De berichten ‘ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken’ en ‘Hoekstra: affaire ING in Italië verontrustend’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bericht «ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken»?1 Hoe kijkt u aan tegen de nalatigheid van ING buiten Nederland in haar functie als poortwachter bij ongebruikelijke transacties?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het is van wezenlijk belang dat misbruik van het financiële stelsel van de Europese Unie voor witwassen en terrorismefinanciering wordt voorkomen. Elk signaal waaruit blijkt dat banken hun verplichtingen op dit punt niet nakomen of hun rol als poortwachter onvoldoende adequaat oppakken, vind ik dan ook verontrustend.
Kunt u uw uitspraak uit het bericht van RTLZ dat «het probleem breder is dan ING» preciseren? Wat is de bron van deze informatie? Om welke banken in welke landen gaat het precies?
Criminelen zullen de herkomst van illegaal verkregen middelen zoveel mogelijk willen verhullen, onder andere door gebruik te maken van verschillende dienstverleners in verschillende lidstaten. Het is daarom van belang dat we gezamenlijk in Nederland, op Europees niveau en mondiaal stappen zetten om de naleving van anti-witwasregelgeving te verbeteren. De uitspraak in het bericht van RTLZ is gebaseerd op eerdere witwaszaken in andere lidstaten en gesprekken met Europese collega’s. Die laten zien dat ING niet de enige bank is die haar poortwachtersrol onvoldoende heeft vervuld. Het betreft recente gevallen van witwaszaken rondom de Letse ABLV Bank, maar ook in Denemarken (Danske Bank), Estland (Versobank), Zweden en Finland (Nordea) en Malta (Pilatus en Satabank). Ik heb mij in Europees verband ingezet voor het uitvoeren van een post-mortem review naar deze witwaszaken bij Europese banken. Deze post-mortem review dient ertoe te identificeren welke factoren hieraan hebben bijgedragen, zodat op basis daarvan kan worden bepaald welke verdere verbeteringen moeten worden ingezet.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoten in andere landen over de problemen die worden veroorzaakt door witwassen en de daarmee samenhangende drugsgerelateerde criminaliteit? Zo ja, welke relevante feiten hebt u in deze gesprekken te horen gekregen?
Ja, ik ben op diverse manieren hierover in gesprek. Met betrekking tot witwassen zet ik mij tijdens Europese en mondiale bijeenkomsten en in gesprekken met mijn ambtsgenoten in andere landen actief in voor verbeteringen. In de Financial Action Task Force (FATF) speelt Nederland een actieve rol bij het opstellen en aanscherpen van internationale standaarden. Bovendien heb ik, naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom de witwaszaken bij ING en Danske Bank, contact gezocht met een aantal collega-ministers van andere lidstaten. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden en over de eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Ook in het kader van de bestrijding van witwassen en georganiseerde drugscriminaliteit wordt veelvuldig internationaal samengewerkt, zowel bilateraal in opsporingsonderzoeken, als multilateraal via bijvoorbeeld Interpol, Europol, Eurojust of de Europese EMPACT-projecten. Op meer beleidsmatig niveau vindt met betrekking tot de bestrijding van drugscriminaliteit internationale afstemming plaats in de Commission on Narcotic Drugs (CND) van de VN en de Horizontal Drugs Group van de EU. Continu wordt in die gremia bezien of de regels dienen te worden aangepast, gelet op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het bestrijden van witwissen en drugscriminaliteit. Zo is eind 2018 de richtlijn strafbaarstelling witwassen in werking getreden. Deze richtlijn zorgt ervoor dat de strafbaarstelling van witwassen nog meer wordt geharmoniseerd, hetgeen de operationele samenwerking bevordert. Dat laatste gebeurt overigens ook op andere wijzen, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het aantal Liaison Officers van het Nederlandse OM in andere landen.
Wordt u door ING geïnformeerd over de stand van zaken van de beloofde verbeteringen in de poortwachtersfunctie? Zo ja, geldt dit voor geheel ING of alleen voor de Nederlandse bankactiviteiten?
DNB is verantwoordelijk voor het integriteitstoezicht op banken met een zetel in Nederland en in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel buiten Nederland. Dit betekent dat onderdelen van ING met een zetel in een andere lidstaat onder de verantwoordelijkheid vallen van de toezichthouder van de desbetreffende lidstaat. Wel heeft ING, op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn en de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) de verplichting om over gedragslijnen, procedures en maatregelen te beschikken die onder andere een goede naleving van de anti-witwasregelgeving garanderen en die de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme effectief beheersen. ING moet ervoor zorgen dat deze gedragslijnen, procedures en maatregelen door haar bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen met zetel buiten Nederland effectief worden toegepast. Ook hier houdt DNB toezicht op.
Het herstel- en verbetertraject dat ING momenteel doorloopt als gevolg van de transactie, en dat door DNB nauwlettend wordt gemonitord, geldt voor ING Nederland (maar wordt door ING in de gehele organisatie doorgevoerd). ING Nederland rapporteert niet aan mij maar aan DNB over de verbeteringen. Wel heb ik, om de vinger aan de pols te houden over de mate waarin banken hun anti-witwasverplichtingen nakomen, DNB gevraagd jaarlijks in de zbo-verantwoording uitgebreid te rapporteren over de vervulling van de poortwachtersfunctie door banken en over het toezicht dat DNB daarop uitoefent.
Welke rol heeft de raad van commissarissen van ING gespeeld bij deze problemen?
Zoals eerder aangegeven in de brief van 11 september3, heeft de Raad van Commissarissen naar aanleiding van de transactie besloten op het niveau van de Raad van Bestuur personele consequenties te trekken. Voorts blijkt uit het jaarverslag van ING Group4 dat de Raad van Commissarissen zijn steun heeft uitgesproken voor het herstel- en verbetertraject dat is ingezet naar aanleiding van de transactie. In dat verband heeft de Raad van Commissarissen zich gecommitteerd aan het op orde brengen van de naleving van de wettelijke verplichtingen door ING en aan het treffen van noodzakelijke maatregelen om het risicobeheer en de nalevingscultuur van ING te versterken.
Het bericht ‘Ongelooflijk dat tbs’ers in dorp rondlopen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ongelooflijk dat tbs’ers in dorp rondlopen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Klopt het dat tbs’ers tegen de afspraken in vrij rondlopen in de gemeente Albrandswaard?
Nee, er is geen sprake van schending van gemaakte afspraken met de gemeente Albrandswaard. Het is tbs-gestelden van Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) De Kijvelanden toegestaan om in het kader van hun onbegeleid verlof naar het metrostation nabij FPC De Kijvelanden te lopen. Dit onbegeleid verlof vindt uitsluitend plaats na afweging van de risico’s en volgt op de fase van begeleid verlof. Tussen FPC De Kijvelanden en het metrostation moeten de tbs-gestelden de kortste route nemen. Verder wordt de tbs-gestelden geen verlof toegestaan – in de vorm van sociaal verlof, werk en recreatie – in de omgeving van de kliniek. De afspraken met de gemeente Albrandswaard zijn bijzonder; in de meeste gemeenten is de bewegingsvrijheid ruimer.
Deelt u de mening dat het loslaten van tbs’ers in de maatschappij een onacceptabel risico is voor de veiligheid van Nederland, waar u verantwoordelijk voor bent? Zo nee, waarom niet?
De tbs-maatregel heeft het beschermen van de samenleving tot doel. In het kader van de tbs-maatregel wordt de stoornis, die een rol heeft gespeeld bij het begane delict, behandeld door middel van een intensief traject. Onlosmakelijk onderdeel van de tbs-maatregel is het op verantwoorde wijze geleidelijk terugbrengen van de tbs-gestelde in de maatschappij. Verlofverlening vindt zorgvuldig en stapsgewijs plaats en wordt alleen toegestaan indien dat veilig wordt geacht. Daarbij worden incidenten altijd geëvalueerd, en waar nodig worden interne protocollen of de behandeling hierop aangepast.
Wanneer gaat u nou eens inzien dat de veiligheid van de samenleving prevaleert boven de belangen van de meest gestoorde en gevaarlijke criminelen van Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat tbs de maatschappij helemaal niet veiliger maakt zoals u altijd beweert, aangezien één op de vijf tbs’ers na zijn vrijlating weer een misdrijf pleegt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De tbs-maatregel is het beste antwoord op mensen die ten tijde van het plegen van een ernstig strafbaar feit een psychische stoornis hebben en een gevaar voor de samenleving vormen. Een tbs-gestelde kan zo lang als nodig worden behandeld ter voorkoming van recidive, om zo de samenleving te beschermen. Wanneer bij een tbs-gestelde het recidiverisico na lange behandeling onvoldoende is afgenomen is een plaatsing in de Landelijk Forensische Psychiatrische Zorg (voorheen: longstay) een mogelijkheid.
Het percentage recidivisten na tbs met verpleging van overheidswege is met 18,8 procent het laagst van alle groepen die forensische zorg hebben ontvangen.2 Ter vergelijking: recidive onder ex-gedetineerden is 45,3 procent.3 Daar komt bij dat het in de meeste gevallen niet gaat om tbs-waardige delicten. Van de tbs-gestelden pleegt 8,4 procent binnen twee jaar na uitstroom een tbs-waardig delict.
Bent u bereid een einde te maken aan de verlofregeling voor tbs’ers?
Nee, verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling. Zoals eerder aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer liggen aan elke verlofbeslissing adviezen ten grondslag van de behandelende kliniek en het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT).4 De adviezen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. De belangrijkste vraag die het AVT dient te beantwoorden, is of het toekennen van verlof aan een tbs-gestelde verantwoord is. Een negatief AVT-advies is bindend.
De gemeente Albrandswaard en de kliniek hebben afspraken gemaakt over de invulling van de verlofruimte in die gemeente. Zij zijn het beste op de hoogte van de lokale situatie en goed in staat om daar sluitende afspraken over te maken. Ik vind het niet nodig om in afspraken tussen de gemeente en de kliniek te treden. Inmiddels heeft er constructief overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, enkele bewoners van de gemeente en de kliniek. De in het verleden gemaakte afspraken zijn bevestigd en toegelicht. Een vervolgoverleg vindt plaats voor de zomer.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze tbs-kliniek per direct stopt met het vrij rond laten lopen van tbs’ers in de gemeente Albrandswaarde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een overzicht van alle incidenten met tbs’ers van De Kijvelanden in de afgelopen vier jaar naar de Kamer te sturen?
Uit cijfers van De Kijvelanden ten aanzien van de periode 2015 tot en met 2018 blijkt dat twaalf maal sprake was van een onttrekking tijdens onbegeleid of transmuraal verlof.5 In deze periode heeft één tbs-gestelde een strafbaar feit gepleegd gedurende zijn onttrekking. Dit feit vond plaats buiten de gemeente Albrandswaard. Tijdens de overige onttrekkingen hebben zich voor zover bekend geen strafbare feiten voorgedaan.
Het bericht ‘Meer geld naar veilige weg’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Meer geld naar veilige weg»?1
Ja.
Deelt u de mening van Veilig Verkeer Nederland (VVN) dat verkeersveiligheid meer investeringen in infrastructuur rechtvaardigt?
Ik deel de mening van Veilig Verkeer Nederland dat het investeren in verkeersveiligheid nodig is om zoveel mogelijk menselijk leed te voorkomen. Ook zijn de maatschappelijke kosten van verkeersongevallen hoog, deze worden geschat op circa 14 miljard euro in 2015 (€ 13,0 tot € 15,4 miljard), ongeveer 2% van het bruto binnenlands product2.
Het Rijk, IPO, VNG en de vervoerregio’s hebben met het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (SPV) en het startakkoord afgesproken zich in te zetten voor de nieuwe aanpak van verkeersveiligheid. Het streven is om beleid, uitvoering en middelen zo in te zetten dat de risico’s zo veel als mogelijk worden verminderd. Deze inzet richt zich zowel op het verbeteren van de infrastructuur maar ook op andere aspecten zoals maatregelen gericht op gedrag of het stimuleren van (technische) innovaties.
De komende tijd gaan gemeenten en provincies aan de slag met de implementatie van het SPV. In het najaar spreek ik tijdens een bestuurlijk overleg met IPO, VNG en de vervoersregio’s over de voortgang van de uitvoering van het SPV. Dit gesprek is ook het moment – onder meer op basis van de regionale risico-analyses en de uitkomsten van het onderzoek naar de besteding van de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer3 – om de inzet van middelen door Rijk, provincies en gemeenten te bespreken.
Wat kunt u doen om gemeenten en provincies te bewegen meer geld beschikbaar te stellen voor de aanleg en het onderhoud van weginfrastructuur?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel de provincies jaarlijks ongeveer besteden aan de aanleg en het onderhoud van fysieke weginfrastructuur? In welke mate worden de opbrengsten uit de provinciale opcenten ook daadwerkelijk uitgegeven aan weginfrastructuur?
De provincies hebben in 2014 € 1,6 miljard, in 2015 € 2,1 miljard, in 2016 € 1,8 miljard en 2017 € 1,1 miljard besteed aan verkeer en vervoer exclusief openbaar vervoer en waterwegen (CBS, StatLine). Vanaf het begrotingsjaar 2017 zijn de financiële verslagleggingregels van de provincies gewijzigd. Dit heeft onder meer tot gevolg dat investeringen niet meer in één keer ten laste van de exploitatie geboekt mogen worden, maar moeten worden geactiveerd op de balans (waardoor alleen de afschrijvingen ten laste van de exploitatie komen). Om deze reden en als gevolg van een aantal incidentele oorzaken is het bestedingsniveau in 2017 een stuk lager.
De opbrengsten van de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting behoren tot de vrij besteedbare algemene middelen van provincies en zijn daardoor niet direct te relateren aan specifieke bestedingsdoelen.
Deelt u de mening dat op het gebied van infra Nederland echt nog een inhaalslag te maken heeft om de toegenomen mobiliteit te ondersteunen? Wat is de waarde en/of hoe groot is het belang van mobiliteit voor de BV Nederland?
Het belang van mobiliteit is groot. Mobiliteit en bereikbaarheid zijn van essentiële betekenis voor de economie en voor mensen om actief deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Het kabinet heeft daarom vanuit het regeerakkoord extra geld beschikbaar gesteld voor een inhaalslag in de infrastructuur. Het gaat om eenmalig € 2 miljard in 2018–2020 en daarna € 100 miljoen per jaar. Het Mobiliteitsbeeld (KiM, 2017) schat het economisch belang van mobiliteit in 2016 in op € 136 miljard.
Bezorgdheid vanwege komst Uber Freight naar Nederland |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uber komt met vrachtdienst naar Europa, om te beginnen in Nederland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de komst van Uber Freight naar Nederland? Wat zijn de voorwaarden om als transportondernemer in Nederland te starten? Hoe kunt u garanderen dat Uber Freight zich direct aan alle wet- en regelgeving (bijv. rij- en rusttijden) gaat houden?
Er lijken positieve kanten te zitten aan de dienst vanwege de mogelijkheden om tot meer logistieke effiency en transparantie te komen. De dienst die Uber wil gaan aanbieden zal gaan concurreren met bestaande, soortgelijke web based logistieke platforms. Uber Freight is juridisch te beschouwen als een expediteur die aanbod van lading en vervoercapaciteit bijeen brengt. De transportbedrijven die gebruik willen maken van Uber Freight dienen zich te houden aan alle wet- en regelgeving. Hiermee wordt het gelijk speelveld geborgd. Uber Freight zal dit derhalve in zijn voorwaarden dienen op te nemen.
Wat vindt u van de zorgen van Transport en Logistiek Nederland (TLN) over dat met de komst van Uber een race naar de bodem kan veroorzaken? Bent u niet bevreesd door deze race naar de bodem de verkeersveiligheid op de weg in het geding kan komen?
Het is aan de markt om te beslissen of een tarief renderend is. De transportbedrijven die gebruik willen maken van Uber Freight dienen zich te houden aan alle wet- en regelgeving. Hiermee wordt het gelijk speelveld en de verkeersveiligheid geborgd.
Ziet u ook niet het risico dat door de komst van Uber in de transportsector dit mogelijk leidt tot uitbuiting van chauffeurs?
Chauffeurs in loondienst die ritten uitvoeren die via Uber Freight zijn geboekt, zijn beschermd door het stelsel van sociale wetgeving. Zelfstandig opererende chauffeurs zullen net als bij andere bedrijven zelf moeten bepalen of zij door Uber Freight aangeboden ritten tegen een bepaalde prijs willen accepteren.
Bent u bekend met de reputatie van Uber, zoals in de taxibranche en maaltijdbezorging, waarbij zij vaak de randen van nationale wet- en regelgeving opzoekt en haar werknemers geen verantwoordelijkheid neemt? Bent u daarom bereid om voordat Uber Freight in Nederland met haar werkzaamheden start met Uber in gesprek te gaan om de veiligheid voor verkeersdeelnemers en de veilige werkomstandigheden vrachtwagenchauffeurs te garanderen?
Ik ben bekend met de berichtgeving over de kwaliteit en veiligheid van Uber taxichauffeurs en Uber maaltijdbezorgers en de lange dagen die zij maken. Ik ga met Uber Freight in gesprek om mij ervan te vergewissen dat de dienst vooraf voldoende waarborgen inbouwt dat vervoerders zich houden aan wet en regelgeving, waaronder de eis van dienstbetrekking en het beschikken over een transportvergunning.
Antwoord op de mondelinge vraag van het lid Von Martels
«Gister werd bekend dat Uber zijn vrachtwagendienst Uber Freight gaat uitbreiden naar Europa. Met dit platform worden verladers gekoppeld aan vervoerders en vice versa. Hoe kijkt de staatssecretaris hiernaar en hoe wordt hierbij een gelijk speelveld geborgd?»
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de heer Van Dijk.
Het bericht 'Ambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het krantenbericht «Ambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken»?1 Is het waar dat de beleidslijn van het kabinet Rutte II om ambtenaren juist in de gelegenheid te stellen om na de AOW-leeftijd door te werken nu verlaten wordt omdat het ambtenarenbestand te «grijs» is, en er «niet voldoende ruimte» is voor nieuwe instroom? Kan worden toegelicht waarom voor deze beleidswijziging is gekozen?
In de cao Rijk 2018–2020 is afgesproken dat doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2020 alleen mogelijk is in specifieke gevallen op basis van overeenstemming tussen de werkgever en de medewerker. Hierbij worden de persoonlijke en financiële omstandigheden van de medewerker nadrukkelijk meegewogen.
Hiertoe is besloten omdat deze beleidsmaatregel aansluit bij zowel de uitgangspunten in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 (SPB 2025), dat ik op 13 juli 2018 aan uw Kamer heb gestuurd2, als bij de modernisering van arbeidsvoorwaarden.
Klopt het, dat recent onderzoek van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) juist uitwijst dat het vrijlaten van de pensioenleeftijd nauwelijk effect heeft om mensen langer aan de slag te houden, en dat onderzoek ook uitwijst dat het een hardnekkig misverstand is dat dit ten koste gaat van de werkgelegenheid van jongeren, en dat er dus geen verdringing optreedt?2 Is het waar dat van de circa 130.000 overheidsambtenaren, ongeveer 460 werknemers ouder dan de AOW-leeftijd is, en dat derhalve het niet na de AOW-leeftijd door laten werken van ambtenaren een gering effect zal hebben op het tegengaan van vergrijzing en het bevorderen van nieuwe instroom, laat staan het substantieel verjongen van het personeelsbestand?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek waar u aan refereert.
Onderstaande grafiek laat zien hoeveel medewerkers binnen het Rijk ouder zijn dan de AOW-leeftijd. In 2018 betreft dit 811 medewerkers.
Bron: P-Direkt
Hoe deze aantallen zich verhouden tot het totaalbestand aan personeel is te zien in onderstaande grafiek.
Bron: P-Direkt
Het aantal medewerkers dat doorwerkt na de AOW-gerechtigde leeftijd betreft een relatief kleine groep ten opzichte van het totale personeelsbestand. Ik onderschrijf dat de genomen beleidsmaatregel niet substantieel zal bijdragen aan verjonging. Wel levert deze maatregel een bijdrage aan het effectueren van een meer evenwichtig personeelsbestand waarbij noodzakelijke expertise beschikbaar blijft. Daarnaast draagt deze beleidsmaatregel bij aan modern personeelsbeleid en bijpassende arbeidsvoorwaarden, voor iedere levensfase.
Deelt u mening, dat verhoging van de AOW-leeftijd gezorgd heeft voor bewustwording en beleidsontwikkeling ter zake van duurzame inzetbaarheid van oudere werkenden?
De vergrijzing, ontgroening en toenemende levensverwachting maken langer doorwerken mogelijk en noodzakelijk. Langer doorwerken speelt niet alleen een rol als het gaat om het op lange termijn betaalbaar houden van voorzieningen voor alle generaties, maar ook als het gaat om een arbeidsmarkt met een evenwichtige balans tussen mensen die werken en mensen die niet meer tot de beroepsbevolking horen. De pensioenleeftijd stijgt, omdat we steeds ouder worden en ook met het oog op een evenwichtige ontwikkeling van het arbeidsaanbod (handen aan het bed, een leerkracht voor de klas). Ook om deze reden werken we langer door en gaat de AOW-leeftijd geleidelijk omhoog. Het kabinetsbeleid is daarom gericht op duurzame inzetbaarheid, zodat mensen steeds beter werkend de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.
Deelt u de mening dat het nu onmogelijk maken van doorwerken na de AOW-leeftijd voor ambtenaren – mede met het oog op de belangrijke voorbeeldfunctie van de overheid – niet bevorderlijk is voor het stimuleren van maatregelen, gericht op duurzame inzetbaarheid van oudere werknemers, waaronder ambtenaren? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deze mening deel ik niet. Ik benadruk dat doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2020 nog steeds mogelijk is op basis van overeenstemming tussen de werkgever en de medewerker. Hierbij worden de persoonlijke en financiële omstandigheden van de medewerker nadrukkelijk meegewogen.
Het Rijk heeft speciale aandacht voor de laatste fase in de carrière van rijksambtenaren. Ik hecht veel waarde aan de inzetbaarheid van iedereen, onder wie de substantiële groep van oudere werknemers. Daarom werkt het Rijk toe naar individueel beleid, waarbij in het kader van duurzame inzetbaarheid rekening gehouden wordt met de levensfase. Hierbij wordt geen enkele groep medewerkers uitgesloten.
Is het waar dat juist mensen met een lage opleiding, een laag inkomen en een laag (aanvullend) pensioen zich genoodzaakt zien door te werken na de AOW-gerechtigde leeftijd?
Het inkomen van een AOW-gerechtigde bestaat uit de AOW-uitkering, de inkomensondersteuning AOW (IOAOW), eventueel aanvullend pensioen en eventuele gerichte inkomensondersteuning (toeslagen, gemeentelijk inkomensbeleid). De hoogte van de AOW-uitkering en de IOAOW hangen samen met het aantal opbouwjaren. Bij volledige opbouw ligt de AOW-uitkering boven het sociaal minimum. De IOAOW en eventuele gerichte inkomensondersteuning komen hier bovenop. De hoogte van het aanvullend pensioen hangt samen met het arbeidsverleden en hangt af van de afspraken die werknemer en werkgever hierover hebben gemaakt. Over het algemeen hanteren pensioenfondsen de ambitie om, bij voldoende opbouwjaren, een pensioenuitkering te bereiken van 70% van het gemiddeld over de loopbaan verdiende loon. Bij een volledige AOW-opbouw en een aaneengesloten loopbaan is er voor een werknemer in principe geen noodzaak tot doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Doorwerken mag natuurlijk wel, en is fiscaal gezien een aantrekkelijke optie door het wegvallen van de AOW-premie. Bij een onvolledige AOW-opbouw bestaat de mogelijkheid tot een aanvulling tot het sociaal minimum vanuit de Participatiewet (Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen). Het recht op een AIO-aanvulling hangt af van het inkomen, het vermogen en eventuele andere vormen van draagkracht zoals het inkomen van de partner.
Deelt u de mening, dat deze mensen het beste geholpen kunnen worden door er voor te zorgen dat alle werkenden voldoende pensioen, of een andere buffer, kunnen opbouwen tijdens het werkzame leven? Welke maatregelen neemt het kabinet om dit te bevorderen? Welke maatregelen neemt dit kabinet om financiële problemen bij AOW-gerechtigden te voorkomen en te helpen oplossen?
Zie de beantwoording van vraag 8.
Bent u bereid, zoals onderzoek van Netspar aanbeveelt, door te gaan met het steunen van AOW-ers als zij willen doorwerken, zeker omdat dit geen noemenswaardige impact heeft op de arbeidsmarktkansen van jongeren?3
Zie de beantwoording van vraag 10.
Bent u bereid meer onderzoek te entameren naar de vraag of de toegenomen arbeidsparticipatie onder AOW’ers met een laag pensioen gepland is, of dat juist beperkingen in de financiële planning hier de oorzaak van zijn?4
Nederland heeft een van de beste pensioenstelsels van de wereld met relatief hoge vervangingsratio’s. Mede dankzij de AOW leven in Nederland minder ouderen in armoede dan in andere landen en ook is de armoede onder ouderen ook drie maal kleiner dan onder jongeren.
Het kabinet vindt het van belang dat werkenden pensioen opbouwen om een te grote terugval in inkomen bij pensionering te voorkomen. In veel sectoren worden werknemers op verzoek van sociale partners door de overheid verplicht om deel te nemen aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Dankzij dit systeem bouwt het overgrote deel van de werknemers pensioen op. Voor werkenden die geen pensioen opbouwen via een (verplicht gesteld) pensioenfonds zijn er verschillende opties om zelf, eventueel fiscaal gefaciliteerd, pensioen op te bouwen. Tegelijkertijd is zichtbaar dat door de veranderende arbeidsmarkt, met de groei van verschillende type arbeidsrelaties en andere sectoren, de groep werkenden die geen pensioen opbouwt steeds groter wordt.
Het kabinet heeft eerder gemeld dit een zorgelijke ontwikkeling te vinden. In het kader van de vernieuwing van het pensioenstelsel zal het kabinet bezien of er maatregelen mogelijk zijn die ertoe leiden dat de pensioenopbouw onder werknemers wordt vergroot. Eveneens zal onderzocht worden in hoeverre zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten bij een pensioenfonds, ook als zij niet eerder deelnemer waren van het pensioenfonds in de sector of het bedrijf waar ze nu werkzaam zijn.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting van SZW zal worden ingegaan op de vraag in hoeverre wordt bereikt dat armoede onder AOW-gerechtigden wordt voorkomen en ouderen niet met een grote inkomensachteruitgang worden geconfronteerd na pensionering. De beleidsdoorlichting AOW zal eind 2019 worden afgerond.
Is het gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt niet wenselijk en aan te bevelen dat alle mensen die vrijwillig willen doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd, dit ook toe te staan? Ziet u hier een kans om een nijpend arbeidsmarktprobleem voor een stukje aan te pakken?
Zie de beantwoording van vraag 10.
Ziet u kansen om de mogelijkheid van vrijwillig doorwerken na de AOW-leeftijd te bevorderen en dit te entameren in CAO’s?
Het kabinet vindt het belangrijk om doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd mogelijk te maken, ook gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt. Met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) in 2015 en de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in 2016 heeft de (toenmalige) regering al ingezet op het bevorderen van de mogelijkheden tot doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Met de genoemde wetten zijn arbeidsrechtelijke belemmeringen voor het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd weggenomen. Zo is het onder andere mogelijk om bij cao van de ketenbepaling af te wijken ten aanzien van AOW-gerechtigde werknemers, kan ontslag plaatsvinden zonder tussenkomst van een rechter of het UWV, is de verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte van een AOW-gerechtigde werknemer beperkt en is de opzegtermijn beperkt tot 1 maand. De regering steunt met deze maatregelen die het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vergemakkelijken en aantrekkelijker maken, werkgevers en werknemers die van deze mogelijkheid gebruik willen maken. Het kabinet meent dat hiermee voldoende mogelijkheden worden geboden om het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vorm te kunnen geven. Werkgevers en werknemers kunnen hiernaast in cao’s aanvullende afspraken maken over de mogelijkheden rondom het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd.
De falende aanpak van hondengevechten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Criminelen verdienen grof geld met illegale hondengevechten» en het geciteerde rapport «Hoog-risico honden, een bijtend probleem?»1 2
Ja.
Kunt u inzicht geven in het aantal hondengevechten dat de afgelopen jaren is opgespoord? Kunt u toelichten of daarbij sprake is van een stijging of een daling?
Met betrekking tot de opsporing en vervolging loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek tegen zes verdachten, waarbij drie verdachten een OM-strafbeschikking hebben geaccepteerd en de overige drie verdachten zullen worden gedagvaard. Aangezien dit een lopend onderzoek betreft, kunnen er geen verdere mededelingen worden gedaan. Eerdere opsporingen en vervolgingen wat betreft hondengevechten op grond van artikel 2.14 lid 1 en 2 Wet Dieren zijn de politie en het OM niet bekend. Ik heb daardoor geen inzicht in het aantal opgespoorde hondengevechten over de jaren en kan hier verder geen uitspraken over doen.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak vervolging heeft plaatsgevonden en welke straffen zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of u dat in verhouding vindt tot het aantal criminelen (enkele tientallen) en het aantal «vechthonden» (zo’n 400) die volgens het rapport actief zijn in Nederland?
Het lokale gezag bepaalt de inzet van politie bij dierenmishandeling en -verwaarlozing. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij kaders gegeven voor het strafrechtelijk oppakken van zaken, waarbij het strafvorderingsbeleid verzwaard is. Naast het door het Openbaar Ministerie opgestelde Afwegingskader dierenmishandeling en -verwaarlozing is ook de aanwijzing van het Openbaar Ministerie voor de opsporing van toepassing, net als bij andere strafbare feiten. Indien aangifte wordt gedaan van een dergelijk strafbaar feit, wordt binnen die kaders bekeken of opsporing en vervolging mogelijk is en in de rede ligt.
Op welke gronden worden straffen opgelegd aan personen die deelnemen aan hondengevechten of deze gevechten organiseren? Wat is de maximale straf die hiervoor is opgelegd, gezien het feit dat het een zeer ernstige vorm van dierenmishandeling betreft?
Het organiseren van of deelnemen aan dierengevechten is verboden op grond van artikel 2.14 lid 1 Wet Dieren.
Overtreding van dit artikel is aangemerkt als een misdrijf. Artikel 8.12 lid 1 Wet Dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Het aanwezig zijn bij dierengevechten is op grond van artikel 2.14 lid 2 Wet Dieren verboden. Handelen in strijd met dit artikel is aangemerkt als een overtreding.
Artikel 8.12 lid 3 Wet dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden bestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.
Wat vindt u ervan dat criminelen volgens het rapport hun vechthonden openlijk kunnen aanbieden en verkopen via sites als Facebook zonder dat autoriteiten ingrijpen? Wat gaat u hiertegen doen?
Het deelnemen aan en het aanwezig zijn bij gevechten is verboden. Het aanbieden en verkopen van honden, dus ook niet van bepaalde rassen of typen honden, via internet is niet verboden. Om die reden is het optreden tegen het aanbieden en verkopen van bepaalde rassen of typen honden via sites als Facebook ook niet mogelijk.
Wat gaat u ondernemen tegen hondenshows voor «hoog-risico honden» in Nederland, die volgens het rapport een ontmoetingsplaats zijn voor hondenvechters?
Het tentoonstellen van dieren of dieren laten deelnemen aan keuringen is niet verboden, behalve als het dieren betreft waarbij een verboden ingreep is verricht. Ook zogenaamde hoog-risicohonden mogen, met hetzelfde voorbehoud, worden tentoongesteld. Om die reden is het optreden tegen tentoonstellingen of keuringen van bepaalde rassen of typen honden ook niet mogelijk.
Erkent u dat hondengevechten verweven zijn met andere vormen van criminaliteit zoals drugshandel en intimidatie?
Op grond van informatie die bekend is bij het Openbaar Ministerie (zie ook het antwoord op vraag 3), kan ik daar geen uitspraken over doen. Het betreft immers een lopend strafrechtelijke onderzoek. Ik heb kennis genomen van de conclusies die de onderzoekers van Bureau Beke hebben getrokken over de verwevenheid van hondengevechten met andere vormen van criminaliteit, maar zal daar in het belang van het lopende onderzoek niet op in gaan.
Klopt het dat nog te weinig wordt samengewerkt tussen handhavende partijen als politie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en Landelijke inspectiedienst Dierenbescherming? Klopt het dat geen integraal overleg plaatsvindt tussen alle betrokken partijen?
Er is een operationeel samenwerkingsverband voor de aanpak van (illegale) hondenhandel tussen de NVWA, de politie en de LID. Partijen ontmoeten elkaar daarnaast in diverse andere gremia. Een apart integraal overleg voor de aanpak hondengevechten achten zij niet nodig.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat het fenomeen hondengevechten te weinig prioriteit krijgt bij de politie? Vindt u dit acceptabel?
Op lokaal niveau worden de prioriteiten door het lokale gezag bepaald, waarbij de landelijke prioritering van de politie wordt meegenomen. Signalen van hondengevechten worden opgepakt en indien nodig opgevolgd door de politie (zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3). Het is aan het lokale gezag om te bepalen of zaken vervolgens strafrechtelijk worden opgepakt.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat vigerende regelgeving niet altijd goed geïnterpreteerd en toegepast wordt door toezichthouders en handhavers, wat kan resulteren in zeer lage straffen of criminelen die de dans ontlopen?
Het is van belang dat toezichthouders en handhavers voldoende zijn toegerust om de regelgeving goed toe te passen. Om te komen tot een eenduidige interpretatie van de regelgeving hebben betrokken partijen regelmatig overleg, op basis van het convenant samenwerking dierenhandhaving.
Deelt u de mening dat het huidige beleid in Nederland volstrekt onvoldoende is en te veel ruimte laat voor malafide fokkers, handelaren en organisatoren van hondengevechten?
In de brieven van 4 oktober 2018 en 9 november 2018 heeft mijn ambtsgenoot van Landbouw, Natuur en Visserij een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om misstanden in de hondenhandel en met hoog risicohonden tegen te gaan.3 In de contourenbrief van 30 juni 2017 wordt daarnaast uiteen gezet welke wetswijzigingen worden doorgevoerd om steviger op te kunnen treden tegen overtredingen op dit terrein.4 Voor een uiteenzetting van het gehele pakket aan maatregelen verwijs ik u graag naar deze brieven. Mijn ambtsgenoot van Landbouw, Natuur en Visserij zal voor de zomer een stand van zaken brief over de beleidsbrief dierenwelzijn aan uw Kamer sturen waarin de laatste stand van zaken met betrekking tot deze maatregelen is opgenomen. Voor zover deze vraag betrekking heeft op hondengevechten verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 waarin ook is aangegeven dat het organiseren of deelnemen aan dierengevechten verboden is.
Ziet u aanleiding uw beleid aan te passen?
Zoals in vraag 12 aangegeven wordt op dit moment gewerkt aan diverse beleidsmaatregelen en wijzigingen in de regelgeving om misstanden in de hondenhandel tegen te gaan en de bestraffingsmogelijkheden te verbeteren. Deze maatregelen zijn nog niet volledig in werking zijn getreden en geëvalueerd. Het heeft de voorkeur dit eerst af te wachten alvorens beleid aan te passen.
Wanneer verwacht u het wetsvoorstel Aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing naar de Kamer te sturen?
Op dit moment worden de consultatie-adviezen verwerkt. Het wetsvoorstel zal vervolgens ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd. Na ommekomst van het advies van de Raad van State en de verwerking ervan zal het wetsvoorstel naar verwachting dit najaar bij uw Kamer worden ingediend.
Het bericht ‘Wetenschappelijke studie laat zien: hoe sterker de wiet, des te groter de kans op psychose’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wetenschappelijke studie laat zien: hoe sterker de wiet, des te groter de kans op psychose»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten van de internationale groep onderzoekers die aantonen dat er een link is tussen cannabisgebruik en psychoses door ook de sterkte van de gebruikte cannabis te bekijken?
Zoals ook in het advies van de adviescommissie Experiment gesloten cannabisketen is opgetekend zijn de wetenschappelijke gegevens over de werking en risico’s van de belangrijkste in cannabis aanwezige stoffen Tetrahydrocannabinol (THC) en Cannabidiol (CBD) niet eenduidig en is onder wetenschappelijk onderzoekers discussie over de duiding van het verband tussen THC, CBD en gezondheid. Zo is in dezelfde uitgave van The Lancet Psychiatry van 19 maart 2019 – waarin het onderzoek naar de mogelijke relatie tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en de invloed daarvan op het ontwikkelen van een psychose is gepubliceerd – een commentaar op dit onderzoek opgenomen dat het oorzakelijk verband tussen THC en psychose in twijfel trekt. In het onderzoek is geen aandacht besteed aan CBD, een stof die ook in mindere of meerdere mate in cannabis aanwezig is en vermoedelijk een matigende werking heeft op het effect van THC, maar ook daarvoor is nog geen wetenschappelijk bewijs geleverd.
De richting van het verband tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en psychose is wetenschappelijk moeilijk aan te tonen. Dit verband kan ook omgekeerd zijn, zoals recentelijk is gepubliceerd door J.A. Pasman en anderen.2 Bovendien is niet aangegeven of andere factoren, zoals bijvoorbeeld erfelijkheid, genetische aanleg, een verklaring vormen voor zowel het ontwikkelen van een psychose als voor het cannabisgebruik. Omdat die verbanden wetenschappelijk niet zijn bewezen en ook niet eenduidig aangetoond kunnen worden zal enige terughoudendheid betracht moeten worden met het verbinden van consequenties aan de uitkomst van het onderzoek zoals in The Lancet Psychiatry gepresenteerd.
Los van de wetenschappelijke duiding en de discussie over de relatie tussen cannabisgebruik en psychose vind ik de uitkomst van het in de Lancet gepubliceerde onderzoek en dan met name de conclusie dat het aannemelijk lijkt dat er een verband bestaat tussen cannabisgebruik en het ontwikkelen van een psychose zorgelijk. Een psychose heeft een verwoestend effect op het leven van degene die een dergelijke stoornis ontwikkelt.
Gaat dit onderzoek volgens u gevolgen hebben voor de wijze waarop zorginstanties om zullen gaan met cannabisgebruik? Welke mogelijkheden zijn er voor zorginstanties om cannabisgebruik bij patiënten te verminderen?
Conform de multidisciplinaire richtlijnen wordt er in het geval van een psychotische stoornis met een co-morbide stoornis in cannabisgebruik naar gestreefd beide stoornissen adequaat te behandelen. Primaire doel hierbij is het beëindigen van cannabisgebruik.
Welke gevolgen heeft dit onderzoek voor het preventiebeleid van de regering ten aanzien van cannabisgebruik? Ziet u het nut in van betere voorlichting in de coffeeshops, bijvoorbeeld op verpakkingen van cannabis?
Het huidige preventiebeleid ten aanzien van cannabisgebruik bestaat voor een belangrijk deel uit het adequaat voorlichten van consumenten over mogelijke (gezondheids)risico’s van cannabisgebruik.
In het ontwerpbesluit van het Experiment gesloten coffeeshopketen dat 11 april jl. naar uw Kamer is gestuurd, wordt ingegaan op de voorlichting in coffeeshops over (de risico’s van) het gebruik van cannabis. In het ontwerpbesluit worden eisen op het gebied van opleiding, voorlichting en informatiemateriaal gesteld aan verkopers binnen de coffeeshops van deelnemende gemeenten. Ook wordt verplicht dat telers op de verpakking het gehalte THC en CBD vermelden. Nadere eisen op het gebied van voorlichting op de verpakking en op de voorziene bijsluiter, waaronder waarschuwingen voor de mogelijke risico’s en consequenties die het gebruik van cannabis met zich mee kan brengen gericht aan specifieke doelgroepen, worden op dit moment uitgewerkt in een Ministeriële regeling.
Hoe wordt thans in coffeeshops gescreend op mogelijke psychische aandoeningen van klanten? Is bekend of personen om dergelijke redenen geweigerd worden?
Dat is niet bekend, maar zeer waarschijnlijk wordt hierop in coffeeshops niet gescreend.
Kan dit onderzoek gevolgen hebben voor het maximum THC-gehalte dat de cannabis die gekweekt wordt voor de wietexperimenten mag bevatten? Zo ja, welke?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven bestaat er nog veel onduidelijkheid over het verband tussen het gebruik van cannabis en de ontwikkeling van een psychose. Mede op basis van het advies van de commissie Knottnerus in deze, stellen wij vooralsnog geen bovengrens aan het THC-gehalte van Nederwiet en Nederhasj die in het kader van het experiment gesloten coffeeshopketen zal worden geproduceerd.
Kunt u aangeven hoe de resultaten uit dit onderzoek gevolgen hebben voor de wijze waarop het preventiebeleid bij de wietexperimenten wordt vormgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft het onderzoek mogelijke gevolgen voor het maximum THC-gehalte dat cannabis mag bevatten om nog als softdrugs te worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Er is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar de effecten van cannabis met verschillende THC- concentraties. Hierin dient ook de invloed van de verhouding tussen THC en CBD meegenomen te worden, aangezien CBD mogelijk de effecten van THC kan tegengaan. In toekomstig onderzoek dient bovendien de nadruk te liggen op het identificeren van individuen met het grootste risico op nadelige gevolgen van cannabisgebruik: welke factoren bepalen of iemand psychotische of cognitieve problemen ontwikkelt na cannabisgebruik? Tenslotte vormt het een meerwaarde om in humaan experimenteel en/of cohortonderzoek cannabismonsters van deelnemers te laten analyseren op THC- en CBD-concentraties. Alleen op die manier kan geverifieerd worden of de samenstelling van cannabis een rol speelt bij een ongunstige prognose.
Wifitracking |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zich gaat buigen over een door de brancheverenging voor Marketing-insights, Onderzoek & Analytics (MOA) beschikbaar gesteld opt-out-register voor mensen die zich niet via wifitracking willen laten volgen?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja. Van de AP heb ik begrepen dat zij van de branchevereniging MOA (nog) geen formeel verzoek tot goedkeuring van de integriteitscode en opt-out register, zoals vermeld in het bericht, heeft ontvangen.
Voor het overige kan ik over dit bericht geen uitspraken doen. De AP is een onafhankelijke toezichthouder die als regel geen mededelingen doet over lopende of mogelijke onderzoeken of andere werkzaamheden.
In welke gemeenten wordt wifitracking momenteel toegepast? Klopt het dat gemeentebesturen geen zicht hebben op de toepassing van wifitracking binnen hun gemeentegrenzen omdat dat tot het mandaat van de AP wordt gerekend? Deelt u de mening dat wifitracking moet worden gezien als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers, dat dit niet zonder meer in de publieke ruimte kan worden toegepast en gedragsbeperkende gevolgen heeft voor burgers die zich niet via hun wifi-verbindingen willen laten monitoren? Zo ja, vindt u dat de huidige rechtswaarborgen voldoende zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend in welke gemeenten wifitracking wordt toegepast.
De Verenging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) heeft mij laten weten dat wanneer wifitracking op initiatief van private partijen en buiten de openbare ruimte, bijvoorbeeld in winkelcentra of binnen bedrijven wordt toegepast, de exploitant ervoor verantwoordelijk is dat dit in overeenstemming met de privacyregels gebeurt. In zoverre heeft een gemeente daar geen zicht op en is het aan de AP om te bepalen of de privacyregels zijn nageleefd en zo nodig handhavend op te treden.
Voor zover wifitracking op initiatief en onder verantwoordelijkheid van de gemeente wordt toegepast, geldt in zijn algemeenheid dat de gemeenteraad en de gemeentelijke Functionaris Gegevensbescherming erop toezien dat een en ander in overeenstemming met de privacyregelgeving gebeurt. Overigens kan de AP, ook in dat geval, onderzoek doen en zo nodig tot handhaving overgaan.
Ten aanzien van de vraag of wifitracking moet worden gezien als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers en niet zonder meer in de publieke ruimte kan worden toegepast, volg ik het standpunt terzake van de AP. De AP heeft eerder geconstateerd dat het digitaal volgen van mensen op (semi-) openbare plekken een inbreuk op de privacy is, die slechts onder strikte voorwaarden is toegestaan. Voor deze voorwaarden verwijs ik naar de website van de AP en naar eerdere antwoorden op Kamervragen.2
Ik acht het juridisch kader over wifitracking en de daarbij behorende rechtswaarborgen zoals die op de website van de AP staan vermeld, duidelijk en voldoende.3
De VNG heeft mij overigens laten weten dat gemeenten en hun leveranciers naar aanleiding van de recente uitspraken van de AP over de toepassing van wifitracking hun beleid ten aanzien van wifitracking hebben aangepast of hier helemaal mee zijn gestopt.
Wat vindt u van de huidige beklagmogelijkheden van burgers tegen het volgen via hun wifi-verbindingen? Klopt het dat de AP alleen na klachten onderzoek instelt en dus niet in actie komt voor mensen die niet weten dat ze gevolgd worden? Zo ja, deelt u de mening dat altijd vooraf duidelijk moet zijn waar wifitracking in de publieke ruimte wordt toegepast en hoe mensen zich daaraan kunnen onttrekken en/of zich daarover kunnen beklagen? Zo nee, waarom niet?
Behalve naar aanleiding van klachten van burgers kan de AP ook ambtshalve een onderzoek instellen – of afhankelijk van de situatie – op andere wijze een interventie plegen, bijvoorbeeld door een zogeheten normoverdragend gesprek te voeren met een organisatie of een brief met normuitleg te sturen.
Ik ben van mening dat hiermee afdoende mogelijkheden zijn voor de burger om zich te beklagen en voor de AP om actie te ondernemen tegen toepassingen van wifi-tracking waarvan wordt geacht dat die in strijd zijn met de privacyregelgeving.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Het lastig vallen van vrouwen bij abortusklinieken door anti-abortusdemonstranten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat vrouwen die naar abortusklinieken gaan om daar hun zwangerschap af te breken steeds vaker worden lastiggevallen door anti-abortusdemonstranten?1
Ja
Bent u met mij van mening dat vrouwen die onbedoeld zwanger zijn geraakt in alle vrijheid een keuze voor abortus moeten kunnen maken?
Ja, zeker. Vrouwen moeten over een eventuele abortus vrijelijk kunnen besluiten. De wet schrijft dat ook voor.
Wat vindt u ervan dat vrouwen die naar abortusklinieken gaan om daar hun zwangerschap af te breken steeds vaker worden lastiggevallen door anti-abortusdemonstranten?
Ik vind het zeer kwalijk als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen. Vrouwen moeten zich bij de entree van de kliniek niet hoeven te verantwoorden tegenover een wildvreemde over de keuzes die zij zelf maken.
Wat vindt u ervan dat de directeur van de abortuskliniek in Rotterdam zich genoodzaakt heeft gezien zich voor hulp tot de gemeente Rotterdam te wenden omdat de intensiteit en brutaliteit van de protesten toeneemt?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. Zeker aangezien ze op dat moment toch al een moeilijke en zware periode in hun leven doormaken.
Het aantal signalen dat vrouwen zich geïntimideerd voelt neemt helaas toe en dit kan een drempel opwerpen voor vrouwen om naar een abortuskliniek te gaan. Voor die vrouwen raakt dit hun toegang tot abortuszorg.
Het is primair aan gemeenten om demonstraties in goede banen te leiden, zoals ik ook aangaf in mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van de Kamervragen hierover2, 3. Het is dus goed dat de directeur van de abortuskliniek in Rotterdam zich tot de gemeente heeft gewend, zodat zijn informatie bij de afweging van de burgemeester over deze demonstraties kan worden betrokken.
De gemeente Rotterdam heeft al sinds begin 2016 voorwaarden gesteld aan demonstraties bij de abortuskliniek door middel van een zogenoemde «bufferzone» (het aanwijzen van een plek van de demonstratie). Hierdoor is het in die gemeente niet toegestaan om voor de ingang te demonstreren en is een plek aangewezen aan de overkant van de straat. Ik steun deze oplossing. Als demonstranten zich niet houden aan de gestelde voorwaarden dan kan het lokale gezag aanvullende acties nemen.
Overigens heb ik ook met Schreeuw om Leven en Stirezo gesproken. Zij zijn de organisaties waarbij de grootste groep van demonstranten zijn aangesloten. Zij geven beide aan dat zij het geschetste beeld in de media van hun demonstraties bij abortusklinieken niet herkennen en dat ze zich aan de gestelde voorwaarden houden. Ook geven zij aan dat ervoor moet worden gewaakt dat acties van eenlingen zonder meer worden toegeschreven aan een groep van demonstranten.
Wat vindt u ervan dat het Vrelinghuis in Utrecht zich genoodzaakt heeft gezien om een bord bij de kliniek op te hangen om vrouwen te waarschuwen voor agressieve demonstranten?
Zoals gezegd, betreur ik het als demonstranten zich ongepast of smakeloos uiten tegenover vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken. Het is aan de directie van de abortuskliniek om te bepalen hoe zij hun bezoekers voorbereiden op demonstranten. Als er sprake is van agressieve demonstranten dan vind ik dat een kwalijke zaak en is het belangrijk dit met de gemeente te bespreken.
Ik begrijp dat dit in Utrecht gebeurd is en dat het ook de aandacht van de burgemeester heeft. Op 17 januari 2018 is de burgemeester hier uitgebreid op ingegaan tijdens het mondelinge vragenuur en hij heeft de toezegging gedaan opnieuw met de demonstranten in gesprek te gaan en de situatie nogmaals te bekijken. Dit loopt nog.
Diverse APV’s (algemene plaatselijke verordening) stellen strafbaar om zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen of zich onnodig op te dringen. De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen altijd van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete «agressieve» gedraging strafbaar is.
Erkent u de trend dat mede door toedoen van conservatief christelijke anti-abortusorganisaties het taboe op zwangerschapsonderbreking groeit?
Er is mij geen specifiek onderzoek bekend naar de invloed van conservatief christelijke anti-abortusorganisaties op een mogelijk taboe op zwangerschapsonderbreking.
In de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap wordt de keuzehulpverlening en het besluitvormingsproces onderzocht. Zoals beantwoord in het Verslag Schriftelijk Overleg (VSO) inzake de evaluatie Wet afbreking zwangerschap van 6 juli 2018 en toegezegd in het AO medische ethiek op 6 september 2018 is eventuele toenemende taboevorming onderdeel van deze vraagstelling. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2020.
Wat vindt u van het voorstel van het Humanistisch Verbond om rond abortusklinieken bufferzones in te richten zodat vrouwen ongehinderd naar binnen kunnen gaan en bent u bereid hier actie op te ondernemen
Het is primair aan gemeenten om nadere invulling te geven aan de uitoefening van het recht om te demonstreren en daarbij het belang van bescherming van de vrouwen die een abortuskliniek bezoeken mee te wegen. Ik kan me voorstellen dat een bufferzone een geschikte en juridisch aanvaardbare manier is om een situatie die uit de hand dreigt te lopen te adresseren. Hiermee kan recht gedaan worden gedaan aan enerzijds de vrijheid om te demonstreren en anderzijds het belang dat vrouwen vrije toegang tot zorg in een abortuskliniek moeten hebben. Ook andere keuzes zijn denkbaar.
Het in goede banen leiden van demonstraties blijft wel steeds lokaal maatwerk en een inschatting van de burgemeester als het bevoegde gezag, die nauw samenhangt met zijn kennis van de plaatselijke situatie en openbare orde. Of een inperking van het demonstratierecht noodzakelijk en gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld door het stellen van voorschriften ten aanzien van de in acht te nemen afstand van de demonstratie tot de ingang van de abortuskliniek («bufferzone»), is eveneens afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen.
Na de uitzending van EenVandaag in januari zijn er in verschillende gemeenten (zoals Den Haag, Rotterdam en Utrecht) door raadsleden vragen gesteld aan het college van burgemeester en wethouders over het beleid ten aanzien van de abortuskliniek in hun omgeving. Gemeenten hebben in het algemeen goed contact met de abortusklinieken en de demonstranten. Ook hebben enkele gemeenten al onderling contact opgenomen om van elkaars aanpak te leren.
Ik wil hier een faciliterende rol in spelen. Met inachtneming van de inhoudelijke verantwoordelijkheden van het lokale gezag, zal ik voor het zomerreces de betrokken gemeenten en de abortusklinieken uitnodigen om deel te nemen aan een bijeenkomst om kennis uit te wisselen over elkaars behoeftes, mogelijkheden, ervaringen en goede voorbeelden. Voor het zomerreces zal ik u nader informeren over de uitkomsten.
Welke andere mogelijkheden ziet u om vrouwen ongehinderd toegang tot abortusklinieken te geven zodat zij niet langer op brutale wijze door demonstranten gedwarsboomd worden alvorens een emotionele en lichamelijke zware ingreep te ondergaan?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om vrouwen die zich na een lastige afweging tot een abortuskliniek wenden om hun zwangerschap te onderbreken te beschermen tegen opdringerige anti-abortusdemonstranten?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer onderneemt u hiertoe actie?
Zie antwoord vraag 7.
Zorgfraude als verdienmodel voor criminelen |
|
Sophie Hermans (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Misdaad ontdekt nieuw verdienmodel: zorgfraude (en het uitbuiten van bewoners van zorgboerderijen)»?1
Ja.
Herkent u het beeld van de misstanden dat in het artikel wordt geschetst?
Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden en frauderen. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk. Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg en aan niets anders. Daarom heb ik ervoor gekozen om in de agenda PGB en in het programmaplan rechtmatige zorg een aparte actielijn voor het bestrijden van PGB-fraude op te nemen. PGB-fraude wordt aangepakt langs meerdere sporen, zoals:
Deelt u de mening dat misbruik van zorggelden een klap in het gezicht is voor alle mensen die dagelijks worden geholpen met een persoonsgebonden budget (PGB)?
Ja.
Hoe is het mogelijk dat dat kwetsbare mensen geronseld worden bij drugshulpverlening en methadonverstrekking en hoe gaat u dit voorkomen?
Voorop staat dat de mensen de zorg en ondersteuning krijgen die nodig is. Zorggeld is bedoeld voor zorg. Het is schokkend om te moeten lezen dat geld dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen wordt besteed aan andere zaken. Ondanks het feit dat er de afgelopen jaren tal van maatregelen zijn ingezet, zoals de introductie van bewust keuze gesprekken, huisbezoeken, keukentafelgesprekken, ondersteuning van de budgethouder in de vorm van het trekkingsrecht en het versterken van de opsporingsfunctie, zien we nog steeds dat er nieuwe budgethouders komen voor wie het PGB niet geschikt is. Daarom zetten we in op het nog beter toerusten van de verstrekker zodat deze tot een onderbouwd oordeel kan komen of iemand PGB-vaardig is. In de agenda PGB is om die reden een actielijn PGB-vaardigheid en verantwoordelijkheid opgenomen. Ik ben voor verstrekkers een domeinoverstijgend uniform kader voor PGB-vaardigheid aan het ontwikkelen. In dat kader zijn tien taken, kennis en vaardigheden opgenomen die voor PGB-vaardigheid staan. Ter illustratie licht ik er drie taken uit:
Indien een budgethouder of zijn vertegenwoordiger niet in staat wordt geacht om een PGB te beheren moet met hem een gesprek worden gevoerd of zorg in natura niet een betere en adequatere oplossing is.
Hoe gaat u voorkomen dat als voorwaarde voor de verlening van zorg cliënten hun DigID moeten inleveren en op welke wijze gaat u hierop toezien?
Het gebruik van DigID (gebruikersnaam en wachtwoord) is strikt persoonlijk. Het afgeven van een DigID voor het verkrijgen van dienstverlening is in strijd met het persoonlijke karakter van DigID. Het afgeven van een DigID (gebruikersnaam en wachtwoord) door een PGB-budgethouder aan een zorgverlener kan niet worden voorkomen. Door een verstrekker kan wel (bij aanvang en in periodieke controles) worden getoetst of een PGB-budgethouder digitaal vaardig is. Is een PGB-budgethouder in staat om te werken met het digitaal portaal en zo niet, is zijn vertegenwoordiger daartoe in staat? Blijkt uit het onderzoek dat noch de PGB-budgethouder noch zijn vertegenwoordiger weet hoe het PGB-portaal werkt, dan moet dit aanleiding voor een verstrekker zijn om nader onderzoek te verrichten en te achterhalen wie dan wel de facturen heeft ingediend. In het pgb2.0 zal het IP-adres van degene die inlogt bij declaraties worden vastgelegd. Indien een budgethouder regelmatig vanaf totaal verschillende IP-adressen inlogt, kan dat voor een verstrekker aanleiding zijn om nader onderzoek te verrichten.
Welke rol ziet u voor de gemeentes bij het voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van mensen met een PGB?
Als cliënten in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp hebben zij zelf de keuze om deze te ontvangen in natura of zelf in te kopen met een persoonsgebonden budget (PGB). Wanneer een cliënt kiest voor een PGB hebben gemeenten, op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, een aantal limitatieve weigeringsgronden (bijvoorbeeld in staat tot regie/beheer of de waarborg van kwaliteit van veiligheid van de geleverde ondersteuning en hulp) op basis waarvan getoetst wordt of een cliënt hiertoe in staat is. Wanneer dit niet het geval is hebben gemeenten de bevoegdheid om een PGB te weigeren en wordt de ondersteuning of hulp in natura geleverd. Over het verbeteren van dit proces ben ik continue in gesprek met VNG en Per Saldo. Daarnaast stimuleer ik de verbetering hiervan door bijvoorbeeld het ontwikkelen van een kader op grond waarvan de taken, kennis en vaardigheden van een budgethouder worden getoetst. Om misbruik en oneigenlijk gebruik te detecteren wordt er door de SVB een PGB-risicoscan ontwikkeld. De PGB-risicoscan bestaat uit een set met indicatoren van mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik. De indicatoren van de PGB-risicoscan van de SVB geven gemeenten inzicht in risicovolle situaties die aanleiding kunnen zijn voor nader onderzoek.
Wat is ervoor nodig om te zorgen dat signalen over misstanden die binnenkomen bij politie, gemeente en het Openbaar Ministerie vaker en sneller leiden tot onderzoek en vervolging?
De zorg is verdeeld in verschillende domeinen, en op ieder domein is een andere instantie belast met handhaving van de toepasselijke regelgeving. Onder handhaving valt zowel het toezicht en het bestuursrechtelijk sanctioneren als de strafrechtelijke opsporing en vervolging. Op het terrein van het PGB hebben de gemeenten een rol, maar ook voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zorgverzekeraars, zorgkantoren en de Inspectie SZW kan een taak weggelegd zijn. Omdat fraude in de zorg zich niet binnen de afgebakende zorgdomeinen afspeelt, is het essentieel dat de verschillende instanties samenwerken. In deze tijd van digitalisering en informatisering kan dat alleen met behulp van een zorgvuldige informatie-uitwisseling tussen de betrokken partijen. Om fraudeurs zo snel en zo stevig mogelijk aan te pakken moeten de krachten nog beter gebundeld kunnen worden. Informatie in concrete casussen moet gedeeld kunnen worden zodat een concreet geval van fraude eerder gesignaleerd kan worden en vaker en sneller onderzocht en vervolgd kan worden. Daarom heb ik het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg opgesteld. Met dit wetsvoorstel krijgen verschillende partijen, waaronder toezichthouders, opsporingsdiensten en zorgverzekeraars, de mogelijkheid om een signaal over fraude in de zorg in te brengen bij een nieuwe rechtspersoon met een wettelijke taak. Dit signaal wordt door deze rechtspersoon aangevuld met gegevens van andere partijen, waardoor een sterker signaal ontstaat. De rechtspersoon geeft dit versterkte signaal vervolgens door aan de partij die met dit signaal verder kan. Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over een rechtspersoon of natuurlijke persoon in een Waarschuwingsregister kunnen registreren zodat voorkomen wordt dat fraudeurs zich van de ene gemeente naar de andere verplaatsen of van het ene naar het andere zorgdomein verplaatsen.
Ziet u belemmeringen voor bijvoorbeeld het Informatie Knooppunt Zorgfraude, Inspectie SZW, Regionaal Inlichtingen- en Informatiecentrum of gemeentes? Zo ja, bent u voornemens met voorstellen te komen om deze weg te nemen?
Op dit moment is het uitwisselen van informatie tussen handhaving, opsporing en toezichtspartijen voor de opsporing van fraude tijdrovend en vindt het ook niet altijd plaats, puur omdat men niet altijd weet bij wie welke informatie beschikbaar is. Om hieraan tegemoet te komen wil ik het Informatie Knooppunt Zorgfraude omvormen tot een rechtspersoon met een wettelijke taak. Hiervoor heb ik het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg opgesteld, waarin de taken van het Informatie Knooppunt Zorgfraude wettelijk worden vastgelegd. Dit wetsvoorstel voorziet in een wettelijke grondslag voor het uitwisselen van gegevens tussen toezichthouders en opsporingsdiensten, waar onder gemeenten en de Inspectie SZW. Daardoor kan fraude in het zorgdomein sneller en effectiever aangepakt worden. In de Eerste Voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg heb ik aangegeven er naar te streven het wetsvoorstel voor de zomer van 2019 naar de Tweede Kamer te versturen. De reacties naar aanleiding van de internetconsultatie onderstrepen dat gegevensuitwisseling een gevoelig onderwerp is waarmee zorgvuldig omgegaan moet worden. Omdat wij deze reacties serieus nemen en dit wetsvoorstel zorgvuldig willen voorbereiden, is verzending voor de zomer van 2019 niet haalbaar. Het streven is nu om het wetsvoorstel begin 2020 aan de kamer te verzenden.
Wat gaat u er concreet aan doen om onder andere gemeentes te versterken in het tegengaan van deze misstanden?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet. Daardoor krijgen zij te maken met vraagstukken rondom het voorkomen en bestrijden van fouten en fraude. Deze vragen spelen zowel op het niveau van de cliënt als van de zorgaanbieder. Om gemeenten hierbij te ondersteunen voert de VNG sinds september 2015 – op verzoek van – en met subsidie vanuit mijn ministerie een ondersteuningsprogramma ten behoeve van gemeenten uit. De doelstelling van dit programma is: Het faciliteren van kennisopbouw door gemeenten vanuit de VNG op het gebied van fraudepreventie, controle en handhaving bij de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015. Een concreet onderdeel van het programma is het aansluiten van gemeenten op het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). Onlangs is de 125e gemeente op het IKZ aangesloten. Ook is in de agenda PGB de actielijn opgenomen dat gemeenten bij PGB gefinancierde collectieve woonvormen meer handvatten krijgen om de kwaliteit en rechtmatigheid bij PGB-aanbieders te onderzoeken op het moment dat ze al zorg/ondersteuning leveren. Over de voortgang van deze en andere actielijnen zal uw Kamer na de zomer worden geïnformeerd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg PGB op 4 april 2019?
Ja.
De betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de vergelijkingen tussen rechtsstelsels en het World Justice Project |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Is de Nederlandse rechtspraak wel zo goed als de Minister beweert? Een zoektocht leidt tot ontluisterende bevindingen»?1
Ja.
Hoe vindt u bij nader inzien zelf dat u deze Kamervragen heeft beantwoord? Vindt u deze op alle punten inhoudelijk correct en volledig recht doen aan de werkelijkheid?2
Ik heb uw vragen adequaat beantwoord.
Snapt u dat de methodologie van een dergelijk onderzoek en de betrouwbaarheid van de resultaten van deze internationale vergelijking belangrijker worden, vanwege het feit dat door u en anderen kennelijk veel waarde aan deze resultaten wordt ontleend doordat steeds wordt aangevoerd dat de Nederlandse rechtspraak wereldwijd tot de top behoort, met name wanneer kritiek klinkt op het beleid en de zorgen die er zijn, bijvoorbeeld over de bezuinigingen, de werkdruk en de toegankelijkheid? Bent u van plan de resultaten van deze internationale vergelijking te blijven gebruiken en noemen? Zo ja, waarom?
Ja, dat begrijp ik. Zoals ik bij de beantwoording van uw eerdere Kamervragen heb aangegeven is het WJP één van meerdere indicatoren waaraan wordt ontleend dat Nederland beschikt over een in vergelijking met andere landen goed functionerend rechtsstelsel. Ik zie daarom geen aanleiding niet meer te verwijzen naar het WJP.
In de antwoorden op onder andere de vragen 4, 5 en 6 ga ik in op een aantal aspecten aangaande de methodologie en de betrouwbaarheid van de rapportage van het WJP.
Klopt het dat Nederland alleen in 2009, 2013, 2016 en 2018 is onderzocht dat sommige landen in tussenliggende jaren worden bevraagd en weer andere landen eens in de vijf jaar? Klopt het eveneens dat de methodes in de verschillende landen zeer verschillend zijn, bijvoorbeeld doordat in het ene land op straat mensen vragen worden gesteld en in het andere land gewerkt wordt met digitale vragenlijsten? In hoeverre maakt dit alles een internationale vergelijking zinvol?
Uit door het World Justice Project verstrekte informatie blijkt dat de Rule of Law Index opgebouwd is uit verschillende onderzoeksmethoden. Zo wordt er om het jaar een «General Population Poll» (GPP) uitgevoerd. Onder de Nederlandse bevolking in het Nederlands. De civielrechtelijke aspecten van de Rule of Law Index zijn vooral gebaseerd op data die jaarlijks verkregen wordt uit een «Qualified Respondents Questionnaire» (QRQ) onder deskundigen. Voor het laatst is deze QRQ uitgevoerd in de periode mei – september 2018.
Met inachtneming van de soms grote verschillen in de rechtsstelsels kan een indicator als het WJP wel degelijk zinvol zijn. Zeker in samenhang met andere indicatoren.
Vindt u dat op basis van een vragenlijst aan willekeurig geselecteerde mensen, met vragen die niet expliciet over de rechtspraak gaan, zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de kwaliteit van de Nederlandse rechtspraak?
Uit nadere informatie van het World Justice Projcect begrijp ik dat het bevolkingsonderzoek (GPP) met name van belang is bij de onderdelen «open government» en «absence of corruption». Bij de andere delen van de Rule of Law Index («constraints on government powers», «fundamental rights», «order and security», «regulatory enforcement», «civil justice’en «criminal justice») is met name de data uit het deskundigenonderzoek (QRQ) van belang.
Wat is uw reactie op de kritiek van deskundigen dat vragenlijsten van 46 pagina’s, die ongeveer 40 minuten kosten om te worden ingevuld, nauwelijks worden ingevuld door respondenten?
Zoals ook aangegeven in mijn eerdere beantwoording blijkt uit een vergelijkend onderzoek van internationale indexen met betrekking tot de Rule of Law, onder auspiciën van het Max Planck Instituut, dat het World Justice Project bij het samenstellen van de Rule of Law Index een uitgebreide methodologie hanteert met daarbij een focus op de verschillende onderdelen van de Rule of Law.3
Uit verstrekte informatie van het World Justice Project blijkt, zoals ik ook in de beantwoording van uw eerdere vragen heb aangegeven, dat ongeveer duizend respondenten geënquêteerd zijn per land. Waarbij het World Justice Project verder opmerkt dat de vragenlijsten zijn opgebouwd uit modules en dat niet alle modules door iedere respondent ingevuld hoeven te worden. Het World Justice Project geeft aan dat de gemiddelde invultijd ongeveer 18 minuten is. Deze invultijd hangt af van eerdere beantwoording binnen de vragenlijst, waardoor sommige modules met vervolgvragen niet ingevuld hoeven te worden.
Waarom antwoordde u stellig dat het bedrijf YouGov het onderzoek in Nederland heeft uitgevoerd terwijl YouGov dit zelf ontkent en verwijst naar Lightspeed, maar Lightspeed zelf van niks weet en YouGov uiteindelijk niet toestaat dat het eenvoudige antwoord gegeven mag worden op de vraag wie dit onderzoek heeft uitgevoerd? Hoe is het nu mogelijk dat onduidelijkheid blijft bestaan over de vraag wie dit onderzoek in Nederland heeft uitgevoerd? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Waarom blijft dit schimmig?
Het World Justice Project heeft mij laten weten dat zij YouGov gecontracteerd hebben om de GPP uit te voeren, waarbij YouGov het werven van respondenten met betrekking tot het online panel heeft uitbesteed aan Lightspeed.
Klopt het dat het World Justice Project onder meer wordt gefinancierd door de gemeente Den Haag? Waarom heeft u dat niet gemeld in antwoord op de eerdere vraag: «Zijn er ook financiële bijdragen vanuit Nederland voor het WJP-onderzoek? Zo ja, wie financiert dit en om welke bedragen gaat het?»3 Wat was onduidelijk aan deze gestelde vraag?
Zoals eerder gemeld levert het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen financiële bijdrage aan het onderzoek tot de totstandkoming van de Rule of Law Index. Van het World Justice Project heb ik begrepen dat er geen Nederlandse financiële bijdrage is aan het World Justice Project onderzoek voor de Rule of Law index.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat de gemeente Den Haag en het Ministerie van Buitenlandse Zaken een financiële bijdrage leveren aan het World Justice Project ten behoeve van de organisatie van het World Justice Forum, een conferentie die van 29 april – 2 mei 2019 plaatsvindt. Tenslotte maakt onder andere de internationale Task Force on Justice, waar de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking co-voorzitter van is, gebruik van data van het World Justice Project.
Blijft u bij uw eerdere antwoorden dat YouGov dit onderzoek in Nederland tweejaarlijks uitvoert onder een groep representatieve inwoners? Vindt u nu, bij nader inzien, nog steeds dat het World Justice Project een van de indicatoren is die erop wijst dat de Nederlandse rechtsstaat in vergelijking met andere rechtsstelsels goed scoort en dat u geen aanleiding heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid en objectiviteit van het onderzoek?
Het World Justice Project heeft mij laten weten dat het algemeen bevolkingsonderzoek (het GPP) tweejaarlijks wordt uitgevoerd. In sommige landen wordt dit onderzoek via het internet gedaan in andere door straatinterviews. Zoals bij vraag 5 aangegeven berusten de conclusies ten aanzien van de staat van de rechtsstaat met name op het deskundigenonderzoek (QRQ). Daarnaast wijzen ook meerdere andere rapportages onafhankelijk van elkaar naar het feit dat het Nederlandse rechtsstelsel ook in vergelijking met andere landen goed functioneert. Ik zie ook in uw nadere vragen geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het verband tussen wietgebruik en psychoses |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het gezaghebbende onderzoek in The Lancet Psychiatry dat gebruik van sterke wietsoorten leidt tot een grotere kans op psychoses?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de conclusie van het onderzoek dat er sprake is van een oorzakelijk verband tussen dagelijks en/of sterk wietgebruik en psychoses, en dat cannabisgebruik dus een belangrijke negatieve impact heeft op de Nederlandse volksgezondheid?
Zoals ook in het advies van de adviescommissie Experiment gesloten cannabisketen is opgetekend zijn de wetenschappelijke gegevens over de werking en risico’s van de belangrijkste in cannabis aanwezige stoffen Tetrahydrocannabinol (THC) en Cannabidiol (CBD) niet eenduidig en is onder wetenschappelijk onderzoekers discussie over de duiding van het verband tussen THC, CBD en gezondheid. Zo is in dezelfde uitgave van The Lancet Psychiatry van 19 maart 2019 – waarin het onderzoek naar de mogelijke relatie tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en de invloed daarvan op het ontwikkelen van een psychose is gepubliceerd – een commentaar op dit onderzoek opgenomen dat het oorzakelijk verband tussen THC en psychose in twijfel trekt. In het onderzoek is ook geen aandacht besteed aan CBD, een stof die in mindere of meerdere mate in cannabis aanwezig is en vermoedelijk een matigende werking heeft op het effect van THC, maar ook daarvoor is nog geen wetenschappelijk bewijs geleverd.
De richting van het verband tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en psychose is wetenschappelijk moeilijk aan te tonen. Dit verband kan ook omgekeerd zijn, zoals recentelijk is gepubliceerd door J.A. Pasman en anderen.2 Bovendien is niet aangegeven of andere factoren, zoals bijvoorbeeld erfelijkheid, genetische aanleg, een verklaring vormen voor zowel het ontwikkelen van een psychose als voor het cannabisgebruik. Omdat die verbanden wetenschappelijk niet zijn bewezen en ook niet eenduidig aangetoond kunnen worden zal enige terughoudendheid betracht moeten worden met het verbinden van consequenties aan de uitkomst van het onderzoek zoals in The Lancet Psychiatry is gepresenteerd.
Los van de wetenschappelijke duiding en de discussie over de relatie tussen cannabisgebruik en psychose vind ik de uitkomst van het in de Lancet gepubliceerde onderzoek en dan met name de conclusie dat het aannemelijk lijkt dat er een verband bestaat tussen cannabisgebruik en het ontwikkelen van een psychose zorgelijk. Een psychose heeft een verwoestend effect op het leven van degene die een dergelijke stoornis ontwikkelt.
Deelt u de mening dat dit onderzoek aanleiding geeft om het experiment met de teelt en verkoop van cannabis in een gesloten coffeeshopketen niet door te laten gaan?
Die mening deel ik niet. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is enige terughoudendheid met het verbinden van consequenties aan de uitkomst van het in de Lancet gepubliceerde onderzoek op zijn plaats. Er is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar de effecten van cannabis met verschillende THC-concentraties. Hierin dient ook de invloed van de verhouding tussen THC en CBD meegenomen te worden, aangezien CBD mogelijk de effecten van THC kan tegengaan. In toekomstig onderzoek dient bovendien de nadruk te liggen op het identificeren van individuen met het grootste risico op nadelige gevolgen van cannabisgebruik: welke factoren bepalen of iemand psychotische of cognitieve problemen ontwikkelt na cannabisgebruik? Tenslotte vormt het een meerwaarde om in humaan experimenteel en/of cohortonderzoek cannabismonsters van deelnemers te laten analyseren op THC- en CBD-concentraties. Alleen op die manier kan geverifieerd worden of de samenstelling van cannabis een rol speelt bij een ongunstige prognose.
Indien u naar aanleiding van dit onderzoek het experiment gesloten coffeeshopketen niet afbreekt, welke beleidsgevolgen verbindt u dan wel aan dit onderzoek? Overweegt u om een maximum stellen aan het THC-gehalte in de cannabissoorten die in het kader van het experiment gesloten coffeeshopketen worden geproduceerd en verkocht, gezien de grote gevolgen van sterke cannabissoorten voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 3.
Aangezien Nederhasj volgens het onderzoek een THC-gehalte van 67% heeft en Nederwiet 22%, wat gaat u doen om het THC-gehalte in wietsoorten die buiten het experiment om worden geproduceerd naar beneden te krijgen?
Dit zijn geanalyseerde percentages van de sterkste Nederhasj en Nederwiet die door coffeeshops wordt aangeboden. Geen gemiddelden, zoals de jaarlijkse THC-monitor van het Trimbos instituut laat zien.
Het telen van hennep voor recreatief gebruik buiten het experiment is niet toegestaan. Het is dan ook niet mogelijk daar regulerende maatregelen (zoals voor het THC-gehalte) op toe te passen.
Aangezien de onderzoekers stellen dat het aantal psychoses per 100.000 inwoners zou dalen van 37,9 naar 18,8 als sterke cannabissoorten niet langer gedoogd zouden worden, wat betekent de halvering van psychoses voor de kosten die gemoeid zijn met de behandeling van mensen met dergelijke psychiatrische problematiek en hun omgeving, zowel gelet op de zorgkosten als de kosten met betrekking tot veiligheid en sociale omstandigheden?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 2 kan ik deze vraag niet beantwoorden. Er is nog teveel onduidelijkheid over (de richting van) de relatie THC en psychose, daarnaast spelen ook andere variabelen zeer waarschijnlijk een rol.
De juridische werking van het Migratiepact van Marrakesh |
|
Vicky Maeijer (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de authenticiteit van de gelekte nota d.d. 1 februari 2019 van de juridische dienst van de Europese Commissie «The legal effects of the adoption of the Global Compact for Safe, Orderly and regular Migration by the UN General Assembly» bevestigen?1
De Europese Commissie heeft in een reactie op berichtgeving over dit document gemeld dat dit een niet officieel document betreft. Het gaat om een document dat weliswaar door een individuele medewerker van de Commissie is opgesteld, maar niet breder wordt gedragen binnen de Commissie. Het verandert niets aan de zienswijze van de Commissie ten aanzien van het juridisch niet-bindende karakter van het Compact. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken heeft Commissaris Hahn dit ook desgevraagd bevestigd. De Juridische Dienst van de Raad beaamde deze lezing.
Wat is uw reactie op de hierin staande mededeling (paragraaf 46) dat het VN-migratiepact via EU-wetgeving wel degelijk bindende juridische effecten zal hebben?
Dit niet-officiële document doet niet af aan de zorgvuldige juridische analyse die mede op verzoek van uw Kamer is uitgevoerd en waarover uitgebreid met uw Kamer is gedebatteerd. Ook de Europese Commissie heeft in reactie op vragen naar aanleiding van de berichtgeving over dit document, benadrukt dat dit niet de zienswijze is van de Commissie. Feit blijft dat het Compact een juridisch niet-bindend document is en geen afdwingbare rechten genereert.
Waarom heeft u tijdens eerdere debatten juist het tegenovergestelde gezegd, namelijk dat het migratiepact van Marrakesh niet juridisch bindend en/of afdwingbaar is?2
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat u daarmee niet alleen de Kamer, maar ook de Nederlandse bevolking op het verkeerde been heeft gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat herstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen vóór dinsdag 26 maart 2019 beantwoorden?
Ja.
Ontvoeren en uithuwelijken van meisjes naar het buitenland |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brabantse juf Kiet waarschuwt: «Meisjes van 12 ontvoerd en uitgehuwelijkt»»?1
Ja.
Kent u signalen, al dan niet uit het onderwijs, of beschikt u over gegevens dat zelfs meisjes in leeftijdscategorie tot en met twaalf jaar slachtoffer worden van uithuwelijking in het buitenland? Zo ja, waar bestaan die signalen of gegevens uit? Zo nee, acht u dit het onderzoeken waard en hoe gaat u hier zorg voor dragen?
Kindhuwelijken zijn een onzichtbaar en complex probleem. Deze huwelijken worden vaak informeel en in het buitenland gesloten en blijven daardoor veelal buiten het zicht van de (Nederlandse) autoriteiten.
In 2018 heeft het LKHA geen meldingen ontvangen van kindhuwelijken, waarbij het slachtoffer de basisschoolleeftijd had op het moment van de melding. Dit wil niet zeggen dat dit niet gebeurt.
In het onderzoek «Gewoon Getrouwd» van de Universiteit van Maastricht en het Verwey Jonker instituut wordt op basis van een landelijke enquête onder professionals en registraties van de IND een omvangschatting gemaakt van 249 kindhuwelijken in Nederland per jaar (periode 2013–2014). Deze omvangschatting ziet echter op alle (geschatte) kindhuwelijken met een leeftijdsgrens tot 18 jaar, zonder nader onderscheid te maken in leeftijd.2
Ziet u hierbij nog een rol weggelegd voor docenten in het kader van vroegsignalering en bewustwording? Zo ja, welke?
Bij vermoedens van gedwongen uithuwelijking in het buitenland moet door leraren, net als bij andere signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode worden gevolgd. Het doorlopen van de stappen kan resulteren in een melding aan Veilig Thuis. Wanneer nodig kan de expertise van het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (hierna LKHA) ingeroepen worden. Bij scholing over het gebruik van de meldcode komt over het algemeen ook het signaleren van verschillende vormen van geweld aan de orde. Wanneer slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating al in het buitenland zijn, dient er rechtstreeks bij het LKHA gemeld te worden.
Gelet op de impact van het onderwerp zal ik samen met mijn collega-bewindspersonen de Beweging tegen Kindermishandeling3 vragen of zij in hun communicatie naar scholen en leraren het risico van achterlating en uithuwelijking bij meisjes met een migratie-achtergrond onder de aandacht kunnen brengen.
Deelt u de mening dat zeker in het geval er zeer jonge kinderen in het geding zijn, extra bescherming tegen uithuwelijking op zijn plaats is? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de aanpak van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang, ligt de coördinerende rol en verantwoordelijkheid sinds mei 2018 bij het Ministerie van VWS. In samenwerking met de betrokken ministeries zijn door VWS twee expertsessies georganiseerd met veldpartijen zoals het LKHA, GGD GHOR Nederland, de politie, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. In deze expertsessies is besproken welke maatregelen of instrumenten beschikbaar zijn, wat concrete knelpunten in de praktijk zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen. De uitkomsten van deze sessies worden verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen. Voor alle slachtoffers van huwelijksdwang wordt momenteel gekeken naar hoe er extra ingezet kan worden om hen te helpen. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang hiervan bij de volgende voortgangsrapportage in juni, van het programma «Geweld hoort nergens thuis» van de Minister van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming.
Welke wettelijke mogelijkheden of andere belemmeringen bestaan er op dit moment om te voorkomen dat ouders kinderen mee naar het buitenland nemen om ze aldaar op minderjarige leeftijd uit te huwelijken?
Ouders met gezag hebben het recht om binnen de grenzen van de wet keuzes te maken voor hun kind. Er kan door de overheid worden ingegrepen indien wordt vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind. Bij signalen van een gedwongen uithuwelijking in het buitenland waarbij het mogelijke slachtoffer nog in Nederland is, kan een melding worden gedaan bij Veilig Thuis die de signalen zal onderzoeken. Indien sprake is van serieuze signalen, kan de Raad voor de Kinderbescherming bij de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel verzoeken. Wanneer nodig kan de expertise van het LKHA ingeroepen worden.
In het geval van een ondertoezichtstelling (OTS) moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Er kunnen extra waarborgen worden ingebouwd, door bijvoorbeeld bij de OTS ook een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken bij de rechter. In het geval van een voogdijmaatregel moeten de ouders aan de Gecertificeerde Instelling verzoeken of het kind mee mag naar het buitenland. De GI zal hiervoor een afweging maken, waarbij het potentiele risico op gedwongen uithuwelijking wordt meegenomen. Met deze maatregelen kan worden voorkomen dat een minderjarige naar het buitenland gaat.
Is het in Nederland voorbereiden van een gedwongen huwelijk in het buitenland strafbaar? Zo ja, aan welke voorbereidingshandelingen kan gedacht worden? Zo nee, waarom niet en acht u een dergelijke strafbaarheid wel wenselijk?
Het opzettelijk buiten of naar Nederland lokken van een persoon met het oogmerk die persoon te dwingen tot het aangaan van een huwelijk is strafbaar op grond van artikel 285c van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze strafbepaling strekt tot uitvoering van artikel 37, tweede lid, van het Verdrag van Istanboel4 dat verplicht tot strafbaarstelling van de voorbereiding van huwelijksdwang. Blijkens de parlementaire geschiedenis bij artikel 285c Sr5.) is sprake van het lokken van een persoon wanneer een persoon onder valse voorwendselen wordt bewogen naar het buitenland te reizen. Het lokken omvat elke handeling die redelijkerwijs geschikt kan worden geacht om een persoon te bewegen naar het buitenland te reizen, terwijl als die handeling achterwege was gebleven of als de persoon had geweten wat het werkelijke oogmerk van de reis is, die persoon niet naar het buitenland zou zijn gereisd. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer als reden voor de reis het opzoeken van een ziek familielid wordt opgegeven, terwijl het werkelijke oogmerk van de reis is de betrokkene in het buitenland te dwingen een huwelijk aan te gaan. Andere voorbereidingshandelingen zijn niet specifiek strafbaar gesteld. In het algemeen geldt dat het verrichten van voorbereidingshandelingen alleen strafbaar zijn als op het delict waarvoor deze handelingen worden getroffen, tenminste een gevangenisstraf van 8 jaar staat (art. 46 Sr). Ik zie geen reden om hier voor dit geval van af te wijken.
Hoe vaak per jaar worden er personen vanwege huwelijksdwang vervolgd op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en tot hoeveel veroordelingen leidt dat?
Onder de delictsomschrijving van artikel 284 Wetboek van Strafrecht vallen verschillende vormen van dwang. Het OM en de rechtspraak registreren alleen op wetsartikel. Het is daarom niet uit de bestaande registers te halen of er veroordelingen plaats hebben gevonden voor dit delict, en zo ja om hoeveel veroordelingen voor huwelijksdwang het gaat. Om een beeld te geven: er zijn in 2018 144 veroordelingen geweest wegens het overtreden van artikel 284 Sr. In 2016 en 2017 ging het om 70 respectievelijk 91 veroordelingen. Hierbij gaat het dus om alle vormen van dwang zoals omschreven onder art. 284 Sr.
Bent u bekend met het feit dat sommige landen waaronder het Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken wettelijke uitreisbeperkingen kennen om te voorkomen dat mogelijke slachtoffers van een gedwongen huwelijk kunnen uitreizen? Zo ja, wat is de aard van die wetgeving?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt nauw contact met onder meer het Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken over de (juridische) aanpak van deze problematiek. Onder meer het Verenigd Koninkrijk en België hebben de juridische mogelijkheid om – met tussenkomst van de rechter – uitreisbeperkingen op te leggen bij dreiging van een gedwongen huwelijk of het kind in het Schengeninformatiesysteem en/of de interpoldatabank te signaleren.
Acht u het wenselijk om dergelijke of andere uitreisbeperkingen wettelijk mogelijk te maken om te voorkomen dat kinderen in het buitenland tot een huwelijk worden gedwongen of genitale verminking moeten ondergaan? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet? Waaruit blijkt concreet dat de bestaande wetgeving afdoende beschermt?
In het programma «Geweld hoort nergens thuis» heb ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG aangekondigd een nadere verkenning te starten over te nemen maatregelen tegen schadelijke traditionele praktijken. In de afgelopen periode is samen met de Ministeries van BZ, OCW en SZW een expertsessie georganiseerd met de betrokken veldpartijen zoals de politie, LKHA, GGD GHOR Nederland, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. Tijdens deze sessie is ook gesproken over een onderzoek naar aanvullend instrumentarium, waaronder wettelijke instrumenten voor het tegengaan van huwelijksdwang en achterlating. In de komende periode worden de uitkomsten van deze sessie, in goede samenwerking met de veldpartijen, verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen. In de voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis informeren wij uw Kamer over de uitkomsten.
Het artikel ‘Energielabels vaak onjuist, online winkels vaak helemaal geen label’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Energielabels vaak onjuist, online winkels helemaal geen label»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat volgens de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij ruim één op de vijf huishoudelijk apparaten het energielabel niet correct is en dat in deze gevallen het apparaat meestal minder zuinig is dan aangegeven?
Het is belangrijk dat consumenten kunnen vertrouwen op de juistheid van de labels. Het onderzoek van de NVWA kijkt met name naar producten waarvan al het vermoeden bestaat dat het label niet correct is. Dit onderzoek is risicogericht. De producten zijn hiermee niet willekeurig gekozen. Met dat gegeven in het achterhoofd lijkt er verbetering te zijn in vergelijking met eerder risicogericht onderzoek van de NVWA over de periode 2013–2014. Toen was circa 40 procent van de energielabels onjuist. Ik deel de bevinding dat er ruimte is voor verdere verbetering.
Hoe oordeelt u over het bericht dat volgens de NVWA bij webwinkels het wettelijk verplichte energielabel meestal afwezig is?
Het gegeven dat energielabels minder aanwezig zijn in webwinkels is mij bekend. Ik ben bezig om dit te verbeteren. Dit doe ik onder meer met een wetswijziging om de handhavingsmogelijkheden van de NVWA efficiënter te maken. Ik steun de NVWA in hun voornemen om, hierop vooruitlopend, al in 2019 sterker in te zetten op handhaving bij webwinkels en internetinspecties. Ook in Europees verband speelt er veel. Mede op voorspraak van Nederland is in Europese wet- en regelgeving vastgelegd dat producenten op termijn verplicht worden om alle informatie over hun labels te uploaden in een digitale productdatabank. Hier kunnen webwinkels gebruik van maken. Ook zijn internethosters binnenkort verplicht om webwinkels te wijzen op de verplichting om het energielabel en het productinformatieblad te laten zien. De NVWA ziet hierop toe.
Hoe oordeelt u over het bericht dat bedrijven vermoedelijk vaak niet op de hoogte zijn van de bestaande regels omtrent energielabels voor huishoudelijke apparaten?
De informatieverstrekking richting bedrijven verloopt via meerdere kanalen. Bedrijven worden in eerste instantie via hun brancheorganisatie geïnformeerd over de regels en de verplichting om een energie label te plaatsen. De NVWA verstrekt ook informatie over de regels omtrent energielabels voor huishoudelijke apparaten. Verder is de informatie over energielabels beschikbaar voor consumenten op de website van Milieu Centraal. Met nieuwe Europese regels wordt het verplicht dat leveranciers hun technische dossiers betreffende het energielabel gaan uploaden in een online EU-databank. Dit vereenvoudigt de situatie ook voor handelaren als webwinkels, aangezien zij de informatie kunnen overnemen uit de databank. Ook worden webwinkels dus binnenkort door hun internethosters op de verplichting gewezen om het energielabel op hun website te laten zien.
In het kader van Europees beleid rond energielabels wordt een EU-brede communicatiecampagne opgezet om energielabels breder bekend te maken, waarbij de Europese Commissie gezamenlijke kernboodschappen aanbeveelt aan de lidstaten. 2 Dit in het kader van de aanstaande herschaling van energielabels voor huishoudelijke producten in 2021.3 Deze campagne vindt zo nodig in samenwerking plaats met leveranciers en handelaren.
Welke acties worden ondernomen om deze regels snel beter bekend te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid hier prioriteit aan te geven, aangezien met een juist energielabel de consument een beter geïnformeerde keuze kan maken, bijvoorbeeld om zo het zuinigste product te kunnen kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de opvatting dat energielabels voor huishoudelijke producten een goede manier zijn om consumenten te informeren over hun energieverbruik en energielabels leveren zo een belangrijke bijdrage aan het besparen van energie. De informatiepositie van de consument moet ook worden versterkt. Dit gebeurt onder meer via de aanstaande verplichting voor producenten en leveranciers van nieuwe als bestaande huishoudelijke apparaten als wasmachines, afwasmachines, koelkasten, ovens, televisies en airconditioners om de energielabels en achtergronddocumentatie online beschikbaar te stellen in een digitale Europese product databank. Daarnaast zal per 2021 gefaseerd worden overgegaan tot een vereenvoudiging van de energielabels die de keuze voor consumenten gemakkelijker moeten maken. De A+++, A++ en A+ labels zullen dan niet meer worden uitgegeven en worden vervangen door een A-G schaal. Producenten zullen daarbij tevens worden uitgedaagd om energie-efficiënter te produceren doordat zij in eerste instantie niet direct in de A-klasse van de A-G schaal kunnen worden geplaatst.
Deelt u de mening dat het belangrijk is hier prioriteit aan te geven, omdat energiebesparing een belangrijk onderdeel is van de energietransitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze zou u vorm willen geven aan de wens van de NVWA om graag de wet gewijzigd te zien zodat zij strenger kunnen optreden? Hoe denkt u over deze wens?
Op dit moment heb ik het voornemen om door middel van een wetswijziging de handhavings- en sanctioneringsmogelijkheden van de NVWA uit te breiden opdat de NVWA effectiever en efficiënter haar toezichthoudende taak kan uitoefenen. Deze wijziging ziet niet zozeer op een verzwaring in de bestaande sanctionering maar in de mogelijkheid dat de NVWA bij geconstateerde overtredingen ook de bevoegdheid heeft een bestuurlijke boete te kunnen opleggen en zo eenvoudig en snel te kunnen reageren op overtredingen (een «lik-op-stuk-beleid»). Deze wijziging is in nauw overleg met de NVWA voorbereid. Het daarvoor noodzakelijke wetsvoorstel komt uw Kamer later dit jaar toe.
Wordt er een zwaardere sanctionering overwogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
De verschillen in onderzoekstijd tussen vrouwelijke en mannelijke wetenschappers met kinderen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vrouwen in wetenschap krijgen minder onderzoekstijd»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de uitkomsten van dit onderzoek, zeker op de lange termijn, zorgelijk zijn voor de inclusiviteit en representativiteit van de Nederlandse wetenschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ja, ik deel die zorg. Hoewel ik zie dat de verschillen klein zijn in onderzoekstijd en toegang tot hulpbronnen, deel ik de zorgen omdat het mogelijk is dat een opstapeling van kleine verschillen bijdraagt aan een minder goede doorstroming van vrouwen. Zoals ik beschrijf in de Wetenschapsbrief, zie ik de Nederlandse wetenschap als kweekvijver en haven voor talent. Dit betekent onder andere dat iedereen die een loopbaan in de wetenschap ambieert een gelijke kans moet hebben zich te ontwikkelen, ontplooien en zijn of haar vak als wetenschapper uit te uitvoeren.
Ik zie het als opdracht aan de universiteiten (als werkgever) om te sturen op het gelijktrekken van de verschillen. Het is aannemelijk dat de verschillen onbewust tot stand komen. Bewustwording van hoe onbewuste vooroordelen een rol spelen bij beslissingen helpt om objectiever te waarderen en belonen. In de Wetenschapsbrief kondigde ik al enkele acties aan om diversiteit en inclusie in de wetenschap te bevorderen. Zo zal het nationaal actieplan dat wordt opgesteld na de Europese Gender Summit dit najaar, concrete maatregelen aandragen voor het oplossen van ongelijkheidsvraagstukken als deze.
Het huidige debat over waarderen en belonen van wetenschappers biedt ook perspectieven om de (verborgen) verschillen in de invulling en omstandigheden van werk en arbeidsvoorwaarden te veranderen. Binnen de VSNU en NWO wordt hard gewerkt aan een kentering op het gebied van waarderen en belonen. Wetenschappers worden nu te veel beoordeeld op het aantal publicaties, de hoogte van de impactfactor en het aantal binnengehaalde beurzen. Deze manier van waarderen van belonen sluit onvoldoende aan bij de maatschappelijke opgaven: zowel het realiseren van uitstekend wetenschappelijk onderzoek, als ook het verzorgen van kwalitatief hoogwaardig academisch onderwijs en het overdragen van kennis ten behoeve van de samenleving. Ik ondersteun deze verandering op het gebied van waarderen en belonen van wetenschappers van harte.
Deelt u de aanname van onderzoekers Van Veelen en Derks dat de aangehaalde momenteel relatief kleine sekseverschillen op termijn tot grote verschillen kunnen leiden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze verschillen te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in kaart te brengen of vrouwelijke wetenschappers daadwerkelijk minder onderzoeksmiddelen, reisbudget en assistentie hebben dan hun mannelijke collega’s?
Het LNVH-onderzoek «Verborgen beloningsverschillen in de wetenschap» is grootschalig opgezet en biedt voldoende inzicht in de situatie van de verdeling van onderzoeks- en onderwijstijd. Ik acht verder onderzoek op dit moment niet nodig. Wel hecht ik waarde aan de acties die staan onder antwoord 2.
Klopt het dat vrouwelijke wetenschappers 3 procent minder kans hebben op een eigen kantoor? Zo ja, wat is hiervoor volgens u de verklaring?
Ja, het klopt dat dat een van de uitkomsten van het rapport is. Dit is een klein, maar significant verschil. Zoals de opstellers van het LNVH-rapport al aangeven is het één van de vele «kleine, maar significante verschillen» die gezamenlijk maken dat er ongelijkheidssituaties ontstaan. Verklaringen hiervoor worden in het rapport niet gegeven.
Het bericht dat de topman van ING mogelijk alsnog vervolgd wordt |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vervolgingsverzoek ING voor de rechter»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de topman van ING mogelijk alsnog strafrechtelijk vervolgd wordt?
Het OM heeft mij bericht dat er een aantal klachten in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering is ingediend om alsnog vervolging van de ING en van natuurlijke personen af te dwingen. Het Gerechtshof zal over deze klachten oordelen. Daar loop ik niet op vooruit.
Zijn er sinds de schikking inzake tekortkomingen bij het voorkomen van witwaspraktijken nieuwe relevante feiten of omstandigheden bij ING geconstateerd die aan u zijn gemeld?
Het OM heeft mij bericht dat er ten aanzien van natuurlijke personen recentelijk aangifte is gedaan en dat het OM deze aangifte zal beoordelen.
Wat is uw reactie op de bewering van de advocaat dat de schikking onterecht was en dat «het ontbreken van strafvervolging (...) een vrijbrief [is] voor bankiers om het niet zo nauw te nemen met de wet- en regelgeving»?
Ik heb uw Kamer bij meerdere gelegenheden geïnformeerd over de transactie met de ING. Bij brief van 11 september 2018 is uiteengezet om welke redenen het OM ING een transactie heeft aangeboden en waarom het OM deze weg effectiever vond dan een rechtsgang.2 Ik ben tot het oordeel gekomen dat het OM, gezien de redenen voor het aanbieden van een transactie, de keuze om te transigeren in redelijkheid heeft kunnen maken.
Daarnaast is in voornoemde brief aangegeven waarom het OM niet tot vervolging van natuurlijke personen is overgegaan. Voor een nadere toelichting verwijs ik onder andere naar het persbericht en het feitenrelaas van het OM.3
Het is zeker geen vrijbrief voor bankiers om het niet zo nauw te nemen met de wet- en regelgeving. Ingeval met een rechtspersoon wordt getransigeerd, betekent dit niet dat natuurlijke personen niet kunnen worden vervolgd. Wanneer vervolging van natuurlijke personen mogelijk en opportuun is, zal het OM dat niet nalaten.
Deelt u de mening dat, in lijn met veelvuldig aandringen van onder andere de SP-fractie op strafrechtelijke vervolging, de topman van ING al veel eerder voor de rechter had moeten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat 20 procent van de startende docenten in het mbo na één jaar uitstroomt |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Twintig procent startende docenten stroomt na één jaar uit»?1
Uit het rapport van de Stichting Onderwijsarbeidsmarktfonds MBO (SOM), waar het bericht op is gebaseerd, blijkt dat tussen 2010 en 2015 twintig procent van de startende docenten na één jaar weer is uitgestroomd uit het onderwijs. Ik vind dit zorgelijk gezien de docententekorten die er in bepaalde sectoren van het mbo zijn.
Dat de begeleiding van startende docenten belangrijk is, wordt door werkgevers en werknemers in het mbo herkend. In de nieuwe cao (afgesloten in september 2018) is afgesproken dat er in de mbo-instellingen nadere afspraken worden gemaakt over de begeleiding van startende docenten tijdens de eerste 24 maanden van hun arbeidsovereenkomst. De hiervoor beschikbare tijd en middelen maken deel uit van deze afspraken. Verder is afgesproken dat tijdens deze periode de startende docent 6,25% van de aanstelling beschikbaar heeft voor inwerkactiviteiten, dit komt bovenop de al beschikbare tijd voor professionalisering. Ook zijn er in de cao, naast de bestaande afspraken over scholingsuren en uren voor organisatie van het onderwijs, nieuwe afspraken gemaakt over het aanpakken van werkdruk. Ik heb er vertrouwen in dat deze afspraken tussen de cao-partijen de uitstroom van startende docenten zal beperken.
Hiernaast werken lerarenopleidingen bij het opleiden van nieuwe docenten in opleidingsscholen, steeds beter samen met de mbo-instellingen. De begeleiding van startende docenten is hier een onderdeel van en wordt door deze samenwerking verder versterkt.
Vindt u het ook zorgelijk dat 20% van de uitgestroomde docenten werk vindt buiten het onderwijs? Kunt u dit toelichten?
Het gegeven dat 20% van de uitgestroomde mbo-docenten werk vindt buiten het onderwijs vind ik niet zorgelijk. Voor het mbo is de samenwerking tussen het onderwijs en het beroepenveld erg belangrijk en daarbij hoort ook mobiliteit tussen de sectoren onderling. Circulaire carrières, hybride docenten en nauwe samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven dragen bij aan een betere afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven. Wel vind ik het zorgelijk als deze uitstroom te maken zou hebben met onvoldoende begeleiding, en daarom juich ik het toe dat de werkgevers en werknemers onderling afspraken hebben gemaakt over deze begeleiding.
Hoe groot is het aandeel docenten dat via een uitzendbureau werkzaam is in het mbo?
Hierover heb ik geen gegevens. Het onderzoek van de SOM geeft aan dat 2% van de uitstromende docenten werkzaam is via een uitzendorganisatie. Dit hoeft echter niet in het onderwijs te zijn.
Wat zijn volgens u de mogelijke oorzaken van de hoge uitstroom van mbo-docenten?
Op basis van de beschikbare onderzoeken kan ik geen oorzaken noemen van de hoge uitstroom van docenten. Ook de SOM en de MBO Raad geven aan geen onderbouwde oorzaken te kunnen noemen.
Een deel van het hoge percentage uitstroom wordt mogelijk veroorzaakt doordat bij de instromende docenten ook leraren in opleiding (LIO’s) zijn meegenomen. Na hun LIO-periode gaan zij niet allemaal (direct) in het werk in het onderwijs. Dat dit meespeelt wordt bevestigd door het feit dat 15% van de instromende docenten in het jaar van instroom nog bezig is met een opleiding.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaken van de hoge uitstroom onder mbo-docenten? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks wordt er onderzoek over startende docenten uitgevoerd. Over de meest recente resultaten hiervan heb ik u geïnformeerd in de kamerbrief «Arbeidsmarkt van leraren 2018»2. De voorbereidingen voor het Loopbaanonderzoek 2019 zijn in volle gang. Ik zal verkennen of hierin ook een analyse naar de oorzaken van uitstroom opgenomen kan worden.
Hoe staat u tegenover een specifieke lerarenopleiding of cursus voor het mbo?
Hierin is reeds voorzien. Een deel van de lerarenopleidingen kent al een aparte uitstroomrichting voor het lesgeven in het beroepsonderwijs. Verder stromen er in het mbo veel docenten vanuit het werkveld in, die daarna via een maatwerktraject een pedagogisch didactisch getuigschrift behalen. Daarmee zijn ze goed toegerust voor het verzorgen van onderwijs binnen het middelbaar beroepsonderwijs.
Is het gebrek aan begeleiding een oorzaak van de hoge uitstroom van mbo-docenten?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Wat gaat u doen om de begeleiding van startende mbo-docenten te verbeteren?
De begeleiding van startende docenten is een verantwoordelijkheid van de mbo-instellingen. Het is tevens onderwerp van gesprek tussen sociale partners, zoals ook blijkt uit de nieuwe cao waar hierover afspraken zijn gemaakt. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe de verhoudingen liggen binnen dit percentage uitstromers verdeeld over zij-instromers, hybride docenten, herintreders en docenten die rechtstreeks van hun opleiding komen?
Hierover heb ik geen gegevens.
Het pleidooi van de Nationale ombudsman voor een aanwijzing aan Nederland wegens misstanden in Caribisch Nederland |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Nationale ombudsman een aanwijzing van de Rijksministerraad aan Nederland bepleit wegens het laten bestaan van de schrijnende, sinds 2010 sterk toegenomen armoede op Sint Eustatius, Saba en Bonaire en voor de andere grote verschillen in basale sociaal-maatschappelijke voorzieningen tussen Caribisch en Europees Nederland?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ben bekend met het pleidooi van de Nationale ombudsman, dat hij heeft uitgesproken ter gelegenheid van een boekpresentatie over het Caribisch Staatsrecht. De Nationale ombudsman speelt geen rol bij het interbestuurlijk toezicht van het Koninkrijk op de landen.
Bent u bereid om in goed overleg met de Nationale ombudsman te bezien welke maatregelen getroffen moeten worden om de geconstateerde armoede en ongelijkheid tussen Caribisch en Europees Nederland terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich voor?
Ik zie bij dit vraagstuk geen rol weggelegd voor de Nationale ombudsman. Voor de maatregelen van het kabinet om de bestaanszekerheid van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren, verwijs ik naar de verschillende brieven die de afgelopen periode naar uw Kamer zijn gestuurd, zoals mijn brief van 8 februari 2019 aan uw Kamer met als onderwerp de vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-Fonds (H) 2019.2
De toegankelijkheid van overheidsinformatie voor mensen met een auditieve beperking ook in crisissituaties |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alsof het journaal in het Frans wordt voorgelezen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat overheidsinformatie op een voor iedereen toegankelijke wijze beschikbaar moet zijn? Zo ja, aan welke eisen moet deze informatie en de wijze waarop deze wordt gecommuniceerd voldoen?
Informatie vanuit de rijksoverheid is bedoeld voor alle Nederlanders. Daarom is extra van belang dat deze informatie voor iedereen toegankelijk is. Er is al een aantal maatregelen getroffen. Zo is er een wettelijke regeling voor ondertiteling voor dove en slechthorende mensen. Als het gaat om de toegankelijkheid van websites en mobiele apps die vallen onder verantwoordelijkheid van overheidsinstanties geldt dat in 2018 een algemene maatregel van bestuur van kracht is geworden, te weten het «Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid». Het besluit heeft tot gevolg dat personen met een beperking, betere toegang krijgen tot digitale informatie en diensten van de betrokken overheidsorganisaties. Onder toegankelijkheid wordt verstaan dat de inhoud van websites en apps waarneembaar, bedienbaar en robuust moeten zijn, aldus het besluit.
Ten slotte heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) eind oktober van dit jaar de Direct Duidelijk Brigade gelanceerd. Deze campagne is bedoeld om overheidstaal begrijpelijker te maken.
Deelt u de mening dat het kabinet, wanneer er sprake is van reguliere televisie uitzendingen zoals de wekelijkse persconferentie van de premier of vicepremier, informatie op een toegankelijke wijze moet overbrengen, ongeacht mensen hun eventuele auditieve beperking? Zo ja, hoe draagt u er zorg voor dat alle mensen direct toegang hebben tot deze informatie? Zo nee, waarom niet?
Persconferenties na de ministerraad zijn in eerste instantie bedoeld voor journalisten. In deze persconferenties worden in de regel geen oproepen gedaan waarbij burgers meteen in actie moeten komen, zoals dat wel in geval van een crisis kan zijn. Van de persconferenties na de ministerraad en andere grote persconferenties van de rijksoverheid worden transcripties gemaakt. Deze transcripties worden vervolgens op rijksoverheid.nl geplaatst. Op deze manier kunnen doven en slechthorenden kennis nemen van de inhoud van de persconferenties. We gaan in gesprek met de belangenorganisaties van mensen met een auditieve beperking in hoeverre deze transcripties in een behoefte voorzien en hoe de bekendheid kan worden vergroot. Het maken van transcripties gebeurt niet bij alle persconferenties van de rijksoverheid. Bewindslieden houden ook persconferenties en persbriefings die niet op radio of TV worden uitgezonden. Van deze persconferenties en persbriefings worden in principe geen transcripties gemaakt.
Ten slotte voorziet de NPO sinds 11 oktober jongstleden het wekelijkse gesprek van de Minister-President live van een gebarentolk via het kanaal NPO nieuws.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een acute crisissituatie, zoals in Utrecht, en de regering, andere bestuurslagen of overheidsinstanties hierover op televisie verklaringen afleggen, deze verklaringen voor iedereen te volgen moeten zijn, ongeacht eventuele auditieve beperking beperking? Zo ja, bent u bereid te kijken hoe de ondertiteling van dergelijke verklaringen beter en sneller zou kunnen alsmede naar de rol die een tolk gebarentaal hierbij zou kunnen spelen?
Het is belangrijk dat tijdens crisissituaties zo veel mogelijk mensen worden bereikt.
Daarom werken wij samen conform onze eerdere toezegging aan uw Kamer2, een aanpak uit. Daarbij worden de cliëntenorganisaties en de veiligheidspartners betrokken. Ook is contact gelegd met de NPO. Deze aanpak gaat, naast onder meer de inzet van gebarentolken bij crisissituaties, ook uit van reeds lopende initiatieven rond het gebruik van NL-Alert en 1-1-2 voor en door dove en slechthorende mensen. Uiteraard zijn we ook bereid om te kijken naar verbetering van de ondertiteling. Uw Kamer wordt op korte termijn over de voortgang geïnformeerd.
Zou een tolk gebarentaal niet standaard aanwezig moeten zijn bij televisie verklaringen in geval van crisissituaties? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om hier zorg voor te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.