Het bericht dat een 13-jarig meisje 4 uur lang met handboeien om is vastgehouden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zeeuwse agenten gefrustreerd: 13-jarig meisje 4 uur lang met handboeien om vastgehouden»?1
Ja ik ken dit bericht.
Hoe kan het dat bij een dergelijke spoedeisende zaak, geen behandelplek voorhanden is?
Naar aanleiding van het artikel in de PZC heb ik navraag laten doen over deze casus. In deze casus was er een behandelplek voorhanden. De doorlooptijd wordt veroorzaakt door de afstanden en de te nemen stappen. In deze casus is dit conform afspraken verlopen. Het meisje is opgenomen in de instelling die haar al onder behandeling had. Haar behandeling kan zodoende worden voortgezet.
Er is geen sprake van dat het meisje vier uur lang met handboeien om is vasthouden. De PZC heeft dit overigens op de dag van publicatie van het artikel gerectificeerd. Voor de duur dat zij wel geboeid is geweest is een in bewaringstelling aangevraagd op grond van de Wet BOPZ.
Dit neemt uiteraard niet weg dat dergelijke situaties heftig en verdrietig zijn en voor betrokkenen hulpverleners schokkend kunnen zijn.
Is bekend hoe vaak het gebeurt dat er geen crisisplekken zijn voor jongeren die acuut hulp nodig hebben? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Nee, we weten dat bij crisisgevallen de regionale expertises worden ingezet om zo snel mogelijk de jongere van de best passende en beschikbare hulp te voorzien. In deze casus was er een passende plek beschikbaar binnen de eigen regio.
Bent u het eens met de stelling dat dit het zoveelste signaal is dat er vaak te weinig zorg beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet eens met deze stelling: Er was in deze casus zorg beschikbaar.
Is bekend hoe vaak het gebeurt dat jongeren bij een acute en spoedeisende hulpvraag niet in de eigen regio terecht kunnen?
Er worden landelijk geen cijfers bijgehouden over de buiten-regionale plaatsing van crisisgevallen. Dit komt mede doordat onderzoek heeft uitgewezen dat de duiding «crisissituatie» verschillend wordt geïnterpreteerd. Er worden wel cijfers in de beleidsinformatie bijgehouden over hoe vaak crisisplaatsingen voorkomen. Het oordeel over wel of niet crisis, wordt aan de professionals overgelaten. In het halfjaarrapport Jeugdhulp 2019 van CBS, wordt een kwart van de plaatsingen bij jeugdhulp met verblijf ingeschat als een crisisplaatsing. Deze waarneming krijgt pas meerwaarde als we trends kunnen laten zien. In de casus die hier voorligt heeft betrokkene zorg gekregen in de eigen regio.
Bent u het eens met de stelling dat het juist in dergelijke spoedeisende gevallen belangrijk is dat plaatsing in de eigen regio van belang is, ook voor familieleden, vrienden en bekenden?
Ja. In deze casus is het meisje opgenomen in de instelling die haar ook al onder behandeling had en die zich bevindt in haar eigen regio.
Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat kwetsbare jongeren met een acute hulpvraag, sneller geholpen worden in de eigen regio?
De doorlooptijd van enkele uren in deze casus wordt veroorzaakt door de gebruikelijk te nemen stappen, de betrokkenheid van verschillende partijen zoals de politie, de huisarts en de betrokken instelling, de triage die moet plaatsvinden en het aanvragen van een inbewaringstelling op grond van de Wet BOPZ om het meisje veilig te kunnen vervoeren. Daarnaast moeten er nog afstanden worden afgelegd, ook als alles zich binnen één regio afspeelt.
Wilt u proberen deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg van 18 november?
Ja.
Het bericht ‘Kabinet geeft groen licht voor volledig vuurwerkverbod in Apeldoorn, maar Raad van State twijfelt’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet geeft groen licht voor volledig vuurwerkverbod in Apeldoorn, maar Raad van State twijfelt» uit De Stentor van 12-11-2019?1
Ja.
Heb ik het goed begrepen dat de afdeling Advisering van de Raad van State in het kader van haar advies over de laatste wijziging van het Vuurwerkbesluit2 heeft aangegeven dat aanpassing van het Vuurwerkbesluit niet bij kan dragen aan het creëren van een bevoegdheid om gemeentelijk te komen tot een volledig vuurwerkverbod? Heb ik het goed begrepen dat het Vuurwerkbesluit dus nu al (bij de komende jaarwisseling) niet in de weg staat aan het volledig vuurwerkvrij verklaren van een gemeente, zeker nu de toelichting op dat Vuurwerkbesluit ook expliciet hierop aangepast is?
De aanpassing van de toelichting op het Vuurwerkbesluit verduidelijkt dat het Vuurwerkbesluit geen uitputtende regeling is voor wat betreft het afsteken van vuurwerk. De bestaande gemeentelijke autonome verordenende bevoegdheid kan daarom worden ingezet om aanvullend een gemeentelijk afsteekverbod te regelen. Het Vuurwerkbesluit staat niet in de weg aan een dergelijk gemeentelijk vuurwerkverbod.
Is dit advies van de afdeling Advisering van de Raad van State in lijn met de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 20163 waarin deze afdeling bevestigt dat op grond van de autonome gemeentelijke verordeningsbevoegdheid vuurwerkvrije zones kunnen worden aangewezen en dat deze beperking van het afsteken van vuurwerk niet strijdig is met het Vuurwerkbesluit?
Ja, de Afdeling advisering van de Raad van State heeft opgemerkt dat het standpunt van de regering, dat de vuurwerkvrije zones het gehele grondgebied van de gemeente kunnen betreffen, in de toelichting bij het Vuurwerkbesluit opgenomen kan worden. Dit is overgenomen.
In de uitspraak van 14 december 2016 overweegt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat met het Vuurwerkbesluit blijkens de tekst van het besluit en de toelichting niet is beoogd een uitputtende regeling te treffen. In het Vuurwerkbesluit zijn enkel minimale waarborgen gegeven, die met name betrekking hebben op technische vereisten. Tevens zijn, behoudens de artikelen 2.3.6 en 2.3.7, in het Vuurwerkbesluit geen regels gegeven over het tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk. Regels over het aanwijzen van plaatsen voor het al dan niet bezigen van vuurwerk zijn in het Vuurwerkbesluit niet opgenomen. Gelet hierop blijft voor het gemeentebestuur op grond van de autonome bevoegdheid de mogelijkheid bestaan om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van vuurwerk verboden is.
Hoe verhouden de hierboven bij vraag 2 en 3 aangehaalde adviezen en uitspraken zich tot de uitspraken van de woordvoerder van de Raad van State, zoals weergegeven in het artikel in de Stentor, namelijk dat er geen sprake is van een juridisch voldoende grondslag in de bestaande wetgeving om tot een algeheel gemeentelijke verbod te komen?
Zorgvuldige besluitvorming is aan wettelijke eisen gebonden. In het artikel in de Stentor worden zorgen geuit dat een gemeentelijk vuurwerkverbod de vrije handel in vuurwerk zou kunnen belemmeren. Beperkingen van de verkoop en het gebruik van consumentenvuurwerk zijn volgens artikel 4 van de Pyrorichtlijn toegestaan. Een gemeentelijk afsteekverbod dat goed is gemotiveerd, past binnen de ruimte die de Pyrorichtlijn biedt voor nationaal vuurwerkbeleid.
In het ontwerpbesluit zoals dat aan de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd, was een bepaling opgenomen waarin werd verduidelijkt dat gemeenten op grond van de al bestaande autonome verordenende bevoegdheid ook bevoegd zijn om het gehele grondgebied vuurwerkvrij te maken.
De regering beoogde hiermee maximale duidelijkheid te geven aan gemeenten. De Afdeling advisering van de Raad van State is van mening dat er geen wettelijke grondslag bestaat om deze bepaling op te kunnen nemen in het Vuurwerkbesluit. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft daarbij aangegeven dat het standpunt van de regering ook in de toelichting zou kunnen worden opgenomen. De regering heeft dit overgenomen en is van mening dat hiermee voor gemeenten voldoende duidelijkheid bestaat dat zij een bevoegdheid hebben om het grondgebied van de gemeente vuurwerkvrij te maken.
Gemeenten moeten ieder besluit goed onderbouwen, dus ook een afsteekverbod. De rechter kan deze onderbouwing toetsen wanneer een handhavingsbesluit wordt aangevochten door een belanghebbende.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het, naar verwachting op zeer korte termijn in te plannen, Verslag Algemeen Overleg Jaarwisseling (naar aanleiding van het algemeen overleg op 9 oktober jl.)?
Ja.
De moeizame aansluiting van zonnepanelen op het elektriciteitsnetwerk |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Wiebes: VV Nieuw Buinen mag op reservestrook elektriciteitsnet»1 en «Vreugde over aansluiting zonnepanelen VV Nieuw-Buinen slaat om in twijfel»2 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Moorlag over de voortdurende belemmeringen die de aansluiting van kleinschalige duurzame energieprojecten op het elektriciteitsnetwerk blokkeren3?
Ja.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van uw eerdere informatie over de extra beschikbare netcapaciteit kleinschalige zonne-energieprojecten er op mochten rekenen dat zij aansluiting op het elektriciteitsnetwerk zouden kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan projecten geen garantie geven dat zij aansluiting krijgen, wel kan ik er naar streven dat zo veel mogelijk extra capaciteit beschikbaar komt zodat zo veel mogelijk projecten kunnen aansluiten. Het elektriciteitsnetwerk heeft in delen van het land te kampen met schaarste ten gevolge van de groeiende vraag naar transportcapaciteit van hernieuwbare elektriciteit. Ik heb uw Kamer op 28 juni jl. middels een brief4 geïnformeerd over de maatregelen waar ik met alle betrokken partijen aan werk om deze problemen aan te pakken. Begin 2020 zal ik u hierover weer nader informeren.
Voor oplossingen op de korte termijn zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de netbeheerder ontheffing vraagt en de tweede mogelijkheid is AMvB N-1, de algemene maatregel van bestuur waarmee de mogelijkheid wordt opgenomen om vrijstelling te geven van de eis dat het landelijke hoogspanningsnet redundant moet worden uitgevoerd.
Voor wat betreft de eerste mogelijkheid is de situatie in het geval van Nieuw Buinen als volgt. TenneT heeft bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een verzoek om ontheffing heeft ingediend voor het betreffende gebied in Drenthe. ACM toetst of de ontheffing in het desbetreffende gebied een tijdelijke oplossing biedt, waardoor de netbeheerder op korte termijn wel aan het wettelijke kader kan voldoen. Als ontheffing wordt verleend, kunnen zowel grote als kleine projecten profiteren van de extra capaciteit die daardoor beschikbaar komt.
De ACM heeft nog geen beslissing over het verzoek tot ontheffing genomen.
De tweede mogelijkheid, is de aanpassing van de regelgeving. Ik zal nog dit jaar een algemene maatregel van bestuur consulteren en naar uw Kamer verzenden. Deze biedt een mogelijkheid tot vrijstelling van de eis dat het landelijke hoogspanningsnet redundant moet worden uitgevoerd. Op het moment dat deze maatregel van bestuur inwerking treedt geldt deze uitzondering generiek. Dit zou ook voor voetbalvereniging Nieuw Buinen een oplossing kunnen bieden. De netbeheerder heeft het systeem gereed om per inwerkingtreding van deze algemene maatregel van bestuur de verschillende betrokken partijen in het betrokken gebied in Drenthe aan te sluiten. Ik streef ernaar dat de AMvB per 1 juli 2020 in werking kan treden.
Is het waar dat de netbeheerder en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar elkaar verwijzen als het om het aansluiten van zonnepanelen gaat? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
VV Nieuw Buinen heeft in het contact met ACM geïnformeerd naar de procedure rond de ontheffing. De ACM heeft aangegeven dat de procedure 6 maanden duurt en nog loopt. Ook heeft de ACM aangegeven dat als een netbeheerder een ontheffing indient, VV Nieuw Buinen over de voortgang van de ontheffing contact met de netbeheerder kan opnemen.
Hoe is de rolverdeling tussen de ACM en de netbeheerder als het gaat om het verlenen van ontheffing van de bepaling in de Netcode elektriciteit waarin verplicht wordt gesteld dat het net redundant uitgevoerd moet worden?
Als er een capaciteitsknelpunt in het hoogspanningsnet is, kan de netbeheerder van dat net een ontheffing van de redundantie-eis aanvragen. De netbeheerder bepaalt dus in welke gevallen hij een ontheffing nodig heeft en of hij een ontheffing aanvraagt bij de ACM. De ACM heeft dit in enkele gevallen toegestaan, maar het ging dan wel om een tijdelijke ontheffing. Bij het verlenen van een ontheffing heeft de ACM onder andere getoetst of de ontheffing in het desbetreffende gebied een tijdelijke oplossing biedt waarin de netbeheerder op korte termijn wel aan het wettelijke kader kan voldoen.
Kunt ook u zich voorstellen dat de voetbalvereniging Nieuw-Buinen zo langzamerhand het spoor bijster is als het gaat om het kunnen aansluiten van zonnepanelen op het elektriciteitsnetwerk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, uiteraard kan ik mij inleven in de frustratie van de voetbalvereniging en ook van andere initiatieven die op dit moment niet aangesloten kunnen worden door een gebrek aan capaciteit op het net.
Ik heb tijdens het algemeen overleg Klimaat en Energie van 28 november jl. aangekondigd dat ik ernaar streef om de algemene maatregel van bestuur voor de generieke ontheffing van de redundantie-eis nog dit jaar te consulteren. De verwachting is dat deze maatregel medio 2020 inwerking treedt. De AMvB geldt voor zowel grote als kleine initiatieven. De netbeheerder heeft het systeem gereed om per inwerkingtreding van deze algemene maatregel van bestuur de verschillende betrokken partijen aldaar aan te sluiten. Ik streef ernaar dat de AMvB per 1 juli 2020 in werking kan treden.
Is het waar dat als de voetbalvereniging er niet in slaagt om voor 1 augustus 2020 de zonnepanelen aangesloten te krijgen, dat dan het recht op subsidie verloren gaat? Zo ja, deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat vanwege vertraging in het verlenen van de genoemde ontheffing de vereniging de subsidie zou mislopen? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Voetbalvereniging Nieuw Buinen heeft op 23 oktober 2018 een aanvraag om subsidie voor de SDE+ ingediend. De beschikking voor het project is afgegeven op 19 maart 2019.
Het is waar dat de installatie uiterlijk op 19 september 2020 gerealiseerd moet zijn, anderhalf jaar na de SDE-beschikking. Er is een mogelijkheid om dit te voorkomen. De SDE+-regeling biedt de mogelijkheid om maximaal één jaar ontheffing te geven op de ingebruiknamedatum. Dit extra jaar wordt door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) normaliter gegeven als al gestart is met de bouw van de productie-installatie (het project moet concreet in de realisatiefase zitten) én de planning laat zien dat de realisatie binnen één extra jaar haalbaar is. Als Voetbalvereniging Nieuw Buinen dit kan aantonen en dit extra jaar aanvraagt bij RVO.nl, dan kan RVO.nl dus een jaar uitstel bieden en heeft Voetbalvereniging Nieuw Buinen tot 19 september 2021 om het project te realiseren.
Berichten over marteling van protestleider Zafzafi in Marokko |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten over een gelekt audio bericht over marteling van de ten onrechte veroordeelde protestleider Nasser Zafzafi in Marokko?1 Hoe beoordeelt u deze berichten?
Ik ben bekend met de berichten over het audiobericht waarin de heer Zafzafi spreekt over marteling. De informatie in die berichtgeving geeft aanleiding tot zorg.
Klopt het dat meerdere gevangenen 45 dagen eenzame opsluiting is opgelegd vanwege het lekken van genoemd audio bericht? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Anders dan de informatie die in de media hierover is verschenen beschik ik niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt.
Ziet u naar aanleiding van deze berichtgeving aanleiding om bij de Marokkaanse autoriteiten aan te dringen op onafhankelijk onderzoek naar marteling van politiek gevangenen? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats aan de autoriteiten in Marokko zelf om onderzoek te doen naar aanleiding van deze berichtgeving.
Naar aanleiding van berichten over disciplinaire maatregelen die aan enkele gevangenen waren opgelegd heeft de Marokkaanse nationale mensenrechtenraad (CNDH) begin november een bezoek gebracht aan zes gevangenissen waar rif-activisten zijn gedetineerd. De conclusies van dit bezoek zijn beschikbaar op de website van de CNDH. Daarnaast heeft de CNDH eerder aangegeven een rapport over het gehele Hirak proces te zullen publiceren, dat ook in zal gaan op de arrestaties en de situatie in de gevangenissen.
Ook heeft het Marokkaanse Openbaar Ministerie aangegeven bereid te zijn om een nieuw onderzoek naar de aantijgingen te starten, mits dhr. Zafzafi hier nieuw bewijs voor kan aanleveren.
Bent u bereid vrijlating te bepleiten voor Nasser Zafzafi en andere politieke gevangenen in Marokko? Zo nee, waarom niet?
De Marokkaanse autoriteiten zijn voldoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie (referte ook aan ons Kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87 en Kamerstuk 32 735, nr. 208). Daarnaast loopt er nog een verzoek tot cassatie.
Mogelijk te hoge PFAS-waarden in strooizout |
|
Maurits von Martels (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten »PFAS-normen treffen ook strooizout»1 en «Onderzoek naar PFAS in strooizout»?2
Ja, die berichten ken ik.
Kunt u aangeven of het klopt dat het bestrijden van gladde wegen deze winter in gevaar kan komen doordat het strooizout niet voldoet aan de PFAS-normen? Zo ja, hoe groot is deze kans?
Het strooizout dat Rijkswaterstaat inkoopt, komt uit diepe (600 – 1.500 meter) grondlagen die heel lang geleden zijn afgezet. Bodemvervuiling met PFAS komt voort uit de veel recentere industriële periode en komt daardoor alleen voor in de ondiepere bodemlagen. Vervuiling met PFAS op grote diepte is dus zeer onwaarschijnlijk. Zoutbedrijven voegen geen PFAS-bevattende stoffen aan het zout toe, dit hebben diverse leveranciers naar aanleiding van de berichtgeving in de media bevestigd. Het bestrijden van gladde wegen komt dan ook niet in gevaar.
Kunt u aangeven of het klopt dat experts aanvullend onderzoek gaan doen met verfijnde metingen? Zo ja, wanneer worden de resultaten hiervan verwacht en hoe groot acht u de kans dat de resultaten hierbij anders zullen zijn dan bij de eerste analyse?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het zeer onwaarschijnlijk dat strooizout dat veelal uit oude en diepe grondlagen wordt gewonnen, vervuild is met PFAS. Op dit moment zijn er in Nederland dan ook geen laboratoria die geschikte en gevalideerde meetmethodes aanbieden om PFAS in strooizout te kunnen vaststellen.
Kunt u aangeven aan welke PFAS-norm strooizout moet voldoen?
Nederland hanteert voor strooizout de NEN-norm die identiek is aan de Europese norm. Hierin zijn zuiverheid van het zout en de aanwezigheid van vocht en zware metalen een criteria. PFAS is geen criterium in de NEN-norm.
Bent u het ermee eens dat het bestrijden van gladde wegen van groot belang is voor de verkeersveiligheid? Welke alternatieven worden voorbereid om de verkeersveiligheid te waarborgen, indien uit het aanvullende onderzoek naar voren komt dat onvoldoende strooizout aan de PFAS-normen voldoet? In hoeverre is het mogelijk dat deze alternatieven op korte termijn worden ingezet?
Het bestrijden van gladde wegen is een wettelijke plicht van de wegbeheerders en dus ook van Rijkswaterstaat. Het voorkomen van gladde wegen levert een belangrijke bijdrage aan vlot en veilig verkeer in de wintermaanden. Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, is er geen reden om aan te nemen dat strooizout van Rijkswaterstaat PFAS bevat. Er kan deze winter net als andere winters zout gestrooid worden. Daarmee is er geen noodzaak om naar alternatieven te zoeken.
Hoeveel miljoen kilo strooizout wordt er gemiddeld per winter verbruikt op de Nederlandse wegen in opdracht van Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten? Wat voor verschillende typen strooizout zijn er voorzien voor gebruik voor de komende winter, en in hoeverre is dit strooizout al ingekocht?
Het verbruik van strooizout varieert van winter tot winter maar Rijkswaterstaat verbruikt gemiddeld ongeveer 90 miljoen kilo zout. Dat is ongeveer 40% van het totale verbruik in Nederland. Het strooizout voor de komende winter is reeds ingekocht bij diverse leveranciers. De samenstelling van het zout is vrijwel identiek.
Kunt u aangeven wie op dit moment de leveranciers van strooizout zijn aan Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten?
De huidige leveranciers zijn via een aanbesteding geselecteerd. Het gaat om Eurosalt, Frisia en Nouryon (AKZO). Deze leveranciers betrekken hun zout uit Duitsland, Nederland en in mindere mate Tunesië, Marokko en Egypte.
De leveranciers van gemeenten en enkele provincies3 zijn bij mij niet bekend, maar ook daar spelen deze leveranciers een rol.
Klopt het bericht van Eurosalt dat er bijna geen toevoegingen in strooizout zitten, slechts «een paar theelepeltjes» chemische stof in duizend kilogram zout om klonteren te voorkomen? Om welke chemische toevoegingen gaat dit en wat is de relatie met PFAS?
Dat bericht klopt. De enige toevoeging aan strooizout is een antiklontermiddel (natriumferrocyanide). Dit middel wordt overigens ook aan consumentenzout toegevoegd. Er is geen relatie met PFAS.
Klopt het dat zeezout en vacuümzout schoner zijn en ook goed werken ter bestrijding van gladde wegen, maar dat die niet genoeg voorradig zijn? Zo ja, is het mogelijk hier op termijn meer van in te kopen?
Met name vacuümzout is heel puur. Dit heeft te maken met het winningsproces waarbij het zout met stoom wordt opgelost en van ongeveer 1 kilometer diepte wordt opgepompt. Daarna wordt het onder vacuüm uitgekristalliseerd en zo ontstaat een extreem schoon zout. Alle zouten zijn ruim voorradig in de wereld.
Het zout dat gebruikt wordt in Nederland is erg schoon, het natriumchloride (= zout) gehalte ligt rond 98–99 procent. De rest bestaat uit water en andere zouten. Dat het Nederlandse zout zo schoon is, komt door de strenge NEN-norm die gehanteerd wordt. Ik zie geen aanleiding in de toekomst op een andere manier zout te gaan betrekken.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de IRMA-app wordt gebruikt in een huisartsenpost |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Medipark Uden gaat live met HiX»?1
Ja.
Klopt het bericht dat patiënten van Medipark Uden via het geïntegreerde online Zorgportaal eenvoudig en veilig hun herhaalmedicatie kunnen aanvragen op basis van de actuele medicatie van de patiënt?
Het klopt dat patiënten van Medipark Uden via het online Zorgportaal hun herhaalmedicatie kunnen aanvragen.
Klopt het dat de patiënten van Medipark Uden dit doen door in te loggen via I Reveal My Attributes (IRMA) op het online portaal?
Ja.
Klopt het dat IRMA een applicatie is die patiënten in staat stelt om zelf online aan te geven welke gegevens zij wel en niet willen delen, een methode die de privacy beschermt door «privacy by design»?
Volgens de informatie van IRMA houdt het ontwerp van de IRMA app rekening met privacy met een focus op dataminimalisatie, een van de privacybeginselen zoals opgenomen in de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Klopt het dat in de meest recente nationale en Europese wetgeving «privacy by design» wordt vereist voor nieuwe ICT-systemen?
Ja.
Is het juist dat Medipark Uden te horen heeft gekregen dat gebruik van IRMA in strijd is met artikel 87 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG) en de wet Elektronisch Berichtenverkeer (wet EBV)?
Nee, er is navraag gedaan bij Medipark Uden en zij heeft aangegeven niet hierover geïnformeerd te zijn.
Klopt het dat op basis van de huidige wetgeving patiënten van Medipark Uden eigenlijk alleen via DigiD mogen inloggen?
Nee. In de zorgsector is het, evenals in andere sectoren, verplicht een inlogniveau van passend betrouwbaarheidsniveau aan te bieden, afhankelijk van de gegevens die worden ontsloten. Bij gegevens die onder het medisch beroepsgeheim vallen is dat niveau «hoog». Bij het gebruik van DigiD zijn nu de niveaus «substantieel» en «hoog» nog niet beschikbaar. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft bij brief van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 31 293, nr. 412) gereageerd op vragen hieromtrent van VWS. De AP heeft geantwoord dat authenticatie dient plaats te vinden met ten minste tweefactorauthenticatie, in afwachting van het breder beschikbaar komen van authenticatiemethoden met een passend hoog niveau. Hieraan voldoet onder andere DigiD in combinatie met sms. Andere mogelijkheden worden echter niet uitgesloten.
Zodra de Wet digitale overheid in werking treedt wordt het mogelijk om private inlogmiddelen toe te laten die een hoog betrouwbaarheidsniveau aanbieden.
Klopt het dat wanneer Medipark Uden DigiD zou gebruiken voor elektronische identificatie, zij 14 eurocent zou moeten betalen voor elke succesvolle inlog?2
In 2017 heeft de ministerraad besloten dat vanaf 2018 alle kosten voor beheer en exploitatie van DigiD worden doorbelast aan dienstverleners die zijn aangesloten op DigiD. Deze kosten worden dus niet aan burgers doorbelast.
Voor 2019 is het bedrag door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld op € 0,117 per succesvolle inlog, excl. BTW. Dit bedrag wordt ieder jaar opnieuw vastgesteld voor het daaropvolgende jaar. De prijs is afhankelijk van de kosten voor de doorontwikkeling van DigiD en de onderliggende infrastructuur.
Overigens is het zo dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de kosten voor het gebruik van DigiD in de zorg vergoedt. Medipark Uden hoeft daarom niet per succesvolle inlogpoging te betalen.
Klopt het dat deze 14 eurocent per inlog gaan naar het bedrijf Logius, dat dan de beheerder is van de gegevens van de burger?
Ja. Logius brengt het werkelijke gebruik in rekening bij de dienstverlener die gebruikmaakt van DigiD (in dit geval het Ministerie van VWS).
Ik benadruk dat Logius geen bedrijf is, maar een baten-lastendienst die onderdeel is van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en onder andere DigiD beheert. Logius verwerkt voor DigiD enkel gegevens van de burger die nodig zijn voor het gebruik van DigiD. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar het Besluit verwerking persoonsgegevens digitale infrastructuur en de privacyverklaring van DigiD (zie https://www.digid.nl/wat-is-digid/privacy).
Klopt het dat de AVG, de UAVG en de wet EBV alleen toestemming verlenen aan DigiD omdat de firma Logius, als beheerder van de gegevens van de burger, als enige toestemming heeft om Burger Service Nummers (BSN) van burgers te verwerken?
De verwerking van het BSN vereist een wettelijke basis. Het BSN mag verwerkt worden door overheidsinstanties voor het uitvoeren van hun publiekrechtelijke taak. Organisaties buiten de overheid mogen het BSN verwerken als dat wettelijk is bepaald. Denk in dit geval aan pensioenfondsen en zorgverleners.
In de wet EBV is geregeld dat de Minister van BZK persoonsgegevens, waaronder het BSN, verwerkt voor de werking van DigiD.
Op dit moment is het zo dat DigiD het enige publieke elektronische identificatiemiddel is en daarmee ook het enige middel waarbij werking van het BSN is toegestaan. Het wetsvoorstel digitale overheid dat nu in behandeling is, beoogt ook andere (private) inlogmiddelen toe te laten, waarbij – ten behoeve van het inloggen bij de overheid- het BSN wordt verwerkt.
Overtreden lokale overheden of – zoals in het geval van Medipark – zorgaanbieders de wet wanneer een burger zich middels de IRMA-app identificeert?
Op dit moment heeft alleen DigiD een wettelijke basis om het BSN te verwerken. Andere (private) inlogmiddelen kunnen deze wettelijk basis ook krijgen als de Wet digitale overheid van kracht wordt en zij als middel worden toegelaten. In het antwoord op vraag 7 gaf ik aan dat de Autoriteit Persoonsgegevens toeziet op het passend beveiligen van gegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft IRMA nog niet uitgesloten.
Daarnaast geldt dat overheden een eigen verantwoordelijkheid hebben om adequate beveiliging van gegevens in te richten, waaronder de identificatie. Welke mate van beveiliging zij moeten hanteren hangt af van de dienstverlening die wordt aangeboden en de gegevens die daarbij worden ontsloten. Of het gebruik van de IRMA-app rechtmatig is hangt daarom af van de dienstverlening die wordt ontsloten, de gegevens die daarbij worden ontsloten en het betrouwbaarheidsniveau dat IRMA beoogt te bieden.
Kunt u uitleggen op welke wijze de stichting achter IRMA het BSN verwerkt?
Zover mij bekend heeft de stichting dit als volgt ingericht. Het BSN wordt, via de inlog met DigiD, door de gemeente verwerkt bij het ophalen van de gegevens uit de BRP. Vervolgens worden het BSN en de overige gegevens uit de BRP in de IRMA app geplaatst. De gebruiker van de IRMA app kan deze gegevens, waaronder het BSN, onder zijn eigen verantwoordelijkheid verstrekken aan derden.
Wat is uw opvatting over attribuut gebaseerde authenticatie als wijze van elektronische identificatie?
Ik sta in zijn algemeenheid positief tegenover het gebruik van attribuut gebaseerde authenticatie, mits deze voldoet aan de Europese eisen aan privacy (AVG) en inlogmiddelen (eIDAS).
Vooropgesteld merk ik op dat bij (elektronische) identificatie het erom gaat om iemands identiteit vast te stellen. Dit kan via een WID maar langs elektronische weg ook bijvoorbeeld via gezichtsherkenning in combinatie met een ander attribuut. Bij authenticatie wordt gecontroleerd of iemand is wie hij zegt dat hij is. Als we het hebben over authenticatie als wijze van elektronische identificatie, gaat het om de stap nadat een gebruiker zich heeft geïdentificeerd middels een bewijs van identiteit.
Of de authenticatie kan plaats vinden met een attribuut zal afhangen van de vraag of de dienstverlener kan vertrouwen op de juistheid en actualiteit van de attributen en dat deze daadwerkelijk toebehoren aan de betrokken burger. Hoe hoger het vereiste betrouwbaarheidsniveau bij het inloggen, hoe meer eisen aan dit vertrouwen zullen worden gesteld. Ik kijk met interesse uit naar middelen die aan deze eisen voldoen.
Kunt u voorbeelden geven van een app die een rechtspersoon of een natuurlijk persoon is?
Een app is geen van beide. Een app is software die gemaakt wordt en/of geëxploiteerd wordt door een natuurlijke of rechtspersoon en onder diens verantwoordelijkheid valt.
Wanneer iemand een BSN intypt op een tekstverwerker en diegene gebruikmaakt van Microsoft, dient Microsoft als verwerker van het BSN dan ook een wettelijke grondslag te hebben?
Wanneer iemand een natuurlijke persoon is en bij de uitoefening van een zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteit een BSN intypt in een clouddienst, dan is de AVG niet van toepassing. In de overige gevallen waar een BSN wordt ingetypt en opgeslagen in een clouddienst, is degene die de clouddienst aanbiedt verwerker. De clouddienst wordt conform AVG aangemerkt als een verwerker wanneer hij ten behoeve van een verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt. In de meeste gevallen bestaat er bij een clouddienst een dergelijke situatie. Voor de verwerking geldt dan de grondslag voor gegevensverwerking van de verwerkingsverantwoordelijke. In dat geval is een verwerkersovereenkomst verplicht. Deze verwerkersovereenkomst zal dan meestal onderdeel uitmaken van de algemene voorwaarden waaronder de clouddienst wordt aangeboden. Wanneer een BSN wordt ingetypt in een offline softwareapplicatie waarbij het BSN niet op een server wordt opgeslagen, tijdelijk vastgehouden of op een of andere manier via een clouddienst wordt verwerkt, is de aanbieder van de softwareapplicatie geen verwerker. Dit laat overigens de verantwoordelijkheid van de aanbieder van een applicatie om zorg te dragen voor een veilige applicatie onverlet.
Waarom zijn volgens u de gegevens van de burger, die nu in handen zijn van het overheidsbedrijf Logius (door het gebruik van DigiD), veiliger en betrouwbaarder belegd dan wanneer ze in handen van de burger zelf blijven, wanneer hij of zij zich elektronisch identificeert via het gebruik van de persoonlijke kluis van IRMA?
Veiligheid hangt af van inrichting en waarborgen die met betrekking tot gegevensverwerking worden getroffen. Daarbij maakt het niet uit of de gegevensverwerking plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de overheid of van een private organisatie. Hierbij moet rekening gehouden worden met alle privacybeginselen uit de AVG, waaronder het helpen van de persoon over wie gegevens worden verwerkt in geval van problemen, bijvoorbeeld als zijn identificatiemiddel is gestolen. Deze mogelijkheid wordt beperkt indien niet te achterhalen is op welk moment tijdens het inloggen wie wat heeft gedaan. Dit is het geval wanneer gegevens enkel in handen van de burger zelf blijven.
De verwerking van gegevens door de Minister van BZK/Logius is met specifieke wettelijke waarborgen omkleed (in de Wet EBV en Besluit verwerking persoonsgegevens digitale infrastructuur), die vooralsnog tot inwerkingtreding van de Wet digitale overheid voor private middelen ontbreken.
Een aandachtspunt bij attributendiensten is wel dat het mogelijk maakt dat burgers zo laagdrempelig gegevens kunnen wisselen, ook met instanties die daartoe geen recht hebben, maar waarvan de burger afhankelijk is. In dit kader verwijs ik naar het overheidsbrede programma Regie op Gegevens dat de Minister van BZK gestart is en dat beoogt om kaders te stellen voor het digitaal delen van persoonsgegevens die afkomstig zijn uit overheidsregistraties.
Heeft u, mede in het licht van de Wet Digitale Overheid, bezwaar tegen het gebruik van IRMA in de zorg, zoals nu bijvoorbeeld gerealiseerd door Medipark Uden? Zo ja, hoe gaat u vormgeven aan uw bezwaar?
Het is belangrijk dat burgers een adequate beveiliging wordt geboden bij de digitale toegang tot hun medische gegevens. Betrouwbaar inloggen is daarvoor essentieel. Onder de Wet digitale overheid kies ik bewust voor het toelaten van private middelen (op minimaal betrouwbaarheidsniveau substantieel) vanuit het oogpunt van brede dekking en innovatie. De Wet digitale overheid stelt hier regels voor die aansluiten bij de Europese regels (eIDAS) voor inlogmiddelen. Ook IRMA zal hieraan moeten voldoen, om na inwerkingtreding van de Wet digitale overheid als Nederlands middel toegelaten te kunnen worden. Dit is nog niet vastgesteld. Daarnaast geldt dat IRMA ook als Europees middel niet genotificeerd is. In Europa zijn op dit moment enkele tientallen middelen eIDAS-genotificeerd. Voor IRMA geldt dat dit nog niet heeft plaatsgevonden.
Het rapport 'FC Twente, Feyenoord en de Europese regels voor staatssteun' |
|
Nevin Özütok (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport FC Twente, Feyenoord en de Europese regels voor staatssteun», gepubliceerd op 4 november 2019, van de onderzoeker Van den Burg van de University of Twente?1
Ja
Erkent u dat het niet uit te leggen is dat gemeenten met grote tekorten op het sociaal domein, zich soms gedwongen voelen om tientallen miljoenen over te maken naar betaald voetbalorganisaties?
Ik herken mij niet in de suggestie dat gemeenten gedwongen zouden worden om tientallen miljoenen over te maken naar betaald voetbalorganisaties. De gemeenten zullen binnen de kaders van wet- en regelgeving per geval moeten afwegen of de steun al dan niet zal worden verleend.
Bent u het eens dat staatssteun aan betaald voetbalorganisaties leidt tot een oneerlijk voordeel op sportief vlak in de voetbalcompetities?
Nee, deze mening deel ik niet. Op basis van de door u aangehaalde voorbeelden (FC Twente, Feyenoord) zie ik geen reden om tot een dergelijke conclusie te komen.
Heeft u kennisgenomen van de constatering in bovengenoemd rapport dat er in het geval van FC Twente sprake is van onrechtmatige steun?
Ja
Heeft u kennisgenomen van de conclusie in het rapport dat de Europese Commissie rechtsongelijkheid creëert omdat in het geval van FC Twente niet wordt ingegrepen?
Ja
Bent u het eens dat er een lacune is wanneer de Europese Commissie alleen de klachten van profvoetbalclubs en gemeenten in behandeling neemt, en niet meer de klachten van bijvoorbeeld burgers of organisaties die geraakt worden door de financiële keuzes vanwege (onrechtmatige) steun aan voetbalclubs?
Ja, er zou een lacune zijn als de Europese Commissie alleen de klachten van profvoetbalclubs en gemeenten in behandeling zou nemen, maar dat doet ze niet.
Elke belanghebbende kan een klacht bij de Europese Commissie indienen over mogelijk onrechtmatige steun. Op grond van de verordening over de procedurele voorschriften voor de staatssteunregels wordt als belanghebbende beschouwd een lidstaat, een persoon, een onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van de steun kunnen worden geraakt (Verordening (EU) 2015/1589). Derhalve kan de Europese Commissie ook klachten in behandeling nemen van bijvoorbeeld concurrerende ondernemingen en van beroepsverenigingen die door de steunverlening in hun belangen worden geraakt.
Bent u het eens dat uw huidige uitgangspunt dat «het correct naleven van de staatssteunregels primair aan gemeenten zelf is» (antwoorden op schriftelijke vragen, nr 2019Z07288), niet leidt tot deugdelijk onderzoek naar mogelijke staatssteun door de Europese Commissie, aangezien gemeenten dit niet altijd zelf aangeven zoals in het geval van FC Twente?2
Nee. Onderzoek naar mogelijke staatssteun door de Europese Commissie kan ook geschieden als de gemeente niet uit eigen beweging de Commissie informeert over de steunmaatregel. De Europese Commissie is bevoegd om ambtshalve een onderzoek te starten naar de naleving van de staatssteunregels. Ook kan de Europese Commissie naar aanleiding van een klacht onderzoek doen naar mogelijke staatssteun. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u het eens dat wanneer gemeenten zelf primair verantwoordelijk zijn om onderzoek te vragen naar mogelijke staatssteun aan de Europese Commissie wanneer zij besluiten steun te geven aan een lokale voetbalclub, hier een risico bestaat dat «de slager zijn/haar eigen vlees keurt» of beter gezegd, dat de slager mag beslissen of het vlees al dan niet gekeurd wordt?
De systematiek van de staatssteunregels houdt in dat de gemeente dient te onderzoeken of met de steunverlening staatssteun is gemoeid. Dit betekent dat een steunmaatregel moet worden getoetst aan de vier criteria van staatssteun die zijn opgenomen in artikel 107, eerste lid, VWEU. Als aan alle vier criteria wordt voldaan is er sprake van staatssteun en dient de gemeente de steun ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie. Steun die op basis van een vrijstellingsverordening (bijvoorbeeld de Algemene Groepsvrijstellingsverordening) wordt verleend, is vrijgesteld van de aanmeldplicht. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Indien een gemeente in strijd met de staatssteunregels handelt, bestaat het risico dat de verleende steun op last van de Europese Commissie of van de nationale rechter moet worden teruggevorderd. De nationale rechter heeft de taak om na te gaan of de verplichting om een steunmaatregel vooraf bij de Europese Commissie te melden, is nageleefd. Het toezicht door de Europese Commissie en de nationale rechter op de naleving van de staatssteunregels heeft aldus disciplinerende werking.
Bent u het eens dat het goed zou zijn als gemeenten de wettelijke plicht krijgen om een steunconstructie voor advies aan te melden bij de Europese Commissie?
Op de steunverlener rust op grond van de staatssteunregels reeds de verplichting om de steunmaatregel bij de Europese Commissie aan te melden, voordat de steun wordt verleend. Deze verplichting, het zogenoemde standstill beginsel, is opgenomen in art. 108, derde lid, VWEU. Een uitzondering op deze verplichting geldt voor staatssteun die op grond van een vrijstellingsverordening wordt verleend. Onder de vrijstellingsverordeningen zijn bepaalde steuncategorieën vrijgesteld van de aanmeldplicht en kan worden volstaan met het verstrekken van bepaalde informatie over de steunverlening aan de Europese Commissie.
Vindt u dat het Rijk op dit moment «de goede naleving van de staatssteunregels bevordert en faciliteert» zoals u stelde in antwoord op eerdere schriftelijke vragen?3
Ja. Het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden van mijn ministerie spant zich samen met het Kenniscentrum Europa decentraal in om het staatssteunbewustzijn bij gemeenten te bevorderen. Het Kenniscentrum Europa decentraal is opgericht door het Ministerie van BZK, de VNG, het IPO en de UvW met als doel de kennis en expertise over Europees recht en beleid en de juiste toepassing ervan bij de decentrale overheden te vergroten en het Europabewustzijn te bevorderen. Decentrale overheden kunnen kosteloos gebruik maken van de diensten van het Kenniscentrum.
Meent u dat dit bevorderen en faciliteren door het Rijk op dit moment effectief is en in voldoende mate zorgdraagt dat staatssteunregels niet worden overtreden door gemeenten?
Ja. Gemeenten zijn zich steeds meer bewust van het belang van de goede naleving van de staatssteunregels. Cijfers van het Kenniscentrum Europa decentraal tonen dat het aantal vragen dat door gemeenten wordt gesteld over de toepassing van de staatssteunregels is gestegen. Ook is het aantal steunmaatregelen van gemeenten dat op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening aan de Europese Commissie wordt kennisgegeven, toegenomen. Meer informatie over de steunmaatregelen van de gemeenten is te vinden op www.europadecentraal.nl
Hoe borgt u dat gemeenten bij een verzoek tot steun aan voetbalclubs niet bijna gedwongen zijn om hiermee in te stemmen omdat zij anders met (financiële) problemen achterblijven, zoals een onverkoopbaar en/of onbruikbaar stadion?
Het is in het kader van de autonomie van decentrale overheden, zoals verankerd in de Grondwet en organieke wetten, aan de gemeente zelf om te bepalen welk beleid zij hanteert met betrekking tot steun aan voetbalclubs. De verantwoordelijkheid om daarbij de staatssteunregels correct na te leven rust primair op de gemeente zelf. Het is daarom van belang dat de gemeente bij de staatssteuntoets en de afweging om wel of geen steun te verlenen eventuele toekomstige gevolgen van de steunverlening meeweegt.
Bent u bereid bij de Europese Commissie aan te kaarten dat de huidige procedure waarbij de Europese Commissie alleen klachten van gemeenten en profvoetbalclubs in behandeling neemt, niet leidt tot de gewenste kritische onderzoekshouding van de Europese Commissie ten aanzien van staatssteun aan voetbalclubs?
De Europese Commissie neemt niet alleen klachten van gemeenten en profvoetbalclubs in behandeling. Een aantal jaar geleden heeft de Europese Commissie naar aanleiding van klachten van burgers en berichten in de pers onderzoek gedaan naar mogelijke staatssteun aan een aantal Nederlandse voetbalclubs. De Europese Commissie concludeerde dat aan twee voetbalclubs geen staatssteun was verleend. De steun aan de andere voetbalclubs is als zijnde herstructureringssteun door de Europese Commissie goedgekeurd4.
De huidige procedure biedt elke belanghebbende de mogelijkheid om een klacht over mogelijk onrechtmatige steun in te dienen bij de Europese Commissie. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de Europese Commissie te vragen gemeenten te verplichten tot het aanmelden van een steunconstructie voor advies bij de Europese Commissie?
Zie het antwoord op vraag 9
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 29 november, in verband met het Wetgevingsoverleg Sport op 2 december a.s?
Ja
De Vestia-ellende in Honselse burgemeestersbuurt |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Vestia-ellende in Honselse burgemeestersbuurt nog steeds niet opgelost, bewoners balen van puinhoop»?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met deze nieuwsberichten en ik betreur de ontstane situatie in Honselersdijk. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik ook woningcorporatie Vestia verzocht om een reactie. Ik vertrouw er op dat woningcorporatie Vestia en de gemeente Westland werken aan een passende oplossing voor deze lokale aangelegenheid.
Wat is de hoogte van de totale schade veroorzaakt door de renovatiewerkzaamheden door Vestia in de Burgemeestersbuurt in Honselersdijk?
Heeft Vestia deze renovatiewerkzaamheden volgens u correct naar de bewoners gecommuniceerd? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Klopt het dat Vestia haar huurders in de Burgemeestersbuurt in Honselersdijk pas heeft geïnformeerd ná aanvang van de werkzaamheden?
Klopt het dat Vestia bij de start van de werkzaamheden geen omgevingsvergunning had, geen sloopmelding had gedaan én geen 70% akkoord van de huurders had gekregen?
Deelt u de mening dat de groep huurders die overlast heeft ondervonden van de werkzaamheden van Vestia degelijk gecompenseerd dient te worden door Vestia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe u Vestia hiertoe gaat bewegen?
Wat is uw reactie op het bericht dat Vestia is doorgegaan met de werkzaamheden ondanks de bouwstopzetting door de gemeente Westland?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om bereidwillige gemeenten te faciliteren om hen verantwoordelijk te maken voor de overname van Vestiawoningen en dit onder gemeentelijk beheer te brengen en uit te baten?
Ik vertrouw erop dat de lokale overheden zelf een evenwichtige afweging kunnen maken of zij de overname en exploitatie van woningen onder eigen beheer willen uitvoeren. Daarbij acht ik het huidige kader qua wet- en regelgeving voor gemeenten passend. In dit kader moet worden opgemerkt dat de exploitatie van woningen kennis, expertise en middelen vergt en niet geheel risicoloos is, hetgeen er in het recente verleden over het algemeen toe leidde dat de exploitatie van woningen bij meer specialistische partijen, zoals woningcorporaties werd belegd.
Kan er een prioritering worden aangebracht dat eerst corporaties of (semi) overheden, en daarna andere partijen pas in aanmerking komen om Vestia woningen over te nemen om te voorkomen dat veel sociale huurwoningen verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties zijn organisaties die toegelaten zijn als instellingen die uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn. Zij beogen hun financiële middelen uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting in te zetten. Bij andere organisaties en (semi-)overheden kunnen ook andere belangen een rol spelen. Daarom is in de Woningwet geregeld dat bij een voorgenomen verkoop van een blijvend gereguleerde corporatiewoning, deze eerst aan andere toegelaten instellingen moet worden aangeboden. Verder is in de Woningwet een exploitatieverplichting van ten minste 7 jaar opgenomen bij de verkoop van een blijvend gereguleerde huurwoning om te voorkomen dat verkochte gereguleerde huurwoningen in relatief korte tijd worden geliberaliseerd. Ook kunnen gemeenten, huurders en woningcorporaties prestatieafspraken maken over de verkoop van sociale huurwoningen en eventuele bedingen die men aan de verkopen wil koppelen.
Bent u bereid om de overdrachtsbelasting voor beleggers te verhogen en voor woningcorporaties te verlagen, zodat gestimuleerd wordt dat de corporaties de sociale huurwoningen van Vestia overnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit wilt gaan doen?
Het verhogen van overdrachtsbelasting voor beleggers en tegelijkertijd verlagen van overdrachtsbelasting voor woningcorporaties betekent dat woningcorporaties ten opzichte van beleggers zouden worden bevoordeeld bij de aankoop van huurwoningen. Een bevoordeling in deze zin betreft een steunmaatregel voor woningcorporaties, welke niet is opgenomen in het besluit op geoorloofde staatssteun van de EU. Voorts wil ik erop wijzen dat corporaties voor de uitvoering van de opgedragen taken toegestane steunmaatregelen ontvangen, onder meer in de vorm van geborgde leningen. Dit financieringsvoordeel, wat reguliere verhuurders niet hebben, kunnen corporaties ook inzetten voor de aankoop van Vestiawoningen.
Wilt u de antwoorden op bovenstaande vragen vóór het AO Woningcorporaties/Evaluatie van de Woningwet en het huurakkoord van 12 december 2019 naar de Kamer sturen?
In verband met de informatie die voor de beantwoording van deze vragen nodig was van andere partijen is het niet gelukt deze antwoorden voor het AO Woningcorporaties naar de Kamer te sturen.
Het bericht 'Nederland draait op voor Antilliaanse douanefraude' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nederland draait op voor Antilliaanse douanefraude»?1
Ja.
Kunt u kortheidshalve (inclusief tijdlijn) beschrijven en duiden om welke casus het hier ging. Kunt u daarbij aangeven welke activiteiten ondernomen zijn door, en verantwoordelijkheden er lagen bij, afzonderlijke landen in het Koninkrijk dan wel bij het Koninkrijk der Nederlanden als geheel?
In deze zaak gaat het om de invoer van melkpoeder en rijst uit Curaçao in de periode 1997 2000 (casus 1) en van gries en griesmeel van rijst uit Aruba in de periode 2002 2003 (casus 2).
Casus 1: De eerste claim van de Commissie is gebaseerd op oude invoertransacties vanuit de Nederlandse Antillen (periode 1997/2000). De Commissie stelde dat goederen ten onrechte de oorsprong Nederlandse Antillen hebben meegekregen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen (Curaçao) en zijn vervolgens met deze onjuiste preferentiële oorsprong ten onrechte tegen een nultarief aan invoerrechten ingevoerd in Duitsland. Dit was in strijd met de bepalingen van het zgn. LGO-besluit van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap uit 1991.
De aansprakelijkstelling door de Commissie is niet gebaseerd op fouten van de Nederlandse douane, want die heeft geen rol gespeeld in deze zaak. Volgens de Commissie is het Koninkrijk der Nederlanden als lidstaat van Europese Unie (verder: lidstaat) aansprakelijk voor het verlies aan eigen middelen dat het gevolg is van de door de EU gemiste invoerrechten vanwege de vergissingen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen op Curaçao, zijnde € 18,2 miljoen. De Commissie baseert zich daarbij onder meer op het beginsel van loyale samenwerking. Op 27 januari 2012 heeft de Commissie het Koninkrijk als lidstaat verzocht het bedrag ter beschikking te stellen aan de EU. Deze aansprakelijkheidsstelling van de Commissie is destijds verworpen, met het argument dat het Koninkrijk als lidstaat van de EU geen verantwoordelijkheid draagt voor fouten gemaakt door Aruba en Curaçao. Dit is het begin van de juridische procedure die uiteindelijk heeft geresulteerd in de uitspraak van het Hof van Justitie d.d. 31 oktober 2019.
Casus 2: Tevens is er een vergelijkbare claim voor Aruba (aansprakelijkstelling door de Commissie van 31 mei 2012). Het gaat hier om € 0,3 miljoen. In dit geval stelde de Commissie dat goederen ten onrechte de oorsprong Aruba hebben gekregen. Dit was in strijd met de bepalingen van het LGO-besluit van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap uit 2001. De goederen zijn in dit geval wel in Nederland ingevoerd.
Welke consequenties heeft de uitspraak van het Europese Hof, dat Aruba en Curaçao geen «derde landen» zijn, maar integraal onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden dat lid is van de EU en dat het Koninkrijk verantwoordelijk is voor nakoming van de verplichtingen die bij dit lidmaatschap horen?2
In de uitspraak bevestigt het Hof dat de LGO een bijzondere associatie met de EU onderhouden en als zodanig zijn uitgezonderd van de werking van grote delen van het EU-recht. De bijzondere betrekkingen tussen het Koninkrijk en de Caribische delen hiervan zijn naar het oordeel van het Hof echter van dien aard, dat daarvoor voor het Koninkrijk op grond van het beginsel van loyale samenwerking een speciale aansprakelijkheid jegens de Unie in het leven wordt geroepen. Het Koninkrijk der Nederlanden is op grond hiervan, als lidstaat van de EU, aansprakelijk wanneer Aruba, Curaçao of andere Caribische delen van het Koninkrijk, hun LGO-verplichtingen schenden. De uitspraak heeft geen consequenties voor de op de Caribische delen van het Koninkrijk rustende verplichtingen op grond van de LGO-besluiten. Deze blijven ongewijzigd.
Kunt u kort uiteenzetten wat de LGO-status (Landen en Gebieden Overzee) van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten inhoudt? In welk juridisch verband heeft deze status betekenis? Geldt dit alleen voor het verband van de Europese Unie of ook voor andere (supra- of) internationale verbanden, zoals de Raad van Europa?
Het Caribisch deel van het Koninkrijk is geassocieerd met de Europese Unie door middel van de status als LGO (Landen en Gebieden Overzee). Ten grondslag hieraan ligt het Vierde Deel van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het LGO-besluit (het huidige LGO-besluit is: Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie). Het LGO-besluit regelt op welke gebieden wordt samengewerkt tussen de Europese Commissie en de LGO. Naast het Koninkrijk hebben ook het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Denemarken overzeese gebiedsdelen met de status van LGO. Doordat de associatie haar grondslag vindt in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het LGO-besluit, heeft deze status alleen betekenis binnen de Europese Unie en dus niet voor de Raad van Europa of andere internationale verbanden.
In dit specifieke geval betrof de zaak een geschil waarbij de Europese Unie financieel nadeel heeft gehad. Op basis daarvan heeft de Commissie zich genoodzaakt gevoeld de zaak voor te leggen aan het Hof van Justitie.
Hoe is in het kader van de LGO-status de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk tussen de landen en het Koninkrijk als eigen entiteit geregeld? Geeft deze uitspraak van het Hof van Justitie het kabinet – maar ook de Rijksministerraad – aanleiding om deze verdeling op andere wijze te interpreteren?
Formeel brengt de LGO-status van Aruba, Curaçao, Sint Maarten geen wijziging aan in de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk tussen de landen en het Koninkrijk. Het Statuut voor het Koninkrijk bevat geen bepalingen die speciaal zijn toegesneden op de bijzondere relatie die het Koninkrijk voor de Caribische delen met de EU is aangegaan. Dat betekent onder meer dat de Koninkrijksregering, bij de uitoefening van bestuurlijk toezicht op de Caribische landen in verband met gedragingen onder het LGO-regime, is aangewezen op bestaande, generieke instrumenten zoals het vernietigingsrecht dat is neergelegd in artikel 50 Statuut. Deze instrumenten worden, vanwege de autonomie van de landen, vanouds met grote terughoudendheid ingezet. Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie zal in het kader van de uitvoering van de motie Van Raak c.s. (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23) worden gereflecteerd op de geschiktheid van de desbetreffende instrumenten en de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk in de context van de EU.
Heeft de strekking van het arrest van het Hof van Justitie alleen betekenis voor dit specifieke issue op het vlak van douanerecht, of heeft het, binnen de werking van het EU-verdrag inclusief alle beleidsterreinen die daaronder vallen, een bredere betekenis? Kunt u voorbeelden geven van andere issues en beleidsterreinen die door deze uitspraak in een ander daglicht komen te staan?
Het arrest lijkt op het eerste gezicht alleen relevant voor het specifieke vraagstuk van de aansprakelijkheid voor schendingen van de douanebepalingen in het LGO-besluit door de met het Koninkrijk der Nederlanden, als lidstaat van de EU, verbonden LGO Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. De uitspraak verandert niets aan de op deze entiteiten rustende verplichtingen onder het Unierecht, maar maakt duidelijk dat het Koninkrijk der Nederlanden als lidstaat aansprakelijk is voor eventuele schendingen van deze verplichtingen. De kwestie of dit ook buiten de context van het douanerecht tot een verplichting tot financiële compensatie voor het Koninkrijk der Nederlanden zou kunnen leiden wordt momenteel onderzocht en meegenomen in de uitvoering van de motie Van Raak c.s.
Heeft de uitspraak van het Hof van Justitie betekenis voor andere verbanden en verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is? Heeft deze uitspraak – dan wel de gedachten en denklijnen die ten grondslag liggen aan deze uitspraak – bijvoorbeeld betekenis voor de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, meer in het bijzonder het verbod op refoulement en de waarborging van mensenrechten?
Zie antwoord vraag 4.
Berichten dat ziekenhuizen en verpleeghuizen zo vol zijn dat ouderen verzorgd worden in een hospice |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «De wachtkamer van de zorg, het raakt vol in de Twentse hospices» en «Hospices in Twente overvol door vitale ouderen»?1 2
Ja.
Hoe vaak is een persoon niet in een hospice opgenomen in Twente in 2018 en 2019?
Er zijn geen recente cijfers beschikbaar over het aantal personen dat niet kon worden opgenomen in een hospice in Twente. Landelijk ging het in 2018 om ongeveer 7% van de aangemelde cliënten die vanwege een tekort aan bedden niet kon worden opgenomen in een bepaald hospice.
De Twentse netwerken palliatieve zorg houden voor de aangesloten hospices bij hoeveel mensen er worden opgenomen, wat de bezettingsgraad is en of er sprake is van wachttijden. De bezettingsgraad steeg gemiddeld niet in 2018. Er waren in 2018 3 hospices die aangeven dat er soms sprake is van een korte wachttijd; bij 4 hospices was dat in 2018 nooit het geval. Voor 2019 zijn deze cijfers pas in de loop van 2020 beschikbaar, maar het is de verwachting dat er in 2019 vaker sprake is van een wachttijd. Er zijn initiatieven gaande die waarschijnlijk zullen leiden tot extra hospicebedden in de regio.
Klopt het bericht dat verpleeghuizen in de regio Twente zo vol zitten dat ouderen die op een wachtlijst voor het verpleeghuis staan terechtkomen in een hospice?
In beginsel is het noch in Twente, noch landelijk de bedoeling dat niet palliatieve ouderen die op de wachtlijst staan voor een verpleeghuis in een hospice worden opgenomen. Hiertoe wordt voor opname gekeken of mensen inderdaad in de laatste levensfase verkeren. In Twente zijn er goede regionale samenwerkingsafspraken tussen de instellingen in het netwerk. Toch komt het voor, zoals ook geschetst in de twee artikelen, dat mensen door de goede zorg opknappen of dat mensen ten onrechte een terminaalverklaring krijgen. In Twente is het netwerk bezig met het maken van afspraken hoe een eventueel benodigde «uitplaatsing» zo snel mogelijk en met zo min mogelijk belasting voor de patiënt kan worden gerealiseerd. Te denken valt aan goede screening vooraf, duidelijke afspraken vooraf over wat er gebeurt als men opknapt, versnelde Wlz-indicaties en goede afspraken met verpleeghuizen in de regio. Landelijk ben ik over dit soort
afspraken en het delen van goede voorbeelden hiervan in overleg met de vereniging VPTZ Nederland en de Associatie Hospicezorg Nederland. Dit mede naar aanleiding van het afschaffen van de terminaliteitsverklaring.3
Speelt dit probleem alleen in Twente of ook elders in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel ouderen in Nederland wachten in een hospice op een plek in het verpleeghuis?
Hierover worden geen cijfers bijgehouden. Dat is ook lastig, omdat de situatie van deze mensen snel kan veranderen.
Klopt het dat ouderen met een terminale ziekte in de laatste fase van hun leven daardoor geen plek hebben in een hospice?
Gezien de ontwikkeling van de gemiddelde bezettingsgraad en de toename van het aantal hospices/hospicebedden, heeft dit probleem tot nu toe niet op grote schaal gespeeld. Medio november waren er 9 plaatsen vrij in de Twentse hospices.4 Natuurlijk kan het gebeuren dat mensen niet terecht kunnen in het hospice van hun voorkeur. Ook kunnen vergrijzing en ontwikkelingen elders in de zorg ervoor zorgen dat het beroep op hospices in de toekomst groter wordt. Ik zal dat samen met de netwerken en vertegenwoordigende organisaties goed in de gaten houden.
Wat is de bestemming geweest van de verzorgingshuizen die gesloten zijn? Zijn daarvoor op de plek van het verzorgingshuis bijvoorbeeld seniorenwoningen gebouwd?
Er is door het ministerie niet bijgehouden wat met oude verzorgingshuizen is gebeurd. In sommige gevallen is het verzorgingshuis ingezet voor verpleeghuiszorg; in sommige gevallen voor eerstelijnszorg; ook kan het (deels) zijn verhuurd waarbij een servicepakket is aangeboden en zorg en ondersteuning vanuit Zvw en Wmo is geboden. In een aantal gevallen is het verzorgingshuis gesloopt.
Hoeveel seniorenwoningen hebben de gemeenten in de regio Twente gebouwd sinds 2012?
Ik heb hierover geen informatie.
Kent u het initiatief De Knarrenhof?3
Ja.
Hoeveel gemeenten in de regio Twente zijn door de Stichting Knarrenhof benaderd om hun woon-zorgmodel te bouwen?
Er is contact tussen de Stichting Knarrenhof en 14 gemeenten.
Hoeveel gemeenten in de regio Twente laten daadwerkelijk woningen ontwikkelen volgens het concept Knarrenhof? Om hoeveel woningen gaat het?
In 3 gemeenten zijn er concrete projecten. In totaal gaat dat om 57 woningen. Daarnaast wordt op dit moment in 2 gemeenten de mogelijkheid onderzocht van de ontwikkeling van in totaal 125 woningen.
Hoeveel plekken worden in de regio Twente gecreëerd door de extra middelen die beschikbaar komen om de wachtlijstproblematiek aan te pakken?4
In oktober 2019 heb ik in de definitieve kaderbrief 2020 (Kamerstuk 34 104, nr. 265) duidelijkheid verstrekt over extra budget op basis van het augustus advies van de NZa (inclusief het aanvullend addendum). Ik heb de zorgkantoren met klem verzocht om dit budget te gebruiken om de wachtlijsten aan te pakken. De extra middelen kunnen zowel intramuraal ingezet worden als voor Wlz-zorg thuis. De (verwachte) groei van het aantal plekken wordt niet gemonitord, maar de financiële realisatie wel. Van het Zorginstituut ontvang ik de realisatiecijfers over 2019 in maart 2020.
Is er zicht op of er binnenkort plekken bijkomen in de verpleeghuizen? Zo ja, wanneer komen die plekken beschikbaar in de verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 12.
Het protest van de eilandraadsleden van Saba |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Begrijpt u de frustratie van de leden van de eilandsraad van Saba dat zij hun financiën op orde hebben, maar nauwelijks structureel budget krijgen voor het voeren van beleid?1
Het Openbaar Lichaam Saba heeft in de vorm van de vrije uitkering en de eigen (belasting)inkomsten de beschikking over structurele middelen. Over het jaar 2019 gaat het om ruim 9 miljoen USD aan vrije uitkering en ruim 1 miljoen USD aan eigen inkomsten. Daarnaast heeft dit kabinet voorzien in een structurele bijdrage voor de exploitatie van infrastructuur. Voor Saba betreft dit een bedrag van bijna 1,5 miljoen USD per jaar. Van de 30 miljoen euro die dit kabinet via de regio enveloppe beschikbaar heeft gesteld voor Caribisch Nederland is 13 miljoen euro aan Saba toegekend. 12 miljoen euro is samen met de wederopbouwmiddelen bestemd voor een verbeterde zeehaven. Met die investering wordt ook beoogd de eigen inkomsten van Saba middels toerisme te vergroten. Naast deze middelen heeft het Openbaar Lichaam Saba de afgelopen jaren inderdaad vanuit verschillende ministeries veel incidentele bijdragen ontvangen, die (mede) structurele taken financieren (veelal ter intensivering c.q. verbetering).
In de kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 11) is ook ingegaan op de hoogte van de vrije uitkering en de (vele) incidentele bijdragen. Het kabinet zal de hoogte van de vrije uitkering betrekken bij de herijking van de taakverdeling tussen Caribisch Nederland en het Rijk. Om de administratieve lasten van de openbare lichamen te verlagen en de beleidsruimte te vergroten wordt bovendien bezien of meerjarige incidentele uitgaven kunnen worden gebundeld en ondergebracht in structurele bijdragen.
Deelt u mijn opvatting dat het voor Saba gekozen beleid om het lokale bestuur meer taken zélf te laten uitvoeren ook betekent dat het eiland meer vrij besteedbaar budget moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het door mij afgesloten bestuursakkoord 2019–2022 (de «Saba Package») is afgesproken dat het Openbaar Lichaam Saba en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich zullen inspannen om structurele taken ook met structurele middelen te dekken. Zo voegt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanaf 2020 een bedrag van USD 400.000 (structureel) toe aan de vrije uitkering van Saba voor de uitvoering van het sport- en preventieakkoord en naschoolse activiteiten.
Deelt u de opvatting dat de politieke stabiliteit en de financiële degelijkheid van Saba ook ruimte biedt voor een eigen beleid ten opzichte van Saba, los van het gezamenlijke beleid voor alle drie de BES-eilanden?
Ja.
Bent u bereid in overleg te treden met de eilandsraad van Saba, met als inzet het onderlinge vertrouwen te herstellen?
Mijn ambtenaren en ik hebben regelmatig contact met het bestuurscollege van Saba. De in de «Saba package» gemaakte afspraken, waaronder robuuste overheidsfinanciën, worden halfjaarlijks gemonitord.
Bent u bereid als coördinerend Minister te bezien hoe wij Saba meer vrij besteedbare middelen en beleidsvrijheid kunnen geven?
Ja. Zie de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Huurtoeslag en het minimumloon |
|
Jasper van Dijk , Sandra Beckerman |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de tweedeling in het huidige systeem van de huurtoeslag, namelijk dat de huurgrens voor huurtoeslag ongeveer 300 euro per maand lager is voor mensen tussen de 18 en 23 jaar, dan voor mensen van 23 jaar en ouder?1
Ja, waarbij op te merken valt dat de lage huurgrens niet voor alle huishoudens jonger dan 23 geldt. Voor jongere huishoudens waarbij de toeslagontvanger of medebewoner de woning deelt met een (pleeg)kind, of als er een bewoner gehandicapt is, geldt de hoge huurgrens.
Klopt het dat de lagere maximumgrens voor de kale huur gekoppeld is aan de leeftijd van het minimumloon? Zo ja, kunt u verklaren waarom de huidige leeftijdsgrens voor het volledig minimumloon op 21 jaar ligt, maar dat deze leeftijdsgrens niet geldt bij de voorwaarden van de huurtoeslag?
Nee, deze grens is niet gekoppeld aan de leeftijd van het minimumloon. Het gaat hierbij overigens niet om de kale huur maar om de rekenhuur.
Hoeveel mensen zijn er die tussen de 21 en 23 jaar oud zijn, een huurprijs betalen van 424,44 euro of meer en daardoor geen huurtoeslag ontvangen? En hoeveel huurtoeslag lopen zij nu in totaal mis op jaarbasis?
Uit het Woononderzoek 2018 is af te leiden dat dit circa 14 duizend huurders tussen 21 en 23 jaar, met een huurprijs tussen de 424,44 euro en de maximale huurtoeslaggrens betreft. Wanneer zij wel recht hadden gehad op huurtoeslag, zouden zij met hun huidige huur gezamenlijk circa 37 miljoen euro aan huurtoeslag hebben gekregen.
Hoeveel mensen zijn er die tussen de 18 en 23 jaar oud zijn, een huurprijs betalen van 424,44 euro of meer en daardoor geen huurtoeslag ontvangen? En hoeveel huurtoeslag lopen zij nu in totaal mis op jaarbasis?
Dit betreft circa 21 duizend huurders tussen 18 en 23 jaar oud met een huurprijs tussen de 424,44 euro en de maximale huurtoeslaggrens. Wanneer zij wel recht hadden gehad op huurtoeslag, zouden zij met hun huidige huur gezamenlijk circa 56 miljoen euro aan huurtoeslag hebben gekregen.
Bent u bereid deze mensen, die aantoonbaar huurtoeslag zijn misgelopen omdat de aan de leeftijd gekoppelde huurgrens in de huurtoeslag niet overeenkomt met de leeftijd van het minimumloon, te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De lagere huurgrens onder 23 jaar is bewust gekozen vanuit de gedachte dat jongeren nog aan het begin staan van hun wooncarrière en door hun gezinssituatie ook goed kunnen volstaan met een kleinere, goedkopere woning of een onzelfstandige kamer. Bij een verhoging van de huurgrens vanaf 21, of vanaf 18 jaar zal er vermoedelijk een opwaarts effect op de huurprijzen zijn, omdat verhuurders hogere huurprijzen kunnen gaan vragen.
Op dit moment vragen bijvoorbeeld verhuurders van zelfstandige studentenwoningen vaak een huurprijs vrijwel op de nu geldende maximale huurgrens. De huurgrens blijkt in de huurstelling te werken als focuspunt. Het verhogen van de maximale huurgrens voor jongeren zou niet alleen leiden tot een extra stijging van de uitgaven huurtoeslag, maar ook tot effecten op de betaalbaarheid voor deze jongeren, omdat deze huurverhoging niet volledig met de huurtoeslag zal worden gecompenseerd.
De hogere kosten huurtoeslag worden, afhankelijk van de mate waarin verhuurders de prijzen gaan verhogen, in de situatie dat de verhoging van de huurgrens geldt vanaf 21 jaar geschat op 50 à 60 miljoen euro en in de situatie dat de verhoging van de huurgrens geldt vanaf 18 jaar op 90 à 100 miljoen euro.
Alles overziend is er op dit moment geen aanleiding om de leeftijdsgrens van 23 jaar te verlagen.
Per wanneer gaat u de leeftijd van 23 jaar bij de huurgrens van de huurtoeslag verlagen naar de leeftijd van 18 jaar, aangezien dit de leeftijd is waarop mensen als volwassen worden beschouwd, zowel juridisch als voor verschillende verplichtingen van de overheid, zoals bijvoorbeeld het hebben van een zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat alle volwassenen als volwassenen behandeld moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het volledig wettelijk minimumloon voor 18- jarige te laten gelden?
De Minister van SZW heeft in antwoord op Kamervragen van het Lid Gijs van Dijk (PvdA), ingezonden op 26 maart 2019, geantwoord dat de regering recentelijk de minimumjeugdlonen heeft verhoogd en op dit moment niet voornemens is deze verder te verhogen. In zijn antwoorden geeft hij het volgende aan:
In 2017 is de eerste stap gezet met het verlagen van de leeftijd voor volledig minimumloon van 23 naar 22 jaar in 2017 en 1 juli 2019 is deze verder verlaagd naar 21 jaar. Ook zijn de percentages voor 18- tot 21-jarigen in 2017 verhoogd en zijn deze per 1 juli 2019 opnieuw verhoogd. Hiertoe is besloten omdat het kabinet erkende dat de sociaaleconomische en maatschappelijke positie van jongeren ten opzichte van de periode waarin de laatste wijziging van het minimumjeugdloon werd doorgevoerd, veranderd was.
De Minister gaf aan terughoudend te zijn met het verder verhogen of zelfs afschaffen van het minimumjeugdloon, omdat het CPB bij een substantiële verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon een vermindering van werkgelegenheid voor jongeren verwacht. Daarnaast wordt door het verhogen van het minimumjeugdloon de optie scholing mogelijk minder aantrekkelijk. Dit kan jongeren richting de arbeidsmarkt trekken op het moment dat ze anders verdere scholing hadden gevolgd. Ook dit is een ongewenst effect van een grote verhoging van het minimumjeugdloon.
De regering is van mening nu een balans te hebben gevonden tussen een verhoging van het minimumjeugdloon en de potentieel negatieve gevolgen van een verdere verhoging. Daarbij is het relevant te vermelden dat ouders in Nederland onderhoudsplichtig zijn totdat hun kind 21 jaar wordt. Dit betekent dat zij er verantwoordelijk voor zijn dat het kind onderdak, kleding, voeding, scholing en medische hulp krijgt. Het is volgens het kabinet logisch om bij deze bestaande grens aan te sluiten. Een volledige afschaffing van het minimumjeugdloon ligt daarom op dit moment niet voor de hand.
700 miljoen euro voor schaamteloze EU-propaganda |
|
Vicky Maeijer (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe gratis reis door Europa voor 18-jarigen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Europese Commissie dat het een goed idee is om «gratis» treinkaartjes uit te delen tegen zogenaamde misinformatie over Europa en de opkomst van populisme?2 Zo nee, waarom niet?
Het huidige DiscoverEU is een pilotprogramma dat 18-jarigen, met specifieke focus op jongeren met minder mogelijkheden, de gelegenheid moet geven te reizen door Europa. Momenteel heroverweegt de Europese Commissie de invulling van deze pilot, waarbij de Europese Commissie en het Europees parlement voorstellen dat het onderdeel wordt van het toekomstige Erasmus-programma. Voor de kabinetsappreciatie van dit voorstel, verwijs ik u graag naar het op 10 juli 2018 aan uw Kamer verzonden BNC-fiche over Erasmus (Kamerstuk 22 112, nr. 2624).
Het kabinet is kritisch over DiscoverEU in de huidige vorm van het pilotprogramma. Alvorens een beoordeling plaats kan vinden over het voorstel voor de toekomst van DiscoverEU, wil het kabinet meer duidelijkheid over de leereffecten, het selectieproces, en hoe de impact van het programma gemeten wordt.
De toekomst van DiscoverEU is momenteel opgenomen als beslispunt in de zogeheten negotiation box (onderhandelingsdocument) voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Daar maakt het onderdeel uit van een vernieuwingspakket, waar ook Europese Universiteiten en Excellentiecentra voor beroepsonderwijs en -opleiding onderdeel van zijn. Het Finse voorzitterschap heeft voorgesteld de discussie te heropenen over dit vernieuwingspakket. Indien lidstaten hiermee akkoord gaan, wordt dit pakket onderdeel van de onderhandelingen met het Europees parlement in het kader van de triloog over het Erasmus-programma. Indien lidstaten hier niet mee akkoord gaan, zal de discussie in het voorjaar van 2020 plaatsvinden als er weer over het MFK wordt gesproken.
Welke andere EU-plannen zijn of worden er ingevoerd tegen zogenaamde misinformatie en populisme? Hoeveel kosten deze plannen?
Binnen de kaders van het bredere Erasmus+ programma moet het DiscoverEU initiatief erop gericht zijn om via onderwijs en cultuur de Europese identiteit van jongeren te versterken. De website youdiscover.eu waarnaar wordt verwezen is in het beheer van een Europese politieke partij, de Europese Volkspartij (EVP).
Deelt u de mening dat een campagne van maar liefst 700 miljoen euro, zoals de Europese Commissie heeft voorgesteld, voor promotie van de EU een wanstaltig bewijs is van schaamteloze verspilling van (Nederlands) belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil meer duidelijkheid over het voorstel voor de toekomst van DiscoverEU alvorens erover te oordelen. Er moet duidelijk worden wat de leereffecten van het programma zijn, wat voorwaarden voor het selectieproces zijn, en hoe de impact van het programma wordt gemeten.
Bent u bereid om tijdens de onderhandelingen over de nieuwe meerjarenbegroting van de EU te eisen dat kostbaar Nederlands belastinggeld niet wordt ingezet voor dit soort flauwekul, maar terugvloeit naar de Nederlandse staatskas? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal zich, in lijn met de kabinetsappreciatie van 1 juni 2018 (Kamerstuk 21 501–20 nrs. 1349 en 1379), in de komende onderhandelingen blijven inzetten voor een financieel houdbaar en ambitieus gemoderniseerd MFK. Nederland ziet de begroting in de context van Brexit en de discussie over de toekomst van de EU. Brexit dicteert, met het verlies van een grote netto betaler, dat de begroting neerwaarts moet worden bijgesteld. Middelen moeten effectief en efficiënt besteed worden, op terreinen waar Europese financiering toegevoegde waarde heeft. Dit vraagt scherpe keuzes én bezuinigingen. De inzet is om via bezuinigingen op bestaand beleid versterkte of nieuwe prioriteiten te financieren, als ook de financiële gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te vangen.
Het kunnen meenemen van schadevrije jaren |
|
Rutger Schonis (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in het buitenland opgebouwde schadevrije jaren niet geldig zijn in Nederland? Klopt het dat dit ook het geval is voor de schadevrije jaren die zijn opgebouwd in EU-lidstaten?1
Ik ben ermee bekend dat in het buitenland opgebouwde schadevrije jaren niet altijd kunnen worden meegenomen. In Nederland bouwt men voor elk jaar schadevrij rijden een schadevrij jaar op. Als er schade wordt geleden verliest de verzekerde 5 schadevrije jaren.
Omdat de meeste landen een ander systeem hanteren, bepalen verzekeraars, afhankelijk van dat systeem, wanneer ze schadevrije jaren één op één overnemen. Dit geldt ook voor in EU-lidstaten opgebouwde schadevrije jaren. Insurance Europe, de Europese koepel van verzekeraars, heeft in 2012 onderzoek gedaan naar de verschillen in opbouw van schadevrije jaren en stelt daarin dat de verschillen met name zitten in de impact van een claim op de reeds opgebouwde schadevrije jaren. De omgang met schadevrije jaren, en het effect van claims, kan dus per land verschillen.
Hoe wordt de registratie van schadevrije jaren in andere EU-lidstaten voltrokken? Zijn er andere landen die gebruik maken van een nationaal datasysteem zoals het Nederlandse Roy-Data-systeem? Hoe verschillen wet- en regelgeving in EU-lidstaten met betrekking tot het berekenen van schadevrije jaren?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het voor mensen uit het buitenland, die in Nederland komen wonen, mogelijk is om hun buitenlandse autoverzekering door te laten lopen wanneer zij een internationale dekking hebben, waardoor zij hun opgebouwde schadevrije jaren kunnen behouden? Kunt u een indicatie geven van de proportie in Nederland geregistreerde auto’s waarvoor geen autoverzekering is afgesloten bij een Nederlandse verzekeraar?
Veel Nederlandse verzekeraars kennen in hun voorwaarden bepalingen waarin zij een voertuig met Nederlandse kenteken een aantal maanden verzekeren bij permanent verblijf in het buitenland. Voor buitenlandse verzekeraars die dat doen voor in het buitenland geregistreerde voertuigen die (al dan niet tijdelijk) in Nederland zijn is mij dat onbekend. Hanterende de definitie dat een verzekeraar Nederlands is als het hoofdkantoor in Nederland staat, is het percentage in Nederland geregistreerde auto’s waarvoor een verzekering is afgesloten bij een buitenlandse verzekeraar ongeveer 12%.
Bent u bekend met het feit dat het geldt als fraude wanneer een ouder zijn kind regelmatig gebruik laat maken van zijn/haar auto, zonder dit aan te geven bij de verzekeraar? Bent u bekend met het feit dat de premie hierdoor (vaak) hoger is? Kunt u een indicatie geven van de hoogte van de toeslag die in een dergelijk geval wordt berekend of een indicatie geven van de manier waarop de premie in een dergelijk geval wordt berekend? Klopt het dat een kind, dat meerdere jaren als regelmatig bestuurder gebruik heeft gemaakt van de auto, geen schadevrije jaren heeft opgebouwd? Vindt u het niet vreemd dat er wél premie is betaald voor het gebruik van de auto door het kind, terwijl dit kind géén schadevrije jaren heeft opgebouwd?2
Het is mij niet bekend dat bij consumentenpolissen het geldt als fraude wanneer een ouder zijn kind of partner regelmatig gebruik laat maken van zijn/haar auto, zonder dit te melden aan de verzekeraar. De meeste verzekeraars hebben geregeld in hun polisvoorwaarden dat ieder gezinslid dat in het bezit is van een geldend rijbewijs in het betreffende voertuig mag rijden. Mocht er na gereden schade een claim worden ingediend dan heeft dat impact op de schadevrije jaren van de verzekeringnemer. Bij leasecontracten en in de zakelijke markt kunnen andere voorwaarden gelden.
Een kind of partner bouwt schadevrije jaren op als het geregistreerd staat als verzekeringsnemer of als regelmatig bestuurder. Niet geregistreerde gezinsleden bouwen geen schadevrije jaren op. Rijdt het geregistreerde gezinslid schade, dan gaat het ook ten koste van zijn/haar schadevrije jaren. Afhankelijk van de leeftijd van het gezinslid kan er een hogere premie gevraagd worden, vanwege een risico-inschatting door de verzekeraar. Er is hierdoor geen informatie beschikbaar over een algemene verhoging van premies. De premie wordt vastgesteld op basis van het profiel van verzekeringnemer(s) en, indien nodig, de geregistreerde regelmatig bestuurder(s).
Ik vind het begrijpelijk dat een verzekeraar een kind of partner alleen schadevrije jaren laat opbouwen als hij geregistreerd staat als verzekeringsnemer of regelmatig bestuurder. Als de regelmatig bestuurder niet geregistreerd staat beschikt de verzekeraar ook niet over de gegevens en kan zich geen beeld vormen over het rijgedrag.
Klopt het, in een situatie waarin partners op hetzelfde adres wonen en samen gebruikmaken van een auto, dat de schadevrije jaren alleen worden opgebouwd door de verzekeringsnemer? Zou u het wenselijk vinden dat partners die samen gebruikmaken van een auto ook beiden schadevrije jaren opbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er op dit moment slechts drie autoverzekeraars zijn die het mogelijk maken om de opgebouwde schadevrije jaren te verdelen? Bent u bereid om zich samen met verzekeraars in te zetten voor het vergroten van de mogelijkheid voor partners in scheiding om de schadevrije jaren te verdelen?
Na navraag bij het Verbond van Verzekeraars kan ik geen uitsluitsel geven over hoeveel autoverzekeraars het mogelijk maken om de opgebouwde schadevrij jaren te verdelen. Tegelijk concludeer ik dat er wel degelijk partijen zijn die een dergelijke regeling in hun polisvoorwaarden aanbieden. In individuele gevallen is het mogelijk voor de verzekeraar maatwerk te leveren, bijvoorbeeld bij echtscheidingen. Ik treed niet in de acceptatievoorwaarden van individuele verzekeraars. Aangezien er reeds verzekeraars zijn die dit aanbieden zie ik geen aanleiding hierover met verzekeraars in gesprek te gaan.
Bent u bekend met het feit dat de Consumentenbond bepleit dat schadevrije jaren niet alleen worden opgebouwd door verzekeringsnemers, maar door alle regelmatige bestuurders? Zijn er voorbeelden van andere EU-landen waar sprake is van dergelijke dubbele opbouw? Ziet u mogelijkheden voor het invoeren van een dergelijk systeem in Nederland?
Ja, daar ben ik mee bekend. Mijn beeld is dat het schadevrij opbouwen van dubbele jaren reeds mogelijk is, mits de regelmatige bestuurder als zodanig is geregistreerd. Er zijn mij geen voorbeelden bekend van EU-landen met een dergelijke dubbele opbouw. Het Nederlandse systeem weegt schadevrije jaren relatief zwaar mee in de berekening van de premie (en de korting) ten opzichte van andere EU-landen, die bijvoorbeeld voertuigkenmerken een groter gewicht toekennen. De invoering van een dubbele opbouw zonder registratie zal daarom veel impact hebben op het Nederlandse systeem en kan leiden tot een devaluatie van schadevrije jaren als risico-indicator.
De invloed van criminelen op het amateurvoetbal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «70 voetbalclubs zien signalen van criminaliteit op de vereniging»1 en herinnert u zich uw antwoorden op vragen van het lid Kuiken over het bericht dat criminelen amateurvoetbalclubs infiltreren d.d. 28 augustus 2019?2
Ja.
Deelt u de mening dat als 70 voetbalclubs aangeven signalen van criminaliteit binnen hun club te zien en het gegeven dat clubs niet gemakkelijk in de openbaarheid zullen treden met het melden van deze problematiek, achter het getal van 70 wellicht nog veel meer clubs zijn die vermoedens van criminaliteit hebben? Zo ja, waarom en hoe groot schat u het probleem werkelijk in? Zo nee, waarom niet?
De signalen van criminaliteit bij voetbalclubs zijn zorgelijk en dit moet actief aan worden gepakt. Recentelijk hebben de Taskforce Brabant Zeeland en RTL 4 onderzoek gedaan naar criminele inmenging bij amateurvoetbalclubs. Op basis van deze onderzoeken kan echter geen landelijk beeld worden geschetst. Om deze problematiek goed in kaart te brengen ga ik samen met de Minister van Medische Zorg en Sport onderzoek doen naar de inmenging van criminelen bij sportverenigingen. Hiermee geeft het kabinet ook invulling aan de motie van de Kamerleden Pater-Postma, Diertjens en Heerema (vergaderjaar 2018–2019; kst-30234–217).
Kent u signalen dat er naast amateurvoetbalclubs ook binnen betaald voetbalclubs sprake is van het binnendringen van criminaliteit? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
U ontvangt op korte termijn een brief over voetbal en veiligheid. In deze brief zal ik uw Kamer onder andere informeren over drie werkgroepen. Vanuit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid zijn deze werkgroepen rondom de onderwerpen financieringsstromen, oneigenlijke invloed harde kern en georganiseerde criminaliteit opgezet. Deze hebben tot doel om een concreet handelingsperspectief op te stellen om ondermijnende activiteiten tegen te gaan. De werkgroepen hebben aanbevelingen en een handelingsperspectief geformuleerd waarmee de partners de komende tijd aan de slag gaan.
De Regiegroep Voetbal en Veiligheid bestaat uit de KNVB, politie, OM en gemeenten en komt onder leiding van mijn departement regelmatig bijeen om uiteenlopende onderwerpen op voetbalveiligheidsgebied te bespreken. In het algemeen kan gesteld worden dat ook betaalde voetbalclubs soms met situaties geconfronteerd worden waarbij de weerbaarheid in het geding komt. Wanneer daar sprake van is ondernemen het OM en de politie de nodige actie. Op het gebied van preventie en advisering ondersteunt de KNVB deze clubs actief door bijvoorbeeld met betaalde voetbalclubs in gesprek te gaan wanneer er een nieuw bestuur wordt aangesteld.
Acht u het wenselijk dat het verplicht zou moeten worden dat natuurlijke personen en rechtspersonen die een sportvereniging willen sponsoren dat alleen mogen doen als zij een verklaring omtrent gedrag (VOG) kunnen overleggen? Zo ja, waarom en op welke termijn gaat u dit vastleggen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig sportverenigingen aan om sponsoren een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te vragen. Dit kan namelijk een drempel zijn voor malafide sponsoren en kan daarmee de mogelijkheden tot criminele inmenging bemoeilijken. Dat is belangrijk. Ik wil dit echter niet verplichten. Een verplichte VOG kan ertoe leiden dat bedrijven en organisaties afzien van sponsoractiviteiten, terwijl sportverenigingen deze sponsorgelden tegelijkertijd hard nodig hebben om voort te kunnen bestaan. Amateurvoetbalclubs zijn daarnaast reeds gehouden aan het reglementair kader van de KNVB, waar integriteit een belangrijk onderdeel van uitmaakt. Zo schrijft de KNVB voor dat sponsoren zich niet mogen mengen in het beleid van de club en dat sponsoring dient te worden verantwoord in de boekhouding van de sportvereniging. Als een vereniging – of bepaalde personen binnen de club – zich niet aan het reglementair kader houdt, heeft de KNVB de mogelijkheid om passende maatregelen te treffen.3
Deelt u de mening dat gemeenten bij het verlenen van een vergunning of subsidie aan een sportvereniging standaard een onderzoek naar de integriteit van de aanvrager zouden moeten laten doen door middel van een Bibob-toets? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen. Dat wil zeggen dat bestuursorganen zelf bepalen of, en in welke gevallen, zij dit instrumentarium toepassen. Die keuze wil ik ook bij hen laten, omdat zij zich in de optimale positie bevinden om op grond van signalen en/of lokale informatie een afweging te maken of de inzet van een Bibob-toets proportioneel is. Beschikkingen voor vergunningen en subsidies vallen onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Dit betekent dat als bestuursorganen het instrument inzetten, zij onderzoek kunnen doen of er een ernstig gevaar bestaat dat een aanvrager de beschikking mede zal gebruiken om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of om strafbare feiten te plegen. De Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de taak om bestuursorganen te ondersteunen bij de afweging en uitvoering hiervan. Tevens kunnen bestuursorganen een aanvraag om advies indienen bij het Landelijk Bureau Bibob wanneer ondersteuning bij een bepaalde casus gewenst is.
Welke rol ziet u weggelegd voor de KNVB om het binnendringen van criminaliteit in voetbalclubs te voorkomen?
Een sportbond heeft als taak haar verenigingen te adviseren en te ondersteunen. De KNVB zet in op voorlichting aan bestuurders over de bewustwording van de risico’s en dreigingen rondom sponsoring en investeringen. Daarnaast kunnen clubs bij twijfel of vragen terecht bij verenigingsadviseurs van de KNVB. Tevens wordt procesbegeleiding aangeboden om een bestuur bewust te maken van haar taken en rollen als het gaat om de identiteit van de club en de gewenste waarden en normen binnen de vereniging. Bovendien investeert de Minister voor Medische Zorg en Sport via het Nationaal Sportakkoord in integer bestuur van sportverenigingen, onder andere door verenigingsbegeleiding, bestuurscoaching en het vernieuwen en implementeren van de Code Goed Bestuur. Daarnaast wordt vanuit VWS – samen met de KNVB en NOC*NSF – gekeken hoe de weerbaarheid van bestuurders van sportverenigingen tegen criminele inmenging in de lokale sportakkoorden een plaats kan krijgen.
Zijn er belemmeringen ten aanzien van de informatie-uitwisseling tussen clubs, gemeenten, de KNVB, politie en het openbaar ministerie waardoor het bestrijden van criminaliteit binnen het voetbal moeilijker wordt gemaakt? Zo ja, welke belemmeringen zijn dat en wat gaat u doen om tot een betere informatie-uitwisseling te komen? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek waar ik naar verwees in het antwoord op vraag 3, zal deze vraag of sprake is van belemmeringen ten aanzien van de informatie-uitwisseling worden meegenomen.
Antikraak-cowboys die weerloze huurders uitbuiten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Antikraakbureaus zijn de aasgieren van de woningmarkt»?1
Ja
Vindt u ook dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fijne en betaalbare woning? Vindt u ook dat dit moet gelden voor mensen die antikraak wonen? Vindt u dan ook dat deze mensen zeker moeten zijn van fatsoenlijke bescherming, ten minste van fundamentele grondrechten en mensenrechten?
Iedereen in Nederland heeft het recht om fatsoenlijk en betaalbaar te wonen. Dat geldt ook voor mensen die anti-kraak wonen. Anti-kraak kan aan de ene kant een goed middel zijn om leegstand te voorkomen en aan de andere kant een tijdelijke oplossing voor woningzoekenden bieden zonder dat het huurrecht van toepassing is. Om misstanden zo veel mogelijk te voorkomen ben ik, mede ingegeven door de motie Anker en Van Heugten1, in gesprek gegaan met de sector om te borgen dat leegstandbeheerders op een goede wijze leegstaande gebouwen beheren. Zo heeft de sector het Keurmerk Leegstandbeheer (KLB) ontwikkeld en een volwaardige branchevereniging ingesteld, de Vereniging Leegstandbeheerders Nederland (VLBN).
Ik heb het KLB een subsidie verstrekt teneinde een extra kwaliteitsslag van het keurmerk te bewerkstelligen waarbij de nadruk lag op de maximale gebruiksvergoeding, een binnentredingsprotocol en een minimale opzegtermijn van vier weken welke nu onderdeel zijn geworden van het keurmerk. Uw Kamer heeft met name op deze punten haar zorg geuit. Tevens kent het KLB een klachtencommissie. De voorwaarde van de verstrekte subsidie was dat er een accreditatie van de Raad van Accreditatie door het KLB zou worden bewerkstelligd en de klachtencommissie van het KLB zou worden uitgebreid zodat meer antikraakbewoners met hun klachten terecht kunnen. Dit is inmiddels gebeurd. Om de organisatiegraad en het bewustzijn van goed leegstandbeheer onder de aandacht te brengen, heb ik eveneens een subsidie toegekend aan de VLBN om zich te ontwikkelen als volwaardige branchevereniging. De voorwaarde hierbij was dat minimaal 60% van de KLB gecertificeerde leegstandbeheerders lid te laten zijn van de branchevereniging.
Voorgaande heeft bijgedragen aan de verdere professionalisering van de sector. Dat neemt niet weg dat er net als bij reguliere verhuur misstanden kunnen voorkomen. In principe vind ik het een goede zaak dat leegstaand vastgoed tijdelijk wordt beheerd zodat verloedering kan worden voorkomen. Hoewel het gros van de anti-kraak bewoners zich bewust is van de tijdelijkheid en desondanks prettig woont, geef ik de voorkeur aan tijdelijke verhuur aangezien de bewoner dan huur(prijs)bescherming geniet.
Vindt u het acceptabel dat mensen op stel en sprong uit hun woning worden gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rechten heeft iemand die antikraak woont? Kunt u daarbij specifiek ingaan om bescherming tegen inbreuk op de privésfeer, bescherming tegen uitzettingen en recht om klachten in te dienen en het recht te halen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wettelijke plichten heeft een antikraakbureau?
Ten eerste moet de leegstandbeheerder voldoen aan de eisen die zijn gesteld door het KLB. Voor wat betreft het huurrecht heeft een antikraakbureau geen wettelijke verplichtingen aangezien er geen sprake is van huur. Voor het overige zijn alle wettelijke verplichtingen die gelden voor een onderneming van toepassing.
Wat is de maximale huurprijs per ruimte of oppervlakte die gerekend mag worden bij antikraak? Vindt u het acceptabel dat antikraakbureaus woekerprijzen van 500 euro vragen voor een woonruimte terwijl huurders geen bescherming genieten?
Bij anti-kraak is geen sprake van een maximale huurprijs aangezien er geen sprake is van huur maar van bruikleen. Het KLB heeft bepaald dat ongeacht de grootte van de ruimte de vergoeding maximaal 254 euro per maand (inclusief gas, licht, water en een aantal andere kosten) mag bedragen. Indien er sprake is van een hogere vergoeding staat het de anti-kraakbewoner vrij om door een rechter te laten toetsen of er huurrecht is ontstaan.
Waarom heeft de regering destijds aangedrongen op totstandkoming van een branchevereniging? Welke argumenten zijn daarbij gebruikt? Heeft de regering voorwaarden gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke voorwaarden zijn verbonden aan het keurmerk?
Op dit moment zijn er 17 leegstandbeheerders KLB gecertificeerd die volgens het KLB circa 70% van de markt vormen. Er zijn verschillende voorwaarden om KLB gecertificeerd te kunnen worden. Zo moet een leegstandbeheerder bijvoorbeeld een klachtenprocedure hebben, zich conformeren aan de gedragscode, zich onderwerpen aan inspecties en de eisen voor brandveiligheid. Meer informatie hierover is te vinden op de website van het KLB. Volgens het KLB wonen er tussen de 40.000 en 50.000 mensen met een bruikleenovereenkomst. Over de omzet die de leegstandbeheerders genereren wordt door hen geen mededeling gedaan.
Op welke wijze kunnen mensen die antikraak wonen hun recht halen? Hoe toegankelijk zijn die procedures? Hoe lang duurt een klachtenprocedure bij de klachtencommissie? Welke kosten zijn daaraan verbonden?
Indien een anti-kraakbewoner van mening is dat zijn of haar rechten worden geschonden, kan een oordeel worden gevraagd aan de rechtbank. Een meer laagdrempelige procedure is de klacht in te dienen bij de Leegstandbeheerder. Als een bewoner niet tevreden is met de manier waarop de leegstandbeheerder omgaat met de klacht, kan deze klacht gemeld worden bij de klachtencommissie van het KLB. Dit kan nu ook als de bemiddelende leegstandbeheerder niet is aangesloten bij het KLB. Deze klacht wordt in behandeling genomen door het KLB als de indiener van de klacht € 25,– betaalt. De klachtencommissie is onafhankelijk en bepaalt of de klacht ontvankelijk is en zal eventueel na een hoorzitting een bindende uitspraak doen. Het KLB streeft ernaar dat in de commissie personen zitting hebben die deskundig zijn en relevante ervaring hebben in de sector en zijn voorgedragen door representatieve (branche)organisaties van leegstandbeheerders, (ver)huurders en/of vastgoedeigenaren. De doorlooptijd is afhankelijk van de complexiteit van een klacht. Er kunnen volgens het KLB al naar gelang de situatie specifieke voorwaarden worden opgenomen in de bruikleenovereenkomst. Het is aan de anti-kraak bewoner om deze voorwaarden wel of niet te accepteren. Indien er tijdens de bewoning aanvullende onredelijke voorwaarden worden gesteld, kan gebruik worden gemaakt van bovengenoemde klachtenprocedure.
Hoeveel bedrijven zijn aangesloten bij het keurmerk?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de omzet van antikraakbureaus ruim 150 miljoen euro bedraagt en het om 50.000 mensen gaat?
Zie antwoord vraag 8.
Welke alternatieven hebben gemeenten en woningcorporaties om leegstand tegen te gaan? Vindt u dat gemeenten en woningcorporaties voorwaarden moeten stellen aan de antikraakbureaus waarmee zij in zee gaan zodat bewoners fatsoenlijk worden behandeld? Op welke schaal gebeurt dat?
Uit de evaluatie van de Wet Kraken en Leegstand is gebleken dat gemeenten de bestrijding van leegstand voortvarend oppakken. Het is in beginsel aan de eigenaar van het vastgoed om te bezien op welke wijze leegstand tegen wordt gegaan. Indien er wordt overgegaan tot het bewonen van het vastgoed, geef ik er zoals eerder aangegeven de voorkeur aan dat er gebruik wordt gemaakt van tijdelijke verhuur omdat de bewoner dan huur(prijs)bescherming geniet. Voor sloopwoningen kan er bijvoorbeeld op grond van de Leegstandwet tijdelijk worden verhuurd. Als een eigenaar van vastgoed, ook een corporatie en gemeente, kiest voor anti-kraak bewoning geef ik er de voorkeur aan dat er een leegstandbeheerder wordt ingeschakeld die de voorwaarden hanteert zoals die ook worden gehanteerd door het KLB.
Hoe vaak komt het voor dat deze bureaus bizarre contractvoorwaarden hanteren die een inbreuk vormen op de privésfeer of de vrijheid van meningsuiting, zoals praten met de pers, praten met de eigenaar, het plaatsen van een slot op de deur, het krijgen van een kind? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen fatsoenlijk behandeld wordt? Gaat u de regels aanscherpen of antikraakbureaus desnoods verbieden? Of vindt u het acceptabel dat mensen zo behandeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
SyRi |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerder gestelde Kamervragen over het gebruik van SyRI in Capelle aan den IJssel en uw beantwoording hierop?1
Ja
Bent u van mening dat u correct en volledig antwoord heeft gegeven op de vraag naar het aantal risicomeldingen die zijn gegenereerd en naar in hoeveel gevallen daadwerkelijk moedwillige overtredingen zijn vastgesteld? Is het nog steeds uw overtuiging dat het niet mogelijk is om te achterhalen in hoeveel gevallen moedwillige overtredingen zijn vastgesteld omdat «de gegevens van het SyRI-project Capelle aan den IJssel zijn vernietigd»?
In mijn antwoord op de eerder gestelde vraag hoeveel risicomeldingen door het SyRI-systeem in dit project zijn gegenereerd, heb ik in mijn brief van 20 december 2018 gemeld dat in het SyRI-project Capelle aan den IJssel 137 risicomeldingen op natuurlijke personen zijn gegenereerd en dat die hebben geleid tot 41 risicoadressen. Dit aantal van 41 adressen wordt ook in het openbaar gemaakte rapport genoemd. Zoals ik de Kamer op 20 december 2018 heb gemeld, waren op het moment van de beantwoording van de op 15 oktober 2018 gestelde vragen de gegevens met betrekking tot het SyRI-project Capelle aan den IJssel vernietigd. Ik merk overigens op dat het in de handhaving op de wetten van de sociale zekerheid er niet toe doet of een overtreding moedwillig is gepleegd of niet. Dit wordt niet apart geregistreerd.
Kent u de evaluatie(s) van SyRI in Capelle aan den IJssel en de opmerking daarin dat geen enkel van de 41 risicomeldingen geleid heeft tot nader onderzoek? Wanneer is (zijn) de evaluatie(s) afgerond en bij u bekend geworden? Is deze informatie niet strijdig met uw eerdere antwoord? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het eindrapport van het project in Capelle aan den IJssel waarin SyRI is toegepast. Het rapport is in maart 2018 afgerond en bij het ministerie bekend geworden. Het rapport is bij besluit van 26 juni 2019 openbaar gemaakt. Mijn eerdere antwoord was juist om die reden: de risicomeldingen waren op dat moment reeds vernietigd. Het door mij op 26 juni 2019 openbaar gemaakte rapport van dit project bevat in aanvulling hierop, informatie over wat er in het project met de 41 risicomeldingen was gebeurd.
Als de 41 risicomeldingen slechts achterhaalde of bekende informatie bevatte die ook zonder de inzet van SyRI bekend was bij partijen, wat is dan volgens u de meerwaarde van SyRI geweest met betrekking tot die 41 meldingen?
In het project Capelle aan den IJssel hebben de gegenereerde SyRI-meldingen geen rol in de verrichte onderzoeken gespeeld, omdat het instrument in dit project onvolledig is toegepast. Zo bleken bij de koppeling van gegevens velden onjuist te zijn ingevuld, als gevolg waarvan de koppelingen niet optimaal konden worden benut.
Klopt het dat uw ministerie aan de NOS op 29 oktober 2019 heeft laten weten dat het bij de beantwoording van de vragen naar de meerwaarde van SyRI om fraudeurs op te sporen «niet bewust» informatie heeft achtergehouden? Moet hieruit worden afgeleid dat er wel «onbewust» verkeerd werd geïnformeerd? Op welke datum was de evaluatie in Capelle aan den IJssel afgerond? Was dit voor de beantwoording van de eerder gesteld schriftelijk vragen? Op welke datum is de evaluatie naar uw ministerie gestuurd?
De NOS vroeg het ministerie een reactie op kritiek van het Platform Bescherming Burgerrechten. Het ministerie heeft de NOS geantwoord zich niet te kunnen vinden in de kritiek van het Platform Bescherming Burgerrechten dat het ministerie tegenvallende resultaten van SyRI onder de pet zou houden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb vermeld, was het rapport in maart 2018 afgerond en bij het ministerie bekend geworden. Het rapport is bij besluit van 26 juni 2019 openbaar gemaakt.
Waarom heeft het zo lang geduurd voordat de evaluatie is gepubliceerd? Is het toevallig dat de evaluatie net de dag voor de publicatie in de Volkskrant is gepubliceerd?
Op 26 juni 2019 zijn twee rapporten gepubliceerd, namelijk dat van het project in Capelle aan den IJssel en dat van het project in Eindhoven. Het ministerie heeft beide rapporten uit eigen beweging openbaar gemaakt. Voor openbaarmaking van stukken uit eigen beweging geldt geen wettelijke termijn. Voordat dergelijke documenten openbaar worden gemaakt, is in het licht van zorgvuldige besluitvorming vereist dat de direct betrokkenen bij deze documenten hun zienswijze kunnen geven over het voorgenomen besluit tot openbaarmaking. De aangegeven belangen kunnen dan worden meegewogen in de besluitvorming daarover. In dit geval zijn de direct betrokkenen in oktober 2018 in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven. De daarvoor gestelde termijn bedroeg twee weken. Hierna is het besluitvormingsproces gestart. De beide rapporten hadden dus vóór het einde van 2018 openbaar kunnen worden gemaakt. Als gevolg van personele wisselingen is dit dossier eind 2018 aan de aandacht ontsnapt en is het besluit tot openbaarmaking pas in juni 2019 genomen. Dat de uiteindelijke publicatie net een dag vóór de publicatie in de Volkskrant heeft plaatsgevonden, berust op toeval.
Ik constateer dat het netter en beter was geweest om eerder te publiceren, zelfs als daar geen wettelijke termijn voor bestaat. Juist systemen voor handhaving zijn voor hun draagvlak gebaat bij heldere en tijdige communicatie.
Kunt u deze vragen vóór 1 december 2019 beantwoorden?
De beantwoording en afstemming van deze vragen heeft helaas meer tijd gekost.
Het vervroegde luchtvaartadvies van de commissie Remkes en de gebrekkige rapportage van stikstofuitstoot op grote hoogte |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Is de luchtvaart echt maar een kleine vervuiler? 5 vragen over vliegverkeer en stikstof»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe staat het met de uitvoering van de tegen uw wens in aangenomen motie-Van Raan c.s. waarin de regering wordt verzocht om de stikstofuitstoot boven 3.000 voet zo volledig mogelijk in beeld te brengen?2
In de rapportage «Advies Luchtvaartsector» van het Adviescollege Stikstofproblematiek bepleit het Adviescollege om emissies boven 3000 voet en de emissies die samenhangen met de functie van de luchthaven in beeld te brengen in de emissieregistratie. Het Adviescollege beveelt aan om dit in Europees verband te bepleiten bij het Europees Milieu Agentschap. In de kabinetsreactie is dit advies overgenomen waarmee mede invulling wordt gegeven aan de motie Van Raan c.s. over stikstofuitstoot.
Deelt u de mening dat het logisch zou zijn als de commissie-Remkes deze motie meeneemt in haar stikstofadvies over de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek gaat in op de door u genoemde punten. In haar rapportage heeft de commissie het effect van het wereldwijde vliegverkeer in beeld gebracht en geadviseerd om emissie boven de 3000 voet mee te nemen.
Op welke wijze gaat de commissie-Remkes deze motie meenemen in haar stikstofadvies over de luchtvaart?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat, door een deel van de stikstofemissie van de luchtvaart van en naar Nederlandse vliegvelden boven de 3.000 voet onder de categorie «buitenland» te plaatsen, de stikstofemissie van de luchtvaartsector deels buiten beeld blijft? Zo nee, waarom niet?
Emissie boven de 3000 voet van en naar Nederlandse vliegvelden zijn niet opgenomen in de categorie «Buitenland».
Welk deel van de aan de categorie «buitenland» toegeschreven stikstofemissies worden veroorzaakt door luchtvaart?
Het aandeel van vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens tot 3.000 voet draagt volgens het RIVM 0,1% bij aan de totale stikstofdeposities in Nederland. In het rapport «Advies Luchtvaartsector» wordt de totale bijdrage van de luchtvaart tussen de 0,7 en 1,1% geschat. Dit betreft deposities afkomstig van emissies onder en boven de 3000 voet van al het wereldwijde vliegverkeer
Kunt u dit aandeel van de luchtvaart in de categorie «buitenland» specificeren naar het aandeel dat kan worden toegeschreven aan luchtvaart vanuit het buitenland en luchtvaart in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat de stikstofemissie van de luchtvaart, ongeacht in welke categorie deze is ondergebracht, bijdraagt aan de cumulatieve stikstofdepositie en daardoor mede oorzaak kan zijn van het overschrijden van kritische depositiewaarden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ook in het «Advies luchtvaartsector» staat «De emissies boven 3.000 voet hebben een sterk Europees en mondiaal karakter waardoor het ingewikkeld is om de depositie ervan op nationale schaal te berekenen. Deze depositie heeft het karakter van een globale achtergronddepositie die voor het gehele grondgebied van Nederland een relatief gelijke bijdrage aan stikstofdepositie oplevert. De mate van beïnvloedbaarheid van deze deposities door de luchtvaart in Nederland is zeer gering.»
Erkent u dat, mede vanwege het gebruik van de categorie «buitenland» voor stikstofemissies vanuit de luchtvaart, de cumulatieve effecten van stikstofdepositie door verschillende bronnen niet goed in beeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze lacune weg te nemen?
De stelling dat emissies vanuit de luchtvaart in de categorie buitenland zitten, is onjuist. De door het RIVM berekende deposities worden gekalibreerd op basis van metingen. Hiermee wordt een totaalbeeld verkregen van de cumulatieve bijdrage van verschillende bronnen.
Op welke wijze gaat de commissie-Remkes advies geven over de in de categorie «buitenland» verstopte stikstofemissies van de luchtvaartsector?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het landelijke percentage van de stikstofuitstoot dat nu aan luchtvaart wordt toegeschreven, niet een-op-een kan worden geprojecteerd op de individuele Natura 2000-gebieden, omdat per gebied een individuele beoordeling gemaakt moet worden? Zo nee, hoe zit het dan?
Per Natura 2000-gebied zal het aandeel in de deposities afkomstig van de luchtvaart onder de 3000 voet verschillen. Dat is mede afhankelijk van de afstand van de luchthaven en routes tot het gebied en het aandeel van andere emissiebronnen. Hierom wordt voor projecten een projectspecifiek onderzoek gedaan. Voor de emissies boven de 3000 voet geldt dat de verspreiding dusdanig is dat de relatie tussen de emissiebron en de depositie niet één op één te leggen is.
Klopt het dat Nederland de emissies boven 3.000 voet niet apart rapporteert aan de Europese Commissie (EC) als onderdeel van de NEC-rapportage?3 Zo nee, hoe zit het dan?
Dat klopt, zie ook mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van 16 december4. In de database van Emissieregistratie zijn de emissies opgenomen zoals die op grond van de NEC-richtlijn (zowel de oude5 als de herziene6) moeten worden gerapporteerd. Emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus zijn van de richtlijn uitgezonderd. Met de opvolging van het advies van de commissie Remkes zal op dit punt de rapportage naar de Europese Commissie worden aangepast.
Wat is de beweegreden om dit niet te doen?
Zie mijn antwoord op vraag 12
Bent u bereid om deze rapportages alsnog compleet te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Wie bepaalt op basis van welke gronden wat er wel en niet wordt gerapporteerd aan de EC?
Rapportage van emissies van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen is gebaseerd op de NEC-richtlijn7. In die richtlijn is exact aangegeven wat wel en niet onder de richtlijn valt en wat derhalve wel en niet moet worden gerapporteerd. Voor luchtvaart betreft het enkel de emissies tijdens de landings- en startcyclus, waarmee wordt aangesloten bij het beleid van ICAO. Met de opvolging van het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek op dit punt zal het kabinet de rapportage naar de Europese Commissie aanpassen. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om een zo volledig mogelijk beeld te hebben van de stikstofemissie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met de gids waarin de EC de methode beschrijft over het berekenen van emissies boven 3.000 voet?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Klopt het dat de meeste Europese landen deze emissies boven 3.000 voet wel rapporteren? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dit klopt.
Wat is de verklaring voor de bevinding uit de emissieregistratie dat het spreidingsgebied van de emissies vanuit Schiphol in 2017 een stuk kleiner is geworden dan in 2015 en 2016?
Aanvankelijk heeft het NLR in 2014 voor de Stikstofemissieberekeningen voor de Programmatische Aanpak voor Schiphol een rekengebied aangehouden van 60x60 kilometer. Dit rekengebied is vervolgens ook gehanteerd voor de emissieregistratie. In 2016 is een concept-MER voor Schiphol opgesteld, waarin een rekengebied van 40 x 40 km is gehanteerd, omdat volgens dat MER buiten dat gebied de emissies nihil waren. Deze gebiedsgrootte is vervolgens in 2018 overgenomen voor de nieuwe berekeningen voor de emissieregistratie.
Als gevolg van het wegvallen van de PAS en de adviezen van het Adviescollege Stikstofproblematiek zal worden bezien wat de gevolgen daarvan zijn voor het rekengebied in de emissieregistratie.
Welke bronnen zijn gebruikt bij de bepaling van de emissie zoals opgenomen in de emissieregistratie in respectievelijk 2015, 2016 en 2017?
Wat betreft de bronnen zijn in hoofdstuk 8 van het rapport «methods for calculating the emissions of transport in the Netherlands8» de herkomst van de bronnen te vinden. De specifieke bronnenlijst is zeer omvangrijk, maar betreft in ieder geval gegevens van het CBS over de jaarlijkse aantal vliegbewegingen per vliegtuigtype en gegevens over 400 type vliegtuigmotoren uit de ICAO database.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg van 4 november 2019, waarin de arts, die in het medisch dossier van klokkenluider de heer Van Wulfen een consult op 16 november 2009 plaatste met de diagnose «Overige psychische stoornissen, Andere psychische stoornissen», publiekelijk berispt is omdat er geen medisch consult heeft plaatsgevonden en dus ook helemaal geen diagnose gesteld kon worden?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven van 4 november 2019.
Deelt u de mening dat het oordeel van het tuchtcollege dat «(h)et college oordeelt dat de onderdeelsarts ten onrechte een diagnose heeft toegevoegd aan klagers medisch dossier. Er had geen consult tussen klager en de onderdeelsarts plaatsgevonden. De arts had de aantekening in het medisch dossier zo moeten formuleren dat het voor opvolgende zorgverleners duidelijk was dat de informatie niet afkomstig was van klager maar van de commandant, maar heeft dat niet gedaan. Ook verwijtbaar is dat de onderdeelsarts juist heeft gekozen voor deze ziektecode. Het had voorzienbaar moeten zijn voor de arts dat dit grote gevolgen kon hebben voor klager.» keihard is?2
Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de wijze waarop de arts op 16 november 2009 verslag heeft gedaan in het medisch dossier van klager van hetgeen hem ter ore is gekomen dan wel wat tussen de arts en de commandant over klager is besproken, de toets der kritiek niet kan doorstaan. Naar het oordeel van het tuchtcollege heeft de arts ten onrechte een diagnose toegevoegd aan het medisch dossier van klager.
In februari 2012 heeft dhr. van Wulfen zich gewend tot de Inspecteur Militaire Gezondheid (IMG) en geklaagd over onzorgvuldig handelen van de arts. Op 22 maart 2012 heeft de IMG zijn onderzoek afgerond, waarbij onder andere is gekeken naar de gang van zaken rondom de mutaties in het medisch dossier. Op 7 februari 2013 heeft Defensie de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO), de voorloper van het Huis voor de Klokkenluiders, verzocht om onderzoek te doen naar een door dhr. van Wulfen ingediende melding van vermoede mistanden. Ook in dit onderzoek is aandacht besteed aan de mutaties in het medisch dossier. Het OIO-rapport vermeldt dat de IMG heeft vastgesteld dat er sprake was van een onzorgvuldige verslaglegging onder een onjuiste code. Het rapport van de OIO, inclusief de reactie van Defensie, is d.d. 28 mei 2015 geanonimiseerd aangeboden (Kenmerk 34 000 X, nr. 94) aan de Kamer. Het rapport van de Inspecteur Militaire Gezondheidszorg (IMG) (Kenmerk 2017D03208) is d.d. 1 februari 2017 met de Kamer gedeeld (Kenmerk 34 550 X, nr. 71). De conclusies van de IMG en de OIO is een aantal keer in de Kamer aan de orde geweest3 4 5.
In de reactie van Defensie op het OIO-rapport, die d.d. 28 mei 2015 geanonimiseerd aan de Kamer is aangeboden (Kenmerk 34 000 X, nr. 94), is opgemerkt dat het medisch dossier van klager inmiddels was geschoond.
Wilt u een algemeen oordeel geven over deze uitspraak en welke gevolgen deze voor beide betrokkenen heeft?
Zie antwoord op vraag 2. Ik acht het niet opportuun om nader in te gaan op uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, mede omdat de termijn om daartegen beroep in te stellen nog loopt.
Voor de volledigheid merk ik op dat met de heer Van Wulfen naar aanleiding van het OIO-rapport eerder al afspraken zijn gemaakt om hem te rehabiliteren die zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In 2017 is met de heer Van Wulfen een tweede vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat zijn dienstverband op zijn aanvraag werd beëindigd. Partijen beoogden met het sluiten van deze overeenkomst de rechtsverhouding te beëindigen en zich op de toekomst te richten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in de Kamer het volgende zei: «Het geheel is door de Inspectie Militaire Gezondheidszorg onderzocht. Er bleek geen sprake van fraude of vervalsing te zijn. De betrokken arts, die dus echt niets fout heeft gedaan, is inderdaad bevorderd» (Kamerstuk 34 550 X, nr. 48)?
Hierover zijn op 23 januari 2017 Kamervragen gesteld. In antwoord daarop (2016–2017, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1001) heeft de toenmalig Minister als volgt gereageerd: «Mijn uitlatingen tijdens de begrotingsbehandeling op 16 en 17 november jl. moet u zien in de context van de vragen die toen zijn gesteld. Zoals ook in het door de IMG uitgevoerde onderzoek is vastgesteld, concludeert de OIO dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een onzorgvuldig wegschrijven van een notitie van een overleg tussen de arts en de leidinggevende. De notitie is weggeschreven onder een onjuiste code in het medische systeem (GIDS). Dit is later in het medische systeem gecorrigeerd. Er was geen sprake van fraude of een strafbaar feit. Met de arts zijn gesprekken gevoerd over zijn handelen.»
Het Regionaal Tuchtcollege heeft in haar uitspraak hieromtrent bij de beoordeling het volgende overwogen: «Het college merkt daarbij echter op dat niet gebleken is van vervalsing in de zin van kwaadwillendheid of opzet aan de zijde van verweerder, zoals klager stelt.»
Hoe beoordeelt u de bevindingen van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg dat «(o)p maandag 16 november 2009 had melder een gesprek met de vliegerpsycholoog, die hij verzocht om aanwezig te zijn bij een voor woensdag 18 november gepland gesprek met de squadroncommandant. Eveneens op 16 november 2009 maakte de squadroncommandant tegenover de arts en in het SMT melding van door hem gesignaleerde problemen met betrekking tot melders functioneren en de daarop genomen actie, alsmede het contact met de vliegerpsycholoog. Op diezelfde dag tekende de arts in het elektronisch patiëntendossier (GIDS) van melder aan (evidente typfouten door IMG gecorrigeerd): Gesprek met c336 en in SMT, mag nu niet vliegen van C, leeft mogelijk in een aparte wereld. Wel incidenten geweest, gaat niet op uitzending, c heeft contact gehad met. De aantekening werd in de SOEP-systematiek van het GIDS (Subjectief/Objectief/Evaluatie/ Plan) genoteerd bij de S. Verdere aantekeningen ontbraken; in het systeem werd een en ander die dag weggeschreven als CONSULT onder de ziektecodes Cas P69 / ICPC P99 – Overige psychische stoornissen, andere psychische stoornissen. Op dinsdag 17 november 2009 kwam melder weer terug op het onderdeel, waar hij zag dat hij van de lijst aangewezenen voor uitzending was afgehaald en vervangen door een van stafcursus teruggeroepen collega. Op woensdag 18 november 2009 volgde het geplande gesprek van melder met de squadroncommandant, waarbij naast anderen ook de vliegerpsycholoog aanwezig was. Aan melder werd meegedeeld dat hij in een schijnwereld leek te leven en professionele hulp nodig had. Er werd een afkoelingsperiode van twee weken ingelast, waarna hij zich moest melden bij de arts.», terwijl het tuchtcollege duidelijk heeft vastgesteld dat dhr. Van Wulfen niet in Nederland was en dat deze gesprekken in zijn geheel niet plaatsgevonden kunnen hebben?3
In het Algemeen Overleg Personeel d.d. 26 januari 2017 (Kenmerk 34 550 X, nr. 74) heeft de toenmalige Minister van Defensie laten weten dat de data die zijn genoemd in het IMG-rapport niet kloppen en dat de chronologie der dingen is rechtgezet in het OIO-rapport dat op verzoek van Defensie is uitgevoerd. Daarbij heeft de toenmalig Minister ook gewezen op het feit dat de IMG in zijn rapport bij zijn bevindingen een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot bepaalde dateringen.
Deelt u de mening dat de inspecteur de conclusie dat «van onzorgvuldig medisch-inhoudelijk handelen niet is gebleken» nooit had mogen trekken?
Ik heb begrepen dat er een klacht is ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege die verband houdt met deze vraag. Ik acht het daarom niet opportuun op deze vraag in te gaan.
Bent u bereid om nader onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de totstandkoming van het rapport van de Inspectie Medische Gezondheidszorg, dat elementaire fouten bevat?
Het rapport van de IMG is reeds door een onafhankelijke instantie bezien. Immers, de OIO heeft in haar rapport van 5 februari 2015 (Kenmerk 34 000 X, nr. 94) het IMG-rapport betrokken. Daarnaast geldt dat, zoals ik heb opgemerkt bij de beantwoording van vraag 6, mij bekend is dat er een klacht is ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege die verband houdt met deze vraag. Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om nader onafhankelijk onderzoek te laten doen.
Is er in dit dossier van de heer Van Wulfen door iemand fraude, valsheid in geschrifte en/of een ambtsmisdrijf gepleegd? Indien u het niet zeker weet, wilt u dit dan laten onderzoeken en terugrapporteren aan de Kamer?
Zoals blijkt uit de beantwoording van vraag 2 hebben de IMG, de OIO en het Regionaal Tuchtcollege de kwestie bekeken. Op basis van die onderzoeken heb ik geen aanwijzingen dat sprake is geweest van fraude, valsheid in geschrifte en/of een ambtsmisdrijf. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 heeft het Regionaal Tuchtcollege bij de beoordeling opgemerkt dat niet gebleken is van vervalsing in de zin van kwaadwillendheid of opzet.
Heeft de heer Van Wulfen op zijn verzoek de beschikking gehad over alle documenten over zijn zaak (rapporten, emails etc.)? Zo nee, welke documenten heeft hij niet gekregen en wat is daar de oorzaak van?
De heer Van Wulfen heeft met het oog op de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege aan Defensie gevraagd om een aantal stukken, die hij in die procedure wilde inbrengen.
Defensie was bij deze procedure geen partij. Het doel van een tuchtrechtelijke procedure is om vast te stellen of de beklaagde, dat is de medisch professional in deze, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de normen en standaarden van de beroepsgroep. Binnen een tuchtrechtelijke procedure is het aan de beklaagde zelf om te bepalen welke stukken hij verstrekt in het kader van zijn verdediging. De regelgevende kaders van het medisch tuchtrecht bevatten geen grondslag om de beklaagde (of diens werkgever) te verplichten bepaalde stukken in het geding te brengen, noch om stukken aan de klager te verstrekken. Defensie heeft het verzoek dan ook gemotiveerd afgewezen.
Daarnaast merk ik op dat het Regionaal Tuchtcollege aan Defensie geen verzoek heeft gedaan om stukken in te dienen.
Bent u bereid deze vragen een voor een en binnen twee weken te beantwoorden?
Ik houd mij aan de door de Kamer gestelde reguliere termijn van drie weken.
Het bericht ‘70 amateurvoetbalclubs zien signalen van criminaliteit op de vereniging’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «70 voetbalclubs zien signalen van criminaliteit op de vereniging»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Zijn de signalen van criminaliteit bij de 70 amateurvoetbalclubs bij u bekend? Zo ja, welke acties zijn tot nu toe ondernomen en welke acties bent u voornemens te ondernemen?
De sportsector vormt helaas geen uitzondering op maatschappelijke problematiek en ook hier komt criminele inmenging voor. Ik heb kennisgenomen van de signalen over criminaliteit bij het amateurvoetbal. Het is zorgelijk dat dit kan gebeuren. Voordat ik eventuele maatregelen afkondig is nader onderzoek nodig. Samen met de Minister van Medische Zorg en Sport ga ik onderzoek doen naar de inmenging van criminelen bij sportverenigingen. Hiermee geeft het kabinet invulling aan de motie van de Kamerleden Pater-Postma, Diertjens en Heerema (vergaderjaar 2018–2019; kst-30234-217). Het onderzoek maakt onderdeel uit van het Brede Offensief Tegen Ondermijnende Criminaliteit2. Hierbij wordt ingezet op versterking van de aanpak van de criminele (drugs)industrie en het weerbaarder maken van de samenleving tegen het gif van crimineel geld, bedreigingen, intimidaties en liquidaties waardoor ondermijning dreigt.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat criminelen over de rug van amateurvoetbalclubs en dus sportende kinderen hun criminele activiteiten uitoefenen? Zo ja, welke maatregelen acht u nodig om de strijd aan te gaan tegen deze criminelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden de amateurvoetbalclubs ondersteund, zodat zij op tijd criminele bemoeienis herkennen en daartegen op kunnen treden?
Het rapport van de Taskforce Brabant Zeeland komt met goede aanbevelingen en voorbeelden voor sportclubs en gemeenten om criminele inmenging in sportclubs tegen te gaan. Een belangrijke component daarin is preventie waaronder het zorgen voor een integer bestuur in sportclubs. Via het Nationaal Sportakkoord wordt ingezet op verenigingsbegeleiding, bestuurscoaching en het vernieuwen en implementeren van de Code Goed Bestuur. Daarnaast wordt vanuit VWS – samen met de KNVB en NOC*NSF – gekeken hoe de weerbaarheid van bestuurders van sportverenigingen tegen criminele inmenging in de lokale sportakkoorden een plaats kan krijgen.
Bent u bereid om met de KNVB, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de politie in gesprek te gaan over dit probleem? Zo ja, op welke termijn zal dit gebeuren en wanneer verwacht u een terugkoppeling hiervan naar de Tweede Kamer te kunnen sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn dergelijke signalen ook bekend bij andere sportverenigingen? Zo ja, kunt u aangeven hoe groot dit probleem is en wat er gedaan wordt tegen criminele inmenging? Zo nee, bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijke omvang en aard van criminele beïnvloeding in de sport?
Ik sluit niet uit dat deze problematiek ook bij andere sporten voorkomt. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb aangekondigd, ga ik met de betrokken partijen een onderzoek doen naar criminele inmenging bij sportverenigingen.