Het bericht ‘AIVD en MI5 gestopt met samenwerking met Oostenrijkse diensten’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «AIVD en MI5 gestopt met samenwerking met Oostenrijkse diensten»?1
Ja.
Is het waar dat de AIVD is gestopt met het delen van alle informatie met de Oostenrijkse binnenlandse veiligheidsdienst BVT? Zo nee, begrijpt u de bezorgdheid in de Kamer en in de samenleving over de inhoud van deze berichtgeving? Hoe is de huidige stand van zaken in de samenwerking tussen beide diensten?
Conform art. 88 lid 2 Wiv 2017 dienen de AIVD en de MIVD voorafgaand aan het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een buitenlandse dienst vast te stellen of de eventuele samenwerking tot risico’s kan leiden. Deze risicoinschatting wordt uitgevoerd in de vorm van een weging, op basis van de vijf samenwerkingscriteria2 die in art. 88 lid 3 Wiv 2017 zijn beschreven. Op basis van deze weging wordt de aard en intensiteit van de samenwerkingsrelatie met de buitenlandse dienst bepaald.
Het belang van samenwerking met een buitenlandse dienst wordt gewogen tegen de mogelijke risico’s die op basis van de weging zijn geconstateerd. Welke mate van risico acceptabel is, hangt onder meer af van het nationale veiligheidsbelang dat wordt gediend met de samenwerking en de mogelijkheden die bestaan om risico’s te mitigeren. De constatering dat samenwerking met een buitenlandse dienst gepaard kan gaan met risico’s, betekent dus niet dat samenwerking in bi-of multilateraal verband is uitgesloten.
Wegingsnotities zijn geen statische documenten. Artikel 88 lid 5 Wiv 2017 stelt dat, als omstandigheden daartoe aanleiding geven, de aard en intensiteit van de samenwerkingsrelatie met een buitenlandse dienst opnieuw moet worden gewogen. Zowel positieve als negatieve ontwikkelingen rondom een buitenlandse dienst of het desbetreffende land kunnen aanleiding geven tot een herziening van de wegingsnotitie. De AIVD en MIVD dragen zorg voor het monitoren van dergelijke ontwikkelingen.
De AIVD en MIVD doen in het openbaar geen uitspraken over de precieze invulling van de samenwerking met inlichtingen- of veiligheidsdiensten (hierna: buitenlandse diensten).
Is de samenwerking tussen de MIVD en de Oostenrijkse militaire inlichtingendienst ook veranderd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat betekenen deze ontwikkelingen voor andere samenwerkingsverbanden met Oostenrijk, ook in EU-verband?
De bilaterale relatie tussen Nederland en Oostenrijk is onverminderd goed. Ook in EU-verband is de samenwerking uitstekend.
Is het waar dat de BVT al sinds november 2018 niet meer meedoet aan de Club van Bern, een informeel forum voor het delen van inlichtingen tussen de 28 EU-lidstaten, Noorwegen en Zwitserland? Zo ja, wat is de reden hiervoor? Gaat het om een vrijwillige terugtrekking of is de BVT eruit gezet? Kan de Oostenrijkse dienst zomaar weer terug aan tafel komen bij de Club van Bern of kan een andere deelnemer dat, vanwege zorgen over bijvoorbeeld de banden met Rusland, beletten? Wie bepaalt of een dienst nog lid kan zijn van de Club van Bern?
Zie antwoord op vraag 2.
Hebben de zorgen van de AIVD over de BVT ook gevolgen voor deelname van de Oostenrijkse veiligheidsdienst aan de Counter Terrorism Group (CTG)? Betekent de terugtrekking van de BVT uit de Club van Bern dat zij ook automatisch niet langer deel uitmaakt van de CTG?
Zie antwoord op vraag 2.
Hebben de zorgen van de AIVD (en MIVD) over de BVT (en de Oostenrijkse militaire inlichtingendienst) ook gevolgen voor militaire samenwerking met Oostenrijk, bijvoorbeeld in The Permanent Structured Cooperation in the area of security and defence policy (PESCO) of de EU-Battlegroups, waar volgens het stand-by-rooster Nederland in de tweede helft van 2020 de «German-Czech-Austrian» Battlegroup zal vormen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin kan worden gesteld dat de bilaterale defensiesamenwerking tussen Nederland en Oostenrijk zich tot niches beperkt, zoals trainingen in bergachtig gebied en ontwikkeling van doctrines en standaardisatie op het gebied van bergtrainingen. In het kader van Permanent gestructureerde samenwerking (PESCO) nemen Nederland en Oostenrijk aan twee van de in totaal 34 projecten beiden deel. Dat betreffen de projecten Militaire Mobiliteit en Competentiecentrum voor opleidingsmissies van de Europese Unie. Zowel de bilaterale samenwerking als de samenwerking in PESCO-verband wordt op de huidige wijze gecontinueerd.
Duitsland leidt als Framework Nation de EU Battlegroup in de tweede helft van 2020 en daar werkt Nederland mee samen. Zowel Nederland als Oostenrijk leveren op de aanvraag van Duitsland eenheden. Nederland ziet geen gevolgen voor de samenwerking met de EU Battlegroup.
Bestaan er ook zorgen over de inlichtingendiensten van andere EU-lidstaten? Zo ja, welke diensten betreft dit en wat betekent dat concreet voor de samenwerking?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat betekent het wanneer onze diensten de samenwerking met een partnerdienst in de EU (deels) opzeggen omdat een bondgenoot nauwe banden onderhoudt met (politieke partijen in) landen waarmee de relatie onder druk staat? En wat zijn in zo’n geval de gevolgen voor bijvoorbeeld de Europese samenwerking in de Counter Terrorism Group?
Zie de antwoorden op vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat, wanneer politieke partijen in een Europese partnerland nauwe banden onderhouden met (politieke partijen in) landen waarmee de relatie onder druk staat, zo’n land niet de juiste plek zou zijn om het satellietgrondstation, dat nu in Burum staat, naartoe te verplaatsen? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn de mogelijkheden van verplaatsing van een deel van de activiteiten die in Burum worden uitgevoerd aan het onderzoeken. Daarbij worden vanzelfsprekend ook de risico’s voor de nationale veiligheid en geopolitieke en juridische implicaties meegenomen.
Erkent u de realiteit dat ook een land waar op dit moment van wordt uitgegaan dat dit land een betrouwbare partner is, op korte termijn nauwe banden kan aangaan met (politieke partijen in) landen waarmee de relatie onder druk staat? Hoe wordt een veilige Nederlandse informatiepositie in zo’n geval gegarandeerd? Wordt bij de keuze van het verplaatsen van het satellietgrondstation in Burum dit aspect nadrukkelijk meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 10.
Deelt u de zorgen over de nauwe banden tussen een regeringspartij in Oostenrijk en de grootste partij in de Russische Federatie? Zo nee, waarom niet?
Oostenrijk heeft een democratisch gekozen regering. Het is niet aan de Nederlandse regering om zich te mengen in de contacten die een Oostenrijk regeringspartij onderhoudt met derde landen.
Zijn er nog andere politieke of diplomatieke gevolgen van het feit dat een Oostenrijkse regeringspartij nauwe banden onderhoudt met (een politieke partij in) de Russische Federatie? Zo ja, welke? Zo nee, hoe wordt gegarandeerd dat er geen gevoelige (diplomatieke) informatie via Oostenrijk gedeeld wordt met (politieke partijen in) de Russische Federatie?
Ook Nederland onderhoudt bilaterale contacten met Russische Federatie. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de maatschappelijke urgentie van de problematiek van laaggeletterdheid is zo hoog dat er geen tijd te verliezen is |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het advies van de SER «Samenwerken aan taal» en de berichtgeving in de media waar onder meer de voorzitter van de SER zich uitspreekt over het beleid inzake laaggeletterdheid?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies dat «de maatschappelijke urgentie van de problematiek van laaggeletterdheid zo hoog is dat er geen tijd te verliezen is»?
De problematiek van laaggeletterdheid heeft de volle aandacht van het kabinet. Daarom, heeft dit kabinet het budget voor de aanpak van laaggeletterdheid structureel met € 5 miljoen verhoogd, is het huidige programma Tel mee met Taal, dat aanvankelijk tot en met 2018 liep, met een jaar verlengd, en heeft u recent een brief ontvangen waarin ik samen met de Minister van VWS, Staatssecretaris van SZW en Staatssecretaris van BZK een ambitieuze vervolgaanpak per 2020 beschrijf.2 Voor een toelichting verwijs ik u naar de hieronder volgende antwoorden.
Klopt het dat het kabinet voor de toekomstige aanpak laaggeletterdheid 2020–2024 jaarlijks maar 2 miljoen extra beschikbaar stelt ten opzichte van wat afgesproken is in het regeerakkoord, maar dat deze 2 miljoen extra van het Ministerie van Binnenlandse Zaken komt en bestemd is voor de aanpak digitale vaardigheden? Zo ja, betekent dit dat er voor de aanpak laaggeletterdheid in feite niets extra bijkomt en dat voor de enorme uitdaging om digitale vaardigheden te verbeteren bij de 2,5 miljoen mensen die door de digitalisering steeds slechter meekomen, maar 2 miljoen per jaar beschikbaar komt?
Het extra budget dat specifiek is geoormerkt voor de aanpak van laaggeletterdheid tussen 2020 en 2024 is circa € 7 miljoen per jaar hoger dan onder het vorige kabinet. Deze extra middelen zijn het gevolg van de gemaakte afspraken in het Regeerakkoord (+ € 5 miljoen) en de deelname van BZK aan het nieuwe programma (+ € 2 miljoen). Het totale budget specifiek geoormerkt voor de aanpak van laaggeletterdheid komt daarmee op circa € 85 miljoen per jaar en is beschikbaar voor alle volwassenen die hun taal,- reken- én digitale vaardigheden willen vergroten. Er is dus geen apart budget voor digitale vaardigheden. Gemeenten kopen trajecten in afhankelijk van de behoefte van hun inwoners en kunnen hier ook aanvullende middelen voor inzetten, bijvoorbeeld uit de budgetten die beschikbaar zijn voor het sociaal domein of de extra middelen (€ 2,8 miljard) die zijn vrijgemaakt voor uitvoering van de afspraken uit het Interbestuurlijk Programma (2018). Naast deze kwantitatieve extra impuls, beoogt de vervolgaanpak overigens ook een extra kwalitatieve impuls, waardoor de doelgroep effectiever en efficiënter kan worden bediend.
Deelt u de mening dat investeren in het tegengaan van laaggeletterdheid de samenleving en bedrijven veel meer winst oplevert, zoals ook de voorzitter van de SER stelt en blijkt uit onderzoek van PricewaterhouseCoopers?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, onderschrijft u het advies van de SER dat het budget voor de aanpak laaggeletterdheid ten minste twee keer zo hoog zou moeten zijn en het kabinet meer regie zou moeten nemen?
Ik onderschrijf de stellingname dat het tegengaan van laaggeletterdheid een investering is die loont. Voor wat betreft de aanbeveling van de SER om het budget te verdubbelen, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Hoe ziet u de huidige verhoging van het budget tot de steeds groter wordende urgentie van het probleem, zoals beschreven door de Algemene Rekenkamer3 en de SER?
De Algemene Rekenkamer en de SER adviseren het kabinet om extra te investeren in de aanpak van laaggeletterdheid omdat voldoende beheersing van basisvaardigheden steeds meer een vereiste is om in onze maatschappij mee te kunnen draaien. Die conclusie deel ik. Daarom investeert dit kabinet de komende vijf jaar ruim € 85 miljoen per jaar specifiek in de aanpak van laaggeletterdheid.
Deze investering is er vooral op gericht om de komende jaren de lokale en regionale aanpak van laaggeletterdheid te versterken en de vraag naar cursusaanbod te laten toenemen, specifiek onder de groep met Nederlands als moedertaal. Deze zomer maak ik, samen met mijn collega’s van SZW, VWS en BZK hierover nadere afspraken met gemeenten.
Uit mijn gesprekken met betrokken partijen, waaronder gemeenten, sociale partners, cursusaanbieders en de doelgroep zelf heb ik geconcludeerd dat het vooralsnog wenselijk is om de komende jaren met een ambitieus landelijk programma als rijksoverheid een aanjagende en ondersteunende rol te blijven vervullen, maar wel gezamenlijk toe te werken naar meer decentrale sturing. De doelgroep wordt namelijk het best bediend met een regionaal en lokaal aanbod op maat, waarvoor tal van partijen op regionaal en lokaal niveau de handen ineen moeten slaan. De komende jaren zal een (landelijke) monitor en evaluatie plaatsvinden om gezamenlijk te bepalen of de ingeslagen koers de gewenste resultaten oplevert en in hoeverre bijsturing wenselijk is. Ik deel dan ook niet de conclusie van de SER dat er te weinig regie zou zijn op landelijk niveau. Wel deel ik de conclusie dat dit een probleem is dat vraagt om een structurele aanpak en een lange adem.
Hoe verhoudt zich het alarmerende SER-advies met de Staat van het Onderwijs die onlangs is verschenen en de zorgen die worden geuit over verslechterde lees- en rekenvaardigheden?
De SER constateert dat onze complexer wordende samenleving en arbeidsmarkt een steeds hoger taalniveau vraagt van mensen. Ook constateert de SER dat laaggeletterden relatief vaak werkloos zijn, en dat taalachterstand een barrière kan vormen om weer aan het werk te komen. De rol van sociale partners is dan ook essentieel en hier zet ik de komende jaren extra op in, onder andere via een nieuw expertisepunt dat werkgevers(organisaties) en vakbonden ondersteunt bij het bevorderen van basisvaardigheden. Voor mijn reactie op de Staat van het Onderwijs verwijs ik naar mijn beleidsreactie op dit rapport.5 Samen met de Minister van basis- en voortgezet onderwijs en media grijp ik de constateringen van de inspectie aan om de komende jaren extra inspanningen te verrichten voor een merkbare kwaliteitsverbetering in het funderend onderwijs.6
Deelt u de mening dat mensen niet met een (risico op) taalachterstand aan school moeten beginnen, ze niet laaggeletterd van school mogen komen en volwassenen met een taalachterstand geholpen moeten worden? Zo ja, kunt u per leeftijdscategorie het aantal laaggeletterden geven, de acties die worden ondernomen om laaggeletterdheid per leeftijdscategorie tegen te gaan en de extra acties die worden ondernomen naar aanleiding van de het SER-advies en de Staat van het Onderwijs?
Ik deel het uitgangspunt dat zo min mogelijk kinderen en jongeren met een achterstand van school moeten komen. Daarom investeert het kabinet ook fors in het onderwijsachterstandenbeleid, in de voor- en vroegschoolse educatie en in het taal- en rekenonderwijs.
Uit het internationaal vergelijkende PIAAC-onderzoek (2013) blijkt dat in Nederland 5% van de beroepsbevolking tussen de 16–24 laaggeletterd is.7 In hogere leeftijdscategorieën loopt dit langzaam op, zie de tabel hieronder. Ook is er een verschil tussen mannen en vrouwen. De SER geeft aan dat het niet bekend is welke deel van de laaggeletterde groep het funderend onderwijs onvoldoende taalvaardig verlaat, en welk deel op latere leeftijd terugzakt naar een onvoldoende taalniveau of op latere leeftijd als laaggeletterde naar Nederland is gekomen.8 9 Er zijn evenmin cijfers beschikbaar over het aantal laaggeletterden in de groep 65+. De Algemene Rekenkamer heeft hier in haar rapport uit 2016 wel een schatting van gemaakt op basis van extrapolatie van de gegevens voor de groep 55–65 jarigen.10
Figuur 1 Percentage laaggeletterden per leeftijdsgroep (ontleend aan PIAAC 2013)
Voor het aantal laaggeletterden tot 16 jaar wordt vaak verwezen naar de internationaal vergelijkende PISA studie uit 2015.11 Dit onderzoek stelt dat 17,9% van de Nederlandse 15-jarigen laaggeletterd is. Dit hoge percentage is te verklaren door verschillende definities en onderzoekspopulaties tussen PIAAC en PISA.
PISA gaat namelijk uit van alle Nederlandse 15-jarigen. Daar zitten ook veel leerlingen bij uit het vmbo, speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Voor vmbo-leerlingen geldt dat zij het niveau van voldoende geletterdheid (2F) pas op 16-jarige leeftijd hoeven te bereiken. Voor een deel van de leerlingen in het praktijkonderwijs, het speciaal onderwijs en in mindere mate vmbo-bb geldt bovendien dat niveau 2F cognitief niet haalbaar is.
Dit laat onverlet dat het kabinet er grote waarde aan hecht om iedereen in Nederland, jong en oud, volop kansen te geven om zich te ontwikkelen. Voldoende beheersing van basisvaardigheden is hiervoor cruciaal. Zo lang kinderen en jongeren regulier onderwijs volgen, is de school de aangewezen plek om te werken aan basisvaardigheden. Volwassenen kunnen een beroep doen op het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en de volwasseneneducatie.
In mijn Kamerbrief over de aanpak van laaggeletterdheid van maart jl. heb ik samen met mijn collega’s van SZW, VWS en BZK beschreven hoe het kabinet de komende jaren extra gaat inzetten op het zoveel mogelijk voorkomen en verminderen van achterstanden. Voor kinderen en jongeren richten deze extra inspanningen zich vooral op het bevorderen van een educatief stimulerende thuisomgeving, voorlezen en stimuleren van leesplezier. Voor volwassenen worden extra landelijke wervingscampagnes gestart om het taboe van lage vaardigheden te doorbreken en volwassenen te stimuleren tot een leven lang leren. Verder wordt de groep voortijdig schoolverlaters extra ondersteuning geboden bij het verbeteren van hun basisvaardigheden (al dan niet om combinatie met beroepsgerichte scholing). Tot slot investeren we in de kwaliteit van het laagdrempelige, non-formele cursusaanbod en in de taalhuizen, die op lokaal niveau een belangrijke rol vervullen in het doorverwijzen van potentiële cursisten en informeren over lokaal scholingsaanbod. Ook de Leerwerkloketten gaan zich hier extra op toeleggen.
Bent u bereid om deze vragen voor het AO laaggeletterdheid te beantwoorden?
Ja.
Vervolging van de Palestijnse mensenrechtenverdediger Issa Amro |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Amnesty International, «Authorities must drop charges against human rights defender Issa Amro for peaceful criticism»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de stelling van Amnesty International dat de vervolging van mensenrechtenverdediger Amro door de Palestijnse Autoriteit (PA) wegens kritiek die hij op sociale media op de PA heeft geuit, «de zoveelste vernietigende klap voor de vrijheid van meningsuiting in Palestina» is?
Het kabinet deelt de zorgen van Amnesty International over de toenemende inperkingen van de maatschappelijke ruimte in de Palestijnse gebieden. De zaak van de heer Amro is hier een sprekend voorbeeld van. De EU en het kabinet dringen er dan ook bij de Palestijnse Autoriteit op aan om te handelen in lijn met fundamentele normen op het terrein van mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Op welke wijze kunt u de oproep van Amnesty International ondersteunen dat de Palestijnse autoriteiten alle aanklachten tegen Amro onmiddellijk moeten intrekken, aangezien kritiek op functionarissen nooit als een misdaad aangemerkt mag worden?
Het kabinet ondersteunt de oproep om de aanklachten in te trekken die vallen onder het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht. De Palestijnse Autoriteit moet ervoor zorgen dat er ruimte is voor vrijheid van meningsuiting, ook als dit gepaard gaat met kritische uitlatingen over het eigen beleid. Het kabinet heeft daarom bij de Palestijnse Autoriteit (PA) aangedrongen op het waarborgen van de ruimte voor mensenrechtenverdedigers en andere critici om het beleid en handelen van de PA te monitoren en waar nodig te bekritiseren.
Deelt u de mening van Front Line Defenders dat het recente besluit van een Palestijnse rechtbank om de hoorzitting in de rechtszaak tegen Amro tot 22 mei 2019 te verdagen, deel uitmaakt van een patroon van juridische intimidatie?2
Het kabinet is van mening dat mensenrechtenverdedigers hun werk goed en veilig moeten kunnen doen zonder het slachtoffer te worden van bedreigingen, arrestaties, geweld of andere vormen van intimidatie door overheden of anderen. De vrijheid van meningsuiting en het recht om te demonstreren passen binnen een vrije en democratische samenleving. Dat maatschappelijke organisaties zich genoodzaakt voelen het werk hierdoor te staken is betreurenswaardig. Het kabinet dringt er zowel bij de Israëlische autoriteiten als bij de Palestijnse Autoriteit op aan dat deze mensenrechten gerespecteerd worden en dat de maatschappelijke ruimte gewaarborgd wordt. Dit is ook benadrukt in een gezamenlijke verklaring van 27 EU-lidstaten in de VN Veiligheidsraad eind vorige maand.
Op welke wijze volgt u de parallelle vervolging van Amro door de Israëlische autoriteiten? Kunt u de Kamer nader over deze rechtszaak, die loopt voor een Israëlische militaire rechtbank, informeren? Zo nee, waarom niet?
De EU en Nederland volgen beide rechtszaken tegen Amro nauwgezet, onder andere door het bijwonen van hoorzittingen.
De heer Amro werd in 2016 voor het eerst voor het Israëlische (militaire) gerecht gebracht op grond van overtredingen die hij zou hebben begaan in de periode tussen 2010 en 2016. Sindsdien hebben verschillende hoorzittingen plaatsgevonden, de laatste op 7 april jl., waarbij getuigen zijn gehoord. Tijdens de laatste zitting werd Amro vrijgesproken van 2 van de in totaal 18 aanklachten. De Palestijnse zaak tegen de heer Amro leek sinds oktober 2017 stil te liggen, totdat deze begin dit jaar door een Palestijnse rechtbank in Hebron weer geopend werd. De volgende hoorzitting is gepland op 22 mei.
Deelt u de mening van Front Line Defenders dat Amro het doelwit is van juridische intimidatie door de Israëlische en Palestijnse autoriteiten uitsluitend vanwege het vreedzame en legitieme werk dat hij als mensenrechtenverdediger in bezet Palestijns gebied verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met de Palestijnse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 4.
Betreurt u dat Youth Against Settlements (YAS), de jongerenorganisatie in Hebron waar Amro bij betrokken is, zich genoodzaakt voelde haar activiteiten te staken tot de intimidatiecampagne tegen Amro en YAS ophoudt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u mogelijkheden om Youth Against Settlements te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op de ontwikkelingen sinds uw vorige antwoorden op vragen over de arrestatie en detentie van Amro (Kamerstuknummer 2017D28497)?
Zie antwoord vraag 5.
Is het u bekend of de EU nog altijd Amro bijstaat met diplomatieke steun in de rechtszaken die de Palestijnse en Israëlische autoriteiten tegen hem hebben aangespannen? Zo ja, hoe?
De EU en verscheidende lidstaten, waaronder Nederland, hebben hoorzittingen bijgewoond. Dit is ook gedaan door vertegenwoordigers van andere landen zoals de Verenigde Staten en Canada.
Op welke wijze staat Nederland Amro bij? Bestaat die bijstand ook uit het bijwonen van zittingen voor Palestijnse en Israëlische rechtbanken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het aanpassen van reisadviezen naar aanleiding van de uitbraak van mazelen in een Haagse kinderopvang |
|
Rens Raemakers (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht uit de Volkskrant dat luidt: «Haags kinderdagverblijf getroffen door mazelenuitbraak, verdere verspreiding niet uitgesloten»?1
Ja.
Heeft u vernomen dat de uitbraak in de crèche in Den Haag vermoedelijk is ontstaan doordat één van de kinderen de ziekte heeft opgelopen in het buitenland en bij terugkomst andere kinderen heeft aangestoken?2
Het RIVM heeft de Staatssecretaris van VWS hierover geïnformeerd. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer over het voorkomen van mazelen op deze crèche op 3 april de brief «mazelen op een kinderdagverblijf in Den Haag» (Kamerstuk 32 793, nr. 372) doen toekomen.
Bent u bekend met het bericht uit de NRC dat stelt dat er meer Nederlanders in 2019 met mazelen zijn besmet door uitbraken in Europa?3 Klopt het dat het risico op besmetting in de laatste jaren gegroeid is?
Ik ben bekend met het bericht uit het NRC, het RIVM voert de monitoring voor mazelen in Nederland uit. Er is inderdaad een lichte stijging van het aantal patiënten dat in het buitenland mazelen heeft opgelopen.
In 2019 zijn tot en met 15 april 19 patiënten met mazelen gemeld. Zes van deze patiënten hebben de infectie in het buitenland opgelopen. In heel 2018 zijn er 24 patiënten met mazelen gemeld waarvan 9 patiënten de infectie in het buitenland hebben opgelopen. In 2017 hebben 6 patiënten mazelen in het buitenland opgelopen en in 2016 waren dit 4 patiënten.
Bent u op de hoogte van mazelenuitbraken in Europese landen, zoals Italië, Frankrijk en Griekenland? Bent u er tevens mee bekend met dat er sprake is van een viervoudige toename van mazelengevallen in Europa?4 5 Zo ja, waarom wordt er in het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor deze landen geen specifieke vermelding gemaakt van de risico’s op besmetting met mazelen, met name voor kinderen onder de 14 maanden? Bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van de mazelenuitbraken en de toename van mazelengevallen in Europa.
In de reisadviezen verwijst BZ voor de actuele veiligheidsrisico’s op het gebied van gezondheid naar de informatie van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR). In het reisadvies voor Italië bijvoorbeeld, is onder het kopje «Gezondheid» een directe link opgenomen naar de gezondheidsinformatie voor Italië op de website van het LCR. Op deze pagina wordt specifiek melding gemaakt van het risico op besmetting met mazelen. Ook wordt het advies gegeven om vervroegde vaccinatie te overwegen voor kinderen tussen de 6 en 14 maanden indien men bij mensen thuis logeert.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet bereid de informatie over mazelen direct op te nemen in de reisadviezen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet de autoriteit op het gebied van reizigersinformatie over gezondheid. Wanneer het ministerie de informatie van het LCR over gezondheid zou opnemen in de reisadviezen, bevordert dit de kans dat de gegeven informatie niet actueel is. Deze informatie wordt namelijk regelmatig aangepast door het LCR en zou dan steeds ook door BZ in het reisadvies moeten worden aangepast. Door direct naar het LRC te linken, komt de burger altijd terecht bij de meest actuele informatie.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt wel of het mogelijk is om de informatie van de LCR automatisch in de BZ Reisapp in te laden. Voor de online reisadviezen op www.nederlandwereldwijd.nl is dit vooralsnog niet haalbaar.
Kunt u toelichten waarom de GGD wél actief waarschuwt dat reizigers met kinderen onder de 14 maanden rekening moeten te houden met verhoogd besmettingsgevaar in bepaalde landen en vervroegde vaccinaties aanraadt, maar dat dit niet wordt vermeld bij de reisadviezen van Buitenlandse Zaken?6
De GGD geeft gedetailleerde en zo nodig op het individu toegesneden gezondheidsinformatie. Naast algemene informatie over landen waar mazelen nog heel veel voorkomt en waarvoor het op peil brengen van de vaccinatiestatus voor alle reizigers wordt aanbevolen, geeft de GGD -evenals het RIVM- informatie over lokale uitbraken in Europese landen waar vaccinatie alleen wordt geadviseerd bij nauw contact met de lokale bevolking, zoals familiebezoek of logeren bij mensen thuis.
Zie de informatie op de RIVM-website
De reisadviezen van Buitenlandse Zaken verwijzen voor de actuele situatie op het gebied van gezondheid naar de informatie van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR).
Bent u bekend met het bericht «burgemeester New York kondigt noodtoestand af en verplicht vaccinatie na mazelen-uitbraak.»?7 Hoe beoordeelt u de situatie in New York en het handelen van de burgemeester?
Ik ben bekend met het bericht over mazelen in New York. Ik heb onvoldoende informatie over de situatie in New York om deze te beoordelen en ik heb geen mening over het handelen van de burgemeester van New York.
Op de website van het RIVM worden specifieke adviezen gegeven voor reizigers naar New York. De maatregelen betreffen enkele wijken. Via een link naar de websites van de Amerikaanse Centers for Disease Control en de lokale gezondheidsautoriteiten in New York is na te gaan welke wijken dit precies betreft. [https://www.rivm.nl/mazelen/mazelen-in-de-rest-van-de-wereld]
Zijn er andere landen waarvan u – analoog hieraan – denkt dat het goed is het reisadvies aan te passen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In elk reisadvies is een directe link opgenomen naar de betreffende pagina van het LCR voor dat land. Het is aan het LCR om te beoordelen voor welke landen het relevant is om melding te maken van het gevaar op besmetting met mazelen. Dergelijke adviezen worden al jaren gegeven en aangepast naar aanleiding van de epidemiologie in de wereld. De meest recente adviezen staan ook vermeld op de website van het RIVM.
De communicatie door het RIVM |
|
Erik Ziengs (VVD), Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Omwonendenonderzoek: uitkomsten geruststellend, communicatie zeer teleurstellend»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom er al eerder (6 maart 2019) in verschillende media bericht werd over het onderzoek dat op woensdag 11 april naar de Kamer is gestuurd?2
Ik betreur dat de rapportage op twee momenten vroegtijdig is gepubliceerd. De berichtgeving in de media op 6 maart 2019 is tot stand gekomen nadat een conceptversie van het rapport, dat het RIVM deelde met de wetenschappelijke begeleidingsgroep van het onderzoeksproject, was gelekt. Op 10 april 2019 is een persbericht inclusief het rapport enige tijd voortijdig op de RIVM website geplaatst. Ik heb het RIVM op beide zaken aangesproken. In beide gevallen was dit natuurlijk niet de bedoeling en zeker geen communicatiebeleid van het RIVM.
Past dat in het communicatiebeleid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat, zonder alle ins en outs, brokken van rapporten zo in de media komen?
Dat vind ik ongewenst.
Kunt u reflecteren op de wijze waarop het RIVM het rapport op 10 april 2019 naar buiten bracht met daarbij in aanmerking genomen dat al voordat het hele rapport naar buiten werd gebracht, er een persbericht was verschenen met een link naar een samenvatting van het betreffende rapport?
Zoals aangegeven onder vragen 2 en 3, is het publiceren van een persbericht en het samenvattend rapport op 10 april jl. door het RIVM per ongeluk gebeurd als gevolg van een technische fout. Zodra dit bekend werd, heeft het RIVM geprobeerd dit ongedaan te maken. De publicaties zijn toen van de website van het RIVM verwijderd, maar waren in de tussentijd al verder verspreid. Het RIVM betreurt dit ten zeerste.
Kunt u reflecteren op de wijze hoe het RIVM bij het naar buiten brengen van het onderzoek geen aandacht heeft gehad voor de communicatie van andere overheden die betrokken zijn geweest, zoals de rijksoverheid en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)?3
Zie antwoord vraag 5.
Is het niet beter dat de overheid meer met één mond spreekt? Zo ja, op welke wijze kan daarmee rekening gehouden worden?
Voorafgaand aan publicatie van grote onderzoeken worden afspraken gemaakt over de communicatie waarbij eenieder wel een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Het RIVM baseert haar conclusies op de wetenschappelijke onderzoeksresultaten van het «Onderzoek blootstelling omwonenden» en doet geen uitspraken over niet onderzochte bestrijdingsmiddelen of situaties. Het RIVM heeft aangegeven dat het niet in zijn algemeenheid kan stellen dat er nergens risico’s zijn. Behalve de conclusies die het RIVM trekt over het beneden de grenswaarden blijven van de meetresultaten, heeft het RIVM ook benoemd dat er sprake is van nog openstaande onderzoeksvragen en aspecten die nog niet in de toelatingsbeoordeling zijn opgenomen. De Gezondheidsraad wordt gevraagd om hierover te adviseren.
Kunt u erop reflecteren dat het RIVM ervoor heeft gekozen om bij het naar buiten brengen de nadruk te leggen op het feit dat er kennislacunes zijn (die er altijd zijn) en dat er meer onderzoek nodig is, terwijl uit het onderzoek naar voren komt dat er geen overschrijdingen zijn waargenomen en geen risico’s voor de volksgezondheid zijn vastgesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat indien de volksgezondheid in het geding is er onafhankelijk en duidelijk advies nodig is naar de overheid toe, maar indien dat niet het geval is terughoudendheid op zijn plaats is? Zo ja, kunt u met het RIVM in gesprek gaan over hun communicatiebeleid dienaangaande?
Onafhankelijk en duidelijk advies is zeker belangrijk als het gaat om de volksgezondheid. Het RIVM heeft onder andere tot wettelijke taak onderzoek te verrichten dat is gericht op ondersteuning van de beleidsontwikkeling en haar eigen bevindingen en conclusies te vormen en te publiceren. Ik mag daar niet op sturen en wil dat ook niet.
Het bericht ‘Situatie zeehaventerminals fnuikend voor binnenvaart’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Situatie zeehaventerminals fnuikend voor binnenvaart» van 3 april 2019?1
Ja.
Herkent u de vertragingen en opstoppingen in de Rotterdamse haven bij overslagterminals, waarbij de maatregelen van de afgelopen twee jaar blijkbaar niet tot verbetering hebben geleid? In hoeverre hebben containerterminals in de rest van het land, zoals in het Limburgse Born, het Gelderse Nijmegen of het Twentse Hengelo hier last van?
Ja, het beeld dat er voor containerbinnenvaartschepen sprake kan zijn van congestie bij diepzeecontainerterminals in de Rotterdamse haven is herkenbaar. Het is een hardnekkig probleem waarbij de belangen van de betrokken partijen verschillend en soms conflicterend zijn. Een eenvoudige en snelle oplossing ligt niet voor handen.
Onder regie van Havenbedrijf Rotterdam (HbR) en met door mij ondersteund onderzoek heeft de containerbinnenvaartketen verschillende maatregelen ingezet. Zoals eind 2018 aan uw Kamer is aangegeven (Kamerstuk 31 409 nr. 201) zijn de eerste effecten daarvan merkbaar. Uit de binnenvaartprestatiemonitor van HbR bleek dat het in 2018 beter is gegaan met congestie. Ook het incentive-schema van HbR voor bundeling op de corridors West-Brabant en Duisburg liet positieve resultaten zien en krijgt navolging. Recent is ook Barge Terminal Born samen met Venlo een bundelingsinitiatief gestart via de zogenaamde de Limburg Express. De maatregelen die de afgelopen twee jaar zijn getroffen hebben daarmee wel effect gesorteerd, maar zijn nog niet genoeg om te spreken van een flinke daling van de congestieproblematiek.
Zoals uit het Schuttevaer-artikel valt op te maken zijn nog niet alle congestiemaatregelen gerealiseerd of in werking getreden. Naast de bundelingsinitiatieven in het achterland werkt de containerbinnenvaartketen aan een combinatie van digitale, logistieke en infrastructurele maatregelen, waaronder eenduidige definities van venster- en wachttijden, een dashboard van key performance indicatoren, een overflow hub, het dynamisch toewijzen van kadecapaciteit (NextLogic) en de aanleg van de Container Exchange Route (CER). Hoewel het tijd zal kosten is de verwachting dat de resterende maatregelen een blijvend effect zullen hebben op het verminderen van congestie.
Herkent u het beeld dat 20% van de vracht gemakkelijk meer per spoor zou kunnen, maar de Rotterdamse haven dit niet aan kan? Wat is hier het probleem?
Nee, ik herken dat beeld niet. HbR heeft in het kader van het Maatregelenpakket Spoorgoederenvervoer dat de Staatssecretaris vorig jaar naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, het initiatief genomen om in samenspraak met het bedrijfsleven de spoorlogistiek in de haven te verbeteren. De verwachting is dat dit de positie van spoorvervoer ten opzichte van andere modaliteiten zal versterken en zo verladers meer zal verleiden om voor spoorvervoer te kiezen. Ook heeft het Havenbedrijf op basis van afspraken over de aanleg van de Tweede Maasvlakte in contracten met aldaar gevestigde terminals vastgelegd dat 20% van de aan- en afvoer van containers per spoor afgewikkeld moeten worden. Ik verwacht daarmee dat het aandeel van spoorvervoer in de Rotterdamse haven zal toenemen.
Hoe worden de belangen van de binnenvaart versus de belangen van de grote zeevaart gewogen? Is het waar dat de binnenvaart achteraan hobbelt? Welke maatregelen ziet u om de service voor binnenvaartschippers te verbeteren? Wie is dan per maatregel daarvoor verantwoordelijk?
Waarom denkt u dat het zo lastig is om hier oplossingen voor te vinden? Denkt u dat dit het gevolg is van tegenstrijdige belangen? Zo ja, welke? Wat kan eraan gedaan worden om beide partijen nader tot elkaar te brengen?
Jonge maaltijdkoeriers die op grote schaal ’s avonds werken |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verboden arbeid: jonge maaltijdbezorgers te laat aan het werk»?1
Ja.
Klopt het, zoals RTL Nieuws uit haar steekproef laat blijken, dat er in de maaltijdbezorging, ondanks het wettelijke verbod, veel 15-jarigen ’s avonds, na 19 uur, aan het werk zijn? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat deze 15-jarigen soms zelfs tot 22 uur aan het werk zijn?
Dat maaltijdbezorgers van 15 jaar soms tot 22.00 uur nog aan het werk zijn, is in strijd met de regelgeving. De Inspectie SZW houdt hier toezicht op.
Kinderen van 15 jaar mogen buiten schooltijd en in de vakanties werken. Maar er gelden wel strikte regels voor werktijden en rusttijden. Deze zijn ter bescherming van kinderen extra streng. Kinderen van 15 jaar mogen op een schooldag maximaal 2 uur werken en op een weekend/vakantiedag 8 uur. Daarnaast is van belang dat kinderen van 15 jaar recht hebben op minimaal 12 uren onafgebroken rust per dag. Op schooldagen is dat in elk geval tussen 19.00 en 7.00 uur en in vakanties tussen 21.00 en 7.00 uur.
Bent u ook van mening dat het onwenselijk is dat maaltijdbezorgers onder enorme tijdsdruk moeten werken, zeker als het om 15-jarigen gaat? Ziet u hier ook een verband tussen het hoge aantal verkeersongelukken en het vaak onder tijdsdruk, door zeer jonge maaltijdbezorgers, moeten werken? Gaat u de wijze van betalen, via stukloon, en de bonussen voor snel en veel bezorgingen aanpakken, zodat maaltijdbezorgers zeker kunnen zijn van veilige werkomstandigheden?
Maaltijdbezorgers moeten veilig hun werk kunnen doen. Werken onder hoge tijdsdruk bij het bezorgen van maaltijden, terwijl men deelneemt aan druk verkeer vormt een gevaar voor de veiligheid. Dat geldt zeker voor 15-jarigen, die enkel lichte werkzaamheden mogen verrichten die geen gevaar opleveren. Zie verder de beantwoording onder vraag 6.
De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) biedt werknemers en opdrachtnemers de zekerheid dat voor ieder gewerkt uur gemiddeld ten minste het minimumloon of minimumjeugdloon wordt betaald, ook als er een stukloon is overeengekomen. Dat geldt zowel voor arbeid verricht in een dienstbetrekking als voor arbeid verricht op basis van een overeenkomst van opdracht, tenzij die is aangegaan in de uitoefening van bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van beroep. Stukloon heeft daardoor feitelijk alleen nog betekenis voor het deel van het loon boven het wettelijk minimumloon. Maaltijdbezorgers die worden aangemerkt als werknemer of die werken op basis van een overeenkomst van opdracht moeten per gewerkt uur gemiddeld ten minste het wettelijk minimumloon verdienen. Uit de administratie van de werkgever of opdrachtgever moet blijken dat gemiddeld minstens het minimumloon is betaald voor het aantal gewerkte uren. Werkgevers en opdrachtgevers zijn primair verantwoordelijk voor de naleving van de arbeidswetgeving. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Wml.
Hoe vaak heeft de Inspectie SZW controles uitgevoerd in deze sector? Hoeveel overtredingen en boetes zijn er geconstateerd? Is dit een reden voor u om de maaltijdbezorging aan te merken als een risicosector?
Controles in de horecasector op overtreding van de arbeidswetgeving worden door de Inspectie SZW niet systematisch geregistreerd naar de categorie van maaltijdbezorgers. Er zijn in 2018 wel meldingen binnengekomen over arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden die te maken hebben met situaties rondom de (maaltijd)bezorging. Er is 1 boete opgelegd. De Inspectie SZW heeft aanleiding gezien om deze sector actief te gaan volgen in het project Afhaal- & Bezorgrestaurants. Het project richt zich speciaal op jeugdigen en kinderen die werkzaam zijn binnen deze sector. In het kader van dit project zullen circa 100 interventies worden uitgevoerd waarbij nauw wordt samengewerkt met (keten)partners. Het gaat hierbij om reguliere inspecties en ATW beleidsinspecties, maar ook om flyers die aan werkgevers en werknemers worden verstrekt bij bedrijfsbezoeken. Op basis van de bevindingen van de Inspectie SZW zal ik, zoals bedoeld in de vraag, bezien of er aanvullend onderzoek nodig is.
Gaat u de Inspectie SZW vragen om, naast een onderzoek over de vele ongelukken met maaltijdbezorgers, ook een onderzoek te starten over de leeftijdseisen binnen de maaltijdbezorging?
Zie antwoord vraag 4.
Valt volgens u maaltijdbezorging onder lichte arbeid? Met andere woorden, vindt u dat 15-jarigen maaltijden mogen bezorgen? Vindt u dat de leeftijdsgrens voor maaltijdbezorgers eventueel omhoog zou moeten gaan?
Voor de vraag of er sprake is van toegestane arbeid voor een 15-jarige zal gekeken worden naar de omstandigheden van het concrete geval. Het kan niet in zijn algemeenheid gezegd worden dat het bezorgen door een 15-jarige per definitie verboden is. Kinderen van 15 jaar mogen alleen lichte arbeid uitvoeren. De werkzaamheden mogen niet te zwaar zijn, geen gevaar opleveren en niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Daaronder valt bijvoorbeeld het bezorgen van kranten. Bij maaltijdbezorging zal er vaak sprake zijn van het werken onder tijdsdruk. Ook kunnen zaken zoals ondeugdelijke fietsen, deelname aan het verkeer onder tijdsdruk, drukte van het verkeer, tijdstip van bezorging, weersomstandigheden, de af te leggen afstand en het type omgeving (rustige woonwijk, drukke stad, bezorgen in het buitengebied) een rol spelen. Dit zijn aspecten die het werk gevaarlijk en daarmee voor kinderen verboden maken.
Klopt het dat de term «lichte arbeid» moeilijk handhaafbaar is voor de Inspectie SZW? Bent u bereid om hier een betere invulling aan te geven, zodat het beter handhaafbaar is voor de Inspectie SZW?
Het beoordelen van lichte arbeid voor jongeren van een bepaalde leeftijd is voor de Inspectie SZW in concrete gevallen goed mogelijk. Omstandigheden van het werk bepalen de risico’s en de toelaatbaarheid.
Het bericht ‘Tijdelijk huurcontract zit steeds meer huurder dwars’ |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tijdelijk huurcontract zit steeds meer huurder dwars»?1
Ja
Herkent u de verhalen uit het bericht van huurders die na twee jaar hun woning moeten verlaten omdat de verhuurder bang is dat de huurder anders niet meer uit de woning vertrekt vanwege de huurbescherming bij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit soort situaties? Zo nee, wat is dan uw beeld?
Bij het ontwerp van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 zijn de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur zorgvuldig bekeken en afgewogen om uiteindelijk vast te kunnen stellen welke uitbreiding van de mogelijkheden voor tijdelijk huren wenselijk en mogelijk is. Uit gesprekken met diverse partijen in het veld bleek dat er bij bepaalde groepen woningzoekenden en bij (potentiële) verhuurders behoefte was aan tijdelijke huurovereenkomsten voor een groot aantal sterk uiteenlopende andere gevallen. Gewezen is daarbij op de volgende voorbeelden van huurdersgroepen die behoefte hebben aan tijdelijke huur: arbeidsmigranten, kenniswerkers en werknemers in lokaal belangrijke sectoren zoals verpleegsters en agenten hebben regelmatig behoefte aan tijdelijke huisvesting tijdens een periode van studie of werk. Daarnaast hebben mensen in en rond de maatschappelijke opvang, in begeleide woonvormen en mensen uit de opvang, snel tijdelijk onderdak nodig in afwachting van een meer definitieve oplossing. Een dergelijke behoefte is ook naar voren gekomen voor mensen die bezig zijn te scheiden of net gescheiden zijn, en voor ex-gedetineerden, slachtoffers van mensenhandel, expats en mensen in afwachting van de oplevering van hun koopwoning. Kortom, er zijn meerdere gevallen waarbij woningzoekenden behoefte hadden aan een huurwoning voor een korte periode, maar voor welke gevallen de wetgeving voorheen geen specifieke vorm van tijdelijke huurovereenkomsten bood.
Omdat potentiële aanbieders van woonruimte soms wel willen verhuren, maar niet vast willen zitten aan een verhuur voor onbepaalde tijd met volle huurbescherming voor de huurder, en daar voorheen geen mogelijkheid voor bestond (anders dan «een gebruik van korte duur», zie hieronder), kwam een deel van dit potentiële huuraanbod mogelijk niet tot stand. Of verhuurders trachtten hun huurovereenkomst te brengen onder artikel 7: 232, tweede lid, van het BW, betreffende een huur welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is. Uit de voormelde gesprekken is gebleken dat dit inderdaad vaak voorkwam. Daaraan zijn evenwel grote bezwaren verbonden, want huurders hebben bij huurovereenkomsten die een gebruik betreffen dat naar zijn aard van korte duur isgeen huur(prijs)bescherming. Dit betekent dat de verhuurder geheel vrij de huur kan opzeggen. Ook aan het woningwaarderingsstelsel is hij niet gebonden. Dit is onwenselijk, want er bestaat juist een duidelijke behoefte aan huur(prijs)bescherming. Tijdelijke huurovereenkomsten leveren voor huurders meer zekerheid op dan huurovereenkomsten die een gebruik betreffen dat naar zijn aard van korte duur of bijvoorbeeld anti-kraakovereenkomsten (bruikleenovereenkomsten).
Gelet op het bovenstaande gaat hier in casu dus om de intentie van de huurder en verhuurder en het eventuele verschil in huur(prijs)bescherming tussen tijdelijke huurovereenkomsten en huurovereenkomsten voor bepaalde tijd.
Hieronder licht ik dat nader toe.
Er wordt ten aanzien van de huurbescherming bij huurbeëindiging een onderscheid gemaakt tussen de sinds 1 juli 2016 wettelijk geregelde tijdelijke huurovereenkomsten (van maximaal twee jaar voor een zelfstandige woning of van maximaal vijf jaar voor een onzelfstandige woning) en huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd.
Bij een tijdelijke huurovereenkomst van maximaal twee jaar voor een zelfstandige woning of van maximaal vijf jaar voor een onzelfstandige woning geldt dat de huur van rechtswege (zonder opzegging) eindigt wanneer de termijn waarvoor zij is aangegaan, is verstreken2. De verhuurder mag de huurovereenkomst tussentijds niet opzeggen. De huurder mag dat wel. De reden voor de invoering van dit type huurovereenkomst is dat deze voorziet in een maatschappelijke behoefte voor het sluiten van tijdelijke huurovereenkomsten voor een relatief korte (overbruggings)periode en waarover de verhuurder vooraf zekerheid heeft van beëindiging van de huur. Tegelijkertijd was de vrees dat te veel flexibiliteit in het opzeggen van huur door de verhuurder ook zou leiden tot onzekerheid bij huurders. Om de rechtsonzekerheid bij de huurder op dit punt te voorkomen is er voor dit type tijdelijke huurovereenkomst geen tussentijdse opzeggingsbevoegdheid voor de verhuurder in de wet opgenomen. Verder werd tijdens de behandeling van Wet doorstroming huurmarkt 2015 (Kamerstuk 34 373) de vrees geuit dat sommige particuliere verhuurders deze vorm van tijdelijke huur als een soort proeftijd zouden gebruiken, waarbij zij elke huurovereenkomst voor onbepaalde duur laten voorafgaan door een huurovereenkomst voor bepaalde, korte tijd, die zij voor huurders die hen niet bevallen niet zouden verlengen, bijvoorbeeld als huurders zich voor een toets van de aanvangshuurprijs tot de huurcommissie zouden wenden en de huurprijs als gevolg daarvan zou zijn verlaagd. Daarom heeft mijn voorganger in de Wet doorstroming huurmarkt 2015 opgenomen dat huurders een dergelijke toets van de aanvangshuurprijs ook na afloop van de tijdelijke huurperiode kunnen aanvragen (zie hieronder onder Huurprijsbescherming) en, mede naar aanleiding van aangenomen moties, een aantal toezeggingen gedaan in relatie tot het monitoren van de ontwikkelingen van deze tijdelijke huurcontracten. In mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 7 licht ik dit verder toe.
Bij een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd en bij een tijdelijke huurovereenkomst van langer dan twee jaar voor een zelfstandige woning of van langer dan vijf jaar voor een onzelfstandige woning, geldt dat deze niet automatisch aan het eind van die termijn eindigt, deze loopt door en moet worden opgezegd op grond van één van de in de wet genoemde opzeggingsgronden. De bepaalde tijd is daar dan een minimumtermijn.
In het geval dat een huurder een tijdelijke huurovereenkomst is aangegaan heeft hij gedurende die periode wel dezelfde huurprijsbescherming als bij huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd.
Wat wel verschilt is dat indien de huurder een tijdelijke huurovereenkomst van maximaal twee jaar voor een zelfstandige woning is aangegaan, hij in plaats van de gebruikelijke termijn van zes maanden na aanvang van die huurovereenkomst de mogelijkheid heeft om tot zes maanden na afloop van die tijdelijke huurovereenkomst (ook bij verlenging) de aanvangshuurprijs door de Huurcommissie te laten toetsen. De facto hebben huurders met een tijdelijke huurovereenkomst van maximaal 2 jaar daarvoor dus langer de tijd dan huurders met een huurcontract voor onbepaalde tijd. Die kunnen de aanvangshuurprijs immers alleen gedurende de eerste zes maanden van de huurovereenkomst ter toetsing voorleggen aan de Huurcommissie. Dit onderscheid is in de wet opgenomen om te voorkomen verhuurders de tijdelijke huurcontracten van huurders die zich tot de Huurcommissie hadden gewend niet zouden verlengen en huurders met een tijdelijke huurovereenkomst van maximaal twee jaar in feitelijke zin minder huurprijsbescherming zouden genieten dan huurders met huurcontacten voor onbepaalde tijd.
Herkent u het beeld dat het voor verhuurders interessant is om de huurovereenkomst na een tijdelijke verhuur niet voor te zetten omdat zij dan bij een nieuwe huurder de huurprijs fors kunnen verhogen? Zo nee, waarom niet?
Ik twijfel er niet aan dat er, met name in schaarstegebieden, verhuurders zijn die tijdelijke huurcontracten niet verlengen om aan de nieuwe huurder een hogere huurprijs te kunnen vragen. Die nieuwe huurder heeft dan trouwens het recht om een toets van de (verhoogde) aanvangshuurprijs van zíjn huurcontract te vragen bij de Huurcommissie, ook bij een (qua huurprijs) geliberaliseerd huurcontract.
Tegelijkertijd vrees ik dat het reguleren van de huurprijs in het geliberaliseerde segment investeerders zal afschrikken, waardoor dit leidt tot minder aanbod en niet tot meer aanbod. Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Maatregelen Middenhuur (Kamerstuk 35 036) van 27 maart jl. heb ik uw Kamer aangegeven dat ik de excessieve huurstijgingen in het geliberaliseerde segment wil aanpakken. Daarvoor is het noodzakelijk dat er meer woningen worden bijgebouwd, daar zet ik vol op in. Om te zorgen dat woningen betaalbaar blijven, ben ik bezig met de uitwerking van de noodknop. De noodknop moet excessieve huren tegengaan. Met de noodknop maak ik onderscheid tussen nette verhuurders en speculanten. Ook is de noodknop alleen van toepassing voor gemeenten met grote schaarste aan middenhuur. Voor de zomer presenteer ik de verdere uitwerking van de noodknop.
Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal afgesloten tijdelijke huurcontracten sinds de Wet doorstroming huurmarkt 2015 is ingevoerd? Zo ja, hoe luiden deze cijfers? Zo nee, bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de gevolgen van de invoering van deze wet?
Tijdens de behandeling van de Wet doorstroming huurmarkt (Kamerstuk 34 373) en de Wet Schouten inzake jongerencontracten (34 156), die op 1 juli 2016 in werking zijn getreden, zijn enkele toezeggingen gedaan en heeft de Kamer moties aangenomen in relatie tot het monitoren van de ontwikkeling van tijdelijke huurovereenkomsten. Bij de Staat van de Woningmarkt 20173 is een eerste onderzoek naar het gebruik van tijdelijke huurcontracten onder particuliere verhuurders gedaan. Hiervoor is toen gebruik gemaakt van een lijst van verhuurderheffingplichtige verhuurders. Hierdoor werden echter kleine verhuurders en verhuurders die zich alleen op het geliberaliseerde segment richten gemist, terwijl deze een aanzienlijk deel van de particuliere huurmarkt vertegenwoordigen. In samenwerking met het CBS is in 2018 gewerkt om ook deze groepen verhuurders in de steekproef te betrekken. Dit heeft geleid tot een respons die redelijk goed verdeeld is over de verschillende soorten verhuurders. De afgelopen periode is gewerkt aan verbetering van de onderzoeksopzet, waardoor betrouwbare informatie over het gebruik van tijdelijke huurcontracten beschikbaar komt. Ik zal u op basis hiervan vóór de zomer informeren over het gebruik van deze tijdelijke huurovereenkomsten door verhuurders.
Bent u tevreden met de gevolgen van de invoering van de Wet doorstroming huurmarkt 2015? Zo ja, waarom? Zo nee, wat werkt er volgens u niet zoals gehoopt was bij de invoering van de wet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het reguleren van de huurprijzen (deels) zou voorkomen dat verhuurders de tijdelijke huurovereenkomst niet omzetten in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd? Zo ja, bent u bereid hier verder onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe huurders meer zekerheid en bescherming kunnen krijgen zodat zij minder afhankelijk zijn van de grillen van de overspannen huurmarkt en van de verhuurders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Tandarts onbetaalbaar voor ruim half miljoen mensen in Nederland’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de «Tandarts onbetaalbaar is voor ruim half miljoen mensen in Nederland?»1
Dokters van de Wereld geeft aan dat deze schatting is gebaseerd op beschikbare gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC), Vektis Intelligence Zorgverzekeraars en een onderzoek onder ruim 3.000 Nederlanders dat begin 2019 in opdracht van Dokters van de Wereld is uitgevoerd.
Uit CBS-cijfers blijkt dat in 2018 80,3% van de Nederlanders minimaal 1 keer naar de tandarts is gegaan. Dat percentage van ruim 80% ligt in de praktijk nog hoger omdat baby’s en mensen met een kunstgebit ook meetellen bij de Nederlanders. Het percentage van de Nederlanders dat minimaal 1 keer per jaar naar de tandarts gaat, laat sinds 2006 een geleidelijke (lichte) stijging zien van 78,1% in 2006 naar 80,3% in 2018.
Ook wil ik erop wijzen dat in de jaren dat de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder nog in het ziekenfondspakket was opgenomen, het percentage Nederlanders dat minimaal 1 keer per jaar naar de tandarts ging aanzienlijk lager was. Dit percentage was in 1990 71,3% en in 1995 74,6%.
De data van het CBS geven overigens geen uitsluitsel om welke redenen mensen afzien van tandartsbezoek. Uit het TNO-onderzoek Gebit Fit? uit 2014 onder volwassenen kwam naar voren dat individuen die niet jaarlijks naar de tandarts of mondhygiënist gaan, daar diverse redenen voor hebben. Die redenen lopen uiteen van «niet nodig om jaarlijks te gaan vanwege een goed gebit» tot «niet jaarlijks gaan vanwege financiële consequenties» of «niet gaan vanwege verstrekkende angst voor tandheelkundige behandelingen» en allerlei redenen daar tussen in.
Wat is uw reactie op de constatering van Dokters van de Wereld dat het onrechtvaardig is dat zorg voor de mond minder toegankelijk is dan andere vormen van zorg?
Ik ben het niet eens met deze opvattingen van Dokters van de Wereld. Volwassenen hebben ook een eigen verantwoordelijkheid voor de verzorging van hun gebit en daarbij hoort dat zij regelmatig naar de tandarts gaan. Die eigen verantwoordelijkheid was ook de onderliggende gedachte bij de beslissing in 1995 om een groot deel van de tandheelkundige zorg voor volwassen uit het ziekenfondspakket te verwijderen. Deze lijn is met de komst van de Zorgverzekeringswet (Zvw) doorgezet.
Deelt u de mening, zoals verwoord door de voorzitter Rotterdamse Tandartsen Vereniging, dat het een zeer vreemde situatie is dat de behandeling van acute pijn, een ontsteking of abces aan bijvoorbeeld het oor wel vergoed wordt, maar twee centimeter -daarnaast -het gebit- helemaal niet?
Ik deel deze mening niet. Dit verschil komt doordat tandheelkundige zorg met uitzondering van de zogenaamde bijzondere tandheelkunde en het volledige kunstgebit, voor verzekerden van 18 jaar of ouder geen deel uitmaakt van het basispakket van de Zvw.
Wat is uw reactie op de constatering van de heer Feilzer, hoogleraar Tandheelkunde, dat de mondzorg voor volwassenen te beperkt is, de mondzorg voor ouderen tekortschiet en een groot deel van de jeugd geen tandarts bezoekt, ook al zijn kinderen wel verzekerd. «Dat is negatief voor de algehele gezondheid van Nederlanders en maakt de zorg uiteindelijk duurder»?
Voor wat betreft de mondzorg voor volwassenen en de mondzorg voor ouderen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2, 5 en 11 respectievelijk op vraag 8.
In mijn antwoorden van 21 december 2019 op vragen van het Kamerlid Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1051) ben ik ingegaan op de mondgezondheidssituatie bij kinderen.
Uit navraag bij TNO is gebleken dat onderzoek naar de relatie tussen een tekortschietende mondgezondheid of mondziekten en de algemene gezondheid van personen vooral associatieve verbanden en correlaties betreft, maar geen causaal verband vaststelt. Dat medische vervolgkosten zouden ontstaan doordat de algehele gezondheid schade kan ondervinden door het mijden van de tandarts, wordt niet door onderzoek aangetoond. Navraag bij het Zorginstituut en TNO wijst uit dat dergelijke onderzoeken er niet zijn.
Deelt u de mening dat iedereen toegang zou moeten hebben tot tandarts? Deelt u dan ook de mening dat de duizend mondzorgbehandelingen die de organisatie Dokters van de Wereld geeft aan mensen die anders écht geen toegang hebben tot de tandarts eigenlijk overbodig zouden moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u de toegang tot de tandarts voor iedereen garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u, aangezien voor 500.000 mensen in Nederland de tandarts onbetaalbaar is, het geen tijd worden om mondzorg voor mensen vanaf 18 jaar weer op te nemen in het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op 18 oktober 2018 bij de behandeling van de begroting van VWS en op 10 april 2019 tijdens het Algemeen Overleg Zorgverzekeringswet heb aangegeven, ben ik niet bereid om de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder in het Zvw-pakket op te nemen. Indien voor verzekerden van 18 jaar of ouder vergelijkbare mondzorg in het Zvw-pakket zou worden opgenomen als voor verzekerden jonger dan 18 jaar, dan zouden de Zvw-uitgaven met bijna € 2 miljard toenemen. Die rekening moeten we dan gezamenlijk betalen (wat neerkomt op ongeveer € 150 euro per verzekerde per jaar).
Bent u bereid om de mogelijkheid te onderzoeken om als eerste stap minimaal elementaire mondzorg voor iedereen toegankelijk te maken?2
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat er een sterke daling te zien is in het aantal tandartsbezoeken bij 75-plussers vergeleken met andere leeftijdsgroepen? Wat gaat u ondernemen om deze daling om te zetten in een stijging?
Uit de cijfers van het CBS blijkt dat mensen minder vaak naar de tandarts gaan als ze ouder worden. Een goede mondgezondheid is uiteraard belangrijk. Hiervoor is een goede dagelijkse mondverzorging nodig en het gaat ook om zorg verleend door een deskundige op het gebied van mondzorg. Vanwege dit belang van goede mondzorg voor ouderen heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij brief van 30 juni 2016 het plan van aanpak mondzorg kwetsbare ouderen aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 33 578, nr. 30). In lijn hiermee ondersteun ik het project «De Mond Niet Vergeten». Met dit project wordt gewerkt aan het verbeteren van de mondzorg van 100.000 kwetsbare ouderen die thuis wonen. De acties in dit project zijn erop gericht om het belang van een goede mondzorg onder de aandacht te brengen bij ouderen, mantelzorgers en zorgverleners. Daarnaast gaat het om het vergroten van de vaardigheden van zorgverleners voor het leveren van de dagelijkse mondverzorging. Een concreet voorbeeld is de applicatie «De droge mond» die beschikbaar is gekomen. Deze applicatie geeft praktische tips aan professionals over het signaleren en het beoordelen van een droge mond en biedt handelingsopties.
Welke oplossingen ziet u voor de problemen in de financiële toegang tot mondzorg voor ongedocumenteerde migranten? Vindt u niet dat ongedocumenteerden met acute pijnklachten door gebitsproblemen geholpen zouden moeten worden door hulpverleners. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat organiseren?
Gegeven het feit dat tandheelkundige zorg voor verzekerden van 18 jaar en ouder geen deel uitmaakt van het basispakket van de Zvw, vind ik het niet wenselijk voor onverzekerde ongedocumenteerde personen tandheelkundige zorg wel te vergoeden.
Hoe kan bijvoorbeeld de bekendheid met de regeling Onverzekerbare Vreemdelingen dat de tandarts tot 80% van de kosten bij ongedocumenteerde kinderen kan declareren, vergroot worden, zowel bij tandartsen als bij ongedocumenteerde gezinnen? Kan de huidige financiële barrière worden vermeden door de maximale vergoeding te verhogen naar 100%, net zoals bij gedocumenteerde kinderen?
Op de website van het CAK is vermeld dat tandartsen een beroep kunnen doen op de financieringsregeling voor onverzekerbare vreemdelingen en welke zorg vergoed wordt. Ook andere instanties, zoals Dokters van de Wereld, Stichting Los en diverse websites van gemeenten met hoge concentraties onverzekerbare vreemdelingen geven informatie. Dit is voor iedereen vrij eenvoudig op internet te achterhalen. De ervaring heeft geleerd dat aanvullende informatie aan de beroepsgroep door klassieke voorlichtingsmethoden, zoals door een brief, vrijwel geen toegevoegde waarde heeft. Ongedocumenteerden zelf kunnen niet anders bereikt worden dan door voorlichting via onder andere de genoemde instanties.
Ik ben niet van plan de bestaande vergoedingsregeling aan te passen.
Wat is uw reactie op de opmerking van de directeur Dokters van de Wereld): «wij vinden dat iedereen naar een tandarts moet kunnen gaan, zeker bij acute problemen, ongeacht de portemonnee. Toegang tot zorg is een mensenrecht, géén privilege! Hier zit duidelijk een enorm gat in ons mondzorgsysteem»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u de (mond)gezondheidsverschillen tussen mensen met een laag inkomen en mensen met een hoog inkomen verkleinen?
Bij brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 32 793, nr. 327) is in hoofdlijnen ingegaan op het VWS-beleid gericht op het verkleinen van gezondheidsverschillen tussen bevolkingsgroepen met een lage en een hoge sociaaleconomische status. Ik verwijs naar deze brief.
Daarnaast wijs ik erop dat nagenoeg alle gemeenten collectieve zorgverzekeringen aanbieden voor inwoners met een laag inkomen, meestal in combinatie met de mogelijkheid van een aanvullende verzekering. Zo’n aanvullende verzekering biedt veelal dekking voor reguliere tandheelkundige zorg. De gemeenten dragen in een aanzienlijk aantal gevallen bij aan deze collectieve verzekeringen zodat de premie daarvan voor de doelgroep betaalbaar blijft.
Het bericht ‘Italy raises deficit target, risking fresh conflift with the EU’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt de u van het feit dat de voorspelde economische groei in Italië tegen valt en daardoor het verwachte begrotingstekort stijgt?1
De verlaging van de verwachte economische groei en de stijging van het verwachte begrotingstekort in de Italiaanse raming voor 2019 is onwelkom nieuws. De lagere groeiverwachting is in lijn met de winterraming van de Europese Commissie uit februari van dit jaar2.
Kunt u een overzicht geven van de tot nu toe gebruikte ramingen van de groeicijfers en de prognoses voor begrotingstekort van Italië op verschillende momenten in het afgelopen jaar?
De Europese Commissie publiceert tweemaal per jaar een volledige raming inclusief cijfers over de publieke financiën. Daarnaast publiceert het ook tweemaal per jaar een interim- raming met alleen de voorspelde economische groei en inflatie.
Type raming:
Gemaakt door:
Datum van publicatie:
Reële economische groei
EMU-tekort
2018
2019
2018
2019
Winter Forecast 20181 (interim-)
Europese Commissie
7-feb-18
1,5
1,2
n.v.t.
n.v.t.
Spring Forecast 20182
Europese Commissie
3-mei-18
1,5
1,2
1,7
1,7
Summer Forecast 20183 (interim-)
Europese Commissie
12-jul-18
1,3
1,1
n.v.t.
n.v.t.
Autumn Forecast 20184
Europese Commissie
8-nov-18
1,1
1,2
1,9
2,9
Aangenomen begroting voor 20195
Italiaanse regering
18-dec-18
1,0
1,0
1,9
2,0
Winter Forecast 20196 (interim-)
Europese Commissie
07-feb-19
1,0
0,2
n.v.t.
n.v.t.
Stabiliteits-programma Italië 20197
Italiaanse regering
10-apr-19
0,9
0,2
2,1
2,4
Bent u van mening dat de eerdere beoordeling van de begroting van Italië gebaseerd is op niet juiste cijfers, met als resultaat een sprookjesbegroting? Zo nee, waarom niet?
De groeiramingen in de Italiaanse begroting voor 2019 die is aangenomen door het Italiaanse parlement zijn onderschreven door een onafhankelijke begrotingsinstelling3, zoals het two-pack van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) voorschrijft.
Zoals ik heb aangegeven in de brief aan uw kamer van 7 maart jl. zet het kabinet echter wel vraagtekens bij het feit dat de Europese Commissie in het najaar eerst is uitgegaan van haar eigen raming en op basis hiervan haar opinie over de Italiaanse begroting heeft geformuleerd, en dan uiteindelijk een ander besluit heeft genomen op basis van de begrotingsraming van Italië zelf.
Hoe verhouden zich de nieuwe begrotingscijfers van Italië zich met de EU-begrotingsregels in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)? In hoeverre voldoet Italië hiermee nog aan het SGP?
De nieuwe begrotingscijfers van Italië hebben betrekking op het nominale begrotingstekort. Hoewel het door Italië geraamde tekort van 2,5% bbp voor 2019 onder de 3% bbp grens van het SGP blijft, spelen bij de beoordeling van de naleving van het SGP ook andere indicatoren een rol, zoals de afbouw van de overheidsschuld en de ontwikkeling van het structurele begrotingssaldo. De beoordeling hiervan moet, zoals hierboven opgemerkt, bovendien plaatsvinden op basis van ramingen van de Europese Commissie. De Europese Commissie is straks aan zet om op basis van het Italiaanse Stabiliteitsprogramma en de lenteraming van 7 mei 2019 de naleving met het SGP te beoordelen. Naar verwachting wordt deze beoordeling op 5 juni 2019 gepubliceerd.
Wat betekenen deze nieuwe cijfers voor het helaas eerder ingenomen standpunt van de Europese Commissie om geen buitensporig tekortprocedure te starten tegen Italië?
Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 4 zal de Europese Commissie in juni met een nieuwe beoordeling komen.
Welke mogelijkheden heeft de Europese Commissie om op basis van de bijgestelde groeicijfers maatregelen te nemen? In hoeverre is er nu aanleiding om alsnog een buitensporigtekortprocedure op te starten? Vindt u dat het mogelijk zou moeten zijn om bij herziene groei- of schuldcijfers buiten de reguliere procedure alsnog een buitensporigtekortprocedure te kunnen openen?
Het vaststellen van een mogelijk buitensporig tekort doet de Europese Commissie in principe twee keer per jaar: naar aanleiding van haar lenteraming en herfstraming. De Europese Commissie houdt hierbij geen rekening met ramingen die lidstaten eventueel zelf maken op tussentijdse momenten. Het staat de Europese Commissie vrij om hiervan af te wijken en op enig ander moment een buitensportigtekortprocedure op te starten op grond van haar eigen ramingen. Gezien de korte tijd die nog rest tot de lenteraming van 7 mei zie ik hiervoor echter geen aanleiding.
Wat gaat de Europese Commissie doen met de bijgestelde economische groeicijfers in relatie tot de begrotingsdiscipline en wanneer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is de Minister bereid om de tegenvallende groeicijfers en de stijging van het begrotingstekort wederom aan te kaarten tijdens de eerstvolgende Ecofin/Eurogroep vergadering en te pleiten voor een snelle herbeoordeling van de begroting van Italië (en dus niet te wachten tot mei/juni)? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook de afgelopen tijd heb gedaan, zal ik mij in Europees verband blijven inzetten voor een strikte naleving en consequente handhaving van het SGP. De beoordeling van lidstaten omtrent het SGP zal naar verwachting op de agenda staan van de Eurogroep/Ecofin in juni en/of juli, nadat de Europese Commissie haar beoordelingen van de Stabiliteits- en Convergentieprogramma’s heeft gepubliceerd.
Het bericht ‘Onderzoek: deelnemers bereid in te leveren voor duurzaam beleggen’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: deelnemers bereid in te leveren voor duurzaam beleggen»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek, dat onder 50- tot 65-jarigen 65% duurzaam beleggen door pensioenfondsen belangrijk vindt, dat 70% zelf invloed wil kunnen uitoefenen op hoe duurzaam de eigen premies belegd worden en dat meer dan de helft bereid is één procent lagere pensioenuitkering te accepteren in ruil voor een duurzaam beleggingsbeleid?
Ik vind het positief dat veel deelnemers duurzaam beleggen belangrijk vinden. De uitkomst dat een groot deel van de deelnemers zelf invloed wil kunnen uitoefenen op hoe duurzaam de eigen premies belegd worden, komt goed overeen met één van de onderdelen van mijn brief van 1 februari over de vernieuwing van het pensioenstelsel.2 Daarin heb ik aangegeven dat ik wil bekijken welke andere keuzemogelijkheden (naast een uitkering ineens op pensioendatum) op termijn kunnen worden toegevoegd, waaronder de mogelijkheid voor deelnemers om te kiezen voor een groener pensioen dat meer duurzaam belegd wordt.
Deelt u de conclusie dat nu blijkt dat deelnemers preferenties hebben over niet alleen uitsluitingenbeleid maar ook beleggen in «ondernemingen die een maatschappelijk verantwoord beleid voeren» en «een positieve bijdrage leveren aan het milieu of betere werkomstandigheden», het nog belangrijker is dat deelnemers inzicht hebben in hoe duurzaam het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds is?
Ik vind het belangrijk dat deelnemers inzicht hebben in het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds. Specifiek voor milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen is in de Pensioenwet vastgelegd dat pensioenfondsen in onder meer hun jaarverslag moeten vermelden op welke wijze in het beleggingsbeleid hiermee rekening wordt gehouden. In de code pensioenfondsen hebben pensioenfondsen daarnaast afgesproken dat het bestuur van een pensioenfonds ervoor moet zorgen dat er draagvlak bestaat voor de keuzes over verantwoord beleggen.
Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen blijft in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het pensioenfondsbestuur. Ik vind het echter positief dat derden, zoals de opstellers van het Eerlijk Pensioenlabel, zich verdiepen in het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen en dit beleid inzichtelijk en vergelijkbaar willen maken. Met goede benchmarks kunnen deelnemers nader inzicht krijgen in het beleid van hun fonds.
Bent u bereid om met de deelnemers aan het op 20 december 2018 getekende convenant over duurzaam beleggen van pensioenfondsen in gesprek te gaan om te kijken of er gezamenlijk tot een eenduidige indicator voor duurzaamheid van beleggingen kan worden gekomen?2
Momenteel wordt binnen het IMVB-convenant, waar u in uw vraag naar verwijst, een instrumentarium ontwikkeld waarmee pensioenfondsen hun eventuele negatieve impact in hun beleggingsportefeuille kunnen verminderen en positieve impact kunnen vergroten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en United Nations Guiding Principles (UNGP’s) in het beleid van pensioenfondsen. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant (waar de overheid deel van uit maakt) zien toe op de naleving van de afspraken en kunnen partijen aanspreken wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt.
Een dag na het ondertekenen van het IMVB-convenant heeft de financiële sector aangegeven specifiek de klimaateffecten van hun relevante beleggingen in kaart te gaan brengen. De grote pensioenfondsen hebben aangegeven dit commitment te zullen bekrachtigen, en hebben actief bijgedragen aan de totstandkoming hiervan. Deze pensioenfondsen zijn conform deze toezegging bezig met (het voorbereiden van) het in kaart brengen van de klimaatimpact van hun portefeuille.
De methodes voor het meten van en rapporteren over de CO2-voetafdruk bij financiële instellingen zoals pensioenfondsen zijn op dit moment nog volop in ontwikkeling. Waar «normale» financiële indices jarenlang de kans hebben gehad zich te ontwikkelen, is het meten van duurzaamheid nog relatief nieuw. De ontwikkeling van het meten van klimaatimpact bij financiële instellingen vindt onder andere plaats via het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF), waarin 14 Nederlandse financiële instellingen samen werken aan open source methodologieën om de CO2-voetafdruk van hun investeringen en leningen te meten. Naast PCAF worden ook andere methoden ontwikkeld.
Ik onderschrijf het belang van een ontwikkeling richting vergelijkbaarheid. Daarbij hecht ik ook aan aansluiting bij de internationale dynamiek. Ik zie goede initiatieven in de financiële sector op het gebied van het werken naar meer eenduidigheid. Binnen het klimaatakkoord heeft dit zijn plek gevonden in het zogenoemde klimaatcommitment, waarin de ondertekenaars van het commitment zich verbinden aan een proces om de resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren en te verdiepen.
Is het bijvoorbeeld mogelijk om het rapporteren over de CO2-voetafdruk van beleggingen, waar een aantal vermogensbeheerders en pensioenfondsen zich al heeft verenigd, verder te standaardiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de scores van pensioenfondsen bij het eerlijke pensioenlabel 2019, waar de tien onderzochte pensioenfondsen bij elkaar opgeteld 7 voldoendes en 143 onvoldoendes hebben gehaald?3
Zoals ik in antwoord op vragen van de leden Smeulders en Snels heb aangegeven, heeft de door Profundo gehanteerde onderzoeksmethode een andere focus dan eerdere benchmarks waarin pensioenfondsen worden vergeleken. Het is niet aan de overheid om de methodologie van het onderzoek te beoordelen, noch om de uitkomsten van het onderzoek te beoordelen of met alternatieve rapportcijfers te komen.
Hoe kijkt u naar de kritiek van een aantal pensioenfondsen op de onderzoeksmethode van het eerlijk pensioenlabel, dat er mogelijk wel beleid wordt gevoerd op duurzaamheid, maar dat dit niet openbaar wordt gemaakt?4
Zie antwoord vraag 6.
Welke ontwikkelingen zijn op Europees niveau te verwachten die mogelijk kunnen helpen in het meer standaard waarderen van beleggingen op duurzaamheid, die ook behulpzaam kunnen zijn om de duurzaamheid van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen beter in beeld te brengen?
Het Actieplan voor Duurzame Financiering van de Europese Commissie in 2018 geeft hier een goede inkijk in. Het kabinet heeft op 20 februari bij monde van de Minister van Financiën toegezegd6 om een overzicht te geven van de laatste ontwikkelingen in de Europese Unie op dit vlak. Het kabinet is voornemens dit voor de zomer aan u te doen toekomen, samen met een verkenning naar de wijze waarop de markt voor duurzame financiering en beleggingen kan worden bevorderd, die op verzoek van uw Kamer wordt uitgevoerd.7
De onderzoekers hebben gekeken of ook als duurzaam beleggen tot lagere resultaten zou leiden, deelnemers toch voor duurzaam beleggen zouden kiezen. Wat zijn de laatste inzichten over of duurzaam beleggingsbeleid daadwerkelijk leidt tot lagere resultaten?5
Het Sustainable Pension Investments Lab (SPIL) heeft in 2017 een literatuuronderzoek gedaan naar de financiële prestaties van verantwoord beleggen.9 Dit literatuuronderzoek laat zien dat verantwoord beleggen niet ten koste hoeft te gaan van de financiële prestaties. Meer achtergrond bij deze paper is beschikbaar op de site van SPIL.10 Daarbij is het van belang om zowel naar het rendement te kijken, als naar het bijbehorende risico. Als de aandacht voor verantwoord beleggen blijft toenemen, zullen de prestaties van bedrijven op dit vlak steeds meer in de koers van het aandeel worden ingeprijsd. Een van de conclusies van de SPIL-studie is dat, als de economie steeds verder zal moeten verduurzamen, het meewegen van criteria voor verantwoord beleggen onontbeerlijk wordt. Het niet meewegen vormt dat een steeds groter wordend risico.
Deelt u de conclusie dat er reeds is voldaan aan de eerste suggestie uit de sectorbrief van De Nederlandsche Bank (DNB) «zorg voor draagvlak en commitment»?6
Zorgen voor draagvlak onder deelnemers en fondsgremia voor het beleggingsbeleid zie ik als een continue verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen. Uit onderzoek blijkt een meerderheid van vijftig fondsen hun deelnemers al raadplegen over duurzaam beleggingsbeleid om draagvlak te creëren.12 Dat het ESB artikel concludeert in algemene zin dat er draagvlak is voor duurzaam beleggen lijkt daarop aan te sluiten. Al kan in de praktijk sprake zijn van verschillen tussen fondsen.
Wel denk ik dat er op dit moment veel maatschappelijke steun is voor maatschappelijk verantwoord beleggen door pensioenfondsen. Omdat het kabinet het belang van maatschappelijk verantwoord beleggen van harte onderschrijft, hebben wij ons, samen met NGO’s, vakbonden en pensioenfondsen, ingespannen om het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen pensioenfondsen (IMVB-convenant) tot stand te brengen. Dit moet ervoor zorgen dat pensioenfondsen in het beleggingsbeleid, dat zij uitvoeren teneinde een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor deelnemers en pensioengerechtigden te behalen, tevens rekening houden met milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Hoe staat het met de verdere uitvoering van de suggesties uit de sectorbrief van DNB over duurzaam beleggen van pensioenfondsen, zoals bij de selectie van de vermogensbeheerder duurzaamheid als criterium mee te nemen en meer kennis en ervaring tussen pensioenfondsen te delen?
Uit onderzoek blijkt bij de helft van 50 onderzochte fondsen dat duurzame doelen een gespreksonderwerp is in contacten met hun vermogensbeheerders en dat iets minder dan een derde deze criteria ook meeneemt bij selectie van een vermogensbeheerder. Daarnaast hebben pensioenfondsen zich in het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen pensioenfondsen (IMVB-convenant) gecommitteerd om nog specifieker samen te werken. Dit zullen ze doen aan de hand van concrete cases om negatieve impact van ondernemingen waarin pensioenfondsen beleggen te mitigeren/of te remediëren. Dit samenwerkingsverband heeft een leer-en innoveeragenda wat betreft het vergroten van hun invloed met de ambitie om concrete verbeteringen te bereiken.
Het bericht ‘Gratis wonen. Als je mee laat kijken in je bed’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gratis wonen. Als je mee laat kijken in je bed»?1
Ja.
Wat vindt u van het initiatief dat mensen korting op hun woonlasten krijgen in ruil voor het opgeven van hun privacy?
In Helmond wordt een slimme woonwijk gebouwd: – Brainport Smart District – waarin zal worden geëxperimenteerd met nieuwe technologieën en manieren van wonen. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken hoe een wijk duurzaam en circulair kan worden gemaakt. Ook wordt er gekeken naar nieuwe manieren om data daarvoor in te zetten. Data is daarbij breder dan persoonsgegevens. Het uitgangspunt is om deze ontwikkeling samen met de bewoners van de wijk vorm te geven.
Het initiatief is een samenwerking tussen overheden, universiteiten en bewoners. Het initiatief is niet privaat gefinancierd. In een later stadium zijn marktpartijen uitgenodigd om te bezien of zij specifieke diensten aan zouden kunnen bieden, op één van de geselecteerde thema’s zoals duurzaamheid en fysiek en sociaal welzijn.
Van de initiatiefnemers begrijp ik dat er nog geen concrete afspraken zijn vastgelegd over het delen van data. Ook dient nader onderzocht te worden of c.q. in hoeverre die data tot op personen herleidbare gegevens kunnen bevatten. Wel geldt bij dit initiatief dat de betrokkenheid van de aanstaande bewoners een belangrijke voorwaarde zal zijn.
Eén van de voorgestelde projecten, die nog nader wordt uitgewerkt, is erop gericht onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor bewoners om hun persoonsgegevens commercieel uit te baten. Ook wordt onderzocht of de inzet van data in gemeenschappelijk beheer van de bewoners kan plaatsvinden.
Ik vind het een positieve ontwikkeling dat er geëxperimenteerd wordt met de mogelijkheden die data bieden om te werken aan maatschappelijke opgaven en aan de kwaliteit van leven, bijvoorbeeld om wijken duurzamer en circulair te maken. Ik vind het ook positief dat er kleinschalig wordt geëxperimenteerd met nieuwe manieren om burgers te betrekken bij dergelijke ontwikkelingen en het sluit aan bij de kabinetsambitie om burgers meer controle te geven over het gebruik van hun gegevens.
Wel begrijp ik de zorg van de vragensteller. Privacy is een grondrecht. Het spreekt dan ook voor zich dat, waar sprake is van verwerking van persoonsgegevens, als uitgangspunt dient te gelden dat de toepasselijke wettelijke kaders inzake gegevensbescherming, in het bijzonder de AVG, in acht worden genomen.
Vanuit NL DIGITAAL: Data Agenda Overheid lopen daarnaast verschillende initiatieven op het terrein van behoorlijk datagebruik in de openbare ruimte. We hebben Brainport Smart District onder andere uitgenodigd om zich aan te sluiten bij een traject waar BZK al samen met de gemeentes Eindhoven, Amsterdam en Groningen, met de VNG, met burgers, en met academische partners onderzoekt welke ethische dilemma’s zich voor kunnen doen, en welke wettelijke kaders van toepassing zijn.
Vindt u het wenselijk dat (tech-)bedrijven in ruil voor zeer gedetailleerde persoonsgegevens woonruimte gaan aanbieden?
Is het toegestaan om het opgeven van privégegevens als vereiste op te nemen bij het aanbieden van woonruimte?
Hoe verhoudt naar uw mening een initiatief zoals dit zich tot de groeiende consensus dat (tech-)bedrijven te veel macht hebben?
Kunt u garanderen dat de mensen die besluiten hier aan mee te doen dat op volledig vrijwillige basis doen en zij in hun beslissing niet gestuurd worden door andere factoren zoals bijvoorbeeld woningnood in de regio?
Kunt u zich voorstellen dat dit kan leiden tot een situatie waarin mensen vanwege hun financiële situatie verleid of gedwongen worden hun privégegevens te «verkopen» in ruil voor een dak boven hun hoofd? Acht u dat wenselijk?
Vooropgesteld: in dit project bieden tech-bedrijven geen woonruimte aan in ruil voor persoonsgegevens.
De situatie die de vragensteller in vraag 3 en 4 schetst zou ook niet wenselijk zijn. De keuze om persoonsgegevens af te staan moet altijd zorgvuldig en behoorlijk plaats vinden en gestoeld zijn op een rechtmatige grondslag, zoals vrije toestemming. Als woonruimte alleen mogelijk is in ruil voor het afstaan van persoonsgegevens, is van zo’n vrije keuze geen sprake.
Het project omtrent de mogelijke huurverlaging in ruil voor persoonsgegevens verkeert nog in de haalbaarheidsfase. Er staat op dit moment nog niets vast.
Mocht het experiment wel worden uitgevoerd, dan ga ik de uitwerking en de uitvoering daarvan nauwlettend volgen. Er moet voorkomen worden dat alleen mensen die zich dat kunnen veroorloven hun persoonsgegevens kunnen beschermen of dat bewoners in de positie komen te staan dat zij bij de beslissing om hun gegevens al dan niet af te staan geen vrije keuze hebben. Ik beraad mij op de wenselijkheid van initiatieven waar gebruik van een eerste levensbehoefte, zoals wonen, in ruil voor data zou worden aangeboden.
Kunt u garanderen dat mensen die geen toestemming hebben gegeven om zich aan zo’n gedetailleerd niveau van surveillance te committeren gevrijwaard blijven? Zo ja, hoe? Zo nee, blijft publieke ruimte hiermee dan wel publiek?
Kunt u aangeven hoe u staat tegenover de in het artikel genoemde sensorhotels die mobiele telefoons gaan volgen en hun interne gegevens gaan uitlezen?
Kunt u aangeven welke informatie men voornemens is te verzamelen met deze sensorhotels en welke informatie men overweegt te gaan verzamelen?
Kunt u aangeven hoe u staat tegenover de in het artikel genoemde verregaande plannen om te gaan werken met sensoren in het afvalwater?
Klopt het dat daarmee in principe per individu de eet- en drinkgewoontes nauwkeurig in beeld kunnen worden gebracht, evenals het medicijngebruik, de gezondheid en de consumptie in bredere zin? Acht u dat wenselijk?
Wat moet er verstaan worden onder het voornemen om te komen tot interventies op individueel niveau?2 Hoe wenselijk acht u dat?
Hoe gaat de datavoorziening ingericht worden? Krijgen inwoners ook inzage in hun eigen gegevens of is die uitsluitend voor de bedrijven? Kan het bijvoorbeeld zo zijn dat ouders straks genotificeerd worden dat hun dochter zwanger is nog voordat zij dat zelf weet simpelweg omdat zij naar het toilet is geweest? Acht u zulke situaties wenselijk?
Hoe verhoudt dit initiatief zich tot de aangenomen motie-Hijink (Kamerstuk 27 529, nr. 178) waarin de Kamer zich uitspreekt tegen het commercieel uitbaten van medische data? Bent u met de indiener van mening dat data die verzameld zullen worden om een gezondheidsbeeld op te stellen daarmee eigenlijk medische data zijn?
De initiatiefnemers hebben benadrukt dat er geen afspraken zijn gemaakt over het verzamelen van data, laat staan medische data en dat het verzamelen van medische data nadrukkelijk niet de bedoeling is.
Het verwerken van medische gegevens is aan strenge eisen gebonden. De partijen moeten zich daarbij aan de gegevensbeschermingswetgeving houden. Als dat niet gebeurt, is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om daartegen op te treden.
Welke actie gaat u ondernemen om dit initiatief, dat in strijd is met de wens van de Kamer, tegen te houden?
Zie antwoord vraag 15.
In hoeverre acht u het wenselijk dat provincies en waterschappen zich aansluiten bij dit soort initiatieven?
Het is aan provincies en waterschappen zelf om te bezien of en op welk moment zij zich aansluiten bij dergelijke innovatieve initiatieven. Provincies en waterschappen maken hun eigen financiële en beleidsmatige afwegingen binnen hun wettelijke takenpakket. Ik heb hier geen oordeel over.
Is u al bekend hoe de voorgenomen Ethische Commissie ingericht gaat worden? Wat wordt de positie van deze commissie ten opzichte van bestaande instanties belast met toezicht op privacy zoals bijvoorbeeld de Autoriteit Persoonsgegevens?
Het is nog niet bekend hoe de Ethische Commissie ingericht gaat worden. Op basis van de informatie en de gevoerde gesprekken heb ik geen reden om te veronderstellen dat de initiatieven onwenselijk zijn en overheidsingrijpen gerechtvaardigd is.
Wat zou er gebeuren als de Ethische Commissie zou besluiten dat (alle) initiatieven van de ontwikkelaars onwenselijk zijn? Hoe wordt een «wij-van-WC-eend» scenario voorkomen?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven wat de huidige situatie is in Toronto (Canada) waar eerder een soortgelijk initiatief werd opgezet? Ziet u daarin aanleiding dit initiatief een halt toe te roepen?
Sidewalks labs in Toronto is een privaat gefinancierd en georganiseerd project, zonder inspraak van bewoners, in tegenstelling tot het project in Helmond. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het initiatief in Helmond een halt toe te roepen.
Kunt u reflecteren op de uitspraak: «We doen hier niet alleen veilige dingen. Anders krijg je nooit disruptie»? Geeft u dat vertrouwen dat bestaande wetgeving gerespecteerd zal worden en dat persoonsgegevens veilig zijn?
Kunt u reflecteren op de uitspraak: «We gaan hier aanklooien»? Geeft u dat vertrouwen dat bestaande wetgeving gerespecteerd zal worden en dat persoonsgegevens veilig zijn?
Kunt u reflecteren op de uitspraak: «We doen hier iets op het snijvlak van wat kan en wat wenselijk is»? Geeft u dat vertrouwen dat bestaande wetgeving gerespecteerd zal worden en dat persoonsgegevens veilig zijn?
Is dit een initiatief dat u wenselijk acht? Zo nee, hoe gaat u dit initiatief en soortgelijke initiatieven in de toekomst voorkomen? Zo ja, waarom?
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om onderzoek te doen naar dit initiatief? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een onafhankelijke toezichthouder en besluit zelfstandig over de te verrichten onderzoeken. Het staat de initiatiefnemers vrij om de AP te vragen om mee te denken over deze nieuwe ontwikkeling.
Het datalek bij Jeugdzorg waardoor dossiers van duizenden kwetsbare kinderen zijn gelekt |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat dat door een fout van Bureau Jeugdzorg Utrecht in totaal 3278 dossiers van 2702 kinderen zijn gelekt?1
Datalekken zoals deze laten zien dat aandacht voor informatieveiligheid in de zorgsector steeds belangrijker wordt. Het datalek bij Samen Veilig Midden-Nederland is ontstaan door het gebruik van oude e-mailadressen met een oude domeinnaam. Deze domeinnaam was vanaf december 2017 niet meer bij Samen Veilig Midden-Nederland in beheer. Naar nu blijkt zijn de consequenties hiervan onvoldoende ingeschat en afgedekt. Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij laten weten dat zij de oude domeinnaam weer hebben overgenomen en dat daarmee het lek gedicht is. Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij gemeld direct na geïnformeerd te zijn over het datalek een onderzoek te zijn gestart om uit te zoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren.
Waarom is de oude website van Jeugdzorg Utrecht niet beveiligd afgesloten nadat deze offline is gehaald?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat binnen de jeugdzorg dossiers van patiënten onbeveiligd en geautomatiseerd doorgestuurd worden naar e-mailadressen van werknemers?
Ik deel de mening dat alle zorginstellingen passende maatregelen moeten nemen om patiëntdossiers en communicatie over patiënten maximaal te beveiligen. Ze moeten zorgen dat binnen hun organisaties goed met persoonsgegevens wordt omgegaan om datalekken zoals deze te voorkomen maar ook om weerbaar te zijn tegen bijvoorbeeld cyberaanvallen. Daarbij hoort onder anderen het gebruik van beveiligde e-mail voor het uitwisselen van persoonsgegevens. Alle zorg- en jeugdhulpinstellingen zouden daarom gebruik moeten maken van beveiligde e-mail verbindingen, waarvoor ook een NEN2-norm beschikbaar komt.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat zorginstellingen patiëntendossiers onbeveiligd en zonder authenticatie worden rondgestuurd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u te kunnen waarborgen dat dit in het vervolg wel goed wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Bureau Jeugdzorg Utrecht niet voldeed aan de concrete normen ten aanzien van informatieveiligheid zoals door Z-CERT geformuleerd? Bent u van mening dat deelname aan Z-CERT door (jeugd)zorgaanbieders verplicht gesteld moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zorginstellingen moeten onder meer voldoen aan de AVG. Ook de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg stelt eisen aan informatieveiligheid voor het zorgveld. Deze eisen zijn neergelegd in normen ontwikkeld door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN).
Het Computer Emergency Response Team voor de Zorg (Z-CERT) ontwikkelt geen normen waaraan zorginstellingen dienen te voldoen. Z-CERT is wel belast met monitoring, preventie en reparatie van ICT-incidenten in de zorg. Bij datalekken zoals deze kunnen aangesloten zorginstellingen rekenen op de hulp van Z-CERT. Deze organisatie fungeert ook als «brandweer» bij informatieveiligheidsincidenten in de zorg. Alle zorg- en jeugdhulpinstellingen zouden wat mij betreft aangesloten moeten zijn bij een organisatie als Z-CERT. Zoals toegezegd in reactie op de motie Ellemeet (TK 270529, nr 179) zal VWS in 2019 het verplichtstellen van de deelname van zorg- en jeugdhulpinstellingen aan Z-CERT onderzoeken.
Welke verplichtingen hebben (jeugd)zorginstellingen voor wat het securitybeleid betreft? Welke standaardnormen zijn hieraan verbonden waar in ieder geval aan voldaan moeten worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de bewering van de klokkenluiders dat er nog tientallen soortgelijke zorgorganisaties zijn waarvan de oude domeinnaam is verlopen, en die door kwaadwillenden zijn over te nemen of reeds zijn overgenomen?
Ik heb Z-CERT gevraagd om passende actie te ondernemen. Z-CERT meldt mij dat er inderdaad domeinnamen circuleren die eerder door zorginstellingen zijn gebruikt en daarna zijn vrijgegeven. Op mijn verzoek heeft Z-CERT deze domeinnamen zelf geregistreerd zodat deze niet meer voor anderen beschikbaar zijn.
Bent u bereid te inventariseren welke websites dit betreft om hier zo spoedig mogelijk actie op te zetten om deze beveiligd af te (laten) sluiten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn alle betrokken personen waarvan de dossiers gelekt zijn inmiddels ingelicht over dit datalek?
Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij gemeld dat zij niet weten welke dossiers precies gelekt zijn, dit is door de klokkenluiders en RTL niet gedeeld. Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij laten weten direct alle cliënten te hebben geïnformeerd en ook een speciale telefoonlijn geopend te hebben voor vragen van bezorgde burgers.
Op welke wijze wordt dit datalek van Bureau Jeugdzorg Utrecht gedicht en op welke wijze wilt u er op inzetten dat dit soort fouten in de toekomst niet meer worden gemaakt?
Samen Veilig Midden-Nederland heeft mij laten weten direct nadat ze op de hoogte werden gesteld van het datalek een crisisteam te hebben gevormd en een Functionaris Gegevensbescherming te hebben aangesteld. De oude domeinnaam is direct weer overgenomen waardoor het lek inmiddels gedicht is. De instelling is een onderzoek gestart om uit te zoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren. Ook is er direct melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens. De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet hierop toe.
Het verkrijgen van inzicht in de gevolgen van maximumsnelheden |
|
Joost Sneller (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw doelstelling om in het kader van de operatie Inzicht in Kwaliteit «meer inzicht te krijgen in de resultaten van beleid en bij te dragen aan het vergroten van de maatschappelijke toegevoegde waarde van beleid» en uw ambitie om een «nieuwsgierige, lerende overheid» te zijn?1
Ja.
Kunt u toelichten op welke wijze de afgelopen zeven jaar inzicht is verkregen in de maatschappelijke effecten van de verschillende maximumsnelheid-regimes voor auto’s in Nederland, zoals voorgeschreven in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek?2
De effecten van snelheidsregimes werken door in de verschillende jaarlijkse monitors waarmee inzicht wordt gegeven in maatschappelijke effecten, zoals de NSL-monitoringsrapportage voor luchtkwaliteit, het Nalevingsverslag voor geluidproductieplafonds en de verkeersveiligheidsmonitor Veilig over Rijkswegen van Rijkswaterstaat. Ook is door RWS gebruikersonderzoek gedaan naar de gebruikerstevredenheid van de nieuwe snelheidslimieten en de bebording daarvan.3
Samen met de NSL-monitor over 2015 is aan de Tweede Kamer, ter uitvoering van de motie Van Veldhoven, ook een analyse van het RIVM toegezonden over de kans op overschrijding van de luchtnormen door snelheidsverhogingen in 20164. Hierover is destijds geconcludeerd dat in alle gevallen de concentraties conform de wettelijke voorschriften onder de grenswaarden liggen.
Ook in de meest recente NSL-Monitoringsrapportage blijkt wederom dat de NO2-knelpunten niet nabij snelwegen zijn gelegen, maar liggen in het binnenstedelijk gebied, langs drukke stedelijke wegen.5
Daarnaast is, conform artikel 3 van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek, op 22 december 2017 de beleidsdoorlichting Wegen en Verkeersveiligheid aan uw Tweede Kamer verzonden.6
Wat is uw reactie op de conclusie van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) dat de maatschappelijke kosten van verkeersongevallen in 2015 ongeveer 14 miljard euro – oftewel 2% van het nationaal inkomen – bedroegen?3
Dit bevestigt dat het verbeteren van de verkeersveiligheid – naast het voorkomen van menselijk leed – ook om andere redenen van groot belang is. In het regeerakkoord staat: «Het aantal verkeersdoden en -gewonden neemt de laatste jaren toe, onder meer onder kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers en voetgangers. Het aantal slachtoffers moet omlaag. Samen met (branche)organisaties, provincies, gemeenten en handhavende instanties zetten we ons in voor de realisatie van het manifest «Verkeersveiligheid: een nationale prioriteit». Daarom zetten het Rijk en partners zich gezamenlijk vol in voor de uitvoering van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid.
Kunt u op basis van de uit evaluatieonderzoek verkregen inzichten een onderbouwd oordeel geven over de wijze waarop, en de mate waarin, een verlaging van een of enkele van de geldende maximumsnelheden tot een verlaging van deze maatschappelijke kosten zou kunnen leiden? Zo nee, deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om wel over deze inzichten te beschikken?
In het SPV is aangegeven dat het causale verband tussen snelheid en het risico op een ongeval of de ernst van de afloop daarvan, uitgebreid wetenschappelijk is aangetoond. Ook is aangegeven dat in zijn algemeenheid geldt dat als de gemiddelde snelheid op een weg stijgt, dit automatisch leidt tot een grotere kans op ongevallen met een grotere kans op een ernstige afloop. In de monitor Veilig over Rijkswegen 20168 is de ontwikkeling van het ongevalsrisico op autosnelwegen tussen de periode 2013–2016 versus 2008–2011 geanalyseerd. Hierbij is geconstateerd dat de ontwikkeling negatiever was op wegen waar de snelheidslimiet is verhoogd naar 130 km/u dan op de wegen waar de limiet ongewijzigd is gebleven. Dit geldt zowel voor dodelijke ongevallen als voor ziekenhuisongevallen. Naast de maximumsnelheid speelt echter ook de weginrichting en rol. In het SPV aangegeven dat op basis van wat plaatselijk de veilige of maximumsnelheid is, de weginrichting zo nodig kan worden aangepast om veilig gedrag af te dwingen. De geloofwaardigheid van de inrichting bepaalt in welke mate weggebruikers hiermee worden verleid tot een veilige snelheid.
Kunt u toelichten naar welke gevolgen bij deze evaluaties specifiek is gekeken en op welke wijze hierbij is gekeken naar de gevolgen voor de «brede welvaart»?4
De monitor Veilig over Rijkswegen ziet specifiek op het aantal verkeersongevallen op rijkswegen (dodelijke ongevallen en ongevallen met ziekenhuisgewonden). In het bij de NSL-monitoringsrapportage gevoegde onderzoek is specifiek gekeken naar de concentratie stikstof en fijnstof in de lucht nabij rijkswegen.
In de publicatie over brede welvaart wordt voor mobiliteit onder andere de tevredenheid over de reistijd als indicator gehanteerd. Beleving van de weggebruiker en reistijdverkorting zijn de aanleiding geweest voor het verhogen van de maximumsnelheid op autosnelwegen. Uit het gebruikersonderzoek van Rijkswaterstaat blijkt dat de meerderheid van de weggebruikers deze maatregel positief waardeert.
Wat is uw reactie op het bericht dat leefbaarheidswinst onvoldoende zou worden meegewogen bij de besluitvorming over infrastructuurprojecten? In welke mate is deze conclusie van toepassing op andere besluitvorming met betrekking tot het beleidsterrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?5
Bij besluitvorming over infrastructuurprojecten wordt in de regel een MKBA opgesteld, waarin de leefbaarheidseffecten worden meegenomen. Dit instrument wordt door het CPB ontwikkeld en beheerd. De conclusie in het genoemde bericht van het CPB is dat de gangbare methode om veranderingen in individuele leefbaarheidscomponenten te waarderen met kengetallen, kan leiden tot onderschattingen van de leefbaarheidsbaten van dergelijke stedelijke inpassingsprojecten. Het CPB merkt expliciet op dat deze bevindingen voor het in het artikel bedoelde project in Maastricht niet een op een kunnen worden overgenomen in andere projecten.11
Daarnaast wordt in het in de vraag aangehaalde bericht ook geconcludeerd: «Er zijn goede kengetallen beschikbaar voor geluidsoverlast, luchtvervuiling, verkeersveiligheid en sociale veiligheid. De effecten op geluidsoverlast en luchtvervuiling lijken relatief klein ten opzichte van bereikbaarheidswinst en kwaliteit van de publieke ruimte. Vooralsnog is het huidige MKBA instrumentarium daarom geschikt om een afweging te maken tussen verschillende alternatieven.»
Kent u het bericht «Pleidooi voor 30 km per uur in bebouwde kom»?6
Ja.
Kunt u zich vinden in de constatering van de RAI Vereniging dat het verlagen van de maximumsnelheid in de bebouwde kom beter is voor de verkeersveiligheid en helpt tegen geluidsoverlast? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer, samen de RAI-vereniging, dat verdere aandacht voor geloofwaardige en veilige snelheidslimieten essentieel zijn voor meer verkeersveiligheid. In het Strategisch Plan Verkeersveiligheid is daarom benoemd dat er nog winst te halen is in een veilige en geloofwaardige inrichting van 30 km/h-wegen, maar ook van 50 km/h-wegen. Bijvoorbeeld door het scheiden van verkeerstromen middels een vrijliggend fietspad. Dit is ook een onderdeel van de risicoanalyses die in het kader van het SPV worden uitgevoerd
Kunt u met de Kamer delen welke onderzoeken en informatie bij u bekend zijn over de voor- en nadelen in termen van maatschappelijke effecten van dit voorstel van de RAI Vereniging?
Een overzicht van de verkeersveiligheidseffecten is te vinden in de factsheet «30 km/uur-gebieden» van de SWOV.13 Hierin schrijft SWOV dat er grote verschillen in het effect tussen gebieden zijn geconstateerd. Deze hadden vooral te maken met verschillen in omvang van het gebied, bebouwingsdichtheid, aard van de gekozen snelheidsremmende maatregelen en de gerealiseerde veranderingen in hoeveelheid verkeer. In het Strategisch Plan Verkeersveiligheid is daarom benoemd dat er nog winst te halen is in een veilige en geloofwaardige inrichting van 30 km/h-wegen Dit jaar verricht SWOV nader onderzoek naar de effecten van een algemene snelheidslimiet van 30 km/uur binnen de kom. In algemene zin is bekend dat de geluidproductie van verkeer bij 30 km/u lager zal zijn dan bij 50 km/u.
Deelt u de conclusie in het bericht «Met 130 km/u toch later thuis: Harder rijden veroorzaakt meer file» dat de invoering van deze hogere maximumsnelheid tot meer files heeft geleid? Zo nee, kunt u toelichten op basis van welke feiten of welk onderzoek u tot een andere conclusie komt?7
Zoals bij de besluitvorming over de snelheidsverhoging in 2011 aan de Tweede Kamer is aangegeven, staat tegenover de reistijdwinst op rustige momenten ook een beperkt verlies aan reistijdbetrouwbaarheid door onverwachte vertragingen15. Per saldo levert een maximumsnelheid van 130 km/u reizigers echter reistijdwinst op. Bovendien sluit de snelheidsverhoging aan bij de beleving van een groot deel van de automobilisten. Dit ondersteunt het beleid om de bestaande maximumsnelheden in stand te houden, waarbij uiteraard de geldende veiligheids- en milieunormen leidend blijven.
Welke reeds afgeronde of geplande onderzoeken -bijvoorbeeld van officiële adviesorganen of de Algemene Rekenkamer- naar de gevolgen van deze verhoging van de maximumsnelheid zijn bij u bekend?
Kortheidshalve verwijs ik naar de hierboven genoemde onderzoeken, waarbij uitdrukkelijk niet kan worden uitgesloten dat er nog meer onderzoeken bestaan die hieraan raken. Verder is mij bekend dat de Algemene Rekenkamer onderzoek heeft gedaan naar mogelijke gevolgen van de snelheidsverhoging op snelwegen van 120 km/u naar 130 km/u. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik op verantwoordingsdag (15 mei 2019).
Wat is uw reactie op het onderzoek naar de maatschappelijke kosten en baten van de maximumsnelheden in Frankrijk alsmede de beleidsmatige gevolgen die dit onderzoek heeft gehad?8
Dit artikel ziet op snelheidsverlaging op wegen in Frankrijk buiten de bebouwde kom, specifiek in de situatie zonder middenbermscheiding, van 90 naar 80 km/u. Deze situatie is niet zonder meer te vergelijken met de Nederlandse situatie.
Bent u bereid te bezien of een soortgelijk onderzoek in Nederland van toegevoegde waarde zou zijn? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerakkoord 2017–2021 is vastgelegd dat de bestaande maximumsnelheden in stand blijven, waarbij de geldende veiligheids- en milieunormen steeds leidend zijn. Derhalve zie ik geen toegevoegde waarde in dergelijk onderzoek. In het Strategisch Plan Verkeersveiligheid zijn daarnaast ambities vastgelegd met betrekking tot de geloofwaardigheid van snelheidslimieten, bijpassende inrichting van de weg en de naleving van limieten, onder meer door middel van handhaving en versterking van de sociale norm rond snelheidsgedrag.
Kunt u toelichten welke evaluatie-instrumenten u het meest geschikt acht voor het evalueren van het maximumsnelheden-beleid? Welke rol ziet u hierbij voor Maatschappelijke Kosten Baten Analyses (MKBA's) weggelegd?9
Voorafgaand aan het verhogen van de maximumsnelheid op autosnelwegen is een analyse van de maatschappelijke baten en kosten uitgevoerd, op basis van de richtlijnen OEI (Overzicht Effecten Infrastructuur) bij MIRT-verkenningen. De resultaten hiervan zijn vooraf met uw Kamer gedeeld.18 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, wordt inzicht gegeven in maatschappelijke effecten van het wegverkeer in verschillende jaarlijkse monitors, zoals de NSL-monitor, het Nalevingsverslag voor geluidproductieplafonds en de verkeersveiligheidsmonitor Veilig over Rijkswegen.
Op welke wijze bent u voornemens om de aanbevelingen van het Centraal Planbureau ten aanzien van de rol van natuur en biodiversiteit te betrekken bij het verder verbeteren van de evaluatie-systematiek op het beleidsterrein van Infrastructuur en Waterstaat?10
Het rapport waar u op doelt geeft een nieuwe manier weer van het meten van natuureffecten van maatregelen. Volgens het CPB kan het helpen bij het vergelijken van de kosteneffectiviteit van verschillende maatregelen voor natuur. Het CPB geeft zelf aan dat dit instrument in een later stadium kan worden gebruikt bij het opstellen van MKBA’s. Het MKBA-instrument wordt periodiek geactualiseerd op de recente wetenschappelijke inzichten. Daarbij zal deze studie worden meegenomen.
De aanbesteding van het CJIB |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanbesteding Centraal Justitieel Incasso Bureau jaagt schuldenaren op kosten»?1
Ja.
Klopt het dat «een nieuwe aanbestedingsronde» in strijd is met de Rijksincassovisie? Zo nee, kunt u onder verwijzing naar de relevante paragraaf uit de Rijksincassovisie aangeven waarom dat niet het geval is?
Nee, de aanbestedingsronde is niet in strijd met de Rijksincassovisie. Door incassotrajecten van verschillende overheidsorganisaties te clusteren heeft de schuldenaar te maken met één gerechtsdeurwaarder en niet met verschillende gerechtsdeurwaarders die ieder namens een andere overheidsorganisatie incasseren. Dit blijft ook bij een nieuwe aanbesteding overeind en is juist in lijn met de uitgangspunten van de Rijksincassovisie. (pagina 4 van de Rijksincassovisie Kamerstukken II, 2015/2016, 24 515, nr. 336)
Wat is de reden dat er een nieuwe aanbestedingsronde van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) op gang is gekomen?
Een nieuwe aanbestedingsronde van de diensten van gerechtsdeurwaarders is noodzakelijk, omdat de huidige contracten, die tijdens de vorige aanbesteding zijn afgesloten, een looptijd hebben van twee jaar, met een beperkte mogelijkheid tot verlenging. Met de nieuwe aanbesteding dient tijdig te worden begonnen om aan het einde van de huidige contractperiode (na eventuele verlenging) over nieuwe contracten te beschikken.
Vindt u het wenselijk dat een zittende deurwaarder na vier jaar bij een nieuwe aanbestedingsronde zijn contract met het CJIB kwijt kan raken en een schuldenaar dan met een nieuwe deurwaarder te maken krijgt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij een nieuwe aanbesteding kan de keuze vallen op andere partijen. In dat geval geldt dat al lopende vorderingen door het oorspronkelijke gerechtsdeurwaarderskantoor worden uitbehandeld.
Vindt u dat nu voldoende rekening wordt gehouden met dergelijke gevolgen van deze nieuwe aanbesteding? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, het CJIB richt de nieuwe aanbesteding zeer zorgvuldig in. Bij de aanbesteding wordt rekening gehouden met de belangen van zowel de schuldenaar, de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder en met het algemeen belang bij een goed functionerend stelsel van incasso, met inachtneming van de uitgangspunten van de Rijksincassovisie.
Was men bij het opzetten van een nieuwe aanbestedingsronde ervan bewust dat een nieuwe deurwaarder in het geval zoals genoemd onder vraag 4 opnieuw «de totale schuldenpositie» moet vaststellen en dat dit de schuldenaar geld kost in verband met de daarvoor benodigde rechtsmiddelen? Zo ja, op welke wijze is dat meegenomen in de afweging? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 worden lopende dossiers van schuldenaren uitbehandeld door de behandelende gerechtsdeurwaarder. Er is hierdoor geen sprake van de in vraag 6 aangegeven situatie.
Waar wringt volgens u de schoen met betrekking tot de Europese aanbestedingsregels waar het CJIB aan moet voldoen?
Het CJIB houdt bij zijn aanbesteding rekening met alle geldende wet- en regelgeving en met de wijze waarop de rechter die regelgeving in de praktijk uitlegt en toepast. Ik zie daar geen knelpunten in.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u elke algemene vraag voorzien van een algemeen antwoord over de volle breedte van de vraag en elke specifieke vraag van een zo specifiek en nauwkeurig mogelijk antwoord?
Ja.
Het bericht dat een bejaard Nieuwegeins stel dat al vanwege huisuitzetting uit het leven wilde stappen vrijdag opnieuw op straat staat |
|
Fleur Agema (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bejaard Nieuwegeins stel dat vanwege huisuitzetting uit het leven wilde stappen vrijdag opnieuw op straat»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het heel verdrietig is dat deze zeventigers een gezamenlijke zelfmoordpoging met pillen en gasflessen deden omdat ze dakloos werden?
Ja.
Deelt u de mening dat het een grove schande is dat zeventigers op straat moeten leven en dat statushouders nog altijd met voorrang een sociale huurwoning krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Hier wordt door de vraagstellers een verkeerde tegenstelling opgeroepen met deze specifieke en trieste casus, met een heel eigen geschiedenis, tussen verschillende groepen woningzoekenden. Het gaat hier ten eerste om mensen die een huurwoning bewoonden, die zij na een vonnis van het gerechtshof tot ontruiming op grond van voortdurende ernstige overlast, hebben moeten verlaten. Zoals u verder weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen.
Bent u bereid er nu eindelijk voor te zorgen dat er geen enkele woning meer naar statushouders gaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Onze Grondwet begint met het recht op gelijke behandeling van gelijke gevallen.
Vind u het nu ook niet verschrikkelijk jammer dat de financiering van bijna 80.000 verzorgingshuisplekken is gestopt, omdat deze mensen, beiden zeventigers en slecht ter been er prima hadden kunnen wonen?
Het aantal ouderen dat naar een verzorgingshuis wil, neemt al decennia af. Met de hervorming van de langdurige zorg heeft het vorige kabinet ingezet om de zorg dichterbij huis te organiseren en de zorg ook voor de langere termijn betaalbaar te houden. Daarbij past het dat mensen met relatief minder beperkingen, die zelfstandig thuis kunnen blijven wonen, zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten van het wonen. Overigens heeft Actiz – de branche-organisatie voor aanbieders van verpleging en verzorging – aangegeven dat het aantal locaties dat in de periode 2013–2015 is gesloten, in de periode dat de toegang tot de institutionele zorg is beperkt, in orde van 150–200 locaties is. Dat komt overeenmet ca. 10.000 plaatsen.2
Wat gaatu eraan doen om te voorkomen dat ouderen door het tekort aan seniorenwoningen worden verplicht op straat te gaan leven?
Met de Nationale Woonagenda en het Programma Langer thuis wordt ingezet op een toename van het aantal woningen in het algemeen en voor ouderen in het bijzonder. Hiermee wil ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties enerzijds voorkomen dat de woning waar ouderen in wonen ongeschikt is op het moment dat ouderen worden geconfronteerd met beperkingen en anderzijds ervoor zorgen dat er meer woonvormen komen die voldoen aan een vraag van geclusterd wonen. Deze woonvormen kunnen bijdragen aan het voorkomen van eenzaamheid en kunnen bijdragen aan een gevoel van veiligheid, omdat mensen een oogje in het zeil bij elkaar (kunnen) houden.
Deelt u de mening zoals geuit in het artikel dat het om het even is of mensen hen nou zien als kwade genius van een jarenlange burenruzie, als schrijnend geval of als slachtoffers, dat het erom gaat dat een echtpaar van in de zeventig niet op straat hoort te leven?
Ik ben van mening dat niemand in Nederland op straat zou hoeven te leven.
Het echtpaar Van Hoff wordt begeleid door een organisatie voor maatschappelijke opvang en begeleid wonen. Van lokaal betrokkenen en uit de media3 heb ik begrepen dat zij inmiddels in een tijdelijke woonoplossing onderdak hebben gevonden. Het echtpaar is daarmee niet op straat komen te staan.
Wat gaat u ondernemen zodat meneer en mevrouw Van Hoff vrijdag niet opnieuw op straat komen te staan? Kunt u ons vrijdag laten weten hoe het gelopen is?
Zie antwoord vraag 7.
De arbeidsomstandigheden bij online supermarkt Picnic |
|
Bart van Kent |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het boekje «Ergonomie – Hoe werk ik op een veilige en verantwoorde manier» dat online supermarkt Picnic hanteert in hun distributiecentra?1
Ja, dit boekje is aan mij verstrekt en ik heb er kennis van genomen.
Kent u de National Institute of Occupational Safety and Health (NIOSH)-methode, een meetmethode om te bepalen hoeveel een werknemer per keer mag tillen? Klopt het dat ook de Inspectie SZW deze methode hanteert bij controles?
Deze methode is mij bekend. In de toelichting op artikel 5.2 van het Arbobesluit wordt verwezen naar deze NIOSH-methode om te kunnen beoordelen of bepaalde tilsituaties risico's met zich meebrengen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. De Inspectie SZW hanteert de NIOSH-methode als standaard.
Wat is, gelet op onder andere die NIOSH-methode, uw reactie op de instructie dat bijvoorbeeld drie kratten met boodschappen boven schouderhoogte getild moeten worden?
In de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt de overheid met doelvoorschriften wat in het belang van gezond en veilig werken moet worden gedaan; werkgevers en werknemers bepalen zelf hoe ze dat doen. Dat kan op bedrijfsniveau, maar ook – in de vorm van een arbocatalogus – op bedrijfstakniveau. Gelet op de grote verscheidenheid aan risico’s en werksituaties zijn de juiste maatregelen een kwestie van maatwerk. De oplossing ligt in het maken van goede afspraken tussen werkgever en werknemer over technische hulpmiddelen en de organisatie van het werk om de tilbelasting daarmee zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken.
Bij fysiek werk kan de NIOSH-methode worden gebruikt om in een gegeven tilsituatie uit te rekenen wat het toelaatbare tilgewicht is. Dit hangt van een aantal factoren af zoals de hoogte waarop de last moet worden opgetild en neergezet, de werkhouding, de frequentie van de uit te voeren handeling en de duur van de werkzaamheden. De specifieke omstandigheden waaronder getild wordt, zijn dus van belang. Ik kan niet oordelen over de specifieke werksituaties bij het bedrijf Picnic. Maar volgens de NIOSH-methode zijn boven 175cm, gerekend vanaf het vlak waarop de werknemer staat, alleen nog lichte gewichten toegestaan.
Volgens Picnic zelf gaat het bedoelde deel van de instructie om het klaarzetten van lege piepschuim kratten die samen een paar honderd gram wegen.
Wat is voorts uw reactie op het feit dat er geen (elektrische) hulpmiddelen worden ingezet om tillen boven hoofdhoogte te voorkomen, iets wat door de NIOSH-methode als zeer risicovol wordt beoordeeld?2
Ik kan geen oordeel geven over de concrete omstandigheden en maatregelen in een bedrijf. Een werkgever is verplicht de arbeidsrisico’s in kaart te brengen en zodanige maatregelen te nemen dat de fysieke belasting van de werknemer geen gevaren oplevert voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. Het is belangrijk dat de werkgever in overleg met de werknemers een effectieve aanpak bedenkt en oplossingen zoekt voor eventuele knelpunten.
Wat is uw reactie dat op het feit dat er slechts bij wijze van experiment met elektrische karren wordt gewerkt, maar het overgrote deel van het werk bestaat uit het sjouwen met zware karren met vijftien kratten vol boodschappen?
Van Picnic zelf heb ik begrepen dat het bedrijf is gestart met deze pilots van elektrische karren met het doel om deze na de testperiode, breder uit te rollen binnen het bedrijf. Het bedrijf geeft daarbij aan dat het nadenkt over innovatieve oplossingen die van invloed zijn op zowel de efficiency als de fysieke belasting van de medewerker.
Wat is het maximale toelaatbare gewicht van een kar met vijftien kratten met boodschappen die handmatig voortgesleept moet worden? Is het überhaupt mogelijk om dit op een ergonomisch verantwoorde wijze te doen?
Het bepalen van het maximaal toelaatbare gewicht en een verantwoorde werkwijze is afhankelijk van de specifieke duw- en treksituatie. Een bedrijf dat te maken heeft met fysieke werkzaamheden kan verschillende meet- en beoordelingsmethoden inzetten om de risico’s te beoordelen en vervolgens passende maatregelen in te voeren.
Voor het beoordelen van een duw- en treksituatie kan voor een eerste beoordeling de Duw en Trek Check (DUTCH)-methode worden ingezet. Ook is het mogelijk krachtmetingen toe te passen en de waarden te beoordelen op mogelijke gezondheidsschade met de tabellen van «Mital» uit 1997 zoals vermeld in het advies «Kracht zetten, duwen en trekken in werksituaties» van de Gezondheidsraad in 2012.
Deelt u de mening dat ook nieuwe bedrijven, zoals Picnic, zich moeten houden aan de bestaande wet- en regelgeving? Of is het voor u acceptabel dat zij eerst nog wat experimenteren met de arbeidsomstandigheden van hun werknemers?
Ook nieuwe bedrijven moeten zich houden aan de Arbeidsomstandighedenwet. Elke individuele werkgever moet op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zorgdragen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Hierbij dient een werkgever een aantal uitgangspunten in acht te nemen, zoals onder meer het aanpakken van gevaren en risico’s aan de bron en te letten op de stand van de wetenschap.
Ik begrijp van Picnic dat zij samen met haar medewerkers werkt aan het invoeren van innovatieve oplossingen. Of het tijdpad hiervan als acceptabel kan worden beoordeeld, is afhankelijk van de technische, operationele of economische haalbaarheid. Algemeen uitgangspunt daarbij is dat in beginsel het doelstellingenniveau dat de Arbeidsomstandighedenwet stelt niet ter discussie staat.
Bent u bereid de Inspectie SZW erop te wijzen dat zowel de instructies als de daadwerkelijke werkzaamheden niet voldoen aan de NIOSH-methode en daarmee aan ergonomische verantwoorde werkomstandigheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bovenstaande antwoorden aangeven staat niet vast of wel of niet aan NIOSH is voldaan.
Dat arbonormen worden nageleefd is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers, zij dienen daarvoor zorg te dragen.
Ik ben graag bereid uw vragen en mijn antwoorden aan de Inspectie SZW door te geleiden zodat de Inspectie deze kan betrekken bij haar werk.
De Inspectie SZW heeft mij voorts het volgende laten weten.
De Inspectie volgt nieuwe ontwikkelingen rond bezorging, logistiek, horeca en detailhandel en platformen nauwlettend. Of bij een specifiek bedrijf wel of niet onderzoek loopt, is geen openbare informatie.
In algemene zin geldt dat wanneer er klachten door de ondernemingsraad of de vakbond worden ingediend, de Inspectie SZW onderzoek start.
Verder werkt de Inspectie risicogestuurd, programmatisch en effectgericht. Dit houdt in dat zij haar capaciteit daar inzet waar de grootste risico’s op niet naleving zich voordoen. De Inspectie SZW analyseert continu of nieuwe risico’s optreden die tot mogelijke aanpassingen van inspectie-inzet aanleiding geven. Deze analyse is gebaseerd op bevindingen, onderzoeken, uitkomsten van reactieve inspecties en signalen van buiten – waaronder meldingen van misstanden en signalen in de media en monitoringsonderzoek.
Bent u voorts bereid de Inspectie SZW op te roepen de distributiecentra van Picnic aan een controle te onderwerpen? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de Arbonormen worden nageleefd in de distributiecentra?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Tien jaar cel en tbs voor doodsteken therapeut tbs-kliniek Kijvelanden’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tien jaar cel en tbs voor doodsteken therapeut tbs-kliniek Kijvelanden»?1
Deelt u de mening dat tien jaar celstraf een onacceptabel lage straf is voor deze moordenaar die nota bene al onder behandeling was voor poging tot doodslag in een tbs-kliniek?
Kwam deze tbs'er ook in aanmerking voor (on)begeleid verlof? Zo ja, hoe vaak is hij op verlof gestuurd?
Deelt u de mening dat een persoon die nota bene door de rechtbank als «buitengewoon gevaarlijke man» is bestempeld, nooit in een gewone tbs-kliniek had mogen zitten met alle vrijheden van dien, maar op een long stay-afdeling? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze man totaal verkeerd is ingeschat? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u nu eigenlijk geleerd van de zaak Michael P.?
Deelt u de mening dat alle intensieve behandelingen in de tbs-kliniek voor deze gevaarlijke idioot blijkbaar geen enkele zin hebben gehad, anders had hij toch niet opnieuw kunnen toeslaan?
Deelt u de mening dat het opnieuw opleggen van tbs zinloos is, aangezien dit soort idioten levenslang achter slot en grendel opgesloten zouden moeten zitten? Kunt u aangeven in welk opzicht deze zaak verschilt van Michael P.? Waarom denkt u dat deze «buitengewoon gevaarlijke man» uiteindelijk wel weer losgelaten zou moeten worden op de samenleving?
Kunt u aangeven hoeveel personen er op dit moment in tbs-klinieken zitten, en als «buitengewoon gevaarlijk» kunnen worden beschouwd en derhalve een bijzonder risico vormen voor de maatschappij en iedereen in de directe omgeven van deze personen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Zware kritiek van oud-directeur Staatsbosbeheer op houtkap’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zware kritiek van oud-directeur Staatsbosbeheer op houtkap»?1
Ja.
Aangezien u in uw vorige beantwoording op vragen over dit artikel stelt dat «er enkele jaren iets meer dan de gebruikelijke 1% de oppervlakte per jaar is verjongd», hoe beoordeelt u dan dat uit cijfers van Staatsbosbeheer blijkt dat er al vijf jaar gestreefd wordt naar 2% kaalkap van het multifunctionele bos?2 3
In deze vraag wordt verwezen naar een rapportage over 2012. Staatsbosbeheer constateerde toen op basis van de gegevens van de zesde nationale bosinventarisatie dat de bijgroei in het Nederlandse bos terugliep. Er was een aantal decennia weinig aan bosverjonging gedaan en het bos verouderde. In 2012 heeft Staatsbosbeheer vervolgens besloten een verjongingsimpuls voor enkele jaren te starten. Zoals vermeld in de beantwoording op de eerdere vragen van het lid Bromet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2036) is als gevolg daarvan enkele jaren iets meer dan de gebruikelijke één procent van de oppervlakte per jaar verjongd. Tegenwoordig hanteert Staatsbosbeheer kleinschaligere groepenkap (een halve hectare of kleiner) of boomsgewijze kap. Er zijn echter specifieke situaties waarin tot maximaal één hectare gewerkt kan worden, bijvoorbeeld in populierenbossen. In het geval van calamiteiten waarbij de veiligheid in het geding kan zijn, als gevolg van bijvoorbeeld de essentaksterfte, worden deze grenzen niet gehanteerd.
Deelt u het oordeel dat dit een stuk langer en meer is dan «gebruikelijk» en vindt u dat ook een zorgelijke ontwikkeling?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 aangeef, klopt het niet dat Staatsbosbeheer al langer dan vijf jaar streeft naar twee procent kaalkap. Wel begrijp ik heel goed dat het kappen van bomen vragen en emoties oproept. Dit onderstreept de noodzaak van actieve communicatie en transparantie. Staatsbosbeheer geeft hier invulling aan via bijvoorbeeld een uitgebreid dossier «bos en hout» op zijn website en via rondleidingen en bijeenkomsten voor omwonenden en gebruikers van het bos. Daarnaast is steeds zorgvuldigheid geboden bij het maken van afwegingen in het beheer. Op 20 mei 2019 heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen om een bossenstrategie te ontwikkelen waarin de diverse functies van het bos worden geplaatst in het licht van onze natuur-en klimaatdoelstellingen. In deze brief ga ik, op verzoek van de vaste commissie voor LNV van uw Kamer, ook nader in op de overwegingen die Staatsbosbeheer hanteert bij het al dan niet kiezen voor houtkap.
Kunt u bevestigen dat «verjonging van het bos» eigenlijk betekent dat er stukken oud bos volledig zijn kaalgekapt om jong bos te doen ontstaan?
In het algemeen betekent verjonging van bos geen kaalkap. Die term komt nog uit het oude vlaktegewijs beheer. In de bosbouw zijn verschillende kapsystemen beschikbaar voor verjonging: kaalkap, schermkap, zoomkap, coulissenkap, groepenkap en uitkap. Daarnaast bestaan ook nog hakhoutbeheer en grienden. Kaalkap is dus slechts een van de methoden om ervoor te zorgen dat bosverjonging de ruimte krijgt.
Klopt het dat bosverjonging ook op andere manieren tot stand kan worden gebracht dan kaalkap, bijvoorbeeld door de spontane vestiging van jonge bomen te faciliteren?
Ja. Bosverjonging kan met verschillende kapsystemen tot stand worden gebracht. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4. Overigens sluit kaalkap spontane verjonging niet uit. Bij de keus voor een bepaald kapsysteem kan een beheerder nog steeds kiezen voor twee manieren van verjonging: natuurlijke/spontane verjonging of aanplant/kunstmatige bezaaiing.
Klopt het dat het vóór 2010 juist gebruikelijk was om het bos alleen uit te dunnen (voor houtproductie), ook wel natuurvolgend bosbeheer, in plaats van kaal te kappen?
Die stelling klopt niet in zijn algemeenheid. Het bosbeheer was tot in de jaren tachtig juist voor een groot deel gericht op kaalkap. Op een beperkt areaal was er ook uitkapbos. In de jaren tachtig hebben zich andere beheerbenaderingen ontwikkeld waaronder Pro-Silva-beheer en geïntegreerd bosbeheer en zijn deze geleidelijk aan gangbaar geworden. Deze benaderingen kenmerken zich door kleinschaligheid en inspelen op natuurlijke processen. Dat is na 2010 niet veranderd.
Wist u dat natuurvolgend bosbeheer, in tegenstelling tot kaalkap en heraanleg, op termijn minder kosten met zich meebrengt en tegelijkertijd leidt tot veel meer biodiversiteit en meer opslag van CO2? Zo ja, waarom wordt dat type bosbeheer niet standaard gehanteerd?
Om beoogde doelen zoals biodiversiteit en klimaat te bereiken staan verschillende beheermethodes ter beschikking. Natuurvolgend bosbeheer is er daar zeker een van. Het is van belang dat beheerders daarmee op grond van hun professionaliteit een optimale keus in kunnen te maken. Via de Klimaatenveloppe ondersteunen we hen daarbij met pilots en de ontwikkeling van de gereedschapskist natuurslim bos- en natuurbeheer. Ook in de totstandkoming van de bossenstrategie zullen we in overleg met beheerders aandacht hebben voor vormen van bosbeheer.
Klopt het dat de kapvlaktes van de eerste jaren bijna continue twee hectares groot waren en niet slechts «tussen de één en twee hectare», zoals u in uw eerdere beantwoording heeft verwoord?4
Tijdens de kortdurende verjongingsimpuls hanteerde Staatsbosbeheer een bovengrens van 2 hectare. In de praktijk was ook toen een groot deel van de kapvlakten kleiner dan 1 hectare. De stelling klopt dus niet. Dit werd voor Staatsbosbeheer vanwege het FSC-keurmerk voor duurzaam bosbeheer ook jaarlijks gecontroleerd. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de totale oppervlakte bosvernieling alsnog gelijk is gebleven ten opzichte van voorgaande jaren, ondanks het feit dat Staatsbosbeheer de kapvlaktes nu kleiner houdt (rond de ½ hectare)?
Van bosvernieling is bij Staatsbosbeheer geen sprake. Staatsbosbeheer houdt zich aan de randvoorwaarden die de provincies in hun financiering van het bosbeheer stellen, aan nationale en internationale wettelijke verplichtingen en aan de voorwaarden zoals gesteld in de FSC-certificering.
De cijfers voor de houtoogst bij Staatsbosbeheer, inclusief landschappelijke beplantingen, over de laatste drie jaar geven het volgende beeld:
2016 318.000 m3 regulier bosbeheer
2017 271.000 m3 regulier bosbeheer en 42.000 m3 essentaksterfte
2018 247.000 m3 regulier bosbeheer en 85.000 m3 essentaksterfte
De reguliere oogst is in deze periode dus afgenomen.
Klopt het dat de Wet natuurbescherming momenteel wordt omzeild omdat er nog geen nieuwe Gedragscode bosbeheer is die aansluit op deze wet?
De gedragscode Bosbeheer is opgesteld in het kader van de toenmalige Flora- en faunawet en gericht op het verkrijgen van vrijstelling van de soortenbeschermingsbepalingen daarvan en is wat dat betreft ook in overeenstemming met de huidige Wet natuurbescherming.
De gedragscode Bosbeheer is op 1 november 2017 verlopen. Op grond van het overgangsrecht is de geldigheidsduur van de gedragscode per die datum verlengd tot het moment dat er een nieuwe gedragscode is goedgekeurd. Van omzeilen van de Wet natuurbescherming is dan ook geen sprake. Ik voer momenteel overleg met de Vereniging van Bos-en Natuureigenaren (VBNE) over de actualisatie van de huidige gedragscode en verwacht dit jaar tot overeenstemming te komen.
Kunt u toelichten hoe het komt dat er nog geen nieuwe Gedragscode bosbeheer is ontwikkeld die aansluit op de Wet natuurbescherming ondanks het feit dat de oude Gedragscode al in 2015 is verlopen?
De gedragscode is op 1 november 2017 verlopen. In het antwoord op vraag 10 heb ik al toegelicht dat ik momenteel overleg met de Vereniging van Bos-en Natuureigenaren (VBNE) over de actualisatie van de huidige gedragscode en verwacht dit jaar tot overeenstemming te komen.
Klopt het dat de FSC-criteria (Forest Stewardship Council) per land worden onderhandeld en dat daaruit is gekomen dat kapvlaktes wel twee hectare mogen zijn en dat er geen bepaling is opgenomen over de schadelijke effecten van bodembewerking in Nederland?
De FSC-criteria gelden wereldwijd. Wel wordt per land een FSC-standaard opgesteld door een werkgroep, waarin vertegenwoordigers van bosbeheerders, bosaannemers, vakbeweging en natuurorganisaties zitting hebben. De standaard wordt getoetst aan de 68 wereldwijde criteria.
Het klopt dat FSC een maximale grootte van twee hectare noemt. Bodems worden in algemene bepalingen beschermd. Ook het bewerken van de bodem dient voorkomen te worden, tenzij men exoten probeert te verwijderen of dit noodzakelijk is voor de ontkieming van soorten.
Kunt u bevestigen dat de ecologische schade die het maken van zulke kapvlaktes- en de verlaging van de bodemvruchtbaarheid door bodembewerking teweegbrengt enorm is?
Zoals in het antwoord op vraag 7 vermeld zal de bosbeheerder bij de verjongingsvorm steeds in de specifieke situatie een afweging moeten maken op basis van effecten op verschillende functies, waaronder biodiversiteit, en op basis van een beoordeling van de kansen op een succesvolle verjonging. De keuze valt dan vaak op kleinschalige beheermethoden zonder grondbewerking. Grotere kapvlakten en bodembewerking zijn uitzonderingen. Voor sommige bostypen kan een tijdelijke en plaatselijke lichte bodemverwonding noodzakelijk zijn voor het laten slagen van een nieuwe generatie jonge bomen. Intensief klepelen en ploegen komt vrijwel niet meer voor. Ik kan dat dus niet in algemene zin bevestigen.
Wat is daarmee uw oordeel over de duurzaamheid van de FSC-criteria?
FSC is een privaat initiatief, net als PEFC, een ander keurmerk voor duurzame bossen. Beide keurmerken zijn algemeen aanvaarde normen voor het privaat aantonen van duurzaam bosbeheer. De keuze voor FSC- of PEFC-certificering is een keuze van Staatsbosbeheer en andere bosbeheerders, en geen voorwaarde die de overheid aan het bosbeheer stelt. Ik zie private certificering als marktinstrument dat een goede toevoeging is op door de overheden gestelde regels.
Gezien het feit dat de Wet natuurbescherming stelt dat «de grond waarop herbeplanting plaatsvindt ten minste dezelfde kwaliteit heeft als de grond waarop de gevelde houtopstand zich bevond», bent u dan nog steeds van mening dat Staatsbosbeheer niet in strijd handelt met deze wet ondanks het feit dat bodembewerking de bodemkwaliteit ernstig aantast? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Ja. Zoals gemeld in mijn beantwoording op de eerdere vragen van het lid Bromet (vraag 3) ben ik van oordeel dat Staatsbosbeheer zorgvuldig en in lijn met de betreffende wet- en regelgeving handelt. Dit wetsartikel wordt overigens gebruikt om te bepalen of een gedragscode de wijze van vellen en herbeplanten zo beschrijft dat hij kan worden goedgekeurd. De bepaling is dus niet rechtstreeks gericht op het handelen van de beheerder.
Bent u nog steeds van mening dat Staatsbosbeheer bodemleven, biodiversiteit en andere natuurwaarden niet in het geding brengt ondanks het feit dat ecologen en bosbeheerders onomstotelijk vaststellen het huidige kaalkapbeheer, in tegenstelling tot natuurvolgend bosbeheer, het bodemleven ernstig schaden? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Uiteraard heb ik begrip voor de zorgen en emoties die het kappen van bos met zich meebrengt, maar ik blijf van mening dat er bij Staatsbosbeheer geen sprake is van «huidig kaalkapbeheer». In mijn antwoord op vraag 2 heb ik gemeld dat Staatsbosbeheer in zijn multifunctionele bossen, behoudens calamiteiten, alleen nog in specifiek situaties waar dat verantwoord is kap groter dan een halve hectare uitvoert.
Het is gezien de lange groeitijd van bossen essentieel dat bosbeheerders, niet alleen Staatsbosbeheer, doordachte beheerbeslissingen nemen. Ze zullen daarbij moeten letten op bodemleven en biodiversiteit, maar ook op andere factoren zoals de kans van slagen van de verjonging, de behoefte van bepaalde plant- en diersoorten aan open plekken, en de vitaliteit en de genetische kwaliteit van het bestaande bos.
Bent u bereid om concrete acties te formuleren waarmee de toenemende houtkap in Nederland een halt wordt toegeroepen en bent u bereid de Kamer hierover spoedig te informeren?
Zoals ik u per brief van 20 mei 2019 heb gemeld werk ik met de provincies, bosbeheerders en andere maatschappelijke partijen aan een bossenstrategie.
Ik streef ernaar deze voor het einde van het jaar naar uw Kamer te sturen.
Een nieuw onderzoek naar de impact van de ongekende veranderingen rond de Noordpool |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ongekende veranderingen rond Noordpool met verstrekkende gevolgen», «Noordpoolgebied neigt helemaal anders te worden dan in 20ste eeuw» en «Groningse poolonderzoeker Maarten Loonen in paniek: «Help, de Noordpool verdwijnt'», inclusief het onderliggende onderzoek?1 2 3
Ja.
Wat is uw algemene reactie op het betreffende onderzoek?
Het is een goed overzichtsartikel over klimaatverandering in het arctisch gebied. In het vijfde assessment rapport van het IPCC stond al dat de opwarming in het arctische gebied 2 tot 3 maal sneller gaat dan het mondiale gemiddelde. De meerwaarde van deze studie is dat men naar vele indicatoren die gerelateerd zijn aan klimaatverandering heeft gekeken. Het artikel loopt vooruit op- en kan gezien de timing van publicatie nog bijdragen aan- het Speciale Rapport van het International Panel on Climate Change (IPCC) over «Oceanen en de Cryosphere in een veranderend klimaat» (SROCC) dat in september dit jaar moet uitkomen.
Dit IPCC-rapport en de onderliggende rapporten dragen bij aan de urgentie van het adresseren van het klimaatprobleem en maken duidelijk dat het nakomen van de afspraken van de Overeenkomst van Parijs essentieel is. In de Nederlandse Polaire Strategie 2016–2020 werd al genoemd dat deze afspraken een goede stap vormen in de richting van het tegengaan van klimaatverandering in de poolgebieden, maar ook dat dit geen allesomvattend antwoord biedt op de hedendaagse polaire ontwikkelingen. Meer verbinding met brede internationale ontwikkelingen en meer beleidsmatige betrokkenheid zijn hiervoor onontbeerlijk.
Daar hoort bij dat landen volgend jaar hun nationale klimaatplannen updaten en de voorbereiding van de klimaattop van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (september dit jaar in New York) die daaraan moet bijdragen, is in volle gang. Ik hoop en verwacht dat veel landen daar zullen aankondigen hun ambitie te verhogen. Het kabinet heeft dat als een van de eersten al gedaan door bij de klimaatconferenties in Bonn (2017) en Katowice (2018) ons nationale 2030-doel van 49% te presenteren. Het is belangrijk dat andere landen dat ook gaan doen en zowel binnen de EU als daarbuiten probeert het kabinet anderen mee te krijgen in deze ambitie.
In de EU zet ik me in voor aangescherpte klimaatdoelen voor 2050 (klimaatneutraliteit) en 2030 (55%). Beide doelen moeten volgend jaar aan de VN gecommuniceerd worden. Ook buiten de EU probeert het kabinet andere landen mee te krijgen in het verhogen van hun ambities. Zo speelt Nederland als covoorzitter van het NDC Partnership een belangrijke rol bij de ondersteuning van ontwikkelingslanden die hun nationale klimaatplannen willen implementeren en aanscherpen.
Hoe duidt u de volgende uitspraak van onderzoeker Maarten Loonen: «het hele systeem is voorbij het tipping point»?
Het IPCC AR5 rapport definieert het overschrijden van een tipping point als een plotselinge en onomkeerbare verandering in het klimaatsysteem. Ik neem aan dat de waarnemingen van het artikel waar de media over berichten de heer Loonen tot de conclusie brengen dat dit tipping point overschreden is.
Deelt u de duiding van onderzoeker Bert Wouters dat het gaat om een grote schok? Zo nee, waarom niet?
Het artikel geeft inderdaad een zorgwekkend beeld van de situatie in het arctische gebied.
Erkent u dat planten steeds vroeger in het jaar in bloei komen, op een moment dat er nog niet altijd insecten leven die de planten kunnen bestuiven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ik erken dat het rapport bericht dat er sterk bewijs is dat de opwarming in de arctische zomer een vroegere en kortere bloeiperiode van belangrijke plantensoorten veroorzaakt en dat met deze kortere bloeiperiode de mogelijkheid op bestuiving steeds kleiner wordt. Mede daarom voert het kabinet een ambitieus klimaatbeleid en zet het zich er voor in zoveel mogelijk landen in die ambitie mee te krijgen.
Erkent u dat er tussen 2005 en 2015 circa 450 kubieke kilometer landijs per jaar is verdwenen en dat dit gelijk staat aan circa 180 miljoen Olympische zwembaden gevuld met water? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
De vraag refereert aan een uitspraak van Bert Wouters, één van de auteurs van het artikel. De heer Wouters baseert deze cijfers op schattingen van de bijdrage aan zeespiegelstijging door het verlies van landijs in het noordpoolgebied waarbij hij de volgende berekening hanteert: tussen 2005 en 2015 was er 12,36 mm zeespiegelstijging door Arctisch landijs. Voor 1mm zeespiegelstijging is 362 km3 aan water nodig, 12,35*362 = 4.474 km3 in 10 jaar, dus 447,4 km3 per jaar. Mede vanwege deze cijfers voert het kabinet een ambitieus klimaatbeleid en zet het zich er voor in zoveel mogelijk landen in die ambitie mee te krijgen.
Erkent u dat het op Spitsbergen momenteel voor de honderdste maand op rij (veel) warmer is dan normaal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Deze vraag refereert aan een uitspraak van Bert Wouters. Waarnemingen van onderzoekers van het Norwegian Meteorological Institute leiden de heer Wouters tot deze conclusie. Dit soort waarnemingen dragen bij aan de urgentie en mede daarom voert het kabinet een ambitieus klimaatbeleid en zet het zich er voor in zoveel mogelijk landen in die ambitie mee te krijgen.
Erkent u dat vorige week een absoluut laagterecord voor wat betreft de hoeveelheid drijvend zee-ijs op de Noordpool heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Deze vraag refereert aan een uitspraak van Bert Wouters. Inderdaad blijkt dit laagterecord uit metingen van het National Snow & Ice Data Center (VS). Mede hierom voert het kabinet een ambitieus klimaatbeleid en zet het zich er voor in zoveel mogelijk landen in die ambitie mee te krijgen.
Erkent u dat mens en dier in problemen komen door deze veranderingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ik kan mij voorstellen dat mens en dier in de problemen komen door deze veranderingen. Mede daarom zet het kabinet zich in en voor een betere implementatie van het Biodiversiteitsverdrag, voert het een ambitieus klimaatbeleid en zet het zich er voor in zoveel mogelijk landen in die ambitie mee te krijgen.
Erkent u dat dit bericht wederom laat zien dat klimaatverandering versnelde of onvoorziene effecten met zich mee kan brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat klimaatbeleid in het algemeen eerder gericht moet zijn op een overschatting van de gevolgen dan op een onderschatting van de gevolgen op langere termijn, omdat de gevolgen (en kosten) van onderschatting van de gevolgen vele malen erger zijn dan een overschatting? Zo nee, waarom niet?
Klimaatbeleid moet gebaseerd zijn op een wetenschappelijk verantwoorde inschatting van de gevolgen op langere termijn. Voortschrijdende inzichten met betrekking tot die gevolgen kunnen leiden tot aanpassing van het beleid.
Erkent u dat in het huidige Nederlandse klimaatbeleid er weinig tot geen marge zit voor fouten of tegenvallers om naar rato in lijn te komen met het 1,5°C-doel?
Het Nederlandse klimaatbeleid is gericht op een reductie van 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Met het klimaatakkoord werken we aan een pakket van maatregelen om dat doel te realiseren. Daarbij is voorzien in de mogelijkheid dat het beleid op basis van voortschrijdend inzicht en onvoorziene omstandigheden in de komende jaren wordt aangepast.
Deelt u de mening dat de «post onvoorzien» meer nadrukkelijk een rol zou moeten spelen in het Nederlandse klimaatbeleid dat vooralsnog niet afkoerst op het ruim halen van het 1,5°C-doel, inclusief ruimte voor onverwachte tegenvallers? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse klimaatbeleid is gericht op een reductie van 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Met het klimaatakkoord werken we aan een pakket van maatregelen om dat doel te realiseren. Daarbij is voorzien in de mogelijkheid dat het beleid op basis van voortschrijdend inzicht en onvoorziene omstandigheden in de komende jaren wordt aangepast.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.