Het bericht 'Opvallend banenverlies binnen de banenafspraak' |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de tussentijdse rapportage van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de doelstelling om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van het UWV dat er in vergelijking met het voorgaande kwartaal een netto banenverlies is van 1.411 banen? Bent u het eens dat dit niet de bedoeling kan zijn?
In juli is de trendrapportage banenafspraak over het eerste kwartaal van 2019 verschenen. Arbeidsmarktregio’s gebruiken de trendrapportage om de regionale voortgang van de banenafspraak te monitoren. De trendrapportage is echter niet geschikt voor de officiële monitoring van de banenafspraak. De officiële meting van de banenafspraak vindt elk jaar begin juli plaats. Op 4 juli heb ik u geïnformeerd over de resultaten van 2018.
Om seizoenseffecten uit te sluiten worden trendrapportages altijd vergeleken met dezelfde periode een jaar eerder. De trendrapportage van het eerste kwartaal van 2019 wordt daarom vergeleken met het eerste kwartaal van 2018. Hieruit blijkt dat het aantal banen in een jaar tijd met 13.235 is toegenomen. De werkgelegenheid voor mensen met een beperking is in een jaar tijd dus toegenomen.
Als het eerste kwartaal van 2019 toch wordt vergeleken met het vierde kwartaal van 2018, zoals in vraag 2, valt op dat er netto 1.411 minder banen zijn. Deze daling wordt onder andere veroorzaakt door seizoenseffecten. In het algemeen geldt dat gemiddeld genomen mensen meer uren in het vierde kwartaal van een jaar werken dan in het eerste kwartaal van een jaar.
Daarnaast zijn er minder mensen vanuit de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) gedetacheerd bij reguliere werkgevers.2 Netto gaat het om een afname van 881 mensen in het eerste kwartaal 2019 ten opzichte van het vierde kwartaal 2018. Deze mensen werken nu intern in een Wsw beschut- werkbaan bij het sociaal werk-bedrijf (sw-bedrijf) in plaats van dat ze gedetacheerd zijn bij een reguliere werkgever. Ze hebben dus nog wel een baan, deze baan telt alleen niet meer mee voor de banenafspraak. In de banenafspraak tellen immers alleen banen bij reguliere werkgevers mee.
Hoe verklaart u dit verlies aan banen voor mensen met een arbeidsbeperking?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er een verband met de uitstroom uit de banenafspraak naar beschut werk? Hoe groot is deze uitstroom precies?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit banenverlies binnen de banenafspraak per saldo voor de werkgelegenheid van mensen met een beperking?
Zie antwoord vraag 2.
Constaterende dat er sinds de nulmeting in 2012 tot nu toe 51.978 banen voor mensen met een beperking binnen de banenafspraak gecreëerd zijn, bent u bereid om op korte termijn in overleg te gaan met de sociale partners om ervoor te zorgen dat de afspraak om eind dit jaar 55.000 banen te realiseren, wordt gehaald?
Jaarlijks hebben alle werkgevers tezamen tot nu toe de macro-aantallen gehaald. Ik krijg uit het gehele land signalen waaruit blijkt dat werkgevers gemotiveerd zijn om mensen met een beperking een kans te geven. Tot en met 2018 hebben werkgevers al bijna 52.000 banen van de 55.000 banen gerealiseerd. Ik acht daarom de doelstelling om eind 2019 55.000 extra banen te realiseren, haalbaar.
De afgelopen tijd heb ik met verschillende (sociale) partners gesproken over de houdbaarheid van het systeem van de banenafspraak op de lange termijn. Zij gaven aan dat zij de huidige werkwijze Wet banenafspraak complex vinden en leidt tot administratieve lasten. Ik ben daarom het systeem van de banenafspraak aan het vereenvoudigen. Ik wil het systeem zo vormgeven dat werkgevers meer mogelijkheden krijgen om banen te creëren en dat de administratieve lasten voor werkgevers en de uitvoering minder worden. Doel van de vereenvoudiging is om het mogelijk te maken dat ook op de lange termijn de extra banen voor de doelgroep banenafspraak er kunnen komen. Eind dit jaar zal ik u verder informeren over de vereenvoudiging.
De militarisering van Europa’s Afrikabeleid |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Europa’s Afrikabeleid militariseert»?1
Ja.
Herkent u zich in de constatering dat uit allerlei onderzoeken blijkt dat Europese militaire en beveiligingsbedrijven de afgelopen tien jaar een dwingende en bepalende rol hebben gespeeld in de vormgeving van de Europese migratiepolitiek? Zo nee, waarom niet?
Het beeld dat Europese militaire en beveiligingsbedrijven, onder andere via de European Organisation for Security, een dwingende en bepalende rol hebben gespeeld bij het vormgeven van het Europese migratiebeleid wordt door het kabinet niet herkend.
De EU en haar lidstaten zetten zich in om effectief, veilig en humanitair migratiebeleid te ontwikkelen. Voor Nederland is veiligheid een integraal onderdeel van het migratiebeleid, zie de Kamerbrief «integrale migratieagenda» (Kamerstuk 19 637 nr. 2375). In het kader van de beleidsvorming zijn er contacten met een veelheid aan niet-gouvernementele organisaties, nationaal en internationaal. Het merendeel van deze organisaties, zo niet allemaal, heeft tevens contacten met uw Kamer en spant zich in voor met name een humanitair beleid. Bij het opstellen van het Nederlandse migratiebeleid, inclusief de integrale aanpak, en het bepalen van het Nederlands standpunt in de EU, zijn geen private militaire of beveiligingsbedrijven betrokken.
Nederland en andere lidstaten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van het migratiebeleid, waaronder bewaking van de buitengrenzen. In operaties van Frontex kan eventueel beroep worden gedaan op de diensten van private partijen ter ondersteuning van deze uitvoering, bijvoorbeeld door het inzetten van een vliegtuig ter ondersteuning van grenssurveillance. Deze inzet vindt altijd plaats onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende lidstaat.
Wat is uw reactie op de constatering dat militaire en beveiligingsbedrijven niet alleen de middelen voor grensbewaking hebben geleverd, maar ook nauw betrokken zijn bij het opstellen van het Europese beleid ten opzichte van migratie, onder andere via de European Organisation for Security (EOS), een lobbygroep voor de grootste wapenfabrikanten in Europa?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting geven van de toename van drone surveillance boven de Middellandse Zee de afgelopen jaren en de afname van de maritieme capaciteit om mensen op zee te redden? Kan gesteld worden dat drones de inzet van schepen in enige mate vervangen?
De investeringen in grensbewakingsmiddelen, waaronder Unmanned Aerial Systems (UAS), door de EU zijn toegenomen. UAS worden voornamelijk ingezet voor Intelligence, Surveillance & Reconnaissance (ISR)-taken met als doel om onder andere mensensmokkelnetwerken in kaart te brengen. In het geval van operatie EUNAVFORMED Sophia is bijvoorbeeld, als gevolg van de verminderde maritieme presentie, het belang van UAS voor de instandhouding van de informatiepositie toegenomen. Echter, door de grote verschillen in de taakstelling van UAS en schepen kan niet worden gesteld dat UAS de inzet van schepen ten behoeve van Sophia kunnen vervangen. Er is dan ook geen direct causaal verband vast te stellen tussen de toename van het gebruik van drones en de afname van de maritieme capaciteit.
Herkent u het beeld dat wapenbedrijven erin zijn geslaagd migratie als een veiligheidsprobleem voor te stellen in plaats van een mensenrechtenkwestie?
Nee, het kabinet herkent dit beeld niet. Onder verwijzing naar de Integrale Migratieagenda van 29 maart 2018 merkt het kabinet op dat mensenrechten en veiligheid beide belangrijke aspecten zijn van het migratievraagstuk en onderdeel vormen van het Nederlandse en Europese migratiebeleid. Zoals vermeld in de beantwoording van vraag 2 en 3 zijn wapenbedrijven geenszins betrokken bij de totstandkoming van het migratiebeleid.
Voorts wijst het kabinet u erop dat de term veiligheid in het Nederlandse en Europese migratiebeleid niet alleen veiligheid van grenzen en nationale veiligheid behelst, maar ook in belangrijke mate betrekking heeft op de veiligheid van vluchtelingen en andere migranten. Zo zetten Nederland en de EU zich in voor het voorkomen en tegengaan van verdrinkingen, mensensmokkel en mensenhandel. Daarnaast strekt de term veiligheid zich ook uit naar de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie, waarbij tal van verschillende instrumenten worden ingezet om instabiliteit en conflict in landen van herkomst te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de constatering dat militaire en beveiligingsbedrijven die verdienen aan de verkoop van beveiligingstechnologie ook actief zijn in de oorlogen die verantwoordelijk zijn voor veel van de vluchtelingen, waardoor de industrie profiteert van twee kanten van de tragedie? Wat vindt u hiervan?
Het ligt voor de hand dat beveiligingsbedrijven voornamelijk worden ingeschakeld in minder veilige gebieden, en dat onverantwoorde leveranties van militaire goederen een negatieve impact kunnen hebben op de veiligheid en stabiliteit in landen.
Om dit laatste te voorkomen kent Nederland een restrictief wapenexportbeleid, dat er op toe ziet dat vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen aan een zorgvuldige toetsingsprocedure worden onderworpen. Het kabinet toetst dit soort vergunningaanvragen aan de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt (EUGS) inzake wapenexport. Conform criterium 3 verleent het kabinet geen uitvoervergunning als het risico bestaat dat desbetreffende goederen bijdragen aan het uitlokken, verlengen of verergeren van gewapende conflicten of bestaande spanningen in het land van eindbestemming. Verder bestaat de toetsing uit een grondige analyse van onder meer de mogelijke effecten van de goederen op de mensenrechtensituatie (criterium 2) en op de regionale stabiliteit (criterium 4). Als de toetsing uitwijst dat er een duidelijk risico bestaat dat de beoogde uitvoer een negatieve uitwerking heeft op bovengenoemde onderwerpen, wordt de vergunningaanvraag geweigerd.
Nederland bepleit in verschillende fora dat andere Europese landen een even restrictief wapenexportbeleid hanteren, maar kan dit niet afdwingen omdat het afgeven van exportvergunningen voor militaire goederen een nationale bevoegdheid is.
Kunt u aangaande migratie vanuit Afrika aangeven hoeveel Nederland sinds 2015 heeft uitgegeven, al dan niet via de Europese Unie (EU), aan de in het artikel genoemde en andere (particuliere) beveiligingsbedrijven?
Zowel Nederland als de EU verstrekken geen rechtstreekse ondersteuning aan (particuliere) beveiligingsbedrijven gerelateerd aan migratie vanuit Afrika. Het komt wel voor dat bij de implementatie van migratieprogramma’s voor specifieke doeleinden gebruik wordt gemaakt van (particuliere) beveiligingsbedrijven. Daarbij gaat het om inzet ter beveiliging van het betrokken EU-personeel, voor de aanschaf van materieel en het verzorgen van trainingen.
Kunt u bevestigen dat ondanks de inzet van vele duizenden militairen in Mali de veiligheidssituatie in dat land ernstig is verslechterd? Zo nee, waarom niet?
De VN-missie in Mali (MINUSMA) is voornamelijk ingericht om, samen met de ondertekenaars van het vredesakkoord uit 2015, de vrede in Noord-Mali te bestendigen. Hier ligt dan ook het zwaartepunt van de MINUSMA-troepenmacht. In de afgelopen jaren heeft MINUSMA bijgedragen aan de afname van conflicten tussen gewapende groepen in het noorden van Mali. Ook is de stabiliteit in dat deel van het land verbeterd. Tegelijkertijd is duidelijk dat de uitvoering van het vredesakkoord in een hoger tempo moet plaatsvinden. Bovendien is in andere delen van het land, met name in Centraal-Mali, sprake van toenemende onveiligheid en instabiliteit. Gezien de veranderende veiligheidssituatie heeft MINUSMA inmiddels haar aanwezigheid uitgebreid naar het centrum van het land. De stabiliserende rol van de missie blijft essentieel om duurzame vrede en stabiliteit in Mali te bereiken.
Een uitgebreide analyse van de verslechterende veiligheidssituatie in het centrum van Mali is uw Kamer op 14 mei jl. toegegaan (Referentie 2019D18857).
Hoe belangrijk was het argument om te voorkomen dat terroristen naar Europa zouden reizen voor Nederland, zoals de premier in 2017 stelde, om deel te nemen aan de VN-missie in Mali?
In de artikel-100 brief «Nederlandse bijdrage aan MINUSMA in 2019 en veiligheidsinzet in de Sahel 2019 tot en met 2021» zijn de Nederlandse gronden voor deelname aan MINUSMA uiteengezet. Daarin beschrijft het kabinet, dat, zoals geschetst in de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS), de Defensienota, de nota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) en verschillende Kamerbrieven, het kabinet inzet op een internationale aanpak voor de veiligheid van Nederland. Deze inzet blijft zich primair richten op instabiele regio’s rondom Europa en vooral daar waar de Nederlandse veiligheid en belangen in het geding zijn.
De Sahel is zo’n instabiele regio in de nabijheid van Europa. De demografische trend (verdriedubbeling van de bevolking tot 2050) in combinatie met een gebrek aan sociaaleconomische perspectieven en klimaatvraagstukken is een katalysator voor instabiliteit. Bovendien vormt Mali een kruispunt van smokkelroutes, waarvan terroristische groeperingen, criminele organisaties en gewapende groepen gebruik maken voor de smokkel van wapens, drugs en mensen. Een gebrek aan staatsgezag en basisvoorzieningen voor de bevolking vormen een voedingsbodem voor radicalisering.
Het besluit tot Nederlandse deelname aan de VN-vredesmissie in 2013 diende verscheidene Nederlandse belangen, waarvan een de zojuist genoemde Nederlandse inzet op vrede en stabiliteit betrof. Door een bijdrage te leveren aan MINUSMA wilde Nederland bijdragen aan de bevordering van stabiliteit in Mali en aan het tegengaan van terrorisme en geweld. Instabiliteit in Mali werkt namelijk (internationaal) terrorisme in de hand en heeft niet alleen een destabiliserend effect op Mali, maar op de gehele fragiele regio aan de zuidgrens van Europa.
De Nederlandse veiligheidsinzet in de Sahel blijft er ook de komende jaren op gericht om terrorisme tegen te gaan en de grondoorzaken van instabiliteit, en de daaruit voorkomende irreguliere migratie, weg te nemen.
Welk bewijs heeft u dat de VN-missie eraan heeft bijgedragen dat terroristen niet naar Europa konden reizen? Kunt u concrete voorbeelden hiervan noemen?
Zie antwoord vraag 9.
Turkije dat IS-veteranen rekruteert, traint en bewapent in Afrin |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
In hoeverre klopt de informatie dat tientallen veteranen van Islamitische Staat (IS) in de Syrische regio Afrin vechten voor aan Turkije gelieerde strijdgroepen?1
In het algemeen kan worden gesteld dat de dynamiek van het strijdtoneel in Syrië ruimte biedt voor strijders om zich – doorgaans om pragmatische, financiële redenen – aan te sluiten bij strijdgroepen die voorheen hun ideologische tegenstanders waren.
Beschikt u over informatie dat IS-veteranen (waaronder IS-commandanten) samenwerken met de Turkse inlichtingendienst (MIT)?
Het kabinet beschikt niet over deze informatie.
Kunt u aangeven of op de lijst met 40 IS-veteranen ook personen staan met de Nederlandse nationaliteit?
Op de lijst staan voor zover bekend geen personen met de Nederlandse nationaliteit.
Bestaat volgens u het risico dat Turkije bij het creëren van een nieuwe «bufferzone» in Noord-Syrië opnieuw gebruik zal maken van IS-veteranen? Zo nee, waarom niet?
Turkije werkt samen met de VS aan het creëren van een veilige zone aan de Turks-Syrische grens. Volgens Turkije en de VS zullen hierbij alleen Turkse en Amerikaanse militairen worden ingezet. Hiertoe is inmiddels in de Turkse stad Şanlıurfa een begin gemaakt met het opzetten van een Turks-Amerikaans Joint Operations Center.
Heeft Nederland in het kader van het totaal mislukte programma voor non-lethal assistance (NLA) direct of indirect materiële dan wel financiële steun verleend aan één of meer van de IS-veteranen van de lijst?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland. Een overzicht van de groepen die steun hebben ontvangen is de Kamer vertrouwelijk toegegaan. De gesteunde groepen boden weerstand tegen extremistische en terroristische bewegingen zoals ISIS.
Bent u nog steeds van mening dat het NLA-programma van onschatbare waarde is geweest voor de Nederlandse inlichtingenpositie? Zo ja, kunt u dan op basis van die kennelijk geweldige Nederlandse inlichtingenpositie aangeven of en in welke mate Turkije op Syrische grondgebied samenwerkt of heeft samengewerkt met (voormalige) IS-strijders?
Het NLA-programma had als doel de gematigde gewapende oppositie te ondersteunen als alternatief voor extremistische groepen en het regime en de burgers in het gebied te beschermen (zie antwoord 164, Kamerstuk 32 623, nr. 229). Informatie verkregen van de groepen was relevant voor het veiligheidsbeleid van Nederland en dat van onze bondgenoten (zoals ook gesteld in antwoord 65, Kamerstuk 32 623, nr. 229 en antwoord 17, Kamerstuk 32 623, nr. 247).
Bent u bereid om binnen de NAVO te pleiten voor een onderzoek naar de samenwerking van Turkije met IS-veteranen?
Neen, Turkije is en blijft een belangrijke partner in de strijd tegen ISIS, waaronder als lid van de anti-ISIS coalitie. Turkije heeft zelf ernstig te lijden gehad onder terrorisme van ISIS en treedt hier tegen op.
Bent u bereid uw standpunt dat Turkije lid moet blijven van de NAVO, te herzien als onomstotelijk vast komt te staan dat Turkije samenwerkt met (voormalige) IS-strijders? Zo nee, waarom niet?
Turkije is en blijft een belangrijke NAVO-partner in een moeilijke, onrustige regio. Daarmee is NAVO-lidmaatschap van Turkije in het belang van de Nederlandse en Europese veiligheid. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het ‘Special Report on Climate Change and Land’ van het IPCC |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Onderschrijft u de stelling dat het rapport van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) zowel zeer zorgwekkend als hoopgevend is?
Het rapport onderstreept de noodzaak om de mondiale emissies zo snel mogelijk terug te dringen. Het maakt ook duidelijk dat er een grote samenhang bestaat tussen het klimaatbeleid, land- en bosbouwbeleid, biodiversiteitsbeleid en armoedebestrijding en dat een integrale beleidsaanpak rond die terreinen van belang is. Het rapport geeft aan dat er veel effectieve strategieën beschikbaar zijn die tegelijkertijd klimaatverandering, landdegradatie en voedselonzekerheid tegengaan. Tegelijkertijd geeft het rapport ook aan dat er spanningen tussen beleidsdoelstellingen kunnen bestaan, in het bijzonder tussen klimaatmitigatie enerzijds en klimaatadaptatie, voedselzekerheid en duurzaam landbeheer anderzijds.
Deelt u de ernstige zorgen van het IPCC dat wanneer we niet in staat zijn ons landgebruik en voedselsysteem aan te passen het niet mogelijk is om de temperatuurstijging tot een betrekkelijk veilig niveau te beperken? Zo nee, waarom niet?
Land maakt een belangrijk onderdeel uit van het klimaatsysteem. IPCC concludeert dat de landbouw, bosbouw en ander landgebruik (AFOLU) wereldwijd verantwoordelijk zijn voor 23% van de totale netto uitstoot van broeikasgasemissies door menselijke activiteiten wereldwijd gedurende 2007–2016. Ook op dit terrein zijn dus maatregelen nodig om de mondiale emissies zo snel mogelijk terug te dringen.
Er zijn volgens het rapport veel effectieve strategieën beschikbaar die tegelijkertijd klimaatverandering, landdegradatie en voedselonzekerheid tegengaan. Daarbij gaat het om beter landgebruik (incl. natuurbehoud- en herstel), duurzame landbouwpraktijken en aanpassingen in het voedselsysteem.
Deelt u de optimistische kant van het rapport dat het in onze eigen handen ligt om hier iets aan te doen?
Er zijn volgens het rapport veel effectieve strategieën beschikbaar tegen lage tot beperkte kosten die tegelijkertijd klimaatverandering, landdegradatie en voedselonzekerheid tegengaan. Daarbij gaat het om beter landgebruik (inclusief natuurbehoud- en herstel), duurzame landbouwpraktijken en aanpassingen in het voedselsysteem. De meeste van deze strategieën kunnen volgens het rapport worden toegepast zonder te leiden tot concurrentie om land en kunnen meerdere nevenvoordelen opleveren. Zo biedt «Climate Smart Agriculture» kansen om de uitdagingen inzake landgebruik, klimaat en voedselzekerheid aan te gaan. Dit is ook een speerpunt in het huidig Nederlandse beleid.
Erkent u dat één van de belangrijkste conclusies van dit IPCC-rapport een urgente oproep is om het huidige voedselsysteem te hervormen? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC doet nooit concrete beleidsaanbevelingen. Het rapport geeft inzicht in de bijdrage van het voedselsysteem aan klimaatverandering, welke effecten klimaatverandering op het voedselsysteem en voedselzekerheid heeft en kan hebben en hoe aanpassingen in het voedselsysteem kunnen bijdragen aan mitigatie en adaptatie. Er zijn volgens het rapport veel effectieve strategieën beschikbaar die tegelijkertijd klimaatverandering, landdegradatie en voedselonzekerheid tegengaan. Daaronder valt ook het voedselsysteem. Het rapport geeft aan dat veranderingen in het hele voedselsysteem, van productie tot consumptie, kunnen bijdragen aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en klimaatadaptatie en daarnaast bijvoorbeeld de druk op het land verminderen en bijdragen aan het tegengaan van armoede en verbetering van de gezondheid.
Onderschrijft u één van de belangrijkste conclusies van dit IPCC-rapport dat een forse krimp van de wereldwijde veestapel onvermijdelijk is? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport bevat geen conclusie in die bewoordingen. Het rapport kent vele conclusies en aspecten waarvoor nadere bestudering noodzakelijk is. Een uitgebreide appreciatie van het IPCC-rapport ontvangt u in november (tezamen met die van het nog te verschijnen speciale rapport over Oceanen en IJs).
Onderschrijft u de conclusie uit dit IPCC-rapport dat het grootschalig aanleggen van bossen, dat wil zeggen het creëren van zogenaamde «natuurlijke buffers», een van onze belangrijkste wapens tegen klimaatverandering is? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport bevat geen conclusie in die bewoordingen. Het rapport kent vele conclusies en aspecten waarvoor nadere bestudering noodzakelijk is. Een uitgebreide appreciatie van het IPCC-rapport ontvangt u in november (tezamen met die van het nog te verschijnen speciale rapport over Oceanen en IJs).
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC dat het landgebruik door de veehouderij een van de grootste veroorzakers van ontbossing en daarmee van klimaatverandering is? Zo nee, waarom niet?
De veehouderij en ontbossing dragen in belangrijke mate bij aan klimaatverandering, maar het IPCC concludeert niet dat ze de belangrijkste veroorzakers zijn van klimaatverandering. Feitelijk komt de grootste bijdrage aan klimaatverandering van het gebruik van fossiele energiedragers.
IPCC concludeert dat de landbouw, bosbouw en ander landgebruik (AFOLU) wereldwijd verantwoordelijk zijn voor 23% van de totale netto uitstoot van broeikasgasemissies door menselijke activiteiten wereldwijd gedurende 2007–2016.
Onderschrijft u de conclusie van het IPCC dat de veehouderij een dermate grote claim op het landgebruik doet dat het daarmee een enorme sta-in-de-weg kan worden van effectief klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport bevat geen conclusie in die bewoordingen. Het rapport kent vele conclusies en aspecten waarvoor nadere bestudering noodzakelijk is. Een uitgebreide appreciatie van het IPCC-rapport ontvangt u in november (tezamen met die van het nog te verschijnen speciale rapport over Oceanen en IJs).
Wat zijn de vijf belangrijkste conclusies die u trekt uit dit IPCC-rapport voorover ze betrekking hebben op het Nederlandse kabinetsbeleid, of kunt u deze conclusies niet trekken? Zo nee, waarom niet?
Het rapport kent vele conclusies en aspecten waarvoor nadere bestudering noodzakelijk is. Een uitgebreide appreciatie van het IPCC-rapport ontvangt u in november (tezamen met die van het nog te verschijnen speciale rapport over Oceanen en IJs).
Bent u van plan om uw inzet – als het gaat om het stimuleren van vegetarische en volledig plantaardige diëten – te vergroten, omdat een verschuiving naar deze diëten volgens het IPCC enorme kansen biedt om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in zijn reactie op het advies «Duurzaam en gezond, samen naar een houdbaar voedselsysteem» van de Raad voor Leefomgeving en Infrastructuur (Kamerstuk 31 352, nr. 217) aangegeven de analyse van de Raad te delen dat de productie en consumptie van dierlijke producten in belangrijke mate bijdragen aan de uitstoot van broeikasgassen en emissies met negatieve impact op natuur en biodiversiteit.
De aangrijpingspunten voor een consumptiepatroon dat het klimaat minder belast zijn minder voedselverspilling, meer consumptie van groenten en fruit en een groter aandeel consumptie van eiwitten op plantaardige basis. Het kabinet streeft naar een gezonde balans in de verhouding van eiwitten in het eetpatroon van de consument gebaseerd op de Schijf van Vijf, zonder de keuzevrijheid van de burger te beperken.
In 2018 is de LNV-visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» verschenen, gevolgd door het «Realisatieplan Visie LNV: Op weg met nieuw perspectief» in 2019. De visie en de realisatie van de visie dragen bij aan de toenemende aandacht voor een meer plantaardige voedselvoorziening. De kern van de visie is de omschakeling naar een kringlooplandbouw. Volgend op het eiwitrapport van de Europese Commissie1 ontwikkelt het kabinet een nationale eiwitstrategie om de productie van plantaardige eiwitten en de benutting van eiwitten uit reststromen en andere bronnen te vergroten.
Vindt u het niet getuigen van struisvogelpolitiek om wel in te zetten op het tegengaan van voedselverspilling, maar niet in te zetten op de eiwittransitie (van dierlijke naar plantaardige eiwitten), omdat uit het IPCC-rapport immers blijkt dat de consumptie van dierlijke producten een veel grotere milieu en klimaatimpact heeft dan het voedsel dat we weggooien?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke manier bent u bereid om in het licht van de conclusies van het IPCC u ervoor in de te zetten dat de «Schijf van Vijf» zodanig herzien wordt dat de «Schijf van Vijf» ook de gevolgen van een bepaald eetpatroon voor het klimaat meeneemt?
Het rapport kent vele conclusies en aspecten waarvoor nadere bestudering noodzakelijk is. Een uitgebreide appreciatie van het IPCC-rapport ontvangt u in november (tezamen met die van het nog te verschijnen speciale rapport over Oceanen en IJs).
Erkent u in het licht van dit IPCC-rapport dat de «Schijf van Vijf» onvoldoende rekening houdt met de gevolgen voor het klimaat van ons voedselsysteem? Zo nee, waarom niet?
Het Voedingscentrum stimuleert consumenten vanuit het huidige voedingspatroon stapsgewijs te verschuiven naar een meer plantaardig voedingspatroon. Door de Nederlandse consument te bewegen meer volgens de Schijf van Vijf te eten wordt een gezonder, maar ook een duurzamer voedingspatroon gestimuleerd.
Kunt u deze vragen één voor één en zonder te verwijzen naar andere antwoorden beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Politie wordt niet diverser door afhakers’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politie wordt niet diverser door afhakers»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat jonge agenten met een migratie-achtergrond vaak al binnen twee jaar afhaken bij de politie? Zo nee, hoe groot is dit aantal dan?
Er is geen wettelijke grondslag om personeelsgegevens te koppelen aan culturele achtergrond. Om toch zicht te krijgen op de culturele diversiteit van het politiepersoneel, heeft het CBS in opdracht van de korpschef onderzoek uitgevoerd naar de diversiteit van het korps op geanonimiseerd niveau. Uit de meting die de politie door het CBS heeft laten uitvoeren, blijkt dat het aandeel medewerkers met een migratieachtergrond in de bezetting (totale korps) zowel in 2017 als in 2018 13% was. Het aandeel medewerkers met een migratieachtergrond dat is uitgestroomd (totale korps) was zowel in 2017 als in 2018 12%. In 2017 en 2018 ligt het aandeel uitgestroomde medewerkers met een migratieachtergrond (12%) dus lager dan het aandeel in de bezetting (13%).
Uit de cijfers van het CBS is niet af te leiden wat het aandeel is in de totale uitstroom van jonge (aspirant)agenten met een migratieachtergrond in combinatie met het aantal dienstjaren. Ook is het uitstroomcijfer gebaseerd op de complete groep en niet alleen van (aspirant)agenten om mogelijke herleidbaarheid naar personen te voorkomen. De samengestelde conclusie «jonge agenten», «vaak» en «binnen twee jaar» is dan ook niet valide.
Ook is uit de meting van CBS niet te herleiden hoe het aantal ingestroomde medewerkers zich verhoudt tot de uitgestroomde, omdat het CBS alleen percentages in hele aantallen levert. Het vergt nadere analyse om te bevestigen of ontkrachten dat het aantal medewerkers met een migratieachtergrond is toe- of afgenomen. Bovendien vallen medewerkers van derde generatie migratieachtergrond en verder buiten de gehanteerde definitie.
Op dit moment ontbreekt de wettelijke basis voor het registreren van de migratieachtergrond van personen. Dientengevolge zal er ook geen overzicht kunnen worden gegenereerd van de redenen waarom medewerkers met een migratieachtergrond onvoorzien uitstromen. Gegeven het belang dat de politie hecht aan het vergroten en behouden van een diverser personeelsbestand, investeert ze extra in een sociaal veilig werkklimaat waarbij een ieder tot zijn recht kan komen. Ook wordt gewerkt aan een landelijke standaard voor het voeren en registreren van exitgesprekken.
De politie blijft investeren in nieuwe manieren om de diversiteit in de personeelssamenstelling verder te vergroten. De komende periode wordt hieraan op verschillende manieren gewerkt:
De politie zet extra in op het verbeteren van de reputatie van werkgever. In mei van dit jaar is er een wervingscampagne gestart: «Met alles wat je in je hebt, maak er politiewerk van». De campagne is zowel wervend als reputatieversterkend en benadrukt de complexheid van politiewerk. Tegelijkertijd laat de campagne zien dat je je als mens ontwikkelt bij de politie. Dit sluit aan bij de behoefte van de wervingsdoelgroep. In boodschap, vormgeving en communicatiekanalen is rekening gehouden met diversiteitsdoelgroepen.
Collega zoekt collega: Met een speciale referral-app kunnen wijkagenten en andere collega’s vanuit hun netwerk «meewerven» en direct een geïnteresseerde aanmelden.
Innovaties om de uitval tijdens de selectieprocedure te verminderen, zoals het borgen van het project Blauw Talent in het reguliere selectietraject tot het bieden van extra begeleidingsmogelijkheden voor schaarse en moeilijk te werven doelgroepen.
Lokale samenwerking met bijvoorbeeld (keten)partners op de regionale arbeidsmarkt versterken. Dit kan door bijvoorbeeld gezamenlijke open dagen te organiseren of door partners te vragen de vacatures van de politie te delen binnen hun netwerk.
Hoe komt het, dat jonge agenten met een migratie-achtergrond al na zo’n korte tijd de politie weer willen verlaten? Welke specifieke oorzaken ziet u die hier aan ten grondslag liggen en welke oplossingen ziet u teneinde deze snelle uitstroom tegen te gaan? Hoe gaat u deze trend keren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het aantal afhakers met een migratie-achtergrond ongeveer even groot is als het aantal nieuwkomers met een migratie-achtergrond, en de diversiteit bij de politie qua personeelsbestand dus niet is toegenomen? Zo nee, wat is volgens u dan de juiste verhouding tussen in- en uitstroom van mensen met een migratie-achtergrond?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat de diversiteit van agenten met een migratie-achtergrond terugloopt, terwijl vanuit de politie nadrukkelijk op diversiteit wordt ingezet? Deelt u de mening dat deze terugloop een slechte ontwikkeling is en zo ja, wat gaat u doen deze instroom weer te laten toenemen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre ziet u een relatie tussen gebrek aan mensen met een migratie-achtergrond in de top van de politieorganisatie en de snelle uitstroom van jonge agenten met een migratie-achtergrond?
De politie streeft naar een korps dat divers is opgebouwd om zo in verbinding te blijven met de burgers in de samenleving. Dat is noodzakelijk voor de legitimiteit van de politie, de informatiepositie van de politie en het vertrouwen van burgers in de politie. De korpsleiding heeft de afgelopen jaren met een talentprogramma juist geïnvesteerd in diversiteit in achtergrond en gender op leidinggevende posities. De korpschef heeft extra ontwikkelplekken toegevoegd aan de strategische top voor divers talent. Uit de literatuur blijkt dat zichtbare rolmodellen een belangrijke rol spelen in de instroom en de doorstroom. Dat er een correlatie is tussen minder zichtbaarheid van rolmodellen en uitstroom, is mij onbekend. Om te voorkomen dat politiemedewerkers onnodig uitstromen zijn leiderschapskwaliteiten van groot belang. Teamchefs en operationeel experts nemen deel aan leiderschapsdagen die in het teken staan van het creëren van een veilige, inclusieve werkcultuur. De diverse instrumenten en methodieken zijn beschikbaar gesteld op intranet en een groeiend aantal teamchefs weet de weg hiernaar te vinden. Ook vragen zij vaker om ondersteuning van onder meer coaches en veranderkundigen.
Vindt u dat de politieorganisatie voldoende toegankelijk is teneinde agenten met een diverse achtergrond aan te trekken? Zo ja, waarom?
In een veilige, inclusieve werkcultuur voelt iedereen zich begrepen en gerespecteerd en kunnen talenten optimaal ingezet worden. Daarom investeert de politie ook extra in een sociaal veilig werkklimaat. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het vormen van kleinere teams, of kleinere werkverbanden binnen teams, zodat er meer tijd en aandacht is voor het individu en voor elkaar. Daarnaast bestaan diverse instrumenten en bewustwordingsprocessen om politiemedewerkers weerbaarder te maken en om het goede gesprek te stimuleren. Zo is er een toolbox ontwikkeld met middelen om het goede gesprek te voeren en bewustwording te creëren op goed omgaan met elkaar d.m.v. trajecten als «over de streep», het waarde(n)volle gesprek en geweldloze communicatie. Ook is de theatervoorstelling Rauw ontwikkeld, bedoeld om het onderlinge gesprek te bevorderen, en zijn er dilemmatrainingen.
De rol van de leidinggevende bij het zorgen voor een veilige en inclusieve werkcultuur is niet te onderschatten. Om de leidinggevenden beter in positie te brengen, worden er tweedaagse cursussen gegeven waarin aandacht wordt besteed aan sociale veiligheid, omgangsvormen en het goede gesprek. In de ontwikkeltrajecten wordt ook aandacht besteed aan hoe om te gaan met culturele verschillen binnen het team.
Denkt u dat de cultuur binnen de politieorganisatie tolerant genoeg is om een veilige werkomgeving te zijn voor mensen met een diverse achtergrond? Zo ja, waarom? Welke verbeteringen ziet u?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de resultaten van de door de politie aangestelde diversiteitsrecruiters tot nu toe? Bent u van mening dat de aanstelling van diversiteitsrecruiters succesvol is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat kan er in uw ogen beter?
De inzet van extra diversiteitsrecruiters is een tijdelijke, bovenformatieve maatregel om extra te investeren in netwerkopbouw (intern en extern) en kennisontwikkeling in de werving van kandidaten met een migratieachtergrond. Dit is – naast de wervingscampagne, versnelling van de selectieprocedure en initiatieven voor kandidaatgerichte begeleiding – een van de maatregelen om de culturele diversiteit in de instroom te vergroten. Diversiteitsrecruiters hebben bijgedragen aan het persoonlijk contact met de doelgroep. De komende periode wordt gekeken of er algemene inzichten kunnen worden ontleend aan de bevindingen van de diversiteitsrecruiters als input voor het diversiteitsbeleid. De politie zal ook de komende periode extra blijven investeren in de instroom van aspiranten met een migratieachtergrond.
In hoeverre wordt er binnen de zoektocht naar een meer divers personeelsbestand, bijvoorbeeld door de diversiteitsrecruiters, nog specifiek ingezet op het recruiten van mensen met een niet-westerse migratie-achtergrond?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom gebruikt de politie twee definities voor het woord divers als het gaat om de instroom? Deelt u de mening dat dit de duidelijkheid over de behaalde resultaten niet ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
De politie hanteert bij de presentatie van cijfers één, meetbare definitie, namelijk dezelfde definitie die het CBS ook hanteert voor personen met een migratieachtergrond. Daartegen wordt de monitoring van het streefcijfer afgezet. De bedoeling van het streefcijfer is echter breder dan eerste en tweede generatie aspiranten met een migratieachtergrond zoals bedoeld in de CBS-definitie. Een bredere definitie dan de CBS-definitie biedt ruimte voor de transitie van het werven op persoonskenmerken naar het werven op competenties (kennis, vaardigheden en talent).
Welke kansen ziet u om van de politie een meer aantrekkelijkere werkgever te maken, met name ook onder jongeren met een migratie-achtergrond?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 5, 7 en 8.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het algemeen overleg Politie op 5 september 2019?
Ja.
Het bericht 'Uber created a $6.1 billion Dutch weapon to avoid paying taxes' |
|
Bart Snels (GL) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uber created a $ 6.1 billion Dutch weapon to avoid paying taxes»?1 Deelt u de opvatting dat dergelijke nieuwsberichten niet bijdragen aan de prioriteit van het kabinet om belastingontwijking aan te pakken?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik deel de opvatting niet dat degelijke nieuwsberichten van invloed zijn op de prioriteit van het kabinet om belastingontwijking aan te pakken. De aanpak van belastingontwijking is en blijft een van de speerpunten van dit kabinet.
Klopt het dat bedrijven Nederland als fiscaal vriendelijk alternatief zien, nu andere landen (zoals Bermuda) op de zwarte lijst van de EU staan? Kunt u dit kwantificeren? Hoeveel bedrijven hebben de afgelopen jaren intellectueel eigendom verplaatst vanuit een land op de zwarte lijst naar Nederland? Wat is de totale waarde hiervan?
De laatste jaren zijn internationaal veel afspraken gemaakt over maatregelen om belastingontwijking aan te pakken, bijvoorbeeld in de eindrapporten van het BEPS-project van de OESO/G20 en in de eerste en tweede antibelastingontwijkingsrichtlijn van de EU. Ook nemen landen zelf aanvullende maatregelen, zoals Nederland doet met de introductie van een bronbelasting op betalingen van interest en royalty’s naar laagbelastende landen. Door dit soort maatregelen wordt het voor bedrijven onaantrekkelijk om gebruik te maken van structuren waarbij winsten kunstmatig worden verplaatst naar landen waar geen of weinig winstbelasting wordt geheven. Als bedrijven er door deze maatregelen voor kiezen om dergelijke structuren te ontmantelen, dan is dat volgens het kabinet een wenselijk gevolg van de maatregelen tegen belastingontwijking.
Door de nationale en internationale aanpak van belastingontwijking zijn ondernemingen in toenemende mate op zoek naar een duurzame vennootschappelijke structuur. Een structuur die meer in overeenstemming is met de economische realiteit. Bedrijven kunnen daarbij besluiten om (een deel van) de activiteiten voortaan in Nederland uit te voeren. Nederland heeft immers een aantrekkelijk ondernemingsklimaat, waarbij de fiscaliteit overigens maar één van de relevante aspecten is. Als onderdeel van het ontmantelen van de oude structuur kan een bedrijf besluiten om intellectueel eigendom naar Nederland te verplaatsen. Hierbij geldt als voorwaarde dat in Nederland de vereiste relevante functionaliteit aanwezig is waardoor de relevante risico’s die zijn verbonden aan het betreffende intellectueel eigendom kunnen worden beheerst. Het Nederlandse lichaam moet hier dus reële aanwezigheid hebben en kan zich voor fiscale doeleinden niet enkel op papier in Nederland vestigen als juridische eigenaar van het intellectueel eigendom. Ook is de winst die het Nederlandse lichaam vervolgens behaalt met de exploitatie van het intellectueel eigendom onderworpen aan Nederlandse vennootschapsbelasting. Bij het bepalen van de fiscale winst kan daarbij in voorkomende gevallen worden afgeschreven op het intellectueel eigendom. Het kabinet herkent zich daarom niet in de stelling dat Nederland «een fiscaal vriendelijk alternatief» zou zijn voor landen op de EU-lijst van niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.2
Informatie over verplaatsingen van intellectueel eigendom naar Nederland vanuit landen die zijn opgenomen op de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties3 is niet voorhanden omdat dit niet uit de aangiften naar voren komt. Ik beschik daarom niet over de gevraagde kwantitatieve informatie hieromtrent.
Wat is bij grote multinationals gemiddeld gezien de waarde van het intellectueel eigendom ten opzichte van de marktwaarde van die bedrijven, bijvoorbeeld voor een bedrijf X met een marktwaarde van $ 73 miljard? Wat is gemiddeld genomen de waarde van het intellectuele eigendom van bedrijf X als de aftrekpost hiervoor $ 6,1 miljard bedraagt in Nederland?
Zowel het jaarrekeningrecht als de fiscale regelgeving kent niet de verplichting om intellectueel eigendom jaarlijks op marktwaarde te waarderen. Informatie over de waarde van intellectueel eigendom bij grote multinationals, en de waarde van intellectueel eigendom in verhouding tot de marktwaarde van grote multinationals, is daarom niet beschikbaar.
Kunt u in het algemeen beschrijven hoe een constructie eruitziet waarmee bedrijven belasting kunnen ontwijken via Nederland door middel van intellectueel eigendom?
Ik interpreteer uw vraag zo dat u doelt op de fiscale behandeling van een verplaatsing van intellectueel eigendom naar een Nederlands lichaam. In zijn algemeenheid geldt dat een bedrijf activa aanschaft om een onderneming te kunnen drijven. Dit kunnen materiële activa zijn, bijvoorbeeld machines, of immateriële activa, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom. Indien een overdracht van een activum, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom, plaatsvindt tussen twee groepsmaatschappijen moet dit op grond van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) plaatsvinden tegen de waarde in het economisch verkeer. Daardoor wordt de tot het moment van verplaatsing aanwezige, maar nog ongerealiseerde, waardestijging door de verplaatsing gerealiseerd. De gerealiseerde waardestijging is belastbaar in het land waar die waardestijging plaatsvond. Indien dit land geen of een relatief lage winstbelasting kent, wordt over die waardestijging (vrijwel) geen belasting betaald.
De winsten die na de verplaatsing met het intellectueel eigendom worden behaald, zijn onderworpen aan winstbelasting in het land waarheen het intellectueel eigendom is verplaatst. Daarbij dient, eveneens op grond van het zakelijkheidsbeginsel, de verkrijgende groepsmaatschappij over de vereiste relevante functionaliteit te beschikken om de relevante risico’s die zijn verbonden aan het betreffende intellectueel eigendom te kunnen beheersen. Als het intellectueel eigendom naar Nederland is verplaatst, is de toekomstige winst toerekenbaar aan het intellectueel eigendom onderworpen aan vennootschapsbelasting in Nederland. Op grond van het beginsel van goed koopmansgebruik kan in beginsel op de aangeschafte activa worden afgeschreven. Dat geldt voor zowel materiële als immateriële activa. De afschrijvingen zullen in beginsel ten laste van het fiscale resultaat komen. Tegenover deze afschrijvingslasten zullen over het algemeen belastbare opbrengsten staan die worden behaald met de aangeschafte activa. Bovendien ontstaat er in de toekomst bij een (eventuele) overdracht van het intellectueel eigendom een in Nederland te belasten overdrachtswinst voor zover de waarde in het economische verkeer van het intellectueel eigendom op dat moment de fiscale boekwaarde ervan overschrijdt. Afschrijvingen verlagen de boekwaarde en verhogen daarmee een eventuele toekomstige overdrachtswinst.
Waarom is het voor bedrijven fiscaal gunstig om intellectueel eigendom onder te brengen bij een Nederlandse tak van het bedrijf? Hoeveel jaar is intellectueel eigendom fiscaal aftrekbaar? Hoe wordt bepaald of intellectueel eigendom aan slijtage onderhevig is en afschrijfbaar is ten laste van de fiscale winst?
Op een verplaatsing van intellectueel eigendom naar een in Nederland gevestigde vennootschap is al ingegaan in het antwoord op vraag 4. Een intellectueel eigendom wordt op de balans gewaardeerd tegen de kostprijs of tegen de lagere bedrijfswaarde. In zijn algemeenheid geldt dat op grond van goed koopmansgebruik over het intellectuele eigendom mag worden afgeschreven omdat het intellectueel eigendom gedurende de gebruiksduur wordt benut. Per jaar mag van de aanschaf- of voortbrengingskosten maximaal 20% worden afgeschreven, rekening houdend met de restwaarde.4
Kan intellectueel eigendom ook worden afgeschreven ten laste van de fiscale winst tot beneden de werkelijke waarde van dat intellectuele eigendom? Hoe denkt u over een afschrijvingsbeperking op intellectueel eigendom, net zoals de afschrijvingsbeperking op vastgoed?2
Zoals uiteengezet in het antwoord bij vraag 5 kan in de meeste gevallen over intellectueel eigendom worden afgeschreven, rekening houdend met de restwaarde. Hierdoor kan de aanschafwaarde daarvan, verminderd met de restwaarde, gedurende de gebruiksduur in de loop der jaren ten laste van het resultaat worden gebracht. Ik zie geen aanleiding om een (verdere) afschrijvingsbeperking te introduceren ten aanzien van intellectueel eigendom omdat op basis van goed koopmansgebruik de uitgaven mogen worden toegerekend aan de jaren waarin deze worden benut.
Klopt het dat bedrijven tot 1 juli 2019 rulings konden afsluiten met de Belastingdienst over transacties met belastingparadijzen zoals Bermuda en daarna niet meer? Wat gaat er met deze rulings gebeuren na 1 juli 2019? Hoelang blijven de oude regels dan nog gelden?
De maatregelen die ik heb genomen in het kader van de vernieuwde rulingpraktijk zijn per 1 juli jl. van kracht geworden. Deze maatregelen zijn neergelegd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter.6 Het besluit beschrijft in onderdeel 3 in welke gevallen door de Belastingdienst geen vooroverleg zal worden gevoerd en derhalve geen ruling tot stand zal komen. Kort samengevat is dit het geval indien geen sprake is van economische nexus, indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige of doorslaggevende reden is voor de rechtshandeling, of indien een transactie plaatsvindt met een land dat is opgenomen in de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties. Deze eisen golden niet voor rulings afgegeven vóór 1 juli jl.7 Zodra de looptijd van deze rulings is geëindigd zullen bij een eventueel nieuw verzoek om zekerheid vooraf de per 1 juli 2019 aangescherpte maatregelen van toepassing zijn.
Deelt u de opvatting van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) dat belastingdiensten achteraf altijd zouden moeten kijken of intellectueel eigendom goed op waarde is geschat?
In het algemeen geldt dat het zakelijkheidsbeginsel van de OESO (het arm’s-lengthbeginsel) is gecodificeerd door artikel 8b Wet Vpb 1969. Ik zie de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen als een passende uitleg en verduidelijking van het zakelijkheidsbeginsel. In het Verrekenprijsbesluit8 wordt nadere invulling gegeven aan het zakelijkheidsbeginsel. In 2018 is het Verrekenprijsbesluit aangepast mede naar aanleiding van de resultaten van het BEPS-project van de OESO/G20. Een belangrijke wijziging is de aanpassing van de paragrafen over moeilijk te waarderen immateriële activa en de prijsbepaling daarvan.9
Bij de overdracht van immateriële activa kan het moeilijk zijn om op het moment van overdracht de waarde vast te stellen omdat er bijvoorbeeld onvoldoende soortgelijke markttransacties zijn of er onvoldoende inzicht bestaat in de toekomstige voordelen en risico’s. De Nederlandse Belastingdienst neemt het standpunt in dat het onzakelijk is een vaste prijs overeen te komen wanneer de waardering op het tijdstip van de transactie hoogst onzeker is en economisch rationeel handelende onafhankelijke partijen in een soortgelijke situatie geen vaste prijs zouden zijn overeengekomen. In dergelijke gevallen dient bijvoorbeeld een aanpassingsclausule te worden opgenomen in de overeenkomst tussen de gelieerde partijen waarbij de prijs mede afhankelijk is van de latere inkomsten. In dat geval loopt de overdrachtsprijs in de pas met de voordelen die het immateriële activum in de toekomst genereert. De Belastingdienst kan in dat geval achteraf de daadwerkelijk met het immateriële activum behaalde resultaten gebruiken bij de beoordeling van de zakelijkheid van de prijs op het moment dat de overdracht heeft plaatsgevonden.
De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen beschrijven tevens de mogelijkheid dat de gelieerde overdracht van het intellectueel eigendom is afgedekt door middel van een bilaterale of multilaterale APA tussen de landen van de overnemer en de overdrager. De beoordeling door belastingdiensten kan derhalve ook vooraf plaatsvinden. Indien er sprake is van een unilaterale APA hanteert de Belastingdienst bij moeilijk te waarderen immateriële activa conform het Verrekenprijsbesluit een prijsaanpassingsclausule. Zie ook mijn brief van 23 mei 2017.10
Controleert u bij een bedrijf X (met een aftrekpost voor intellectueel eigendom van meer dan een miljard euro) altijd of de waarde van het intellectueel eigendom zich achteraf redelijkerwijs verhoudt tot de opbrengsten uit de bezittingen? Zo niet, hoe groot is de kans dat een dergelijk bedrijf X achteraf wordt gecontroleerd?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 8. In zijn algemeenheid geldt dat het toezicht dat de Belastingdienst uitoefent risicogericht plaatsvindt. Hierbij wordt met allerlei factoren rekening gehouden, waaronder het financiële belang. Binnen de Belastingdienst is de Coördinatiegroep Verrekenprijzen verantwoordelijk voor de uitvoeringscoördinatie op het terrein van de verrekenprijzen. Hierbij worden de kaders gehanteerd die worden gesteld door artikel 8b Wet Vpb 1969, de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen en het Verrekenprijsbesluit.
Hoe vaak wordt de waardering van het intellectueel eigendom bij een dergelijk bedrijf X (met een aftrekpost voor intellectueel eigendom van meer dan een miljard euro) achteraf aangepast als de opbrengsten mee- of tegenvallen?
Zoals ook blijkt uit het antwoord van vraag 8 kan de Belastingdienst onder omstandigheden de waardering van immateriële activa achteraf aanpassen. De regelgeving omtrent moeilijk te waarderen immateriële activa maakt sinds eind 2015 onderdeel van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen en is sinds 2018 opgenomen in het Verrekenprijsbesluit. Informatie over de vraag hoe vaak de waardering van het intellectueel eigendom achteraf wordt aangepast is niet voorhanden.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Een vluchtelingenkamp in het noorden van Irak |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van inwoners van vluchtelingenkamp Mahmur in het noorden van Irak, namelijk dat zij zijn aangevallen door Turkije en lokale Iraakse autoriteiten een blokkade hebben ingesteld, waardoor inwoners het kamp niet kunnen verlaten en voedsel niet naar binnen kan?1 Welke feiten zijn u bekend over het geweld tegen en de humanitaire situatie in het vluchtelingenkamp?
Het Turkse Ministerie van Defensie heeft verklaard luchtaanvallen te hebben uitgevoerd op de regio Karaçok, als reactie op de moord op een Turkse diplomaat in Erbil, enkele dagen daarvoor. In deze regio is ook het kamp Makhmur gelegen, dat grotendeels onder controle van de bewoners zelf staat. Koerdische bronnen geven aan dat ook dit kamp is aangevallen. Dit is door de Turkse autoriteiten niet bevestigd. Vanaf 17 juli j. zijn door de lokale autoriteiten bewegingsrestricties opgelegd aan de bewoners van het Makhmur-kamp. De restricties zouden vanwege veiligheidsoverwegingen gelden ten aanzien van toegang tot de provincie Erbil (onderdeel van de Koerdische Regio van Irak (KRI)). De bewoners van kamp Makhmur behouden evenwel de mogelijkheid om het kamp te verlaten en kunnen zich bewegen binnen de provincie Ninewa, waar zij toegang hebben tot bijvoorbeeld lokale markten. Tevens hebben zij, via de provincie Kirkoek, toegang tot de provincie Sulaimaniya (onderdeel van de KRI). Urgente medische gevallen worden wel toegelaten tot de provincie Erbil.
Kunt u bevestigen dat Turkije een aanval heeft uitgevoerd op vluchtelingenkamp Mahmur? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Veroordeelt u Turkse aanvallen op dit vluchtelingenkamp? Zo nee, waarom niet?
Turkije dient met zijn militaire optreden in de regio conform het internationaal recht te handelen en de beginselen van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht te nemen. Verdere onrust in een al zeer complexe en fragiele regio moet zoveel als mogelijk worden vermeden. Het kabinet maakt zich zorgen over de gevolgen van de Turkse acties voor de burgerbevolking en roept Turkije voortdurend op om hier aandacht aan te besteden, onder andere tijdens de bilaterale Wittenburg-conferentie afgelopen voorjaar.
Acht u dergelijke aanvallen, waar Irak geen toestemming voor geeft, illegaal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het optreden van de lokale Iraakse autoriteiten richting het vluchtelingenkamp? Is dit proportioneel? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2. Er zijn veiligheidsrestricties ten aanzien van de provincie Erbil maar de bewoners van het kamp kunnen zich grotendeels vrij bewegen en voor medische noodgevallen is de provincie Erbil bereikbaar.
Worden volgens u in kamp Mahmur onder de huidige omstandigheden de rechten van vluchtelingen gewaarborgd conform het VN-vluchtelingenverdrag? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de indringende roep om hulp van de bewoners? Zo nee, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de relevante autoriteiten?
Het kamp wordt grotendeels beheerd door de bewoners en staat niet onder beheer van de VN of andere onafhankelijke hulpverleners. Het kabinet beschikt over onvoldoende informatie op basis waarvan de omstandigheden in kamp Makhmur wel of niet gekwalificeerd kunnen worden als zijnde in strijd met het VN-vluchtelingenverdrag. In algemene zin spreekt het kabinet met de Iraakse autoriteiten over het belang van het bieden van adequate bescherming voor vluchtelingen, zoals vastgesteld in het VN-vluchtelingenverdrag.
Het bericht dat Novartis gemanipuleerde data gebruikte |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Novartis gebruikte gemanipuleerde data»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Als een leverancier tijdens een centrale beoordelingsprocedure niet transparant handelt en bewust informatie manipuleert of achterhoudt, dan vind ik dat een zeer kwalijke zaak. Het is de verantwoordelijkheid van de leverancier om bij de instanties een volledig dossier aan te leveren op basis waarvan de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel kan worden beoordeeld.
Wat zegt dit volgens u over de integriteit van Novartis, niet in de laatste plaats aangezien het hier over het duurste medicijn ooit gaat?
De FDA verklaart dat AveXis (onderdeel van Novartis) op de hoogte was van de gemanipuleerde gegevens voordat Zolgensma werd goedgekeurd. De leverancier informeerde de FDA hier echter pas over nadat het product was goedgekeurd. Naar mijn mening dient transparantie in de goedkeuringsprocedure bij ieder farmaceutisch bedrijf voorop te staan. Het is een slechte zaak dat dit bij AveXis niet het geval lijkt te zijn geweest.
Om welke data gaat het precies? Vormt deze onthulling aanleiding om uit werkbaarheids- of veiligheidsoverwegingen deze therapie niet toe te laten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De FDA heeft 6 augustus jl. naar buiten gebracht dat gemanipuleerde gegevens zijn ingediend in het kader van de goedkeuringsprocedure voor Zolgensma bij de FDA in de Verenigde Staten. Volgens de verklaring2 van de FDA gaat het om gegevens die AveXis indiende ter ondersteuning van de ontwikkeling van het productieproces van Zolgensma. De FDA geeft verder aan dat de geconstateerde manipulatie van deze gegevens niets veranderen aan de positieve beoordeling van de informatie uit de klinische studies. Volgens de FDA ondersteunt de totale bewijslast voor de werkzaamheid en veiligheid van Zolgensma nog steeds een gunstige verhouding tussen de risico’s en de baten van het geneesmiddel. Wel geeft de FDA aan de data over het productieproces van de leverancier te evalueren.
In Europa gelden voor Zolgensma dezelfde regels als voor andere nieuwe geneesmiddelen waarvoor toelating wordt gevraagd op de Europese markt. De werkzaamheid en veiligheid van Zolgensma worden op dit moment centraal beoordeeld door de European Medicines Agency (EMA).
Op dit moment beoordelen de specialisten bij de EMA -waaronder vertegenwoordigers van het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen- de ingediende gegevens voor Zolgensma. Daarbij moet ook worden bepaald of signalen uit de Verenigde Staten van invloed zijn op de lopende beoordelingsprocedure in Europa.
Zal er een extra nauwkeurig proces te pas komen aan de goedkeuring van Zolgensma en andere van Novartis afkomstige middelen door het European Medicines Agency (EMA)? Kunt u de specifieke consequenties voor het goedkeuringsproces toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat Europa hier punitieve consequenties aan zou moeten verbinden voor Novartis, net zoals de Food and Drug Administration (FDA) overweegt strafrechtelijke maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet vooruitlopen op eventuele gevolgen en/of maatregelen vanuit de Europese Unie richting AveXis. Ik merk wel op dat de situatie in Europa anders is dan in de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten stelde AveXis de FDA van de manipulatie van data op de hoogte nadat Zolgensma was goedgekeurd, ondanks dat men al kennis van de manipulatie had voordat de goedkeuring was verleend.
De goedkeuring van de vergunningsaanvraag voor Zolgensma bij de EMA is echter nog niet afgerond. Dat biedt de aanvrager de gelegenheid om het dossier waar nodig aan te vullen met nieuwe gegevens die nodig zijn om te komen tot een juiste afweging door de EMA.
Ik kan me goed voorstellen dat de EMA de signalen uit de Verenigde Staten meeneemt in de lopende beoordelingsprocedure van Zolgensma
Welke gevolgen zal dit voorval hebben voor de extreem hoge prijs van Zolgensma?
De leverancier heeft vooralsnog niet openbaar gemaakt wat de prijs in Nederland gaat worden. Wanneer Zolgensma – naar verwachting – tegen een zodanig hoge prijs wordt aangeboden dat het valt onder de wettelijke criteria voor de pakketsluis, wordt het eerst in de sluis geplaatst en volgt een beoordeling door Zorginstituut Nederland. Als het Zorginstituut mij daarop adviseert om te onderhandelen over de prijs van Zolgensma, zal ik kritisch kijken naar de gevraagde prijs. Dit alles staat echter los van de huidige signalen uit de Verenigde Staten.
Het volgens de toezichthouder falende witwasbeleid van ABN Amro |
|
Renske Leijten (SP), Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «DNB geeft ABN Amro tik op vingers om falende witwascontrole»?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer De Nederlandsche Bank (DNB) heeft bepaald dat het witwasbeleid van ABN Amro tekortschiet en dat alle particuliere klanten moeten worden doorgelicht?
ABN Amro heeft zelf naar buiten gebracht dat zij op aanwijzing van DNB haar particuliere klanten opnieuw moet doorlichten. DNB kan zelf geen informatie naar buiten brengen over aanwijzingen omdat dit toezichtvertrouwelijke informatie betreft. DNB kan de aanwijzing ook niet met mij delen.
DNB beschikt over verschillende handhavingsinstrumenten in de uitvoering van haar taken, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen zogenoemde reparatoire instrumenten en punitieve instrumenten. De reparatoire instrumenten zijn gericht op herstel, de punitieve instrumenten zijn bestraffend van aard. Een voorbeeld van een reparatoir handhavingsinstrument is de aanwijzing. Een bestuurlijke boete is een punitief instrument. Voor overtreding van sommige bepalingen van de financiële wetgeving kan zowel een strafrechtelijke als een bestuurlijke punitieve sanctie worden opgelegd. Het una via-beginsel bepaalt dat voor een overtreding niet zowel een strafrechtelijke als een bestuurlijke punitieve sanctie mag worden opgelegd. Om een dergelijke ongeoorloofde samenloop van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties te voorkomen, hanteren het Openbaar Ministerie, de FIOD, de AFM en DNB een afstemmingsprocedure die in een convenant is vastgelegd.2
Bij constatering van overtredingen van wet- en regelgeving neemt DNB maatregelen (formeel en informeel) en wordt herstel en verbetering afgedwongen. In de brief die DNB op 24 september 2018 aan mij heeft gezonden naar aanleiding van de transactie van het OM met ING, heeft DNB laten weten dat zij sinds 2014 op basis van haar handhavingsbeleid bij 17 banken formele maatregelen heeft opgelegd gerelateerd aan overtredingen van de Wwft.3
Ten aanzien van eerdere maatregelen bij ABN Amro heeft DNB desgevraagd laten weten gebonden te zijn aan haar geheimhoudingsplicht. Om redenen van toezichtvertrouwelijkheid kan DNB niet ingaan op vragen over specifieke instellingen onder haar toezicht.
Welke stappen heeft DNB – voor de publieke aansporing – gezet richting ABN Amro om te zorgen dat het naleven van de financiële poortwachtersfunctie verbetert?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de ene bank een schikking met boete heeft getroffen en de andere bank een aanwijzing heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 2.
Waren er ten tijde van het versturen van uw brief over de schikking van ING met het Openbaar Ministerie (OM) inzake jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) al signalen bekend dat ook ABN Amro tekortschiet bij het naleven van de Wwft?2
Naar aanleiding van de transactie van ING met het Openbaar Ministerie heb ik DNB gevraagd naar de naleving van deze wetgeving in de sector. In haar brief van 24 september 2018 heeft DNB benoemd dat nog te vaak binnen de bankensector de poortwachtersfunctie onvoldoende op orde is en dat uit onderzoek van DNB blijkt dat bij verschillende banken sprake is van het doen van onvoldoende klantonderzoek en een gebrekkige transactiemonitoring. DNB laat in de brief weten bij meerdere banken overtredingen van de Wwft te hebben geconstateerd en hiervoor, al dan niet door handhaving, herstelmaatregelen te hebben afgedwongen. Op specifieke vragen over ABN AMRO kan DNB vanwege haar geheimhoudingsplicht geen antwoord geven.
Welke stappen zijn door u, door de toezichthouder en/of door ABN Amro gezet sinds er signalen zijn van tekortschietend anti-witwasbeleid?
Ik ben op 3 augustus jl. op de hoogte gesteld van de herstelmaatregelen die ABN Amro moet treffen en was niet eerder op de hoogte van een aanwijzing van DNB. DNB kan gezien de toezichtvertrouwelijkheid geen informatie verstrekken over individuele instellingen. ABN AMRO heeft aangegeven al enige tijd bezig te zijn met maatregelen ter verbetering van de naleving van integriteitswetgeving en hier ook de nodige investeringen voor te doen.
Krijgt ABN Amro een boete opgelegd? Zo ja, van wie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 kunnen punitieve sancties worden opgelegd, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Het is aan de toezichthouder en het Openbaar Ministerie om te oordelen of sprake is van overtredingen en welke bevoegdheden zij inzetten.
Erkent u dat hier sprake is van bestuurlijk falen? Zo ja, welke gevolgen moet dit volgens u hebben? Zo nee, hoe kan het niet naleven van de wettelijke taak als financiële poortwachter gezien worden als acceptabel?
Een adequate vervulling van de poortwachtersfunctie is een belangrijke maatschappelijke taak. Dat ABN Amro haar retailklanten opnieuw moet beoordelen vind ik zorgelijk. Tegelijkertijd past dit in het beeld dat DNB in haar brief naar aanleiding van de transactie met ING schetste. Naar aanleiding van de aanwijzing van DNB investeert ABN Amro de nodige middelen om de gebreken te herstellen. Het is niet aan mij om te oordelen over het bestuurlijk handelen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering, de raad van commissarissen houdt hier toezicht op.
Kunt u uitsluiten dat het OM bij vervolging de route van een schikking zal kiezen om de zaak af te doen, waarmee vervolging dus wordt afgekocht? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen uitspraak doen over waar het Openbaar Ministerie wel of geen strafrechtelijk onderzoek naar doet, ook niet over de wijze waarop een eventueel strafrechtelijk onderzoek af moet worden gedaan. Hierbij zij verder in algemene zin opgemerkt dat als het OM overgaat tot het opleggen van een hoge transactie de aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties van het OM van toepassing is.
Kunt u toelichten hoe het kan dat een bank die nog altijd voor het grootste deel in handen van de staat is, niet de best mogelijke naleving van wetgeving en van de poortwachtersfunctie laat zien?
Ik verwacht van alle banken dat zij hun wettelijke verplichtingen als poortwachter adequaat naleven. Ik blijf banken hierop aanspreken. Het is van belang dat zij voortdurend investeren in hun rol als poortwachters. In het plan van aanpak witwassen dat ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid op 30 juni 2019 aan uw Kamer zond, is dit ook nogmaals benadrukt.
Deelt u de mening dat banken, indien twijfel kan bestaan over de juistheid of volledigheid van het resultaat van het cliëntenonderzoek, net als trustkantoren in een dergelijke situatie geen zakelijke relatie zouden mogen aangaan? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Banken zijn verplicht risicogebaseerd cliëntenonderzoek te verrichten voordat zij een zakelijke relatie aangaan, waaronder ook relaties met particuliere klanten vallen. Het onderzoek naar de cliënt moet een bank in ieder geval in staat stellen de identiteit van de cliënt vast te stellen, het doel van de zakelijke relatie te achterhalen en de transacties te monitoren. Als de bank hier niet toe in staat is, kan geen zakelijke relatie worden aangegaan. Voor trustkantoren geldt dat aan trustdiensten een inherent hoog risico is verbonden. Daardoor zijn trustkantoren verplicht bovenop bovengenoemde zaken aanvullende onderzoeksmaatregelen te treffen alvorens zij een zakelijke relatie kunnen aangaan.
Hoeveel ongebruikelijke transacties zijn door de verschillende banken bij de Financial Intelligence Unit (FIU) gemeld in het afgelopen jaar? Om welke bedragen gaat het per transactie?
Het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door de verschillende banken staat vermeld in de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland. Deze jaaroverzichten worden ook aan uw Kamer aangeboden.6 In 2018 zijn door de verschillende banken 68.217 ongebruikelijke transacties gemeld bij de FIU-Nederland. De bedragen van de door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties verschillen van onder de 10.000 euro tot boven de 10 mln. euro.
Zijn er signalen dat ABN Amro of andere Nederlandse banken onderzocht worden in internationale witwasonderzoeken, zoals bij de «Troika Laundromat»?
Ik ben niet bekend met dergelijke signalen. Zoals ook in relatie tot mogelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie is aangegeven, kan ik geen uitspraken doen over strafrechtelijke onderzoeken, ook niet door buitenlandse autoriteiten. Wat DNB betreft, geldt in algemene zin dat bij signalen van internationale onderzoeken, DNB de onder haar toezicht staande instellingen vraagt naar eventuele betrokkenheid en daarover contact heeft met buitenlandse toezichthouders. Vanwege de toezichtvertrouwelijkheid kan DNB geen informatie verschaffen over specifieke instellingen onder haar toezicht.
Kunt u aangeven hoe het er bij de andere de Nederlandse grootbanken voor staat met het naleven van de financiële poortwachtersfunctie? Is bijvoorbeeld te merken dat er meer meldingen van ongebruikelijke transacties zijn, nu banken meer mensen hebben ingezet om te controleren op witwassen?
In de eerder genoemde brief van DNB naar aanleiding van de transactie van ING geeft DNB aan dat zij binnen de bankensector nog te vaak constateert dat de poortwachtersfunctie onvoldoende op orde is. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, heb ik DNB gevraagd jaarlijks in haar zbo-verantwoording uitgebreid in te gaan op de naleving van de integriteitswetgeving door de banken en de ontwikkelingen hierin. De volgende rapportage verwacht ik aan het einde van het eerste kwartaal van 2020.
Verder blijkt uit het jaaroverzicht 2018 van de FIU-Nederland dat het aantal ongebruikelijke transacties dat is gemeld door de banken aanzienlijk is gestegen tussen 2017 en 2018, van 22.789 naar 68.217. De FIU-Nederland heeft aangegeven dat dat naar haar mening mede is ingegeven door de verhoogde inzet, ook qua capaciteit, van de banken.
Wat vindt u ervan dat na de publicatie door DNB van «good practices» voor de banken, door banken wordt betwist dat belastingontwijking makkelijk te signaleren zou zijn?4, 5
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) met betrekking tot een integere bedrijfsvoering en de Wwft in het kader van het cliëntenonderzoek hebben instellingen een onderzoeksplicht om belastingontduiking van belastingontwijking te onderscheiden. Om te voorkomen dat banken betrokken raken bij belastingontduiking door cliënten, zullen banken belastingontwijkende structuren moeten beoordelen op kenmerken van belastingontduiking. Ook doen banken onderzoek naar belastingontwijking omdat bepaalde fiscale structuren door deze banken als maatschappelijk niet betamelijk worden gezien of omdat die structuren anderszins niet passen binnen hun «risk appetite». DNB biedt met de Good Practices fiscale integriteitsrisico’s bij cliënten van banken, die op 4 juli 2019 zijn gepubliceerd op de website van DNB, praktische handvatten, in de vorm van voorbeelden uit de praktijk, om risico’s op belastingontduiking te kunnen herkennen, bijvoorbeeld in complexe cliëntstructuren en -transacties die (door de cliënt) zijn vormgegeven als fiscaal-gedreven structuren en transacties.9
Erkent u dat de banken hier een verkeerde moraal laten zien, omdat zij zeggen een bestaande wettelijke taak – namelijk het signaleren, melden en voorkomen van belastingontwijking – niet te kunnen of willen naleven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven beschreven, hebben instellingen op grond van de Wft en de Wwft een onderzoeksplicht om belastingontduiking van belastingontwijking te onderscheiden. Banken zullen belastingontwijkende structuren moeten beoordelen op kenmerken van belastingontduiking, om te voorkomen dat zij betrokken raken bij belastingontduiking door cliënten. Ook zullen banken onderzoek doen naar belastingontwijking omdat bepaalde fiscale structuren door deze banken als maatschappelijk niet betamelijk worden gezien of omdat die structuren anderszins niet passen binnen de «risk appetite» van deze banken. DNB ziet in de praktijk dat banken scherper letten op fiscale risico’s bij hun klanten. DNB constateert echter dat banken stappen moeten zetten om dit verder te verbeteren in hun bedrijfsvoering. Daarom heeft DNB met de Good Practices de sector een handreiking geboden, in de vorm van voorbeelden uit de praktijk, hoe zij risicogebaseerd om kunnen gaan met fiscale integriteitsrisico’s van klanten.
Het vergoeden van stamceltherapie bij MS-patiënten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het standpunt van de Nederlandse Vereniging van Neurologie dat stamceltherapie (autologe hematologische stamceltherapie, aHSCT) voor een bepaalde groep jonge MS-patiënten van waarde zou kunnen zijn om de progressie van de ziekte te stoppen en dat verder onderzoek via een goed gerandomiseerde studie, waarbij effectiviteit en veiligheid van aHSCT vergeleken wordt met tweedelijnsmiddelen, wenselijk zou zijn?1
De neurologen hebben de expertise in huis om te oordelen naar welke behandelingen zij onderzoek willen doen. Naar ik begrijp zien zij dat er mogelijk meerwaarde kan zijn voor een bepaalde groep jonge MS-patiënten door aHSCT te vergelijken met tweedelijnsmiddelen. Daarom zouden zij hier onderzoek naar willen doen. Ik kan me dat goed voorstellen.
Bent u bereid om voorwaardelijke toegang te bieden tot stamceltherapie aan patiënten die niet kunnen wachten op de resultaten van een meerjarig onderzoek omdat zij dusdanig hard achteruitgaan, terwijl bekend is dat zij baat zullen hebben bij de behandeling? Kunt u uw antwoord uitgebreid motiveren?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 19 juni 20183 zijn er verschillende voorzieningen waarmee vanuit de overheid financiering voor dergelijke onderzoekstrajecten beschikbaar wordt gesteld. Ik heb daarbij ook de opvolger van het instrument Voorwaardelijke Toelating genoemd, de subsidieregeling Veelbelovende Zorg Sneller bij de Patiënt, omdat voor Voorwaardelijke Toelating vanaf 1 januari 2019 geen nieuwe onderzoeksvoorstellen meer kunnen worden ingediend. Het staat de onderzoekers vrij om te verkennen of zij hun voorstel voor dit onderzoek in kunnen dienen voor bovenstaande subsidieregeling of voor een van de andere regelingen.
Hoe is de situatie als mensen in het buitenland zijn geholpen met aHSCT, wordt dan de nazorg in Nederland wel vergoed door de zorgverzekeraar? Bestaat hiervoor niet een zorgplicht? Maken de verzekeraars en/of ziekenhuizen hierin onderscheid?3
Op dit moment hebben de onderzoekers nog niet kunnen vaststellen of de behandeling aHSCT effectieve zorg is en om die reden wordt deze behandeling op dit moment niet vergoed uit het basispakket. Indien gedoeld wordt op nazorg die onderdeel uitmaakt van de behandeling aHSCT dan wordt die nazorg ook niet vergoed, omdat het een integraal onderdeel is van die behandeling. De zorgplicht van verzekeraars ziet alleen op alle zorg uit het basispakket. In principe zouden zorgverzekeraars of ziekenhuizen hier dan ook geen onderscheid in moeten maken. Indien een verzekerde die aHSCT heeft ondergaan acute zorg nodig heeft, bijvoorbeeld vanwege complicaties, dan wordt deze zorg uiteraard wel vergoed vanuit basispakket.
Het bericht dat president Macron namens de EU 15 miljard Euro aanbiedt aan Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat president Macron (Frankrijk) namens de Europese Unie (EU) of namens EU-landen een bedrag van 15 miljard euro aanbiedt aan het islamitische terreurbewind van Iran?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een dergelijk knotsgek aanbod is gedaan of op stapel staat? Zo ja, kunt u garanderen dat geen cent van de Nederlandse belastingbetaler direct of indirect aan dergelijke verkwisting zal worden bijgedragen?
In tegenstelling tot bovengenoemde berichtgeving heeft president Macron geen Europees geld toegezegd aan Iran. De Franse president kan zonder voorafgaande instemming sowieso geen fondsen namens Nederland en/of de EU(-Lidstaten) aanbieden; alleen namens Frankrijk. Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland – de Europese ondertekenaars van het nucleaire akkoord – trachten wel middels economische maatregelen het nucleaire akkoord overeind te houden. Nederland steunt de zogeheten E3 hierin.
Wilt u zich met hand en tand verzetten tegen iedere subsidie of lening voor Iran?
Nederland verleent momenteel geen subsidies aan de Iraanse overheid. Mocht er in de toekomst sprake zijn van voorstellen voor subsidies of leningen voor Iran zullen die op dat moment op hun merites beoordeeld worden.
Saoedi-Arabië waar vrouwenrechtenactivisten onverminderd hard worden aangepakt |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven op welke punten de hervormingen in Saoedi-Arabië de vrouwenrechten gaan verbeteren en op welke punten de vrouwen slaaf blijven van hun mannelijke voogd?1
De recent aangekondigde hervormingen op het terrein van vrouwenrechten in Saoedi-Arabië betreffen een inperking van het mannelijke voogdijsysteem (het zogeheten «mahram»-systeem). Vrouwen ouder dan 21 jaar zouden onder andere het recht krijgen een paspoort aan te vragen. Nog onduidelijk is of dit betekent dat vrouwen ook zonder toestemming naar het buitenland kunnen reizen. Tevens kunnen ze de titel «hoofd van het huishouden» aanvragen en daarmee bepaalde zaken aan de burgerlijke stand doorgeven, zoals geboorte, overlijden of huwelijk. Ook worden rechten voor vrouwen beter verankerd in het arbeidsrecht.
Het koninklijk decreet waarmee de hervormingen zijn aangepast is echter generalistisch opgesteld, en laat ruimte voor interpretatie. Het zal naar verwachting pas duidelijk worden waar wel en waar geen mannelijke voogd meer voor nodig is na de inwerkingtreding van het decreet wanneer de eerste vrouwen proberen gebruik te maken van de nieuwe rechten.
Hoe beoordeelt u het feit dat vrouwen in Saoedi-Arabië mogen autorijden om vervolgens na het doen van boodschappen thuis te komen bij een echtgenoot die niet hun eigen keuze is?
Saoedi-Arabië voert meerdere sociaaleconomische en maatschappelijke hervormingen door die stappen in de goede richting zijn. De recent aangekondigde hervormingen zijn daar onderdeel van, net als eerdere besluiten dat vrouwen mogen werken en mogen autorijden. Er is op deze terreinen een verandering gaande in de Saoedische maatschappij. Nederland blijft echter zeer bezorgd over de bredere mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië, zoals op het terrein van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening dat de hervormingen de vrouwen slechts iets minder tot slaaf maken van hun echtgenoot en de islamitische wet- en regelgeving, in plaats van vrije en onafhankelijke burgers?
De aangekondigde hervormingen lijken – afhankelijk van de uiteindelijke implementatie – een stap naar grotere onafhankelijkheid voor vrouwen in Saoedi-Arabië. De positie van vrouwen in het land blijft echter een punt van zorg voor Nederland. Er is nog geen sprake van gelijke rechten voor mannen en vrouwen.
Deelt u de mening dat het nogal pervers is dat de voorvechters voor méér vrouwenrechten in Saoedi-Arabië nog vast zitten in een cel, of op de vlucht zijn voor het vrouwenhatende regime van kroonprins Bin Salman?
Nederland betreurt zeer dat vrouwenrechtenactivisten, die een jarenlange strijd voeren voor gelijke rechten en daarbij kritisch staan tegenover het voogdijsysteem, nog steeds vast zitten, in bepaalde gevallen zelfs in eenzame opsluiting.
Kunt u een inschatting geven van het aantal vrouwenrechtenactivisten dat soms onder erbarmelijke omstandigheden wordt vastgehouden in Saoedi-Arabië? Wat gaat u doen om dat land er toe te bewegen deze mensen vrij te laten?
De Saoedische overheid geeft maar zeer beperkt informatie vrij over gearresteerde vrouwenrechtenactivisten en over de rechtszaken die tegen hen zijn aangespannen. Dit maakt zelfs schattingen lastig, maar op basis van uiteenlopende bronnen kan worden aangenomen dat het in ieder geval om tien personen gaat, zowel mannen als vrouwen. Het aantal kan evenwel ook hoger zijn.
Nederland heeft zorgen over de positie van vrouwen en vrouwenrechtenactivisten in Saoedi-Arabië en vraagt hier stelselmatig aandacht voor. Dit gebeurt tijdens bilaterale gesprekken op alle politieke niveaus. Tevens wordt regelmatig op ambtelijk niveau gesproken met de Saoedische ambassadeur in Den Haag. De Nederlandse ambassade in Riyad brengt de positie van vrouwen en vrouwenrechtenactivisten geregeld op in gesprekken met de Saoedische autoriteiten. Nederland stelt de onderwerpen vrouwenrechten en de bescherming en ondersteuning van vrouwenrechtenactivisten tevens aan de orde in EU-verband en in de daarvoor geëigende multilaterale fora. Zo ook tijdens de laatste UPR-aanbevelingen aan Saoedi-Arabië in november 2018.
Wilt u de Nederlandse ambassade in Riyad opheffen totdat de sharia in dat land is opgeheven?
Het opheffen van de Nederlandse ambassade in Riyad is niet aan de orde. Ook in landen waar Nederland het op veel terreinen mee oneens is blijft behartiging van Nederlandse belangen noodzakelijk.
Bent u bereid het onlangs in Nederland in werking getreden boerkaverbod aan te prijzen bij de Saoedische autoriteiten als middel om de vrouwenrechten verder te verbeteren?
Elk land is verantwoordelijk voor eigen wet- en regelgeving. Zoals gezegd zal Nederland aandacht blijven vragen voor de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië. Overigens begrijp ik dat u doelt op de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding die op 1 augustus 2019 in Nederland is ingegaan. Voor de volledigheid wijs ik u erop dat deze wet een verbod op alle gezichtsbedekkende kleding in onderwijs-, zorg-, overheidsinstellingen en het openbaar vervoer. De wet kent als uitgangspunt dat iedereen op deze locaties elkaar moet kunnen herkennen en aankijken, dit vanuit de (sociale) veiligheid en de dienstverlening op deze locaties.
Het hoge aantal burgerslachtoffers van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het recent verschenen onderzoek «Monitoring Explosive Violence in 2018» van de Britse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Action on Armed Violence?1
Ja.
Bent u het eens dat het zeer zorgwekkend is dat in 2018 90% van de slachtoffers van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden burgers waren en dat burgers hiertegen moeten worden beschermd? Zo ja, bent u bereid om actie te ondernemen? Zo ja, welke stappen zult u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het humanitair oorlogsrecht vereist dat bij het plannen en uitvoeren van militaire operaties alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om de burgerbevolking zo veel mogelijk te beschermen. In lijn met het proportionaliteitsbeginsel mag een militaire aanval geen doorgang vinden indien de te verwachten nevenschade onder burgers en burgerobjecten excessief is in verhouding tot het te verwachten militair voordeel. Fundamentele principes van het oorlogsrecht zijn ook benoemd in verscheidene wapenbeheersingsverdragen, waaronder het Clustermunitieverdrag (CCM), het Ottawaverdrag (APMBC) en het Conventionele Wapenverdrag (CCW). Nederland is partij bij al deze verdragen en streeft er naar dat alle staten hierbij partij worden. Ook spreekt Nederland landen in bilateraal verband aan op hun verplichtingen onder het oorlogsrecht wanneer zij deze niet nakomen.
De Nederlandse krijgsmacht ziet erop toe dat Nederlandse militairen bekend zijn met de bepalingen van het humanitair oorlogsrecht en deze eerbiedigen in de uitvoering van militaire operaties. Militairen worden tijdens hun opleiding daarnaast fysiek getraind op het opereren in stedelijk gebied en op het voorkomen van nevenschade in dergelijke omgevingen.
Volgens het rapport is de meerderheid van de door Action on Armed Violence vastgelegde burgerslachtoffers (10.716 burgers) omgekomen als gevolg van het gebruik van explosieve wapens door niet-statelijke actoren zoals ISIS en de Taliban. Het kabinet zet zich er (mede) daarom voor in dat dergelijke actoren niet kunnen beschikken over dergelijke wapens noch over andere militaire goederen. Deze inzet uit zich onder meer in het versterken van internationale wapenbeheersingsverdragen en -fora, waarbij het kabinet pleit voor bepalingen die het verstrekken van militaire goederen aan niet-statelijke actoren zoals terroristen ontmoedigt en verbiedt. Daarnaast ziet het strikte Nederlandse wapenexportcontrolebeleid erop toe dat uit Nederland afkomstige militaire goederen niet aan deze actoren geleverd mogen worden.
Bovengenoemde inzet t.a.v. explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden is erop gericht om het gebruik van dergelijke wapens te voorkomen. Tegelijkertijd financiert Nederland activiteiten die erop gericht zijn om explosieve oorlogsresten in stedelijke gebieden te ruimen indien blijkt dat deze wel zijn ingezet. Deze activiteiten worden uitgevoerd door partnerorganisaties in het kader van het Mine Action and Cluster Munition Programme (MACM) dat loopt van 2016–2020 en vinden plaats in zwaar getroffen gebieden zoals Libië, Jemen en Irak. Door deze activiteiten worden burgers beschermd tegen de gevaren van explosieve oorlogsresten. Nederland blijft groot voorstander van het financieren van deze meerjarige activiteiten en spoort in internationaal verband andere landen aan om dat ook te doen.
Is het u bekend dat uit vergelijkbare rapporten bleek dat ook in de afgelopen jaren (2011, 2012, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017) 9 op de 10 slachtoffers van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden burgers waren? Kunt u toelichten wat er de afgelopen jaren op internationaal niveau is ondernomen om het aantal burgerslachtoffers van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden te laten afnemen? Kunt u toelichten waarom deze inspanningen niet hebben geleid tot een afname van het aantal burgerslachtoffers van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden?
Ja. Nederland zet zich structureel in voor de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht en de daarin opgenomen beginselen van proportionaliteit en voorzorg. Het gedrag van een aantal partijen – zowel statelijke als niet-statelijke actoren – toont helaas aan dat deze beginselen met wisselende standvastigheid worden nageleefd. Het kabinet acht het van belang dat beweerdelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht worden onderzocht en zo nodig vervolgd.
Bent u bekend met de herhaaldelijke oproep van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan lidstaten om het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden te vermijden? Zo ja, wat heeft Nederland gedaan om deze oproep onder de aandacht te brengen?
Ja. Nederland steunt de Ontwapeningsagenda van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties waarin de zorgen omtrent het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden uitgebreid worden aangekaart. Daarnaast heeft Nederland bij verschillende gelegenheden zijn zorgen uitgesproken over het gebruik van dergelijke wapens en andere actoren – zowel landen als niet-statelijke actoren – opgeroepen om het humanitair oorlogsrecht te eerbiedigen. Nederland deed dit o.a. tijdens de Eerste Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de jaarlijkse bijeenkomsten van statenpartijen bij het Conventionele Wapenverdrag (CCW), het Clustermunitieverdrag (CCM) en het Ottawaverdrag (APMBC). Nederland zal deze boodschap dit jaar bij deze gelegenheden herhalen.
Zal Nederland deelnemen aan een door Oostenrijk georganiseerde conferentie over explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden op 1 en 2 oktober? Zo ja, wat wordt de inzet van Nederland tijdens deze conferentie? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Ja. Nederland zal daar, conform de bestaande inzet zoals omschreven in de beantwoording van vragen twee, drie en vier, het grote aantal burgerslachtoffers als gevolg van het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden aan de kaak stellen en andere landen oproepen om te allen tijde te handelen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast zal Nederland andere landen oproepen om zich in te zetten voor het beschermen van burgers tegen explosieve oorlogsresten, bijvoorbeeld met behulp van ruimingsprogramma’s zoals gefinancierd door het Nederlandse Mine Action and Cluster Munition Programme.
Strijdsters voor vrouwenrechten in Afghanistan die steeds verder in het nauw komen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Constant bang voor de Taliban»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat strijdsters voor vrouwenrechten in Afghanistan steeds verder in het nauw komen? Kunt u een toelichting geven?
Ja. De positie van vrouwen in Afghanistan is sinds de val van het Talibanregime in algemene zin verbeterd. Desondanks vormen vrouwen die strijden voor vrouwenrechten, vaak het doelwit van extremistische ideologieën die burgerrechten van en vrijheden voor vrouwen willen inperken.
Heeft de Minister-President tijdens het recente bezoek aan president Trump gesproken over de vredesonderhandelingen in Afghanistan? Kunt u een toelichting geven?
Tijdens het bezoek van de Minister-President aan president Trump zijn de vredesonderhandelingen in Afghanistan niet besproken.
Bent u bereid om de zorgen over het naleven van vrouwenrechten na terugtrekking van de troepen van de Verenigde Staten en NAVO uit Afghanistan onder de aandacht te brengen van uw Amerikaanse ambtsgenoot? Kunt u een toelichting geven?
Ja. Het kabinet benadrukt in contacten met alle internationale partners, waaronder de Verenigde Staten, dat het Afghaanse vredesproces moet leiden tot een uitkomst waarbij de mensenrechten van alle burgers, inclusief vrouwen en minderheden, worden beschermd. De Amerikaanse Special Representative for Afghanistan Reconciliation Zalmay Khalilzad benadrukt expliciet de noodzaak van betrokkenheid van onder meer vrouwen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk midden in een inclusieve intra-Afghaanse dialoog.
Op welke wijze draagt u bij aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan? Welke mogelijkheden ziet u om dit aan te scherpen?
Gendergelijkheid is een dwarsdoorsnijdend thema in de door Nederland gefinancierde programma’s in Afghanistan, om zo breed mogelijk bij te dragen aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan. Nederland steunt bijvoorbeeld de implementatie van het Nationaal Actieplan Vrouwen, Vrede en Veiligheid van Afghanistan door capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties en lokale besluitvormers. Met een ander programma levert Nederland een bijdrage aan het verbeteren van de toegang van vrouwen tot de rechtspraak. Ook wordt expliciet aandacht besteed aan de rol van vrouwen in de Afghaanse veiligheidssector via multilaterale fondsen zoals het Afghan National Army Trust Fund (ANA TF) en het Law and Order Trust Fund Afghanistan (LOTFA), waar Nederland meerjarige bijdragen aan levert. Ook op andere manieren brengt Nederland het belang van gendergelijkheid en de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan regelmatig onder de aandacht. Zo faciliteert de Nederlandse ambassade in Kaboel bijeenkomsten voor vrouwenrechtenverdedigers en wordt voortdurend het belang van een inclusief vredesproces benadrukt. De ambassade onderzoekt actief de mogelijkheden om binnen bestaande budgettaire kaders nieuwe programma’s te identificeren die bijdragen aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan.
De berichten ‘Iedereen wil internet, niemand wil datacenters’ en 'Hoe Nederland zichzelf economisch in de voet schiet'. |
|
Hayke Veldman (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Iedereen wil internet, niemand wil datacenters» en «Hoe Nederland zichzelf economisch in de voet schiet»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe verhoudt de tijdelijke bouwstop van nieuwe datacenters in de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer zich tot de Nederlandse Digitaliseringsstrategie 2.0, waarin gesteld wordt: «Datacenters spelen een essentiële rol in de ontwikkeling van de digitale economie en samenleving. Zonder datacenters staat alles op de digitale snelweg stil», en tot de Ruimtelijke strategie datacenters?2 Kunt u daarbij uw appreciatie delen van de eerder genoemde tijdelijke bouwstop van nieuwe datacenters in de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer?
De tijdelijke bouwstop van datacenters in de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer staat de ontwikkeling van de digitale economie vooralsnog niet in de weg. Datacenters die bijdragen aan het verduurzamen van de warmtevoorziening door hun restwarmte ter beschikking te stellen zijn nog steeds welkom. Op de korte termijn zijn er echter wel knelpunten, de energievraag van de sector en gebrek aan geschikte ruimte, die voor de gemeente Amsterdam de tijdelijke stop noodzakelijk maken. De gemeenten verwachten eind 2019 nieuw regionaal vestigingsbeleid te hebben geformuleerd waarin ze meer grip op de vestiging van nieuwe datacenters krijgen en deze kunnen plaatsen binnen hun bredere duurzaamheidsambitie. Om het nieuwe vestigingsbeleid vorm te geven voeren de gemeenten gesprekken met de sector en belanghebbenden. Keuzes omtrent gemeentelijk vestigingsbeleid worden decentraal gemaakt. Voor het belang van datacenters voor de digitalisering van heel Nederland en de knelpunten die de sector ondervindt worden er gesprekken gevoerd in een Nationale Datacentertafel die begin september van start is gegaan. De rijksoverheid zit ook aan deze gesprekstafel.
Deelt u de mening dat het tijdelijk stopzetten van nieuwe datacenters, het bouwen van nieuwe energiezuinige datacenters tegengaat? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, welke stappen bent u bereid te nemen om deze ontwikkeling te keren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het tijdelijk stopzetten van de bouw van nieuwe datacenters in Nederland zich tot het streven van veel bedrijven en overheden om Nederlandse data binnen de Nederlandse landsgrenzen op te slaan? In hoeverre is het voor Nederlandse bedrijven en overheden nog mogelijk om hun data binnen Nederland op te slaan zonder de bouw van nieuwe datacenters?
Ik heb geen signalen dat er op korte termijn acute capaciteitsproblemen ontstaan om data van Nederlandse bedrijven en overheden in Nederland op te slaan. Overigens is de bouw van datacenters elders in Nederland ook mogelijk. De Zuid-Hollandse regionale ontwikkelingsmaatschappij InnovationQuarter heeft recentelijk haar masterplan Datacenters aangekondigd. Met Rotterdam-Den Haag als tweede datacenter hub kan Amsterdam op termijn ontlast worden.
Deelt u daarbij de mening dat de Nederlandse vraag naar datacenters in de toekomst alleen maar zal toenemen, waarbij nieuwe datacenters noodzakelijk zijn om de Nederlandse concurrentie- en innovatiepositie te handhaven en te verbeteren?
Datacenters spelen een essentiële rol in de ontwikkeling van de digitale economie en samenleving en de groei naar (lokale) dataopslag zal de komende jaren door de groei van het dataverkeer en de ontwikkeling IoT-toepassingen stijgen. De ICT-sector, waaronder datacenters, is een van de prioriteiten van het Kabinet bij de acquisitie van buitenlandse bedrijven.3
Deelt u de mening van Job Witteman, voormalig CEO van het Amsterdamse Internetknooppunt AMS-IX en voormalig lid van het Amsterdam Economic Board, dat geplande significante investeringen in datacenters in de omgeving van Amsterdam door het eerder genoemde besluit van de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer opeens als hoog risico door investeerders worden beschouwd?3 Zo ja, in hoeverre is het volgens u wenselijk dat investeringen in de Nederlandse digitale economie hierdoor achterblijven?
Ik heb begrip voor de zorgen die de heer Witteman heeft geuit. In hoeverre geplande significante investeringen in datacenters in de omgeving van Amsterdam door het eerder genoemde besluit van de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer als hoog risico door investeerders worden beschouwd kan ik niet beoordelen.
Welke stappen zult u nemen om te voorkomen dat het besluit van de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer de clustervorming rond de internationale internetknooppunten bemoeilijkt?
Zie antwoord vraag 8 en 11.
Bent u bekend met het recent gepubliceerde onderzoek «Digitale randvoorwaarden voor de toplocaties in de REOS-regio’s»? Kunt u uw appreciatie delen van de knelpunten rondom de bouw van datacenters die in dit onderzoek worden aangedragen in relatie met deze tijdelijke bouwstop door beide gemeenten?4
Ja, ik ben bekend met het onderzoek over de digitale randvoorwaarden voor de toplocaties in de REOS-regio’s. De knelpunten die het rapport aankaart omtrent datacenters – hoog energieverbruik in relatie tot duurzaamheid, de beschikbaarheid van elektriciteit en grond die niet overal gegarandeerd is en de inpassing in de nationale en regionale energie-infrastructuur – zijn allen aanleiding geweest voor de tijdelijke bouwstop door beide gemeenten. Leveringszekerheid van elektriciteit en een betrouwbaar energiesysteem zijn de uitgangspunten voor ons energiesysteem in Nederland, dit geldt dus ook voor de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer. Datacenters hebben veel elektriciteit nodig en leggen daarmee een groot beslag op de op de productie en transport van elektriciteit, dit nadert in sommige regio's (rond Amsterdam) zijn grenzen. Het elektriciteitsverbruik van datacenters groeit ook nog eens sterk. Aangezien de groei van datacenters in deze gemeenten het hardst is, is de tijdelijke bouwstop verklaarbaar.
Erkent u dat de in het onderzoek «Digitale randvoorwaarden voor de toplocaties in de REOS-regio’s» genoemde knelpunten op het gebied van datacenters en core-netwerken een stevige impact kunnen hebben op de verdere ontwikkeling van de nationale digitale connectiviteit? Zo ja, waarom zijn deze knelpunten niet meegenomen in het Actieplan Digitale Connectiviteit en de recente update van de Digitaliseringsstrategie?
De datacentersector is een relatief jonge sector met een eigen dynamiek en unieke kenmerken waarvoor recentelijk beleid in ontwikkeling is. In de recent door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar uw kamer gestuurde Ruimtelijke Strategie Datacenters6 wordt uiteengezet welke stappen er voor de middellange termijn (2022–2030) en lange termijn (2030 en later) genomen worden om de ontwikkeling van de datacentersector in goede banen te leiden. Een goede ontwikkeling van de sector kan alleen behaald worden door een samenwerking van de rijksoverheid met de sector, netbeheerders en de decentrale overheden. Voor de middellange termijn wordt de vestiging van datacenters in zowel de zuidelijke Randstad als Noord-Holland (Middenmeer) verder onderzocht, waaronder gekeken wordt naar de vestigingseisen ten aanzien van latency, arbeidsmarkt, restwarmte en het ICT-ecosysteem. Voor de lange termijn (2030 en later) worden de mogelijkheden voor een nieuw datacluster aan de west- en zuidflank van Amsterdam bij de aanlandingslocatie van wind op zee verkend en uitgewerkt. Het belang van datacenters is erkend in zowel het de Actieplan Digitale Connectiviteit en de Nederlandse Digitaliseringsstrategie 2.0. De genoemde knelpunten zijn recent naar voren gekomen en dit wordt dan ook meegenomen in de voortgangsrapportage van het Actieplan Digitale Connectiviteit.
Bent u bereid deze knelpunten alsnog mee te nemen in de voortgangsrapportage Digitale Connectiviteit die gepland staat voor het vierde kwartaal van 2019? Kunt u daarbij uw aanpak delen van deze knelpunten en de wijze waarop de veelvoud aan actoren uit het bedrijfsleven, landelijke en regionale overheden worden betrokken? Bent u daarbij bereid om een coördinerende rol te pakken, zodat de hoge kwaliteit van de Nederlandse digitale infrastructuur blijft gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid op korte termijn – in samenwerking met eerder genoemde gemeenten – een faciliterende rol te spelen in het oplossen van de problematiek rondom de bouw van datacenters in de metropoolregio Amsterdam, zodat de komst van nieuwe datacenters niet onnodig wordt tegengehouden en het gunstige Nederlandse vestigingsklimaat voor datacenters behouden blijft?
Ja ik ben bereid een faciliterende rol hierin te spelen. Sinds de aankondiging van de gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer zijn er al gesprekken gevoerd aan de Nationale Datacentertafel waar mijn ministerie ook aanwezig is. Deze gesprekken hebben de weg vrijgemaakt voor een gezonde samenwerking tussen de sector, gemeenten en overige betrokkenen en ze zullen in november voortgezet worden.
Het bericht dat de staatssecretaris meer openheid wil bij Defensie. |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris Barbara Visser wil meer openheid bij Defensie: «We moeten fouten toegeven»»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u nu pas het belang van meer openheid inziet? Betekent dit dat de beloften tot meer openheid tot op heden loze beloften waren? Zo nee, waarom niet?
De openheid die Defensie toepast, bijvoorbeeld door het zo goed en zo veel mogelijk communiceren over voorvallen, is een essentiële voorwaarde om te kunnen leren van fouten. Dit helpt ons om veiliger te werken en om het vertrouwen in onze organisatie te verhogen. In een organisatie met 60.000 mensen is het niet uit te sluiten dat er fouten worden gemaakt, maar door ervan te leren wil Defensie de kans op dezelfde fouten in de toekomst minimaliseren.
Bent u nu wel bereid om vraag 4 van mijn schriftelijke vragen (2019Z12432) volledig te beantwoorden, zodat burgers en militairen eindelijk duidelijkheid krijgen over onder andere de wantoestanden binnen Defensie en de geldverspilling aan Europese Defensiesamenwerking? Zo nee, waarom niet?
De genoemde vragen in die vraag zijn eerder beantwoord. Ik zie geen reden om de antwoorden aan te passen.
Is de volgende stap in uw bewustwordingsproces dat u de krijgsmacht gaat inzetten voor grensbewaking, defensieslachtoffers ruimhartig gaat schadeloosstellen, de rotte appels gaat bestraffen en gaat stoppen met de afkoop van Turkse dienstplicht en diversiteitsgedram? Zo nee, waarom niet?
Over deze onderwerpen zijn in eerdere brieven reeds vragen beantwoord (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3546 en Kamerstukken 35 210 X, nr. 5, 34 919, nr. 7, 35 200 X, nr. 7, 35 000 X, nr. 142, 35 200 X, nr. 6). Ik zie geen reden om de antwoorden aan te passen.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Sancties tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het militaire regime in Myanmar |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de oproep van de VN-missie van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten in Myanmar om sancties in te stellen tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het militaire regime in Myanmar? Welke rol ziet u hierin voor Nederland weggelegd?
De regering verwelkomt het werk van de VN Fact Finding Mission van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (hierna: FFM) als een essentieel element van de internationale respons op de ernstige mensenrechtenschendingen in Rakhine State.
In haar recente rapport doet de VN Fact Finding Mission een aantal aanbevelingen om de invloed van het Myanmarese leger in te perken, waaronder de oproep om gerichte sancties in te stellen tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het Myanmarese leger. De aanbevelingen van het rapport zullen zorgvuldig worden bestudeerd en in internationaal verband worden besproken.
Nederland heeft zowel in de VN Veiligheidsraad als in EU-kader ervoor gepleit dat betrokkenen bij mensenrechtenschendingen in Myanmar ter verantwoording worden geroepen en zal dit blijven doen. Zoals in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 17 juni jl. aan uw Kamer gemeld, heeft Minister Blok de situatie in Myanmar daar opnieuw opgebracht, zorgen uitgesproken over de voortdurende mensenrechtenschendingen en opgeroepen tot gerichte sancties tegen de verantwoordelijken voor de mensenrechtenschendingen. Nederland is geen voorstander van bredere sancties, omdat deze negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gehele bevolking van Myanmar, zoals Minister Blok ook heeft aangegeven tijdens het 30 leden debat op 17 april jl. Het kabinet zal tevens in EU-kader aandacht vragen voor dit nieuwe FFM-rapport en bepleiten dat nader onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn voor gerichte sancties als reactie op de ernstige mensenrechtenschendingen in Myanmar, op een manier die geen schade doet aan de bredere bevolking en de democratische transitie.
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse bedrijven die, al dan niet indirect zoals in het geval van Shell, in verband kunnen worden gebracht met bovenstaande? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven zijn niet verplicht om bij de Nederlandse overheid te melden in welk land en met welke partijen zij zakendoen. De regering houdt hier dan ook geen overzicht van bij.
Het rapport noemt tevens een groot aantal bedrijven dat onder directe controle staat van het leger van Myanmar of dat rechtstreeks zakendoet met het leger. Daaronder zijn geen Nederlandse bedrijven. Onder de bedrijven die wel worden genoemd, is een aantal bedrijven met brede vertakkingen binnen de economie van Myanmar, zowel direct als via dochterondernemingen en joint ventures. Ook hierdoor is het onmogelijk om een volledig overzicht te geven van indirecte banden die bestaan tussen Nederlandse bedrijven en de bedrijven op de FMM-lijst.
Indien signalen worden ontvangen over mogelijke betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij mensenrechtenschendingen, wordt er naar deze signalen gekeken en worden de zorgen met het bedrijf in kwestie besproken.
Kunt u toelichten of, en zo ja om welke redenen, de betrokkenheid van Shell bij Max Energy Myanmar indruist tegen de uitgangspunten van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de in het artikel opgetekende kwalificatie van Shell dat het hier om een complexe en gevoelige kwestie gaat.
Ten aanzien van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), en overigens ook de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, kan worden gesteld dat het kabinet van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij deze onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten. Conform deze richtlijnen dienen bedrijven risico’s op negatieve gevolgen van hun activiteiten, producten of diensten in kaart te brengen, te voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over dit proces. Dit geldt zowel voor de eigen activiteiten, producten of diensten, als voor die in de waardeketen. Met name bedrijven die zakendoen in conflictgebieden dienen zeer waakzaam te zijn.
Shell is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop het bedrijf de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles implementeert. Dat geldt ook voor de samenwerking met Max Energy Myanmar. Deze samenwerking is in 2017 publiekelijk aangekondigd en als zodanig algemeen bekend. De relatie die in het FFM-rapport wordt gelegd tussen donaties van bedrijven in Myanmar aan het leger in de periode tijdens en direct na het geweld in Rakhine en de militaire operaties die hebben geleid tot de ernstige mensenrechtenschendingen tegen de Rohingya-bevolking is niet eerder gelegd.
Het ministerie is in contact met Shell over deze kwestie en zal mede aan de hand van het FFM-rapport Myanmarese en Nederlandse bedrijven nogmaals wijzen op het belang van voorzorgsmaatregelen om indirecte betrokkenheid bij of bijdragen aan mensenrechtenschendingen in Myanmar te voorkomen.
Welke stappen vindt u dat Shell moet ondernemen nu klip en klaar is dat Max Energy Myanmar betrokken is bij de bouw van de omstreden grensmuur?
Zie antwoord vraag 4.
Is bij de Nederlandse overheid bekend dat Shell zaken deed en doet met Max Energy Myanmar? Zo ja, was ook reeds bekend dat Max Energy Myanmar betrokken was bij de bouw van de omstreden grensmuur?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat er Nederlands geld, al dan niet in de vorm van leningen, via Shell naar Max Energy Myanmar is gegaan of gaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is geen financiële betrokkenheid van de Nederlandse overheid.
Hoe duidt u de in het artikel opgetekende kwalificatie van Shell dat het hier om een «complexe en gevoelige kwestie» gaat, maar dat deze kwalificatie ogenschijnlijk geen aanleiding voor het bedrijf is om het contract te herzien? Bent u bereid hierover met Shell in gesprek te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten inzake de Ketelbrug |
|
Hilde Palland (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten inzake de terugkerende problemen bij de Ketelbrug van De Stentor?1 2 3 4 5
Ja.
Kunt u bevestigen dat de oorzaak van de storingen van afgelopen periode is weggenomen door vervanging van een onderdeel?
De storingen werden veroorzaakt door onderdelen van de frequentieregelaar. De onderdelen van de frequentieregelaar zijn vervangen op woensdag 31 juli 2019. Daarna zijn in de nacht van woensdag 31 juli 2019 op donderdag 1 augustus testdraaiingen uitgevoerd die zonder storingsmeldingen zijn verlopen. Zodoende is besloten om de Ketelbrug op donderdagochtend 1 augustus 2019 weer in gebruik te nemen conform regulier bedieningsregime. De brug is een week lang extra gemonitord zodat eventuele problemen vroegtijdig konden worden gesignaleerd en er gepaste maatregelen genomen konden worden. Tijdens de extra monitoring zijn geen storingsmeldingen naar voren gekomen. Het kan echter niet gegarandeerd worden dat er in de toekomst geen vergelijkbare storingen zullen optreden.
Kunt u een omschrijving geven van het probleem met data-overdracht, waarover in de artikelen wordt gesproken (bij monde van een vertegenwoordiger van Rijkswaterstaat) en aangeven of een goede data-overdracht met het vervangen van het kapotte onderdeel nu is geborgd?
Zoals gesteld bij antwoord 2 werden de storingen veroorzaakt door onderdelen van de frequentieregelaar. De frequentieregelaar is een onderdeel wat de snelheid regelt van de motor en dit ook bewaakt. Vanuit de bediening wordt vanuit de computers data verzonden naar de frequentieregelaar, die dit vervolgens stuurt naar de aandrijfmotor van de brug. Voor de beantwoording van het tweede deel van de vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verloopt de communicatie met de betrokken havens en/of traditionele zeilvaartorganisaties bij het besluit om de Ketelbrug enkele dagen niet te openen voor scheepvaart?
Het besluit is direct met de gebruikers gedeeld via de gebruikelijke kanalen. Dat wil zeggen dat er een BAS (Bericht Aan Scheepvaart) is uitgegaan, dat de stremming is opgenomen in de uurberichten via de marifoon en dat de berichtgeving op vaarweginformatie.nl en teletekst te vinden was. Rijkswaterstaat is ook bereikbaar voor contact met scheepvaart op het moment van een storing bij monde van de Centrale Meldpost IJsselmeergebied (CMIJ).
Hoe borgt u dat nieuwe storingen bij de Ketelbrugbediening in de toekomst worden voorkomen?
De onderdelen die de storingen veroorzaakten zijn vervangen. Daarnaast evalueert Rijkswaterstaat met de onderhoudsaannemer de storingen die hebben opgetreden. Ook worden de risico’s van het object herijkt en deze worden getoetst aan de beheersmaatregelen. Indien nodig worden de beheersmaatregelen aangescherpt. Tenslotte monitort en inspecteert Rijkswaterstaat continue de staat van de infrastructuur, waaronder de Ketelbrug, en laat zo nodig onderhoudswerkzaamheden uitvoeren.
Bent u bereid om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de getroffen scheepvaartorganisaties (met name traditionele zeilvaart) om tot werkbare afspraken te komen om schade voor hen in geval bij storingen bij de Ketelbrug zoveel mogelijk te beperken c.q. te voorkomen?
Hinder door storingen is erg vervelend voor de hoge scheepvaart en ik vind goede communicatie omtrent storingen naar gebruikers van groot belang. Ik verwijs voor de aanpak daaromtrent naar antwoord 4. Rijkswaterstaat staat daarnaast open voor een gesprek om te bezien wat redelijkerwijs en binnen zijn taken en verantwoordelijkheden extra gedaan kan worden om de hinder voor de scheepvaart te beperken c.q. te voorkomen.
Hoe borgt u dat in onverhoopt voorkomend geval bij nieuwe storingen van de Ketelbrug enerzijds de toegang en wegdoorstroming bij dit deel van Flevoland is geborgd en anderzijds de scheepvaart (met name de traditionele zeilvaartschepen met thuishaven Kampen) hier zo min mogelijk overlast van ondervinden?
Bij een storing van een beweegbare brug is het niet te voorkomen dat of wel scheepvaart, of wel wegverkeer, of beiden hinder ondervinden. RWS spant zich nadrukkelijk in om storingen te voorkomen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 5. Ook is snelle en goede communicatie over storingen van groot belang voor scheepvaartverkeer, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, en het wegverkeer. Voor het wegverkeer hoort hierbij ook het veilig weggeleiden van het verkeer alsook het instellen van omleidingen conform de bestaande protocollen.
De opkomst van zorgbeveiligers en het hardnekkige fenomeen separatie in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de opkomst van «zorgbeveiligers» in de ggz?1
Het is gangbaar dat instellingen ondersteunende functionarissen inzetten voor bepaalde taken in het zorgproces. Wat ik zie is dat door de druk op het personeelsbestand en het feit dat door de ambulantisering in de GGZ de problematiek van de populatie van patiënten die in de kliniek verblijven zwaarder2 wordt. Instellingen zoeken naar andere vormen van begeleiding. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om te zorgen voor goede scholing, adequate toedeling van taken en aansturing. De inzet van een beveiliger kan een noodzakelijke aanvulling zijn op de verpleegkundige begeleiding, maar kan deze niet vervangen. De zorgbeveiligers kunnen het werken voor het zorgpersoneel verlichten en bijdragen aan minder stressvolle momenten op een afdeling, waardoor het zorgpersoneel beter zijn werk kan doen.
Welke ggz-instellingen maken op dit moment gebruik van beveiligers?
GGZNL heeft mij laten weten dat hierover geen gegevens beschikbaar zijn.
Wat is de groei in omzet van beveiligingsbedrijven dankzij de grotere vraag vanuit de ggz?
GGZNL heeft mij laten weten dat hierover geen cijfers beschikbaar zijn.
Hoeveel zijn ggz-instellingen op jaarbasis kwijt aan het inhuren van beveiligers?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. Vanwege het ontbreken van cijfers is geen inzicht te geven in de omvang van de kosten van inhuur van beveiligers per instelling per jaar.
Bent u van mening dat beveiligers thuishoren in de ggz en zo ja, wat zou hun taakomschrijving moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Het is steeds gebruikelijker dat zorginstellingen ondersteunende functionarissen inzetten voor bepaalde (deel)taken in het zorgproces. De zorgaanbieder is hierbij verantwoordelijk voor onder andere scholing, adequate toedeling van taken en aansturing. Zorgbeveiligers kunnen bijdragen aan het veiliger maken van de afdeling voor medewerkers en patiënten. Zorgbeveiligers kunnen uiteraard niet de zorgprofessionals vervangen, maar werken nauw met hen samen om incidenten en insluiting te voorkomen. Belangrijk is dat de zorgbeveiligers enige kennis van het zorgveld hebben, hart voor de patiënten hebben en getraind worden in de (de-escalatie) methodieken die de teams gebruiken.
Bent u van mening dat zorgbeveiligers op dit moment werk doen waarvoor zij niet zijn opgeleid en/of dat zij op de stoel van de verpleegkundige gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het fenomeen zorgbeveiliging op dit moment een lappendeken is bij gebrek aan landelijke eisen?
Ik deel uw mening niet. De aanwezigheid van zorgbeveiligers kan een noodzakelijke aanvulling zijn op de verpleegkundige begeleiding en kan het inroepen van de politie bij incidenten verminderen, wat kan leiden tot minder toepassing van geweld bij oplossing van incidenten. Maar het is een aanvulling, het kan geen vervanging zijn. De kwaliteit van zorg moet gewaarborgd blijven en er moet zijn voldaan aan de voorwaarden zoals ik in mijn antwoord van vraag 5 heb verwoord.
De inzet van zorgbeveiligers is maatwerk, een zorginstelling zal per locatie moeten kunnen bepalen wanneer en waar zorgbeveiligers een waardevolle aanvulling op de zorgverleners zijn.
In dit verband kan ik u nog melden dat de politie momenteel met GGZ Nederland werkt aan een handreiking rond het optreden van de politie bij geweld in GGZ-instellingen. De politie vindt de inzet van zorgbeveiligers een positieve ontwikkeling. De verwachting is dat hierdoor minder inzet van de politie nodig is. Wel ziet de politie een grote diversiteit als het gaat om beschikbaarheid. Hierover spreken de politie en GGZ Nederland met elkaar.
Bent u bereid om landelijke kwaliteitseisen en/of of diploma-eisen te ontwikkelen voor beveiligers werkzaam in de ggz? Zo nee, waarom niet?
Het stellen van kwaliteitseisen aan zorgbeveiligers in de GGZ is een verantwoordelijkheid van de sector.
Wat is uw reactie op het Dolhuys-manifest en het feit dat de ondertekenaars stellen dat ze de deadline van 2020 voor een separeervrije ggz niet gaan halen?
Ik ondersteun het streven naar een separeervrije GGZ waarin dergelijke ingrijpende vormen van (gedwongen) zorg niet meer noodzakelijk zijn. Vanuit de GGZ-instellingen zijn er sinds de totstandkoming van dit manifest veel inspanningen geleverd om separatie terug te dringen, zoals de ontwikkeling van de High Intensive Care-methodiek en extra beveiligde kamers. Dat volledig terugdringen niet binnen de in het manifest genoemde termijn lukt, is het gevolg van een complex geheel van factoren, waaronder de zorgzwaarte op de afdelingen. Eenvoudige maatregelen om separatie terug te brengen naar nul zijn er niet. De betrokken organisaties zijn voornemens om voor het einde van 2019 met nieuwe doelstellingen te komen om separatie verder terug te dringen.
(bron: https://www.ggznederland.nl/actueel/resultaten-van-het-dolhuys-manifest)
Deelt u de mening van ondertekenaars van het Dolhuys-manifest dat de separeer in strijd is met het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een handicap?
Deze mening deel ik niet. De verdragstekst verbiedt gedwongen zorg of separatie niet expliciet, maar stelt er wel eisen aan. Artikel 14 eist namelijk dat mensen met een handicap niet onwettelijk of willekeurig worden opgenomen en dat alleen het hebben van een handicap geen reden mag zijn om iemand zijn vrijheid te ontnemen.
De huidige Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) en de toekomstige Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd) staan niet toe dat iemand gedwongen zorg krijgt zonder dat sprake is van ernstig nadeel of een zeer grote kans daarop. Gedwongen zorg is ultimum remedium. Daarnaast worden procedurele eisen gesteld en de rechtsbescherming van de betrokkene geborgd.
Hiermee volgt Nederland de lijn van de Raad van Europa. Onder andere het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Steering Committee on bioethics staan gedwongen zorg toe bij het bestaan van een ernstige psychische stoornis, als het uitblijven van deze gedwongen zorg waarschijnlijk leidt tot ernstige schade voor betrokkene of derden.
Wat gaat u doen om ggz-instellingen te ondersteunen in het verminderen of het afschaffen van het gebruik van separeertechnieken?
Per 1 januari 2020 zal de Wvggz in werking treden. Deze wet stelt de behandeling centraal en niet langer de opname. De Wvggz zal zorgverleners een breder instrumentarium tot (verplichte) zorg bieden, ook in de ambulante setting, waarmee meer maatwerk en verplichte zorg in een vroeger stadium geleverd kan worden. De verwachting is dat dit leidt tot een afname van gedwongen opname en dat bepaalde vormen van gedwongen zorg in het bijzonder -zoals separatie- kunnen worden teruggedrongen.
Wat is uw reactie op de oproep van patiëntenverenigingen Mind en Ypsilon dat instellingen personeelstekorten of andere «bureaucratische rompslomp» niet als excuus mogen gebruiken om patiënten te isoleren?
Het mag voor zich spreken dat genoemde factoren als personeelstekort of bureaucratie nooit een reden mogen zijn om patiënten te separeren zonder strikte noodzaak. Voor iedere vorm van gedwongen zorg is een zorgvuldige afweging nodig, en separatie kan alleen plaatsvinden als ultimum remedium. Dat geldt onder de huidige wet Bopz en straks ook onder de Wvggz.
In hoeverre hangt volgens u de opkomst van zorgbeveiligers samen met het personeelstekort in de ggz, wisselend personeel en onstabiele teams waarin inschattingen over veiligheid moeilijk te maken zijn?
De omvang van het aantal zorgbeveiligers binnen ggz-instellingen en hoe die zich in de tijd ontwikkelt is mij niet bekend. Er is geen onderbouwing voor samenhang waarnaar u vraagt.
Deelt u de mening dat het geld dat wordt uitgegeven aan beveiliging beter kan worden besteed aan het oplossen van problemen rondom het personeelsbestand, bijvoorbeeld door meer vaste krachten in te zetten en meer verpleegkundigen op te leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Organisaties gaan zelf over hun personeels- en kwaliteitsbeleid en over hun uitgaven. De inzet van een zorgbeveiliger kan hieraan voor een organisatie een waardevolle toevoeging zijn. De inzet van middelen voor beveiliging kan voor een organisatie vanuit die perspectieven prima te rechtvaardigen zijn.
In hoeverre hangt volgens u de toename van geweld en de inzet van zorgbeveiligers samen met de ambulantisering van de ggz waardoor patiënten pas worden opgenomen als het echt niet anders kan? Welke maatregelen voorziet u op dit gebied?
De monitor Ambulantisering die ik jaarlijks aanbied aan uw Kamer laat zien, dat de zorgzwaarte in de klinische setting in de afgelopen jaren is toegenomen. De afbouw van bedden richtte zich vooral op de lichtere plaatsen. De mensen die worden opgenomen vertegenwoordigen in het algemeen een «zwaardere» categorie cliënten/patiënten die soms langere tijd wordt opgenomen. Daarmee wordt veel gevraagd van het personeel en de instelling. Ik heb geen informatie waaruit zou blijken dat er een toename van geweld is. Een goed werkklimaat is van groot belang voor de medewerkers in een dergelijke complexe omgeving. Het is ook nodig dat er voldoende mogelijkheden worden gerealiseerd om tijdig op- en af te schalen en ervoor zorg te dragen dat voldoende veiligheid wordt geboden. Het is niet aan mij om zorg in te kopen of bedden beschikbaar te stellen.
De verantwoordelijkheid hiervoor is belegd bij de zorgverzekeraars, samen met de aanbieders van zorg. Mede in verband met deze problematiek zijn, na overleg met veldpartijen vorig jaar, door verzekeraars meer beveiligde bedden ingekocht waarnaar patiënten kunnen worden geplaatst wanneer er sprake is van gevaarlijk gedrag als gevolg van de psychische stoornis en er risico’s zijn voor de overige patiënten en hulpverleners. Uitgangspunt en ambitie is, dat zorg en ondersteuning zoveel mogelijk in de eigen omgeving plaatsvindt. Daar sta ik volledig achter. Tegelijkertijd is het in sommige gevallen medisch gezien nodig om iemand toch in een klinische setting te behandelen. In het hoofdlijnenakkoord ggz heb ik daarover afspraken gemaakt met partijen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het verminderen van personeelstekorten, verminderen van administratieve lasten en het creëren en behouden van voldoende ambulant aanbod.
Daarnaast zijn in de begroting van VWS extra financiële middelen gereserveerd voor ambulante hulpverlening door gemeenten. Oplopend van 65 miljoen euro in 2020 tot 95 miljoen euro in 2023.
Bent u bereid meer bedden beschikbaar te stellen in de ggz teneinde het agressieprobleem te lijf te gaan alsook de wachtlijstenproblematiek? Zo ja, hoeveel en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Welke maatregelen gaat u nemen om het zorgpersoneel weerbaarder te maken tegen agressie en om agressie, geweld en onveilige situaties in ggz-instellingen te voorkomen?
In de zorg werken medewerkers met een «publieke taak». Ik vind dat hulpverleners binnen de psychiatrie hun werk op een veilige manier moeten kunnen doen. In een landelijk zorgbreed project «Veilig werken in de zorg» dat van 2012–2015 liep en waarvoor mijn ambtsvoorganger voor 2016 nog aanvullend financiële middelen beschikbaar heeft gesteld, hebben werkgevers en werknemers in de zorg samengewerkt aan het thema. Deze samenwerking heeft gezorgd voor het delen van goede voorbeelden en beleidsontwikkeling rond agressiepreventie.
Hulpverleners worden tevens getraind om met afwijkend gedrag om te gaan.
Daarnaast werken GGZ-organisaties dagelijks aan een veilig leef- en organisatieklimaat voor patiënten en medewerkers. Ik ben veelvuldig in overleg met partijen uit de GGZ. Als uit die overleggen naar voren komt dat er meer actie nodig en mogelijk is sta ik daar altijd voor open.
Deelt u de mening van psychiater Prinsen dat de verschuiving van strafrecht naar de ggz één van de redenen is voor het zwaardere geweld en zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?2
Vanuit het strafrecht wordt meer zorg geboden. Dat is een goede ontwikkeling. En dat leidt uiteraard tot een verzwaring van de doelgroep. Daar staat tegenover dat ik met verzekeraars afspraken heb gemaakt dat zij meer beveiligde zorg inkopen. En dat is ook gebeurd. Hierdoor kunnen patiënten die een gevaarlijke situatie veroorzaken in instellingen tijdelijk op een afdeling worden geplaatst met een strenger regime. Daar gaat hun behandeling dan verder. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 15 en 16.
Deelt u de mening dat de concentratie van patiënten met zware problematiek onwenselijk is en zo ja, wat gaat u doen om deze trend tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De concentratie van patiënten met zwaardere problematiek is logisch om zowel een hoge kwaliteit van zorg als een zo hoog mogelijk niveau van veiligheid te kunnen bieden. Er zijn op dit moment geen signalen vanuit het veld waaruit blijkt dat deze zware vormen van zorg verder gedeconcentreerd zouden moeten worden. Het is aan zorgaanbieders om de verschillende afdelingen en patiëntenpopulatie in de instelling zodanig te situeren dat kwaliteit en veiligheid maximaal worden geborgd. Tevens zullen de diverse GGZ-instellingen onderling goede afspraken moeten maken over overplaatsingen. Het is namelijk van belang dat in situaties waarbij patiënten als gevolg van agressie niet meer verantwoord te behandelen zijn in de ene instelling, kunnen worden geplaatst in meer beveiligde afdelingen in andere GGZ-instellingen.
Hoe staat het met transparantie over separatiecijfers en pogingen om per 2021 dwangmaatregelen per ggz-instelling openbaar te maken? Wat is uw reactie op de scepsis over de mogelijkheid hiervan vanuit het veld vanwege verschillende definities en meewegende belangen van instellingen?
Om de gegevens over de toepassing van dwangmaatregelen per GGZ-instelling openbaar te kunnen maken, is het nodig dat deze gegevens op uniforme en systematische wijze worden verzameld, bewerkt en uitgewisseld. De Wvggz biedt hiervoor een wettelijke grondslag. Zorgaanbieders dienen ervoor te zorgen dat gegevens over verleende verplichte zorg digitaal beschikbaar zijn. Deze gegevens dienen ook aan de Inspectie te worden gestuurd. In de concept-Regeling verplichte geestelijke gezondheidszorg (Rvggz) waarvan de termijn voor consultatie op 9 september 2019 is beëindigd, wordt deze verplichting nader uitgewerkt. Onderdeel van deze conceptregeling is een nadere uitwerking van de definities, gebaseerd op het document «definities en registratie van verplichte zorg» dat GGZ Nederland heeft opgesteld. Zo wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt naar verschillende vormen van «insluiting» (separeer, Extra Beveiligde Kamer (EBK), een afzonderingsruimte), zodat niet alleen een betrouwbaar beeld kan worden gegeven van het totaal aantal maatregelen, maar ook een verschuiving zichtbaar wordt naar de verschillende vormen van dwang. De zorgaanbieder maakt een analyse bij dit overzicht van verleende verplichte zorg, waarmee onder meer stijgingen, dalingen en overige verschillen kunnen worden geduid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een landelijk uniform en transparant systeem komt van meldingen van separatiecijfers en dwangmaatregelen per ggz-instelling?
Zie antwoord vraag 20.
Het bericht ‘U.S. State Department issues travel advisory for Netherlands due to terrorism concerns’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «U.S. State Department issues travel advisory for Netherlands due to terrorism concerns»?1
Ja.
Waarom wordt de Nederlandse bevolking niet geïnformeerd over de dreiging van terroristen die zo goed als overal kunnen toeslaan waar meerdere mensen samenkomen, en over het feit dat ze extra waakzaam moeten zijn en dat ze op de lokale media moeten letten aangaande terreurwaarschuwingen, en de Amerikaanse bevolking wel?
De overheid erkent de noodzaak om de Nederlandse samenleving goed te informeren en te alerteren wat betreft het risico van een aanslag. Dit wordt onder andere gedaan door het uitbrengen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Het DTN schat, op basis van een breed scala aan informatie, in wat het algemene dreigingsniveau voor Nederland is. De NCTV stelt onafhankelijk het algemene niveau van terroristische dreiging in Nederland vast. Dat stond toen en nu op dreigingsniveau 4 («substantieel») (van 5). Dat betekent dat de kans op een aanslag reëel is. Alleen niveau 5 geeft aan dat er een concrete dreiging is.
De U.S. Department of State heeft het reisadvies voor Amerikaanse reizigers in Nederland op 19 juli 2019 opnieuw vastgesteld, zonder wijzigingen ten opzichte van de vorige periode. Er is dus geen sprake van een verhoging. Level 2 geldt sinds eind september 2018. De advisory is in overeenstemming met het beeld van aanslagen die in Europa hebben plaatsgevonden in de afgelopen jaren, en waarover ook door de NCTV de afgelopen jaren is gerapporteerd in opeenvolgende DTN’s.
Om wat voor concrete dreiging gaat het en wat is er wanneer gebeurd dat de Amerikanen nu extra worden gewaarschuwd door hun regering?
De U.S. Department of State waarschuwt niet voor een concrete dreiging. Level 2 geldt sinds eind september 2018.
Heeft het door de regering en diplomaten werken aan de terugkeer van jihadisten (m/v) en hun kinderen te maken met de toegenomen dreiging? Zo ja, waarom laat u ze dan ons land binnenkomen?
De U.S. Department of State heeft het reisadvies voor Amerikaanse reizigers in Nederland op 19 juli 2019 opnieuw vastgesteld, zonder wijzigingen ten opzichte van de vorige periode. Er is dus geen sprake van een toegenomen dreiging.
Geldt de dreiging nog steeds?
De NCTV stelt onafhankelijk het algemene niveau van terroristische dreiging in Nederland vast. Dat stond toen en nu op dreigingsniveau 4 (van 5).
Onderneemt u subiet actie om de Nederlandse bevolking te informeren aangaande deze dreiging en bent u bereid om als ondersteunende maatregelen de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor alle immigratie uit islamitische landen, alsmede administratieve detentie toe te passen voor potentiële terroristen? Zo nee, waarom niet?
De NCTV informeert het publiek periodiek, en tussentijds wanneer nodig.