiger worden ingezet en moet het voor de overlastgevende vreemdeling zichtbaar en voelbaar worden dat hij in beeld is en het gedrag niet getolereerd wordt én consequenties heeft.
Ondertussen werken de verschillende ketenpartners aan de terugkeer van die vreemdelingen die niet langer in Nederland mogen verblijven.
Bent u bereid een streep door deze pendeldienst te halen en in plaats daarvan een pendeldienst tussen Ter Apel en Marrakech in het leven te roepen, om hen daar eruit te gooien?
Nee.
Het bericht 'Gitarist en oud-student UvA zucht in Egyptische cel' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gitarist en oud-student UvA zucht in Egyptische cel»?1
Ja.
Heeft u sinds in mei 2018 Rami Sidky is opgepakt contact gehad met de Egyptische autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover nader informeren?
Nederland heeft de zaak van Rami Sidky meerdere malen onder de aandacht gebracht bij de Egyptische autoriteiten. Tijdens haar bezoek aan Egypte in april jl. bracht de mensenrechtenambassadeur de Nederlandse zorgen over deze zaak over aan de Egyptische autoriteiten. Eerder vroeg de Nederlandse ambassadeur in Egypte hiervoor al aandacht en verzocht Nederland op hoog ambtelijk niveau de Egyptische ambassadeur om meer informatie over de zaak.
Is er sinds mei 2018 contact geweest met de UVA om te vragen wat u zou kunnen doen om de UVA te ondersteunen? En zo nee, waarom niet? En zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in contact met de Universiteit van Amsterdam en er wordt informatie uitgewisseld over ontwikkelingen rond de zaak van Sidky.
Heeft u contact gehad met het Europees parlement, de VN-Mensenrechtenraad, de EU external action service, en/of de Duitse overheid die zich hebben uitgesproken over deze zaak? Eb zo nee, waarom niet? En zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Nederland onderhoudt contact met andere EU-lidstaten en gelijkgezinde landen, waaronder Duitsland, over deze zaak. Op voorspraak van Nederland is de zaak van Sidky toegevoegd aan de lijst met zaken die in EU-verband wordt gemonitord. De EU-delegatie zal, samen met één van de lidstaten, de rechter toestemming vragen de zitting bij te wonen.
Voelt u, voor een oud student van een Nederlandse universiteit zoals Rami Sidky, een bijzondere verantwoordelijkheid voor de situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan?
Mensenrechten vormen een belangrijke pijler van het Nederlands buitenlands beleid en de vrijheid van meningsuiting vormt één van de prioriteiten van het Nederlands mensenrechtenbeleid. De zaak van Rami Sidky maakt veel los in de Nederlandse maatschappij en heeft dan ook de aandacht van het kabinet. Zoals aangeven in antwoord op vraag 2 en 4 heeft Nederland de zaak meerdere malen aangekaart bij de Egyptische autoriteiten en wordt ingezet op monitoring van de rechtszaak.
Bent u bereid in aanvulling op uw laatste brief over de situatie in Egypte waarin u ingaat op de mensenrechtensituatie in Egypte, zich in dit geval rechtstreeks uit te spreken richting de Egyptische autoriteiten en de zorgen over de situatie van Rami Sidky over te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Bent u bereid de Egyptische overheid aan te spreken over de duur en de wijze waarop Rami Sidky in voorhechtenis zit, zonder directe toegang tot zijn advocaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen?
In de Egyptische Grondwet is vastgelegd dat voorarrest maximaal twee jaar mag duren. De berichten dat Sidky geen toegang heeft tot zijn advocaat zijn zorgelijk, en Nederland heeft dit aangekaart bij de Egyptische autoriteiten, meest recent tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Egypte begin april.
Heeft u aanvullende informatie over de gronden waarop Rami Sidky nog altijd in voorhechtenis zit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u laten weten op welke termijn u verwacht dat er een einde komt aan de voorhechtenis en wat de volgende fase zal zijn?
Nederland heeft de Egyptische autoriteiten meermaals verzocht de gronden waarop Sidky sinds mei 2018 wordt vastgehouden te delen. Tot op heden is nog geen aanvullende informatie door de Egyptische autoriteiten beschikbaar gesteld. Zo lang deze informatie niet wordt overhandigd, zal Nederland bij de autoriteiten het verzoek tot informatie blijven herhalen en aandacht blijven vragen voor de zaak van Sidky.
Bent u bereid bij de Egyptische autoriteiten aan te dringen op onmiddellijke vrijlating van Rami Sidky? Zo nee, waarom niet?
Egypte is een soevereine staat met een eigen rechtspraak waar Nederland zich niet in kan mengen. Het kabinet zal de zaak wel blijven volgen en de Egyptische autoriteiten oproepen tot een transparante en eerlijke procedure.
Het binnen korte tijd neerstorten van twee gevechtsvliegtuigen van het type F35 (Joint Strike Fighter) |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat op 28 september 2018 een F-35 gevechtsvliegtuig (JSF) van de Amerikaanse marine is neergestort in de buurt van Grays Hill in de staat South Carolina?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichtgeving over het neerstorten van twee F-35 toestellen. Het betreft een Amerikaanse F-35B van de Amerikaanse mariniers op 28 september 2018 en een F-35A jachtvliegtuig van de Japanse luchtmacht op 9 april 2019. Nederland verwerft 37 stuks van de F-35A variant die in 2024 de taken van de F-16 overnemen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat op 9 april 2019 een F-35 gevechtsvliegtuig (JSF) van de Japanse luchtmacht is neergestort in de Japanse Zee?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat deze ongelukken vragen om eenzelfde aanpak als is gevolgd na het kort na elkaar neerstorten van twee vliegtuigen van het type Boeing 737 MAX?
Er is momenteel geen aanleiding te veronderstellen dat de oorzaak van het ongeluk met de Japanse F-35A verband houdt met de oorzaak van het neerstorten van de Amerikaanse F-35B. Tussen het neerstorten van de twee Boeing 737 MAX toestellen is er volgens de uitkomsten van voorlopige onderzoeken naar verluidt wel een relatie tussen de twee ongelukken. Defensie beschikt zelf niet over de resultaten van deze onderzoeken, anders dan er in open bronnen over beschikbaar is.
De oorzaak van het ongeluk van de Amerikaanse F-35B in de VS is vastgesteld en was te wijten aan een defecte brandstofleiding als gevolg van een productiefout door één van de twee leveranciers van dit type leiding. Na dit incident zijn alle F-35 vliegtuigen (varianten F-35A, B en C) grondig op dit mogelijke mankement geïnspecteerd. Uit voorzorg zijn de leidingen van het type dat het mankement vertoonde bij de wereldwijde F-35 vloot vervangen, zo ook bij één van de twee Nederlandse testtoestellen nadat beide vliegtuigen waren gecontroleerd op het type leiding.
De Japanse luchtmacht onderzoekt, met steun van het F-35 Joint Program Office (JPO), het neerstorten van het eigen F-35A jachtvliegtuig in de Stille Oceaan. De oorzaak van dit ongeluk is nu niet bekend. Japan houdt, conform haar eigen procedures, uit voorzorg alle F-35A vliegtuigen aan de grond totdat meer duidelijkheid is over de oorzaak van het ongeluk. Op basis van de huidige beschikbare informatie en in nauw overleg met het JPO ziet Nederland, evenals de andere partners in het programma, vooralsnog geen reden om vliegoperatiën met de F-35 te staken.
Heeft u derhalve besloten dat alle trainingsvluchten met voor Nederland bestemde vliegtuigen van dit type onmiddellijk moeten worden gestaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u regelen dat Nederland nauw betrokken wordt bij het onderzoek naar het neerstorten van beide vliegtuigen?
De oorzaak van het ongeluk met de Amerikaanse F-35B op 28 september 2018 is vastgesteld en adequate maatregelen zijn vorig jaar door het JPO genomen. De oorzaak van het recente Japanse ongeluk is momenteel volop in onderzoek. Conform afspraken binnen het F-35 programma wordt Nederland, evenals de andere partners in het programma, voortdurend over de resultaten van het onderzoek naar het ongeluk van de F-35A in Japan op de hoogte gehouden.
Bestaat de mogelijkheid dat, als gevolg van beide ongelukken en de onderzoeken naar de oorzaken daarvan, de levering van de vliegtuigen voor de Nederlandse luchtmacht verder zal worden vertraagd?
Tot op heden hebben recente leveringen van vliegtuigen aan Nederland allemaal op tijd plaatsgevonden. Er is vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat de levering van de Nederlandse F-35A vliegtuigen als gevolg van de twee ongevallen met F-35»s wordt vertraagd.
Het bericht dat Shell van plan is stakers te korten op hun salaris |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat oliemaatschappij Shell van plan is de lonen te korten van de stakers in Pernis en Moerdijk?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Staken is een sociaal recht en mag niet zomaar worden beperkt of bestraft. De werkgever heeft wel de mogelijkheid het loon over de gestaakte uren in te houden. Zie ook mijn antwoord op de vragen 3 en 5.
Kunt u via de korte lijnen die het kabinet heeft met Shell bevestigen of dit inderdaad het geval is?
De woordvoering van Shell heeft bevestigd dat Shell loonmaatregelen wil treffen in het geval werknemers gaan staken. Inmiddels is bekend dat de stakingen voorlopig zijn opgeschort.
Wat vindt u van de redenatie van Shell dat werknemers het recht hebben om te staken, maar dat zij ook het recht hebben om loonmaatregelen te treffen»?
Kunt u aangeven of het Europees Sociaal Handvest ook voor Nederland geldt en daarmee ook voor Nederlandse werkgevers, waaronder Shell?
Nederland heeft het Europees Sociaal Handvest (ESH) in 1980 geratificeerd. Het stakingsrecht is verankerd in artikel 6, vierde lid, van het ESH. Daarin staat dat werkgevers en werknemers het recht hebben om collectief op te treden als sprake is van een belangengeschil, met inbegrip van het stakingsrecht. Dit artikel is eveneens opgenomen in het Europees Sociaal Handvest (herzien), dat Nederland in 2006 heeft geratificeerd.
Is het waar dat staken een recht is en stakende werknemers niet mogen worden ontslagen of op een andere manier mogen worden gestraft?
Bent u bereid de oliemaatschappij aan te spreken op deze zoveelste middelvinger van Shell richting de Nederlandse samenleving?
Stakingen zijn een zaak tussen werkgevers en vakbonden. Het is aan hen om collectieve onderhandelingen te voeren en invulling te geven aan het recht op collectief optreden. Ik speel hierin geen rol.
De beelden van een paard met een brandend dekje in de Efteling |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de beelden van een show in de Efteling, waarbij een paard met een brandend dekje door een arena gereden wordt?1
Ja.
Wist u dat de paarden bij de Efteling gebruikt worden om, tegen hun instinct in, te galopperen met een brandend dekje?
Dat was mij niet bekend.
Erkent u dat een paard een vluchtdier is en zeer gevoelig is voor zaken die het dier als een potentiële bedreiging ziet?
Ja.
Erkent u dat het brandende vuur daarom, ondanks eventuele training, angst en stress kan opleveren voor het paard?
Ja, dat is mogelijk. Echter, inspecties van de NVWA hebben geen overtredingen aangetoond. Bij het betreffende paard zijn geen stress of verwondingen geconstateerd.
Deelt u de mening dat de Efteling hiermee een onnodig risico neemt voor het welzijn van het paard? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van iedere houder om het welzijn en de gezondheid van zijn paarden te waarborgen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft in verband met deze voorstelling geen overtreding van de dierenwelzijnsregelgeving vastgesteld.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Efteling en hen hierop aan te spreken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat het beeld van het paard met het brandende dekje veel emoties en discussies heeft losgemaakt. Aangezien er geen overtreding is vastgesteld, wil ik terughoudend zijn in het aanspreken van de Efteling op dit punt. Uiteraard zal de NVWA, net als bij andere bedrijven waar dieren worden ingezet, inspecties blijven uitvoeren bij de Efteling.
Wanneer is het welzijn van de paarden in de Efteling voor het laatst gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en met welke frequentie worden deze controles uitgevoerd?
Op 10 april 2019 is er een inspectie uitgevoerd bij de paarden in de Efteling naar aanleiding van een bij de NVWA binnengekomen melding.
Wordt daarbij door een onafhankelijke dierenarts gecontroleerd of de paarden brandwonden oplopen ondanks het beschermende dekje? Zo ja, wat werd er geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
De inspectie is uitgevoerd door een inspecteur samen met een dierenarts van de NVWA. Er is gecontroleerd of de paarden brandwonden vertoonden en of het paard met het brandende dekje voor, tijdens of na de show tekenen van stress vertoonde. Er zijn geen brandwonden vastgesteld en er is geen stress bij de paarden geconstateerd. Het betreffende paard was gedurende de hele tijd rustig, ontspannen, vertoonde ontspannen oren en gedrag en had een constante rustige ademhaling.
De NVWA constateerde ook dat er meerdere lagen dekens worden gebruikt. De Efteling geeft aan veiligheidsmaatregelen te hebben ter bescherming van de paarden, het publiek en de ruiters.
Controleert de NVWA ook of het paard stress of angst signalen laat zien tijdens de show? Zo ja, wat werd er geconstateerd? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Beoordeelt u de gang van zaken in de Efteling in strijd met de Wet dieren artikel 1.3.3 en 2.1? Zo nee, waarom niet?
Bij de inspectie door de NVWA is geen overtreding van artikel 2.1 van de Wet dieren geconstateerd. In artikel 1.3 Wet dieren erkent de wetgever de intrinsieke waarde van het dier, met als basis de «vijf vrijheden», zoals het gevrijwaard zijn van dorst, honger, stress, angst, etc. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het stellen van regels door de overheid. Derhalve houdt de NVWA geen toezicht op de naleving van artikel 1.3, derde lid van de Wet dieren. De «vijf vrijheden» komen tot uiting in de onderliggende regelgeving, zoals het Besluit houders van dieren. De NVWA houdt wel toezicht op de naleving van deze regelgeving.
Erkent u dat een paard rond laten galopperen met een brandend dekje volledig tegen het instinct van het paard in gaat en dat er onnodige risico’s worden genomen door de kans op verwonding?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen 3, 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit bovendien allemaal plaats vindt slechts ter vermaak van mensen?
In dit geval werd de voorstelling met het paard gehouden ter vermaak. Op grond van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren is dit toegestaan.
Deelt u de mening dat het niet meer van deze tijd is om paarden te gebruiken voor entertainment?
Er bestaan veel situaties waarin paarden worden ingezet en waarbij sprake is van vermaak. Dat is niet alleen het geval bij voorstellingen, maar ook bijvoorbeeld bij paardensport. Veel mensen beleven plezier aan het zelf werken met paarden of aan het kijken naar paarden. Ik deel uw mening daarom niet.