Het bericht 'Ondernemers in krediet-ellende' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers in krediet-ellende»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat «ondanks afspraken met de overheid de wachttijden voor de kredieten lang zijn, ondernemers massa’s papierwerk moeten inleveren en de kosten hoog zijn»? Deelt u de mening dat dit gegeven de huidige crisis geen gewenste situatie is, daar veel ondernemers het water aan de lippen staat?
Mij bereiken inderdaad signalen met betrekking tot de zakelijke kredietverlening. Het Ministerie van EZK en het Ministerie van Financiën voeren zeer regelmatig overleg met de banken over het proces van de kredietverlening en om de snelheid te bespreken. Banken verwerken momenteel een groot aantal kredietaanvragen. Snelheid van verwerking is daarbij van groot belang, zodat ondernemers ook snel weten waar zij aan toe zijn. De banken geven aan dat op het moment dat een aanvraag in behandeling wordt genomen de gemiddelde doorlooptijd van een aanvraag tot verstrekking van de BMKB-C 10 tot 14 dagen is. Dit gaat de goede kant op. Een belangrijke versnelling kan bereikt worden wanneer de ondernemer die krediet aanvraagt administratief de zaken op orde heeft en snel de benodigde informatie kan aanleveren bij de bank. Voor kleine kredieten wordt op dit moment een regeling uitgewerkt, de Kleine Kredieten Corona (KKC). Daarover heb ik uw Kamer recent geïnformeerd.2 Deze nieuwe regeling bevat een overheidsgarantie van 95% op leningen van financiers aan bedrijven. Met dit hoge garantiepercentage kan naar verwachting een groot aantal kleine ondernemingen geholpen worden aan financiering. Het kredietbeoordelingsproces door de financier kan grotendeels automatisch worden uitgevoerd, hetgeen de snelheid van het proces ten goede komt.
In overleg met de banken en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is het proces van kredietverstrekking onder de BMKB-C en de GO-C geoptimaliseerd, zodat snel en optimaal gebruik kan worden gemaakt van de regelingen. Dit heeft mijn constante aandacht. Het is voorts belangrijk om op te merken dat de liquiditeitssteun die het kabinet biedt via de BMKB-C en de GO-C bedoeld is voor in de kern gezonde bedrijven. Het is belangrijk dat banken een goede risicobeoordeling uitvoeren, en mede daarom delen banken ook mee in het risico van de financieringen. Dit kan betekenen dat bepaalde bedrijven geen krediet krijgen, bijvoorbeeld omdat ze onvoldoende terugbetaalcapaciteit hebben.
Kunt u aangeven of banken zich voor 100% hebben gecommitteerd aan het versneld uitvoeren van kredietfinancieringen tot en met € 250.000, ook voor mkb-ondernemers die nog geen kredietverstrekking hebben bij een bank? Indien ja, kunt u ook aangeven welke concrete aanpassingen er zijn gedaan in de procedures en/of automatische afhandeling in computersystemen bij de drie grote banken?
De gemiddelde BMKB-C lening is momenteel 171.000 euro. Banken zijn gecommitteerd om het mkb zo goed mogelijk te bedienen en daarbij een goede risicobeoordeling uitvoeren (zie ook het antwoord op vraag 2). Er zijn optimalisaties doorgevoerd ten aanzien van de BMKB om te komen tot een versneld beoordelingsproces. Dit betreft onder andere het verlengen van de looptijd van BMKB-C van 2 naar 4 jaar en het toevoegen van een omzettoets om de liquiditeitsbehoefte te bepalen die zorgt voor minder voorbereiding voor de ondernemer en bank. Daarnaast kunnen banken BMKB-posten in batches aanmelden bij RVO.nl in plaats van individueel de aanmeldingen doen, dit bespaart tijd. Het kabinet heeft daarnaast recent een aparte garantieregeling aangekondigd voor kleine ondernemers met een beperkte kredietbehoefte, waarbij het kredietbeoordelingsproces grotendeels automatisch kan worden uitgevoerd, hetgeen de snelheid van het proces ten goede komt.
Wat is uw indruk van de kredietverstrekking van banken aan bedrijven, in het bijzonder aan het mkb?
Mijn indruk is dat banken zich naar hun vermogen hebben ingezet om uitstel van aflossingen te verlenen en kredietlijnen te verstrekken, in het belang van het bedrijf en van de bank zelf. Waar het gaat om nieuwe financieringen blijkt het door de coronacrisis lastig voor banken om de financieringsrisico’s in te schatten. Deze onzekerheid resulteert in enige terughoudendheid. De regelingen BMKB-C, GO-C en KKC zijn er daarom op gericht om het financieringsrisico te beperken, waardoor banken gemakkelijker financiering kunnen verstrekken. In totaal hebben banken per 1 mei 2020 ongeveer 8000 nieuwe financieringen verstrekt aan bedrijven, met een totaalwaarde van 4,3 miljard euro. Banken hebben per 1 mei 2020 aan ruim 103.000 bedrijfsklanten (inclusief mkb) uitstel van betaling verleend, waarmee in totaal 2,7 miljard euro is gemoeid. Bovengenoemde aantallen en bedragen zullen de komende tijd verder oplopen.
Welke mogelijkheden hebt u, naast een moreel appel, om de kredietverlening van banken aan (mkb-)bedrijven te versnellen, vereenvoudigen en verbeteren?
Het is van groot belang dat de kredietverlening door de banken zo snel mogelijk ten goede komt aan (mkb-)bedrijven. Banken verwerken op dit moment grote aantallen kredietaanvragen en snelheid is daarbij cruciaal. Een belangrijke versnelling kan hierbij bereikt worden wanneer de ondernemer die krediet aanvraagt administratief de zaken op orde heeft en snel de benodigde informatie kan aanleveren bij de bank.
Hoe staat u tegenover het, tot een bepaalde hoogte van het bedrag, voor 100% garant staan voor leningen aan het mkb, zoals de Duitse overheid doet? Zou dit ook voor Nederland een optie kunnen zijn?
Het Duitse voorbeeld is niet toepasbaar op de Nederlandse situatie. Bij ons wordt de kredietbeoordeling en -acceptatie volledig gedaan door de banken zelf. Een garantiepercentage van 100% zou hier kunnen leiden tot onverantwoorde toekenning van aanvragen van bedrijven die krediet mogelijk niet kunnen dragen, wat op korte termijn veel liquiditeit zou verschaffen, maar op langere termijn tot hoge kosten van de belastingbetaler zou leiden. In Duitsland toetsen banken vooraf op voorwaarden gesteld door de Duitse overheid en doen geen aanvullende kredietbeoordeling en wordt het krediet voor 100% door de Duitse overheidsbank KfW gefinancierd. De Duitse banken hebben in dat proces daardoor vooral een uitvoerende rol. Met de garantieregelingen KKC, BMKB-C en GO-C wordt op een verantwoorde manier een groot gedeelte van het mkb bereikt.
Bent u van mening dat Qredits een daadkrachtige rol zou kunnen vervullen in deze crisis, wanneer andere banken hier onvoldoende toe in staat blijken? Indien ja, op welke wijze(n) kan het kabinet deze rol versterken?
Extra inzet vanuit Qredits is onderdeel van het noodpakket banen en economie. Qredits heeft daadkrachtig opgetreden door na de aankondiging van het noodpakket3 een loket te openen voor uitstel van aflossing voor bestaande klanten gedurende zes maanden. Er zijn inmiddels 5100 aanvragen goedgekeurd. Qredits financiert en coacht een grote groep kleine en startende ondernemers, die via de bank vaak moeilijk aan financiering komen.
Kunt u deze vragen gelet op hun urgentie binnen één week beantwoorden?
Dit is door grote drukte en de benodigde interdepartementale afstemming helaas niet gelukt.
Het rapport over de financialisering van big pharma |
|
Henk van Gerven , Lilian Marijnissen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het rapport van SOMO (Centre for Research on Multinational Corporations) over de financialisering van big pharma?1
Ik ben blij dat onafhankelijke organisaties, zoals SOMO, onderzoek doen naar complexe vraagstukken. De rapporten zijn informatief en kunnen voeding geven aan maatschappelijke discussies en het opstellen van beleid. De farmaceutische industrie is een cluster van private ondernemingen, maar wel ondernemingen met een belangrijke maatschappelijke rol. Mijn voorganger heeft zich meerdere malen uitgesproken over het belang van transparantie over de kosten van onderzoek en het tot stand komen van prijzen van medicijnen. Het rapport van SOMO draagt bij aan het creëren van transparantie op dit onderwerp.
Wat vindt u ervan dat big pharma gebruik maakt van een verdienmodel dat is gericht op uitkeringen aan aandeelhouders in plaats van op productieve investeringen waar de bevolking van kan profiteren?
Ook van private ondernemingen met aandeelhouders mag maatschappelijke verantwoordelijkheid worden verwacht. Mijn voorganger heeft in gesprekken met de farmaceutische industrie steeds benadrukt dat deze hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen voor de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van geneesmiddelen. Dat blijf ik doen.
Deelt u de conclusie dat de coronapandemie aantoont hoe onvoorbereid we zijn, met name door dit verdienmodel van de farmaceutische industrie?
Nee, het is niet realistisch om te verwachten dat er voor elke nieuwe ziekte een kant-en-klaar medicijn op de plank ligt. Medicijn ontwikkeling is complex en vereist vaak grote investeringen. Er wordt op dit moment door veel bedrijven en publieke instellingen, vaak in samenwerking, hard gewerkt aan zowel nieuwe therapieën als vaccins tegen COVID-19. Dit is goed nieuws en zeer bemoedigend. Het belang van publiek-private samenwerking wordt breed erkend.
Wat vindt u ervan dat de uitkeringen aan aandeelhouders van de 27 grootste farmaceuten de afgelopen 18 jaar verviervoudigden, tot 146 miljard dollar in 2018?
Wat vindt u ervan dat de schulden van farmaceuten eveneens enorm zijn toegenomen, tot meer dan 500 miljard dollar in 2018, en dat dit geld, dat tegen zeer lage rentes is geleend, ten goede kwam aan de inkoop van eigen aandelen en het opkopen van andere bedrijven?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat dit model mogelijk wordt gemaakt door hoge medicijnprijzen met als enige doel het maximeren van aandeelhouderswaarde?
Deelt u de mening dat dit verdienmodel onhoudbaar is aangezien investeringen waar de samenleving van kan profiteren, zijn achtergebleven?
Bent u bereid een voortrekkersrol te nemen in de covid-19 pool van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Hebt u al contact met Costa Rica en bent u bereid dit af te stemmen voor de assemblee van de WHO in mei en de Kamer hiervan op de hoogte te houden?
Van patent pools is bekend dat ze vervolg-innovaties versterken omdat ze relevante technologie effectief beschikbaar maken. Het geeft meer partijen laagdrempelig toegang tot standaarden en versterkt daarmee kaders en normen die bruikbaar zijn of als bouwsteen kunnen dienen om effectieve therapieën te ontwikkelen. Een therapie kan immers bestaan uit meerdere patenten of is ontwikkeld op basis van bestaande patenten.
Nederland is voorstander van het delen van informatie en wetenschappelijke data. Hierbij moet wel worden gewaakt dat data wordt opgeslagen in toegankelijke systemen, zodat iedereen er later weer bij kan. Daarom is Nederland voorstander van samenwerkingsverbanden die werken volgens de FAIR principes (FAIR staat voor: Findable, Accessible, Interoperable, Reusable). Op grond van deze FAIR principes zijn data vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar en kunnen data gemakkelijk met behulp van algoritmes worden onderzocht. Nog belangrijker in verband met persoonsgevoelige informatie is dat databeheerders zelf de mate kunnen bepalen waarin ze hun data openstellen voor derden.
Het idee van Costa Rica is dus een stap in de goede richting, echter, er dient zeer zorgvuldig naar de uitvoering ervan te worden gekeken.
Zoals 8 april jongstleden in de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. over het opzetten van een wereldwijde COVID-19 pool (t.v.v. motie 25 295, nr. 224) is gevraagd, zal de regering voorafgaand, en tijdens, de jaarlijkse vergadering van de WHO leiderschap tonen en zich expliciet uitspreken voor zo’n wereldwijde COVID-19 pool en de WHO hierbij actief steunen.
Hoe gaat u garanderen dat er voldoende transparantie is over de kosten van de ontwikkeling van een coronavaccin en dat de samenleving hier niet voor hoeft op te draaien?
We bevinden ons op dit moment in een uitzonderlijke situatie, een wereldwijde pandemie. Het belang van een werkend vaccin wordt breed erkend, er lopen volgens de WHO al meer dan 70 vaccin ontwikkeltrajecten. Ook door de farmaceutische industrie wordt zwaar geïnvesteerd in vaccin ontwikkeling. Daarnaast zien we nu ook samenwerkingen en kennisdeling ontstaan tussen farmaciebedrijven zoals Sanofi en GlaxoSmithKline, twee van de grootste vaccinontwikkelaars ter wereld. Dit was tot voor kort ondenkbaar, en onderstreept nogmaals de inzet van alle betrokken partijen om zo snel mogelijk tot een werkzaam vaccin te komen. Snelheid is van groot belang, dit betekent dat wellicht extra kosten worden gemaakt doordat verschillende vaccins in parallel worden ontwikkeld en getest. Dit zal uiteraard leiden tot hogere kosten dan wanneer verschillende vaccins een voor een worden getest, maar nogmaals, snelheid is nu van belang. De maatschappelijke kosten van geen vaccin zijn vele malen hoger dan de extra onderzoek en ontwikkeling (R&D) kosten die nu worden gemaakt. Het belang van zowel beschikbaarheid als betaalbaarheid van een vaccin wordt onderstreept door zowel de WHO, de EU, alsook door de Nederlandse regering. Ook private partijen hebben zich hierover uitgesproken, zo heeft Janssen Vaccines aangegeven haar vaccin, als het op de markt komt, tegen kostprijs aan te bieden. Ik zal transparant blijven over de investeringsstrategie van de Nederlandse overheid en in Europees samenwerkingsverband. Uiteraard zullen de overheidsinvesteringen worden meegewogen in prijsafspraken voor een vaccin, wanneer deze aan de ontwikkeling, productie of distributie daarvan hebben bijgedragen.
Hoeveel Nederlands overheidsgeld zit er in de verschillende trajecten voor vaccinontwikkeling?
Op dit moment zijn de volgende investeringen gemaakt of toegezegd:
Welke voorwaarden worden gesteld aan het beschikbaar gestelde overheidsgeld voor de ontwikkeling van een coronavaccin?
De onderhandelingen met CEPI zijn op dit moment gaande. Nederland neemt hierbij de principes zoals uiteengezet in het document «Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren» (opgesteld door de NFU) als leidraad. Overigens hanteert CEPI zelf al strenge eisen rondom beschikbaarheid en betaalbaarheid van een mogelijk vaccin.
Hoe gaat u de toegankelijkheid van een te ontwikkelen vaccin garanderen en welke afspraken worden hierover al gemaakt in lijn met de aangenomen motie-Hijink over voorkomen van monopolisering van een vaccin door één bedrijf of land?2
Op het moment dat een werkzaam vaccin beschikbaar komt zal het voldoen aan de wereldwijde vraag hoe dan ook een uitdaging worden, bijvoorbeeld qua productie en logistiek. Samenwerking zal van groot belang zijn, zowel privaat-publiek, als internationaal. Hier worden nu al de eerste gesprekken over gevoerd door het team Vaccinontwikkeling COVID-19, een duidelijke strategie zal verder worden ontwikkeld, mede door de speciale gezant vaccins dhr Sijbesma die door Nederland is aangesteld. De Nederlandse overheid is van mening dat samenwerking en gezamenlijke investeringen de snelste route zullen zijn naar een breed beschikbaar vaccin. Bijvoorbeeld gericht op het mogelijk maken van klinische studies, of het opschalen van productiecapaciteit. Echter, mochten door landen of private partijen onredelijke barrières worden opgeworpen die de beschikbaarheid belemmeren zal de Nederlandse overheid niet schromen om de haar beschikbare middelen in te zetten om deze barrières te slechten.
De werking van economische steunmaatregelen voor sectoren die worden geraakt door kabinetsbeleid rond het COVID-19 virus. |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat een substantieel aantal bedrijven geen gebruik kan maken van de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS-regeling) omdat zij weliswaar wel een omzetverlies van minimaal 4.000 euro ervaren, maar hun totale vaste lasten (net) beneden de 4.000 euro liggen, zoals bijvoorbeeld sommige bedrijven in de taxi en rijschoolbranche? Ziet u mogelijkheden om de groep toch tegemoet te komen, bijvoorbeeld door hen een bedrag vergelijkbaar met hun vaste lasten toe te kennen? Zo nee, zijn er andere maatregelen buiten de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO-regeling) waar dit soort bedrijven gebruik van kunnen gaan maken?
Het klopt dat niet alle ondernemers gebruik kunnen maken van de TOGS. De regeling is primair gericht op ondersteuning van ondernemingen met substantiële vaste lasten bij de eerste, meest acute nood, omdat deze groep relatief het hardst getroffen wordt. De ondernemers die u in uw vraag noemt, vaak zzp’ers, kunnen voor de TOZO in aanmerking komen. Sinds 15 april jl. komt overigens ook de taxibranche voor de TOGS in aanmerking.
Bent u ervan op de hoogte dat buurt- en dorpshuizen door de kabinetsmaatregelen ook geen marktinkomsten meer hebben en daardoor in grote problemen komen? Bent u bereid SBI-codes uit te breiden zodat ook deze organisaties gebruik kunnen maken van de TOGS-regeling? Zo nee, ziet u andere mogelijkheden om deze organisaties te helpen?
De TOGS staat alleen open voor ondernemers. Dat betreft niet deze groep.
Herkent u het probleem dat met name kleine ambachten buiten de TOGS-regeling vallen omdat zij van zeer diverse SBI-codes gebruik maken? Is er een coulance-regeling voor deze – in de praktijk niet erg grote – groep bedrijven?
Niet alle sectoren komen in aanmerking. Een aanvrager kan echter, als hij denkt vanwege zijn hoofdactiviteit toch in aanmerking te moeten komen maar niet over de juiste SBI-code beschikt, het formulier «Melding niet-aansluitende SBI-code»1 invullen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 7 april jl.2, zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) daar in redelijkheid en billijkheid naar kijken.
Kunt u toelichten waarom voor de meeste bedrijfstakken in de TOGS-regeling wordt vastgehouden aan de eis van een apart bedrijfspand? Erkent u dat er nogal wat bedrijven zijn die substantiële zakelijke vaste lasten hebben zonder een apart adres te hebben? Op welke wijze worden deze bedrijven nog tegemoet gekomen?
De regeling is primair gericht op compensatie van ondernemingen met substantiële vaste lasten, omdat deze groep relatief het hardst getroffen wordt. Daarom is gekozen voor de voorwaarde van een apart bedrijfspand, omdat dan per definitie sprake is van serieuze vaste lasten. Gaandeweg de regeling is gebleken dat veel ondernemers een zaak aan huis hebben waar in vergelijkbare mate vaste lasten mee gemoeid zijn. Daarom is de vestigingseis van de regeling per 15 april jl. gespecificeerd in de zin dat voortaan ook de ondernemer in aanmerking komt die een fysieke vaste inrichting met een eigen opgang buiten de eigen woning bezit of huurt.
Herkent u dat op dit moment verschillende initiatieven het licht zien om platforms op te zetten om lokale mkb’ers te ondersteunen in het afzetten van hun producten (denk bijvoorbeeld aan gecombineerde levensmiddelenpakketten)? Deelt u de mening dat dit soort initiatieven moeten worden toegejuicht? Bent u bereid te bezien of er mogelijkheden bestaan dit soort initiatieven beperkt financieel te ondersteunen? Bent u bereid tot het voeren van een publiekscampagne rond het thema «koop lokaal»?
Het is goed dat deze initiatieven ontstaan. Het getuigt van creativiteit en ondernemerschap. Ik juich dit soort initiatieven dan ook van harte toe. Ik heb er zelf ook aandacht voor gevraagd. Ik zie echter geen aanleiding om dit financieel te ondersteunen. Het kabinet heeft al tot een breed pakket aan maatregelen besloten om ondernemers en bedrijven op verschillende manieren te ondersteunen, met bijvoorbeeld voorzieningen gericht op het vergemakkelijken van kredietverstrekking door de banken, belastingmaatregelen, garantiestelling, en subsidie voor inkomensondersteuning.
Kunt u toelichten waarom bedrijven in de sector Bedrijfsopleiding en training (SBI-code 85.59.2) geen toegang hebben tot de TOGS-regeling? Ziet u in dat deze sector, bijvoorbeeld als het gaat om studiebegeleiding, gebruikt maakt van studiezalen die nu niet kunnen worden ingezet?
Sinds 15 april jl. komt deze sector ook in aanmerking voor TOGS3.
Het bericht ‘Wederom kleuren Nederlandse akkers oranje-geel door gebruik van het omstreden middel glyfosaat’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wederom kleuren Nederlandse akkers oranje-geel door gebruik van het omstreden middel glyfosaat»?1
Ja.
Bent u bekend met de artikelen 11 en 12 van Richtlijn 2009/128/EG (richtlijn duurzaam gebruik) waarin wordt vastgesteld dat lidstaten maatregelen kunnen treffen omwille van het aquatisch drinkmilieu of de bescherming van specifieke gebieden? Zo ja, bent u ook bekend met het feit dat lidstaten op grond van artikel 14 van de richtlijn eveneens maatregelen kunnen treffen om bestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen, waarbij zij waar mogelijk voorrang geven aan niet-chemische methoden?
Ja, ik ben bekend met de artikelen 11, 12 en 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Deze artikelen zijn geïmplementeerd in nationale regelgeving.
Bent u bekend met de grondslag van de richtlijn duurzaam gebruik, namelijk de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)?
Ja, ik ben bekend met de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).
Bent u bekend met artikel 193 VWEU, waarin bepaald is dat beschermende maatregelen die worden vastgesteld uit hoofde van artikel 192, een lidstaat niet beletten verdergaande beschermingsmaatregelen te treffen en handhaven?
Ja, ik ben bekend met artikel 193 van het VWEU.
Kunt u toelichten of u op basis van artikel 14 van de Richtlijn Duurzaam Gebruik jo. artikel 78 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden jo. artikel 193 VWEU uitvoering kunt geven aan de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) over een verbod op glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming? Zo nee, waarom niet?
In Nederland dienen alle agrarische ondernemers de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen conform artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Uit de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst is naar voren gekomen dat nog niet alle agrarische ondernemers op dit moment alle mogelijkheden benutten. Dit leidt tot de vraag hoe we kunnen bevorderen dat agrarische ondernemers wel alle mogelijkheden van geïntegreerde gewasbescherming gaan benutten. De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» voorziet hierin via onder meer het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen. Geïntegreerde gewasbescherming is namelijk een wezenlijk onderdeel van weerbare teeltsystemen.
Dit leidt tot de vraag in hoeverre de in de vragen genoemde artikelen en regelgeving een grondslag bieden voor het verbieden van één specifiek gewasbeschermingsmiddel of van specifieke toepassingen van een gewasbeschermingsmiddel.
Verordening (EG) 1107/2009 bevat regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening biedt de Europese Commissie de mogelijkheid om op basis van een wetenschappelijke beoordeling al dan niet werkzame stoffen goed te keuren en biedt het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (hierna: Ctgb) de mogelijkheid om al dan niet gewasbeschermingsmiddelen toe te laten in Nederland op basis van goedgekeurde werkzame stoffen. Het uitgangspunt is hierbij het voorkomen van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.
De verordening biedt de Europese Commissie en het Ctgb handvatten om in te grijpen in de goedkeuring van een werkzame stof of in de toelating van een gewasbeschermingsmiddel op het moment dat er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn, waaruit blijkt dat niet meer aan de goedkeurings- of toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Deze nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn er volgens het Ctgb op dit moment niet voor de werkzame stof glyfosaat of voor glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen. Wel heeft het Ctgb in oktober 2019 het principebesluit genomen om de volvelds vooroogst-toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in Nederland te verbieden. Deze toepassingen zijn namelijk in strijd met EU-uitvoeringsverordening 2017/2324 (Kamerstuk 27 858, nr. 487). Het Ctgb implementeert dit principebesluit bij de herbeoordeling van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen en bij nieuwe aanvragen voor dergelijke middelen.
Luxemburg heeft de Europese Commissie en de lidstaten geïnformeerd over het feit dat gebruik wordt gemaakt van artikel 44 van Verordening (EG) 1107/2009 voor het intrekken van de toelating van alle glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen per 1 februari 2020. De wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt echter. Het Ctgb heeft mij laten weten deze maatregel van Luxemburg niet over te kunnen nemen, omdat er daarvoor geen wetenschappelijke onderbouwing is. Bovendien sluit een dergelijk verbod niet aan bij de wetenschappelijke lijn die ik volg, namelijk handelen op basis van adviezen van ECHA, EFSA en het Ctgb. Deze lijn heeft ten grondslag gelegen aan het feit dat Nederland eind 2017 heeft ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie om de Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat te hernieuwen voor een periode van vijf jaar. Binnenkort zullen vier rapporterende lidstaten – voor Nederland het Ctgb -starten met de nieuwe herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, zodat er op basis van alle wetenschappelijke inzichten eind 2022 weer besluitvorming kan plaatsvinden op Europees niveau.
De milieuregelgeving is aanvullend op Verordening (EG) 1107/2009 en biedt de mogelijkheid om generieke milieuvoorschriften te stellen met als criteria noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid. Deze criteria gelden overigens ook als er een beroep wordt gedaan op artikel 36 van het VWEU en artikelen 11, 12 en 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Het generieke verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw4, de zuiveringsplicht in de glastuinbouw en de verplichting voor agrarische ondernemers om bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen de verwaaiing van spuitvloeistof te verminderen met ten minste 75% voldoen aan deze criteria.
Als voor een verbod op specifieke gewasbeschermingsmiddelen of specifieke toepassingen daarvan Verordening (EG) 1107/2009 aangevoerd zou worden, dan dient het Ctgb dit te baseren op nieuwe wetenschappelijke inzichten. Aangezien deze inzichten er op dit moment niet zijn, zou zo’n verbod de verordening doorkruisen. Als een verbod specifieke gewasbeschermingsmiddelen of specifieke toepassingen daarvan gebaseerd zou worden op de milieuregelgeving, dan dient voldaan te worden aan de hierboven genoemde criteria. Daar is geen sprake van. We zullen dan ook moeten afwachten in hoeverre het verbod dat in Luxemburg is ingesteld gerechtelijk zal worden aangevochten en hoe de rechter in dezen zal oordelen. Ik treed daar verder niet in.
Ik heb inmiddels – ter uitvoering van de motie De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) – afspraken gemaakt met de agrarische sector over gebruik van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen voor het bestrijden van onkruiden, in graslandbeheer en het behandelen van groenbemesters en vanggewassen. Hiervoor gaat een «nee, tenzij»-beleid gelden, waarbij de principes van geïntegreerde gewasbescherming leidend zijn. Dit was niet nodig voor kalenderspuiten (het regelmatig preventief op een vast moment gebruiken van een gewasbeschermingsmiddel om te voorkomen dat een plaag, ziekte of onkruid zich ontwikkelt). Dit preventief toepassen doet zich namelijk niet voor met glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen, omdat deze middelen systemisch werken en uitsluitend worden ingezet als het onkruid al aanwezig is (Kamerstuk 27 858, nr. 487).
Kunt u uiteenzetten wat het verschil in wettelijke grondslag is tussen het huidige verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de land- en tuinbouw en het in de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 426) voorgestelde verbod op het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming (zoals kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest)? Zo ja, kunt u dan toelichten waarin het wezenlijke verschil tussen de twee verboden ligt, dat u er nu van weerhoudt om uitvoering te geven aan de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463)?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe uw antwoorden op vraag 5 en 6 zich verhouden tot de volgende tekst uit de nota van toelichting bij het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het niet toestaan van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw: «Het treffen van een verdergaande beschermingsmaatregel dan waartoe de artikelen 11 en 12 van de richtlijn [Duurzaam Gebruik] verplichten, is op grond van artikel 193 VWEU mogelijk, mits de maatregel verenigbaar is met onder meer het VWEU [...] Het gebruiksverbod wordt wel ter uitvoering van [...] artikel [14 van de Richtlijn Duurzaam Gebruik] getroffen waarbij gebruik wordt gemaakt van de vrije beleidsruimte daarin om alle nodige maatregelen te treffen om een lage inzet van chemische bestrijdingsmiddelen te bevorderen [...] Een dergelijke maatregel binnen het kader van artikel 14 of een verdergaande maatregel dan waartoe artikelen 11 en 12 van richtlijn 2009/128/EG verplichten, is toegestaan als daarvoor een rechtvaardiging bestaat in de in artikel 36 VWEU genoemde gronden»?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten waarom een totaalverbod op glyfosaat wel is toegestaan in Luxemburg vanaf 1 januari 2021? Op basis van welke Europese wetgeving heeft Luxemburg het totaalverbod kunnen instellen? Ziet u op basis van deze wetgeving een kans voor Nederland om het gebruik van glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming uit te bannen?3
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat andere Europese landen 10 miljard dollar aan belastinginkomsten mislopen door belastingontwijking via Nederland |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u reageren op het bericht «Revealed: Netherlands, blocking EU’s Covid19 recovery plan, has cost EU countries $ 10bn in lost corporate tax a year»?1
Ja. In het bericht van Tax Justice Network wordt gemeld dat veel winsten van buitenlandse multinationals naar Nederland worden verplaatst om in Nederland laag te worden belast. Ik herken mij niet in dit beeld. Nederland heft tegen het reguliere tarief van 25% vennootschapsbelasting over de onder internationaal overeengekomen regels aan Nederland toerekenbare ondernemingswinsten (en effectief 7% voor zover op die winsten de innovatiebox van toepassing is). Dat neemt niet weg dat ons internationaal georiënteerde belastingstelsel onbedoeld aantrekkelijk kan zijn voor structuren waarmee belasting kan worden ontweken. Bijvoorbeeld door geld via Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst, omdat het ervoor zorgt dat de kosten van algemene voorzieningen worden afgewenteld op burgers en bedrijven die geen belasting ontwijken. De strijd tegen belastingontwijking is daarom een speerpunt van dit kabinet. Dit kabinet zet daarbij in op zowel unilaterale maatregelen als op internationale samenwerking. In de beantwoording van uw vragen hierna ga ik hier nader op in. Bovendien heeft de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals in haar adviesrapport van 15 april jl. een breed palet aan grondslagverbredende maatregelen aanbevolen. Ik verwacht deze zomer een kabinetsreactie op dit rapport aan uw Kamer aan te bieden.
Deelt u de mening dat Amerikaanse bedrijven zeker nu hun steentje bij horen te dragen aan de bestrijding van de coronapandemie en de economieën van getroffen landen, zowel in Europa als in andere regio’s?
Het is nodig dat alle bedrijven, waar ook gevestigd, hun verantwoordelijkheid nemen door rekening met elkaar te houden en samen te werken om de tegenslagen van de coronacrisis samen op te vangen. Het kabinet roept alle bedrijven op om zoveel mogelijk mensen aan het werk te houden, ook mensen met een flexibel contract, om de economie zoveel mogelijk draaiende te houden. Daarbij roept het kabinet bedrijven ook op om alleen gebruik te maken van de noodmaatregelen als het echt nodig is en om voorlopig geen dividend uit te keren. Dat neemt niet weg dat het kabinet aan het verlenen van steun in de toekomst voorwaarden kan stellen. Ik verwijs ook naar de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Financiën van 1 mei 2020 over steunverlening aan individuele bedrijven.
Onderschrijft u de cijfers van Tax Justice Network dat zo’n 45 miljard dollar aan winst via Nederlandse belastingontwijkingsconstructies veel lager belast wordt dan in de landen waar de omzet wordt gemaakt, zoals zwaar getroffen landen als Italië en Spanje, waardoor deze landen respectievelijk 1,5 en 1 miljard dollar aan belastinginkomsten mislopen? Zo nee, waarom niet en kunt u hier andere cijfers tegenover plaatsen?
Naar de omvang van belastingontwijking wordt veel onderzoek gedaan. Internationaal opererende bedrijven maken bij belastingontwijking vaak gebruik van verschillen tussen fiscale stelsels (mismatches). Het toewijzen van bedragen die voortkomen uit mismatches aan een enkel land is daarmee altijd arbitrair. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) doet ook geen uitspraken over landspecifieke bedragen. Nederland heft tegen het reguliere tarief van 25% vennootschapsbelasting over de onder internationale regels aan Nederland toerekenbare winsten. Omdat er geen eenduidig beeld is van de precieze omvang van belastingontwijking, is het precair om hierover stellige conclusies te trekken. Dat laat onverlet dat dit kabinet de aanpak van belastingontwijking als speerpunt heeft en hier maatregelen tegen genomen heeft. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn beantwoording van vraag 5 hierna.
Het rapport van Tax Justice Network baseert zich op Amerikaanse data uit landenrapporten (country-by-country reporting) uit 2017. Over deze gegevens zijn de volgende opmerkingen te plaatsen. Zo zijn in veel gevallen deelnemingsdividenden of andere deelnemingsresultaten in de winst opgenomen, waardoor deze winsten te hoog uitvallen en dubbeltellingen bevatten. Dit kan ertoe leiden dat effectieve belastingdruk op basis van deze data niet zuiver te berekenen is en dat belastingontwijking overschat wordt. Ten tweede zijn in de data uit 2017 de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking, zowel in internationaal verband als door Nederland, nog niet te zien, omdat de maatregelen destijds nog niet in wetgeving waren omgezet, of nog niet in werking waren getreden.
Hoe verhouden de cijfers die Tax Justice Network heeft gepubliceerd voor Europese landen zich tot de cijfers voor ontwikkelingslanden?
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF)2heeft sterke aanwijzingen gevonden dat ontwikkelingslanden meer belastingopbrengsten mislopen door belastingontwijking dan ontwikkelde landen. Ontwikkelingslanden zijn voor hun publieke inkomsten immers in grotere mate afhankelijk van belasting op bedrijfswinsten. Ook bij de analyse van het IMF gelden echter bovengenoemde beperkingen. In de eerste plaats moeten grote aannames gemaakt worden bij het schatten van belastingontwijking. Daarnaast stammen de gebruikte data van vóór de implementatie van nationale en internationale maatregelen tegen belastingontwijking. En ten slotte geldt dat belastingontwijking vaak plaatsvindt door gebruik te maken van mismatches tussen verschillende stelsels, waardoor het niet eenduidig aan één land toe te wijzen is. Ik zal binnen afzienbare termijn in mijn monitoringsbrief uiteenzetten hoe de effecten van mijn beleid tegen belastingontwijking in kaart ga brengen, en ook bij de OESO wordt er elk jaar gekeken hoe de Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-maatregelen geëvalueerd kunnen worden.
Is het verlies aan belastinginkomsten bij landen die nog harder worden getroffen dan Nederland door de coronapandemie aanleiding om routes voor belastingontwijking via Nederland versneld af te sluiten? Zo nee, waarom niet en kunt u uitgebreid beargumenteren waarom zelfs in een humanitaire crisis Amerikaanse bedrijven het recht krijgen om geld dat zij verdienen aan Italiaanse en Spaanse burgers dankzij het Nederlandse belastingstelsel in veiligheid te stellen?
De strijd tegen belastingontwijking is een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft daarom al veel maatregelen genomen op dit terrein. Veel maatregelen zijn omgezet in wetgeving, waarvan een deel nog in werking zal treden. Zo voert het kabinet vanaf 2021 een bronbelasting op rente- en royaltybetalingen in naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties. Deze maatregel is erop gericht te voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties. Daarnaast heeft Nederland gekozen voor een ruime implementatie van het multilaterale instrument, zodat Nederlandse belastingverdragen bestand zijn tegen allerlei vormen van misbruik. Dit biedt de landen van waaruit betalingen aan Nederlandse vennootschappen worden gedaan meer mogelijkheden om op te treden als er sprake is van belastingontwijking. Ook heeft Nederland de afgelopen jaren de maatregelen van de eerste en tweede EU anti-belastingontwijkingsrichtlijnen (ATAD1 en ATAD2) geïmplementeerd. Op sommige punten bovendien strenger dan de minimumnorm, zoals het verlagen van de drempel van € 3 miljoen naar € 1 miljoen bij de earningsstrippingmaatregel (een generieke renteaftrekbeperking). In aanvulling hierop neemt dit kabinet meerdere stappen om te komen tot een evenwichtig belastingstelsel voor bedrijven. In dit kader verwijs ik naar de aangekondigde beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling, en ook op de recent gepresenteerde aanbevelingen van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals. Het kabinet komt in de zomer met een reactie op dit rapport.
Tot slot moedigt het kabinet ook in internationaal verband de strijd tegen belastingontwijking aan. Daarbij wil Nederland, waar mogelijk, een voortrekkersrol vervullen. Daarom steunt Nederland de discussies over herziening van het internationale winstbelastingsysteem die op dit moment volop worden gevoerd in OESO- en in Inclusive Framework-verband. Op deze wijze zet dit kabinet zich actief en op meerdere fronten in om belastingontwijking te voorkomen.
Bent u conform de aanbevelingen van Tax Justice Network bereid een onvoorwaardelijke bronbelasting van 25% in te stellen die ervoor zorgt dat bedrijven die via Nederland belasting ontwijken, alsnog belasting betalen ter hoogte van de vennootschapsbelasting? Bent u bereid additionele opbrengsten naar rato te delen met de landen die door deze belastingontwijking worden geraakt? Zo nee, welke alternatieven heeft u om ervoor te zorgen dat landen naast deze pandemie niet ook geraakt worden door belastingontwijking via Nederland?
Het kabinet acht een onvoorwaardelijke bronbelasting ongewenst. De bronbelasting op rente- en royaltybetalingen aan laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties die Nederland per 1 januari 2021 invoert, maakt Nederland onaantrekkelijk voor structuren die erop zijn gericht geld via Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Een bronbelasting op alle betalingen – bijvoorbeeld op betalingen naar niet-laagbelastende jurisdicties en in niet-gelieerde verhoudingen – is niet nodig om dit soort structuren tegen te gaan. Tegelijkertijd zou een dergelijke onvoorwaardelijke bronbelasting kunnen leiden tot dubbele belastingheffing, de administratieve lasten verhogen en daardoor het investerings- en vestigingsklimaat schaden, wat juist van belang is voor een open economie zoals die van Nederland. Volgens de Europese Commissie zijn in de Europese Unie (EU) de administratieve lasten van bronbelastingen jaarlijks € 8,4 miljard.3 Dit vergroot de barrière voor internationale investeringen en belemmert hierdoor de Europese interne markt. Dit is ook de reden dat in EU-verband de rente- en royaltyrichtlijn tot stand is gekomen op basis waarvan in beginsel geen bronbelasting mag worden geheven op rente- en royaltybetalingen aan een verbonden lichaam gevestigd in een andere EU-lidstaat.4 De EU- rente- en royaltyrichtlijn biedt landen wel de mogelijkheid om in gevallen van misbruik de voordelen van deze richtlijn aan bedrijven te ontzeggen. Verder zal een onvoorwaardelijke bronbelasting tevens rentebetalingen door binnenlandse bedrijven treffen. Dit gaat dan bijvoorbeeld in beginsel ook over de rentebetalingen op spaarleningen (in box 3) en over rentebetalingen op staatsobligaties. Het kabinet acht dit ongewenst.
Ik lees in het rapport van Tax Justice Network overigens een breder pleidooi, namelijk voor internationale afspraken over een minimumniveau van winstbelasting. Bij de kabinetsaanpak van belastingontwijking hoort ook de internationale component. Met uitsluitend unilaterale maatregelen zoals de bronbelasting kan internationale belastingontwijking namelijk niet effectief bestreden worden. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, steunt Nederland daarom de discussies over herziening van het internationale winstbelastingsysteem die op dit moment volop worden gevoerd in OESO- en Inclusive Framework verband. Een onderdeel van dit project is het onderzoeken en uitwerken van maatregelen om te waarborgen dat internationaal opererende ondernemingen altijd een minimumniveau aan winstbelasting betalen.
Bent u bereid het opvoeren van verrekenbare verliezen om het bedrijfsresultaat te drukken aan banden te leggen? Zo nee, welke redenen zijn er om afschrijving op intellectueel eigendom en andere vormen van informeel kapitaal als verliezen in te boeken en daarmee winst te verlagen?
Als een bedrijf dat belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting fiscaal een verlies leidt, dan kan dat verlies worden verrekend met de winst van het voorgaande jaar (achterwaartse verliesverrekening) en met de winst van de daaropvolgende zes jaren (voorwaartse verliesverrekening). Dit kabinet heeft de termijnen voor voorwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting beperkt van negen tot zes jaar. Hiernaast brengt het kabinet per 1 januari 2021 een beperking aan in de mogelijkheid om liquidatie- en stakingsverliezen in aftrek te brengen. Deze zogenoemde liquidatie- en stakingsverliesregeling wordt zo aangepast dat bedrijven minder vaak een dergelijk verlies kunnen aftrekken.
Indien een overdracht van een activum, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom, plaatsvindt tussen twee groepsmaatschappijen moet dit op grond van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) plaatsvinden tegen de waarde in het economisch verkeer. Een informeelkapitaalsituatie doet zich voor indien op grond van de aandeelhoudersrelatie activa, waaronder een intellectueel eigendom, tegen een lagere vergoeding worden overgedragen dan een vergoeding die onafhankelijke derden met elkaar onder vergelijkbare omstandigheden zouden zijn overeengekomen. In Nederland wordt op grond van het arm’s-lengthbeginsel in een dergelijk geval de waarde in het economische verkeer voor fiscale doeleinden in aanmerking genomen. Hierover kan op grond van het beginsel van goedkoopmansgebruik worden afgeschreven. De afschrijvingen zullen in beginsel ten laste van het fiscale resultaat komen. Tegenover deze afschrijvingslasten zullen over het algemeen belastbare opbrengsten staan die worden behaald met de aangeschafte activa. Bovendien ontstaat er in de toekomst bij een (eventuele) overdracht van het intellectueel eigendom een in Nederland te belasten overdrachtswinst voor zover de waarde in het economische verkeer van het intellectueel eigendom op dat moment de fiscale boekwaarde ervan overschrijdt. Afschrijvingen verlagen de boekwaarde en verhogen daarmee een eventuele toekomstige overdrachtswinst. Toepassing van het arm’s-lengthbeginsel kan echter in bepaalde situaties leiden tot mismatches waardoor een deel van de winst van een concern niet wordt belast. Dat knelt met de door het kabinet beoogde aanpak van belastingontwijking. Aan uw Kamer is om die reden toegezegd om een onderzoek te doen naar de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel.5
De Adviescommissie Belastingheffing van multinationals heeft in haar adviesrapport dat op 15 april jl. aan uw Kamer is aangeboden6 een breed palet aan grondslagverbredende maatregelen voorgesteld, waaronder maatregelen om verliesverrekening of aftrek van bepaalde kosten te beperken. Daarnaast heeft deze commissie ook voorstellen gedaan om de hiervoor beschreven mismatches weg te nemen. Deze zomer verwacht ik een kabinetsreactie op de aanbevelingen van de commissie aan te bieden aan uw Kamer.
Het bericht dat Corona de armoede versterkt. |
|
Joël Voordewind (CU), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe corona de armoede versterkt» uit Het Financieel Dagblad van 7 april 2020?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de noden in ontwikkelingslanden, waar de gevolgen van de coronacrisis gezien de staat van de gezondheidszorg aldaar mogelijk desastreus zullen zijn?
Die zorgen deel ik. Ervaring met eerdere gezondheidscrises, zoals de ebola-crisis, wijzen uit dat de toch al zwakke gezondheidszorgsystemen in ontwikkelingslanden maximaal onder druk zullen komen te staan. Ontwikkelingslanden kampen vaak met tekorten aan gezondheidspersoneel, persoonlijke beschermingsmaterialen en geneesmiddelen. Veel landen hebben bovendien een zeer geringe IC-capaciteit. COVID-19 is daarbij niet de enige gezondheidscrisis die mensen in de armste landen ervaren: medische dienstverlening is al beperkt aanwezig voor bijvoorbeeld moeder- en kindzorg of de behandeling van andere ziektes zoals TB, malaria en HIV/Aids.
Deelt u de opvatting dat het bijdragen aan oplossingen voor deze delen van de wereld voortkomt uit solidariteit, maar ook uit eigenbelang gezien de verwevenheid van de wereld? Welke belangen ziet u?
De impact van de coronacrisis op kwetsbare landen zal naar verwachting fors zijn, op het vlak van de volksgezondheid, maar ook sociaaleconomisch en voor de politieke en economische stabiliteit. Dat heeft gevolgen voor de mensen in ontwikkelingslanden zelf en indirect ook voor de rest van de wereld. Met het bijdragen aan het bestrijden en mitigeren van de coronacrisis in ontwikkelingslanden neemt Nederland verantwoordelijkheid om de meest kwetsbare mensen en landen in de wereld te ondersteunen. En dat is ook in het belang van Nederland zelf, omdat de korte en lange termijn gevolgen van deze crisis ook Nederland raken. De wereldgemeenschap is in de strijd tegen COVID-19 zo sterk als de zwakste schakel. Virussen kennen geen grenzen, net zo min als hun negatieve gevolgen. Juist voor Nederland als open economie, die ongeveer een derde van het totale inkomen verdient door te handelen met het buitenland, is het van belang dat overal ter wereld de strijd tegen COVID-19 wordt gevoerd en gesteund.
Kunt u een overzicht geven van de vrijgemaakte bilaterale middelen van andere EU-landen en EU-instellingen ten behoeve van de bestrijding van COVID-19?
Verschillende EU-instellingen en individuele lidstaten hebben initiële financiële bijdragen ten behoeve van de externe COVID-19 aanpak aangekondigd. De Europese Commissie (EUR 10,4 mrd) en Europese Investeringsbank (EUR 5,2 mrd) stellen een bedrag van in totaal 15,6 mrd beschikbaar, dat grotendeels voortkomt uit herprogrammering. Van dit pakket zal EUR 502 mln ten goede komen aan korte termijn noodhulp/ humanitaire steun, EUR 2,9 mrd voor versterking van gezondheidssystemen en EUR 12,3 mrd voor de beperking van sociaaleconomische gevolgen.
Daarnaast is de verwachting van de Europese Commissie dat de individuele bijdragen van lidstaten optellen tot nog eens EUR 4 mrd, bestaande uit zowel schenkingen als leningen of garanties. Een precies overzicht is nog niet te geven; nog niet alle lidstaten hebben hun (voorziene) maatregelen al aangekondigd. Voorbeelden van reeds aangekondigde steunpakketten komen bijvoorbeeld uit Duitsland, dat al een pakket van EUR 1 mrd aankondigde, nog zonder verdere toelichting over specifieke bestedingen. Frankrijk zegde een bedrag van EUR 1,2 mrd toe, voor EUR 1 mrd bestaande uit leningen. Denemarken zette EUR 150 mln opzij voor de internationale COVID-19 respons en Zweden, dat nog geen volledig pakket aankondigde, heeft via verschillende maatregelen ruim EUR 14 mln toegezegd.
Welke oproepen tot financiële steun van de VN-instellingen, de multilaterale financiële instellingen, alsook van het maatschappelijk middenveld zijn er inmiddels binnengekomen en om welke bedragen gaat het?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 14 april over de Nederlandse inzet bestrijding coronacrisis ontwikkelingslanden staat een overzicht van de gecoördineerde multilaterale en humanitaire financieringsverzoeken die ik reeds heb ontvangen naar aanleiding van de COVID-19 crisis. Veel andere organisaties en instellingen zijn op dit moment nog aan het inventariseren welke additionele steun ze nodig hebben, en welke ombuigingen zij kunnen doen binnen bestaande financiering.
Hoe duidt u het gegeven dat – gezien de aanstaande economische crisis als gevolg van de coronacrisis – het aan de 0,7%-BNI-norm gekoppelde ontwikkelingsbudget zal dalen? Welk gat dreigt er te vallen?
Het Nederlandse ODA-budget is zoals afgesproken in het regeerakkoord gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI en komt daarmee op 0,7% BNI minus EUR 1,4 miljard. Budgettaire ruimte hangt mede samen met de BNI-ontwikkeling en de effecten hiervan op het ODA-budget. Naar verwachting zal hierover richting de zomer meer bekend worden. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft omwille van de bijzondere situatie recent reeds vier scenario’s gepubliceerd over mogelijke effecten van COVID-19 op de economische ontwikkeling. In alle scenario’s wordt rekening gehouden met een economische krimp.
Bent u het ermee eens dat – gezien zowel de economische als de gezondheidsproblematiek in ontwikkelingslanden – een verdere daling van het budget voor ontwikkelingssamenwerking zeer onwenselijk zou zijn?
Ja. Afwegingen daarover worden integraal bekeken in het licht van humanitaire en ontwikkelingssituatie, de Rijksbrede prioriteiten en de budgettaire kaders.
Bent u bereid alles wat nodig is – zowel vanuit solidariteit als eigenbelang en zowel vanuit bilateraal als Europees verband – te ondernemen om de crises in deze regio’s voor zover mogelijk het hoofd te kunnen bieden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u op de korte termijn? Wat heeft u hiervoor nodig?
Om de coronacrisis het hoofd te kunnen bieden in ontwikkelingslanden, is een internationaal gecoördineerde inzet en financiering wenselijk. Verschillende internationale en multilaterale organisaties hebben de kennis en expertise om een goede inschatting te kunnen maken waar hulp geboden is en kunnen deze via bestaande structuren snel leveren. Om die reden heb ik per direct EUR 100 mln vrijgemaakt op mijn begroting als onderdeel van deze internationale gecoördineerde inzet. Nederland draagt hiermee bij aan preventie, humanitaire hulp en sociaaleconomische weerbaarheid via de WHO en de VN-Noodhulporganisaties, maar ook via andere betrouwbare partners zoals de Dutch Relief Alliance en het Internationaal Comité van het Rode Kruis.
Mede in aanloop naar de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking (RBZ/OS) van 8 april 2020 heb ik intensief contact gezocht met mijn EU-collega’s ten behoeve van een krachtige en gecoördineerde EU-inzet. Tijdens de RBZ/OS gaven de EU-instellingen en lidstaten een toelichting op hun geplande inzet. Ook schaarde de Raad zich achter de door de Commissie en EDEO voorgestelde Team Europe benadering; het gezamenlijk optrekken van de Commissie, EU-instellingen, EU lidstaten en hun nationale ontwikkelingsorganisaties en -banken. De Team Europe benadering zal zijn beslag moeten krijgen in partnerlanden én op mondiaal niveau.
Het kabinet heeft naar aanleiding van het plenair debat met de Tweede Kamer over ontwikkelingen rondom het coronavirus op 16 april 2020 de Adviesraad Internationale Vraagstukken verzocht een spoedadvies op te stellen over de wijze waarop Nederland effectief en op gepast niveau kan bijdragen aan de mondiale strijd tegen de impact van het corona virus, met speciale aandacht voor de meest kwetsbare landen en groepen, vooral in Afrika.
Ben u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt.
Het bericht ‘Corona-app dreigt te mislukken door enorme haast van kabinet’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Corona-app dreigt te mislukken door enorme haast van kabinet»?1
Kunt u nader ingaan op de tijdlijn voor de ontwikkeling van de vorige week aangekondigde Corona-app? Wat is de reden dat op zaterdag, zonder dat dit is aangekondigd tijdens het debat op 8 april, een tender online werd geplaatst? Waarom is de deadline van die tender gezet op dinsdag 14 april 2020, 12:00 uur, net na Pasen?
Vindt u dit een realistische deadline voor experts en bedrijven om een gedegen reactie op de tender voor te bereiden? Hoe zijn de deadlines met betrekking tot de ontwikkeling van de app (18 april een publieke proef en eind van de maand gereed voor verspreiding) tot stand gekomen? Vindt u dit realistische deadlines om een app te ontwikkelen en te waarborgen dat de app aan alle in de tender beschreven uitgangspunten voldoet? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de uitgangspunten met betrekking tot de cyberveiligheid? Kunt u onderbouwen in hoeverre het onder deze strenge deadlines mogelijk is om een veilige app te bouwen?
Kunt u uitsluiten dat u reeds een voorkeur voor een bepaalde aanbieder van een Corona-app heeft? Is er de afgelopen weken reeds contact geweest met aanbieders van Corona-apps? Zo ja, welke?
Waarom vraagt de aanbesteding uitsluitend om reeds bestaande, uitontwikkelde en werkende oplossingen? Worden hiermee innovatieve oplossingen die op dit moment nog niet volledig zijn uitontwikkeld niet ten onrechte uitgesloten?
Hoe zijn de uitgangspunten in de tender tot stand gekomen? Waarom staat opensource niet als uitgangspunt in de tender, aangezien u tijdens het debat op 8 april jl.: «Open source: dat kan ik me ook heel goed voorstellen» zei?
Heeft u de brief van een groep van zestig wetenschappers en experts over de corona-apps gelezen? Bent u het ermee eens dat het vertrouwen van wetenschappers en experts in de apps van groot belang is voor de effectiviteit van de apps, indien deze worden ingezet? Wat doet u om dat vertrouwen te creëren?
Kunt u deze vragen voor het debat op donderdag 16 april beantwoorden?
Het voorstel om migranten op de Griekse eilanden vanwege corona over te brengen naar stilliggende cruiseschepen |
|
Bram van Ojik (GL), Maarten Groothuizen (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA), Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk (SP), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Hoe moet het dan met die vluchtelingen op Lesbos»?1
Ik heb dit artikel, waarin de aandacht wordt gevestigd op de situatie van migranten in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden, waaronder Moria, en het risico van een COVID-19 uitbraak aldaar, met belangstelling gelezen. Het kabinet onderkent dit risico en volgt de situatie in Griekenland al langer nauwlettend. Nederland biedt sinds de migratiecrisis van 2015/2016 doorlopend steun aan Griekenland, middels expertise, middelen en/of financiering. Juist ook nu, met het verspreidingsrisico van COVID-19 in de opvangfaciliteiten, heeft de EU, maar ook Nederland, deze steun geïntensiveerd.
Zoals bekend zal Nederland geen steun aanbieden in de vorm van ad hoc herplaatsing van alleenstaande minderjarigen. Het kabinet geeft de voorkeur aan het doorvoeren ter plekke, samen met de Griekse partners, van structurele verbeteringen, in de opvang en bescherming van deze kwetsbare groep. Dit heeft geleid tot een Grieks-Nederlands initiatief dat is gericht op de spoedige realisatie van een voogdijsysteem voor alleenstaande minderjarige asielzoekers en de duurzame verbetering van hun opvang en bescherming. Dit Grieks-Nederlandse samenwerkingsverband zal bestaan uit drie elementen: 1) het opzetten van een voogdijvoorziening in Griekenland, 2) het opzetten en organiseren van opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers in opvangvoorzieningen, kleinschalige begeleid wonen projecten en bij gastouders en 3) het bieden van hulp bij het begeleiden van alleenstaande minderjarigen nadat zij de asielprocedure hebben doorlopen. Dit sluit aan op de Europese inzet gericht op capaciteitsopbouw waaraan ook de huidige Griekse regering sterk is gecommitteerd. Uw Kamer is separaat over dit samenwerkingsinitiatief geïnformeerd.2 De verdere details van het voorstel worden momenteel nader uitgewerkt in nauwe samenwerking met de Griekse autoriteiten. Uw Kamer zal gedurende de looptijd van het programma met regelmaat worden geïnformeerd over de uitvoering van het programma.
Voor wat betreft de verwijzing van de auteurs naar «vermeende beloftes van de Nederlandse regering» inzake herplaatsing, verwijst het kabinet naar de oorspronkelijke herplaatsingsbesluiten. Deze betroffen een specifieke groep asielzoekers die op het moment van de besluiten al in Griekenland aanwezig was. Over het verloop van de uitvoering van deze besluiten is uw Kamer eerder geïnformeerd.3 In dit verband zij tevens gewezen op de Mededeling van de Europese Commissie met betrekking tot de voortgangsrapportage uit maart 2018 over de implementatie van de Europese Migratieagenda en Annex 4: Herplaatsing.4 In deze mededeling stelt de Europese Commissie dat de herplaatsing van de migranten succesvol is gebleken en dat 96% van de herplaatsingsverzoeken die in het kader van de noodregelingen zijn verzonden naar de ontvangende lidstaten en geassocieerde landen, tot daadwerkelijke herplaatsing leidde. Deze conclusie is tevens weergeven in de recente reactie van de Europese Commissie op het Speciaal Verslag van de Europese Rekenkamer «Asiel, Herplaatsing en Terugkeer van Migranten: tijd om de inspanningen op te voeren en de kloof tussen doelstellingen en resultaten aan te pakken».5
Deelt u de mening dat op de Griekse eilanden 42.000 vrouwen, mannen en kinderen op elkaar gepakt zitten en dat een corona-uitbraak zowel voor hen als voor de Europeanen een groot gevaar vormt?
Zoals aangegeven in bovenstaand antwoord deelt het kabinet de zorgen rondom een mogelijke COVID-19 uitbraak in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden, waar momenteel rond de 36.400 migranten worden opgevangen. Het kabinet zet via verschillende manieren in om te komen tot structurele verbeteringen. Daarover is uw Kamer meermaals geïnformeerd, waaronder in de recente Kamerbrief Grieks-Nederlandse samenwerking ter verbetering van de situatie alleenstaande minderjarige asielzoekers in Griekenland, het schriftelijke overleg met de Vaste Kamer Commissie Justitie en Veiligheid en in de schriftelijke beantwoording in het kader van de informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken.6
De Europese Commissie, UNHCR en IOM werken op dit moment samen met de Griekse autoriteiten om kwetsbare groepen, waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen, vanuit de opvangfaciliteiten op de eilanden onder te brengen in leegstaande hotels en appartementen op het Griekse vasteland die naar verwachting voorlopig dicht zullen blijven in verband met COVID-19. Er zijn momenteel geen geluiden vanuit de Europese Commissie bij het kabinet bekend dat dit onverwacht traag zou verlopen en dat hiervoor aanvullende steun wordt gevraagd. Ook de recente financiering van EUR 700 mln in het kader van het EU Actieplan voor Griekenland kan hiervoor worden ingezet. Een deel van de financiering voorziet in het vergroten van de opvangcapaciteit in Griekenland. Daarnaast is EUR 220 miljoen beschikbaar gesteld om op de Griekse eilanden vijf Multi-Purpose Reception and Identification Centres (MPRIC´s) op te zetten voor het einde van 2020. Hierover is uw Kamer recentelijk geïnformeerd.7
Wat onderneemt u om een humanitaire ramp te voorkomen op de Griekse eilanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat de Europese Commissie (d.m.v. een «temporary accomodation scheme») 35 miljoen euro beschikbaar heeft om vluchtelingen in lege hotels te plaatsen? Is het tevens juist dat de uitplaatsing traag verloopt en dat de Eurocommissaris voor Binnenlandse Zaken, Johansson, meer steun vraagt vanuit Europese lidstaten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel om «stilliggende cruiseschepen in te zetten voor de Griekse kust zodat we mensen de verzorging geven die ze nodig hebben om overslag van de epidemie te voorkomen»?
Het is in beginsel aan de Griekse autoriteiten om adequate maatregelen te treffen om de COVID-19 situatie het hoofd te bieden. Dit geldt ook voor een mogelijke evacuatie van migranten in de opvangkampen op de Griekse eilanden naar een andere locatie. Hierbij zij opgemerkt dat de «transfer» van kwetsbare migranten vanaf de Griekse eilanden naar het vasteland al geruime tijd staand Grieks beleid is. Volgens de Griekse autoriteiten zijn in 2020 tot en met 24 mei jl. al ruim 13.500 migranten van de Griekse eilanden overgebracht naar het vasteland. Dit is meer dan het totaal aantal aankomsten op de Griekse eilanden in dezelfde periode (circa 7.400). Op de korte termijn is Griekenland voornemens andermaal een grote groep kwetsbare migranten naar het vasteland over te plaatsen en in opvangcentra, leegstaande hotels en appartementen onder te brengen.
Bekend is dat de Griekse autoriteiten in het verleden (o.a. in 2015 en 20178) overwogen hebben om gebruik te maken van schepen om tijdelijke extra opvangcapaciteit te creëren op de eilanden. Tijdens een recent video-overleg met mijn collega’s heb ik mijn Griekse ambtgenoot naar deze optie gevraagd. Daarop werd aangegeven dat hiervoor op dit moment geen noodzaak werd gezien en voorts dat dit een relatief kostbare optie betreft. Zoals hierboven gemeld is geopteerd voor opvang in leegstaande hotels en appartementen
Bent u bereid om bij Eurocommissaris Johansson aan te dringen op het nemen van alle benodigde acties om evacuatie van de vluchtelingen naar cruiseschepen (of andere locaties in Griekenland waar beschermingsmaatregelen getroffen kunnen worden) mogelijk te maken? Zo nee, hoe voorkomt u een uitbraak op de Griekse eilanden met grote gevolgen voor allen, waaronder vluchtelingen en omwonenden?
Zie antwoord vraag 5.
Tekorten van medische hulpmiddelen in de langdurige zorg |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de door Intrakoop, de inkoopcoöperatie van de zorg, in samenwerking met het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) uitgevoerde inventarisatie onder haar leden in de care sector naar tekorten aan medische hulpmiddelen?
Hoe denkt u het huidige tekort aan handschoenen per direct op te lossen, aangezien geconcludeerd kan worden dat de grootste tekorten ontstaan bij de persoonlijke beschermingsmiddelen?
Welke maatregelen heeft u getroffen om een tekort te voorkomen aan schorten, mondmaskers en desinfecterende vloeistoffen en per welke datum worden de voorraden aangevuld, aangezien bij deze beschermingsmiddelen de komende tijd de grootste stijgingen van tekorten worden verwacht?
Zijn er op dit moment al zorgmedewerkers die onbeschermd hun werk moeten uitvoeren omdat er te laat is gereageerd op de dreigende tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat dit?
Gaat het onderhandelingstraject ten koste van de bescherming van zorgmedewerkers die hierdoor onbeschermd hun werk moeten doen, gezien veel leveranciers ervaren dat ze ontzettend lang moeten onderhandelen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de prijs?
De betrokkenheid van Nederland bij spionageoperatie ‘Rubicon’ en afluistergenootschap ‘Maximator’ |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de betrokkenheid van ons land bij spionageoperatie «Rubicon»? Wanneer was uw ministerie hiervan op de hoogte? Wie heeft wanneer besloten tot deelname aan deze spionageoperatie? Is deze operatie nog steeds aan de gang?1
In het openbaar worden geen uitspraken gedaan over het kennisniveau en de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In algemene zin kunnen we zeggen dat samenwerking met buitenlandse diensten een belangrijk onderdeel is van het werk van de AIVD en de MIVD en noodzakelijk is voor de goede taakuitvoering. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van deze bevoegdheid.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van onze betrokkenheid bij het afluistergenootschap «Maximator»? Wanneer was uw ministerie hiervan op de hoogte? Wie heeft wanneer besloten tot deelname aan dit afluistergenootschap? Is het waar dat dit verbond bestaat uit Nederland, Duitsland, Frankrijk, Zweden en Denemarken? Is dit afluistergenootschap nog altijd actief?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het actief afluisteren van buurlanden en bondgenoten zoals België en Italië volgens u gewenst? Waarom is het volgens u geoorloofd? Waarom mogen Nederlandse geheime diensten hier aan meewerken? Gebeurt dit nog altijd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke Nederlandse bedrijven zijn nu of in het verleden direct of indirect betrokken geweest bij «Operatie Rubicon»? Is het waar dat Philips bij deze operatie betrokken is geweest? Wisten deze bedrijven bij wat voor soort operatie zij betrokken waren? Wisten de bedrijven dat in deze operatie agenten en andere betrokkenen om het leven zijn gekomen? Hebben vertegenwoordigers van deze bedrijven zélf ooit gevaar gelopen?
In het openbaar worden geen uitspraken gedaan over het kennisniveau en de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In algemene zin geldt dat op grond van artikel 41 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 de diensten bevoegd zijn tot de inzet van agenten. De CTIVD ziet toe op de rechtmatige uitvoering van deze bijzondere bevoegdheid.
Is het geoorloofd dat vertegenwoordigers van bedrijven, zonder dat ze dit weten, door geheime diensten worden ingezet als agenten? Is het waar dat Crypto AG, maar ook Philips, mensen naar landen als Iran, Saoedi-Arabië, China en Turkije stuurde met afgezwakte apparaten, zonder dat die mensen wisten dat ze betrokken waren bij een operatie in het kader van «Rubicon»? Wanneer wist u dat vertegenwoordigers van bedrijven die, zonder het te weten, actief waren in het kader van «Rubicon», gevangen hebben gezeten en zelfs zijn vermoord in Iran, Pakistan en Saoedi-Arabië?
Zie antwoord vraag 4.
Welke geheime diensten in ons land waren betrokken bij afluistergenootschap «Maximator»? Welke geheime diensten in ons land waren betrokken bij spionageoperatie «Rubicon»? Hebben bepaalde diensten wél en andere niet bepaalde gegevens gekregen? Wist bijvoorbeeld de Militaire Inlichtingendienst hoe de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) was betrokken? Kreeg het Technisch Informatie Verwerkingscentrum (TIVC), de afluisterdienst van de Marine, informatie over de afgezwakte Aroflex die, op verzoek van de National Security Agency (NSA) en met medewerking van het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (NBV), een afdeling van de BVD, aan Turkije werd geleverd?
Zie antwoord vraag 1.
Een noodfonds voor mensen werkzaam in de zorg |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur waarin aandacht was voor een steunfonds, opgezet voor zorgverleners die intensief werken met COVID-19-patiënten?1
Ja.
Is er vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact geweest met de initiatiefnemers van de Stichting Zorg na Werk In Coronazorg (ZWIC)?
Ja.
Vindt u ook dat zorgverleners die in de huidige crisis extra risico’s lopen, een vangnet moet worden geboden?
Voor het antwoord op de gestelde vragen verwijs ik naar de toezegging die ik heb gedaan in de brief van 15 april jl. inzake COVID-19 Update stand van zaken (Kamerstuk 25 295, nr. 249).
Bent u het ermee eens dat zo snel mogelijk een steunfonds moet worden gerealiseerd voor (nabestaanden van) een brede groep zorgverleners, die als gevolg van hun werkzaamheden besmet raken met het coronavirus, worden opgenomen op de afdeling intensive care of komen te overlijden? Zo ja, ziet u mogelijkheden om bij het oprichten van een fonds voor zorgmedewerkers, zoals voorgesteld in de aangehouden motie van het lid Asscher, een samenwerking aan te gaan met de initiatiefnemers van ZWIC? Zo ja, hoeveel bent u bereid aan een steunfonds bij te dragen?2
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid moet zijn voor de medewerkers in de zorg die door hun werk extra risico’s lopen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke kortst mogelijke termijn is het mogelijk een steunfonds te realiseren?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor het debat op 16 april beantwoorden?
Zie antwoord vraag 3.
De financiële situatie van studenten |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Ontvangt u ook signalen dat studenten in financiële problemen zijn gekomen vanwege de coronacrisis?
Ja, onder andere via de studentenbonden ontvang ik signalen dat daar zorgen over zijn.
Is het aantal studenten dat hiervoor geen lening had lopen bij DUO, maar daar nu wel voor heeft gekozen, afgelopen 30 dagen toegenomen? Zo ja, over welke getallen hebben we het dan?
Dagelijks doen ook normaliter gemiddeld meer dan honderd studenten een eerste aanvraag voor de studielening. De aantallen fluctueren per dag, maar ook per maand, waardoor het niet zo eenvoudig is cijfers van de afgelopen corona-periode te vergelijken met de periode daarvoor. In de beschikbare cijfers tot nu toe is er geen stijging in de aantallen zichtbaar. In de periode van 16 maart tot en met 22 april waren er gemiddeld 114 eerste aanvragen van de studielening per dag. In februari waren dit gemiddeld 165 eerste aanvragen per dag.
Met hoeveel procent is het leenbedrag van studenten afgelopen 30 dagen toegenomen, volgens de gegevens van DUO?
Het maandelijkse leenbedrag dat DUO aan studenten heeft overgemaakt was in februari € 217,8 miljoen. In maart was dit € 216,6 miljoen en in april is het € 214,4 miljoen. Er is dus geen sprake van een toename in deze bedragen. Studenten kunnen ook een leenbedrag aanvragen met terugwerkende kracht. De betalingen van deze bedragen staan los van de maandbetalingen en worden wekelijks door DUO uitgevoerd. De leenbedragen met terugwerkende kracht zijn wel wat gestegen in de corona-periode. In de eerste vijf weken van de corona-periode ging het om € 8,6 miljoen waar het in de vijf weken daarvoor ging om € 8,1 miljoen.
Kunt u zich voorstellen dat de coronacrisis een grote financiële strop kan betekenen voor studenten die net niet in aanmerking komen voor een aanvullende beurs, maar waarvan de ouders financieel niet kunnen bijspringen?
Ik kan mij voorstellen dat sommige ouders meer mogelijkheden hebben om bij te springen dan anderen. Alle studenten beschikken vanuit de studiefinanciering wel over dezelfde financiële middelen. De aanvullende beurs en de leenruimte zijn namelijk communicerende vaten. Een student die net niet in aanmerking komt voor de aanvullende beurs kan net zoveel geld ontvangen van DUO als iemand met een maximale aanvullende beurs. Het bedrag van de aanvullende beurs kan in dat geval namelijk geleend worden. Dit kan resulteren in een hogere studieschuld, maar hoeft niet tot problemen te leiden aangezien de terugbetaalvoorwaarden zeer sociaal zijn.
Kunt u een overzicht met de Kamer delen van de verschillende inkomensgroepen van ouders met studerende kinderen in het hoger onderwijs? Wat is het gemiddelde gezinsinkomen van studenten in het hoger onderwijs? Hoe groot is het aandeel van studenten met ouders met een gezinsinkomen van tenminste drie keer modaal (>€ 108.000 p.j.), tenminste tweeënhalf keer modaal (>€ 90.000 p.j.), tenminste twee keer modaal (>€ 72.000 p.j.), tenminste anderhalf keer modaal (>€ 54.000 p.j.), tenminste een keer modaal (>€ 36.000 p.j.) en minder dan een keer modaal (<€ 36.000 p.j.)?
ResearchNed heeft deze gegevens kunnen verzamelen door een bestandkoppeling met DUO-data en CBS-gegevens. De analyse is uitgevoerd op studenten uit 2018/2019 en inkomens uit 2017 omdat recentere inkomensgegevens niet voorhanden waren. Het gemiddelde gezinsinkomen in het hoger onderwijs is ongeveer € 89 duizend. Onderstaande tabel laat de verdeling zien naar de gevraagde inkomensklassen.
Tenminste drie keer modaal
18%
Tenminste tweeënhalf keer modaal
9%
Tenminste twee keer modaal
14%
Tenminste anderhalf keer modaal
16%
Tenminste één keer modaal
13%
Minder dan één keer modaal
15%
Inkomen onbekend
15%
Zijn voornoemde inkomensgegevens ook bekend voor studerende kinderen in het middelbaar beroepsonderwijs of kunt u daarvan een inschatting met de Kamer delen?
Het gemiddelde gezinsinkomen in het middelbaar beroepsonderwijs is ongeveer € 57 duizend. Onderstaande tabel laat de verdeling zien naar de gevraagde inkomensklassen.
Tenminste drie keer modaal
7%
Tenminste tweeënhalf keer modaal
5%
Tenminste twee keer modaal
11%
Tenminste anderhalf keer modaal
20%
Tenminste één keer modaal
23%
Minder dan één keer modaal
30%
Inkomen onbekend
4%
Zijn er gegevens bekend van het gemiddelde aantal kinderen per gezinssituatie dat gelijktijdig studeert? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Dit gegeven is bij DUO niet voor alle studenten beschikbaar. DUO heeft alleen gegevens over aantallen kinderen in het gezin wanneer er sprake is van een aanvullende beurs, omdat het aantal kinderen per gezin bepalend is bij de berekening daarvan. Uit deze gegevens blijkt dat er gemiddeld sprake is van 1,17 studerende kinderen per gezin.
Zijn er gegevens bekend van het gemiddelde vermogen van ouders van studerende kinderen? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Nee, deze gegevens zijn mij niet bekend. Het vermogen van ouders heeft geen directe invloed op de studiefinancieringsbedragen en zijn derhalve ook niet bij DUO bekend.
Wat is, naar benadering, de omvang van de verschillende opleidings- en ontwikkelingsfondsen? Hoe groot zijn de reserves van deze fondsen?
Opleidings- en ontwikkelingsfondsen vallen onder de zogenoemde cao-fondsen, waarin werkgevers- en werknemersorganisaties door premieheffing middelen reserveren voor verschillende doelen. De rapportage van het Ministerie van SZW, CAO afspraken 2018, geeft een beeld van baten, lasten en reserves van 75 algemeen verbindend verklaarde cao-fondsen, op basis van de financiële jaarverslagen over 2017. In 2017 waren de baten van de onderzochte fondsen € 355,4 miljoen, voornamelijk uit premieheffing. De lasten bedroegen € 339,8 miljoen, waarvan 34% uitgaven aan opleiding en ontwikkeling betrof. Andere uitgaven zijn gericht op verbeteren werkgelegenheid, arbeidsomstandigheden en cao gerelateerde uitgaven. De reserves van de onderzochte fondsen bedroegen eind 2017 in totaal € 473,6 miljoen, waarvan ruim driekwart valt onder 11 van de 75 fondsen. Reserves zijn nodig voor periodes waarin geen premies worden ontvangen, maar wel vaste lasten en activiteiten moeten worden gefinancierd.
Kunt u een overzicht delen met de Kamer over het gemiddelde totale leenbedrag van studenten gecategoriseerd op basis van het inkomen van hun ouders? Zijn er grote verschillen in het te lenen bedrag tussen studenten wiens ouders één of twee keer modaal verdienen en studenten wiens ouders drie keer modaal of meer verdienen?
In onderstaande tabel zijn de jaarbedragen van lenende studenten opgenomen, uitgesplitst naar de inkomensklassen die ook bij de vijfde en zesde vraag zijn gebruikt. Uit deze gegevens blijkt dat hoe hoger het gezinsinkomen is, hoe meer gemiddeld door de student geleend wordt. Voor een groot deel wordt dit verklaard doordat in gezinnen met hogere inkomens relatief meer studenten uit het hoger onderwijs aanwezig zijn, die gemiddeld meer lenen dan studenten uit het middelbaar beroepsonderwijs. Volledigheidshalve, studenten uit gezinnen met lagere inkomens lenen wel vaker, dan uit gezinnen met hogere inkomens, maar lagere bedragen. Als beiden worden gecombineerd (hoe vaak geleend wordt en hoeveel geleend wordt) lenen studenten uit hogere en lagere inkomens ongeveer evenveel.
Tenminste drie keer modaal
6.864
Tenminste tweeënhalf keer modaal
6.602
Tenminste twee keer modaal
6.399
Tenminste anderhalf keer modaal
6.208
Tenminste één keer modaal
5.780
Minder dan één keer modaal
5.300
Inkomen onbekend
5.840
Kunt u de toekenningssystematiek van de aanvullende beurs met de Kamer delen, op basis waarvan beoordeeld wordt tot welk gezinsinkomen je als student in aanmerking komt voor een volledige aanvullende beurs en de afbouw hiervan?
De aanvullende beurs wordt berekend op basis van het verzamelinkomen van de ouders van twee jaar geleden (bij grote wijzigingen in het inkomen kan op verzoek naar recentere gegevens worden gekeken). Ook wordt rekening gehouden met het aantal schoolgaande of studerende kinderen in een gezin en met een eventuele studieschuld van de ouders. De maximale hoogte van de aanvullende beurs bedraagt in het hoger onderwijs 403,17 euro per maand. In het middelbaar beroepsonderwijs is dat 371,10 euro per maand. Naarmate het inkomen toeneemt, neemt de hoogte van de aanvullende beurs af. De aanvullende beurs is in het hoger onderwijs maximaal tot een verzamelinkomen van bijna 33.000 euro. Vanaf een inkomen van ruim 51.000 euro is er geen recht meer op de aanvullende beurs. Deze grenzen gelden in een situatie van één studerend kind, geen andere kinderen, twee ouders en geen aanwezige studieschuld bij de ouders. In artikelen 3.8 tot en met 3.13 van de Wet Studiefinanciering 2000 wordt in detail beschreven hoe de veronderstelde ouderlijke bijdrage en de aanvullende beurs worden berekend. In de grafiek hieronder zijn een aantal voorbeelden getoond. Het betreffen voorbeelden van de hoogte van de aanvullende beurs naar inkomen van studenten in het hoger onderwijs. In de basis is sprake van één studerend kind. Daarnaast worden voorbeelden getoond voor de situatie met twee studerende kinderen en voor één studerend kind en een niet-studerend kind.
Kunt u een overzicht delen met de Kamer over de studieduur van studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs? Dat wil zeggen, wat is het aandeel van studenten dat vier, vijf of zes (et cetera) jaar over de studie doet?
Om dit inzichtelijk te maken is van instroomcohort 2011/2012 de groep studenten genomen waarvan inmiddels bekend is dat zij een diploma hebben gehaald. Deze groep is uitgesplitst naar het aantal jaren dat zij erover hebben gedaan om het diploma te halen. Onderstaande tabellen geven deze informatie voor respectievelijk studenten die een voltijd bol opleiding hebben gedaan en studenten die een opleiding in het hoger onderwijs hebben gevolgd.
1 jaar
12%
2 jaar
29%
3 jaar
31%
4 jaar
23%
5 jaar
4%
>5 jaar
1%
<3 jaar
4%
4 jaar
30%
5 jaar
26%
6 jaar
19%
7 jaar
13%
8 jaar
8%
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uiterlijk op maandag 20 april beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt deze vragen uiterlijk 20 april te beantwoorden.
Het uitstellen van klimaatmaatregelen en het bericht dat de CO2-heffing mogelijk wordt uitgesteld. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kabinet stelt CO2-heffing voor industrie uit om coronacrisis»?1
Ja.
Klopt het dat CO2-heffing wordt uitgesteld? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee.
Wanneer ontvangt de Kamer het wetsvoorstel voor de CO2-heffing?
De internetconsultatie van het wetsvoorstel CO2-heffing industrie is gestart op 24 april jl. en loopt tot en met 29 mei. De planning is om het wetsvoorstel als onderdeel van het belastingplanpakket 2021 met Prinsjesdag aan te bieden aan uw Kamer.
Wat is de huidige inhoudelijke stand van zaken omtrent dit wetsvoorstel?
Kunt u toelichten wat volgens u de gevolgen zijn voor de uitvoering van het Klimaatakkoord?
Aangezien de invoering van de CO2-heffing niet is uitgesteld, zijn er voor wat betreft dit onderdeel van het Klimaatakkoord geen gevolgen. Ten aanzien van de uitvoering van het Klimaatakkoord volgt het kabinet de borgingscyclus uit de Klimaatwet die ervoor zorgt dat de reductieopgave gehaald wordt.
Klopt het dat ook de vliegtaks mogelijk later wordt ingevoerd? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
De coronacrisis heeft zoals bekend ook zware gevolgen voor de luchtvaartsector, waarbij de ontwikkelingen in de komende periode nog zeer onzeker zijn. Het wetsvoorstel voor de invoering van de vliegbelasting voorziet inwerkingtreding van de vliegbelasting op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip. Achtergrond is dat op deze manier tot het laatste moment rekening kan worden gehouden met de mogelijke totstandkoming van een Europese belasting op luchtvaart. Het betekent ook dat een latere inwerkingtreding mogelijk is als gevolg van de coronacrisis.
Indien de vliegtaks wordt uitgesteld, wanneer wordt de vliegtaks dan wel ingevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer mag de Kamer de extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis verwachten?
Het pakket met extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis is 24 april jl. aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 496).
Erkent u dat we momenteel meerdere crises tegelijkertijd doormaken, met naast de coronacrisis ook onder andere de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis? Zo nee, waarom niet?
Ook het tegengaan van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zijn urgente opgaven waar het kabinet mee bezig is, bijvoorbeeld door het nemen van extra maatregelen voor uitvoering van het Urgenda-vonnis en de uitvoering van maatregelen uit het Klimaatakkoord.
Bent u zich, naast de coronacrisis, ook bewust van de urgentie waarmee de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis moeten worden aangepakt? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat het economische model van vóór de coronacrisis juist onderdeel was van het probleem waardoor we nu te maken hebben met onder andere de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis? Zo nee, waarom niet?
Uitstootbeperking grijpt niet aan bij het ene of andere economische model, maar vraagt de inspanningen zoals neergelegd in het Klimaatakkoord.
Erkent u dat wanneer we de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis nog verder laten ontsporen, de kosten in de brede zin van het woord vele malen hoger kunnen uitpakken dan het economische steunpakket dat nu wordt uitgewerkt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende onderzoeken die uitwijzen dat het niet nemen van maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan uiteindelijk tot hogere maatschappelijke kosten zal leiden dan de maatregelen die onze broeikasgasuitstoot helpen verminderen.
Erkent u dat de enorme financiële middelen die nu ter beschikking komen, gebruikt zouden kunnen worden om de transitie te versnellen naar een daadwerkelijk toekomstbestendige economie, binnen de grenzen van onze planeet? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat veel bedrijven sowieso al moesten veranderen om ook een rol te kunnen spelen in de toekomstige economie, waarin we de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis zo snel mogelijk moeten hebben opgelost en de grenzen van de planeet niet worden overschreden? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat veel bedrijven daarom juist gebaat zouden zijn bij het inzetten van de enorme financiële middelen die nu vrijkomen, om de transitie te versnellen naar een daadwerkelijk toekomstbestendige economie, binnen de grenzen van onze planeet? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat veel bedrijven daarom juist niet gebaat zouden zijn bij het herstellen van de oude status quo van vervuiling, uitbuiting en schaalvergroting? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat een groot deel van het geld dat u nu nog steekt in het terug laten keren van de fossiele en natuur-ontwrichtende economie, zal eindigen als «gestrande bezitting»? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om de enorme financiële middelen die nu vrijkomen, slim te benutten zodat we alle crises tegelijkertijd aanpakken?
Wat gaat u doen om alle tijd die onder dit kabinet werd en wordt verloren met de aanpak van de klimaat- en biodiversiteitscrisis, weer in te halen?
Het gedrag van verzekeraars richting festivals en artiesten |
|
Peter Kwint , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Herkent u het signaal uit de Op1-uitzending van donderdag 9 april 2020 dat in deze COVID-19-crisis verzekeraars niet uitkeren en gedupeerden juridische bijstand moeten zoeken om hun recht te halen?1 Wat is uw mening hierover?
Ik ben bekend met de Op1-uitzending van donderdag 9 april 2020. In het algemeen geldt dat een pandemie als COVID-19 en de gevolgen daarvan vaak niet is meeverzekerd als schadeoorzaak. Dit zal echter verschillen per type verzekering en afhangen van de polisvoorwaarden. Indien is gekozen voor uitbreiding van een evenementenverzekering met een onkostendekking als het evenement buiten de wil van de organisator geen doorgang kan vinden, zal de organisator de onkosten vergoed krijgen. Ik verwacht van verzekeraars uiteraard dat zij uitkeren wanneer de verzekeringnemer daar recht op heeft op grond van de polisvoorwaarden. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat de verzekeraars deze claims voor onkostendekking op grond van een evenementenverzekering op korte termijn afhandelen en vergoedingen uitkeren. Als een verzekeringnemer het oneens is over de vraag of er uitgekeerd dient te worden, dan staat het hem vrij een klacht in te dienen bij de verzekeraar.
Wat doet u voor kleinere cultuurondernemers zoals kleine poppodia die geen juridische bijstand kunnen betalen, maar toch vitale omzet mislopen?
Ik begrijp dat het mislopen van omzet voor kleine ondernemers in de cultuursector extra vervelend is. Het kabinet heeft een groot pakket aan maatregelen getroffen om de pijnlijkste financiële gevolgen van deze crisis voor een zo groot mogelijke groep zo goed mogelijk op te vangen. Er zijn diverse steunmaatregelen genomen om inkomstenverlies van burgers en faillissementen van bedrijven te beperken en werkloosheid te voorkomen. Daarmee helpen we een zo groot mogelijke groep Nederlanders waar zij dit het hardste nodig hebben. Deze maatregelen zijn ook van toepassing op de culturele en creatieve sector en hun toeleveranciers. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) houdt de vinger aan de pols hoe de culturele en creatieve sector hier gebruik van maakt.
In de brief aan de Tweede Kamer, over «aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector» van 15 april jl. heeft de Minister van OCW daar bovenop een steunpakket specifiek voor de cultuursector aangekondigd, waardoor instellingen die van vitaal belang zijn voor de sector, door de financieel zware eerste maanden van de coronacrisis heen geholpen kunnen worden.2 Voor onder andere (pop)podia die van vitaal belang zijn voor de culturele infrastructuur, maar geen onderdeel zijn van de BIS (culturele basisinfrastructuur) of meerjarige subsidie van de Rijkscultuurfondsen ontvangen, werken de overheden samen. In het geval dat gemeenten of provincies deze instellingen aanvullend ondersteunen, kan het Rijk deze ondersteuning verder verhogen. Over de uitwerking hiervan lopen momenteel gesprekken.
Welke gevolgen heeft dit voor toeleveranciers en wat wordt er voor hen gedaan?
De financiële gevolgen voor de toeleveranciers hangen af van de vraag of zij deze omstandigheid hebben verzekerd. Vaak is het zo dat niet de toeleverancier maar de organisator een verzekering heeft afgesloten en dat uit de privaatrechtelijke overeenkomst tussen organisator en toeleverancier volgt op welke manier zij met een dergelijke situatie omgaan, bijvoorbeeld dat de organisator de toeleverancier schadeloos stelt. Blijft de organisator in gebreke, dan kan de toeleverancier soms nog een beroep doen op een eventueel afgesloten kredietverzekering.
Welke gevolgen heeft dit voor de inkomens van geboekte (kleinere) artiesten die geen advocaat in de arm kunnen nemen vanwege de kosten? Heeft u in beeld in hoeverre verzekeraars hieraan tegemoetkomen of dat zij de grenzen van de wet opzoeken?
Ik heb geen signalen dat verzekeraars op grote schaal niet uitkeren waar dit wel op zijn plaats is. Het pakket steunmaatregelen zoals genoemd onder vraag 2 zou de acute financiële zorgen moeten adresseren. De Minister van OCW houdt daarbij de vinger aan de pols en kijkt naar de toekomst. Er zijn bij sommige partijen zorgen dat festivals die in 2021 plaats zullen vinden niet meer verzekerd kunnen worden. De Minister heeft tijdens het Wetgevingsoverleg Cultuur en Corona3 aangegeven in gesprek te gaan met verzekeraars om de impact van de coronacrisis voor de evenementensector te bespreken en dit in samenspraak met EZK en Financiën te doen. Het Verbond van Verzekeraars heeft inmiddels aangegeven een rondetafelgesprek te willen organiseren met OCW, EZK en Financiën, als ook de evenementensector, VNO-NCW en ketenpartners uit de verzekeringssector.
Wat gaat u doen om verzekeraars aan deze mensen tegemoet te laten komen? Wat gaat u zelf doen om deze groepen tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekent met het bericht dat er reisverzekeraars zijn die niet uitkeren omdat ze de COVID-19-crisis niet zien als legitieme reden om je reis te annuleren? Wat is uw mening hierover? Hoe verhoudt zich dit met het kabinetsadvies om zoveel mogelijk binnen te blijven?
Reisorganisatoren hebben sinds de uitbraak van COVID-19 al veel reizen geannuleerd. Zij verstrekken de reiziger na annulering een voucher of verzorgen een kosteloze omboeking naar een andere periode.
De Europese Commissie heeft op 13 mei jl. aanbevelingen gedaan voor de uitgifte van vouchers door reisbureaus, luchtvaartmaatschappijen, veer- en cruisediensten.4 De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) heeft op 14 mei jl. de Kamer geïnformeerd over deze aanbevelingen.5 De lijn van de Commissie blijft dat het accepteren van vouchers een keuze moet zijn voor consumenten. Het recht op geld terug, zoals vastgelegd in Europese regelgeving, blijft onverkort van toepassing.
Wanneer reizigers zelf hun reis annuleren kunnen annuleringskosten in rekening worden gebracht of bedragen niet worden terugbetaald. Schade door annulering als gevolg van een pandemie zoals COVID-19 is bij de meeste reis- en/of annuleringsverzekeringen uitgesloten van dekking. Bij sommige all-risk annuleringsverzekeringen wordt deze schade wel vergoed. Of de extra kosten worden vergoed hangt dus af van het type verzekering en of het een georganiseerde reis betreft.
Op dit moment roept het kabinet op om drukte te vermijden en de komende periode niet naar het buitenland te reizen, tenzij strikt noodzakelijk. Pas wanneer de maatregelen worden versoepeld zal reizen misschien weer mogelijk zijn. Wij adviseren reizigers om bij twijfel of hun reis door kan gaan of bij vragen over kosten contact op te nemen met hun reisaanbieder en verzekeraar.
Biomassa |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bouw biomassacentrale Diemen kan doorgaan»?1
Ja.
Erkent u dat er bij de verbranding van biomassa méér CO2 wordt uitgestoten, dan bij de verbranding van steenkool? Zo ja, waarom wordt biomassa op grond van het Klimaatakkoord dan als «duurzaam» beschouwd?
Verbranding van biomassa is klimaatneutraal wanneer gebruik wordt gemaakt van duurzame biomassa. Daarbij moet worden gewaarborgd dat de CO2 die wordt uitgestoten eerder is opgenomen door bomen en planten, en na verbranding opnieuw wordt vastgelegd in nieuwe bomen en planten. In Nederland gelden op dit punt voor houtpellets strenge duurzaamheidscriteria.
Hoe beoordeelt u de toenemende maatschappelijke weerstand tegen biomassacentrales?
Ik ben bekend met de maatschappelijke discussie over het gebruik van biomassa. In die discussie spelen verschillende aspecten een rol. Het kabinet werkt hiervoor aan een integraal duurzaamheidskader dat beoogt het kader te zijn waarbinnen een duurzame productie en duurzame toepassing voor biomassa wordt vormgegeven. De SER streeft ernaar om in juli met een advies hiervoor te komen.
Daarnaast werkt het kabinet ook aan mogelijke oplossingen om de impact van biomassagebruik op de lokale luchtkwaliteit te beperken, bijvoorbeeld door te bezien of de uitstootnormen van kleine tot middelgrote (0,5 – 50 MW) biomassa-installaties kunnen worden aangescherpt. Dit is aangekondigd in het Schone Lucht Akkoord (zie Kamerstuk 30 175, nr. 343).
Kunt u zich voorstellen dat provincies zich genoodzaakt voelen om vergunningen voor biomassacentrales te verlenen, omdat zij verplicht zijn het Klimaatakkoord mede uit te voeren?
De medeoverheden hebben zich vrijwillig gecommitteerd aan de uitvoering van het Klimaatakkoord. Als onderdeel daarvan hebben zij via de Regionale Energie strategieën en de Transitievisies Warmte een grote mate van vrijheid in de planning van duurzame energieproductie in hun regio. Ze zijn daarbij nergens toe verplicht.
Hoe ziet de precieze taak- en bevoegdheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten eruit, omtrent het verlenen van subsidies en vergunningen voor biomassacentrales?
De inzet van duurzame biomassa wordt door het Rijk gestimuleerd via de SDE+. Daarnaast is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor de Wet algemene bepalingen omgevingswet, de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voor de milieuwetgeving, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor de wet Natuurbescherming.
De vergunningverlening voor biomassacentrales is niet anders dan vergunningverlening voor andere installaties onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die opgaat in de Omgevingswet. Biomassacentrales moeten voldoen aan algemene regels (emissie- en keuringseisen) in het Activiteitenbesluit. De gemeente is het bevoegde gezag voor stookinstallaties tot 50MW. Hieronder vallen ook biomassa-installaties. Voor stookinstallaties boven de 50MW is de provincie het bevoegde gezag. Daarnaast kunnen biomassa-installaties een vergunning nodig hebben op grond van de Wet natuurbescherming voor de depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden. In de Wet natuurbescherming is de provincie of de Minister van LNV bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving.
Hoeveel subsidies zijn er sinds 2015 verleend voor biomassacentrales? Hoeveel biomassacentrales staan er in Nederland die (direct of indirect) subsidie hebben ontvangen? Hoeveel bomen worden hier jaarlijks voor verbrand? Hoeveel van die bomen zijn in Nederland gekapt en hoeveel in andere landen? Hoeveel CO2 is er bij de verbranding uitgestoten?
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verstrekte subsidies verdeeld in biomassa-installaties die gerealiseerd of nog in ontwikkeling zijn sinds 2015.
Totaal
Gerealiseerd
In ontwikkeling
Verplicht budget
Biomassa-installaties hout
254
123
131
€ 8,2 miljard
Biomassa-installaties overig
130
69
61
€ 2,8 miljard
totaal biomassa-installaties
384
192
192
€ 11 miljard
In 2018 kwam 77% van alle voor energieopwekking gebruikte houtige biomassa uit Nederland. De rest is geïmporteerd uit de direct omringende landen (België en Duitsland) en Noord- en Centraal Europa. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 1171) heb aangegeven, beschik ik op dit moment niet over cijfers voor 2019, maar verwacht ik dat er in 2019 import van houtpellets uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden.
Hoeveel vergunningsaanvragen voor biomassacentrales zijn er momenteel bij de verschillende overheden in behandeling? En hoeveel verlengingsaanvragen of wijzigingsaanvragen voor reeds verleende vergunningen?
Ik beschik niet over deze informatie: vergunning-, verlengings- en wijzigingsaanvragen worden decentraal ingediend en niet centraal bijgehouden.
Bent u bereid om uw oordeel over biomassa als «duurzaam» te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Het uitgangspunt daarbij is wel dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan verduurzaming van de economie. Zoals bij vraag 3 is toegelicht, komt het kabinet hiervoor met een integraal duurzaamheidskader.
Het in gevaar brengen van Nederlanders door het in brand steken van zendmasten |
|
Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Dutch telecommunications towers damaged by 5G protestors»?1
Ja, hier hebben wij kennis van genomen.
Kunt u bevestigen dat de wetenschap geen enkele indicatie heeft voor welk verband dan ook tussen 5G en het nieuwe coronavirus, en de belagers van zendmasten zich derhalve laten leiden door complottheorieën?
De Europese Commissie2 en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Kennisplatform EMV3 hebben reeds benadrukt dat er geen enkel verband is tussen COVID-19 en 5G-technologie, en dat virussen niet worden verspreid via radiogolven/mobiele netwerken.4
Hoeveel aanvallen op zendmasten hebben de afgelopen maand plaatsgevonden en tot welke schade hebben deze geleid?
Op het moment van schrijven is sprake van 29 door de politie geregistreerde incidenten van brandstichting. Daarnaast zijn diverse incidenten bekend van overige vormen van vandalisme, die niet met zekerheid zijn te verbinden aan de geregistreerde incidenten, bijvoorbeeld omdat niet vast staat of het motief vandalisme of diefstal was.
De schade varieert sterk tussen de verschillende incidenten, waardoor geen eenduidig algemeen antwoord is te geven ten aanzien van hersteltermijnen of economische schade. Vast staat wel dat de schade aanzienlijk is.
Is er sprake van een toename van aanvallen op zendmasten dit jaar? Zo ja, hoe verhoudt deze zich tot incidenten in voorgaande jaren?
Voor zover bekend zijn er in Nederland in de afgelopen jaren geen eerdere incidenten gemeld van brandstichting bij zendmasten. Dit is daarmee een nieuw risico dat aandacht vraagt van zowel de sector als de overheid.
Hoe vaak zijn hulpdiensten in gebieden rondom een zendmast onbereikbaar geweest in die periode?
Het alarmnummer 1-1-2 is zowel via vaste- als mobiele netwerken bereikbaar. Ten minste één brand heeft mogelijk impact gehad op de bereikbaarheid van 1-1-2. Deze situatie heeft voor zover bekend niet geleid tot persoonlijke ongevallen. De branden hebben tot op heden geen impact gehad op de communicatie tussen de hulpdiensten (C2000).
Welke maatregelen wilt u treffen om deze vitale infrastructuur te beschermen tegen aanvallen door brandstichters?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) staat in nauw overleg met de sector, het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Landelijke Eenheid van de politie om te bezien in hoeverre aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
De C2000-masten zullen extra beveiligd worden. Vanuit veiligheidsoogpunt ga ik niet in op de specifieke beveiligingsmaatregelen. De maatregelen hebben zowel een preventieve als repressieve werking. De meest kritische masten zullen eerst beveiligd worden. Het kost naar verwachting ongeveer drie maanden om alle masten te beveiligen.
In hoeverre hebben andere landen te maken met aanvallen op hun infrastructuur van telecommunicatie met hetzelfde motief, namelijk complottheorieën over 5G en het coronavirus?
Verschillende landen in Europa hebben te maken met vandalisme gericht op hun infrastructuur van telecommunicatie. De online verspreiding van onjuiste informatie met betrekking tot COVID-19 lijkt hierin een rol te spelen.
Bent u bekend met de groep of groepen die betrokken zijn bij deze brandstichtingen? Kunt u aangeven of het hier gaat om grensoverschrijdende netwerken?
De afgelopen weken hebben er verschillende incidenten plaats gevonden rondom zendmasten in Nederland. De incidenten variëren van sabotage tot brandstichting. Protesten tegen zendmasten zijn niet nieuw, maar het heeft nog niet eerder geleid tot extremistische protestacties in de vorm van de sabotage en brandstichting van de afgelopen weken. Onder anti-5G- en anti-overheidsbewegingen doen verschillende complottheorieën de ronde, onder andere over de veronderstelde relatie tussen 5G-netwerken en de verspreiding van COVID-19. Tussen de branden is geen relatie gebleken.
Vindt volgens u de verspreiding van deze complottheorieën enkel organisch plaats of is er sprake van een georganiseerde inzet van desinformatie? Indien u nog geen antwoord heeft op deze vraag, bent u bereid te onderzoeken of, en zo ja, hoe deze complottheorieën actief verspreid worden door professionele verspreiders van desinformatie?
De verspreiding van onjuiste informatie over COVID-19 en 5G verloopt zowel ongeorganiseerd (door bijv. individuen) als georganiseerd (bijv. in echokamers op sociale media). In Nederland staan de betrokken ministeries en diensten doorlopend in nauw contact om informatie over en signalen van mogelijke desinformatieactiviteiten te delen, te duiden en daarop zo nodig te acteren. Deze informatie en signalen over COVID-19 worden ook bij elkaar gebracht in de bestaande crisisstructuur.Ook via het Rapid Alert Systeem van de Europese Unie wordt informatie gedeeld tussen de lidstaten en EU-instituties.
Bent u bereid een (video)conferentie van telecomministers te initiëren om deze gevaarlijke trend te agenderen en de EU-informatie te gaan uitwisselen over de aanvallen op zendmasten?
Op 5 mei jl. vond er een informele Telecomraad plaats, waarin ik (de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat) aandacht heb gevraagd voor de onjuiste informatie over 5G in relatie tot COVID-19 en andere negatieve gezondheidseffecten en de recente branden in zendmasten.
De situatie in de verpleeghuizen |
|
Lilian Marijnissen (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de huidige situatie in de verpleeghuizen is sinds de coronacrisis?1
Het aantal bevestigde besmettingen van COVID-19 wordt in de verpleeghuizen door de specialisten ouderengeneeskunde geregistreerd. De specialisten ouderengeneeskunde en de medisch microbiologische labs melden een besmetting bij de GGD. De GGD geeft de cijfers door aan het RIVM.
In mijn brieven van 15 april jl.2, 21 april jl.3, 6 mei jl.4 ben ik ingegaan op het beeld van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen. In mei schatte het RIVM (peildatum 18 mei jl.) dat tot dan toe bij ruim 7.900 bewoners van verpleeghuizen een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 2.500 mensen als overleden zijn gemeld.5 Het totaal aantal verdenkingen van een COVID-19-besmetting in verpleeghuizen bedraagt 4.550 (peildatum 15 mei).6 Om nog beter zicht te krijgen op de ontwikkelingen is afgesproken dat de gegevens uit de EPD’s aan het RIVM verstrekt worden. Daarbij werken Verenso, ActiZ en het RIVM samen.
Op dit moment schat het RIVM (peildatum 6 juli jl.) dat tot nu toe bij ruim 8.400 bewoners van verpleeghuizen een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 2.800 mensen als overleden zijn gemeld.7
Uit de beschikbare cijfers blijkt dat veel mensen in verpleeghuizen getroffen zijn door COVID-19. Is er eenmaal sprake van een bevestigde besmetting, dan is de kans op verdere verspreiding groot op de locatie. Bemoedigend is echter dat de maatregelen die we inzetten in de verpleeghuizen zodanig werken dat het aantal meldingen van nieuwe verpleeghuislocaties met minimaal één besmetting per dag afvlakt. Daarop lijkt het samenspel van de in de afgelopen periode genomen maatregelen effect te sorteren. Tegelijkertijd is duidelijk dat verpleeghuizen een zware tijd hebben. Uit de EPD-registraties komt naar voren dat de kans dat de sterftecijfers in verpleeghuizen zullen toenemen groot is. Mijn aandacht voor verpleeghuizen zal onverminderd doorgaan.
Welke cijfers heeft u over de situatie in de verpleeghuizen sinds het begin van de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 1.
Komt er ook een aanpak voor de situatie in de verpleeghuizen, aangezien er een plan ligt voor de IC-capaciteit in de ziekenhuizen?
Mijn aanpak voor de verpleeghuizen spitste zich de afgelopen maanden toe op drie lijnen: (1) gefaseerde en gecontroleerde aanpassing van de bezoekregeling, (2) leren van elkaar en (3) innovatieve behandelmethodes.
In mijn brieven «COVID-19 update stand van zaken» aan uw Kamer heb ik u uitgebreid geïnformeerd over de gecontroleerde en gefaseerde aanpak van de bezoekregeling. Inmiddels is de situatie zo dat er op voorhand geen beperkingen meer gelden voor het ontvangen van bezoek, noch wat betreft aantal bezoekers noch wat betreft de frequentie van bezoek. Indien er op een locatie sprake is van één of meer COVID-19 besmettingen dan is bezoek alleen mogelijk met toestemming van de beheerder.
In eerdere brieven heb ik reeds aangegeven dat zorgaanbieders die dat willen, ondersteuning kunnen krijgen. In mijn brief van 3 juni (Kamerstukken 25 295, nr. 386) ga ik in op «leren van elkaar». Ik heb daartoe de kenniscoalitie vormgegeven. Dat is een samenwerkingsverband dat bestaat uit de GGD’en, ActiZ, de Antibiotica Resistentie (ABR)-zorgnetwerken, de Academische Werkplaatsen ouderenzorg en «Waardigheid en Trots op locatie».
Naast de voortdurende inspanningen om snel een vaccin tegen het coronavirus tot onze beschikking te hebben, werken vele onderzoekers aan innovatieve behandelingen tegen COVID-19. Dit type behandelingen kan hopelijk bijdragen aan een beter en sneller herstel en ervoor zorgen dat patiënten minder restschade overhouden na besmetting met het coronavirus. Ik wil waar nuttig en mogelijk ook dergelijke behandelingen verder helpen om er zo voor te zorgen dat behandelingen zo snel mogelijk beschikbaar kunnen komen. Om die reden investeert het kabinet breed in corona gerelateerd onderzoek. In mijn brief van 24 juni jl. heb ik toegelicht op welke manier het kabinet dat doet.
Kunt u een overzicht geven van het aantal vermoedelijke en vastgestelde besmettingen en overlijdens in verpleeghuizen sinds het begin van de coronavirus? Wat zijn de verschillende scenario’s bij een verdere toename van besmettingen in verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel beschermende middelen per week verstrekt zijn aan de verpleeghuizen en wat per week nodig is?
Verpleeghuizen kunnen via de webportal van het LCH aanvragen welke beschermingsmiddelen zij nodig hebben. Het LCH heeft aangegeven dat zij op dit moment kunnen voldoen aan de vraag en daarmee ook aan de vraag vanuit de verpleeghuizen. Op de webpagina8 van het LCH zijn gegevens te vinden over de bij het LCH beschikbare voorraad en de verwachte vraag. Op 6 april is het testbeleid aangepast en kunnen alle zorgmedewerkers met lichte klachten getest worden, waaronder de medewerkers van verpleeghuizen.
Kunt u de Kamer informeren hoe u meer beschermende middelen en testen inzet in de verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft gehad over de verpleeghuizen sinds het begin van de coronacrisis?
De IGJ ontving ten aanzien van de verpleeghuiszorg ongeveer 90 corona gerelateerde meldingen bij het Meldpunt van de IGJ (voor meldingen van zorgaanbieders, zorgverleners en fabrikanten) sinds 1 maart 2020. Deze meldingen hebben met name betrekking op persoonlijke beschermingsmiddelen, testbeleid en besmettingen. Daarnaast haalt de IGJ signalen op uit de sector door middel van belrondes naar bijna alle (bij IGJ bekende) zorgaanbieders van verpleeghuiszorg. Ook het Landelijk Meldpunt Zorg (voor vragen of klachten van burgers) ontvangt signalen.
Kunt u in uw wekelijkse update over het coronavirus uitgebreider ingaan op de situatie specifiek in de verpleeghuizen?
Ja. De afgelopen weken heb ik de Kamer wekelijks uitgebreid geïnformeerd over de situatie in de verpleeghuizen. Ondertussen heb ik u ook de brief «Lessen verpleeghuizen met het oog op een eventuele tweede golf» gestuurd.
Wilt u deze schriftelijke vragen beantwoorden in plaats van de antwoorden algemeen mee te nemen in uw wekelijkse update over de ontwikkelingen van het coronavirus? Zo nee, waarom niet?
Ja. Wel met de opmerking dat de vragen en antwoorden ook in de reguliere Kamerdebatten en de daarvoor verstuurde brieven terugkomen.
De reportage over de “stille ramp in verpleeghuizen: de ouderen gaan hier één-voor-één dood” |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de reportage «Stille ramp in verpleeghuis: «de ouderen gaan hier één-voor-één dood»» van Nieuwsuur?1
Ja, ik ken deze reportage.
Deelt u de mening dat de signalen uit Nieuwsuur en andere kanalen de noodzaak aantonen van snellere en verdere actie om bewoners en medewerkers uit de verpleeghuissector, maar ook andere kwetsbare zorgsectoren zoals de gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg, huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz) en persoonsgebonden budget (pgb)-initiatieven (zoals ouder-/wooninitiatieven) te beschermen tegen het coronavirus?
Wat er in de genoemde sectoren gebeurt wat betreft besmetting is vreselijk en heeft sinds het uitbreken van de Coronacrisis mijn voortdurende aandacht. De signalen zijn mij ook bekend en voor de maatregelen die ik neem om bewoners en medewerkers van deze sectoren te beschermen tegen het coronavirus verwijs ik naar mijn brief van 15 april jl.2, 21 april jl.3 en 6 mei jl.4
Wat is de ontwikkeling van het aantal besmettingen in de afgelopen vier weken van cliënten en medewerkers in verpleeghuizen, absoluut en relatief aan de totale bevolking?
In mijn brieven van 15 april jl., 21 april jl., 6 mei jl. ben ik ingegaan op het beeld van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen. De situatie met betrekking tot het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen is als volgt:
In onderstaand figuur is deze ontwikkeling weergegeven.
Van het aantal besmette medewerkers in verpleeghuizen is geen registratie beschikbaar. Binnen de meldplicht wordt alleen verzameld of iemand die positief getest is zorgmedewerker is, niet per sector. Er lopen wel initiatieven om het testen van zorgmedewerkers per sector beter te gaan volgen, zowel aantal positief geteste medewerkers als aantal geteste medewerkers. Ik heb het RIVM gevraagd deze cijfers te verkrijgen.
Voor de ggz heb ik navraag gedaan bij GGZ NL. Exacte cijfers uitgesplitst naar instelling (verpleeghuizen versus andere instellingen) zijn op dit moment niet beschikbaar. Wel is duidelijk dat het aantal besmette patiënten per regio sterk verschilt. Zo zijn er in Brabant in één instelling 30 patiënten die ook verpleegd worden op een corona unit. In het midden en noorden van het land is het aantal besmette ggz patiënten (nog) zeer beperkt. Waar het gaat om de besmettingen onder het personeel van ggz instellingen, moet ik mij verlaten op cijfers van de organisatie Vernet. Vernet beheert de ziekteverzuimgegevens van een groot aantal instellingen. Uit deze cijfers blijkt dat na een aanvankelijke stijging van het ziekteverzuim in de ggz bij de start van de corona-crisis, dit verzuim nu langzaam lijkt af te nemen.
Inzicht in het aantal besmettingen van cliënten en medewerkers in de thuiszorg is niet beschikbaar. Hetzelfde geldt voor de woon- en ouderinitiatieven die gefinancierd worden met een pgb.
Wanneer heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de eerste signalen gekregen van gezondheidsrisico’s voor medewerkers en cliënten in verpleeghuizen en wanneer is daar welke actie op ondernomen?
De IGJ ontvangt via het Landelijk Meldpunt Zorg en het Meldpunt signalen van burgers en professionals in de zorg. Daarnaast is de IGJ in de eerste helft van maart begonnen met het uitvoeren van belrondes in verschillende sectoren om signalen op te halen. Vanaf 16 maart 2020 begon de IGJ meer signalen/telefoontjes te krijgen over corona. Dit waren er daarvoor slechts enkele per dag, verspreid over verschillende sectoren. De meeste signalen uit de sector haalt de IGJ op door middel van belrondes naar zorgaanbieders. Deze signalen deelt de IGJ op hoofdlijnen met het departement en met de verschillende veldpartijen en koepels. Dit geldt voor alle sectoren. Veel signalen gaan over de tekorten en communicatie omtrent gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en het realiseren van testen voor zorgmedewerkers.
Dit geldt breed voor de verschillende sectoren. Bij acute risico’s is gericht contact gezocht met de betrokken zorgaanbieders en zijn de signalen gericht gedeeld met het departement.
In hoeverre zijn er in verpleeghuizen pandemieprotocollen die vergelijkbaar zijn met die in ziekenhuizen? Zo nee, worden deze nog ontwikkeld?
De koepels van verpleeghuiszorg en gehandicaptenzorg geven aan dat er in de verpleeghuiszorg en gehandicaptenzorg geen vergelijkbare protocollen als in het ziekenhuis beschikbaar zijn omdat er sprake is van heel andere omstandigheden. Wel zijn er protocollen over het handelen bij epidemieën. Specifiek voor de COVID-19 pandemie hebben Verenso en de NVAVG een behandelrichtlijn opgesteld en is er een triageleidraad opgesteld aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer welke cliënt wel of niet naar het ziekenhuis wordt ingestuurd. Daarnaast zijn er bestaande protocollen voor de omgang met virussen en isolatie die passend zijn voor zorg thuis, in het verpleeghuis of in kleinschalige woonvormen (waaronder ook de met een pgb gefinancierde woon- en ouderinitiatieven).
Voor de wijkverpleging zijn geen vergelijkbare protocollen als in het ziekenhuis beschikbaar, omdat de omstandigheden in de wijkverpleging anders zijn. Er bestaan wel verschillende richtlijnen voor wijkverpleegkundigen die beschrijven hoe zij de zorg verantwoord kunnen continueren. Daarnaast wordt er kritisch bekeken welke zorg doorgaat en welke zorg in overleg met de cliënt wordt verminderd. Deze herorganisatie is onder andere nodig om cliënten die uit het ziekenhuis komen op te kunnen vangen. Voorop staat dat noodzakelijke zorg doorgaat. Niet noodzakelijke, uitstelbare zorg wordt niet altijd meer geleverd. Hoe vaak en welke zorg door blijft gaat, is maatwerk per cliënt. ActiZ, ZorgthuisNL en V&VN ondersteunen hun leden hierin.
Voor thuiszorg op basis van de Wmo 2015 zijn diverse richtlijnen ontwikkeld, waarin de aandachtspunten voor de uitvoering van verschillende vormen van ondersteuning in relatie tot Covid-19 worden weergegeven. De richtlijnen zijn beschikbaar via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/nieuws/2020/04/16/zorg-voor-kwetsbare-mensen-die-thuis-wonen-nader-uitgewerkt. Voor wat betreft de woon- en ouderinitiatieven, via pgb gefinancierd, geldt dat deze niet op landelijke aanwijzing gesloten zijn. Het is aan de initiatieven zelf om de maatregelen te treffen die de veiligheid van de bewoners voldoende waarborgen.
Voor de huisartsen is veel informatie over hoe nu te handelen te vinden op de site van het NHG. Dit gaat zowel over specifiek de situatie nu ten tijde van COVID-19, als over wat te doen bij de uitbraak van een grootschalige infectieziekte in het algemeen. Zo hebben het NHG, de LHV, GGD GHOR Nederland en InEen een toolkit ontwikkeld voor grootschalige infectieziektenuitbraak. Deze kent ook verschillende stadia van een uitbraak met bijbehorend handelen, vergelijkbaar met de protocollen in de ziekenhuizen.
Voor de ggz geldt dat de partijen in de ggz (brancheorganisaties, beroepsorganisaties en patiëntenorganisaties) een specifieke richtlijn ggz en corona hebben opgesteld9. Deze richtlijn heeft tot doel om de psychiatrische en psychologische zorg en behandeling zoveel als mogelijk in aangepaste vorm voortgang te laten vinden, waarbij besmetting met COVID-19 wordt voorkomen. Er wordt in de richtlijn specifiek aandacht besteed aan het voorkomen van uitbreiding van besmetting op afdelingen in de klinische situatie. De richtlijn biedt ruimte om af te wijken, onder de voorwaarde dat goed hulpverlenerschap voorop blijft staan. Binnen de crisisstructuur voor de ggz zoals eerder aan uw Kamer gemeld, houden wij met elkaar de vinger aan de pols, zodat waar nodig aanvullende actie kan worden ondernomen.
Kunt u aangeven hoe er gehandeld zal worden als er in een verpleeghuis door ziekte onvoldoende medewerkers beschikbaar zijn en bezoek nog steeds niet toegelaten wordt?
Het saldo van het ziekteverzuim over week 9 tot en met week 19 bedraagt 0,37%in de VVT. Daar waar in de eerste weken sprake was een stijging, daalt het ziekteverzuim vanaf week 15 gestaag. Verpleeghuizen zorgen er op verschillende manieren voor voldoende personeel beschikbaar te hebben. Personeel dat normaliter op de dagbesteding werkt of in de thuiszorg kan nu deels worden ingezet voor de directe verzorging in de verpleeghuizen. Daarnaast worden mensen van buiten aangetrokken, met name herintreders, die zich beschikbaar stellen. Ook worden in regionaal verband afspraken gemaakt om bij te springen indien een verpleeghuis met onoverkomelijke personele problemen te kampen heeft. Dan kan het gaan om het uitlenen van personeel of het verplaatsen van cliënten naar collega-instellingen en/of zorghotels.
Het beschikbare personeel wordt in de wijkverpleging ingezet om zorg te bieden aan cliënten die dit het hardst nodig hebben. Er wordt ook gewerkt aan het inzetten van ander personeel om tekorten op te vangen. Via www.extrahandenvoordezorg.nl wordt het aanbod van mensen die in de zorg willen werken, gekoppeld aan organisaties die daarnaar op zoek zijn. Daarnaast steunt V&VN de inzet van extra handen in de wijkverpleging.
Voor thuiszorg is het uitgangspunt dat er zo lang mogelijk wordt ingezet op steun in de thuissituatie. Hierdoor wordt de druk op de medische zorg niet verder vergroot. In de landelijke richtlijnen die in het kader van de uitvoering van thuiszorg in relatie tot Covid-19 zijn opgesteld en door het RIVM zijn goedgekeurd, worden handvatten geboden voor de wijze waarop gehandeld kan worden indien door ziekte onvoldoende medewerkers beschikbaar zijn. De betreffende richtlijnen zijn beschikbaar via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/nieuws/2020/04/16/zorg-voor-kwetsbare-mensen-die-thuis-wonen-nader-uitgewerkt.
De woon- en ouderinitiatieven die met een pgb uit de Wmo 2015 worden gefinancierd, zijn niet door mij gesloten. De initiatieven kunnen zelf maatregelen treffen om de veiligheid van de bewoners voldoende te waarborgen. Zodoende kunnen zij ook zelf oplossingen verzinnen m.b.t. de zorgcontinuïteit.
Huisartsen proberen gegeven de restricties die de COVID-19 crisis en bijbehorend beleid van social distancing met zich meebrengt zoveel mogelijk «normale» huisartsenzorg te blijven leveren. Dit gebeurt wel meer op afstand, met behulp van bijvoorbeeld (beeld)bellen. Ook zijn er veelal aparte spreekuren voor mensen met potentieel COVID-19 en doen huisartsen meer huisbezoeken. Mochten ondanks deze voorzorgmaatregelen voor de veiligheid van patiënten en zorgverleners toch onvoldoende medewerkers in de huisartsenpraktijk beschikbaar zijn, dan staan in de toolkit die huisartsen samen met de GGD/GHOR hebben ontwikkeld voor grootschalige infectieziekenuitbraak een aantal opschalingsstadia. Denk bijvoorbeeld aan het concentreren van de huisartsenzorg over minder praktijken, extra inzet van huisartsen op de huisartsenpost of het inzetten van een waarnemerspool.
De richtlijn ggz en corona, biedt handvatten voor de verantwoorde inzet van personeel. Zowel waar het gaat om de veiligheid van personeel met het oog op voorkomen van besmetting, als waar het gaat om de mentale ondersteuning van personeel gericht op toegenomen werkdruk door uitval van collega’s. Naar gelang de situatie zich in de ggz verder ontwikkelt, zal beleid worden bijgesteld binnen de sector en tussen veldpartijen.
Kunt u een tijdlijn geven van de ontwikkeling van richtlijnen vanuit de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met betrekking tot verpleeghuizen met en zonder besmetting?
Voor zorgpersoneel buiten de ziekenhuizen zijn de volgende richtlijnen beschikbaar gekomen.
Kunt u aangeven hoe in deze richtlijnen de balans is gevonden tussen het borgen van de gezondheid van cliënten en medewerkers van verpleeghuizen en de verdeling van schaarse middelen?
In de richtlijnen van het RIVM wordt aangeven in welke situaties wel en niet beschermende middelen gebruikt dienen te worden om medewerkers en patiënten te beschermen (dus niet op basis van schaarste). Daarnaast ligt de nadruk op gepast gebruik van deze middelen waarbij wordt aangegeven welk type masker bij verschillende besmettingsrisico’s gebruikt dienen te worden. Doel is dat geen maskers gebruikt worden met een te hoog beschermingsniveau in relatie tot het besmettingsrisico.
Ook heeft het OMT aangegeven dat het uit voorzorg gebruiken van persoonlijke beschermingsmiddelen bij patiënten die geen (verdenking op) COVID-19 hebben niet nodig is en gelet op de schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen ook niet gewenst is.
In hoeverre heeft de aangekondigde uitbreiding van testcapaciteit daadwerkelijk geleid tot meer testen van medewerkers uit verpleeghuizen en is dat voorlopig voldoende?
Vanaf 6 april is het beleid voor testen op een COVID-19 besmetting verruimd. Ook zorgverleners en specifieke groepen buiten het ziekenhuis worden nu getest als ze klachten hebben (huisartsen, verpleeghuizen, gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg en GGZ). Dit heeft geleid tot het vaker testen van medewerkers van verpleeghuizen en de huidige testcapaciteit is voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen.
Kloppen de signalen van verpleegkundigenorganisatie NU»91 dat testprocedures vaak moeizaam verlopen en onduidelijk zijn? Zo ja, welke actie onderneemt u daarop?2
De testprocedure staat op de website van de RIVM. Die geeft duidelijk het testbeleid weer. De koepelorganisaties informeren hierover hun achterban. Daar waar onduidelijkheden zijn, informeer ik zorginstellingen. Dit gebeurt door het plaatsen van informatie de website van de rijksoverheid en via de koepelorganisaties. Voor verdere informatie en voor het verloop van het aantal afgenomen testen verwijs ik naar mijn brief van 15 april 202011, mijn brief van 21 april 202012, mijn brief van 6 mei 202013 en naar de informatie van de heer de Gouw van GGD-GHOR Nederland tijdens de technische briefing van 16 april 2020.
In hoeverre is de beperkte testcapaciteit meegenomen in het besluit van 19 maart jl. om bezoek aan verpleeghuizen te beperken en op welke wijze is daartoe advies van het RIVM meegenomen?
Het besluit van 19 maart jl. om verpleeghuizen preventief te sluiten voor bezoek is genomen om bewoners te beschermen en een groeiend aantal besmettingen in te dammen. Dit besluit is genomen na consultatie van het RIVM. De toen bestaande beperkte testcapaciteit heeft bij het nemen van dit besluit geen rol gespeeld.
Klopt het dat er sprake was van opstartproblemen met betrekking tot de verstrekking en verdeling van persoonlijke beschermingsmiddelen bij verpleeghuizen?
Zoals in mijn brief van 15 april14 aangegeven was in het begin de verdeling van persoonlijke beschermingsmiddelen sterk gebaseerd op het uitgangspunt dat patiënten vooral in de acute zorg (waaronder huisartsenzorg) terecht zouden komen. Hierbij was wel een deel van de middelen beschikbaar voor andere sectoren waaronder de verpleeghuizen. Inmiddels is het verdeelmodel van kracht waarbij het niet meer gaat om een verdeling over sectoren maar om een verdeling op basis van besmettingsrisico’s in bepaalde behandelsituaties. De implicatie hiervan is dat er meer mondmaskers (en andere beschermingsmiddelen) naar de langdurige zorg gaan.
Wat is de aanleiding geweest om nu te komen met een nieuw verdeelmodel van persoonlijke beschermingsmiddelen en is dit in lijn met het advies van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG)?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 15 april jl.15 waarin dit is aangegeven.
Zijn medewerkers in verpleeghuizen voldoende geïnstrueerd hoe beschermingsmateriaal op de juiste manier te gebruiken valt en zijn er voldoende faciliteiten op de locaties (zoals verkleedruimtes) om hier op een verantwoorde wijze gevolg aan te geven?
Er zijn op diverse plaatsen informatie en instructies beschikbaar over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen zoals de factsheet op rijksoverheid.nl op de website van het RIVM, zorgvoorbeter.nl, het kennisplein gehandicaptenzorg en de sites van de koepels. Hiervan kan gebruik gemaakt worden bij het instrueren van de medewerkers in de zorg en maatschappelijke ondersteuning. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het zorgen voor voldoende faciliteiten om op verantwoorde wijze gevolg te geven aan de werkwijze.
Klopt het dat de richtlijn ten aanzien van een besmetting in een verpleeghuis voorschrijft dat een hele groep bewoners samen geïsoleerd wordt, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de hele groep reeds besmet is? Zo ja, lopen cliënten binnen een geïsoleerde groep die nog niet besmet zijn, dan geen onnodig risico op besmetting door deze vorm van groepsisolatie? Zijn hiervoor geen andere oplossingen mogelijk? Op welke wijze wordt deze aanpak meegenomen in de registratie van de sterftecijfers?
In het COVID-19 (behandel)advies van Verenso en de NVAVG van 16 april 2020 is aangegeven dat bij cohortering een duidelijke scheiding plaatsvindt van zieken en niet-zieken. Zoals in de technische briefing van 16 april 2020 is aangegeven kan een uitzondering gemaakt worden in het geval van een woongroep waar mensen veel onderlinge contacten hebben en de situatie vergelijkbaar is met die in een gezin. Dan kan het voorkomen dat de groep als geheel wordt geïsoleerd als men ervan uit kan gaan dat bij besmetting van een aantal van de bewoners ook de andere groepsleden besmet zullen zijn. Voor woon- en ouderinitiatieven die gefinancierd worden met een pgb uit de Wmo 2015, maken budgethouders en/of hun vertegenwoordigers hier onderling afspraken over.
De richtlijn ggz en corona biedt handvatten voor de wijze waarop patiënten met corona worden behandeld, inclusief de wijze van isolatie. Daarbij geldt voor intramurale patiënten dat op basis van het «toestandsbeeld» door de psychiater in afstemming met geneesheer-directeur beoordeeld wordt of: er een unit/ruimte binnen de eigen afdeling- of instelling gecreëerd wordt waar iemand in isolatie kan verblijven (bijvoorbeeld de eigen kamer), dat de patiënt naar een centrale corona-afdeling van de instelling wordt overgebracht.
Kunt u de vragen 3 tot en met 9, 12 en 14 tot en met 16 tevens beantwoorden voor andere kwetsbare zorgsectoren zoals de gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg, huisartsenzorg, ggz en pgb-initiatieven (zoals ouder-/wooninitiatieven)?
Daar waar mogelijk zijn de vragen voor de sectoren gezamenlijk beantwoord. Waar nodig is dat apart per sector gedaan. Voor jeugdzorg worden de antwoorden hieronder gegeven.
Is er voldoende aanbod van het product zuurstof (of andere benodigde middelen in de behandeling van het coronavirus) in alle zorgsectoren, met name in de provincie Brabant? Zo nee, welke actie onderneemt u zodat zorgaanbieders hierover voldoende beschikking hebben?
Er is sprake van een aanzienlijke hoeveelheid benodigde middelen in de behandeling van het coronavirus, variërend van persoonlijke beschermingsmiddelen tot IC beademingsapparatuur. Signalen over benodigde middelen en producten waaraan een tekort ontstaat worden bij de verschillende zorgsectoren en de hiervoor reeds ingerichte regionaal werkende ROAZ-GGD-GHOR structuur opgehaald. Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) speelt een centrale rol in de inkoop van de meeste benodigde middelen en de uitlevering daarvan. Waar nodig worden over specifieke middelen, waar bijvoorbeeld een regionale herverdeling mogelijk is, afspraken gemaakt met de betrokken zorgsectoren en leveranciers. Wat betreft zuurstof heeft overleg plaatsgevonden tussen VWS, LCH, brancheorganisaties, beroepsgroepen en leveranciers. Er bleek geen meerwaarde voor landelijke inkoop van zuurstof via het LCH en er bleek voldoende aanbod van het product zuurstof. Wel zijn door de partijen richtlijnen uitgewerkt waarmee de beschikbare zuurstofsystemen beter worden verdeeld over (COVID-19) patiënten met zuurstofbehoefte in ziekenhuizen, de thuissituatie en binnen instellingen. Dit proces wordt voortdurend gemonitord waarbij signalen van schaarste snel kunnen worden besproken en waar nodig actie kan worden ondernomen.
Zijn er voldoende eenduidige richtlijnen hoe om te gaan met mensen die lijden aan dementie en daarnaast besmet zijn met het coronavirus? Zo ja, zijn deze nationaal bekend? Zo nee, bent u bereid snel actie toe te ondernemen?
Ja die zijn er en ook nationaal bekend. Op diverse websites is informatie te vinden hoe een zorgprofessional kan omgaan met dementie en corona. Alzheimer Nederland heeft hier aandacht voor. Dementie.nl geeft tips en handreikingen hoe je om kunt gaan met mensen met dementie en een corona besmetting. Daarnaast geeft dementiezorgvoorelkaar.nl ook tips hoe om te gaan met dementie en corona.
Krijgt u signalen over kinderen die hun ouders uit het verpleeghuis willen halen om zelf te verzorgen maar dit niet kunnen vanwege de Wet zorg en dwang (Wzd)? Zo nee, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de sector en cliënten- en patiëntenorganisaties om hier flexibeler mee om te gaan gedurende deze crisissituatie? Klopt het dat de huisarts en thuiszorg geen verpleeghuisbewoners overnemen die besmet zijn met het coronavirus, en kinderen daarmee de volledige zorg moeten overnemen als zij hun ouders in huis opnemen? Zo ja, is daar een oplossing voor?
Ik krijg signalen van zowel zorgverleners als van familieleden dat zij worstelen met het dilemma of het verantwoord en veilig is om de zorg voor deze kwetsbare ouderen buiten het verpleeghuis voort te zetten. Ik begrijp heel goed de wens van de familie om hun naasten zo dichtbij als mogelijk te hebben. Tegelijkertijd is het niet in alle situaties mogelijk om zorg buiten het verpleeghuis veilig en verantwoord te organiseren. Dit thema komt uiteraard ook aan de orde in de gesprekken die ik wekelijks voer met zowel beroepsgroepen als cliënten- en patiëntenorganisaties.
Het uitgangspunt is dat de familie en de zorgaanbieder hier samen uitkomen. De zorgverlener licht de familie uitgebreid voor over wat het met zich meebrengt als men de bewoner uit het verpleeghuis mee naar huis neemt. Het komt geregeld voor dat de familie er dan van afziet. Toch kan de situatie zich voordoen dat de wens van de familie blijft bestaan, terwijl de behandelend arts het echt onverantwoord vindt als een bewoner het verpleeghuis verlaat. Het betreft hier immers zorg voor een kwetsbare groep ouderen die naast verzorging ook vaak complexe en hoogwaardige andere zorg nodig hebben die niet of moeilijk georganiseerd kan worden buiten de muren van het verpleeghuis. Dan kan het inderdaad zo zijn dat, tegen de wens van de familie in, de rechter verzocht wordt om een machtiging voor onvrijwillig verblijf af te geven. Op verzoek van Verenso heeft de KNMG hierover een notitie gemaakt waarin het afwegingskader voor dit dilemma wordt geschetst.16 Ik heb overigens geen concrete signalen ontvangen dat huisartsen of de thuiszorg weigeren de zorg over te nemen.
Bent u bekend met het initiatief de Sociale Benadering Digitaal, dat kwetsbare mensen (met dementie) thuis en in het verpleeghuis ondersteunt door middel van beeldbellen, groepsactiviteiten (dagopvang online) en een 24-uurskanaal en bent u bereid deze te ondersteunen, zodat meer mensen contact kunnen hebben met hun naasten en de buitenwereld?
Ja, ik heb via professor Anne-Mei Thé vernomen dat het initiatief de Sociale Benadering Digitaal is gestart in de gemeente ’s-Hertogenbosch en Amsterdam. Binnenkort starten ook de gemeente Amstelveen en organisatie Surplus. Door de inzet van tablets kunnen mensen met dementie blijven communiceren met dierbaren, lotgenoten en zorgprofessionals. Tevens wordt er via dit initiatief online dagopvang geboden middels een 24-uurskanaal. Ik juich dergelijke initiatieven voor kwetsbare groepen toe. Veel informatie over deze en andere initiatieven wordt door mijn ministerie verzameld en landelijk verspreid via factsheets en onze social kanalen. Ik zal dit initiatief hierin opnemen en actief verspreiden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het nog in te plannen debat in de week van 20 april aanstaande?
Een groot deel van de gestelde vragen heb ik in mijn brieven van 15 april jl.17 en de brief van 21 april jl.18 en in de Kamerdebatten beantwoord. Hierbij ontvangt u separaat de complete set antwoorden.
Het bericht “Kabinet schuift vanwege corona ook CO2-heffing industrie voor zich uit” |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet schuift vanwege corona ook CO2-heffing industrie voor zich uit»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de CO2-heffing voor de industrie wordt uitgesteld? Zo ja, wanneer bent u van plan de CO2-heffing wel te publiceren? Wanneer komt het voorstel naar de Kamer?
Nee, de internetconsultatie van het wetsvoorstel CO2-heffing industrie is gestart op 24 april jl. en loopt tot en met 29 mei. De planning is om het wetsvoorstel als onderdeel van het belastingplanpakket 2021 met Prinsjesdag aan te bieden aan uw Kamer.
Bent u nog steeds voornemens om de CO2-heffing per 1 januari 2022 in te voeren?
Nee, het kabinet is voornemens om de CO2-heffing voor de industrie, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, per 1 januari 2021 in te voeren.
Deelt u de opvatting dat deze ingrijpende voorstellen op een goede en nette manier behandeld dienen te worden? Deelt u de opvatting dat kabinetsplannen allereerst met de Kamer moeten worden gedeeld, en niet met de media? Deelt u de opvatting dat het lekken van geruchten over de klimaatmaatregelen (rondom het Urgenda-vonnis en de CO2-heffing) ronduit slordig is en niet bevorderlijk is voor het parlementaire proces?
Ik ben het ermee eens dat deze voorstellen op een goede en nette manier behandeld dienen te worden en met uw Kamer gedeeld moeten worden. Het kabinet is voornemens om de CO2-heffing voor de industrie, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, per 1 januari 2021 in te voeren.
Het wetsvoorstel zal als onderdeel van het belastingplanpakket 2021 met Prinsjesdag worden aangeboden aan uw Kamer. Op dit moment wordt een concept van het wetsvoorstel geconsulteerd via www.internetconsulatie.nl. Het pakket met extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis is 24 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Deelt u de analyse dat, aangezien de klimaatplannen niet naar de Kamer worden gestuurd terwijl er wel geruchten worden verspreid, er juist onrust wordt veroorzaakt en dat dit tegengesteld is aan uw bedoelingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de klimaatcrisis te groot is om ver vooruit te schuiven?
Het blijft de inzet van het kabinet om het tijdspad van het Klimaatakkoord te volgen.
Bent u bereid de klimaatplannen zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen, eventueel onder een licht voorbehoud gezien de huidige omstandigheden?
Het pakket met extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis is 24 april jl. aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 496).
Het mondiale tekort aan vaccinaties |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de opvattingen in het artikel «Coronavirus risks creating a lethal vaccine gap» dat het tekort aan vaccinaties een groot gezondheidsrisico vormt in de lage inkomenslanden?1
Ja. Daarbij geldt dat niet zozeer de aanvoer van vaccins maar het opschorten van vaccinatiecampagnes gezien wordt als het grootste gezondheidsrisico.
Kunt u aangeven welke 21 landen met tekorten dreigen te kampen en welke van deze landen in de Nederlandse focusregio’s liggen?
Genoemde lijst van 21 landen opgesteld door UNICEF was gebaseerd op een dreigende opschorting van intercontinentale vluchten en niet op beschikbare voorraden van vaccins in de betreffende landen. De meeste vluchten vonden echter alsnog plaats volgens schema. Momenteel is het niet zozeer de aanvoer van vaccins die immunisatie in een land in gevaar brengt, maar de opschorting van vaccinatiecampagnes in de betreffende landen zelf. Navraag bij GAVI leerde dat evenwel de volgende landen kampen met een dreigend vaccintekort: Ivoorkust; Pakistan; Uganda; Cambodia; Burundi; Tajikistan; Tsjaad.2
Kunt u bevestigen dat 13,5 miljoen mensen in de 14 armste landen binnen korte tijd zonder vaccins zitten? Zo ja, kunt u daarbij aangeven wat er wordt gedaan door Nederland en internationale organisaties om dit tekort aan vaccinaties aan te pakken?
De genoemde 13,5 miljoen mensen betreft de totale doelgroep die zou zijn bereikt met alle geplande grootschalige vaccinatiecampagnes voor de periode maart-december 2020 als er geen uitbraak van COVID-19 had plaats gevonden. Outreach activiteiten, waar gezondheidswerkers proactief gemeenschappen bezoeken om routinevaccinaties aan te bieden, zijn echter in meerdere landen vanwege de «lockdown» opgeschort.3 Veel gezondheidswerkers worden ingezet bij de COVID-19 respons. Waarschijnlijk zal het aantal niet volledig geïmmuniseerde kinderen verder oplopen, vanwege de opschorting van grootschalige landelijke vaccinatiecampagnes en het gebrek aan voldoende gezondheidswerkers voor het uitvoeren van routinevaccinaties.
Nederland en internationale organisaties sporen regeringen aan om immunisatie programma’s te intensiveren zodra «lockdowns» worden versoepeld en zich bij het inhalen van de gemiste vaccinaties vooral te richten op de armste en meest kwetsbare kinderen.4
Kunt u aangeven hoe de maatregelen met betrekking tot »physical distancing» zoals afgekondigd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), eraan bijdragen dat kinderen noodzakelijke vaccinaties mislopen? Hoe kan dat verholpen worden?
Vaccinaties worden beperkt door de noodzaak van «physical distancing» en door «lockdown» maatregelen in verschillende landen.5 Routinevaccinatie gebeurt nog wel op bescheiden schaal in gezondheidsklinieken onder strikte hygiëne en «physical distancing» maatregelen. Multilaterale actoren als UNICEF en GAVI, alsook NGOs en andere organisaties die actief zijn in vaccinatieprogramma’s, dienen zich aan deze nationale maatregelen te houden.
Meerdere instellingen staan klaar om grootschalige landelijke vaccinatiecampagnes te ondersteunen zodra de «lockdown» op landenniveau wordt opgeheven. Hierbij gaat het om ondersteuning bij het herstel van gezondheidssystemen en om verhoging van de dekkingsgraad voor vaccinaties. Verder werken internationale partners aan het versterken van de «epidemic preparedness» van gezondheidssystemen in lage-inkomens landen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er bij de laatste uitbraak van ebola in 2014–2016 een veelvoud aan slachtoffers van ebola is gevallen aan de gevolgen van HIV, TBC en malaria? Worden dergelijke cijfers nu ook bijgehouden als gevolg van de adsorberende kracht die vanuit de bestrijding van COVID-19 uitgaat op de zorgsector, waardoor reguliere zorg ontbreekt?
Tijdens de 2014–2016 Ebola-epidemie in West Afrika is gebleken dat een gelijktijdige epidemie van een andere infectieziekte een vernietigend effect heeft op de mogelijkheid van gezondheidssystemen om reguliere gezondheidszorg te leveren. Er zijn naar schatting 10.600 mensen gestorven aan HIV, tuberculose en malaria, bijna zo veel als het sterftecijfer ten gevolge van Ebola zelf. Ook zijn er ten tijde van de Ebola epidemie ongeveer 2.5 keer zoveel mensen overleden aan mazelen dan aan Ebola. Aantallen en oorzaken voor sterfgevallen worden routinematig verzameld door nationale «health information systems». Een vergelijking van deze sterftecijfers ten tijde van de COVID-19 pandemie met sterftecijfers van de periode voor de COVID-19 zal de additionele sterftecijfers aan HIV, TBC en malaria aantonen.6
Bent u bereid beleid te maken en middelen in te zetten om het toenemend aantal slachtoffers van niet COVID-19 gerelateerde ziekten mede aan te pakken?
Nederland zet zich samen met andere partners in voor versterking van gezondheidssystemen in die landen waar SRGR tot de prioritaire thema’s behoort.
De respons op COVID-19 zet de vaak al fragiele gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden verder onder druk.7 Nederland geeft binnen het SRGR-programma nadrukkelijk aandacht aan de versterking van gezondheidssystemen juist om gezondheidsinstellingen in staat te stellen de noodzakelijke reguliere zorg te kunnen blijven bieden. Van het SRGR budget gaat 40% naar multilaterale organisaties zoals WHO, GFATM, GAVI, en UNFPA die zorgsystemen direct versterken. Nederland financiert daarnaast de Global Financing Facility (GFF), een initiatief van de VN en de Wereldbank waarin specifiek het versterken van nationale gezondheidssystemen centraal staat. Ook in de COVID-19 respons combineert GFF dit met reguliere versterking van gezondheidssystemen die nu extra onder druk staan. Daarmee draagt GFF bij aan het voorkomen van een grotere gezondheidscrisis.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande Schriftelijk Overleg Ontwikkelingssamenwerking?
Helaas is dit niet gelukt.