De uitzending van De Monitor over ICT in de zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van De Monitor over ICT in de zorg? Hoe erg is het volgens u dat de twee partijen die systemen ontwikkelen om gegevens in de zorg uit te wisselen, Epic en Chipsoft, zoveel macht hebben?
Er zijn meerdere partijen die uitwisseling in de zorg mogelijk (kunnen) maken. Ik ben op de hoogte van de markt voor ziekenhuis EPD leveranciers (= Elektronisch Patiëntendossier; verwijzend naar een centraal informatiesysteem voor patiëntendossiers in een ziekenhuis). Deze markt wordt inderdaad gekenmerkt door een beperkt aantal aanbieders en alternatieven.
Op dit moment bekijk ik samen met het zorgveld hoe ik kan ondersteunen bij het bundelen van krachten in de onderhandelingen met de EPD leveranciers. Het doel hiervan is om gemeenschappelijke wensenlijsten op te stellen (voor doorontwikkeling en innovatie), beter passende en open systemen te krijgen, gewenste veranderingen sneller door te laten voeren en betere prijsonderhandelingen te kunnen doen. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) is de onafhankelijke toezichthouder. De ACM ziet op grond van de Mededingingswet erop toe dat bedrijven eerlijk met elkaar concurreren en treedt onder meer op tegen bedrijven die hun machtspositie misbruiken. Bedrijven kunnen bij de ACM terecht met hun signalen over mogelijk oneerlijke concurrentie. Het is de rol van de ACM om te oordelen over of in te grijpen op eventueel verstoorde markten. De ACM heeft mij laten weten in gesprek te gaan met de zorgsector over de mogelijkheden en risico’s van voorgenomen samenwerkingen tussen zorgaanbieders bij de inkoop van ICT.
Wat is uw oordeel over bedrijven in de zorg die extreem veel geld verdienen terwijl medici steen en been klagen over wat ze doen?
Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT-producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Bedrijven mogen een eerlijke prijs vragen voor het leveren van hun producten of diensten, er mag geen sprake zijn van misbruik van een economische machtpositie. Ik neem signalen over hoge winsten van ICT leveranciers die actief zijn in de gezondheidszorg serieus. In mijn brief van 9 juli jl. (Kamerstuk 35 000-XVI, nr. 133) heb ik u reeds mijn standpunt over winstuitkering in de zorg medegedeeld. Hetzelfde standpunt heb ik in relatie tot winsten van ICT leveranciers actief in de zorg.
Bij deze maatschappelijke verantwoordelijkheid horen ook de juiste bekostigingsmodellen (met zoveel mogelijk vermijding van bijvoorbeeld perverse prikkels die uitwisseling in de weg staan; zoals kosten per uitwisseling) en transparantie van onder andere ontwikkelkosten en prijsopbouw. In dat kader vind ik het onwenselijk dat ICT-leveranciers bijvoorbeeld niet aan dezelfde transparantieverplichtingen dienen te voldoen als de sector waarvoor ze werken.
Wat is uw reactie op het bericht in de uitzending dat een grote ICT-leverancier ziekenhuizen en hun personeel totaal onder controle heeft en alleen helpt voor geld terwijl ze de uitwisseling van patiëntengegevens ophouden? Vindt u dit acceptabel?
Ziekenhuizen en ander zorgverleners zijn vrij in de keuze voor systemen waarmee zij patiëntgegevens verwerken. Het is aan zorgpartijen zelf om met ICT leveranciers te onderhandelen over de juiste prijzen en eisen. Tegelijkertijd vind ik het ook van belang dat informatie goed uitgewisseld kan worden. In december 2018 heb ik daarom aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van gegevensuitwisseling, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166).
Digitalisering van gegevensuitwisseling is een behoorlijke uitdaging. Er zijn tekortkomingen in taal en techniek. Zo spreken alle betrokken beroepsgroepen hun eigen taal en die moet op elkaar worden afgestemd in alle mogelijke gegevensuitwisselingen. Daarnaast zijn er ook heel veel technische standaarden (die voor beelden bijvoorbeeld anders zijn dan voor documenten) en is er niet in elke regio al een infrastructuur voor elektronische uitwisseling. In mijn brief over elektronische gegevensuitwisseling van 12 juli jl. heb ik aangegeven gedetailleerde technische eisen aan ICT-producten te stellen op het gebied van eenheid van taal en techniek en aangekondigd leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden door dit via certificering af te dwingen. VWS voert zo actief beleid op het open maken van systemen. Deze wettelijk verplichte technische standaarden voor infrastructuren en gegevensuitwisseling maken dat de markt open wordt gemaakt voor andere aanbieders die voldoen aan deze eisen. Dit moet leiden tot meer innovatie, nieuwe toetreders en meer transparantie in de markt en draagt daardoor bij aan een beter functionerende markt.
Hebben ICT-bedrijven volgens u een belang bij (het verlenen van) goede zorg en een goede informatie-uitwisseling of bent u van mening dat de belangen van deze bedrijven ergens anders liggen, bijvoorbeeld bij het verdienen van veel geld?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u er eigenlijk van dat allerlei partijen in de zorg met verschillende systemen werken die onderling niet goed met elkaar samen kunnen werken waardoor zorgverleners in de uitwisseling van gegevens op allerlei barrières stuiten? Hoe kan het bijvoorbeeld dat zelfs ziekenhuizen die gebruik maken van dezelfde ICT-systemen van dezelfde leverancier onderling geen informatie uit kunnen wisselen? Vindt u dit ook onwenselijk en onbegrijpelijk? Hoe kan het dat de systemen helemaal niet zijn afgestemd op hoe artsen werken? Waarom zijn de systemen niet ontworpen vanuit de gebruikers, namelijk de patiënt en zorgverlener?
Een technische koppeling (eenheid van techniek) is slechts een van de onderdelen die nodig is voor goede gegevensuitwisseling. Zo ook afspraken over proces, dossiervoering en taal. Ziekenhuizen en andere zorgverleners hebben zelf systemen geselecteerd waarmee zij patiëntgegevens voor eigen gebruik opslaan. Lange tijd zijn deze systemen aangepast op de eisen en wensen van de individuele zorginstellingen, passend bij hun eigen proces. Ook EPD’s van dezelfde leverancier bij verschillende ziekenhuizen kunnen hierdoor fors verschillen qua inrichting. Ook hierom ondersteun ik (zoals in mijn antwoord op vraag 1 al gesteld) het zorgveld bij het bundelen van gemeenschappelijke inrichtingseisen en wensen.
Ziekenhuizen werken nou eenmaal met verschillende informatiesystemen, maar dat die niet of moeilijk met elkaar kunnen communiceren vind ik niet wenselijk. Daarom heb ik in december 2018 aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van gegevensuitwisseling en aangekondigd leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166).
Deelt u de mening dat de zorg soms suboptimaal is en daarmee ook beter zou kunnen als de ICT-systemen beter zouden werken en uitwisseling van informatie makkelijker wordt?
Een veilige en goed werkende elektronische uitwisseling van gegevens kan zorgen voor een efficiënter en effectiever zorgproces. Zorgverleners beschikken te vaak niet over de informatie die ze nodig hebben en zijn teveel tijd kwijt met faxen of het op DVD branden van gegevens. Mensen moeten te vaak opnieuw hun verhaal vertellen terwijl ze denken «dokter dat weet u toch wel». Ik vind daarom dat digitaal het nieuwe normaal moet worden en ik ga – zoals ik hierboven schreef – in concrete stappen elektronische gegevensuitwisseling wettelijk verplicht stellen.
Hoeveel tijd kost het zorgverleners op dit moment om alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar te krijgen? Kunt u hiervan een inschatting maken?
De wijze waarop zorgverleners op dit moment alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar krijgen, maar ook de winst die te behalen valt met betere elektronische gegevensuitwisseling, is sterk afhankelijk van de individuele patiënt, het zorgproces, de zorgverlener en casuïstiek. Er zijn helaas voorbeelden uit de praktijk te noemen waarin het zorgverleners veel tijd kost om alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar te krijgen. Er is dus voldoende aanleiding dat dat snel anders moet, ter verbetering van de veiligheid van patiënten en voor de verlaging van de administratieve werklast van zorgverleners.
Erkent u dat het momenteel niet mogelijk is om over te stappen naar een ander ICT-systeem vanwege de kosten die daarmee samenhangen? Erkent u tevens dat ICT-leveranciers misbruik maken van die positie?
De implementatie van een groot en belangrijk ICT systeem in een zorginstelling (zoals een EPD), gaat gepaard met hoge kosten en een grote impact voor een organisatie. Het wisselen van EPD is voor een ziekenhuis een risicovol, complex en kostbaar traject. Bij het overstappen dienen ziekenhuizen te investeren in nieuwe apparatuur, voorzieningen, training van medewerkers, adviseurs en verlies aan productie. Toch stappen in de praktijk ziekenhuizen over naar een andere EPD-leverancier.
Ik wil elementen die nu het overstappen hinderen, zoveel mogelijk wegnemen. Dit doe ik bijvoorbeeld door (in de aanpak van het Programma elektronische gegevensuitwisseling) het in wet en normen gaan afdwingen van open systemen en door het doorvoeren van standaardisatie, zodat gegevens ook door andere systemen te gebruiken zijn. Zo kan er een markt ontstaan, doordat de informatie niet langer opgesloten zit in een enkel systeem en ook overstappen technisch eenvoudiger kan dan nu.
Ik omarm dan ook het initiatief vanuit het bedrijfsleven en de zorgsector, samen met VNO-NCW; het Manifest «Samen Vooruit». De ondertekenaars hiervan spreken steun uit voor de wettelijke verplichting van digitale gegevensuitwisseling, open systemen en open infrastructuren.
Klopt het dat de bereikbaarheid van de ICT-leveranciers na implementatie vaak te wensen over laat?
De mate van ondersteuning na implementatie is onderwerp van gesprek tussen zorginstelling en aanbieder en wordt onderhandeld en contractueel vastgelegd, zo laten zorgpartijen mij weten.
Deelt u de mening dat de winst van de ICT-leveranciers omgezet zou moeten worden in betere functionaliteit, ook aangezien het hier gaat om publiek geld? Vindt u de 45% netto winst van Chipsoft te verdedigen als een betere functionaliteit geen prioriteit is voor het bedrijf?
Een optimale inzet van ICT-systemen is een combinatie van openheid van dat systeem, functionaliteit maar zeker ook inpassing in het werkproces van de eindgebruiker. De zorg heeft dus goede ICT leveranciers nodig om haar zorgverlening te ondersteunen. Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Of de geleverde dienstverlening in verhouding staat tot de kosten, is aan de klant van de diensten om te beoordelen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, komen mijn standpunt over winsten van ICT leveranciers actief in de zorg, overeen met de eerder in mijn brief van 9 juli jl. (Kamerstuk 35 000-XVI, nr. 133) genoemde standpunten.
Bent u op de hoogte van de winst die Epic de afgelopen jaren heeft gemaakt? Zo ja, wat is deze winst? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Bent u van mening dat aangezien de ICT-systemen voor informatie-uitwisseling een belangrijk onderdeel zijn van een goede zorgverlening een dergelijk gegeven, als de gemaakte winst, transparant moet zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u de gemaakte winst van vele miljoenen in verhouding staan met de geleverde prestaties? Bent u van mening dat slecht ontworpen informatie-uitwisselingssystemen ten koste gaan van de gezondheid (en soms zelfs het leven) van mensen en de kosten van de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 10.
Wat gaat u doen om de informatie-uitwisseling tussen zorgverleners te verbeteren en wanneer kunnen zorgverleners effect verwachten?
Ik vind het van groot belang dat informatie tussen zorgverleners op een goede en veilige manier wordt uitgewisseld. In december 2018 heb ik daarom al aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166). Ik heb in december 2018 ook mijn voornemen uitgesproken leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden. In mijn brief van 12 juli jl. (Kamerstuk 27 529, nr. 189) heb ik aangegeven dit te doen door gedetailleerde technische eisen aan ICT-producten te stellen op het gebied van eenheid van taal en techniek. Dit zal ik vervolgens via normering en certificering af dwingen. In 2020 dien ik daarom een wetsvoorstel in waarmee ik stapsgewijs elektronische gegevensuitwisseling verplicht zal stellen. De laatste jaren heb ik door versnellingsprogramma’s de informatie-uitwisseling tussen patiënt en professional bevordert (VIPP ziekenhuizen en VIPP voor overige medisch specialistische instellingen). In de nieuwe VIPP regeling voor instellingen voor medisch specialistische zorg wordt ook de uitwisseling tussen instellingen onderling gestimuleerd. Ik verwacht deze regeling eind dit jaar te publiceren.
Het bericht ‘Polen sleept kritische juristen voor de rechter’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de beantwoording van de schriftelijke vragen over het bericht «Polen sleept kritische juristen voor de rechter», ingezonden op 21 juni 2019?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 2, waarin gevraagd werd hoe u het bericht duidt dat de Poolse regering kritische academici, bijvoorbeeld de hoogleraar Wojciech Sadurski, voor de rechter sleept (zoals genoemd in aangehaald artikel van Euractiv) en waarop u antwoordde dat het Poolse Ministerie van Justitie deze aanklacht heeft afgezien?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 5 en 7 dat u het niet opportuun achtte deze specifieke casus op te brengen in de Raad Algemene Zaken, omdat de aanklacht was ingetrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten waarop u uw antwoorden baseerde, waarin u de indruk wekt dat er geen procedures meer lopen tegen academici in Polen vanwege kritiek op de door Recht en Rechtvaardigheid (PiS) geleide regering zoals tegen de genoemde hoogleraar Wojciech Sadurski?
Klopt het dat u zich alleen baseerde op een enkele zaak tegen zes Poolse academici die inderdaad is ingetrokken, maar dat u andere lopende zaken tegen academici vanwege het bekritiseren van de regering (zoals Wojciech Sadurski) niet heeft meegenomen in uw antwoord, ondanks dat deze hoogleraar specifiek is genoemd in de schriftelijke vragen?
Bent u het ermee eens dat u met het antwoord op vraag 2, 5 en 7 de indruk wekt dat er geen aanklachten meer lopen tegen academici vanwege het bekritiseren van de regering en dat dit feitelijk onjuist is, aangezien er nog steeds drie zaken lopen tegen professor Wojciech Sadurski, zoals hij zelf ook aangaf in zijn tweet van 25 augustus 2019?3
In hoeverre heeft het Nederlandse kabinet voldoende zicht op de realiteit in Polen als het gaat om het vervolgen van kritische academici en intellectuelen vanwege hun kritiek op de regering in Polen en het heersende klimaat als het gaat over de vrijheid van meningsuiting?
Wat is uw reactie op het feit dat er nog steeds rechtszaken lopen tegen academici vanwege hun kritiek op de PiS-regering in Polen en daarmee vrijheid van meningsuiting onder druk staat? Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting een hoeksteen is van de democratische rechtsstaat en daarom te allen tijde gewaarborgd dient te worden?
Bent u bereid, nu duidelijk is dat er in Polen nog steeds wel degelijk academici vervolgd worden vanwege hun kritiek op de PiS-regering, dit in Europees verband in de Raad Algemene Zaken en in bilaterale contacten met uw Poolse collega aan te kaarten en de Kamer te informeren over de reactie van de Poolse autoriteiten?
Het bericht ‘Wapenopslagplaatsen vol: Nederland voldoet niet aan wapenregels EU’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van BNR van 21 augustus 2019: «Wapenopslagplaatsen vol: Nederland voldoet niet aan wapenregels EU»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de huidige praktijk dat wapenhandelaars voor de erkenning van onklaar gemaakte wapens moeten uitwijken naar Duitsland of België? En dat de wapenopslagplaatsen vol zijn waardoor wapenhandelaars mensen met wapens terug naar huis moeten sturen?
Mij is niet bekend dat wapenopslagplaatsen vol zijn. Ook van de politie heb ik hier geen berichten over ontvangen. Een wapenhandelaar mag ervoor kiezen gebruik te maken van andere Europese keuringsinstanties zoals in Duitsland of België. In Nederland is sinds 23 juli jl. de controlerende autoriteit formeel belegd bij de politie. Sindsdien kunnen verzoeken voor een keuring worden ingediend.
De politie heeft sinds de openstelling op 23 juli jl. een aantal aanmeldingen of verzoeken ontvangen en is in contact met tien wapenhandelaren. De controlerende autoriteit maakt met hen daartoe nadere afspraken opdat binnenkort de dienstverlening van start kan gaan.
Kunt u aangeven welke stappen er gezet zijn sinds de invoering van de wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de Richtlijn (EU) 2017/853? Wanneer verwacht u dat het Team Korpscheftaken kan beginnen met het uitgeven van certificaten voor onklaar gemaakte wapens?
Sinds 23 juli jl. kunnen wapens aangemeld worden, en de politie is met ingang van 1 oktober jl. in staat om certificaten af te geven.
Ter voorbereiding op deze nieuwe taak heeft de politie geanalyseerd welke werkwijze toegepast kan worden voor het keuringsproces. Uiteindelijk is de wijze waarop dit proces in Duitsland is ingericht, overgenomen. Daarnaast heeft de politie in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van de wapenhandel gewerkt aan de vaststelling van technische uitvoeringshandelingen. Voorts zijn zogenaamde keurmeesters aangesteld en aanvullend opgeleid en zijn voor de aanvraagprocedure standaard aanvraagformulieren ontwikkeld.
De controlerende autoriteit, die overigens niet is ondergebracht binnen de teams Korpscheftaken, is met de inwerkingtreding van de vuurwapenrichtlijn op 23 juli 2019 geformaliseerd. Buiten de vermelde voorbereidingen was er voor die tijd geen wettelijke basis om verdere stappen te zetten. Met de aanwijzing van de korpschef als controlerende autoriteit is de verdere inrichting hiervan vormgegeven binnen de politie.
Hoe ver is het Team Korpscheftaken in de voorbereiding op het uitgeven van certificaten voor onklaar gemaakte wapens? Wat is de oorzaak dat dit niet al eerder is opgestart?
Zie antwoord vraag 3.
Is al een systeem beschikbaar waar gedeactiveerde vuurwapens aangemeld kunnen worden zoals de Richtlijn voorschrijft?
Ja, gedeactiveerde vuurwapens kunnen bij de politie aangemeld worden. Daarvoor wordt het Verona-systeem gebruikt, dat voorziet in de eisen die de richtlijn stelt.
Is de drie miljoen euro extra die wordt uitgetrokken voor het Team Korpscheftaken met name bedoeld om de extra taken die voortvloeien uit de wijziging van de Wet wapens en munitie te bekostigen?
Nee, dit bedrag komt ten goede aan de handhavende en vergunningverlenende taak van de teams korpscheftaken. Voor de dekking van de eenmalige kosten is 3 miljoen euro voor de politie beschikbaar. Dat geld is afkomstig uit de structurele reeks van € 28,9 mln. voor meer en betere politie waarover ik uw Kamer in mijn brief van 24 juni jl. berichtte.2 Daarnaast zijn de legeskosten voor een keuringscertificaat ter dekking van de structurele kosten die voortvloeien uit de wetswijzing in brede zin met € 8,20 verhoogd en vastgesteld op € 90,–.3
Kunt u aangeven of het Verona-systeem op dit moment voldoende is toegerust om de nieuwe Europese uniforme markering te registreren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het bericht «Multicultureel Netwerk Defensie (MND) viert jubileum»?1
Ja
Kunt u aangeven op welke wijze Defensie het MND ondersteunt? Kunt u ook aangeven waaruit deze ondersteuning bestaat en welke bedragen en voorwaarden hiermee zijn gemoeid? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit met uw belofte tot meer openheid?
De ondersteuning aan het MND valt in het kader van een bredere ondersteuning aan de diversiteitsnetwerken van Defensie. In mijn brief over de Opbrengsten Programma Behoud en Werving (Kamerstuk 34 919 X, nr. 38 van 15 mei 2019) geef ik inzicht in de financiële middelen die beschikbaar zijn voor de bevordering van diversiteit- en inclusiviteit.
Kunt u aangeven waaruit de samenwerking tussen Defensie en het MND bestaat? Kunt u ook limitatief aangeven welke aanbevelingen en adviezen het MND heeft gedaan en tot welke stappen dit heeft geleid? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit met uw belofte tot meer openheid?
De samenwerking tussen Defensie en het MND bestaat o.a. uit het geven van advies en het deelnemen aan relevante bijeenkomsten. Zoals ook in het bericht is aangegeven, heeft het MND bijvoorbeeld geadviseerd om militairen met een Antilliaanse achtergrond in te zetten bij de noodhulp na orkaan Irma. Daarnaast is het MND betrokken op het terrein van werving zoals bijvoorbeeld tijdens het jaarlijkse Kwaku-festival. Dergelijke adviezen zijn niet geformaliseerd en het is ook niet mijn voornemen om dit in de toekomst te formaliseren. Een limitatieve opsomming is daarom niet te geven. Volledigheidshalve vermeld ik dat de samenwerking met de diversiteitsnetwerken van Defensie, gebaseerd is op afspraken die gelden voor ieder netwerk. De invulling van de adviesrol is overigens aan de netwerken zelf.
Bewijst de opmerking «De krijgsmacht draait op teams. En sterke teams zijn divers.» dat Defensie een diversiteitsbeleid voert, waarin diversiteit prevaleert boven kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Diversiteit draagt bij aan de kwaliteit. Defensie bevordert diversiteit en kwaliteit is daarbij het leidende principe. Van prevaleren van diversiteit boven kwaliteit is geen sprake.
Vindt u het niet beschamend dat Defensie wel intensief samenwerkt met het MND, terwijl initiatieven voor defensieslachtoffers en veteranen (zoals bijv. NLPoms, KOVOM en KNIL) aan hun lot worden overgelaten? Betekent dit dat diversiteit prevaleert boven de zorg voor defensieslachtoffers en veteranen? Zo nee, waarom niet?
Bij Defensie wordt er veel aandacht besteed aan slachtoffers en veteranen. De zorg voor veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers is solide belegd bij het Veteraneninstituut en het Veteranenloket. Via dit stelsel biedt Defensie dienstverlening aan Nederlandse veteranen, dienstslachtoffers en hun gezinsleden. Voor details over het veteranenbeleid verwijs ik u graag naar de jaarlijkse Veteranennota (Kamerstuk 30 139, nr. 218 van 11 juni 2019). Meer specifiek waar het de nazorg voor medewerkers van de zogenaamde POMS-locaties betreft, verwijs ik u naar mijn brief over chroom-6 van 4 juli 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147)
Daarnaast is het nodig diversiteit en inclusiviteit te bevorderen. Dit omdat het bijdraagt aan de kwaliteit van onze inzet. Zie voor de aanpak mijn beleidsbrief van 11 oktober 2018 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 12). Kortom, voor beide zaken is aandacht.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja
Zuid- en Oost-Europeanen die omgeschoold worden voor de Nederlandse zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat Zuid- en Oost-Europeanen worden omgeschoold voor de Nederlandse zorg?1
De afweging om buitenlandse zorgverleners in dienst te nemen is aan zorginstellingen. Ik zie het werven van personeel uit het buitenland niet als een structurele oplossing voor personeelstekorten in zorg en welzijn. Het staat zorginstellingen evenwel vrij om buitenlandse zorgverleners in dienst te nemen, mits die aan alle vereisten voldoen. Voor EU-onderdanen geldt uiteraard het principe van vrij verkeer. Daarnaast kent de Wet BIG een erkenningsystematiek voor diploma’s waarmee BIG-registratie versneld kan plaatsvinden. Beheersing van de Nederlandse taal is een belangrijke voorwaarde.
Wat vindt u ervan dat organisaties zoals de European Multi Talent Group (EMTG) personeel rekruteren voor de Nederlandse zorg? Zijn er meer organisaties die personeel voor de Nederlandse zorg rekruteren? Kunt u hier een overzicht van sturen?
Ik vind het van belang dat het inschakelen van zorgpersoneel uit het buitenland door Nederlandse zorgorganisaties gebeurt binnen de geldende regelgeving voor het vrij verkeer van personen en de kwaliteit van zorg (zie ook het antwoord op vraag2. Er is geen compleet beeld van de mate waarin zorginstellingen buitenlandse zorgverleners naar Nederland willen halen, maar we ontvangen met enige regelmaat signalen over (kleine) individuele initiatieven. Daarnaast is bekend dat het aandeel buitenlandse verpleegkundigen relatief klein is in Nederland. Van de 192.633 verpleegkundigen die ingeschreven staan in het BIG-register komen er 2.476 uit het buitenland3 (waarvan 1.595 met een diploma uit een EER-land).
Is u bekend hoeveel en welke zorgorganisaties (actief) gebruik maken van bureaus zoals EMTG om zorgpersoneel uit het buitenland te kunnen aannemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend hoeveel geld Nederlandse zorgorganisaties aan bureaus zoals EMTG voor buitenlands zorgpersoneel betalen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Worden risico’s genomen met buitenlands zorgpersoneel die de taal niet compleet vaardig zijn, bijvoorbeeld bij medicatieverstrekking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kwaliteit van zorg en veiligheid van de patiënt staan voor mij voorop. Ik hecht er groot belang aan dat zorgverleners die in Nederland zelfstandig aan de slag gaan, voldoen aan alle vereisten die de Wet BIG stelt. Om in aanmerking te komen voor BIG-registratie moeten buitenlandse zorgverleners een bewijs van Nederlandse taalvaardigheid op het juiste niveau kunnen overleggen. Voor alle buitenlandse zorgverleners geldt dat zij de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen.
Vindt u het zorgelijk dat zorgverleners uit Spanje worden gehaald om de tekorten aan zorgpersoneel in Nederland op te lossen, terwijl in Spanje een tekort is van 131.000 verpleegkundigen? Deelt u de mening dat we niet moeten inzetten op zorgpersoneel uit het buitenland, maar nog meer inzet moeten plegen op het behouden en werven van zorgpersoneel uit Nederland zelf? Welke aanvullende maatregelen gaat u treffen?
Het relatieve kleine aandeel van buitenlandse verpleegkundigen is een indicatie dat het aantrekken van mensen uit andere lidstaten niet veel voorkomt. Ik ben het met u eens dat voor het oplossen van personeelstekorten het veel belangrijker is om in te zetten op het werven en behoud van zorgpersoneel. Dit is precies waar we met het actieprogramma Werken in de Zorg op inzetten. Ik heb u dit voorjaar geïnformeerd over de voortgang4. Dit najaar doe ik dit opnieuw.
Het bericht 'Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen 'kwaadaardige' Wilders' |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen «kwaadaardige» Wilders»?1
Ja.
Waarom dachten ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie mee met de inhoudelijke kant van de vervolging van de heer Wilders?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 416)
Heeft het openbaar ministerie (OM) deze ambtenaren gevraagd om mee te denken? Zo ja, waarom? Zo nee, op wiens verzoek hebben deze ambtenaren dan wel meegedacht?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebt u de Kamer niet eerder ingelicht over de inhoudelijke opmerkingen, adviezen of andere vormen van bemoeienis met de voorbereiding van de vervolging van de heer Wilders? Waarom is het nodig dat er steeds opnieuw aan de hand van WOB-verzoeken van RTLNieuws nieuwe snippers informatie naar buiten komen? Bent u bereid de informatie die in het strafdossier zit aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders. Voorts verwijs ik u naar mijn brief van 10 september jl.2 waarbij ik uw Kamer de documenten heb doen toekomen welke, ten behoeve van de procedure bij het Hof, door het OM aan mij zijn verzocht en welke zijn toegevoegd aan het strafdossier.
Beschikt u over meer informatie met betrekking tot contacten van ambtenaren van uw departement in deze zaak dan die nu bekend is? Zo ja, wilt u deze informatie dan volledig met de Kamer delen? Zo nee, kunt dan uitsluiten dat er nog weer meer bekend wordt?
Zijn er contacten geweest over de strafzaak of (mogelijke) vervolging van de heer Wilders tussen u of ambtenaren van het ministerie Veiligheid en Justitie of met het Ministerie van Algemene Zaken of de Minister-President? Zo ja, wat was de aard en concrete inhoud van die contacten? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Deelt u de mening dat ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie met woorden zoals «kwaadaardig», «racistisch» geen blijk geven van een objectieve mening over de vervolging van de heer Wilders? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat de zinssnede «Ik zou dit aan de rechter overlaten en zo min mogelijk beperkingen aanbrengen in hetgeen je voorlegt aan de rechter» niet anders dan als een advies van ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over de wijze van vervolging van de heer Wilders kan worden gelezen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het niet aan ambtenaren is dergelijke adviezen aan het OM te geven? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat de opmerking van een topambtenaar: «Krijgen we het requisitoir vooraf, zoals in de zaak-Martijn? Dat zou ik verstandig vinden, dat kunnen jij en X «meelezen» en waar nuttig opmerkingen doorgeven» blijk geeft dat ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich inhoudelijk bemoeiden met de wijze waarop het OM de heer Wilders moest vervolgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit gezien de gewenste onafhankelijkheid van het OM geen pas geeft? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat uit het bericht en de achterliggende documenten over het meedenken van ambtenaren met het OM het beeld ontstaat dat het departement ten minste invloed op het OM meent te moeten hebben? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het OM als onafhankelijk instituut op afstand van het departement behoort te staan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Hoe vaak komt het voor dat, behalve in de zaak tegen de stichting Martijn en de heer Wilders, er contacten zijn tussen ambtenaren en het OM over een in voorbereiding zijnde of nog lopende strafzaak? Was is de aard en omvang van die contacten en waarom zijn die nodig?
Onder verwijzing naar mijn antwoord bij vraag 10 op de Kamervragen welke zijn beantwoord op 5 september jl.3 en naar mijn antwoord op vraag 14 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 30 november 20184 merk ik op dat het College van procureurs-generaal verplicht is de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken zijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.
Wat gaat u doen om te waarborgen dat de contacten tussen u en ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het OM geen aantasting van de onafhankelijkheid van het OM vormen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders.
Hoe verklaart u de neiging van ambtenaren van uw departement om alles te willen controleren? Bent u hier gelukkig mee? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 12.
De inperking van vrijheden in Brazilie onder president Bolsonaro |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rio Mayor Orders Censorship of Comic Book at Rio de Janeiro Book Biennial»?1
Ja.
Hoe vindt u het dat een stripboek waarin twee zoenende jongens worden afgebeeld, wordt gecensureerd?
Blijkens persberichten heeft de burgemeester van Rio de Janeiro aan de organisatoren van een boekenfestival in die stad opdracht gegeven een stripboek van de beurs te verwijderen omdat het een tekening bevat van twee zoenende jongens. De organisatie van, en deelnemers aan, het boekenfestival hebben hier afwijzend op gereageerd en ook vanuit de Braziliaanse samenleving is een scherpe reactie gekomen tegen dit besluit. Daags na het besluit van de burgemeester werd dat onconstitutioneel verklaard door het Braziliaanse Hooggerechtshof, dat oordeelde dat vrijheid van meningsuiting een essentieel onderdeel is van een democratie.
Maakt u zich ook zorgen over de aanvallen op culturele, seksuele en democratische vrijheden in Brazilië? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Hoewel de relevante wetgeving in Brazilië niet is veranderd sinds het aantreden van president Bolsonaro, is het discours van de Braziliaanse federale regering t.a.v. de genoemde vrijheden minder liberaal geworden. Het lijkt erop dat in sommige gevallen andere overheidsinstanties, zoals in dit geval het gemeentebestuur van Rio de Janeiro, dit discours overnemen en maatregelen treffen tegen uitingen die voorheen getolereerd zouden worden.
Overigens moet worden geconstateerd dat het onderhavige geval ook aantoont dat de Braziliaanse rechtstaat goed functioneert.
Hebt u uw zorgen hieromtrent geuit aan uw Braziliaanse ambtsgenoot? Zo ja, wanneer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland brengt zijn zorgen over de mensenrechtensituatie in bredere zin bij alle in aanmerking komende gelegenheden over aan de Braziliaanse autoriteiten. Hierbij komen de vrijheid van meningsuiting en de gelijke rechten van LHBTI’s uiteraard aan bod. Ook in overleg met EU-partners is dit een terugkerend thema. Ook wordt actief ingezet op «zichtbare» ondersteuning van genoemde vrijheden, o.a. door het organiseren van activiteiten met en voor de LGBTI-gemeenschap, deelname aan Gay Prides en financiering van een She Decides-project van het bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA), ter ondersteuning van seksuele en reproductieve gezondheid van vrouwen en meisjes in Brazilië.
Deelt u de mening dat sinds het aantreden van president Bolsonaro de mensenrechten in Brazilië onder druk zijn komen te staan?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bereid om met uw Braziliaanse ambtsgenoot in gesprek te gaan over de mensenrechtensituatie in Brazilië?
Ja. Mensenrechten vormen een vast onderdeel van gesprekken met de Braziliaanse autoriteiten.
Hebt u uw zorgen over de situatie in Brazilië onder de aandacht gebracht binnen de EU?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Wachtlijsten dreigen in ziekenhuiszorg’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wachtlijsten dreigen in ziekenhuiszorg»?1 Wat is vervolgens uw reactie op de opmerking van de heer Berden (bestuursvoorzitter van het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, ETZ) «ondanks alle inspanningen zien we dat er wachtlijsten dreigen op de spoedeisende hulp, operatiekamer en intensive care. Ook hebben we zo’n dertig á veertig patiënten die op een verkeerd bed liggen»? Ziet u deze problemen ook? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Wachttijden zijn een terugkerend thema en punt van aandacht. Ook herken ik de signalen van patiënten die op een «verkeerd bed» liggen. Ik vind het belangrijk dat kwalitatief goede zorg tijdig wordt geleverd. De toezichthouders houden de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg nauwlettend in de gaten. Dit geldt ook voor wachtlijsten en het effect daarvan in de ziekenhuiszorg. Met het anders organiseren van ziekenhuiszorg waarbij het functioneren van mensen voorop staat, willen we de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg juist verbeteren. Zorg voorkomen, verplaatsen en vervangen, zoals we met de Juiste Zorg op de Juiste Plek beogen, zal daarbij ook een positieve impact hebben op de wachtlijsten in de medisch-specialistische zorg.
Zoals toegezegd in het Schriftelijk Overleg van 29 mei 2019 inzake SO Advies kwartiermaker transgenderzorg (Kamerstuk 34 650, nr. E) informeer ik uw Kamer later dit jaar over de nieuwe stand van zaken van de NZa met betrekking tot inspanningen van zorgverzekeraars om wachttijden in de medisch specialistische zorg, ggz en wijkverpleging te verminderen.
Bij de Spoedeisende Hulp (SEH’s) is, vanwege de aard van de zorgvraag, uiteraard geen sprake van wachtlijsten. Wel kan het voorkomen dat een SEH tijdens piekdrukte (de zorg op SEH’s kenmerkt zich immers door pieken en dalen in de drukte) tijdelijk een «stop» afkondigt. Dergelijke patiëntenstops zijn een verzoek aan de ambulancedienst om een bepaalde acute zorgafdeling in een ziekenhuis (bijvoorbeeld een SEH) tijdelijk te ontzien, omdat het erg druk is en de patiënt waarschijnlijk sneller in een ander ziekenhuis kan worden geholpen. Patiënten die zich in een levensbedreigende situatie bevinden kunnen in geval van een stop altijd terecht. Zie ook mijn brief van 25 juni 2019 inzake patiëntenstops (Kamerstuk 35 200-XVI, nr.2.
Stops zijn een instrument om de piekdrukte te reguleren. Ook wordt daarmee bevorderd dat de patiënten op de SEH tijdig kunnen worden geholpen, wat de patiëntveiligheid ten goede komt. Het aantal stops zegt echter wel iets over hoe vaak er sprake is van piekdrukte, en is dus wel een signaal van de druk op de SEH’s, zoals ook de NZa heeft aangegeven in de monitor acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 267).
Zoals u weet doet de NZa momenteel onderzoek naar SEH-stops in het kader van signalen over deze tops en de motie-Van den Berg (Kamerstuk 29 247, nr. 271). De Kamer ontvangt binnenkort een reactie op deze motie, zie mijn brief van 19 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 285).
Wat is uw reactie op de constatering van de heer Berden (bestuursvoorzitter van het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, ETZ) dat op de lange termijn de financiële afspraken in het hoofdlijnenakkoord lastig houdbaar zijn en dat het opmerkelijk is dat de overheid geen extra baanvakken opent terwijl er files dreigen?
In antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3706) heb ik uw Kamer mijn reactie op dit punt toegezonden. Kortheidshalve verwijs ik naar dat antwoord.
Deelt u de angst dat ziekenhuizen bij een griepgolf al helemaal vast kunnen lopen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is onvermijdelijk dat een griepgolf kan leiden tot een toeloop bij onder andere huisartsen en bij ziekenhuizen. Ik besef dat dergelijke pieken de nodige druk kunnen zetten op een ziekenhuisorganisatie. Op 10 december 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de «regionale plannen van aanpak griep» die door de elf ROAZ regio’s zijn opgesteld naar aanleiding van de evaluatie van de griepepidemie van de winter 2017–2018 (Kamerstuk 29 247, nr. 265). Uit de evaluatie indertijd bleek dat voor de aanpak van een eventuele griepepidemie samenwerking in de keten van groot belang is. De opgestelde plannen richten zich dan ook op alle aanbieders van acute zorg in ROAZ-verband.
Zoals ik in de brief van 10 december 2018 heb aangegeven vind ik het van belang dat ziekenhuizen in dat kader ook zelf preventieve maatregelen nemen. Specifiek gaat het daarbij om het verhogen van de vaccinatiegraad van personeel. Ik heb het volste vertrouwen dat de ROAZ regio’s en de ziekenhuizen daarin een eventuele griepgolf goed kunnen opvangen. In mijn regulier overleg met de voorzitters van de ROAZ-regio’s blijf ik hier aandacht voor vragen.
Bent u van mening dat de transformatiegelden van de zorgverzekeraars lastig te ontsluiten zijn? Vindt u dat zorgverzekeraars ruimhartiger moeten worden inzake de inzet van deze middelen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
Om de transformatie vorm te kunnen geven is in het bestuurlijk akkoord medisch-specialistische zorg 2019–2022 een incidenteel bedrag van in totaal
€ 425 miljoen beschikbaar gesteld voor de duur van het akkoord. In het akkoord is vastgelegd dat initiatieven die hiervoor in aanmerking komen voldoen aan de volgende uitgangspunten:
Ze dragen bij aan de transformatie, zoals beschreven in het rapport van de Taskforce «Juiste Zorg op de Juiste Plek»;
Ze zijn passend in het gedeelde meerjarenperspectief;
Ze zijn substantieel van aard;
Ze hebben een blijvend effect;
De door de initiatieven bespaarde omzet bij de zorgaanbieder(s) wordt niet opgevuld;
De initiatieven worden binnen de contractering op eigen merites beoordeeld;
Tenminste één medisch-specialistische zorgaanbieder en één zorgverzekeraar zijn partij in het initiatief.
Uiteindelijk is het aan individuele zorgverzekeraars en zorgaanbieders om gelet op bovenstaande uitgangspunten afspraken te maken over de inzet van transformatiegelden. Ik verwacht van ziekenhuizen dat zij hiervoor goede plannen indienen. Van zorgverzekeraars verwacht ik dat zij de plannen kritisch beoordelen, maar daarbij ook realistische eisen stellen om de transformatie verder op gang te krijgen.
De NZa vraagt de contracten op, doet hiervan een analyse en maakt daarin ook zichtbaar welke transformatieafspraken zijn gemaakt. Deze analyse wordt besproken in het bestuurlijk overleg medisch-specialistische zorg. Op basis van deze analyse bezie ik met partijen of er aanvullende afspraken nodig zijn.
Deelt u de mening dat er in de discussies over de juiste zorg op de juiste plek te weinig is nagedacht, over hoe die richting gerealiseerd moet worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet? Zo ja, hoe gaat u dit alsnog realiseren?
Nee, die mening deel ik niet. Aan de voorkant is er goed en uitgebreid nagedacht over de noodzakelijke transitie in de zorg en er is een breed draagvlak voor deze beweging, die voortkomt uit het veld. Een concreet resultaat hiervan is het rapport «De Juiste Zorg op de Juiste Plek». Het commitment aan deze brede beweging is door alle partijen onderschreven in de verschillende bestuurlijke akkoorden.
Uiteraard is het daarmee niet klaar. In de voortgangsbrief «De Juiste Zorg op de Juiste Plek» van 18 juni 2019 (Kamerstuk 29 689, nr. 995)) heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de acties die zijn en worden ondernomen door partijen om de beoogde beweging vorm te geven en waar nodig op te schalen en te versnellen. In deze brief heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de wijze waarop ik partijen in deze ondersteun. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.
Wat is uw reactie op de stelling dat de prestatiebekostiging in de cure een obstakel is voor de juiste zorg op de juiste plek?
Ik ben het niet eens met deze stelling. Uiteraard zitten aan elke vorm van bekostiging voor- en nadelen. Bijvoorbeeld: in het verleden zorgde juist de destijds geldende budgettering ervoor dat er wachtlijsten ontstonden. Vanuit de optiek van wachtlijsten heeft het bekostigen op basis van prestaties c.q. het belonen van volume juist een positief effect gehad. Daarnaast kan worden opgemerkt dat binnen de huidige bekostiging ook mogelijkheden zijn om het voeren van een goed gesprek te belonen. Bovendien kunnen zorgverzekeraars de zorginkoop als financieel instrument gebruiken om sturing te geven aan de «Juiste Zorg Op de Juiste Plek». Tegelijk zie ook ik ruimte voor verbetering. Zo wordt in het programma Uitkomstgerichte zorg 2019–2022 expliciet aandacht besteed aan het anders organiseren en belonen van zorg waarbij uitkomsten van zorg meer centraal komen te staan. Over de voortgang van dit programma heb ik uw Kamer op 5 juli 2019 nader geïnformeerd (Kamerstuk 31 476, nr.3.
De uitrol van 5G |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe veilig is het nieuwe 5G-netwerk»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Welke toestemming en/of vergunningen dient de rijksoverheid nog te geven voor het grootschalige gebruik van deze techniek?
De verwachting is dat 5G in eerste instantie gaat worden toegepast in de zogenaamde 700 MHz- en 3,5 GHz-frequentiebanden. De vergunningen voor het gebruik van de 700 MHz-band worden halverwege 2020 geveild. Het voornemen is om vergunningen in de 3,5 GHz-band te veilen in 2021/2022. Het is waarschijnlijk dat na het veilen van vergunningen in de 700 MHz-band de winnaars van die vergunningen de frequenties gaan gebruiken om 5G mee toe te passen.
Overigens is het de verwachting dat 5G ook zal worden toegepast in alle andere frequentiebanden waarvoor reeds vergunningen voor mobiele communicatie zijn of worden verleend. Dit betreft de 800, 900, 1800, 2100 MHz, en 2,6 GHz. De vergunningen zijn namelijk «technologieneutraal». Het staat de vergunninghouder vrij om elke technologie van zijn keuze toe te passen, zo lang hij zich maar houdt aan de vergunningvoorschriften.
Kunt u in een tijdlijn aangeven wat de planning is van de uitrol van 5G per regio?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een schatting geven van het aantal extra antennes dat er in totaal bijgeplaatst moet worden om een dekkend 5G-netwerk te implementeren (in absolute aantallen en in aantal per vierkante kilometer in stad en platteland)?
De overheid bepaalt niet waar en wanneer er 5G wordt uitgerold. 5G-netwerken worden aangelegd door private ondernemingen zoals KPN, T-Mobile, en VodafoneZiggo. Zij bepalen waar en wanneer zij investeren in de netwerkinfrastructuur die nodig is voor 5G, zoals antennes en het leggen van glasvezelkabels. De keuzes die zij hierbij maken zijn afhankelijk van de bedrijfsstrategie, die bedrijfsvertrouwelijk is. Mede hierdoor kan ik ook niet aangeven hoeveel extra antennes er bijgeplaatst moeten worden om landelijk dekkende 5G-netwerken te creëren. Het samenwerkingsverband van telecomproviders, Monet, heeft becijferd wat zij verwachten aan toename aan antennes door de uitrol van 5G. Deze toename is 10%; dat zijn ongeveer 4.500 extra antennes (en ongeveer 1.500 antenne-opstelpunten). Daarnaast verwachten de operators in beperkte mate kleine antennes (small cells) in de komende 3 tot 5 jaar.
Deelt u de mening dat het verwijderen van bomen (en andere groenvoorzieningen) niet het gevolg zou mogen zijn van de uitrol van het 5G-netwerk? Zo nee, waarom niet?
Bossen en andere houtopstanden vormen een uniek natuurtype. Naast de klassieke functies van natuur, landschap, productie in de vorm van houtoogst, behoud van cultureel erfgoed en recreatie, wordt de afgelopen decennia steeds meer belang gehecht aan andere functies van houtopstanden, zoals het vastleggen van kooldioxide, het leveren van ecosysteemdiensten als het bergen en bufferen van water, het dempen van grote temperatuurschommelingen in en nabij stedelijke gebieden, het filteren van fijnstof en het bijdragen aan het kwaliteit van het leven en aan een aangename leefomgeving.
Vanwege hun belangrijke functie worden houtopstanden op basis van nationaal beleid beschermd en is deze bescherming gericht op het behoud van het areaal van houtopstanden en van hun kwaliteit. Die bescherming is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming en die regels worden ongewijzigd overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving dat uitvoering geeft aan de Omgevingswet. Dat wordt geregeld via het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, dat momenteel is voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer.
Deze regels hebben uitsluitend betrekking op houtopstanden buiten de bebouwde kom. Gemeenten wijzen in hun omgevingsplan de «bebouwingscontour kap» aan. Binnen die bebouwingscontour gelden uitsluitend de in het omgevingsplan gestelde regels over de kap van bomen. Deze regels worden dus gesteld door de desbetreffende gemeente. De provincie kan bij omgevingsverordening voorschriften stellen waaraan gemeenten zich hebben te houden in hun omgevingsplan.
Buiten de bebouwde kom zijn gedeputeerde staten in de regel bevoegd gezag voor het in ontvangst nemen van meldingen en het opleggen van een kapverbod, tenzij het gaat om situaties als bedoeld in art. 1.3 van de Wet natuurbescherming waarvoor het Rijk bevoegd gezag is.
Of bomen en andere groenvoorzieningen in het kader van de uitrol van het 5G-netwerk mogen worden gekapt moet dus worden beoordeeld aan de hand van het omgevingsplan en anders is dat ter beoordeling van provincie of Rijk, waarbij het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming en in 2021 de Omgevingswet in acht moet worden genomen. Bij de beoordeling of bomen en andere groenvoorzieningen verwijderd mogen worden dient overigens niet alleen het beschermingsregime voor hout- en houtopstanden in acht te worden genomen, maar ook het beschermingsregime voor soorten in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Ook dat beschermingsregime zal per 1 januari 2021 ongewijzigd onderdeel zijn van de Omgevingswet.
Het klopt dat het gebladerte van bomen voor demping zorgt van het antennesignaal. Dat is al zo bij de frequenties die de huidige telecomnetwerken (2G, 3G en 4G) gebruiken. Een antenne-opstelpunt zal logischerwijs geplaatst worden op een plek waar de dekking optimaal is, rekening houdend met de aanwezige vegetatie en gebouwen. We hebben geen scenario’s vernomen waarbij bomen gekapt moeten worden voor de dekking van 5G. Ook het samenwerkingsverband Monet heeft aangegeven het niet als wenselijk te zien om bij de uitrol van 5G bomen en andere groenvoorzieningen te verwijderen.
Klopt het dat bomen (en andere groenvoorzieningen) in bepaalde programma’s en/of modellen worden gezien als obstakels bij de planning van 5G-netwerken waar voorheen bomen (en andere groenvoorzieningen) dat predicaat niet hadden? Zo ja, kunt u voorbeelden geven?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier worden bomen (en andere groenvoorzieningen) gezien als te verwijderen obstakels bij de planning van 5G-netwerken?2
Zie antwoord vraag 5.
Is het met de toekomstige uitbreiding van de gemeentelijke bevoegdheden, als gevolg van de invoering van de Omgevingswet, mogelijk om bomen (en andere groenvoorzieningen) een andere status (juridisch of anderszins) te geven in planningsdocumenten zoals bestemmingsplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van elektromagnetische velden (EMV) op mensen en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Op 17 april jl. heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport uw Kamer geïnformeerd over het onderwerp 5G en gezondheid.3 Er is vanaf de komst van mobiele netwerken veel onderzoek gedaan naar mogelijke gezondheidseffecten. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat coördineert ZonMw al sinds 2006 een grootschalig onderzoeksprogramma van 16,6 miljoen euro op het gebied van hoog- en laag frequent EMV. Het programma richt zich op (1) de biologische interactie tussen blootstelling aan EMV en het menselijk lichaam; (2) epidemiologische onderzoeken naar het verband tussen blootstelling aan EMV en het optreden van gezondheidseffecten; (3) de gepercipieerde risico’s van EMV; en (4) technologische aspecten van EMV. Een van de studies uit het ZonMw-programma (COSMOS4) is verlengd tot 2023. Dit betreft een zeer groot Europees cohortonderzoek, waarin enkele honderdduizenden mensen gevolgd worden met als doel langetermijn-gezondheidseffecten te achterhalen. Daarbij wordt onder meer hun gebruik van telecommunicatiemiddelen vastgelegd en wordt hun gezondheidsstatus door de tijd heen gemeten, zodat verbanden tussen blootstelling aan EMV en gezondheid kunnen worden onderzocht. Nederland is één van de deelnemende landen. Het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid (Kennisplatform EMV) geeft aan dat in het geheel van alle onderzoeken er geen bewijs is dat langdurige blootstelling aan elektromagnetische velden onder de blootstellingslimieten schadelijk is voor de gezondheid.5
Voor een overzicht van het specifiek in Nederland uitgevoerde onderzoek wordt verwezen naar het ZonMw-programma «Elektromagnetische Velden en Gezondheid».6 Op de website van ZonMw staat een overzichtspagina van onderzoek dat binnen het programma is verricht. Daar bevindt zich een publicatielijst en een overzicht. In het onderzoeksprogramma is niet specifiek naar 5G gekeken omdat 5G toen nog niet bestond. De Gezondheidsraad heeft aangegeven dat er in het verleden enkele onderzoeken zijn gedaan naar de effecten van EMV op planten, dieren en natuur.
Volgens het Kennisplatform EMV concluderen wetenschappelijke adviesorganen, zoals de World Health Organization (WHO) en de Gezondheidsraad, dat in wetenschappelijke onderzoeken geen bewijzen zijn gevonden voor negatieve effecten op de gezondheid door blootstelling aan elektromagnetische velden onder de blootstellingslimieten. Het Kennisplatform EMV geeft bij vragen of zorgen in de samenleving snel duidelijkheid over mogelijke gezondheidseffecten van elektromagnetische velden. In het Kennisplatform EMV werken RIVM, TNO, DNV GL, GGD GHOR Nederland, Agentschap Telecom, ZonMw en Milieu Centraal samen om wetenschap te duiden en kennis te ontsluiten voor burgers, werknemers en lagere overheden. De Gezondheidsraad heeft een adviserende functie. De Gezondheidsraad volgt de ontwikkelingen rond elektromagnetische velden en gezondheid en rapporteert daar zo nodig over.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op dieren (inclusief insecten) en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op de natuur en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke andere (internationale) onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op respectievelijk mensen, dieren (inclusief insecten) en natuur en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G?
Zie antwoord vraag 9.
Welke onderzoeken bestaan er om de effecten van de verwachte cumulatieve straling van 5G-netwerken op respectievelijk mensen, dieren en natuur in kaart te brengen van de naar schatting 100 en 350 cellen per vierkante kilometer die nodig zijn voor een landelijk dekkend netwerk?3
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 4 heeft het samenwerkingsverband Monet becijferd wat zij verwachten aan toename aan antennes door de uitrol van 5G. Deze toename is 10%; dat zijn ongeveer 4.500 extra antennes (en ongeveer 1.500 antenne-opstelpunten). Daarnaast verwachten de operators in beperkte mate kleine antennes (small cells) in de komende 3 tot 5 jaar.
De huidige blootstellingslimieten voor 3G en 4G gelden straks ook voor 5G. Met 5G moet de optelsom van alle elektromagnetische velden nog steeds onder de Europees aanbevolen blootstellingslimieten blijven. Agentschap Telecom houdt dit in de gaten en is begin 2019 gestart met de metingen bij testlocaties voor 5G-antennes. Zo kan Agentschap Telecom, voor en na de uitrol van 5G, de samenleving via metingen blijven informeren over de veldsterktes en blootstelling in Nederland. Agentschap Telecom werkt in deze voorbereiding samen met het RIVM. De eerste resultaten van metingen door Agentschap Telecom bij 5G-testlocaties zijn beschikbaar op de website van het Antennebureau en het Agentschap Telecom. De eerste resultaten wijzen erop dat de gemeten veldsterktes een factor 10 tot 20 onder de blootstellingslimieten zaten.8 Agentschap Telecom doet al metingen aan de elektromagnetische velden en ziet erop toe dat de door de EU aanbevolen blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plekken niet worden overschreden. Zowel de selectieve veldsterkte (veldsterkte van de aanwezige signalen afzonderlijk) als de cumulatieve veldsterkte (veldsterkte van alle signalen gezamenlijk) wordt gemeten door het Agentschap. In beide gevallen moeten de gemeten veldsterkten onder de limieten blijven. Om burgers zekerheid te bieden dat de EMV-blootstelling binnen de limieten blijft, worden deze limieten vastgelegd onder de Telecommunicatiewet, zoals aangekondigd in het Actieplan Digitale Connectiviteit van het kabinet.
Hoe wordt voorkomen dat, door het toegenomen aantal antennes en intensiever gebruik van frequenties, er negatieve cumulatieve effecten ontstaan voor respectievelijk mensen, dieren en natuur?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe wordt het voorzorgsbeginsel gewaarborgd dat er geen schadelijke gezondheidseffecten op mensen, dieren en natuur mogen zijn als 5G wordt ingevoerd?
Zie antwoord vraag 13.
Wie is verantwoordelijk voor het voorkomen van negatieve cumulatieve effecten van EMV als gevolg van de grootschalige uitrol van 5G?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u een zo volledig mogelijk internationaal overzicht verschaffen van alle 5G-normen (ICNIRP «mobile telephones» en «base station»-normen, of de voor Nederland hiervan afgeleide normen) voor mensen, dieren en natuur?
Om gezondheidsschade van sterke elektromagnetische velden te voorkomen heeft een internationale commissie, de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP), blootstellingslimieten opgesteld voor elektromagnetische velden, die ook in Nederland worden gehanteerd. Deze limieten bevatten een ruime veiligheidsmarge, die rekening houdt met kwetsbare groepen, zoals ouderen, kinderen en mensen met een zwakke gezondheid. De veiligheidsmarges zijn vijftig keer lager dan het niveau waarboven gezondheidseffecten kunnen optreden. De ICNIRP beoordeelt hiervoor regelmatig de stand van de wetenschap op het gebied van elektromagnetische velden en gezondheid. Er zijn verschillende blootstellingslimieten voor elektromagnetische velden van verschillende frequenties. Deze limieten gelden voor de frequenties die in de huidige netwerken worden gebruikt en ook voor toekomstige 5G-frequenties. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) houdt het internationale beleid op het gebied van elektromagnetische velden bij en publiceert daar overzichten van. In het meest recente rapport geeft het RIVM een overzicht van het beleid ten aanzien van laagfrequente en radiofrequente elektromagnetische velden in de 28 EU-lidstaten en 7 andere geïndustrialiseerde landen.9
Op grond van het Besluit radioapparaten 2016 en de Europese Radio Richtlijn dienen radioapparaten, zoals mobiele telefoons, voor het op de markt aanbieden te voldoen aan de ICNIRP-limieten. Om aan te tonen dat deze apparatuur veilig is, hanteert de industrie de blootstellingslimieten zoals die beschreven zijn in de Europese normen. Producten met een CE-markering voldoen volgens de fabrikant aan deze normen. Dezelfde eis is ook van toepassing op de eerste ingebruikname van zenders/antennes, zoals voor 5G. Zoals in antwoord op vragen 13 t/m 16 aangegeven houdt het Agentschap hier toezicht op en doet veldsterktemetingen door het gehele land om te controleren of de blootstellingslimieten niet worden overschreden.
Kunt u aangeven hoe deze 5G-normen voor mensen, dieren en natuur zich door de tijd hebben ontwikkeld, in Nederland en in het buitenland?
Zie antwoord vraag 17.
Welke besluiten met betrekking tot de vaststelling of verandering van Nederlandse EMV-normen als gevolg van de uitrol van 5G in Nederland staan het komende jaar op de agenda?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om meer wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de gevolgen van (veranderingen in) het gebruik van de telecomfrequenties op mensen, dieren en natuur, alvorens grootschalige uitrol van 5G toe te staan? Zo nee, hoe garandeert u dat er geen schadelijke gevolgen zullen zijn?
Het is belangrijk dat de leefomgeving van mensen gezond en veilig is en ook als zodanig wordt ervaren. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft sinds 2006 ruim 16 miljoen euro geïnvesteerd in wetenschappelijke onderzoeken om te achterhalen of er gezondheidsrisico’s optreden door aanwezigheid van EMV. Uit alle inmiddels afgeronde onderzoeken en Gezondheidsraadadviezen waarin alle literatuur is meegenomen, blijkt echter dat er geen bewijzen hiervoor zijn, zolang de blootstelling beneden de blootstellingslimieten blijft. Dat geldt ook na introductie van het 5G-netwerk. Agentschap Telecom zal toezicht blijven houden op de naleving van de blootstellingslimieten. Alle veldsterktemetingen (EMV) die Agentschap Telecom uitvoert worden ook op genomen in het publiek toegankelijke antenneregister. Tevens zullen de ICNIRP-limieten voor EMV geborgd worden onder de Telecommunicatiewet, zodat het Agentschap hier ook passend toezicht op kan houden. Daarnaast blijf het kabinet de nieuwste wetenschappelijke resultaten op de voet volgen. Ook spelen het Kennisplatform EMV en organisaties als het RIVM, Gezondheidsraad en GGD’en een belangrijke rol in de advisering en ontsluiting van kennis op het gebied van EMV.
Het bericht dat hulpverleners afhaken door te lage zorgtarieven |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hulpverlener haakt af door laag zorgtarief Eindhoven»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat zorgtarieven voor de begeleiding van cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) niet kostendekkend zijn en hulpverleners daarom geen andere keuze hebben dan te stoppen?
Ik heb uw Kamer op 27 juni 2019 geïnformeerd2 over de wijze waarop verstrekkers, op basis van wet- en regelgeving, de tarieven voor een pgb vaststellen. Ik ben in deze brief ook ingegaan op signalen over tarieven van Per Saldo en MantelzorgNL. In deze brief heb ik aangegeven dat gemeenten bij de uitvoering van de Wmo 2015 passende ondersteuning moeten bieden, waarbij de hoogte van het pgb toereikend moet zijn als een cliënt een pgb wil en kan beheren.
Op grond van de Wmo 2015 dienen gemeenten in de verordening op te nemen hoe de hoogte van het pgb wordt vastgesteld. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende voorzieningen. Het vaststellen van een tarief vraagt om een zorgvuldige onderbouwing. Ik hecht eraan dat gemeenten dit doen. Met de VNG zal ik daarom in gesprek treden om te bezien of gemeenten hun tarieven voldoende onderbouwen, zoals de wettelijke kaders impliceren. De pgb-tarieven kunnen door de gemeente periodiek worden aangepast. Gemeenten moeten zich er wel van vergewissen dat budgethouders een toereikend tarief behouden om de benodigde ondersteuning in te kopen. Als de budgethouder het oneens is over een eventuele wijziging, kan deze met de gemeente in gesprek.
De gemeente Eindhoven geeft aan te werken met zowel uurlonen als vaste maandtarieven. Zij geven aan dat als een cliënt ondersteuning nodig heeft, waarvoor de vastgestelde tarieven ontoereikend zijn, er maatwerk wordt geleverd. Hierdoor is het mogelijk intensievere ondersteuning in te zetten. Uit deze toelichting maak ik op dat het lokale beleid is ingericht op het leveren van passende ondersteuning.
Herkent u tevens de signalen dat het verlengen van een pgb zo lang duurt dat de zorg opgeschort moet worden?
Vanaf het moment dat de inwoner bij de gemeente melding maakt van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, heeft de gemeente zes weken de tijd om onderzoek te doen, waarna binnen twee weken een beslissing op de aanvraag volgt. Deze termijnen en werkwijze zijn ook van toepassing voor een pgb-aanvraag en mogen niet worden overschreden. Indien de gemeente voor een zorgvuldig onderzoek langer de tijd nodig heeft, vindt overleg met de aanvrager plaats en kan de termijn na toestemming van de aanvrager worden verlengd. Van gemeenten verwacht ik dat zij wettelijke termijnen in acht nemen.
De gemeente Eindhoven geeft aan dat de organisatie van de toegang sinds 1 januari 2019 anders is ingericht. De wijziging van de organisatie van de toegang heeft helaas tot gevolg gehad dat tijdelijk wachtlijsten voor de toegang tot de Wmo zijn ontstaan, ook voor aanvragen en verlengingen van een pgb. Ik heb hier de afgelopen periode regelmatig contact over gehad met de gemeente Eindhoven. De gemeente heeft effectieve maatregelen genomen. Van de gemeente Eindhoven heb ik begrepen dat de (her)aanvragen die nu worden ingediend, allemaal binnen de wettelijke termijnen worden afgehandeld. Mijn beeld is dat de gemeente Eindhoven de ontstane situatie daarom inmiddels goed in beeld en onder controle heeft.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat pgb-houders door deze situatie de regie over hun leven kwijtraken en niet de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben als ook dat dat niet de bedoeling kan zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van de genoemde psychosociaal therapeut dat er sprake is van een «ontmoedigingsbeleid» om pgb-houders over te laten stappen op verzekerde zorg omdat gemeenten hiermee de administratieve last verlagen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Ik heb uw Kamer op 2 juli 2019 geïnformeerd3 over de daling van het aantal Wmo pgb’s. In deze brief is aangegeven dat de term ontmoediging te algemeen is, maar dat de cliënt een gesprek met de consulent kan ervaren als het ontmoedigen van een pgb. In het keukentafelgesprek kan bijvoorbeeld de consulent aangeven dat de gemeente een soortgelijk aanbod ook heeft ingekocht in natura. Daarnaast kunnen er op basis van limitatieve weigeringsgronden gegronde redenen zijn waarom cliënten in bepaalde situaties een pgb geweigerd wordt. De gemeente Eindhoven heeft aangegeven het toegangsproces zorgvuldiger te hebben ingericht. In dit proces is aanvullend opgenomen dat een aanvrager een budgetplan opstelt en dat de gemeente grondiger onderzoekt of de aanvrager (of diens vertegenwoordiger) budgetvaardig is.
Acht u het redelijk van hulpverleners te verwachten dat zij de zorg onbetaald doorzetten om te voorkomen dat cliënten met complexe problematiek pardoes zonder hulp komen?
Nee, gemeenten hebben op basis van de Wmo 2015 de wettelijke taak om ondersteuning te bieden als de behoefte op basis van het onderzoek is vastgesteld. Uiteraard mag niet van hulpverleners verwacht worden dat zij de zorg onbetaald doorzetten. Ik verwacht van gemeenten dat zij er alles aan doen om dergelijke situaties te voorkomen.
Hebben gemeenten het recht het zorgtarief zonder beargumentering te verlagen wanneer de zorgvraag onveranderd blijft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Baart het u zorgen dat hulpverleners te moedeloos zijn geraakt om rechtszaak na rechtszaak aan te spannen? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat gemeenten pgb-houders onrechtmatig bejegenen?
Ik ontvang op dit moment geen signalen dat gemeenten aansturen op rechtszaken en budgethouders onrechtmatig bejegenen. Mocht dit wel het geval zijn, dan zal ik de betreffende gemeente daarop aanspreken. Momenteel zie ik daartoe echter geen reden.
Het toenemende aantal signalen dat werkgevers in de zorg vooruitlopen op het (nog niet ingediende en mogelijk nooit ingediend wordende) wetsvoorstel BIG-II |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat blijkbaar steeds meer werkgevers in de zorg handelen alsof het concept-wetsvoorstel BIG-II al wet is en onder verwijzing daarnaar bijvoorbeeld verpleegkundigen taken en/of verantwoordelijkheden worden afgenomen dan wel aangepaste vacatures worden opengesteld (beide gepaard gaand met arbeidsvoorwaardelijke consequenties, bijvoorbeeld een lagere inschaling)? Bent u bekend met de signalen dat ervaren verpleegkundigen worden afgewezen voor de vacature «regieverpleegkundige», omdat ze niet aan de criteria voldoen in de overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel?1
Het actiecomité BIG II in overgang heeft mij een document toegestuurd waarin zij voorbeelden aandraagt van ontwikkelingen die zij signaleren op de werkvloer. Ik heb daarvan kennisgenomen. Hoewel de voorbeelden helder zijn, zijn deze voorbeelden niet altijd direct het gevolg van het concept wetsvoorstel BIG II. We zien namelijk in de voorbeelden terug dat bepaalde ontwikkelingen ook het gevolg zijn van gewijzigd beleid van zorgverzekeraars, gewijzigd beleid van zorginstellingen intern dan wel gebaseerd zijn op afspraken die veldpartijen onderling met elkaar maken. Die beleidswijzigingen of veldafspraken zijn niet altijd terug te voeren op het concept wetsvoorstel BIG II.
Ten aanzien van uw vraag of ik bekend ben met signalen dat ervaren verpleegkundigen worden afgewezen voor de vacature «regieverpleegkundige», merk ik op dat dit in beginsel een aangelegenheid is tussen kandidaat en de potentiele werkgever. Het is aan werkgevers functie-eisen op te stellen en te beoordelen of kandidaten daaraan voldoen. Echter, los daarvan, ben ik dankbaar voor iedereen die in de zorg wil werken en zoek dan ook wegen om dat enthousiasme voor werken in de zorg te bevorderen.
Indien dergelijke signalen u niet bekend zijn, bent u dan bereid daarnaar onderzoek te doen verrichten en/of in overleg te gaan met het Actiecomité «BIG II in de overgang», dat dergelijke voorbeelden heeft verzameld?2
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 1. De signalen zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat betreffende de (overigens terechte) commotie, die over de overgangsregeling bij uw concept-wetsvoorstel is ontstaan, het terugbrengen van de rust niet gebaat is met acties van werkgevers als hierboven bedoeld en bent u dan ook bereid in de beantwoording van deze vragen het heldere signaal af te geven dat aanpassing van functies, herplaatsing van verpleegkundigen, het lager inschalen van functies, het afwijzen van mensen omdat ze niet aan de criteria van de overgangsregeling voldoen en meer van zulke zaken met een (direct dan wel indirect) beroep op de overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel BIG-II allemaal niet aan de orde kunnen zijn?
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 is het maar de vraag of alle aangehaalde voorbeelden een directe link hebben met het concept wetsvoorstel BIG II. Het wetsvoorstel is gebaseerd op een uitdrukkelijke, langgekoesterde wens van veldpartijen. Om die reden voert het te ver om van veldpartijen te vragen in het geheel geen wijzigingen door te voeren betreffende het functiehuis in zorginstellingen. Aanpassingen van het functiehuis binnen zorginstellingen is een continu aandachtspunt en is belangrijk, omdat de te leveren zorg aansluiting dient te vinden bij de zorgvraag van nu en in de toekomst.
Wat vindt u van het bericht dat werkgevers in meerdere gevallen hun medewerkers zouden hebben verboden zich bijvoorbeeld op sociale media over de overgangsregeling uit te laten? Vindt u dat een dergelijke handelwijze past bij de Nederlandse arbeidsverhoudingen in de 21e eeuw? Bent u bereid als Minister afstand te nemen van dergelijk gedrag en daarover een duidelijke uitspraak te doen?3
Het staat iedereen vrij zijn of haar mening over voorgenomen beleid te uiten. In dat kader acht ik het niet passend om mensen te verbieden zich uit te laten over de overgangsregeling.
Wilt u, gelet op bedoelde commotie en het belang van snelle helderheid in dezen, deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid het (aangekondigde) wetsvoorstel BIG-II per direct van tafel te halen en (nu van overeenstemming tussen bijvoorbeeld beroepsorganisaties, vakbonden en werkgeversorganisaties geen sprake meer is) de pogingen om te komen tot wettelijke verankering van beroeps- en of functiedifferentiatie te staken?
Zoals ik al eerder heb aangekondigd zie ik het wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in de huidige vorm niet vliegen. Op dit moment is prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan aan het verkennen welke stappen in dit traject nu wenselijk zijn. Elementen die hierbij aan bod komen zien op de vraag of een wetsvoorstel nodig is, of een CAO-afspraak, of eventueel kwaliteitsstandaarden of dat er andere stappen wenselijk zijn. Ik wacht de resultaten van deze verkenning af en zal dan bezien hoe om te gaan met het concept wetsvoorstel BIG II en op welke wijze ik een rol kan en wil spelen in het vervolgtraject dat partijen voor ogen zien. Ik verwacht het advies van prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan begin oktober 2019.
Het bericht dat de Minister de fabrikant Leadiant ter verantwoording heeft geroepen vanwege het 500 maal zo duur maken van het geneesmiddel CDCA |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het bericht waar dat uw brief waarin u de farmaceutische industrie oproept hun prijsstelling van medicijnen transparant en openbaar te maken in concreto gericht was op de fabrikant Leadiant?1
In mijn open brief die is geplaatst in de Volkskrant dd. 27 augustus jl. roep ik alle farmabedrijven op om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te pakken en transparant te zijn over de prijsstelling van (dure) geneesmiddelen waar patiënten van afhankelijk zijn. Om aan te geven op welke manier ik deze oproep zelf ook actief uitdraag noemde ik als voorbeeld geplande gesprekken met een farmaceutisch bedrijf over dit onderwerp. In eerste instantie heb ik er ervoor gekozen hun naam niet bekend te maken. Inmiddels is via een artikel in het Financieel Dagblad duidelijk geworden dat het hier om het bedrijf Leadiant gaat.
Gaat u nu «naming and shaming» toepassen?
De gesprekken met dit bedrijf zijn gaande. In deze gesprekken vraag ik het bedrijf om een transparante uitleg over de prijsstelling van een specifiek geneesmiddel. Mocht het bedrijf hier niet toe bereid zijn dan zal ik mij beraden op vervolgstappen van diverse aard.
Welke vervolgstappen gaat u nu concreet zetten om aan deze onmaatschappelijke prijsstelling een einde te maken?
Ik zal het gesprek met farmaceutische bedrijven – afzonderlijk en via hun belangenbehartigingsorganisatie – blijven voeren. Daarnaast zal ik internationaal (EU, WHO) actief vragen dit onderwerp met andere landen te (blijven) agenderen.
Het stoppen van Stichting De Opbouw met het aanbieden van jeugdzorg door Lijn5 |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat stichting De Opbouw stopt met het aanbieden van jeugdzorg en dat dit gevolgen heeft voor de jeugdzorgorganisatie Lijn5?1 Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van de financiële problemen door tekorten bij de stichting waar Lijn5 onder valt (stichting De Opbouw)?
Stichting de Opbouw heeft mij in september 2019 geïnformeerd dat Lijn5 voornemens is haar jeugdhulpactiviteiten te gaan stoppen.
Gezien financiële ontwikkelingen bij Lijn5 heeft de organisatie in december 2016 een subsidie aangevraagd op grond van de beleidsregels «Subsidieverstrekking Bijzondere Transitiekosten Jeugdwet». Met het oog op de borging van de continuïteit van jeugdhulp heeft Lijn5 in augustus 2017 vanuit VWS een subsidie van € 7,1 mln ontvangen voor frictiekosten en herstructurering van hun organisatie.
Kunt u aangeven om hoeveel gezinnen/kinderen het gaat die getroffen worden door het stoppen van Lijn5?
Lijn5 behandelt ieder jaar ongeveer 2.000 jongeren in de leeftijd van 6 tot 23 jaar en hun gezinnen.
Kunt u aangeven of het klopt dat de ouders en jongeren pas afgelopen week zijn geïnformeerd over de situatie en bent u hiervan op de hoogte? Zo ja, waarom zijn de ouders toen pas op de hoogte zijn gebracht?
Het is van groot belang om ouders en jongeren zo goed mogelijk te informeren. Lijn5 geeft aan dat alle ouders en jongeren boven 12 jaar die bij Lijn5 behandeling ontvangen in de eerste week van september zijn geïnformeerd over het besluit van De Opbouw om de behandelzorg van Lijn5 over te dragen naar een andere zorgorganisatie.
Lijn5 is volledig in bedrijf en alle behandelafspraken worden nagekomen. Wanneer nodig kunnen gezinnen nog steeds bij Lijn5 in behandeling komen. Ook is de cliëntenraad beschikbaar voor ouders als zij vragen hebben die zij niet aan hun eigen behandelaar willen stellen.
Wanneer er meer informatie bekend is, duidelijk is hoe het overnameproces zal verlopen en welke partij de behandeling en medewerkers zal overnemen, zal Lijn5 ouders en hun kinderen daarover opnieuw informeren. Ouders kunnen Lijn5 vragen stellen als ze ongerust zijn.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er hierdoor over de behandeling van de jongeren onzekerheid is ontstaan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de stelling van Lijn5 directeur Ruud Piera dat het financieel niet langer mogelijk is om door te gaan met het aanbieden van jeugdzorg en dat dit vooral te maken heeft met de manier waarop de inkoop en financiering van jeugdzorg geregeld is?
De heer Piera vraagt aandacht voor de administratieve lasten en tarieven voor jeugdhulp. Dit zijn herkenbare aandachtspunten die ik zeer serieus neem. De ontwikkelingen bij Lijn5 onderschrijven hetgeen ik eerder met uw Kamer heb besproken over de organiseerbaarheid van de jeugdhulp. Ik ben voornemens u begin november te informeren over mijn plannen om de jeugdhulp beter te organiseren.
Deelt u de mening van deze directeur dat het heel complex is om jeugdzorg aan te bieden aan veel verschillende gemeenten die allemaal iets anders willen en zelf hun tarieven en diensten bepalen? Zo ja wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke consequenties heeft de beslissing van stichting De Opbouw voor de jongeren die in behandeling zijn bij Lijn5?
Lijn5 biedt alle behandelzorg zoals zij altijd heeft gedaan. Lijn5 bereidt zich ook voor op voortgang van de behandeling door de contractafspraken met gemeenten voor 2020 te maken en de jaarovergang voor te bereiden. Lijn5 onderhoudt haar eigen kwaliteitssystemen.
Kunt u vertellen wat de laatste stand van zaken is van de gesprekken die Lijn5 en stichting De Opbouw op dit moment voeren met meerdere zorgorganisaties om de behandeling van de jongeren een-op-een over te nemen?
Lijn5 is in gesprek met zorgorganisaties over de overdracht van zorg. Wanneer de behandelzorg door een andere partij wordt overgenomen, zal de expertise beschikbaar zijn voor de overdracht. Kennis en ervaring is primair verbonden aan de medewerkers en Lijn5 verwacht dat zowel medewerkers als werkwijzen grotendeels mee zullen worden genomen door een overnemende partij.
Ziet u mogelijkheden om bij te dragen aan deze gesprekken ten behoeve van de behandeling van de jongeren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Signalen rond de financiële en organisatorische ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik zeer serieus vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van passende jeugdhulp. Bestuurders van aanbieders dragen zorg voor continuïteit van de organisatie en het waarborgen van de kwaliteit van zorg.
Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) is sinds 1 januari 2019 operationeel en biedt onder andere ondersteuning bij gesprekken tussen gemeenten en/of aanbieders. Als het OZJ geen soelaas biedt, kan sinds 1 januari 2019 geëscaleerd worden naar de Jeugdautoriteit. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke volg ik de ontwikkelingen nauwlettend en houd ik een vinger aan de pols.
Kunt u de continuïteit en de kwaliteit van de zorg voor deze jongeren waarborgen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte of meer jeugdzorgorganisaties in financiële problemen zitten? Zo ja, om welke organisaties gaat het en welke stappen onderneemt u om de zorg voor jongeren in de jeugdzorg te waarborgen?
Het is mij bekend dat de financiële situatie van bepaalde (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders zorgelijk is. De situatie bij deze aanbieders is verschillend. De Jeugdautoriteit is betrokken. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend.
Het bericht dat Justitie de integriteitsproblemen te lijf gaat met een tarotlezeres |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Justitie gaat integriteitsproblemen te lijf met tarotlezeres»?1 Wie heeft dit programma en de genoemde activiteiten bedacht? Heeft u hier goedkeuring voor gegeven? Zo ja, waarom?
Het artikel bevat deels onjuiste informatie en schetst een eenzijdig beeld van de «Week van het Onbesproken Gedrag», die is gehouden in de week van 2 tot en met 6 september jl. Het programma is met inbreng van en door medewerkers uit diverse dienstonderdelen bedacht en georganiseerd. De week van het onbesproken gedrag is een van de activiteiten die het ministerie onderneemt om bespreekbaarheid van integriteit en ethiek te bevorderen en te stimuleren2. Vorig jaar augustus is de deze week voor het eerst georganiseerd. Ik heb zelf op maandag 2 september jl. de aftrap gegeven voor de editie van dit jaar. Ik heb u daarover al geïnformeerd in de eerste voortgangsrapportage follow-up WODC rapporten van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 844, nr. 185). Ik heb in mijn aftrap benadrukt dat ik grote waarde hecht aan de bespreekbaarheid van handelen en gedrag en de mogelijkheden die er zijn dit bespreekbaar te maken. Ik heb de aanwezigen opgeroepen hun bespiegelingen en kritische gedachten te delen. Elke werkdag, maar ook tijdens deze eerste bijeenkomst van de Week van het Onbesproken gedrag.
Waarom was een «Week van het onbesproken gedrag» volgens u precies nodig? Wat betekent dit voor de andere weken van het jaar? Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die gehouden zijn in deze week in het kader van de «Week van het Onbesproken Gedrag» en daarbij vermelden wat de kosten zijn voor de organisatie van die activiteiten? Wat waren de doelstellingen van al die activiteiten?
Deze week is nodig om te blijven werken aan een open, integere en veilige organisatie. In de Week van het Onbesproken Gedrag konden medewerkers leren en oefenen hoe ze de kleine én grotere (morele) dilemma’s waar ze op hun werk mee te maken kunnen krijgen bespreekbaar kunnen maken. Ieder dag stond in het teken van een thema. Elk thema werd ingeleid door een persoonlijk gekleurd verhaal van mij respectievelijk leden van de Bestuursraad. Daarna deelden deskundigen (w.o. wetenschappers) van buiten JenV hun kennis over deze thema’s. Vervolgens zijn de deelnemers zelf aan de slag gegaan, in een afwisseling van interactieve onderdelen, aan de hand van concrete casussen. Voor het volledige programma verwijs ik naar de bijlage.
De kosten voor de inzet van de externe sprekers waren € 6.276. De kosten voor de uitgevoerde regietheaters waren € 8.073. De overige kosten waren € 1.156.
Kunnen de medewerkers op het ministerie in de toekomst vaker dit soort activiteiten verwachten? Worden al deze in het artikel genoemde activiteiten door de medewerkers wel serieus genomen? Welke activiteiten zijn er nog meer gepland om tot een open, veilig en integer ministerie te komen?
Volgend jaar zal er weer een Week van het Onbesproken Gedrag georganiseerd worden. Verder wordt volop gestimuleerd dat beschikbare instrumenten ter bevordering van een integere en veilige organisatie door leidinggevenden en medewerkers worden benut en ingezet. Dat betekent dat voorlichting en presentaties worden gehouden en dat instrumenten als onder meer moreel beraad, koerskaart, regietheater, conflicthantering, andere werkvormen en vertrouwenswerk actief onder de aandacht worden gebracht en aangeboden. Dat de verschillende activiteiten door in ieder geval een substantieel deel van de medewerkers serieus worden genomen blijkt uit het feit dat er 600 inschrijvingen zijn geregistreerd.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van ambtenaren die in het artikel zeggen dat de activiteiten «absurd» en «geldverspilling» zijn? Had dit geld niet beter anders kunnen worden besteed?
Het is het goed recht van ambtenaren om uit te spreken dat ze bepaalde activiteiten zien als «absurd» en «geldverspilling». Het zou hen hebben gepast om deze kritiek uit te spreken naar mij, de secretaris-generaal, de organisatoren van de Week, of naar hun collega’s in plaats van zich anoniem te beklagen bij het AD.
Wist u dat de «tarotsessies» in 2018 op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn afgeblazen na kritiek? Hadden hier geen lessen uit getrokken moeten worden voor andere ministeries? Zo ja, hoe kan het dan dat dit soort sessies nu op het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn aangeboden?
Nee, dat wist ik niet. Er zijn door deze medewerker van het ministerie geen «tarotsessies» aangeboden en uitgevoerd. Omdat zij in dienst is van het ministerie is er geen vergoeding betaald voor haar inzet.
Wat is uw reactie op de kritiek dat bij de start van deze cursussen niemand is ingegaan op recente incidenten en affaires, zoals de aangifte tegen het lek in de WODC-zaak? Waarom worden dit soort zaken dan niet juist besproken?
In de verhalen en lezingen van diverse sprekers en in diverse workshops zijn deze incidenten aan de orde geweest en besproken.
Deelt u de mening dat het goede voorbeeld aan de top van het ministerie altijd gegeven moet worden? Op welke wijze denkt u daadwerkelijk een sfeer van integriteit en betrokkenheid te creëren op het gehele ministerie?
De top van het ministerie dient altijd het goede voorbeeld te geven. Dat is precies de reden waarom de eerste dag van de Week in het teken stond van ethisch leiderschap, ik zelf de aftrap heb genomen en iedere dag begonnen is met een persoonlijk verhaal van een lid van de Bestuursraad om het goede voorbeeld te geven. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Commotie na hard optreden politie Utrecht tegen dronken studenten’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Commotie na hard optreden politie Utrecht tegen dronken studenten»1 en het filmpje waarin een van de aanhoudingen wordt verricht?
Ja.
Is naar uw oordeel de aanpak van de agenten, waarin een persoon van ongeveer rond de 20, hardhandig door een agent tegen de grond wordt gewerkt en zeker enige tijd met een armklem wordt vastgehouden en vervolgens zelfs met een been de nek van de persoon in kwestie klemt, terwijl meerdere malen door deze persoon «auw» wordt gezegd, proportioneel? Zo ja waarom?
Laat ik voorop stellen dat mij terughoudendheid past bij de beoordeling van het gebruik van geweld door politieambtenaren. De beantwoording van een Kamervraag leent zich niet voor het vaststellen van de rechtmatigheid van het handelen van een politiefunctionaris.
Ik hecht er in zijn algemeenheid echter waarde aan het volgende op te merken. Politieambtenaren die geweld gebruiken overeenkomstig hun geweldsinstructie kunnen rekenen op mijn steun. Het gebruik van geweld is een stap die zij nooit licht nemen. Ik vertrouw daarbij op het juiste handelen van de politieambtenaar totdat uit het oordeel van de korpschef, de officier van justitie dan wel de rechter anders is gebleken.
Dat de politie echter soms over moet gaan tot het gebruik van geweld, als de-escaleren niet meer werkt en de openbare orde gehandhaafd moet worden, staat voor mij buiten kijf. Of het nu gaat om een overlast gevende trouwstoet of dronken studenten afkomstig van een hockeyfeestje – in de weerbarstige praktijk waarin politieambtenaren opereren en geconfronteerd worden met provocatie, aantasting van hun gezag en geweld, is de uitvoering van de politietaak niet gemakkelijk.
Het handelen van de politie moet altijd in context worden geplaatst. Het feit dat een dergelijk optreden op beeld wordt vastgelegd, waarop de feiten en omstandigheden die leiden tot de aanhouding buiten beschouwing blijven, doet hier geen afbreuk aan.
Wat vindt u van de reactie op Facebook van de Politie eenheid Utrecht het incident?2
Het optreden van de politie is onderwerp van gesprek in de samenleving. Vooral indien daarvan videobeelden beschikbaar zijn en in media worden gedeeld. Beeldmateriaal alleen schetst niet altijd het volledige of juiste beeld van de situatie waarmee de politieambtenaren zich in de praktijk geconfronteerd zien. Bij gelegenheid acht ik het daarom zinvol dat de politie via media uitleg geeft aan de wijze van haar optreden.
Welke verbeteringen ziet u voor de wijze waarop agenten aanhoudingen verrichten bij personen die niet (direct) willen meewerken? Vindt u dat de politie dergelijke aanhoudingen op een adequate en verantwoordelijke manier verricht? Kunt u dit toelichten?
In de politieorganisatie en bij politieambtenaren is continu aandacht voor het leren van het gebruik van geweld. Dit hoort bij het verantwoord omgaan met de bij wet toegekende geweldsbevoegdheid. Geweldsaanwending wordt geregistreerd en beoordeeld. Een teamchef bij de politie kan naar aanleiding van een beoordeling een kleine of een grote leercirkel instellen. Bij een kleine leercirkel zijn de individuele politieambtenaar, een docent en een hulpofficier van justitie betrokken. Bij een grote leercirkel zijn dat het team, een docent en de teamchef betrokken.
Op welke manier wordt door de politie lering getrokken uit uit de hand gelopen aanhoudingen? Zijn verbeteringen zichtbaar naar aanleiding van incidenten uit het verleden en zo ja welke?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre wordt in de politieopleiding aandacht besteed aan hoe iemand het beste kan worden aangehouden, ook bijvoorbeeld gelet op postuur en leeftijd, en de situatie waarin deze aanhouding wordt voltrokken?
Om studenten zo goed mogelijk toe te rusten op de vaak weerbarstige praktijk wordt in de opleiding uitgebreid aandacht besteed aan aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken, onder zeer diverse omstandigheden. Daarnaast worden executieve politieambtenaren tijdens de verplichte RTGP-trainingen getraind en elk jaar getoetst op deze vaardigheden. Tijdens de trainingen ondergaan studenten zelf de aanhouding, de opbrenggrepen en het aanleggen van handboeien zodat studenten zich bewust worden van de mogelijke mate van pijnbeleving bij verzet tegen de aanhouding.
In hoeverre bent u van mening dat bij de politieopleiding voldoende stil wordt gestaan bij het gegeven dat politieoptredens steeds vaker gefilmd worden en op social media geplaatst worden, de wijze waarop dit de taakuitoefening van agenten beïnvloedt en hoe agenten hier het beste mee om kunnen gaan? Welke verbeteringen ziet u?
Het filmen van een aanhouding waarbij verzet wordt gepleegd door de verdachte behoort tot de dagelijkse praktijk. In het onderwijs worden studenten bewust gemaakt van het feit dat politiemensen tijdens de uitoefening van de functie in toenemende mate gefilmd worden. Dit gebeurt onder andere tijdens rollenspellen en bij het oefenen van aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken. Studenten wordt aangeleerd tijdens de aanhouding de verdachte onder controle te houden en de eigen veiligheid te waarborgen. Dit gebeurt ook in de reguliere verplichte RTGP-trainingen voor executieve politieambtenaren. Ik ben daarom van mening dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het bewustwordingsproces.
Hoeveel geweldsincidenten hebben er de afgelopen drie jaar plaatsgevonden tijdens een aanhouding? Kunt u deze geweldsincidenten uitsplitsen naar het gebruik van verbaal en fysiek geweld tegen agenten? Kunt u aangeven welke geweldsmiddelen werden ingezet, seperaat of in combinatie met andere geweldsmiddelen? Kunt u ook aangeven in hoeveel gevallen sprake was van een verwonding bij de aangehouden persoon of personen? Kunt u tevens aangeven in hoeveel gevallen sprake was van een verwonding van een politieagent of politieagenten?
Geweld tegen politieambtenaren (GTPA) wordt als een apart incident geregistreerd. Zoals uit de openbare cijfers op politie.nl3 blijkt zijn er in 2017 9.598 meldingen gedaan van GTPA en in 2018 10.593 meldingen. In de eerste zes maanden van 2019 (tot 1 juli) zijn er 5.113 meldingen geregistreerd. Uit deze cijfers blijkt dat er in toenemende mate geweldsincidenten tegen politieambtenaren worden geregistreerd. Politieambtenaren worden gestimuleerd melding te maken van en aangifte te doen wanneer zij geweld ervaren. Op basis van de beschikbare informatie is niet vast te stellen of dit de toename in GTPA-registraties verklaart. Vaststaat dat de politie en andere hulpdiensten dagelijks te maken krijgen met fysiek en verbaal geweld. Dit is onacceptabel, ongeacht of er sprake is van een toename.
Geweldsaanwending door de politie wordt ook geregistreerd. In 2016 heeft de politie in 9.908 gevallen geweld toepast bij een aanhouding, in 2017 9.251 maal en in 2018 was dit 8.807 maal het geval.4
Zowel verwondingen bij politieambtenaren als verwondingen bij aangehouden personen worden niet op centrale basis geregistreerd. Aantallen zijn hiermee niet voorhanden.
Het gebruik van geweld door de politie dient te worden verantwoord. Eenduidige registratie vormt daarom één van de pijlers van het project Stelselherziening geweldsaanwending opsporingsambtenaar. Het doel van dit project is onder andere om een beter inzicht te krijgen in het geweldgebruik door politieambtenaren en om dit geweldsgebruik op een uniforme wijze te toetsen aan de geweldsinstructie. Zoals ik uw Kamer op 20 september jl. in mijn brief heb laten weten, is het mijn voornemen zo spoedig mogelijk met dit traject te starten.5
Blijkt volgens u uit de cijfers dat sprake is van een toename van geweld door politieagenten tegen personen en/of van een toename van geweld door burgers tegen de politie en kunt u dit toelichten? Indien u niet over deze cijfers beschikt, wanneer en hoe bent u van plan om geweldsincidenten systematisch in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zijn de cijfers van gebruik van geweld door en tegen agenten tijdens een aanhouding vergelijkbaar met cijfers in andere Europese landen? Zo nee, waarom niet en waar blijkt dat uit?
Mij zijn geen te vergelijken statistieken bekend uit andere Europese landen.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk voorafgaand aan de plenaire behandeling van de herziening van het stelsel geweldsaanwending opsporingsambtenaar en de kabinetsreactie op het onderzoek van het WODC over het stroomstootwapen?
Ja.
De huisartsenpost in Limburg die onder druk komt te staan |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Huisartsenzorg onder druk»1 en «Huisartsen vaak hindernis bij stages»?2
Ja.
Is het u bekend dat een dreigend tekort van 200 doktersassistenten in Limburg dreigt?
De uitdaging op het gebied van arbeidsmarkt voor de huisartsenzorg en de gehele sector zorg en welzijn is mij bekend. Ook is mij bekend dat er in Limburg in 2023 een tekort van circa 200 doktersassistenten wordt verwacht als er niets (anders) wordt gedaan en dat er sprake is van een verwacht tekort aan praktijkondersteuners. Het genoemde artikel uit De Limburger verwijst naar onderzoek door het Nivel en Prismant naar landelijke en regionale balans in vraag en aanbod in de huisartsenzorg waar ik vorig jaar samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) opdracht voor heb gegeven. Op 20 december 2018 heb ik het onderzoeksrapport met mijn reactie aan de Tweede Kamer aangeboden.3
Is het u ook bekend dat er een tekort aan praktijkondersteuners dreigt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen over de kwaliteit van huisartsenzorg die door het tekort aan doktersassistenten onder druk kom te staan? Zo ja, welke maatregelen neemt u om het tekort van doktersassistenten in Limburg tegen te gaan?
Ik vind het belangrijk dat iedereen overal in Nederland toegang heeft tot de huisarts, ook in regio’s waar de balans in vraag en aanbod verstoord is of dreigt te raken Daar waar dreigt dat een patiënt niet binnen een redelijke tijd toegang heeft tot voldoende en goede huisartsgeneeskundige zorg, heeft de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht de verantwoordelijkheid om na te gaan of deze patiënt bij een andere zorgverlener kan worden geholpen. Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij deze bemiddelende rol actief uitvoeren om patiënten op korte termijn bij een huisartsenpraktijk te kunnen plaatsen. Zij bieden daarnaast regionaal ondersteuning, gezamenlijk met relevante partijen, bij het oplossen van ervaren problemen van een tekort aan huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij laten weten ook te zien dat er regionale oplossingen worden ontwikkeld door betrokken partijen, vaak in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Indien mensen signalen hebben over de geleverde zorg, kunnen zij zich melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kan naar aanleiding van deze signalen onderzoek doen en/of de signalen meenemen in haar risico gestuurde toezicht. Navraag bij de IGJ leert dat bij de inspectie tot nu toe geen signalen zijn binnengekomen waarbij een tekort aan doktersassistenten wordt genoemd.
Zoals ik in antwoord op eerdere vragen van lid Ploumen over tekorten aan doktersassistenten heb aangegeven4 geldt voor alle arbeidsmarktregio’s, dus ook voor Limburg, dat ik met de Minister en Staatssecretaris van VWS samen met landelijke en regionale partijen zorgbreed inzet op het terugdringen van de personeelstekorten in zorg en welzijn. De kern van het programma is een regionale aanpak met in iedere regio een actieplan van werkgevers met onderwijs en andere partijen waar naast een focus in instroom van nieuw personeel ook wordt ingezet op behoud van personeel en anders werken. Over de voortgang van dit actieprogramma Werken in de Zorg wordt de Tweede Kamer tweemaal per jaar geïnformeerd, voor het eerst weer in het najaar van dit jaar.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de formele erkenning van het beroep van doktersassistent, nadat u op 12 maart 2019 toezegde hierover met de doktersassistenten in gesprek te gaan?3 Zijn er deze zomer vorderingen gemaakt? Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Kunt u een toelichting geven over de stand van zaken?
Op 16 augustus en 2 juli ben ik in mijn beantwoording op vragen van het lid Ploumen inzake het tekort aan doktersassistenten6, waarin onder andere wordt gevraagd naar de erkenning van de doktersassistent in de Wet BIG, reeds ingegaan op deze vragen. Ik verwijs dan ook naar de beantwoording van 2 juli jl. op vraag 8 en 9 en naar de beantwoording van 16 augustus jl. op vraag 5.
Tevens verken ik met de sector, waaronder de huisartsenzorg, aanvullende maatregelen tegen agressie. Op 10 oktober a.s. is er een overleg met de NVDA waar o.a. dit aan de orde zal komen.
Hoe vindt u het dat er op de opleiding tot doktersassistenten jaarlijks maar 45 leerlingen kunnen starten als gevolg van een gebrek aan stageplaatsen?
Ik vind het belangrijk dat iedere leerling en student kan rekenen op een stageplek en dat er voldoende ruimte is voor begeleiding. Ook in de opleiding voor de doktersassistent. Daar waar krapte is, is het des te meer van belang dat studenten zich goed oriënteren op het betreffende werkveld. Vanuit VWS steunen we via het Actieprogramma Werken in de Zorg werkgevers in het aanbieden van stages via het Stagefonds (112 mln per jaar) en de scholingsimpuls SectorplanPlus (420 mln voor de periode 2017–2021). Voor stages in het kader van de opleiding tot doktersassistent is binnen het stagefonds een relatief hogere vergoeding beschikbaar om het aanbieden van deze stageplaatsen nog eens extra te stimuleren. Werkgevers kunnen in het kader van SectorplanPlus subsidie aanvragen voor de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL)-variant van de opleiding tot doktersassistent en voor opleidingen van praktijkbegeleiders en trainingen gericht op de nieuwe instroom waarmee ook extra opleidingscapaciteit kan worden gecreëerd.
Het kabinet geeft dus al een forse impuls om dokterspraktijken te ondersteunen bij het aanbieden van voldoende stageplaatsen. Onderzoek door Nivel7 laat zien dat in Limburg het aanbod van stageplaatsen voor doktersassistenten ruim voldoende lijkt om aan de vraag vanuit de opleidingen te voldoen. In de praktijk blijken er echter vaak minder plaatsen te worden aangeboden dan er in theorie beschikbaar zouden zijn. Daarom is het ook belangrijk dat bij de regionale actieplannen – de RAAT’s – vraag en aanbod inzichtelijk worden gemaakt en dat afspraken gemaakt worden om te komen tot een op de behoefte afgestemd aanbod van voldoende en goede stageplekken in de regio.
Bent u het eens dat mogelijk een deel om het tekort aan doktersassistenten in Limburg kan worden teruggebracht door het aantal stageplaatsen voor doktersassistenten te vergroten? Zo ja, bent u van plan zich in te zetten om het aantal stageplaatsen bij dokterspraktijken te vergroten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Kinderen in de gesloten jeugdzorg te vaak opgesloten’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de conclusie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat de afspraken tussen u en het werkveld over het terugdringen van het aantal gedwongen afzonderingen niet gehaald gaan worden?1
Op 18 juni 2019 heb ik u het Factsheet «Terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen» van de IGJ toegezonden.2 Daarin constateert de IGJ dat er factoren zijn die het tempo en de kwaliteit van de doorvoering van het verder terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen belemmeren. In het factsheet staat niet dat de afspraken met het werkveld niet gehaald gaan worden. In het artikel staat dat evenmin; het stelt dat het dreigt niet gehaald te worden.
Wat vindt u ervan dat in een paar weken tijd in tien instellingen 860 keer sprake is geweest van een gedwongen afzondering? Hoe kan het dat het aantal afzonderingen nog steeds zo groot is?
In het actieprogramma Zorg voor de Jeugd staat als gezamenlijke ambitie dat we het aantal gedwongen afzonderingen willen terugdringen. In het hierboven genoemde factsheet van de IGJ staat dat bij alle instellingen voor gesloten jeugdhulp het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen een proces is dat volop in ontwikkeling is. Daarin past het project «Ik laat je niet alleen», waarvan ik u op 18 juni 2019 het verslag heb gestuurd. Een van de onderdelen van dat project is de nulmeting waaruit het aantal van 860 gedwongen afzonderingen komt. De instellingen gaan nu met de inzichten uit de nulmeting aan de slag om het aantal gedwongen afzonderingen te verlagen. Op 1 juni 2020 zijn de uitkomsten van de volgende meting beschikbaar.
Deelt u de analyse van hoofdinspecteur De Vries dat het inzetten van gedwongen afzonderingen samenhangt met personeelstekorten en het hoge personeelsverloop? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
In bovengenoemd factsheet noemt de IGJ als één van de belemmerende factoren de stabiliteit van het team en de personeelsbezetting. Ik deel de zorgen over arbeidsmarktsituatie en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector. De achterliggende problematiek hiervan is divers en hardnekkig. Dat vraagt om een actiegerichte aanpak voor de lange termijn. In samenwerking met gemeenten, aanbieders en beroepsorganisaties neem ik actie om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te maken en te houden. Met het actieprogramma Werken in de Zorg zijn we aan de slag met een aanpak voor de gehele sector zorg en welzijn. In alle regio’s werken partijen samen om medewerkers aan te trekken en te behouden voor de sector. Daarnaast worden in de verschillende sectoren binnen zorg en welzijn aanvullende acties ingezet. In het verlengde hiervan heeft Jeugdzorg Nederland, mede namens het Platform arbeidsmarkt Jeugdzorg, aan VWS gevraagd om een «arbeidsmarkttafel jeugdhulp» te faciliteren. Hierop heb ik positief gereageerd. Op dit moment wordt gewerkt aan een aparte arbeidsmarktagenda.
Bent u het met Jeugdzorg Nederland eens dat er meer investeringen nodig zijn om meer personeel aan te trekken en ook kleinere groepen en kleinschalige instellingen te realiseren? Zo nee, wat moet er dan gebeuren?
Naast de ingang gezette acties rond ontwikkeling vakmanschap en de aanpak van arbeidsmarktknelpunten is van belang dat de financiële randvoorwaarden op orde zijn. Ik vertrouw erop dat de extra financiële middelen die deze kabinetsperiode beschikbaar zijn gesteld voor jeugdhulp en jeugdbescherming (in 2019 € 420 miljoen extra en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen extra) bijdragen aan het aantrekkelijk(er) maken en houden van het werken in de jeugdsector. Ik heb aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt met de gemeenten over het betalen van faire tarieven (inclusief loon- en prijsbijstelling) om te kunnen investeren in vakmanschap én afspraken over verminderen regeldruk en administratieve lasten.
Wat gaat u doen om de afspraken over het terugdringen van het aantal afzonderingen te halen?
Inmiddels is Jeugdzorg Nederland gestart met het vervolg op het project «Ik laat je niet alleen». Hiervoor ontvangt Jeugdzorg Nederland subsidie van het Ministerie van VWS.
Is het volgens u haalbaar en wenselijk om in 2022 het aantal afzonderingen van kinderen terug te dringen naar nul?
De doelstelling uit het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» om het gedwongen afzonderen terug te brengen naar nul onderschrijf ik. De haalbaarheid zal de komende jaren blijken uit nieuwe metingen. De ervaringen in de ggz leren dat het een weerbarstig vraagstuk is. Positief is daarom dat de IGJ geconstateerd heeft dat alle instellingen hiermee bezig zijn.
De aanbeveling van het VN-Mensenrechtencomité 2019 om de waarborgen voor de euthanasiepraktijk te versterken door toetsing vooraf |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van paragrafen 28 en 29 van de conclusies en aanbevelingen van het VN-Mensenrechtencomité 2019 over de euthanasiepraktijk in Nederland?
Ja, ik heb kennisgenomen van de betreffende paragrafen.
Wat is uw reactie op de constatering van het VN-Mensenrechtencomité dat er in Nederland beperkte controle vooraf is op beslissingen om het leven te beëindigen, met inbegrip van de juridische en ethische implicaties van zulke beslissingen?
Het VN-Mensenrechtencomité merkt in paragraaf 28 op dat de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) voorziet in een aantal materiële en procedurele waarborgen met betrekking tot euthanasie. Tegelijkertijd uit het Comité in deze paragraaf zijn zorgen over de beperkte ex antetoetsing, waaronder het ontbreken van ethische en juridische toetsing voorafgaand aan de euthanasie of hulp bij zelfdoding. Het Comité beveelt Nederland aan om de institutionele waarborgen ter bescherming van het recht op leven te versterken. Daarbij noemt het Comité specifiek het overwegen van een onafhankelijke ethische commissie om de medische beslissingen tot euthanasie of hulp bij zelfdoding te beoordelen. De zorgen van het VN-Mensenrechtencomité zijn mij bekend en zijn ook eerder door het Comité geuit. Ik zie geen aanleiding om de huidige euthanasiewetgeving aan te passen, om de volgende redenen.
In de Wtl is een balans gevonden tussen de beschermwaardigheid van het leven, autonomie en barmhartigheid. De wet kent een zeer groot maatschappelijk draagvlak. Dit blijkt ook uit de derde evaluatie van de Wtl uit 2017 (88% van het Nederlandse publiek steunt de Wtl, de meldingsbereidheid van artsen is hoog en de toetsingscommissies functioneren goed).
De zes zorgvuldigheidseisen uit de wet bieden waarborgen om het leven te beschermen. Artsen dienen te voldoen aan deze zorgvuldigheidseisen alvorens zij tot euthanasie of hulp bij zelfdoding overgaan. Zo mag euthanasie of hulp bij zelfdoding pas bij een vrijwillig en weloverwogen verzoek hiertoe van de patiënt zelf. Ook moet de arts tot de overtuiging zijn gekomen dat er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. De arts moet de patiënt voorlichting geven over de medische situatie en de vooruitzichten. De arts moet verder met de patiënt tot de overtuiging komen dat er geen redelijke andere oplossing is voor de situatie van de patiënt. De Wtl verplicht bovendien dat een tweede, onafhankelijke arts wordt geraadpleegd die onderzoekt of aan de zorgvuldigheidseisen wordt voldaan. Tot slot dient de euthanasie medisch zorgvuldig te worden uitgevoerd. Dit houdt onder meer in dat de juiste medicatie moet worden toegediend en dat de arts zelf de euthanasie uitvoert.
De Nederlandse euthanasiepraktijk is zeer zorgvuldig. Na de euthanasie of hulp bij zelfdoding meldt de arts deze bij de regionale toetsingscommissie euthanasie. In deze commissie beoordelen artsen, ethici en juristen of aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Slechts in een zeer klein aantal gevallen worden meldingen achteraf als onzorgvuldig beoordeeld (in 2018 6 gevallen van de 6126 totale meldingen, minder dan 0,1% van het totaal aantal euthanasiemeldingen). Onzorgvuldig houdt in dit geval in dat niet aan alle bovengenoemde zorgvuldigheidseigen van de Wtl is voldaan. Deze cijfers laten zien dat beoordeling achteraf niet leidt tot een hoge mate van onzorgvuldige euthanasie uitvoeringen.
Deelt u de mening dat het feit dat het VN-Mensenrechtencomité hier nu voor de tweede keer op wijst extra reden is om nog eens goed naar de waarborgen te kijken die er momenteel zijn bij de ex ante toetsing van beslissingen over levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te overwegen om een onafhankelijke ethische commissie in te stellen die medische beslissingen over levensbeëindiging vooraf kan toetsen, zoals het VN-Mensenrechtencomité aanbeveelt? Bent u bereid om hierbij niet alleen medici, maar ook juristen en ethici te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op korte termijn te reageren op paragrafen 28 en 29 en niet pas uiterlijk juli 2025, mede gezien de maatschappelijke en politieke discussie die momenteel wordt gevoerd over euthanasie?
Deze beantwoording van de Kamervragen kunt u beschouwen als mijn reactie op korte termijn. Ik ga ervan uit dat een eventuele maatschappelijke en politieke discussie hiermee gevoerd kan worden. De officiële Nederlandse reactie volgt uiterlijk in 2025.
De mogelijkheden van zzp’ers om deel te nemen aan UWV Marktplaats |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat zzp’ers alleen kunnen deelnemen aan UWV Marktplaats als hun inschrijving bij de Kamer van Koophandel (KvK) voldoet aan de registratieplicht uit de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi)?
Nee, dit klopt niet. Wanneer een zzp’er als natuurlijk persoon deelneemt aan UWV Marktplaats is de Waadi op hem of haar niet van toepassing. Wel is de Waadi van toepassing wanneer een zzp’er zich vanuit een BV (of andere rechtspersoon) inzet bij UWV.
Wat houdt het precies in als de inschrijving bij de KvK voldoet aan de registratieplicht Waadi?
De registratieplicht Waadi houdt in dat iedere onderneming die arbeidskrachten ter beschikking stelt, zich dient te registreren bij het Handelsregister van de KvK1.
Wat is de reden dat alleen zzp’ers die voldoen aan de registratieplicht Waadi kunnen deelnemen aan UWV Marktplaats?
Dit is gebaseerd op een misverstand (zie vraag 1). Dit misverstand is mogelijk voortgekomen uit eerdere informatie op de UWV-website2. Ten onrechte zijn de eisen voor leveranciers, waar de Waadi wel op van toepassing is, weergegeven onder de kop zzp’er. De tekst op deze website is aangepast door het UWV.
Hoe verhoudt deze eis zich tot de tekst op de website van UWV waarin wordt aangegeven dat «UWV Marktplaats is bedoeld voor tijdelijke opdrachten aan zowel grote bedrijven, middelgrote als kleinere ondernemingen en zzp’ers. Door de werkwijze van UWV Marktplaats met gunningscriteria heeft een MKB-organisatie of zzp’er evenveel kans om een opdracht te krijgen als een grote onderneming. Ook detacheringsbedrijven, onderzoeksbureaus en adviesbureaus kunnen zich als leverancier inschrijven en meedingen naar een opdracht van UWV Marktplaats»?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat zzp’ers ook zonder het ter beschikking stellen van arbeidskrachten klussen van UWV Marktplaats kunnen aannemen?
Ja, dat is reeds al mogelijk en gebeurt ook. Zie ook antwoord op vraag 3.
Voldoet UWV Martkplaats met deze voorwaarde aan de Europese aanbestedingsregels, die stellen dat elke aanbieder een eerlijke kans moet hebben om een opdracht te verwerven?
Ja. Zzp’ers kunnen deelnemen aan UWV Marktplaats en hebben een eerlijke kans om een opdracht te verwerven. Zie ook antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Noodkreet bouwers – ‘Ruimte zat in Nederland’' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet bouwers – «Ruimte zat in Nederland»»?1
Ja, het artikel «Noodkreet bouwers: woningtekort wordt ramp» is mij bekend.
Kunt u zich herinneren dat u herhaaldelijk hebt beloofd de woningbouw te zullen «versnellen»? Wat komt daar – na bijna twee jaar ministerschap – in de praktijk van terecht, aangezien de nu al achterlopende nieuwbouw op een ramp dreigt uit te lopen?
Vanaf het begin van dit kabinet is prioriteit gegeven aan de woningbouw. Afspraken over woningbouw en stadsontwikkeling zijn een belangrijk onderdeel van Nationale woonagenda, ontwikkellocaties in de ontwerpNOVI en de woondeals die Minister Ollongren heeft gesloten met vijf regio’s waar de bouwopgave het grootst is. Daarnaast heeft Minister Ollongren in het voorjaar de Transformatiefaciliteit gelanceerd, die 38 miljoen euro voorfinanciering biedt voor de ontwikkeling tot woongebied van bedrijventerreinen en kantoorparken die op een aantrekkelijke locatie liggen. Ook heeft Minister Ollongren de Crisis- en herstelwet aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen de vereenvoudigen en versnellen. Verder zet ik het expertteam woningbouw in om gericht projecten te versnellen.
De beoogde woningbouwproductie van 75 duizend woningen per jaar blijkt in 2018 ruim gehaald, met een productie van bijna 80 duizend nieuwe woningen, inclusief transformaties. Ook voor 2019 wordt verwacht dat het doel van 75 duizend toevoegingen, inclusief transformaties, gehaald gaat worden. De Nationale woonagenda en woondeals vormen een stevige basis om verder samen te werken aan de gezamenlijke opgave waar we voor staan. Maar om echt te zorgen dat we sneller meer betaalbare woningen kunnen bouwen is een grote stap vooruit nodig van alle partijen.
Tijdens Prinsjesdag heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Onderdeel van dat pakket is een woningbouwprogramma van 2 miljard euro, waarmee sneller en meer betaalbare woningen kunnen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Dit programma bestaat uit een budgettaire impuls voor de woningbouw van 1 miljard euro, waarmee per 2020 wordt gewerkt aan het inlopen van het woningtekort en het meerjarig hoog houden van de bouwproductie, om te zorgen dat middeninkomens toegang houden tot de woningmarkt. We vragen en stimuleren gemeenten en marktpartijen om maximaal bij te dragen aan dit doel. Daarnaast bevat het programma een impuls van 1 miljard euro via de verhuurderheffing voor de komende tien jaar. Hiermee ontstaat een gerichte stimulans voor woningcorporaties en andere verhuurders die meer betaalbare woningen bouwen. Daarnaast komt er een vrijstelling in de verhuurderheffing voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan).
Zie verder het antwoord op vraag 3 bij de Kamervragen over stilgevallen woningbouw.
Deelt u de mening dat uw aanpak van veel praten, overleggen en vergaderen heeft gefaald? Zo nee, hoe vindt u zelf dat het gaat? Hoe gaat u het tekort van een kwart miljoen woningen binnen afzienbare tijd wegwerken?
De afgelopen jaren heeft de gekozen inzet goede resultaten opgeleverd. Voor de komende tijd heb ik zorgen over de omvang van de woningbouwrealisaties. Het hoog houden van de bouwproductie in de komende jaren vergt grote inzet van alle betrokken partijen. Het is hard nodig dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die tijdelijk haalbaar zijn. In dit kader zijn er eerder met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals gesloten waarin er onder andere afspraken zijn gemaakt over de woningbouw. In de woondeals zijn behalve over de woningbouwplannen op korte termijn afspraken gemaakt ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn. Middels de woondeals wordt de woningbouwproductie in de vijf stedelijke regio’s de komende jaren versneld. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet tijdens Prinsjesdag heeft aangekondigd, zal de versnelde realisatie van bouwprojecten, waaronder plannen waar in de woondeals afspraken over zijn gemaakt, versnellen en daarmee ook de vergunningverlening stimuleren.
Bent u ervan op de hoogte dat bouwers schreeuwen om meer bouwlocaties, het liefst in het groen, omdat daar sneller en goedkoper gebouwd kan worden? Gaat u – conform uw eerdere belofte dat «er ook in het groen moet worden gebouwd omdat we het anders niet redden» – hiervoor zorgen?2 Zet u dwarsliggende gemeenten, die te weinig bouwgrond beschikbaar stellen en/of alleen binnenstedelijk willen bouwen, nu eindelijk aan het werk? Zo nee, waarom niet?
Buitenstedelijke locaties zijn inderdaad vaak sneller en goedkoper te realiseren voor bouwbedrijven vanaf het moment waarop zij aan de slag kunnen. Deze locaties vragen vooraf (vaak hoge) publieke investeringen in het gereedmaken van de het gebied voor woningbouw en het borgen van de bereikbaarheid. Daarmee zijn deze ontwikkelingen in hun geheel lang niet altijd goedkoper en sneller dan binnenstedelijke locaties, waar bijvoorbeeld de ontsluiting vaak wel al geregeld is.
Zoals Minister Ollongren eerder heeft aangegeven in de Kamerbrief «Meer prioriteit voor woningbouw»3 en in eerdere beantwoording op uw Kamervragen4 is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Waar ik op toezie en hen zo nodig ook op aanspreek, is dat zij zich inzetten om voldoende locaties beschikbaar te stellen om te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Bent u ervan op de hoogte dat het gasloos opleveren van nieuwbouw zo’n € 25.000 per woning kost? Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid niet alleen onzinnig is, maar ook prijsopdrijvend werkt? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien, in het belang van de portemonnee en de achterlopende nieuwbouw? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere beantwoording op uw Kamervragen5 is aangegeven, ben ik ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de Gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Tot slot deel ik uw suggestie dat het terugdraaien van de gasaansluitplicht leidt tot achterlopende nieuwbouwprojecten niet. Het is mij onduidelijk waarom er als gevolg van het klimaatbeleid vertraging zou ontstaan in de nieuwbouw.
Wat gaat u doen aan de stikstofregeltjes, waardoor complete woningbouwprojecten stil zijn komen te liggen, zoals in Den Haag en Eindhoven?3 Deelt u de mening dat uw eigen bouwopgave van 75.000 woningen per jaar hierdoor nooit gehaald zullen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving in Nederland is gebaseerd op de in de EU vastgestelde Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarin is elke lidstaat gebonden aan de afspraak om een goede staat van instandhouding te realiseren van de soorten die onder de habitat- en vogelrichtlijn vallen. Landen maken hier eigen regelgeving voor en zijn ervoor verantwoordelijk dat deze regelgeving past bij de specifieke kenmerken van een lidstaat.
Het eerste pakket maatregelen wat het kabinet op 13 november heeft aangekondigd wordt het in de woningbouwsector mogelijk om in 2020 de benodigde 75 duizend woningen te realiseren. Aan de Zuid-Hollandse kust, in het bijzonder de regio Leiden-Den Haag, zullen mogelijkerwijs sneller grenzen bereikt worden, gegeven de grote woningbouwvraag. Daarom moet er kritisch gekeken worden naar hoe deze ruimte zo efficiënt mogelijk benut kan worden. Ook kan het betekenen dat er lokaal aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Er kunnen mogelijkheden voor intern salderen worden gezocht, bijvoorbeeld het versneld opruimen van een verouderd bedrijventerrein of een parkeergarage. Hoeveel woningen er precies gebouwd kunnen worden, is afhankelijk van de regionale afspraken die gemaakt worden over de verdeling van de vrijgekomen ruimte. Hierbij is samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk cruciaal. Samen met het kabinet en de overige interbestuurlijke partners zetten we ons vol in om ook in de komende jaren 75 duizend woningen te realiseren.
Bent u ervan op de hoogte dat niet alleen de nieuwbouw van koopwoningen, maar ook van sociale huurwoningen terugloopt? Wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat Nederlanders gemiddeld 9 jaar op de wachtlijst moeten staan, terwijl statushouders nog altijd voorrang krijgen? Zo nee, waarom niet?
De nieuwbouwproductie van corporaties is al sinds 2014 beperkt. In een enquête die begin dit jaar door Aedes onder haar leden is gehouden, komen verschillende oorzaken naar voren. Als belangrijkste redenen worden genoemd de stijgende bouwkosten, locatietekorten, gemeentelijk commitment en de financiële haalbaarheid van projecten. De komende jaren hebben corporaties nog extra middelen om te investeren, bovenop de reeds geplande investeringen in de meerjarenplannen. Met de impuls van € 1 miljard voor nieuwbouw in de verhuurderheffing, zoals aangekondigd op Prinsjesdag, helpt het kabinet bovendien de financiële haalbaarheid van nieuwbouwprojecten verder te vergroten. Zo kunnen corporaties meer gereguleerde woningen bouwen. Het is nu aan corporaties om volop plannen te maken en gebruik te maken van deze regeling. Daarvoor is het ook belangrijk dat gemeenten hun rol oppakken en voldoende locaties beschikbaar stellen. In de woondeals die ik in verschillende gebieden heb gesloten, is dit een belangrijk thema.
Een belangrijke hulpmotor om meer sociale huurwoningen te realiseren zijn de flexibele woningen. Die kunnen bijvoorbeeld ook gerealiseerd worden op locaties die slechts tijdelijk voor wonen bedoeld zijn. Daarom komt er een vrijstelling van de verhuurderheffing voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan). Het PBL onderzoekt momenteel hoeveel locaties geschikt zijn voor tijdelijke woningen.
Uw mening ten aanzien van statushouders deel ik niet. Zoals u weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders op instigatie van de Tweede Kamer geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Hierover heeft Minister Ollongren u eerder in de beantwoording van uw Kamervragen geïnformeerd. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen. Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt hard gewerkt om het aanbod te vergroten.
Bent u er nu eindelijk toe bereid om de tijdelijke asielvergunningen van de in Nederland verblijvende statushouders in te trekken en ervoor te zorgen dat de daardoor vrijkomende sociale huurwoningen, evenals alle andere sociale huurwoningen, uitsluitend aan de Nederlanders worden toegewezen? Zo nee, waarom niet?
Zoals Minister Ollongren in eerdere beantwoording op uw Kamervragen7 heeft aangegeven wordt iedereen in Nederland in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit.
Zie verder het antwoord op vraag 7.