Extra geld voor leraren dat mogelijk slechts de loonbijstelling betreft |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de € 285 miljoen waarmee u goede sier tracht te maken, slechts uit de reguliere loonbijstelling komt en het dus geen extra geld voor leraren betreft?1
In mijn brief aan de Kamer van 11 september jl. staat dat het kabinet over 2019 voor het primair onderwijs structureel 285 miljoen euro beschikbaar stelt via de loonbijstelling. Dit geld is beschikbaar. Het onderwijspersoneel in alle andere onderwijssectoren dan het po profiteren er al van.
Deelt u de mening dat ieder kind moet kunnen rekenen op een goede leraar voor de klas? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Alle kinderen verdienen goed onderwijs. Voldoende, goede leraren spelen daarin een belangrijke rol. Wij werken daarom samen met de partijen van het landelijke overleg aan de aanpak van de tekorten. Zoals in genoemde brief staat, zien wij een aantal positieve effecten:
Hoewel er al veel gebeurt, blijft ook de komende periode de inzet van alle partijen, landelijk en regionaal, hard nodig om op korte en lange termijn te zorgen voor voldoende leraren.
Wat vindt u ervan dat er steeds vaker kinderen naar huis worden gestuurd omdat er geen leraar is, er nieuwe vierdaagse schoolweken dreigen en dat schoolbesturen waarschuwen voor een situatie waarin kinderen straks pas vanaf vijf jaar les krijgen? In hoeverre ziet u het als uw taak om daar iets aan te doen?
De oplopende tekorten vragen veel inzet en creativiteit van scholen om er voor te zorgen dat leerlingen onderwijs kunnen volgen. De inzet waarmee dat gebeurt verdient grote waardering. Echter, ook in tijden van tekorten geldt de huidige wetgeving. Dat betekent dat het structureel invoeren van een vierdaagse werkweek of kinderen pas op vijfjarige leeftijd naar school laten gaan, niet mogelijk is.
Aan het onmogelijke wordt niemand gehouden. De inspectie houdt ook rekening met de huidige context waarin scholen soms (tijdelijke) noodoplossingen moeten treffen. De kwaliteit van het onderwijs is daarbij het uitgangspunt.
Deelt u de mening dat reguliere budgetten niet volstaan om het lerarentekort en de salariskloof in het basisonderwijs aan te pakken? Zo ja, met welke aanvullende maatregelen gaat u dan komen? Zo nee, hoe pijnlijk zichtbaar moeten de gevolgen van het lerarentekort worden voordat u tot actie overgaat?
De tekorten in het onderwijs, maar ook breder binnen de publieke sector en daarbuiten, zijn een complex, maatschappelijk probleem waar niet één oplossing voor is. Het vraagt een breed pakket aan maatregelen en een gezamenlijke inzet van veel partijen, landelijk en regionaal, om tot oplossingen te komen.
Het is ook daarom dat dit kabinet investeert in onder meer de verlaging van de werkdruk en beloning in het po, en in de halvering van het collegegeld in de eerste twee jaar van lerarenopleidingen. Daarnaast werken we landelijk en regionaal samen om de aanpak van de tekorten te stimuleren en ondersteunen via onder meer de subsidieregelingen voor de regionale aanpak, voor zijinstromers, voor het opleiden van onderwijsassistenten tot leraren, voor het begeleiden van herintreders, etc.
Tijdens de algemene politieke beschouwingen op 19 september heeft de Minister president gezegd dat het kabinet bereid is om in de komende weken te bezien of er voor 2020 incidenteel extra geld beschikbaar kan komen voor het oplossen van urgente knelpunten met betrekking tot het lerarentekort. Belangrijk is dan wel dat de sociale partners snel een cao afsluiten met het geld (285 miljoen euro) dat nu al beschikbaar is. Naast de cao kan dan geld beschikbaar worden gesteld op schoolniveau via de systematiek van het werkdrukakkoord.
Hoewel we er nog lang niet zijn, zien wij, zoals in het antwoord op vraag twee staat, een aantal positieve ontwikkelingen van de aanpak. Zo zijn er meer zijinstromers, gaan meer mensen met een uitkering weer aan de slag in het onderwijs en groeit het aantal aanmeldingen voor de pabo. Dat neemt niet weg dat de gezamenlijke aanpak ook komende periode hard nodig blijft om op korte en lange termijn te zorgen voor voldoende leraren.
Deelt u de mening dat leraren recht hebben op dit geld? Hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak: «Als de schoolbestuurders en vakbonden niets doen, gaat het geld de reserves in.»?
Het is aan werkgevers en werknemers om afspraken te maken over dit geld. Het is zonde dat er geld voor 2019 beschikbaar is dat nog niet is ingezet. Wij rekenen er daarom op dat de sociale partners in het po snel met elkaar om de tafel gaan voor het maken van afspraken over de inzet van de beschikbare middelen.
Wat is uw reactie op het noodpakket dat de sector heeft voorgesteld vóór de zomer? Heeft u ook reeds contact gehad met de sector hierover?2
In de brief vraagt de sector om meer geld. Binnen de begroting is daarvoor geen ruimte. Zoals in het antwoord op vraag 4 staat, heeft de Minister president aangegeven dat het kabinet bereid is incidenteel extra geld beschikbaar te stellen voor de aanpak van de tekorten. Belangrijk is dat dan snel een cao wordt afgesloten met het geld (285 miljoen euro) dat nu al beschikbaar is. Zodra een cao is afgesloten wordt geld beschikbaar gesteld op schoolniveau via de systematiek van het werkdrukakkoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan Prinsjesdag?
Dit is helaas niet gelukt. Wel zijn de antwoorden ruim binnen de afgesproken termijn.
Het bericht dat ouderen nauwelijks geld overhouden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat ouderen nauwelijks geld overhouden?1 Wat is uw reactie op het in bovenbedoeld bericht genoemde rapport van Regioplan?
Ja ik ben op de hoogte van het bericht. Het onderzoek van Regioplan richt zich specifiek op de hoge eigen bijdrage die betaald wordt door cliënten die zorg ontvangen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) én die verblijven in een instelling. De eigen bijdragen in de Wlz zijn inkomens- en vermogensafhankelijk en dus gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. De eigen bijdrage die de cliënt betaalt voor verblijf in een instelling kan door het inkomen en vermogen van de cliënt hoog oplopen. Daarentegen heeft de cliënt geen aanvullende kosten voor woning, energie en voeding. Omdat Regioplan alleen in gaat op de eigen bijdrage die betaald wordt voor verblijf in een instelling, de zogenoemde hoge eigen bijdrage, gaan zij voorbij aan de circa 100.000 Wlz-cliënten die de lage eigen bijdrage betalen.
Ik vind het belangrijk om oog te hebben voor de kosten van de cliënt, zonder voorbij de gaan aan de rol die de eigen bijdrage speelt in het zorgstelsel. In Nederland hebben we een ongekend solidair systeem. In 2020 bedragen de eigen bijdragen voor de Wlz 1,9 miljard; dit is 7,6% van de Wlz-uitgaven van 25,1 miljard. Het overige deel is daarmee collectief gefinancierd. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat zorgkosten kunnen stapelen en heeft daarom een pakket aan maatregelen genomen om deze stapeling te verlagen. Voor de eigen bijdrage van de Wlz is het marginale tarief verlaagd en de vermogensinkomensbijtelling gehalveerd. Hierdoor tellen zowel inkomen als vermogen minder zwaar mee in de berekening van de eigen bijdrage.
Wat betekent het dat een oudere met alleen AOW in bedoeld bericht een genoemd bedrag van € 480 per maand, zou overhouden? Welke kosten gaan hier nog van af, bijvoorbeeld waskosten, zorgkosten, vervoer, tv en telefoon, kosten voor bril of gehoorapparaat, enzovoort. Welk bedrag houden deze ouderen (mogelijk) daadwerkelijk over?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft Regioplan in zijn rapport alleen de hoge eigen bijdrage (HEB) gebruikt. De HEB wordt betaald door cliënten die in een Wlz-instelling verblijven. Deze cliënten hebben naast de eigen bijdrage geen extra uitgaven meer voor wonen, energie en voeding. Onder de voeding vallen tenminste de hoofdmaaltijden. Instellingen bepalen daarnaast, in samenspraak met de cliëntenraden, of er onder de cliënten een behoefte is aan aanvullende voedselvoorzieningen en of daarvoor een aparte bijdrage gevraagd wordt. Naast het verblijf in de instelling, de bijbehorende zorg en voeding voorziet de Wlz ook in recreatieve- en sociaal-culturele activiteiten, het wassen van bedden- en linnengoed, vervoer naar de plek van behandeling en hulpmiddelen zoals een rolstoel. Ook deze voorzieningen vallen onder de aanspraak. De cliënt heeft hiervoor geen extra kosten. Tevens hanteert het CAK bij de berekening van de hoge eigen bijdrage de zak- en kleedgeldgrens. De zak- en kleedgeldgrens is het bedrag dat de cliënt maandelijks minimaal moet overhouden na het betalen van de eigen bijdrage.
Buiten de voorzieningen en eigen bijdrage van de Wlz om zijn er nog enkele andere kosten die de cliënt zou kunnen maken. Het is hierbij onmogelijk te bepalen welk bedrag ouderen precies overhouden, omdat dit bedrag sterk afhankelijk is van de persoonlijke voorkeuren en keuzes van de individuele cliënt.
Kunt u een aantal rekenvoorbeelden geven voor verschillende inkomensgroepen en een uitgebreid overzicht van alle mogelijke bijkomende kosten, zodat er een beter beeld ontstaat van de financiële situatie van ouderen in een verpleeghuis?
Buiten de voorzieningen en eigen bijdrage van de Wlz om zijn er nog enkele andere kosten die de cliënt zou kunnen maken. Het is hierbij onmogelijk om te bepalen welk bedrag ouderen precies overhouden, omdat dit bedrag sterk afhankelijk is van persoonlijke voorkeuren en keuzes van de cliënt en van de instelling waarin de cliënt verblijft. Instellingen zijn namelijk vrij, om in samenspraak met de cliëntenraad, te bepalen welke extra services worden aangeboden en hoe hoog de bijbehorende eigen bijdrage is.
Figuren 1 en 2 laten zien wat verschillende inkomensklassen aan eigen bijdrage betalen als percentage van het besteedbaar inkomen2. Het resterende deel is beschikbaar voor andere kosten. De eigen bijdrage als percentage van het besteedbaar inkomen loopt op van circa 53% tot 71% voor de hoge eigen bijdrage. Deze cliënten hebben echter naast de eigen bijdrage geen extra uitgaven meer voor wonen, energie en voeding. Voor de lage eigen bijdrage (inclusief volledig pakket thuis) ligt dit percentage aanzienlijk lager: tussen circa 10% en 14%. Het aandeel daalt nog verder als er wordt gekeken naar de lage eigen bijdrage voor modulair pakket thuis of persoonsgebonden budget (1% tot 7%).
In de figuren is uitsluitend gekeken naar cliënten zonder vermogen. Indien cliënten over een vermogen beschikken, zal de eigen bijdrage als percentage van het besteedbaar inkomen toenemen. Echter, deze cliënten kunnen ook aanvullende kosten vanuit het vermogen financieren.
Figuur 1: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor alleenstaanden, 2019
Figuur 1: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor alleenstaanden, 2019
Figuur 2: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor paren, 2019.
Wat is het effect van het eerder ingaan van de hoge eigen bijdrage voor mensen tot nu toe?
Vanaf 2019 betalen cliënten bij opname in een Wlz-instelling de eerste vier maanden de lage eigen bijdrage. Daarna gaan zij de hoge eigen bijdrage betalen, tenzij een van de uitzonderingssituaties geldt. Voorheen besloeg deze periode zes maanden. Cliënten betalen de lage eigen bijdrage voor verblijf in een Wlz-instelling indien zij een thuiswonende partner hebben of voorzien in het levensonderhoud van thuiswonende kind(eren). De overgangstermijn heeft als doel cliënten in staat te stellen bestaande verplichtingen met betrekking tot het «oude huishouden» af te wikkelen. Hierdoor wordt voorkomen dat er dubbele lasten zijn. Om te voorkomen dat cliënten in betalingsproblemen komen als de afwikkeling van het oude huishouden langer duurt, kunnen zij een aanvraag doen voor de «betalingsregeling in verband met een onverkocht huis». Deze betalingsregeling stelt de cliënt in staat de aanvang van de hoge eigen bijdrage uit te stellen tot de verkoop van het huis rond is. Het verschil tussen de lage en hoge eigen bijdrage wordt als schuld opgebouwd bij het CAK. Na verkoop van het huis wordt deze afbetaald. Ik heb het CAK gevraagd te rapporteren over het aantal aanvragen voor deze betalingsregeling. Het CAK heeft van januari 2019 tot en met juni 2019 vier aanvragen voor deze regeling gehad. Hieruit leid ik af dat de maatregel nagenoeg niet tot problemen leidt.
Klopt het dat de maandelijkse lage eigen bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz) al ten minste negen keer hoger is dan de eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo ja, wat vindt u hiervan en wat denkt u dat dit betekent voor mensen die nog thuis wonen maar eigenlijk Wlz-zorg nodig hebben?
De eigen bijdragen in de Wlz zijn inkomens- en vermogensafhankelijk en gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. Dit geldt voor zowel de hoge als de lage eigen bijdrage die de cliënt betaalt voor verblijf in een Wlz-instelling of Wlz-zorg thuis. Op het moment dat een cliënt zorg vanuit de Wmo ontvangt en over gaat naar de Wlz is het afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en de gekozen leveringsvorm in hoeverre de eigen bijdrage omhoog gaat. Cliënten die Wlz-zorg thuis willen ontvangen kunnen kiezen voor de leveringsvormen volledig pakket thuis, modulair pakket thuis en een persoonsgebonden budget. Voor deze leveringsvormen betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage. Het modulair pakket thuis en het persoonsgebonden budget kennen een minimale eigen bijdrage van € 23,40 per maand. Dit is € 4,40 per maand meer dan de eigen bijdrage voor de Wmo van € 19 per maand. 70% van de cliënten met een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget betaalt deze minimale eigen bijdrage. Voor het volledig pakket thuis geldt er een minimale eigen bijdrage van € 164,20 per maand. Hier staat tegenover dat de cliënt geen aanvullende kosten meer maakt voor voeding. Voeding valt namelijk onder de aanspraak van het volledig pakket thuis.
Welke signalen heeft u dat mensen later naar het verpleeghuis gaan vanwege hogere eigen bijdragen?
In de praktijk zien we de afgelopen jaren een behoorlijke toestroom van cliënten naar de verpleeghuizen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over de capaciteitsontwikkeling verpleeghuiszorg3 is het aantal cliënten met een Wlz-indicatie voor verpleeghuiszorg in de periode 2015–2018 met gemiddeld circa 4% per jaar toegenomen. De capaciteit voor verpleeghuiszorg inclusief pgb en vpt groeide in deze periode met circa 2,5% per jaar. De groei van de capaciteit werd voor 1% per jaar gerealiseerd in het traditionele verpleeghuis. De overige groei is gerealiseerd via het pgb en vpt, waarmee cliënten op basis van scheiden van wonen en zorg in een geclusterde setting hun zorg kunnen krijgen. De toename van het aantal indicaties en de groei van het zorggebruik duiden er niet op dat mensen de overstap naar de Wlz of naar een verpleeghuis uitstellen. Ook vanuit het Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ) en de verpleeghuissector krijg ik signalen dat de vraag alleen maar gaat toenemen.
Tegelijkertijd krijg ik ook, vooral van gemeenten, signalen dat cliënten de overgang naar de Wlz uitstellen vanwege de eigen bijdrage. Ik erken deze signalen en het feit dat de overgang naar Wlz-zorg gepaard kan gaan met hogere eigen bijdragen. Daarom heb ik de commissie Toekomst Zorg Thuiswonende Ouderen gevraagd een oplossing hiervoor te betrekken in zijn advies. Dit advies wordt eind 2019 verwacht.
Wat betekent het voor de zorg en de zorgvraag van mensen die (nog) thuis wonen, dat zij verhuizing naar een verpleeghuis uitstellen vanwege de hogere kosten?
Ik vind het belangrijk dat als cliënten thuis willen blijven wonen, wij dat met zorg thuis mogelijk maken. Deze zorg kan via de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wmo 2015 geleverd worden, maar ook vanuit de Wlz. Zelfs als de cliënt al Wlz-zorg thuis ontvangt en de uren zorg niet toereikend zijn, zijn er mogelijkheden waardoor de cliënt langer thuis kan blijven wonen. Door de verruiming van de regeling extra kosten thuis kunnen cliënten namelijk meer uren zorg thuis krijgen. Deze regeling maakt mogelijk dat een cliënt langer thuis kan blijven wonen en dat er voldoende zorg geleverd kan worden op het moment dat de cliënt een grotere zorgvraag krijgt. Onder de voorwaarde dat deze zorg thuis wel verantwoord is. Op het moment dat het niet meer verantwoord is voor de cliënt om thuis te blijven wonen, is het onwenselijk dat ze vanwege de kosten niet naar een verpleeghuis gaat.
Voor de zomer is de verruiming van de maatregel geëvalueerd door Significant in samenwerking met verschillende patiëntenorganisaties. Uit de evaluatie kwam naar voren dat de verruiming van de regeling extra kosten thuis als positief wordt ervaren.
Herkent u het dilemma voor veel ouderen die thuis wonen, dat zij enerzijds meer zorg nodig hebben dan zij thuis kunnen krijgen maar anderzijds toch maar thuis willen blijven omdat zij de hogere kosten in het verpleeghuis niet kunnen betalen?
Mensen kunnen de zorg en ondersteuning krijgen die bij hun situatie past. Dit kan zowel vanuit de Zvw of Wmo zijn of vanuit de Wlz, thuis of in een instelling. Indicatiestelling voor de Wlz vindt plaats op basis van objectieve criteria. Ik erken dat de overgang naar een verpleeghuis groot kan zijn. Niet zozeer vanwege de financiële consequenties, maar omdat mensen hun oude, vertrouwde omgeving en misschien zelfs hun partner moeten achterlaten. Dat is nog al wat. Ik vind het belangrijk dat cliënten zelf de keuze kunnen maken welke zorg, al dan niet thuis of in een instelling, bij hun voorkeuren en behoeftes past. Met de verruiming van de regeling extra kosten thuis kan de cliënt meer uren zorg thuis ontvangen en is deze niet direct aangewezen op verblijf in een instelling. Op het moment dat de cliënt over gaat naar een instelling gaat, moet ook de bijbehorende eigen bijdrage betaald worden. Deze eigen bijdrage is inkomens- en vermogensafhankelijk en gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. In deze eigen bijdrage zitten ook de kosten voor wonen, energie en voeding verwerkt. De eigen bijdrage gaat dus omhoog bij opname in een instelling, maar daar staat tegenover dat andere kosten, die thuis naast de eigen bijdrage zelf bekostigd moeten worden, wegvallen.
Bent u het met mij eens dat de beslissing om naar een verpleeghuis te gaan alleen gebaseerd zou moeten zijn op medische indicatie en dat financiële overwegingen daarbij geen rol zouden mogen spelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u er zeker van dat financiële overwegingen op dit moment geen rol spelen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre worden mensen gedwongen om naar een verpleeghuis te verhuizen omdat zij onvoldoende zorg thuis krijgen? Heeft u signalen ontvangen die hierop wijzen? Zo ja, in hoeveel gemeenten speelt dit?
Ik heb geen signalen die hierop wijzen. Een Wlz-indicatie voor zorg thuis of in een instelling kan aangevraagd worden door de cliënt zelf of door de zorgaanbieder namens de cliënt. Een gemeente kan er aansturen op een het aanvragen van een Wlz-indicatie op het moment dat er signalen zijn dat cliënt meer zorg en ondersteuning nodig heeft dan mogelijk is op basis van de Wmo. Een Wlz-indicatie wordt door het CIZ afgegeven op basis van objectieve criteria. Cliënten kunnen op basis van deze indicatie in een Wlz-instelling gaan verblijven. Cliënten kunnen Wlz-zorg thuis ontvangen met een volledig pakket thuis, modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget. Voor deze leveringsvormen betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage.
De sluiting die dreigt voor de spoedpost van de huisartsendienst Twente-Oost |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht waaruit blijkt dat de spoedpost van de Huisartsendienst Twente-Oost (HDT) in Oldenzaal dreigt te moeten sluiten?1
Ja.
Klopt het dat het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente (MST) van plan is de huur te gaan verhogen met 70%? Op basis waarvan denkt MST dat een verhoging van 70% gerechtvaardigd zou zijn?
De Spoedpost Oldenzaal is voor Nederlandse begrippen een kleine huisartsenpost (HAP) met een werkgebied van ongeveer 82.000 inwoners zijnde de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal. Ik heb begrepen van de directie van Spoedzorg Huisartsen Twente (SHT) – de organisatie waar de Spoedpost Oldenzaal onderdeel van is – dat Spoedpost Oldenzaal niet financieel rendabel is. Het (gedeeltelijk) sluiten van de Spoedpost Oldenzaal is nu onderwerp van gesprek. Bij de besluitvorming liggen twee opties voor: sluiting van de Spoedpost Oldenzaal in de nacht en de overige ANW-uren wel geopend blijven of volledige sluiting van de Spoedpost Oldenzaal en het werkgebied van Spoedpost Oldenzaal verdelen over de Spoedposten Enschede en Hengelo. Door deze verdeling ontstaan qua werkgebied en verrichtingenniveau van huisartsenzorg twee gelijkwaardige Spoedposten waar efficiënt personele bezetting zoals huisartsen en triagisten ingezet kan worden. De directie van SHT is van mening dat de acute huisartsenzorg in de regio door volledige sluiting van de Spoedpost Oldenzaal toekomstbestendig zal zijn. Het definitieve besluit over een (gedeeltelijke) sluiting moet nog worden genomen. De uitvoering van het definitief besluit zal vanaf maandag 6 januari 2020 worden ingevoerd.
De spoedpost kon vooral volledig geopend zijn vanwege de samenwerking met het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente (MST). Door het aflopen van de samenwerkingsovereenkomst en huurovereenkomst per 1 januari 2020, moeten er nieuwe afspraken komen passend bij de huidige situatie en financieringsafspraken in de gezondheidszorg. Nieuwbouw in 2015, kosten voor bedrijfsvoering (waaronder huisvesting) van de huisartsenpost in de avond, nacht en weekend- uren en de eis van College Sanering Zorginstellingen (CSZ) voor marktconforme prijzen bij vervreemding of verhuur van zorgvastgoed, maken dat verhoging van de huur noodzakelijk is. Strikt genomen betreft de huurverhoging geen 70% aangezien SHT inmiddels meer oppervlakte in gebruik heeft dan in het oorspronkelijke contract staat opgenomen, aldus het MST. Dat is in het nieuwe voorstel van MST ook aangepast.
Het MST heeft mij laten weten dat ze op dit moment acht verpleegkundigen detacheren naar de spoedpost in Oldenzaal waarbij de kosten, maar niet de opbrengsten van de verpleegkundige inzet gedeeld worden. MST heeft in gesprek met SHT aangegeven een deel van deze kosten niet meer te kunnen en willen dragen. Dit betekent voor de spoedpost dat de kosten van de nieuwe overeenkomsten zullen stijgen en dat de spoedpost geen gebruik meer kan maken van de inzet van verpleegkundigen van het ziekenhuis. Daarnaast heeft SHT mij laten weten, dat los van de financiële implicaties, het voor SHT onmogelijk is – gezien de krapte op de arbeidsmarkt – om de extra diensten in de nacht en eventuele extra bezetting in de avonden en weekenden op korte termijn ingevuld te krijgen.
Ik heb van de directie van SHT begrepen dat ze met de Raad van Afgevaardigden (RvA) van de Spoedpost Oldenzaal (vertegenwoordiging van de huisartsengroepen die bij de post aangesloten zijn) vanaf juni diverse gesprekken hebben gevoerd om de opties te bespreken om de consequenties van het opzeggen van de samenwerkingsovereenkomst en huurovereenkomst te bespreken. Daarbij was een randvoorwaarde gesteld door de directie dat deze eventuele maatregel tenminste budgettair neutraal zou moeten zijn. Zowel de directie van SHT als de leden van de RvA zijn van mening dat in ieder geval de sluiting in de nacht van de Spoedpost Oldenzaal onvermijdelijk is gezien het gering aantal verrichtingen van huisartsenzorg.
Klopt het dat het MST geen verpleegkundigen meer wil leveren voor de Oldenzaalse huisartsenpost? Zo ja, wat is de reden daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de facto ziekenhuis MST de Oldenzaalse huisartsenpost sluit door eenzijdig de voorwaarden irreëel te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers van NEED (Netherlands Emergency department Evaluation Database) beschikbaar over hoeveel mensen van de huisartsenpost uit Oldenzaal terecht komen op de spoedeisende hulppost in Enschede en/of Hengelo? Zo, ja kunt u die delen?
Er zijn geen cijfers van NEED beschikbaar over hoeveel mensen van de spoedpost uit Oldenzaal doorverwezen worden naar de spoedeisende hulppost in Enschede en Hengelo. Spoedpost Oldenzaal heeft naar verhouding een klein verzorgingsgebied met een gering aantal verrichtingen van huisartsenzorg. De Spoedpost Enschede heeft momenteel een verzorgingsgebied van 186.395 inwoners. De Spoedpost Hengelo heeft een verzorgingsgebied van 131.310 inwoners. Na eventuele sluiting van Spoedpost Oldenzaal zullen de Spoedposten Enschede en Hengelo elk een verzorgingsgebied van ongeveer 200.000 inwoners krijgen.
Zijn de adherentiecijfers in de regio in kaart gebracht, conform de aangenomen motie Van den Berg (Kamerstuk 31 016, nr. 198)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze cijfers delen?
Zorgaanbieders beschikken zelf over deze gegevens en kunnen deze gebruiken bij besluitvorming. Van het SHT heb ik begrepen dat in kaart gebracht is wat de adherentiecijfers zijn en wat de consequenties zijn van een eventuele (gedeeltelijke) sluiting van de Spoedpost Oldenzaal. Het SHT heeft het RIVM gevraagd om te toetsen of in de nieuwe situatie de landelijke bereikbaarheidsnorm (minimaal 90% van de inwoners van het werkgebied van de HAP kan binnen 30 minuten per auto de HAP bereiken) niet overschreden wordt. Ik heb begrepen dat de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM laat zien dat bij een sluiting van de Spoedpost Oldenzaal, de landelijke bereikbaarheidsnorm ruimschoots behaald blijft.
Kan worden aangegeven wanneer en hoeveel mensen er naar de Oldenzaalse huisartsenpost komen?
Zie antwoord vraag 6.
Is er een regiobeeld gemaakt over de zorgbehoefte voor Oldenzaal en omstreken met cijfers over bevolkingsopbouw, sociaaleconomische status, leeftijdsopbouw met cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Nivel, ziekenhuizen en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ)?
Menzis heeft als grootste zorgverzekeraar in de regio het initiatief genomen een regiobeeld te maken, zoals ook afgesproken is in de bestuurlijke akkoorden 2019–2022. Onder begeleiding van een bureau heeft Menzis in de afgelopen maanden een regiovisie Twente 2030 ontwikkeld. Dit beeld is geanalyseerd en opgeschreven vanuit het perspectief van Twente en dus niet specifiek voor Oldenzaal. Met deze visie gaat Menzis nu met de partijen in de regio om tafel.
Deelt u de mening dat in deze casus de zorgaanbieders de regionale bestuurders en inwoners tot nog toe onvoldoende geconsulteerd hebben, terwijl dit volgens uw concept AMvB over wijzigingen in de (acute) zorg wel noodzakelijk is? Hoe gaat u in dit geval handhaven dat het overleg in de regio wel wordt gevoerd?
Zoals u weet is de AMvB acute zorg, waarin de communicatie met partijen en inwoners in de regio een belangrijk onderdeel is, nog niet in werking getreden. Echter, vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze AMvB stimuleer ik op dit moment reeds dat zorgaanbieders die overwegen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te sluiten, handelen in de lijn van deze concept AMvB.
Conform de concept AMvB acute zorg heeft de SHT gesprekken gevoerd over de eventuele (gedeeltelijke) sluiting van de Spoedpost Oldenzaal met onder meer het MST, wethouders van de betrokken gemeenten, zorgverzekeraar Menzis, vertegenwoordigers van huisartsengroepen, het ROAZ Euregio en de voorzitter van de patiëntenvertegenwoordiging (Stichting Vrienden van Heil der Kranken). Er wordt onder andere een continuïteitsplan opgesteld en begin oktober wordt dit besproken in een ROAZ-overleg. Naar mijn mening zal de SHT een informatiebijeenkomst voor inwoners moeten organiseren om de inwoners de gelegenheid te geven hun zorgen en suggesties te uiten, voordat er een definitief besluit genomen wordt. In gesprek met de directie van SHT heb ik daarom dit verzoek neergelegd. De directie van SHT heeft aangegeven met dit verzoek aan de slag te gaan.
Bent u bereid te bevorderen dat zorgverzekeraar Menzis, MST, zorgaanbieders en bestuurders in gesprek gaan met als doel dat een huisartsenpost open blijft in en voor Oldenzaal en Noordoost Twente? Kunt u de uitkomsten van dat gesprek binnen een maand delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Randstad bij vuilste gebieden Europa: 'Ik zou wonen in Amsterdam zeker niet aanraden'’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Randstad bij vuilste gebieden Europa: «Ik zou wonen in Amsterdam zeker niet aanraden»»?1
Ja.
Klopt het dat de omwonenden van Schiphol drie keer zoveel gezondheidsrisico’s lopen door vieze lucht en geluidsoverlast als inwoners van bijvoorbeeld Groningen en Drenthe?
De Staatssecretaris van IenW en ik hechten veel belang aan een gezonde leefomgeving en aan de bescherming tegen milieugezondheidsrisico’s. Het bericht «Randstad bij vuilste gebieden Europa» toont een kaart van het RIVM met het gecumuleerde gezondheidsverlies door geluid en luchtverontreiniging in Nederland. Deze kaarten vormen een bruikbaar middel om weer te geven of het milieugezondheidsrisico op een bepaalde locatie boven of onder het gemiddelde in Nederland ligt. De getoonde kaart geeft het milieugezondheidsrisico ook weer op locaties waar niemand woont (bijvoorbeeld midden op bedrijventerreinen of op snelwegen). Als op woonlocaties wordt gekeken, zijn de verschillen in risico tussen bijvoorbeeld bewoners in de gemeente Haarlemmermeer (regio Schiphol) en die in de provincies Groningen en Drenthe circa 1,6. Dat is minder dan de in de vraag benoemde factor drie.
Kunt u toelichten op welke wijze er nu maatregelen worden getroffen om de gezondheidsrisico’s van Schiphol aan te pakken? Wilt u hierbij per maatregel toelichten in hoeverre deze geluidsoverlast tegengaan en de luchtkwaliteit verbeteren?
De milieuruimte voor Schiphol is vastgelegd door de zogeheten gelijkwaardigheidscriteria. Voor geluidbelasting zijn er criteria voor het maximaal aantal woningen binnen de 58dB(A) Lden en de 48dB(A) Lnight contouren, het maximaal aantal ernstig gehinderden personen binnen de 48dB(A) Lden contour en het maximaal aantal ernstig slaapverstoorden binnen de 40dB(A) Lnight contour. Voor externe veiligheid is er een criterium voor het maximale aantal woningen binnen de 10–6 persoonlijk risico contour. Voor luchtkwaliteit zijn er criteria voor de maximale uitstoot van vijf luchtverontreinigende stoffen (CO, SO2, NOx, VOS en PM10) in gram per ton startgewicht. Het vliegverkeer van Schiphol mag niet tot overschrijding van deze criteria leiden. Daarom wordt vóór en ná elk nieuw gebruiksjaar en bij elke wijziging van procedures aan deze criteria getoetst.
Verder is in 2008 het convenant Hinderbeperking afgesloten. Daarin is een pakket maatregelen afgesproken dat beoogt de hinder voor de omgeving, gegeven de groei naar 510.000 (is in 2015 verlaagd naar 500.000) vliegtuigbewegingen, zoveel mogelijk te beperken. Het convenant heeft onder meer geleid tot het wijzigen van vliegroutes, het verlengen van nachtprocedures en het vliegen van glijvluchten met vaste naderingsroutes.
Op 30 januari 2019 (Kamerstuk 29 665, nr. 353) heb ik uw Kamer een brief gestuurd met daarbij gevoegd het verslag van de besprekingen van de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol over de toekomst van Schiphol. Daarin wordt onder meer een overzicht gegeven van de ontwikkelingen en resultaten die zijn geboekt sinds het Aldersakkoord van 2008.
Daarnaast heeft het Ministerie van IenW in 2017 aan het RIVM opdracht gegeven om een onderzoeksprogramma uit te voeren naar de gezondheidseffecten van blootstelling aan ultrafijn stof uit de luchtvaart. De eindrapportage van dat onderzoek wordt medio 2021 verwacht. Aanvullend daarop heeft de Staatssecretaris van I&W toegezegd de Gezondheidsraad om advies te vragen over ultrafijn stof.
Ook heeft het ministerie aan Schiphol gevraagd om een actieplan ultrafijn stof op te stellen, waarin wordt aangegeven wat men gaat doen om de uitstoot van en blootstelling aan ultrafijn stof terug te dringen, ook van werknemers. Dat actieplan komt naar verwachting nog dit jaar.
Zie ook de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Deelt u de mening dat er nu eerst maatregelen getroffen moeten worden om de gezondheidsrisico’s significant terug te dringen, voordat er een besluit over groei genomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 5 juli 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 646) is opgenomen dat groei van Schiphol alleen aan de orde is bij aantoonbare reductie van hinder, dat wil zeggen een reductie van het aantal ernstig gehinderden. De uitwerking hiervan vindt plaats in het kader van het opstellen van de tweede wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB-2) voor de middellange termijn.
Daarnaast heeft het Ministerie van IenW in 2017 aan het RIVM opdracht gegeven om een onderzoeksprogramma uit te voeren naar de gezondheidsaspecten van blootstelling aan ultrafijn stof uit de luchtvaart. De eindrapportage van dat onderzoek wordt medio 2021 verwacht. In het verlengde daarvan heeft de Staatssecretaris toegezegd de Gezondheidsraad om advies te vragen over ultrafijn stof. De uitkomsten van het RIVM-onderzoek kunnen hieraan een bijdrage leveren.
In de brief van 5 juli 2019 is aangegeven dat Schiphol bezig is met het opstellen van een actieplan voor de reductie van ultrafijn stof. Dit actieplan zal naar verwachting eind 2019 gereed zijn. Verder wordt in de Luchtvaartnota aandacht besteed aan leefomgeving en gezondheid. Het ontwerp van de nota wordt eind 2019 verwacht.
Kunt u nader uiteenzetten hoe u de motie-Paternotte «Heldere milieugrenzen voor de luchtvaart» (Kamerstuk 31 936, nr. 614) aan het uitvoeren bent?
Deze motie wordt opgepakt in het kader van de Luchtvaartnota.
Kunt u toezeggen om op korte termijn met een actieplan te komen waarin staat hoe u de luchtkwaliteit rondom Schiphol gaat verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De volstrekt onhoudbare situatie op vluchtelingenkampen op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderen die niet meer praten»?1
Ja
Deelt u de mening dat het beeld dat in het bericht geschetst wordt voor de zoveelste keer aangeeft dat de situatie in het vluchtelingenkamp op Lesbos volkomen onhoudbaar en inhumaan is? Zo nee, waarom niet?
Deze berichtgeving bevestigt eens te meer dat de situatie op Lesbos, maar ook op andere Griekse eilanden, uiterst zorgwekkend is. Het kabinet deelt dan ook uw zorgen en ongeduld. Wat het kabinet betreft is er duidelijk sprake van een dringende noodzaak om structurele verbeteringen door te voeren op het gebied van opvang en het versnellen van asiel- en terugkeerprocedures. Nederland dringt daar voortdurend op aan, op ambtelijk en politiek niveau, bilateraal en in EU-verband. Griekenland dient daarvoor zelf verantwoordelijkheid te nemen. In dat licht verwelkomt het kabinet de prioriteiten van de nieuwe Griekse regering op het terrein van migratie, waaronder het verbeteren van de opvang, het versnellen van asielprocedures, het versterken van grensbewaking en het opschalen van terugkeer. Wat Nederland betreft verdient Griekenland daar alle steun bij, zowel van de Commissie als van de EU lidstaten. Deze is Griekenland ook vaak aangeboden.
Nederland heeft de Griekse autoriteiten steun aangeboden bij het doorvoeren van hogergenoemde prioritaire verbeteringen, bijvoorbeeld door het delen van kennis, expertise en ervaring. Minister-President Rutte heeft dit ook in zijn recente gesprek met zijn Griekse counterpart nogmaals benadrukt. De uitspraken van de nieuwe Griekse regering bieden vertrouwen dat reeds lang benodigde stappen nu daadwerkelijk worden gezet. Op welk termijn dat tot resultaat leidt is afhankelijk van de inspanningen van de Griekse autoriteiten en de steun die zij daarbij ontvangen van Europese partners.
Deelt u de mening dat in dit vluchtelingenkamp op grove wijze tal van kinderrechten worden geschonden? Zo ja, aan welke kinderrechten denkt u zoal? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat de opvang op de Griekse eilanden niet voldoet aan de Europese en internationale standaarden. Dit zorgt voor schrijnende omstandigheden, met name voor de meest kwetsbaren, waaronder kinderen. Het is van belang dat de geldende internationale en nationale normen worden gehandhaafd en Griekenland hier de nodige stappen in zet. Daarom dringt Nederland al langer aan op het doorvoeren van structurele verbeteringen. Voorts biedt Nederland via EASO experts aan die zijn gespecialiseerd in de opvang van kwetsbare groepen zoals alleenstaande minderjarigen. Momenteel zijn Nederlandse experts gedetacheerd bij EASO die zich inzetten voor onder andere de begeleiding en opvang van alleenstaande minderjarigen op Samos en het doorvoeren van structurele verbeteringen in de opvang.
Deelt u de mening dat niet alleen Griekenland verantwoordelijk kan worden gehouden voor het oplossen van de problemen met de vluchtelingen op Lesbos en met name de kinderen daaronder? Zo ja, hoe gaan de EU en Nederland concreet op korte termijn voor de oplossing zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de situatie in het vluchtelingenkamp voor met name kinderen zodanig is, dat de tijd van op Europees niveau praten en onderhandelen voorbij is en dat er snel gehandeld moet worden? Zo ja, hoe gaat u het initiatief hiertoe nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw ongeduld. Zoals vaak met uw Kamer gewisseld, vraagt Nederland doorlopend aandacht voor de schrijnende situatie op de Griekse eilanden. Ook heeft Nederland meermaals het aanbod gedaan om de Griekse autoriteiten te ondersteunen om structurele verbeteringen door te voeren op het gebied van opvang en het versnellen van asiel- en terugkeerprocedures. Daarbij wordt bij voorkeur in Europees verband samengewerkt met de Commissie, EASO, Frontex en andere EU lidstaten.
Nu de nieuwe Griekse regering maatregelen heeft aangekondigd die hier nauw op aansluiten, verwacht het kabinet dat er nu ook, met Europese steun, stappen zullen worden gezet. Een van de acute maatregelen die de Griekse regering heeft getroffen is het overplaatsen van kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen naar het vasteland.
Op 10 september jl. heeft de Griekse regering via de Europese Commissie de lidstaten verzocht om maximaal 2.500 alleenstaande minderjarige asielzoekers te herplaatsen. Dit verzoek wordt momenteel bestudeerd.
Hierbij wordt wel aangetekend dat het kabinet in principe geen voorstander is van een nieuwe herplaatsingsronde. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, draagt herplaatsing niet bij aan een structurele oplossing. Het is bovenal zaak dat structurele verbeteringen worden doorgevoerd in de opvang om onder andere adequate zorg te kunnen bieden aan kwetsbare groepen als alleenstaande minderjarige asielzoekers.
Deelt u de mening dat «om blijvende psychologische schade te voorkomen, deze kinderen onmiddellijk uit het Moria-kamp, van Lesbos af, [moeten] worden weggehaald.»? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen en op welke zeer korte termijn? Hoeveel kinderen is Nederland bereid op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Honderden ouderen in Caribisch Nederland hebben nauwelijks te eten’ |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Honderden ouderen in Caribisch Nederland hebben nauwelijks te eten»1 en kennis genomen van de publicatie «Oog voor ouderen in Caribisch Nederland» van de Nationale ombudsman?
Ja.
Deelt u de mening dat de in dit rapport beschreven levensomstandigheden van ouderen in Caribisch Nederland schrijnend en onacceptabel zijn?
Het rapport laat zien dat het voor ouderen in Caribisch Nederland moeilijk is om de eindjes aan elkaar te knopen. Het rapport bevestigt daarmee de noodzaak van de inzet van het kabinet om de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen.
Kabinet en eilandbesturen hebben hierin een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
De openbare lichamen kunnen voor ouderen het verschil maken door het voeren van eilandelijk armoedebeleid en het reduceren van kosten van levensonderhoud (o.a. landbouw, prijsbeleid en openbaar vervoer). Het kabinet is verantwoordelijk voor inkomensbeleid (o.a. AOV en bijzondere onderstand), voorzieningen voor ouderen en kan ook het verschil maken bij het reduceren van de kosten van levensonderhoud (o.a. sociale woningbouw). Zoals ook de bestuurscolleges in hun brief van 16 september 2019 hebben aangegeven in reactie op de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland, moeten we deze opdracht gezamenlijk oppakken. Het kabinet heeft in de voortgangsrapportage bestaanszekerheid Caribisch Nederland verschillende maatregelen ingezet en aangekondigd, die ook de levensomstandigheden van ouderen in Caribisch Nederland moeten verbeteren. De bestuurscolleges hebben naar ons beeld dezelfde ambitie ten aanzien van hun verantwoordelijkheden. Het is zaak dat we samen deze nu ook door de Nationale ombudsman geconstateerde situatie onder ouderen aanpakken.
Heeft u contact opgenomen of gaat u contact opnemen met de Nationale ombudsman over zijn rapport en de aanbevelingen die daarin staan? Zo nee, waarom niet? Welke aanbevelingen uit de publicatie gaat u overnemen? Op welke termijn gaat u daarmee beginnen?
Medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zullen met de onderzoekers van de Nationale ombudsman in gesprek gaan over de bevindingen uit het rapport en de aandachtspunten voor beleid en uitvoering die daaruit voorvloeien. Hierbij moet worden aangemerkt dat de onderzoekers van de Nationale ombudsman alleen voorafgaand aan de start van het onderzoek oriënterend contact hebben gehad met ambtelijk BZK en SZW.
In het vierde en laatste hoofdstuk van het rapport is de visie van de Nationale ombudsman geformuleerd waarbij een aantal aandachtspunten wordt meegegeven aan het kabinet. Het kabinet vindt het aandachtspunt van de Nationale ombudsman om breder te kijken dan alleen het inkomen van ouderen waardevol. De afgelopen periode lag er – terecht – veel focus op het vraagstuk van het (vaststellen van het) sociaal minimum, in het bijzonder het verhogen van het inkomen en het verlagen van de kosten van levensonderhoud. Dit blijft een belangrijk focuspunt voor het kabinet, zie ook het verslag van het schriftelijk overleg naar aanleiding van de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland van 13 september jl. Tegelijkertijd blijft het van belang om ook aandacht te vestigen op het verbeteren van voorzieningen voor ouderen. Dit punt heeft eveneens de aandacht van het kabinet.
Gaat u het voorstel om een zogenaamde Caribische tafel te creëeren overnemen? Zo nee waarom niet? Zo ja, op welke termijn wilt u dit geregeld hebben?
Vanaf 2013 komt ongeveer elke zes weken de CN-tafel met afgevaardigden op hoog ambtelijk niveau (SG of DG) bijeen. Vanaf 2018 is dit de stuurgroep Caribisch Nederland. De stuurgroep bespreekt lopende trajecten en neemt besluiten ten aanzien van Caribisch Nederland. Voor wat betreft de coördinatie aan Rijkszijde verwijst het kabinet naar de kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State en het Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO), die u separaat zult ontvangen.
Hou verhoudt het ijkbedrag zich met de leefsituatie van de ongeveer 2.500 genoemde ouderen, gezien het feit dat het kabinet een ijkpunt heeft vastgesteld voor een sociaal minimum in Caribisch Nederland, een richtbedrag dat iemand ten minste nodig heeft om van te leven?
Met de beleidsmatige verhoging van de AOV per 1 januari 2020 en de introductie van de toeslag voor AOV-gerechtigden via de onderstand komen ouderen uit rond het ijkpunt voor het sociaal minimum. Met het ijkpunt voor het sociaal minimum committeert het kabinet zich aan het verlagen van de hoge kosten van levensonderhoud en het verbeteren van de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland. De kosten moeten worden teruggebracht tot een redelijk niveau. Voor een aantal kostenposten waar het kabinet van (ingezet) beleid een verlaging van de kosten verwacht, is in het ijkpunt voor het sociaal minimum daarom een bedrag opgenomen dat afwijkt van het door Regioplan waargenomen bedrag voor de betreffende kostenpost. Voorbeelden hiervan zijn wonen en kinderopvang.
Naast het verlagen van de kosten van levensonderhoud tot een redelijk niveau, zet het kabinet in op het verbeteren van de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland. Dit geldt ook voor ouderen in Caribisch Nederland. Per 1 januari 2019 zijn het wettelijk minimumloon en de uitkeringen met 5 procent verhoogd bovenop de reguliere bijstelling op basis van de prijsontwikkeling. Daarnaast heeft het kabinet per 1 januari 2019 de onderstand voor mensen die zelfstandig wonen verhoogd. Per 1 januari 2020 wordt de onderstand voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn dusdanig verhoogd dat een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte in de onderstand die zelfstandig woont op maandbasis uitkomt op het wettelijk minimumloon. Ook kunnen alleenstaande AOV-gerechtigden in aanmerking komen voor een aanvulling vanuit de onderstand. Per 1 januari 2020 worden daarnaast het wettelijk minimumloon en de uitkeringen opnieuw verhoogd. Op Bonaire en Saba gaat het om een verhoging van 5 procent, op Sint Eustatius 2 procent.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de leefsituatie van deze ouderen te verbeteren?
Met de in 2018 aangekondigde maatregelen heeft het kabinet een stap gezet om de inkomenspositie van ouderen in Caribisch Nederland te verbeteren. Zo is per 1 januari 2019 de AOV op Bonaire, Sint Eustatius en Saba met 5 procent verhoogd. Daarnaast is de inkomensgrens om in aanmerking te komen voor bijzondere onderstand verhoogd van 100 naar 120 procent van het wettelijk minimumloon. Per 1 januari 2020 komt hier een aantal maatregelen bij. De AOV gaat op Bonaire en Saba met 5 procent omhoog en op Sint Eustatius met 2 procent. Daarnaast introduceert het kabinet per 1 januari 2020 een toeslag voor alleenstaande AOV-gerechtigden via de onderstand.
Voor het verbeteren van de leefsituatie van ouderen is niet alleen het inkomen van belang. Ook de kosten van levensonderhoud en de beschikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen is hier een belangrijk onderdeel van. Met het ijkpunt voor het sociaal minimum committeert het kabinet zich aan het verlagen van de hoge kosten van levensonderhoud. Aan de Tweede Kamer is toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal de Tweede Kamer jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Hierbij zal telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet moeten worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
Gaat u ook onderzoeken hoe het staat met de armoede onder kinderen in Caribisch Nederland? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van BZK heeft UNICEF kwalitatief onderzoek gedaan naar de rechten van kinderen en jongeren in Caribisch Nederland. In het onderzoek is in het bijzonder aandacht besteed aan onder meer armoede. Voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van BZK ontvangt uw Kamer een brief over de uitkomsten van het rapport.
Het bericht dat de EU mogelijk de fiscale regels wil versoepelen vanwege uitblijven van de groei |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de EU mogelijk de begrotingsregels wil versoepelen vanwege het uitblijven van de groei?1
Ik ben bekend met het nieuwsartikel waar u aan refereert.
Klopt het dat er een document voorligt bij de Eurogroep/Ecofinraad dat strekt tot het versoepelen van de regels? Zo ja, wat is de inhoud van dit document?
Het Fins voorzitterschap heeft een zogeheten «presidency issues note» opgesteld om de gedachtewisseling over de Europese begrotingsregels tijdens de informele Ecofinraad in Helsinki te faciliteren.2 Dit stuk heb ik op 12 september jl. aan de Kamer doen toekomen en is publiek beschikbaar op de website van het Finse voorzitterschap.3 Het is niet gericht op het versoepelen van regels, maar geeft een breed overzicht van de vraagstukken die spelen bij het bespreken van de begrotingsregels. Daarnaast zal in de Ecofin mogelijk gesproken worden over het rapport dat het Europees begrotingscomité op 11 september jl. heeft gepubliceerd over de Europese begrotingsregels. Dit rapport is publiek beschikbaar op de website van het Europees Begrotingscomité.4
Kan dit document met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, kunt u er bij de Eurogroep/Ecofinraad op aandringen dat dit document gedeeld mag worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op de tweede vraag, is het document reeds met de Kamer gedeeld.
Hoe verhoudt dit document zich tot de eerdere beantwoording dat er geen concreet voorstel voorlag over de begrotingsregels?2
Zoals ik recent heb aangegeven middels de beantwoording van Kamervragen6 en in een Kamerbrief7, ligt er op dit moment geen voorstel van de Europese Commissie om de begrotingsregels te wijzigen. Het document dat is opgesteld door het Fins voorzitterschap heeft als doel het faciliteren van de gedachtewisseling over de Europese begrotingsregels tijdens de informele Ecofinraad.
Is uw standpunt rond de begrotingsregels ongewijzigd?
Ja.
Kunt u in het verslag van de Eurogroep/Ecofinraad uitgebreid ingaan op dit document, de discussie erover en het krachtenveld?
Ja.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het duidelijk verslechterde economisch beeld van het midden- en kleinbedrijf (mkb) |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) schetst in de conjunctuurklok voor het derde kwartaal van 2019?1
Het mkb is het fundament van de Nederlandse economie. Daarom volg ik het economisch beeld van het mkb op de voet via de «mkb conjunctuurklok». De klok is samengesteld uit factoren die het economisch beeld voor het mkb beïnvloeden. Het bericht waar het lid Futselaar op doelt beschrijft dat de ontwikkeling van onder andere export, ondernemersvertrouwen en aantal vacatures afneemt. Dit zijn belangrijke voorspellende factoren voor de conjunctuur. Sinds het derde kwartaal van 2016 zijn alle indicatoren «boven trend», en liggen daarmee boven het langjarig gemiddelde van de afgelopen 10 jaar. Deze klok zorgt ervoor dat we de conjunctuur ontwikkelingen van het mkb op de voet kunnen volgen.
De resultaten laten zien dat het nog steeds goed gaat met het mkb, maar ook dat de stemming onder ondernemers het afgelopen kwartaal is verslechterd. Dat is ook niet zo gek: na lange tijd van aanhoudende hoge economische groei, ligt een afvlakking binnen de verwachtingen. Dit sluit aan bij andere voorspellingen, zoals de Augustusraming van het CPB die lagere economische groei voor 2020 voorspelt.
Deze afvlakking wordt deels veroorzaakt door binnenlandse factoren: personeelsschaarste zorgt ervoor dat bedrijven minder snel kunnen groeien. Anderzijds wordt deze afvlakking veroorzaakt door ontwikkelingen in het buitenland. De onzekerheid rondom de Brexit, en de handelsoorlog tussen de VS en China raken ook de Nederlandse economie. Zo hebben deze ontwikkelingen een impact op investeringen en de uitvoer.
Sinds 1 oktober staat ook de tool «MKBarometer» online op www.staatvanhetmkb.nl. Dit is een afgeleide van de mkb conjunctuurklok en geeft in één blik weer wat de stand van de conjunctuur van het mkb is (zie figuur 1).
Figuur 1: MKBarometer in het 3e kwartaal van 2019
Deelt u de mening dat de indicatoren die het CBS toont op deze conjunctuurklok een grillig verloop hebben, maar dat het conjunctuurverloop niet louter positief is voor het Nederlandse mkb?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de algemene conjunctuurklok en de MKB-conjunctuurklok zich tot elkaar? Kan een vergelijkbare conjunctuurklok voor het grootbedrijf worden gemaakt om verschillen in prestaties en resultaten van uw beleid aan te tonen?
Er is bij de uitwerking van de MKB-conjunctuurklok gestreefd om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de methodologie en het conjuncturele gedachtengoed van de bestaande CBS conjunctuurklok voor de hele Nederlandse economie.
De conjunctuurklok beoogt een beeld te geven van de stand van de economie, niet om de prestaties en resultaten van mijn beleid te evalueren. Daarom voer ik regelmatig monitoring, evaluaties en onderzoeken uit naar het ingestelde beleid. Zo kom ik dit najaar met een visie op de financieringsmarkt naar aanleiding van een onderzoek naar de werking van die markt en het ingestelde financieringsinstrumentarium.
Hoe is het huidige conjuncturele beeld voor het grootbedrijf en hoe verschilt dit met dat voor het mkb? Kunt u aangeven of uw beleid hiermee succesvoller het mkb stimuleert of eerder het grootbedrijf?
De conclusie van de conjunctuurklok over het economisch beeld geldt niet alleen voor het mkb, maar voor alle Nederlandse bedrijven. De CBS conjunctuurklok laat namelijk ook zien dat het conjunctuurbeeld minder gunstig geworden is, evenals de ramingen van het CPB. Deze bronnen gaan uit van het hele bedrijfsleven en niet alleen het mkb.
Het generieke deel van het bedrijvenbeleid is zowel ingesteld voor grote als kleine bedrijven. Voor zover er specifiek beleid is, richt zich dat vooral op het mkb.
Zo heb ik vorig jaar het MKB-actieplan gepresenteerd om het mkb te versterken.
Hierin staan verschillende maatregelen op diverse thema’s, waaronder digitalisering, financiering, menselijk kapitaal en internationaal ondernemen. Ik vind het mkb erg belangrijk omdat het de motor is van onze economie. Het is daarom van belang dat het mkb de aandacht krijgt die het verdient. Voor de zomer heb ik u de voortgangsrapportage van het MKB-actieplan toegezonden (Kamerstuk 32 637, nr. 379), waarin de ontwikkelingen op de verschillende thema’s zijn aangegeven. De voortgangsrapportage laat zien dat er het afgelopen jaar mooie resultaten zijn geboekt, zoals de start van MKB!dee, de start van de regionale Smart Industry Hubs en de MKB-werkplaatsen om het mkb te helpen met digitalisering, de invoering van de MKB-toets voor nieuwe wet- en regelgeving. Deze en de andere initiatieven uit het MKB-actieplan zal ik de komende periode verder uitbouwen.
Deelt u de mening dat binnenlandse bestedingen een aanzienlijke factor zijn in de prestaties van het mkb en dat het achterblijven hiervan ten opzichte van de economische groei het mkb ernstig hindert?2
De binnenlandse bestedingen zijn een belangrijke factor in de prestaties van het mkb. Het merendeel van de mkb-bedrijven is georiënteerd op Nederland en exporteert geen goederen of diensten naar het buitenland (Nederland Handelsland, CBS, 2019).
Het is echter voorbarig om te stellen dat het achterblijven van de binnenlandse bestedingen het mkb ernstig heeft gehinderd. Veel mkb ondernemingen bedienen zakelijke markten en daardoor is ook de uitvoer een aanzienlijke factor in de prestaties van het mkb. Deze bedrijven leveren namelijk ook goederen en diensten aan Nederlandse bedrijven die exporteren.
Deze kanttekening geldt ook bij de binnenlandse bestedingen. Hogere binnenlandse bestedingen komen naast goederen en diensten van het mkb ook aan het grootbedrijf toe.
Data van De Staat van het mkb en het CBS laten zien dat de groei van de toegevoegde waarde van het mkb de groei van de totale economie volgt.
Figuur 2: Ontwikkeling van de toegevoegde waarde van het mkb (business economy) index: 2011=100, bron: CBS
Deelt u de mening dat binnenlandse bestedingen het effectiefst gestimuleerd kunnen worden door het besteedbaar inkomen van degenen met de laagste inkomens te vergroten? Zo ja, bent u bereid om een loongolf in Nederland te helpen tot stand te komen om dit te bereiken?
Het CBS heeft recent laten zien dat de consumptie achterblijft bij de groei van het bruto binnenlands product omdat een groter deel van het inkomen van huishoudens naar schuldaflossing is gegaan.3 Gegeven besparingen en aflossing worden binnenlandse bestedingen niet noodzakelijk het sterkst aangewakkerd door het besteedbaar inkomen van huishoudens te vergroten. Overheidsconsumptie kan dan bijvoorbeeld effectiever zijn om de binnenlandse bestedingen te vergroten.
Bij de huidige stand van de conjunctuur en krapte op de arbeidsmarkt hoort een relatief hoge loongroei. Het CPB raamt voor 2019 en 2020 een loongroei van 2,5%. Hierdoor stijgt de arbeidsinkomensquote de komende twee jaar met 1,8%-punt. Daarnaast wordt ook de verwachte economische groei in 2019 en 2020 voornamelijk gedragen door de binnenlandse bestedingen. De Sociale Partners onderhandelen over de lonen. De loonsverhoging die passend is, verschilt per sector.
De uitzending van De Monitor over ICT in de zorg |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van De Monitor over ICT in de zorg? Hoe erg is het volgens u dat de twee partijen die systemen ontwikkelen om gegevens in de zorg uit te wisselen, Epic en Chipsoft, zoveel macht hebben?
Er zijn meerdere partijen die uitwisseling in de zorg mogelijk (kunnen) maken. Ik ben op de hoogte van de markt voor ziekenhuis EPD leveranciers (= Elektronisch Patiëntendossier; verwijzend naar een centraal informatiesysteem voor patiëntendossiers in een ziekenhuis). Deze markt wordt inderdaad gekenmerkt door een beperkt aantal aanbieders en alternatieven.
Op dit moment bekijk ik samen met het zorgveld hoe ik kan ondersteunen bij het bundelen van krachten in de onderhandelingen met de EPD leveranciers. Het doel hiervan is om gemeenschappelijke wensenlijsten op te stellen (voor doorontwikkeling en innovatie), beter passende en open systemen te krijgen, gewenste veranderingen sneller door te laten voeren en betere prijsonderhandelingen te kunnen doen. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) is de onafhankelijke toezichthouder. De ACM ziet op grond van de Mededingingswet erop toe dat bedrijven eerlijk met elkaar concurreren en treedt onder meer op tegen bedrijven die hun machtspositie misbruiken. Bedrijven kunnen bij de ACM terecht met hun signalen over mogelijk oneerlijke concurrentie. Het is de rol van de ACM om te oordelen over of in te grijpen op eventueel verstoorde markten. De ACM heeft mij laten weten in gesprek te gaan met de zorgsector over de mogelijkheden en risico’s van voorgenomen samenwerkingen tussen zorgaanbieders bij de inkoop van ICT.
Wat is uw oordeel over bedrijven in de zorg die extreem veel geld verdienen terwijl medici steen en been klagen over wat ze doen?
Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT-producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Bedrijven mogen een eerlijke prijs vragen voor het leveren van hun producten of diensten, er mag geen sprake zijn van misbruik van een economische machtpositie. Ik neem signalen over hoge winsten van ICT leveranciers die actief zijn in de gezondheidszorg serieus. In mijn brief van 9 juli jl. (Kamerstuk 35 000-XVI, nr. 133) heb ik u reeds mijn standpunt over winstuitkering in de zorg medegedeeld. Hetzelfde standpunt heb ik in relatie tot winsten van ICT leveranciers actief in de zorg.
Bij deze maatschappelijke verantwoordelijkheid horen ook de juiste bekostigingsmodellen (met zoveel mogelijk vermijding van bijvoorbeeld perverse prikkels die uitwisseling in de weg staan; zoals kosten per uitwisseling) en transparantie van onder andere ontwikkelkosten en prijsopbouw. In dat kader vind ik het onwenselijk dat ICT-leveranciers bijvoorbeeld niet aan dezelfde transparantieverplichtingen dienen te voldoen als de sector waarvoor ze werken.
Wat is uw reactie op het bericht in de uitzending dat een grote ICT-leverancier ziekenhuizen en hun personeel totaal onder controle heeft en alleen helpt voor geld terwijl ze de uitwisseling van patiëntengegevens ophouden? Vindt u dit acceptabel?
Ziekenhuizen en ander zorgverleners zijn vrij in de keuze voor systemen waarmee zij patiëntgegevens verwerken. Het is aan zorgpartijen zelf om met ICT leveranciers te onderhandelen over de juiste prijzen en eisen. Tegelijkertijd vind ik het ook van belang dat informatie goed uitgewisseld kan worden. In december 2018 heb ik daarom aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van gegevensuitwisseling, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166).
Digitalisering van gegevensuitwisseling is een behoorlijke uitdaging. Er zijn tekortkomingen in taal en techniek. Zo spreken alle betrokken beroepsgroepen hun eigen taal en die moet op elkaar worden afgestemd in alle mogelijke gegevensuitwisselingen. Daarnaast zijn er ook heel veel technische standaarden (die voor beelden bijvoorbeeld anders zijn dan voor documenten) en is er niet in elke regio al een infrastructuur voor elektronische uitwisseling. In mijn brief over elektronische gegevensuitwisseling van 12 juli jl. heb ik aangegeven gedetailleerde technische eisen aan ICT-producten te stellen op het gebied van eenheid van taal en techniek en aangekondigd leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden door dit via certificering af te dwingen. VWS voert zo actief beleid op het open maken van systemen. Deze wettelijk verplichte technische standaarden voor infrastructuren en gegevensuitwisseling maken dat de markt open wordt gemaakt voor andere aanbieders die voldoen aan deze eisen. Dit moet leiden tot meer innovatie, nieuwe toetreders en meer transparantie in de markt en draagt daardoor bij aan een beter functionerende markt.
Hebben ICT-bedrijven volgens u een belang bij (het verlenen van) goede zorg en een goede informatie-uitwisseling of bent u van mening dat de belangen van deze bedrijven ergens anders liggen, bijvoorbeeld bij het verdienen van veel geld?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u er eigenlijk van dat allerlei partijen in de zorg met verschillende systemen werken die onderling niet goed met elkaar samen kunnen werken waardoor zorgverleners in de uitwisseling van gegevens op allerlei barrières stuiten? Hoe kan het bijvoorbeeld dat zelfs ziekenhuizen die gebruik maken van dezelfde ICT-systemen van dezelfde leverancier onderling geen informatie uit kunnen wisselen? Vindt u dit ook onwenselijk en onbegrijpelijk? Hoe kan het dat de systemen helemaal niet zijn afgestemd op hoe artsen werken? Waarom zijn de systemen niet ontworpen vanuit de gebruikers, namelijk de patiënt en zorgverlener?
Een technische koppeling (eenheid van techniek) is slechts een van de onderdelen die nodig is voor goede gegevensuitwisseling. Zo ook afspraken over proces, dossiervoering en taal. Ziekenhuizen en andere zorgverleners hebben zelf systemen geselecteerd waarmee zij patiëntgegevens voor eigen gebruik opslaan. Lange tijd zijn deze systemen aangepast op de eisen en wensen van de individuele zorginstellingen, passend bij hun eigen proces. Ook EPD’s van dezelfde leverancier bij verschillende ziekenhuizen kunnen hierdoor fors verschillen qua inrichting. Ook hierom ondersteun ik (zoals in mijn antwoord op vraag 1 al gesteld) het zorgveld bij het bundelen van gemeenschappelijke inrichtingseisen en wensen.
Ziekenhuizen werken nou eenmaal met verschillende informatiesystemen, maar dat die niet of moeilijk met elkaar kunnen communiceren vind ik niet wenselijk. Daarom heb ik in december 2018 aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van gegevensuitwisseling en aangekondigd leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166).
Deelt u de mening dat de zorg soms suboptimaal is en daarmee ook beter zou kunnen als de ICT-systemen beter zouden werken en uitwisseling van informatie makkelijker wordt?
Een veilige en goed werkende elektronische uitwisseling van gegevens kan zorgen voor een efficiënter en effectiever zorgproces. Zorgverleners beschikken te vaak niet over de informatie die ze nodig hebben en zijn teveel tijd kwijt met faxen of het op DVD branden van gegevens. Mensen moeten te vaak opnieuw hun verhaal vertellen terwijl ze denken «dokter dat weet u toch wel». Ik vind daarom dat digitaal het nieuwe normaal moet worden en ik ga – zoals ik hierboven schreef – in concrete stappen elektronische gegevensuitwisseling wettelijk verplicht stellen.
Hoeveel tijd kost het zorgverleners op dit moment om alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar te krijgen? Kunt u hiervan een inschatting maken?
De wijze waarop zorgverleners op dit moment alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar krijgen, maar ook de winst die te behalen valt met betere elektronische gegevensuitwisseling, is sterk afhankelijk van de individuele patiënt, het zorgproces, de zorgverlener en casuïstiek. Er zijn helaas voorbeelden uit de praktijk te noemen waarin het zorgverleners veel tijd kost om alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar te krijgen. Er is dus voldoende aanleiding dat dat snel anders moet, ter verbetering van de veiligheid van patiënten en voor de verlaging van de administratieve werklast van zorgverleners.
Erkent u dat het momenteel niet mogelijk is om over te stappen naar een ander ICT-systeem vanwege de kosten die daarmee samenhangen? Erkent u tevens dat ICT-leveranciers misbruik maken van die positie?
De implementatie van een groot en belangrijk ICT systeem in een zorginstelling (zoals een EPD), gaat gepaard met hoge kosten en een grote impact voor een organisatie. Het wisselen van EPD is voor een ziekenhuis een risicovol, complex en kostbaar traject. Bij het overstappen dienen ziekenhuizen te investeren in nieuwe apparatuur, voorzieningen, training van medewerkers, adviseurs en verlies aan productie. Toch stappen in de praktijk ziekenhuizen over naar een andere EPD-leverancier.
Ik wil elementen die nu het overstappen hinderen, zoveel mogelijk wegnemen. Dit doe ik bijvoorbeeld door (in de aanpak van het Programma elektronische gegevensuitwisseling) het in wet en normen gaan afdwingen van open systemen en door het doorvoeren van standaardisatie, zodat gegevens ook door andere systemen te gebruiken zijn. Zo kan er een markt ontstaan, doordat de informatie niet langer opgesloten zit in een enkel systeem en ook overstappen technisch eenvoudiger kan dan nu.
Ik omarm dan ook het initiatief vanuit het bedrijfsleven en de zorgsector, samen met VNO-NCW; het Manifest «Samen Vooruit». De ondertekenaars hiervan spreken steun uit voor de wettelijke verplichting van digitale gegevensuitwisseling, open systemen en open infrastructuren.
Klopt het dat de bereikbaarheid van de ICT-leveranciers na implementatie vaak te wensen over laat?
De mate van ondersteuning na implementatie is onderwerp van gesprek tussen zorginstelling en aanbieder en wordt onderhandeld en contractueel vastgelegd, zo laten zorgpartijen mij weten.
Deelt u de mening dat de winst van de ICT-leveranciers omgezet zou moeten worden in betere functionaliteit, ook aangezien het hier gaat om publiek geld? Vindt u de 45% netto winst van Chipsoft te verdedigen als een betere functionaliteit geen prioriteit is voor het bedrijf?
Een optimale inzet van ICT-systemen is een combinatie van openheid van dat systeem, functionaliteit maar zeker ook inpassing in het werkproces van de eindgebruiker. De zorg heeft dus goede ICT leveranciers nodig om haar zorgverlening te ondersteunen. Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Of de geleverde dienstverlening in verhouding staat tot de kosten, is aan de klant van de diensten om te beoordelen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, komen mijn standpunt over winsten van ICT leveranciers actief in de zorg, overeen met de eerder in mijn brief van 9 juli jl. (Kamerstuk 35 000-XVI, nr. 133) genoemde standpunten.
Bent u op de hoogte van de winst die Epic de afgelopen jaren heeft gemaakt? Zo ja, wat is deze winst? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Bent u van mening dat aangezien de ICT-systemen voor informatie-uitwisseling een belangrijk onderdeel zijn van een goede zorgverlening een dergelijk gegeven, als de gemaakte winst, transparant moet zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u de gemaakte winst van vele miljoenen in verhouding staan met de geleverde prestaties? Bent u van mening dat slecht ontworpen informatie-uitwisselingssystemen ten koste gaan van de gezondheid (en soms zelfs het leven) van mensen en de kosten van de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 10.
Wat gaat u doen om de informatie-uitwisseling tussen zorgverleners te verbeteren en wanneer kunnen zorgverleners effect verwachten?
Ik vind het van groot belang dat informatie tussen zorgverleners op een goede en veilige manier wordt uitgewisseld. In december 2018 heb ik daarom al aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166). Ik heb in december 2018 ook mijn voornemen uitgesproken leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden. In mijn brief van 12 juli jl. (Kamerstuk 27 529, nr. 189) heb ik aangegeven dit te doen door gedetailleerde technische eisen aan ICT-producten te stellen op het gebied van eenheid van taal en techniek. Dit zal ik vervolgens via normering en certificering af dwingen. In 2020 dien ik daarom een wetsvoorstel in waarmee ik stapsgewijs elektronische gegevensuitwisseling verplicht zal stellen. De laatste jaren heb ik door versnellingsprogramma’s de informatie-uitwisseling tussen patiënt en professional bevordert (VIPP ziekenhuizen en VIPP voor overige medisch specialistische instellingen). In de nieuwe VIPP regeling voor instellingen voor medisch specialistische zorg wordt ook de uitwisseling tussen instellingen onderling gestimuleerd. Ik verwacht deze regeling eind dit jaar te publiceren.
Zuid- en Oost-Europeanen die omgeschoold worden voor de Nederlandse zorg |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat Zuid- en Oost-Europeanen worden omgeschoold voor de Nederlandse zorg?1
De afweging om buitenlandse zorgverleners in dienst te nemen is aan zorginstellingen. Ik zie het werven van personeel uit het buitenland niet als een structurele oplossing voor personeelstekorten in zorg en welzijn. Het staat zorginstellingen evenwel vrij om buitenlandse zorgverleners in dienst te nemen, mits die aan alle vereisten voldoen. Voor EU-onderdanen geldt uiteraard het principe van vrij verkeer. Daarnaast kent de Wet BIG een erkenningsystematiek voor diploma’s waarmee BIG-registratie versneld kan plaatsvinden. Beheersing van de Nederlandse taal is een belangrijke voorwaarde.
Wat vindt u ervan dat organisaties zoals de European Multi Talent Group (EMTG) personeel rekruteren voor de Nederlandse zorg? Zijn er meer organisaties die personeel voor de Nederlandse zorg rekruteren? Kunt u hier een overzicht van sturen?
Ik vind het van belang dat het inschakelen van zorgpersoneel uit het buitenland door Nederlandse zorgorganisaties gebeurt binnen de geldende regelgeving voor het vrij verkeer van personen en de kwaliteit van zorg (zie ook het antwoord op vraag2. Er is geen compleet beeld van de mate waarin zorginstellingen buitenlandse zorgverleners naar Nederland willen halen, maar we ontvangen met enige regelmaat signalen over (kleine) individuele initiatieven. Daarnaast is bekend dat het aandeel buitenlandse verpleegkundigen relatief klein is in Nederland. Van de 192.633 verpleegkundigen die ingeschreven staan in het BIG-register komen er 2.476 uit het buitenland3 (waarvan 1.595 met een diploma uit een EER-land).
Is u bekend hoeveel en welke zorgorganisaties (actief) gebruik maken van bureaus zoals EMTG om zorgpersoneel uit het buitenland te kunnen aannemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend hoeveel geld Nederlandse zorgorganisaties aan bureaus zoals EMTG voor buitenlands zorgpersoneel betalen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Worden risico’s genomen met buitenlands zorgpersoneel die de taal niet compleet vaardig zijn, bijvoorbeeld bij medicatieverstrekking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kwaliteit van zorg en veiligheid van de patiënt staan voor mij voorop. Ik hecht er groot belang aan dat zorgverleners die in Nederland zelfstandig aan de slag gaan, voldoen aan alle vereisten die de Wet BIG stelt. Om in aanmerking te komen voor BIG-registratie moeten buitenlandse zorgverleners een bewijs van Nederlandse taalvaardigheid op het juiste niveau kunnen overleggen. Voor alle buitenlandse zorgverleners geldt dat zij de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen.
Vindt u het zorgelijk dat zorgverleners uit Spanje worden gehaald om de tekorten aan zorgpersoneel in Nederland op te lossen, terwijl in Spanje een tekort is van 131.000 verpleegkundigen? Deelt u de mening dat we niet moeten inzetten op zorgpersoneel uit het buitenland, maar nog meer inzet moeten plegen op het behouden en werven van zorgpersoneel uit Nederland zelf? Welke aanvullende maatregelen gaat u treffen?
Het relatieve kleine aandeel van buitenlandse verpleegkundigen is een indicatie dat het aantrekken van mensen uit andere lidstaten niet veel voorkomt. Ik ben het met u eens dat voor het oplossen van personeelstekorten het veel belangrijker is om in te zetten op het werven en behoud van zorgpersoneel. Dit is precies waar we met het actieprogramma Werken in de Zorg op inzetten. Ik heb u dit voorjaar geïnformeerd over de voortgang4. Dit najaar doe ik dit opnieuw.
Het bericht 'Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen 'kwaadaardige' Wilders' |
|
Michiel van Nispen (SP), Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen «kwaadaardige» Wilders»?1
Ja.
Waarom dachten ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie mee met de inhoudelijke kant van de vervolging van de heer Wilders?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 416)
Heeft het openbaar ministerie (OM) deze ambtenaren gevraagd om mee te denken? Zo ja, waarom? Zo nee, op wiens verzoek hebben deze ambtenaren dan wel meegedacht?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebt u de Kamer niet eerder ingelicht over de inhoudelijke opmerkingen, adviezen of andere vormen van bemoeienis met de voorbereiding van de vervolging van de heer Wilders? Waarom is het nodig dat er steeds opnieuw aan de hand van WOB-verzoeken van RTLNieuws nieuwe snippers informatie naar buiten komen? Bent u bereid de informatie die in het strafdossier zit aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders. Voorts verwijs ik u naar mijn brief van 10 september jl.2 waarbij ik uw Kamer de documenten heb doen toekomen welke, ten behoeve van de procedure bij het Hof, door het OM aan mij zijn verzocht en welke zijn toegevoegd aan het strafdossier.
Beschikt u over meer informatie met betrekking tot contacten van ambtenaren van uw departement in deze zaak dan die nu bekend is? Zo ja, wilt u deze informatie dan volledig met de Kamer delen? Zo nee, kunt dan uitsluiten dat er nog weer meer bekend wordt?
Zijn er contacten geweest over de strafzaak of (mogelijke) vervolging van de heer Wilders tussen u of ambtenaren van het ministerie Veiligheid en Justitie of met het Ministerie van Algemene Zaken of de Minister-President? Zo ja, wat was de aard en concrete inhoud van die contacten? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Deelt u de mening dat ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie met woorden zoals «kwaadaardig», «racistisch» geen blijk geven van een objectieve mening over de vervolging van de heer Wilders? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat de zinssnede «Ik zou dit aan de rechter overlaten en zo min mogelijk beperkingen aanbrengen in hetgeen je voorlegt aan de rechter» niet anders dan als een advies van ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over de wijze van vervolging van de heer Wilders kan worden gelezen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het niet aan ambtenaren is dergelijke adviezen aan het OM te geven? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat de opmerking van een topambtenaar: «Krijgen we het requisitoir vooraf, zoals in de zaak-Martijn? Dat zou ik verstandig vinden, dat kunnen jij en X «meelezen» en waar nuttig opmerkingen doorgeven» blijk geeft dat ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich inhoudelijk bemoeiden met de wijze waarop het OM de heer Wilders moest vervolgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit gezien de gewenste onafhankelijkheid van het OM geen pas geeft? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat uit het bericht en de achterliggende documenten over het meedenken van ambtenaren met het OM het beeld ontstaat dat het departement ten minste invloed op het OM meent te moeten hebben? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het OM als onafhankelijk instituut op afstand van het departement behoort te staan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Hoe vaak komt het voor dat, behalve in de zaak tegen de stichting Martijn en de heer Wilders, er contacten zijn tussen ambtenaren en het OM over een in voorbereiding zijnde of nog lopende strafzaak? Was is de aard en omvang van die contacten en waarom zijn die nodig?
Onder verwijzing naar mijn antwoord bij vraag 10 op de Kamervragen welke zijn beantwoord op 5 september jl.3 en naar mijn antwoord op vraag 14 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 30 november 20184 merk ik op dat het College van procureurs-generaal verplicht is de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken zijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.
Wat gaat u doen om te waarborgen dat de contacten tussen u en ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het OM geen aantasting van de onafhankelijkheid van het OM vormen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders.
Hoe verklaart u de neiging van ambtenaren van uw departement om alles te willen controleren? Bent u hier gelukkig mee? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 12.
De inperking van vrijheden in Brazilie onder president Bolsonaro |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rio Mayor Orders Censorship of Comic Book at Rio de Janeiro Book Biennial»?1
Ja.
Hoe vindt u het dat een stripboek waarin twee zoenende jongens worden afgebeeld, wordt gecensureerd?
Blijkens persberichten heeft de burgemeester van Rio de Janeiro aan de organisatoren van een boekenfestival in die stad opdracht gegeven een stripboek van de beurs te verwijderen omdat het een tekening bevat van twee zoenende jongens. De organisatie van, en deelnemers aan, het boekenfestival hebben hier afwijzend op gereageerd en ook vanuit de Braziliaanse samenleving is een scherpe reactie gekomen tegen dit besluit. Daags na het besluit van de burgemeester werd dat onconstitutioneel verklaard door het Braziliaanse Hooggerechtshof, dat oordeelde dat vrijheid van meningsuiting een essentieel onderdeel is van een democratie.
Maakt u zich ook zorgen over de aanvallen op culturele, seksuele en democratische vrijheden in Brazilië? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Hoewel de relevante wetgeving in Brazilië niet is veranderd sinds het aantreden van president Bolsonaro, is het discours van de Braziliaanse federale regering t.a.v. de genoemde vrijheden minder liberaal geworden. Het lijkt erop dat in sommige gevallen andere overheidsinstanties, zoals in dit geval het gemeentebestuur van Rio de Janeiro, dit discours overnemen en maatregelen treffen tegen uitingen die voorheen getolereerd zouden worden.
Overigens moet worden geconstateerd dat het onderhavige geval ook aantoont dat de Braziliaanse rechtstaat goed functioneert.
Hebt u uw zorgen hieromtrent geuit aan uw Braziliaanse ambtsgenoot? Zo ja, wanneer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland brengt zijn zorgen over de mensenrechtensituatie in bredere zin bij alle in aanmerking komende gelegenheden over aan de Braziliaanse autoriteiten. Hierbij komen de vrijheid van meningsuiting en de gelijke rechten van LHBTI’s uiteraard aan bod. Ook in overleg met EU-partners is dit een terugkerend thema. Ook wordt actief ingezet op «zichtbare» ondersteuning van genoemde vrijheden, o.a. door het organiseren van activiteiten met en voor de LGBTI-gemeenschap, deelname aan Gay Prides en financiering van een She Decides-project van het bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA), ter ondersteuning van seksuele en reproductieve gezondheid van vrouwen en meisjes in Brazilië.
Deelt u de mening dat sinds het aantreden van president Bolsonaro de mensenrechten in Brazilië onder druk zijn komen te staan?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bereid om met uw Braziliaanse ambtsgenoot in gesprek te gaan over de mensenrechtensituatie in Brazilië?
Ja. Mensenrechten vormen een vast onderdeel van gesprekken met de Braziliaanse autoriteiten.
Hebt u uw zorgen over de situatie in Brazilië onder de aandacht gebracht binnen de EU?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
Mogelijke belangenverstrengeling door de overstap van de directeur van de Europese Bankenautoriteit (EBA) naar een financiële lobbyclub |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Top EU regulator Farkas to head banking lobbying group AFME»1? Erkent u dat bestuurders en hooggeplaatste functionarissen bij een financiële toezichthouder, zoals de Europese Bankenautoriteit (EBA), vrij moeten zijn van belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik heb kennisgenomen van dat artikel. Het staat voorop dat voor elke overheidsinstelling integriteit de norm is; belangenverstrengeling is uit den boze, en ook de schijn van belangenverstrengeling dient te worden vermeden. Voor (financiële) toezichthouders is dit onlosmakelijk verbonden met het principe van onafhankelijk toezicht. Ik heb eerder aangegeven dat het goed is om in gesprek te zijn met stakeholders, mits dit op gepaste afstand gebeurt.2 Hierdoor weet de EBA bijvoorbeeld wat er leeft onder haar stakeholders en wordt haar werk meer zichtbaar. Uiteraard is van belang dat de EBA zich in de uitvoering van haar taken niet door het contact met stakeholders laat beïnvloeden. Om (de schijn van) belangenverstrengeling tegen te gaan voert de EBA een actief integriteitsbeleid3 en is zij transparant over het contact met stakeholders4.
Wat vindt u ervan dat de directeur van de EBA overstapt naar de Association for Financial Markets in Europe (AFME), die voor haar leden, zoals Blackrock, Goldman Sachs, ABN Amro, HSBC en vele andere financiële instellingen, beleggers en banken, lobbyt voor een Europese Bankenunie en Kapitaalmarktunie? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Ik hecht eraan dat er regels zijn om ethisch gedrag en integriteit te waarborgen. Voor personeel bij de EBA, met inbegrip van de uitvoerend directeur, gelden dezelfde regels als voor EU-ambtenaren.7 Dat betekent in de eerste plaats dat zij gebonden zijn aan het beroepsgeheim waarvan nadrukkelijk is bepaald dat dit ook na beëindiging van het dienstverband blijft gelden.
Daarnaast geldt er een afkoelingsperiode van twee jaar waarin zij na hun vertrek, voordat zij een nieuwe functie aanvaarden, hun voormalige werkgever moeten informeren, die kan besluiten om de voorgenomen werkzaamheden te verbieden of om aan de uitoefening ervan voorwaarden te stellen.8
Bij de aankondiging van zijn vertrek heeft de EBA naar buiten gebracht dat de heer Farkas gedurende twee jaar na zijn vertrek zich niet mag bezighouden met lobbywerk bij de EBA of uit hoofde van zijn nieuwe functie contact mag hebben met personeel van de EBA.9 Bovendien mag hij gedurende anderhalf jaar na zijn vertrek de leden van de AFME niet adviseren of anderszins bijdragen aan de activiteiten van die organisatie als het gaat om onderwerpen die verband houden met zijn werk bij de EBA. In aanvulling hierop is Farkas» takenpakket bij de EBA aangepast: hij heeft niet langer bemoeienis met de kerntaken van de EBA maar uitsluitend nog met operationele aangelegenheden, en in de laatste drie maanden voor zijn vertrek op 31 januari 2020 wordt hij van zijn taken ontheven.
Erkent u dat het voor de lobbyorganisatie AFME en haar leden een uitgelezen kans is om informatie te krijgen over hoe er toezicht wordt gehouden op de financiële instellingen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is gegarandeerd dat (gevoelige) beleidsinformatie die de oud-directeur van de toezichthouder heeft niet bij de financiële instellingen terechtkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het de spuigaten uitloopt met hooggeplaatste functionarissen en politici die een (lucratieve) overstap maken naar de financiële sector? Zo neen, waarom niet?4
Op 1 februari 2018 is een nieuwe gedragscode voor eurocommissarissen in werking getreden. Deze gedragscode zorgt voor duidelijkere regels, hogere ethische normen en meer transparantie. Zo is de afkoelingsperiode voor voormalige commissarissen verlengd en wordt de commissie bij de toepassing van de gedragscode bijgestaan door een nieuw en daadkrachtiger onafhankelijk ethisch comité. De aanscherping volgde op een aantal incidenten rondom voormalige leden van de commissie-Barroso II die voor ophef zorgden. De komende periode, na het vertrek van de commissie-Juncker, zal een test worden voor de robuustheid van de nieuwe gedragscode.
Op basis van deze nieuwe gedragscode geldt voor voormalige commissarissen een afkoelingsperiode van twee jaar (drie jaar voor de voormalige Commissievoorzitter). Gedurende deze periode moeten zij beroepsactiviteiten die zij voornemens zijn te vervullen, melden bij de Commissie. Als het gaat om een functie die verband houdt met hun voormalige beleidsterrein, kan de Commissie haar goedkeuring pas verlenen na raadpleging van het ethisch comité. Deze besluiten en de adviezen van het comité worden openbaar gemaakt. Daarnaast gelden er beperkingen voor bepaalde activiteiten, zoals lobbyen bij leden of personeel van de Commissie voor onderwerpen die tot hun portefeuille behoorden. Deze regels zijn vergelijkbaar met het Nederlandse kabinetsbeleid inzake afkoelingsperiodes en lobby van bewindspersonen.12
In bovenstaande antwoorden schreef ik al wat de afkoelingsperiode voor voormalige EU-ambtenaren behelst.
Hoe gaat u voorkomen dat straks allerlei oud-eurocommissarissen overstappen naar de financiële sector? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid actief te pleiten voor een zogenaamde afkoelperiode voor EU-ambtenaren en commissarissen zodat ze niet met recente kennis bij de financiële sector aan de slag kunnen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is ABN Amro – dat grotendeels in handen is van de Nederlandse overheid – lid van de AFME? Welke strategische redenen liggen hieraan ten grondslag?
ABN AMRO heeft bij mij aangegeven dat dergelijke lidmaatschappen, net zoals bijvoorbeeld het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Banken, voor haar van belang zijn om informatie en kennis uit te wisselen en tevens dienen om, voor zover juridisch mogelijk en toegestaan, gezamenlijke standpunten te formuleren.
Wat kost een lidmaatschap van de AFME per jaar?
De website van AFME vermeldt dat de kosten van een lidmaatschap tenminste 5.000 Britse pond bedragen.13 Additionele kosten zijn afhankelijk van de specifieke diensten die een financiële instelling afneemt en de omvang van de instelling. Ik heb daar geen inzicht in.
Hoe vaak heeft de AFME voor haar leden lobbyactiviteiten bij de Europese Commissie en de Eurogroep? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Op de website www.integritywatch.eu van Transparency International, die een overzicht geeft van het transparantieregister van de Commissie, blijkt dat AFME sinds december 2014 veertig maal commissarissen of leden van de kabinetten van de commissarissen heeft bezocht. Contacten rondom de Eurogroep zijn mij niet bekend.
Heeft u, uw ministerie of de Franse Minister van Financiën over de vorming van de taskforce Kapitaalmarktunie contact gehad met AFME?6
In mijn brief van 16 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het initiatief dat ik samen met mijn Duitse en Franse collega’s heb genomen voor een werkgroep die aanbevelingen zal doen voor de toekomst van de kapitaalmarktunie.15 Naar aanleiding van deze aankondiging hebben verschillende partijen contact opgenomen met mijn departement, waaronder AFME. Aan deze partijen is desgewenst de achtergrond van het initiatief geschetst. Daarbij is aangegeven dat partijen hun eventuele input kunnen meegeven aan de werkgroep.
In mijn brief van 11 juni jl. schreef ik uw Kamer dat ik mevrouw Corien Wortmann-Kool, bestuursvoorzitter van Pensioenfonds ABP, bereid had gevonden om deel te nemen aan deze werkgroep. Van Franse zijde neemt de heer Fabrice Demarigny, voorzitter van het bestuur van het European Capital Markets Institute en partner bij Mazars Scrl, deel aan de werkgroep.16 Ik ben er niet mee bekend of de Franse Minister van Financiën over de vorming van de werkgroep contact heeft gehad met AFME.
De werkgroep heeft met verschillende stakeholders gesproken en biedt de mogelijkheid om bijdragen te leveren via de website van de werkgroep https://nextcmu.eu/ waarop een openbaar consultatiedocument is gepubliceerd.17
Wie neemt er vanuit De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en/of het ministerie deel aan de komende bijeenkomst van 11, 12, 13 september 2019, te Helsinki, van lobbyclub Eurofi?7
Op de Eurofi-bijeenkomst in Helsinki was een aantal vertegenwoordigers van DNB, de AFM en het Ministerie van Financiën aanwezig. Eurofi houdt op haar website bij wie er spreken en wie deelnemen aan panels. Het overzicht van de bijeenkomst van 11, 12 en 13 september jl. is via deze link te raadplegen: http://www.eurofi.net/wp-content/uploads/2019/09/EUROFI-FI-HELSINKI-Attendees.pdf.
Valt het u ook op dat de leden van de AFME veelal ook lid zijn van Eurofi? Hoeveel lobbyclubs heeft de financiële sector om de Brusselse besluitvorming te beïnvloeden?8
De leden van AFME zijn instellingen die actief zijn op de kapitaalmarkten, de leden van Eurofi zijn instellingen die actief zijn in de financiële dienstverlening.
Dat er overlap bestaat tussen het ledenbestand van AFME en Eurofi is een logisch gevolg. Op het ministerie wordt geen overzicht bijgehouden van organisaties die de belangen van de financiële sector in Brussel behartigen.
Het bericht ‘Polen sleept kritische juristen voor de rechter’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de beantwoording van de schriftelijke vragen over het bericht «Polen sleept kritische juristen voor de rechter», ingezonden op 21 juni 2019?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 2, waarin gevraagd werd hoe u het bericht duidt dat de Poolse regering kritische academici, bijvoorbeeld de hoogleraar Wojciech Sadurski, voor de rechter sleept (zoals genoemd in aangehaald artikel van Euractiv) en waarop u antwoordde dat het Poolse Ministerie van Justitie deze aanklacht heeft afgezien?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 5 en 7 dat u het niet opportuun achtte deze specifieke casus op te brengen in de Raad Algemene Zaken, omdat de aanklacht was ingetrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten waarop u uw antwoorden baseerde, waarin u de indruk wekt dat er geen procedures meer lopen tegen academici in Polen vanwege kritiek op de door Recht en Rechtvaardigheid (PiS) geleide regering zoals tegen de genoemde hoogleraar Wojciech Sadurski?
Klopt het dat u zich alleen baseerde op een enkele zaak tegen zes Poolse academici die inderdaad is ingetrokken, maar dat u andere lopende zaken tegen academici vanwege het bekritiseren van de regering (zoals Wojciech Sadurski) niet heeft meegenomen in uw antwoord, ondanks dat deze hoogleraar specifiek is genoemd in de schriftelijke vragen?
Bent u het ermee eens dat u met het antwoord op vraag 2, 5 en 7 de indruk wekt dat er geen aanklachten meer lopen tegen academici vanwege het bekritiseren van de regering en dat dit feitelijk onjuist is, aangezien er nog steeds drie zaken lopen tegen professor Wojciech Sadurski, zoals hij zelf ook aangaf in zijn tweet van 25 augustus 2019?3
In hoeverre heeft het Nederlandse kabinet voldoende zicht op de realiteit in Polen als het gaat om het vervolgen van kritische academici en intellectuelen vanwege hun kritiek op de regering in Polen en het heersende klimaat als het gaat over de vrijheid van meningsuiting?
Wat is uw reactie op het feit dat er nog steeds rechtszaken lopen tegen academici vanwege hun kritiek op de PiS-regering in Polen en daarmee vrijheid van meningsuiting onder druk staat? Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting een hoeksteen is van de democratische rechtsstaat en daarom te allen tijde gewaarborgd dient te worden?
Bent u bereid, nu duidelijk is dat er in Polen nog steeds wel degelijk academici vervolgd worden vanwege hun kritiek op de PiS-regering, dit in Europees verband in de Raad Algemene Zaken en in bilaterale contacten met uw Poolse collega aan te kaarten en de Kamer te informeren over de reactie van de Poolse autoriteiten?
Het bericht ‘Wapenopslagplaatsen vol: Nederland voldoet niet aan wapenregels EU’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van BNR van 21 augustus 2019: «Wapenopslagplaatsen vol: Nederland voldoet niet aan wapenregels EU»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de huidige praktijk dat wapenhandelaars voor de erkenning van onklaar gemaakte wapens moeten uitwijken naar Duitsland of België? En dat de wapenopslagplaatsen vol zijn waardoor wapenhandelaars mensen met wapens terug naar huis moeten sturen?
Mij is niet bekend dat wapenopslagplaatsen vol zijn. Ook van de politie heb ik hier geen berichten over ontvangen. Een wapenhandelaar mag ervoor kiezen gebruik te maken van andere Europese keuringsinstanties zoals in Duitsland of België. In Nederland is sinds 23 juli jl. de controlerende autoriteit formeel belegd bij de politie. Sindsdien kunnen verzoeken voor een keuring worden ingediend.
De politie heeft sinds de openstelling op 23 juli jl. een aantal aanmeldingen of verzoeken ontvangen en is in contact met tien wapenhandelaren. De controlerende autoriteit maakt met hen daartoe nadere afspraken opdat binnenkort de dienstverlening van start kan gaan.
Kunt u aangeven welke stappen er gezet zijn sinds de invoering van de wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de Richtlijn (EU) 2017/853? Wanneer verwacht u dat het Team Korpscheftaken kan beginnen met het uitgeven van certificaten voor onklaar gemaakte wapens?
Sinds 23 juli jl. kunnen wapens aangemeld worden, en de politie is met ingang van 1 oktober jl. in staat om certificaten af te geven.
Ter voorbereiding op deze nieuwe taak heeft de politie geanalyseerd welke werkwijze toegepast kan worden voor het keuringsproces. Uiteindelijk is de wijze waarop dit proces in Duitsland is ingericht, overgenomen. Daarnaast heeft de politie in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van de wapenhandel gewerkt aan de vaststelling van technische uitvoeringshandelingen. Voorts zijn zogenaamde keurmeesters aangesteld en aanvullend opgeleid en zijn voor de aanvraagprocedure standaard aanvraagformulieren ontwikkeld.
De controlerende autoriteit, die overigens niet is ondergebracht binnen de teams Korpscheftaken, is met de inwerkingtreding van de vuurwapenrichtlijn op 23 juli 2019 geformaliseerd. Buiten de vermelde voorbereidingen was er voor die tijd geen wettelijke basis om verdere stappen te zetten. Met de aanwijzing van de korpschef als controlerende autoriteit is de verdere inrichting hiervan vormgegeven binnen de politie.
Hoe ver is het Team Korpscheftaken in de voorbereiding op het uitgeven van certificaten voor onklaar gemaakte wapens? Wat is de oorzaak dat dit niet al eerder is opgestart?
Zie antwoord vraag 3.
Is al een systeem beschikbaar waar gedeactiveerde vuurwapens aangemeld kunnen worden zoals de Richtlijn voorschrijft?
Ja, gedeactiveerde vuurwapens kunnen bij de politie aangemeld worden. Daarvoor wordt het Verona-systeem gebruikt, dat voorziet in de eisen die de richtlijn stelt.
Is de drie miljoen euro extra die wordt uitgetrokken voor het Team Korpscheftaken met name bedoeld om de extra taken die voortvloeien uit de wijziging van de Wet wapens en munitie te bekostigen?
Nee, dit bedrag komt ten goede aan de handhavende en vergunningverlenende taak van de teams korpscheftaken. Voor de dekking van de eenmalige kosten is 3 miljoen euro voor de politie beschikbaar. Dat geld is afkomstig uit de structurele reeks van € 28,9 mln. voor meer en betere politie waarover ik uw Kamer in mijn brief van 24 juni jl. berichtte.2 Daarnaast zijn de legeskosten voor een keuringscertificaat ter dekking van de structurele kosten die voortvloeien uit de wetswijzing in brede zin met € 8,20 verhoogd en vastgesteld op € 90,–.3
Kunt u aangeven of het Verona-systeem op dit moment voldoende is toegerust om de nieuwe Europese uniforme markering te registreren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een uitvaartverzekeraar mensen met een psychische aandoening weigert |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen naast mensen met een psychische aandoening ook mensen weigeren met een hartaandoening, kanker of andere ziekten, of omdat mensen bepaalde medicijnen gebruiken?
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen ook mensen weigeren die gezond zijn, maar ooit ziek zijn geweest?
Bent u ervan op de hoogte dat ook uitvaartverzekeringen worden geweigerd voor baby’s die bij geboorte niet gezond zijn?
Bent u ervan op de hoogte dat bepaalde uitvaartverzekeringen soms mensen met de in vraag 1 tot en met 3 genoemde problemen wel accepteren, maar alleen tegen een veel hogere premie of zelfs een dubbeltarief rekenen?
Mensen met gezondheidsproblemen of een psychische aandoening kunnen in veel gevallen wel zonder premieopslag verzekerd worden. Sommige uitvaartverzekeraars maken het mogelijk om een kind mee te verzekeren met ouders, ongeacht de gezondheidstoestand van het kind. Het is mij bekend dat uitvaartverzekeraars criteria hanteren op basis waarvan mensen met een verhoogd sterfterisico worden geweigerd of een hogere premie krijgen opgelegd. Deze criteria kunnen verschillen per verzekeraar. In beginsel zijn verzekeraars vrij om hun eigen acceptatiebeleid te voeren en te bepalen welke criteria zij hanteren om een verzekeringsaanvraag af te wijzen. In algemene zin geldt dat verzekeraars een risico dekken als er sprake is van een potentieel onzeker voorval en de premie afstemmen op de kans dat en de verwachte termijn waarbinnen dat voorval zich voordoet. Ook uitvaartverzekeraars werken op deze wijze. Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen hierboven (2019Z16530) vind ik het onwenselijk en heel naar voor de betrokkenen als een dierbare overlijdt en onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de uitvaart te bekostigen. Om die reden vind ik toegankelijke en betaalbare uitvaartverzekeringen van groot belang. Ook verzekeraars zijn zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hiervoor bewust. In de Gedragscode verzekeraars is als gedragsregel opgenomen dat verzekeraars zich inspannen om voor zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af te dekken en te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. In het acceptatiebeleid van verzekeraars worden daarmee niet uitsluitend commerciële afwegingen betrokken, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Sinds 14 juni 2016 is er op grond van de Wet gelijke behandeling reeds een verbod van toepassing op het maken van direct onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van toegang tot diensten in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zoals het verzekeringsbedrijf). Het is verzekeraars bijvoorbeeld niet toegestaan een risicoselectie te hanteren waarbij vooraf al is aangegeven dat mensen met een bepaalde handicap of chronische ziekte een bepaalde verzekering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd of alleen tegen een bepaalde hoge premie te verkrijgen is. Het maken van indirect onderscheid is uitsluitend toegestaan indien dat objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de verstrekking van financiële diensten, waaronder verzekeringen, kan dus rekening worden gehouden met (gezondheids)risico’s. Indien consumenten van mening zijn dat het acceptatiebeleid van uitvaartverzekeraars in individuele gevallen strijdig is met de wet, dan kunnen zij dit voorleggen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter.
Deelt u de opvatting dat dit soort weigeringsgronden voor uitvaartverzekeraars niet zouden moeten worden toegestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het bericht «Multicultureel Netwerk Defensie (MND) viert jubileum»?1
Ja
Kunt u aangeven op welke wijze Defensie het MND ondersteunt? Kunt u ook aangeven waaruit deze ondersteuning bestaat en welke bedragen en voorwaarden hiermee zijn gemoeid? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit met uw belofte tot meer openheid?
De ondersteuning aan het MND valt in het kader van een bredere ondersteuning aan de diversiteitsnetwerken van Defensie. In mijn brief over de Opbrengsten Programma Behoud en Werving (Kamerstuk 34 919 X, nr. 38 van 15 mei 2019) geef ik inzicht in de financiële middelen die beschikbaar zijn voor de bevordering van diversiteit- en inclusiviteit.
Kunt u aangeven waaruit de samenwerking tussen Defensie en het MND bestaat? Kunt u ook limitatief aangeven welke aanbevelingen en adviezen het MND heeft gedaan en tot welke stappen dit heeft geleid? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit met uw belofte tot meer openheid?
De samenwerking tussen Defensie en het MND bestaat o.a. uit het geven van advies en het deelnemen aan relevante bijeenkomsten. Zoals ook in het bericht is aangegeven, heeft het MND bijvoorbeeld geadviseerd om militairen met een Antilliaanse achtergrond in te zetten bij de noodhulp na orkaan Irma. Daarnaast is het MND betrokken op het terrein van werving zoals bijvoorbeeld tijdens het jaarlijkse Kwaku-festival. Dergelijke adviezen zijn niet geformaliseerd en het is ook niet mijn voornemen om dit in de toekomst te formaliseren. Een limitatieve opsomming is daarom niet te geven. Volledigheidshalve vermeld ik dat de samenwerking met de diversiteitsnetwerken van Defensie, gebaseerd is op afspraken die gelden voor ieder netwerk. De invulling van de adviesrol is overigens aan de netwerken zelf.
Bewijst de opmerking «De krijgsmacht draait op teams. En sterke teams zijn divers.» dat Defensie een diversiteitsbeleid voert, waarin diversiteit prevaleert boven kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Diversiteit draagt bij aan de kwaliteit. Defensie bevordert diversiteit en kwaliteit is daarbij het leidende principe. Van prevaleren van diversiteit boven kwaliteit is geen sprake.
Vindt u het niet beschamend dat Defensie wel intensief samenwerkt met het MND, terwijl initiatieven voor defensieslachtoffers en veteranen (zoals bijv. NLPoms, KOVOM en KNIL) aan hun lot worden overgelaten? Betekent dit dat diversiteit prevaleert boven de zorg voor defensieslachtoffers en veteranen? Zo nee, waarom niet?
Bij Defensie wordt er veel aandacht besteed aan slachtoffers en veteranen. De zorg voor veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers is solide belegd bij het Veteraneninstituut en het Veteranenloket. Via dit stelsel biedt Defensie dienstverlening aan Nederlandse veteranen, dienstslachtoffers en hun gezinsleden. Voor details over het veteranenbeleid verwijs ik u graag naar de jaarlijkse Veteranennota (Kamerstuk 30 139, nr. 218 van 11 juni 2019). Meer specifiek waar het de nazorg voor medewerkers van de zogenaamde POMS-locaties betreft, verwijs ik u naar mijn brief over chroom-6 van 4 juli 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147)
Daarnaast is het nodig diversiteit en inclusiviteit te bevorderen. Dit omdat het bijdraagt aan de kwaliteit van onze inzet. Zie voor de aanpak mijn beleidsbrief van 11 oktober 2018 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 12). Kortom, voor beide zaken is aandacht.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja
Het bericht ‘Commotie na hard optreden politie Utrecht tegen dronken studenten’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Commotie na hard optreden politie Utrecht tegen dronken studenten»1 en het filmpje waarin een van de aanhoudingen wordt verricht?
Ja.
Is naar uw oordeel de aanpak van de agenten, waarin een persoon van ongeveer rond de 20, hardhandig door een agent tegen de grond wordt gewerkt en zeker enige tijd met een armklem wordt vastgehouden en vervolgens zelfs met een been de nek van de persoon in kwestie klemt, terwijl meerdere malen door deze persoon «auw» wordt gezegd, proportioneel? Zo ja waarom?
Laat ik voorop stellen dat mij terughoudendheid past bij de beoordeling van het gebruik van geweld door politieambtenaren. De beantwoording van een Kamervraag leent zich niet voor het vaststellen van de rechtmatigheid van het handelen van een politiefunctionaris.
Ik hecht er in zijn algemeenheid echter waarde aan het volgende op te merken. Politieambtenaren die geweld gebruiken overeenkomstig hun geweldsinstructie kunnen rekenen op mijn steun. Het gebruik van geweld is een stap die zij nooit licht nemen. Ik vertrouw daarbij op het juiste handelen van de politieambtenaar totdat uit het oordeel van de korpschef, de officier van justitie dan wel de rechter anders is gebleken.
Dat de politie echter soms over moet gaan tot het gebruik van geweld, als de-escaleren niet meer werkt en de openbare orde gehandhaafd moet worden, staat voor mij buiten kijf. Of het nu gaat om een overlast gevende trouwstoet of dronken studenten afkomstig van een hockeyfeestje – in de weerbarstige praktijk waarin politieambtenaren opereren en geconfronteerd worden met provocatie, aantasting van hun gezag en geweld, is de uitvoering van de politietaak niet gemakkelijk.
Het handelen van de politie moet altijd in context worden geplaatst. Het feit dat een dergelijk optreden op beeld wordt vastgelegd, waarop de feiten en omstandigheden die leiden tot de aanhouding buiten beschouwing blijven, doet hier geen afbreuk aan.
Wat vindt u van de reactie op Facebook van de Politie eenheid Utrecht het incident?2
Het optreden van de politie is onderwerp van gesprek in de samenleving. Vooral indien daarvan videobeelden beschikbaar zijn en in media worden gedeeld. Beeldmateriaal alleen schetst niet altijd het volledige of juiste beeld van de situatie waarmee de politieambtenaren zich in de praktijk geconfronteerd zien. Bij gelegenheid acht ik het daarom zinvol dat de politie via media uitleg geeft aan de wijze van haar optreden.
Welke verbeteringen ziet u voor de wijze waarop agenten aanhoudingen verrichten bij personen die niet (direct) willen meewerken? Vindt u dat de politie dergelijke aanhoudingen op een adequate en verantwoordelijke manier verricht? Kunt u dit toelichten?
In de politieorganisatie en bij politieambtenaren is continu aandacht voor het leren van het gebruik van geweld. Dit hoort bij het verantwoord omgaan met de bij wet toegekende geweldsbevoegdheid. Geweldsaanwending wordt geregistreerd en beoordeeld. Een teamchef bij de politie kan naar aanleiding van een beoordeling een kleine of een grote leercirkel instellen. Bij een kleine leercirkel zijn de individuele politieambtenaar, een docent en een hulpofficier van justitie betrokken. Bij een grote leercirkel zijn dat het team, een docent en de teamchef betrokken.
Op welke manier wordt door de politie lering getrokken uit uit de hand gelopen aanhoudingen? Zijn verbeteringen zichtbaar naar aanleiding van incidenten uit het verleden en zo ja welke?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre wordt in de politieopleiding aandacht besteed aan hoe iemand het beste kan worden aangehouden, ook bijvoorbeeld gelet op postuur en leeftijd, en de situatie waarin deze aanhouding wordt voltrokken?
Om studenten zo goed mogelijk toe te rusten op de vaak weerbarstige praktijk wordt in de opleiding uitgebreid aandacht besteed aan aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken, onder zeer diverse omstandigheden. Daarnaast worden executieve politieambtenaren tijdens de verplichte RTGP-trainingen getraind en elk jaar getoetst op deze vaardigheden. Tijdens de trainingen ondergaan studenten zelf de aanhouding, de opbrenggrepen en het aanleggen van handboeien zodat studenten zich bewust worden van de mogelijke mate van pijnbeleving bij verzet tegen de aanhouding.
In hoeverre bent u van mening dat bij de politieopleiding voldoende stil wordt gestaan bij het gegeven dat politieoptredens steeds vaker gefilmd worden en op social media geplaatst worden, de wijze waarop dit de taakuitoefening van agenten beïnvloedt en hoe agenten hier het beste mee om kunnen gaan? Welke verbeteringen ziet u?
Het filmen van een aanhouding waarbij verzet wordt gepleegd door de verdachte behoort tot de dagelijkse praktijk. In het onderwijs worden studenten bewust gemaakt van het feit dat politiemensen tijdens de uitoefening van de functie in toenemende mate gefilmd worden. Dit gebeurt onder andere tijdens rollenspellen en bij het oefenen van aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken. Studenten wordt aangeleerd tijdens de aanhouding de verdachte onder controle te houden en de eigen veiligheid te waarborgen. Dit gebeurt ook in de reguliere verplichte RTGP-trainingen voor executieve politieambtenaren. Ik ben daarom van mening dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het bewustwordingsproces.
Hoeveel geweldsincidenten hebben er de afgelopen drie jaar plaatsgevonden tijdens een aanhouding? Kunt u deze geweldsincidenten uitsplitsen naar het gebruik van verbaal en fysiek geweld tegen agenten? Kunt u aangeven welke geweldsmiddelen werden ingezet, seperaat of in combinatie met andere geweldsmiddelen? Kunt u ook aangeven in hoeveel gevallen sprake was van een verwonding bij de aangehouden persoon of personen? Kunt u tevens aangeven in hoeveel gevallen sprake was van een verwonding van een politieagent of politieagenten?
Geweld tegen politieambtenaren (GTPA) wordt als een apart incident geregistreerd. Zoals uit de openbare cijfers op politie.nl3 blijkt zijn er in 2017 9.598 meldingen gedaan van GTPA en in 2018 10.593 meldingen. In de eerste zes maanden van 2019 (tot 1 juli) zijn er 5.113 meldingen geregistreerd. Uit deze cijfers blijkt dat er in toenemende mate geweldsincidenten tegen politieambtenaren worden geregistreerd. Politieambtenaren worden gestimuleerd melding te maken van en aangifte te doen wanneer zij geweld ervaren. Op basis van de beschikbare informatie is niet vast te stellen of dit de toename in GTPA-registraties verklaart. Vaststaat dat de politie en andere hulpdiensten dagelijks te maken krijgen met fysiek en verbaal geweld. Dit is onacceptabel, ongeacht of er sprake is van een toename.
Geweldsaanwending door de politie wordt ook geregistreerd. In 2016 heeft de politie in 9.908 gevallen geweld toepast bij een aanhouding, in 2017 9.251 maal en in 2018 was dit 8.807 maal het geval.4
Zowel verwondingen bij politieambtenaren als verwondingen bij aangehouden personen worden niet op centrale basis geregistreerd. Aantallen zijn hiermee niet voorhanden.
Het gebruik van geweld door de politie dient te worden verantwoord. Eenduidige registratie vormt daarom één van de pijlers van het project Stelselherziening geweldsaanwending opsporingsambtenaar. Het doel van dit project is onder andere om een beter inzicht te krijgen in het geweldgebruik door politieambtenaren en om dit geweldsgebruik op een uniforme wijze te toetsen aan de geweldsinstructie. Zoals ik uw Kamer op 20 september jl. in mijn brief heb laten weten, is het mijn voornemen zo spoedig mogelijk met dit traject te starten.5
Blijkt volgens u uit de cijfers dat sprake is van een toename van geweld door politieagenten tegen personen en/of van een toename van geweld door burgers tegen de politie en kunt u dit toelichten? Indien u niet over deze cijfers beschikt, wanneer en hoe bent u van plan om geweldsincidenten systematisch in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zijn de cijfers van gebruik van geweld door en tegen agenten tijdens een aanhouding vergelijkbaar met cijfers in andere Europese landen? Zo nee, waarom niet en waar blijkt dat uit?
Mij zijn geen te vergelijken statistieken bekend uit andere Europese landen.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk voorafgaand aan de plenaire behandeling van de herziening van het stelsel geweldsaanwending opsporingsambtenaar en de kabinetsreactie op het onderzoek van het WODC over het stroomstootwapen?
Ja.
Het bericht ‘Wachtlijsten dreigen in ziekenhuiszorg’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Wachtlijsten dreigen in ziekenhuiszorg»?1 Wat is vervolgens uw reactie op de opmerking van de heer Berden (bestuursvoorzitter van het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, ETZ) «ondanks alle inspanningen zien we dat er wachtlijsten dreigen op de spoedeisende hulp, operatiekamer en intensive care. Ook hebben we zo’n dertig á veertig patiënten die op een verkeerd bed liggen»? Ziet u deze problemen ook? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Wachttijden zijn een terugkerend thema en punt van aandacht. Ook herken ik de signalen van patiënten die op een «verkeerd bed» liggen. Ik vind het belangrijk dat kwalitatief goede zorg tijdig wordt geleverd. De toezichthouders houden de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg nauwlettend in de gaten. Dit geldt ook voor wachtlijsten en het effect daarvan in de ziekenhuiszorg. Met het anders organiseren van ziekenhuiszorg waarbij het functioneren van mensen voorop staat, willen we de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg juist verbeteren. Zorg voorkomen, verplaatsen en vervangen, zoals we met de Juiste Zorg op de Juiste Plek beogen, zal daarbij ook een positieve impact hebben op de wachtlijsten in de medisch-specialistische zorg.
Zoals toegezegd in het Schriftelijk Overleg van 29 mei 2019 inzake SO Advies kwartiermaker transgenderzorg (Kamerstuk 34 650, nr. E) informeer ik uw Kamer later dit jaar over de nieuwe stand van zaken van de NZa met betrekking tot inspanningen van zorgverzekeraars om wachttijden in de medisch specialistische zorg, ggz en wijkverpleging te verminderen.
Bij de Spoedeisende Hulp (SEH’s) is, vanwege de aard van de zorgvraag, uiteraard geen sprake van wachtlijsten. Wel kan het voorkomen dat een SEH tijdens piekdrukte (de zorg op SEH’s kenmerkt zich immers door pieken en dalen in de drukte) tijdelijk een «stop» afkondigt. Dergelijke patiëntenstops zijn een verzoek aan de ambulancedienst om een bepaalde acute zorgafdeling in een ziekenhuis (bijvoorbeeld een SEH) tijdelijk te ontzien, omdat het erg druk is en de patiënt waarschijnlijk sneller in een ander ziekenhuis kan worden geholpen. Patiënten die zich in een levensbedreigende situatie bevinden kunnen in geval van een stop altijd terecht. Zie ook mijn brief van 25 juni 2019 inzake patiëntenstops (Kamerstuk 35 200-XVI, nr.2.
Stops zijn een instrument om de piekdrukte te reguleren. Ook wordt daarmee bevorderd dat de patiënten op de SEH tijdig kunnen worden geholpen, wat de patiëntveiligheid ten goede komt. Het aantal stops zegt echter wel iets over hoe vaak er sprake is van piekdrukte, en is dus wel een signaal van de druk op de SEH’s, zoals ook de NZa heeft aangegeven in de monitor acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 267).
Zoals u weet doet de NZa momenteel onderzoek naar SEH-stops in het kader van signalen over deze tops en de motie-Van den Berg (Kamerstuk 29 247, nr. 271). De Kamer ontvangt binnenkort een reactie op deze motie, zie mijn brief van 19 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 285).
Wat is uw reactie op de constatering van de heer Berden (bestuursvoorzitter van het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, ETZ) dat op de lange termijn de financiële afspraken in het hoofdlijnenakkoord lastig houdbaar zijn en dat het opmerkelijk is dat de overheid geen extra baanvakken opent terwijl er files dreigen?
In antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3706) heb ik uw Kamer mijn reactie op dit punt toegezonden. Kortheidshalve verwijs ik naar dat antwoord.
Deelt u de angst dat ziekenhuizen bij een griepgolf al helemaal vast kunnen lopen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is onvermijdelijk dat een griepgolf kan leiden tot een toeloop bij onder andere huisartsen en bij ziekenhuizen. Ik besef dat dergelijke pieken de nodige druk kunnen zetten op een ziekenhuisorganisatie. Op 10 december 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de «regionale plannen van aanpak griep» die door de elf ROAZ regio’s zijn opgesteld naar aanleiding van de evaluatie van de griepepidemie van de winter 2017–2018 (Kamerstuk 29 247, nr. 265). Uit de evaluatie indertijd bleek dat voor de aanpak van een eventuele griepepidemie samenwerking in de keten van groot belang is. De opgestelde plannen richten zich dan ook op alle aanbieders van acute zorg in ROAZ-verband.
Zoals ik in de brief van 10 december 2018 heb aangegeven vind ik het van belang dat ziekenhuizen in dat kader ook zelf preventieve maatregelen nemen. Specifiek gaat het daarbij om het verhogen van de vaccinatiegraad van personeel. Ik heb het volste vertrouwen dat de ROAZ regio’s en de ziekenhuizen daarin een eventuele griepgolf goed kunnen opvangen. In mijn regulier overleg met de voorzitters van de ROAZ-regio’s blijf ik hier aandacht voor vragen.
Bent u van mening dat de transformatiegelden van de zorgverzekeraars lastig te ontsluiten zijn? Vindt u dat zorgverzekeraars ruimhartiger moeten worden inzake de inzet van deze middelen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
Om de transformatie vorm te kunnen geven is in het bestuurlijk akkoord medisch-specialistische zorg 2019–2022 een incidenteel bedrag van in totaal
€ 425 miljoen beschikbaar gesteld voor de duur van het akkoord. In het akkoord is vastgelegd dat initiatieven die hiervoor in aanmerking komen voldoen aan de volgende uitgangspunten:
Ze dragen bij aan de transformatie, zoals beschreven in het rapport van de Taskforce «Juiste Zorg op de Juiste Plek»;
Ze zijn passend in het gedeelde meerjarenperspectief;
Ze zijn substantieel van aard;
Ze hebben een blijvend effect;
De door de initiatieven bespaarde omzet bij de zorgaanbieder(s) wordt niet opgevuld;
De initiatieven worden binnen de contractering op eigen merites beoordeeld;
Tenminste één medisch-specialistische zorgaanbieder en één zorgverzekeraar zijn partij in het initiatief.
Uiteindelijk is het aan individuele zorgverzekeraars en zorgaanbieders om gelet op bovenstaande uitgangspunten afspraken te maken over de inzet van transformatiegelden. Ik verwacht van ziekenhuizen dat zij hiervoor goede plannen indienen. Van zorgverzekeraars verwacht ik dat zij de plannen kritisch beoordelen, maar daarbij ook realistische eisen stellen om de transformatie verder op gang te krijgen.
De NZa vraagt de contracten op, doet hiervan een analyse en maakt daarin ook zichtbaar welke transformatieafspraken zijn gemaakt. Deze analyse wordt besproken in het bestuurlijk overleg medisch-specialistische zorg. Op basis van deze analyse bezie ik met partijen of er aanvullende afspraken nodig zijn.
Deelt u de mening dat er in de discussies over de juiste zorg op de juiste plek te weinig is nagedacht, over hoe die richting gerealiseerd moet worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet? Zo ja, hoe gaat u dit alsnog realiseren?
Nee, die mening deel ik niet. Aan de voorkant is er goed en uitgebreid nagedacht over de noodzakelijke transitie in de zorg en er is een breed draagvlak voor deze beweging, die voortkomt uit het veld. Een concreet resultaat hiervan is het rapport «De Juiste Zorg op de Juiste Plek». Het commitment aan deze brede beweging is door alle partijen onderschreven in de verschillende bestuurlijke akkoorden.
Uiteraard is het daarmee niet klaar. In de voortgangsbrief «De Juiste Zorg op de Juiste Plek» van 18 juni 2019 (Kamerstuk 29 689, nr. 995)) heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de acties die zijn en worden ondernomen door partijen om de beoogde beweging vorm te geven en waar nodig op te schalen en te versnellen. In deze brief heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de wijze waarop ik partijen in deze ondersteun. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.
Wat is uw reactie op de stelling dat de prestatiebekostiging in de cure een obstakel is voor de juiste zorg op de juiste plek?
Ik ben het niet eens met deze stelling. Uiteraard zitten aan elke vorm van bekostiging voor- en nadelen. Bijvoorbeeld: in het verleden zorgde juist de destijds geldende budgettering ervoor dat er wachtlijsten ontstonden. Vanuit de optiek van wachtlijsten heeft het bekostigen op basis van prestaties c.q. het belonen van volume juist een positief effect gehad. Daarnaast kan worden opgemerkt dat binnen de huidige bekostiging ook mogelijkheden zijn om het voeren van een goed gesprek te belonen. Bovendien kunnen zorgverzekeraars de zorginkoop als financieel instrument gebruiken om sturing te geven aan de «Juiste Zorg Op de Juiste Plek». Tegelijk zie ook ik ruimte voor verbetering. Zo wordt in het programma Uitkomstgerichte zorg 2019–2022 expliciet aandacht besteed aan het anders organiseren en belonen van zorg waarbij uitkomsten van zorg meer centraal komen te staan. Over de voortgang van dit programma heb ik uw Kamer op 5 juli 2019 nader geïnformeerd (Kamerstuk 31 476, nr.3.
De uitrol van 5G |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe veilig is het nieuwe 5G-netwerk»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Welke toestemming en/of vergunningen dient de rijksoverheid nog te geven voor het grootschalige gebruik van deze techniek?
De verwachting is dat 5G in eerste instantie gaat worden toegepast in de zogenaamde 700 MHz- en 3,5 GHz-frequentiebanden. De vergunningen voor het gebruik van de 700 MHz-band worden halverwege 2020 geveild. Het voornemen is om vergunningen in de 3,5 GHz-band te veilen in 2021/2022. Het is waarschijnlijk dat na het veilen van vergunningen in de 700 MHz-band de winnaars van die vergunningen de frequenties gaan gebruiken om 5G mee toe te passen.
Overigens is het de verwachting dat 5G ook zal worden toegepast in alle andere frequentiebanden waarvoor reeds vergunningen voor mobiele communicatie zijn of worden verleend. Dit betreft de 800, 900, 1800, 2100 MHz, en 2,6 GHz. De vergunningen zijn namelijk «technologieneutraal». Het staat de vergunninghouder vrij om elke technologie van zijn keuze toe te passen, zo lang hij zich maar houdt aan de vergunningvoorschriften.
Kunt u in een tijdlijn aangeven wat de planning is van de uitrol van 5G per regio?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een schatting geven van het aantal extra antennes dat er in totaal bijgeplaatst moet worden om een dekkend 5G-netwerk te implementeren (in absolute aantallen en in aantal per vierkante kilometer in stad en platteland)?
De overheid bepaalt niet waar en wanneer er 5G wordt uitgerold. 5G-netwerken worden aangelegd door private ondernemingen zoals KPN, T-Mobile, en VodafoneZiggo. Zij bepalen waar en wanneer zij investeren in de netwerkinfrastructuur die nodig is voor 5G, zoals antennes en het leggen van glasvezelkabels. De keuzes die zij hierbij maken zijn afhankelijk van de bedrijfsstrategie, die bedrijfsvertrouwelijk is. Mede hierdoor kan ik ook niet aangeven hoeveel extra antennes er bijgeplaatst moeten worden om landelijk dekkende 5G-netwerken te creëren. Het samenwerkingsverband van telecomproviders, Monet, heeft becijferd wat zij verwachten aan toename aan antennes door de uitrol van 5G. Deze toename is 10%; dat zijn ongeveer 4.500 extra antennes (en ongeveer 1.500 antenne-opstelpunten). Daarnaast verwachten de operators in beperkte mate kleine antennes (small cells) in de komende 3 tot 5 jaar.
Deelt u de mening dat het verwijderen van bomen (en andere groenvoorzieningen) niet het gevolg zou mogen zijn van de uitrol van het 5G-netwerk? Zo nee, waarom niet?
Bossen en andere houtopstanden vormen een uniek natuurtype. Naast de klassieke functies van natuur, landschap, productie in de vorm van houtoogst, behoud van cultureel erfgoed en recreatie, wordt de afgelopen decennia steeds meer belang gehecht aan andere functies van houtopstanden, zoals het vastleggen van kooldioxide, het leveren van ecosysteemdiensten als het bergen en bufferen van water, het dempen van grote temperatuurschommelingen in en nabij stedelijke gebieden, het filteren van fijnstof en het bijdragen aan het kwaliteit van het leven en aan een aangename leefomgeving.
Vanwege hun belangrijke functie worden houtopstanden op basis van nationaal beleid beschermd en is deze bescherming gericht op het behoud van het areaal van houtopstanden en van hun kwaliteit. Die bescherming is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming en die regels worden ongewijzigd overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving dat uitvoering geeft aan de Omgevingswet. Dat wordt geregeld via het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, dat momenteel is voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer.
Deze regels hebben uitsluitend betrekking op houtopstanden buiten de bebouwde kom. Gemeenten wijzen in hun omgevingsplan de «bebouwingscontour kap» aan. Binnen die bebouwingscontour gelden uitsluitend de in het omgevingsplan gestelde regels over de kap van bomen. Deze regels worden dus gesteld door de desbetreffende gemeente. De provincie kan bij omgevingsverordening voorschriften stellen waaraan gemeenten zich hebben te houden in hun omgevingsplan.
Buiten de bebouwde kom zijn gedeputeerde staten in de regel bevoegd gezag voor het in ontvangst nemen van meldingen en het opleggen van een kapverbod, tenzij het gaat om situaties als bedoeld in art. 1.3 van de Wet natuurbescherming waarvoor het Rijk bevoegd gezag is.
Of bomen en andere groenvoorzieningen in het kader van de uitrol van het 5G-netwerk mogen worden gekapt moet dus worden beoordeeld aan de hand van het omgevingsplan en anders is dat ter beoordeling van provincie of Rijk, waarbij het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming en in 2021 de Omgevingswet in acht moet worden genomen. Bij de beoordeling of bomen en andere groenvoorzieningen verwijderd mogen worden dient overigens niet alleen het beschermingsregime voor hout- en houtopstanden in acht te worden genomen, maar ook het beschermingsregime voor soorten in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Ook dat beschermingsregime zal per 1 januari 2021 ongewijzigd onderdeel zijn van de Omgevingswet.
Het klopt dat het gebladerte van bomen voor demping zorgt van het antennesignaal. Dat is al zo bij de frequenties die de huidige telecomnetwerken (2G, 3G en 4G) gebruiken. Een antenne-opstelpunt zal logischerwijs geplaatst worden op een plek waar de dekking optimaal is, rekening houdend met de aanwezige vegetatie en gebouwen. We hebben geen scenario’s vernomen waarbij bomen gekapt moeten worden voor de dekking van 5G. Ook het samenwerkingsverband Monet heeft aangegeven het niet als wenselijk te zien om bij de uitrol van 5G bomen en andere groenvoorzieningen te verwijderen.
Klopt het dat bomen (en andere groenvoorzieningen) in bepaalde programma’s en/of modellen worden gezien als obstakels bij de planning van 5G-netwerken waar voorheen bomen (en andere groenvoorzieningen) dat predicaat niet hadden? Zo ja, kunt u voorbeelden geven?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier worden bomen (en andere groenvoorzieningen) gezien als te verwijderen obstakels bij de planning van 5G-netwerken?2
Zie antwoord vraag 5.
Is het met de toekomstige uitbreiding van de gemeentelijke bevoegdheden, als gevolg van de invoering van de Omgevingswet, mogelijk om bomen (en andere groenvoorzieningen) een andere status (juridisch of anderszins) te geven in planningsdocumenten zoals bestemmingsplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van elektromagnetische velden (EMV) op mensen en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Op 17 april jl. heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport uw Kamer geïnformeerd over het onderwerp 5G en gezondheid.3 Er is vanaf de komst van mobiele netwerken veel onderzoek gedaan naar mogelijke gezondheidseffecten. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat coördineert ZonMw al sinds 2006 een grootschalig onderzoeksprogramma van 16,6 miljoen euro op het gebied van hoog- en laag frequent EMV. Het programma richt zich op (1) de biologische interactie tussen blootstelling aan EMV en het menselijk lichaam; (2) epidemiologische onderzoeken naar het verband tussen blootstelling aan EMV en het optreden van gezondheidseffecten; (3) de gepercipieerde risico’s van EMV; en (4) technologische aspecten van EMV. Een van de studies uit het ZonMw-programma (COSMOS4) is verlengd tot 2023. Dit betreft een zeer groot Europees cohortonderzoek, waarin enkele honderdduizenden mensen gevolgd worden met als doel langetermijn-gezondheidseffecten te achterhalen. Daarbij wordt onder meer hun gebruik van telecommunicatiemiddelen vastgelegd en wordt hun gezondheidsstatus door de tijd heen gemeten, zodat verbanden tussen blootstelling aan EMV en gezondheid kunnen worden onderzocht. Nederland is één van de deelnemende landen. Het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid (Kennisplatform EMV) geeft aan dat in het geheel van alle onderzoeken er geen bewijs is dat langdurige blootstelling aan elektromagnetische velden onder de blootstellingslimieten schadelijk is voor de gezondheid.5
Voor een overzicht van het specifiek in Nederland uitgevoerde onderzoek wordt verwezen naar het ZonMw-programma «Elektromagnetische Velden en Gezondheid».6 Op de website van ZonMw staat een overzichtspagina van onderzoek dat binnen het programma is verricht. Daar bevindt zich een publicatielijst en een overzicht. In het onderzoeksprogramma is niet specifiek naar 5G gekeken omdat 5G toen nog niet bestond. De Gezondheidsraad heeft aangegeven dat er in het verleden enkele onderzoeken zijn gedaan naar de effecten van EMV op planten, dieren en natuur.
Volgens het Kennisplatform EMV concluderen wetenschappelijke adviesorganen, zoals de World Health Organization (WHO) en de Gezondheidsraad, dat in wetenschappelijke onderzoeken geen bewijzen zijn gevonden voor negatieve effecten op de gezondheid door blootstelling aan elektromagnetische velden onder de blootstellingslimieten. Het Kennisplatform EMV geeft bij vragen of zorgen in de samenleving snel duidelijkheid over mogelijke gezondheidseffecten van elektromagnetische velden. In het Kennisplatform EMV werken RIVM, TNO, DNV GL, GGD GHOR Nederland, Agentschap Telecom, ZonMw en Milieu Centraal samen om wetenschap te duiden en kennis te ontsluiten voor burgers, werknemers en lagere overheden. De Gezondheidsraad heeft een adviserende functie. De Gezondheidsraad volgt de ontwikkelingen rond elektromagnetische velden en gezondheid en rapporteert daar zo nodig over.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op dieren (inclusief insecten) en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op de natuur en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke andere (internationale) onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op respectievelijk mensen, dieren (inclusief insecten) en natuur en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G?
Zie antwoord vraag 9.
Welke onderzoeken bestaan er om de effecten van de verwachte cumulatieve straling van 5G-netwerken op respectievelijk mensen, dieren en natuur in kaart te brengen van de naar schatting 100 en 350 cellen per vierkante kilometer die nodig zijn voor een landelijk dekkend netwerk?3
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 4 heeft het samenwerkingsverband Monet becijferd wat zij verwachten aan toename aan antennes door de uitrol van 5G. Deze toename is 10%; dat zijn ongeveer 4.500 extra antennes (en ongeveer 1.500 antenne-opstelpunten). Daarnaast verwachten de operators in beperkte mate kleine antennes (small cells) in de komende 3 tot 5 jaar.
De huidige blootstellingslimieten voor 3G en 4G gelden straks ook voor 5G. Met 5G moet de optelsom van alle elektromagnetische velden nog steeds onder de Europees aanbevolen blootstellingslimieten blijven. Agentschap Telecom houdt dit in de gaten en is begin 2019 gestart met de metingen bij testlocaties voor 5G-antennes. Zo kan Agentschap Telecom, voor en na de uitrol van 5G, de samenleving via metingen blijven informeren over de veldsterktes en blootstelling in Nederland. Agentschap Telecom werkt in deze voorbereiding samen met het RIVM. De eerste resultaten van metingen door Agentschap Telecom bij 5G-testlocaties zijn beschikbaar op de website van het Antennebureau en het Agentschap Telecom. De eerste resultaten wijzen erop dat de gemeten veldsterktes een factor 10 tot 20 onder de blootstellingslimieten zaten.8 Agentschap Telecom doet al metingen aan de elektromagnetische velden en ziet erop toe dat de door de EU aanbevolen blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plekken niet worden overschreden. Zowel de selectieve veldsterkte (veldsterkte van de aanwezige signalen afzonderlijk) als de cumulatieve veldsterkte (veldsterkte van alle signalen gezamenlijk) wordt gemeten door het Agentschap. In beide gevallen moeten de gemeten veldsterkten onder de limieten blijven. Om burgers zekerheid te bieden dat de EMV-blootstelling binnen de limieten blijft, worden deze limieten vastgelegd onder de Telecommunicatiewet, zoals aangekondigd in het Actieplan Digitale Connectiviteit van het kabinet.
Hoe wordt voorkomen dat, door het toegenomen aantal antennes en intensiever gebruik van frequenties, er negatieve cumulatieve effecten ontstaan voor respectievelijk mensen, dieren en natuur?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe wordt het voorzorgsbeginsel gewaarborgd dat er geen schadelijke gezondheidseffecten op mensen, dieren en natuur mogen zijn als 5G wordt ingevoerd?
Zie antwoord vraag 13.
Wie is verantwoordelijk voor het voorkomen van negatieve cumulatieve effecten van EMV als gevolg van de grootschalige uitrol van 5G?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u een zo volledig mogelijk internationaal overzicht verschaffen van alle 5G-normen (ICNIRP «mobile telephones» en «base station»-normen, of de voor Nederland hiervan afgeleide normen) voor mensen, dieren en natuur?
Om gezondheidsschade van sterke elektromagnetische velden te voorkomen heeft een internationale commissie, de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP), blootstellingslimieten opgesteld voor elektromagnetische velden, die ook in Nederland worden gehanteerd. Deze limieten bevatten een ruime veiligheidsmarge, die rekening houdt met kwetsbare groepen, zoals ouderen, kinderen en mensen met een zwakke gezondheid. De veiligheidsmarges zijn vijftig keer lager dan het niveau waarboven gezondheidseffecten kunnen optreden. De ICNIRP beoordeelt hiervoor regelmatig de stand van de wetenschap op het gebied van elektromagnetische velden en gezondheid. Er zijn verschillende blootstellingslimieten voor elektromagnetische velden van verschillende frequenties. Deze limieten gelden voor de frequenties die in de huidige netwerken worden gebruikt en ook voor toekomstige 5G-frequenties. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) houdt het internationale beleid op het gebied van elektromagnetische velden bij en publiceert daar overzichten van. In het meest recente rapport geeft het RIVM een overzicht van het beleid ten aanzien van laagfrequente en radiofrequente elektromagnetische velden in de 28 EU-lidstaten en 7 andere geïndustrialiseerde landen.9
Op grond van het Besluit radioapparaten 2016 en de Europese Radio Richtlijn dienen radioapparaten, zoals mobiele telefoons, voor het op de markt aanbieden te voldoen aan de ICNIRP-limieten. Om aan te tonen dat deze apparatuur veilig is, hanteert de industrie de blootstellingslimieten zoals die beschreven zijn in de Europese normen. Producten met een CE-markering voldoen volgens de fabrikant aan deze normen. Dezelfde eis is ook van toepassing op de eerste ingebruikname van zenders/antennes, zoals voor 5G. Zoals in antwoord op vragen 13 t/m 16 aangegeven houdt het Agentschap hier toezicht op en doet veldsterktemetingen door het gehele land om te controleren of de blootstellingslimieten niet worden overschreden.
Kunt u aangeven hoe deze 5G-normen voor mensen, dieren en natuur zich door de tijd hebben ontwikkeld, in Nederland en in het buitenland?
Zie antwoord vraag 17.
Welke besluiten met betrekking tot de vaststelling of verandering van Nederlandse EMV-normen als gevolg van de uitrol van 5G in Nederland staan het komende jaar op de agenda?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om meer wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de gevolgen van (veranderingen in) het gebruik van de telecomfrequenties op mensen, dieren en natuur, alvorens grootschalige uitrol van 5G toe te staan? Zo nee, hoe garandeert u dat er geen schadelijke gevolgen zullen zijn?
Het is belangrijk dat de leefomgeving van mensen gezond en veilig is en ook als zodanig wordt ervaren. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft sinds 2006 ruim 16 miljoen euro geïnvesteerd in wetenschappelijke onderzoeken om te achterhalen of er gezondheidsrisico’s optreden door aanwezigheid van EMV. Uit alle inmiddels afgeronde onderzoeken en Gezondheidsraadadviezen waarin alle literatuur is meegenomen, blijkt echter dat er geen bewijzen hiervoor zijn, zolang de blootstelling beneden de blootstellingslimieten blijft. Dat geldt ook na introductie van het 5G-netwerk. Agentschap Telecom zal toezicht blijven houden op de naleving van de blootstellingslimieten. Alle veldsterktemetingen (EMV) die Agentschap Telecom uitvoert worden ook op genomen in het publiek toegankelijke antenneregister. Tevens zullen de ICNIRP-limieten voor EMV geborgd worden onder de Telecommunicatiewet, zodat het Agentschap hier ook passend toezicht op kan houden. Daarnaast blijf het kabinet de nieuwste wetenschappelijke resultaten op de voet volgen. Ook spelen het Kennisplatform EMV en organisaties als het RIVM, Gezondheidsraad en GGD’en een belangrijke rol in de advisering en ontsluiting van kennis op het gebied van EMV.