De falende controle op zorgfraude |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de directeur van zorgverzekeraar DSW, dat de afgelopen jaren de fraude in de zorg is toegenomen? Hoe verklaart u deze toename van fraude? Hoe beoordeelt u dat zowel DSW als het Openbaar Ministerie spreken over een fraude van honderden miljoenen op jaarbasis? Kloppen deze cijfers naar uw mening?1
Zoals ik u eerder heb aangegeven in de schriftelijke beantwoording van de bij de begrotingsbehandeling2 gestelde vragen is de precieze omvang van fraude in de zorg niet goed te kwantificeren, omdat fraude per definitie heimelijk plaatsvindt en we niet weten wat we niet weten. We weten alleen wat aan (vermoedens van) fraude wordt gemeld respectievelijk aan zorgfraude wordt vastgesteld. Hoeveel geld concreet gemoeid gaat met zorgfraude en of sprake is van een toename blijft onduidelijk.
Een belangrijke bron van cijfers over zorgfraude die wel beschikbaar is, is die van Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Zij rapporteren onder meer jaarlijks wat er uit de eigen afgeronde fraudeonderzoeken van zorgverzekeraars waaronder zorgverzekeraar DSW naar voren komt. Deze cijfers laten de afgelopen jaren een toename zien van de bedragen die gemoeid zijn met afgeronde fraudeonderzoeken van zorgverzekeraars. In 2018 is wel sprake van een trendbreuk voor wat betreft de door zorgverzekeraars in afgeronde fraudeonderzoeken vastgestelde fraude3.
(* € 1 mln.)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Fraude-onderzoek
27
53
20
24,8
31,3
33,7
Waarvan vastgestelde fraude
9,3
18,7
11,1
18,9
27
20,5
Deze cijfers van ZN geven dus geen volledig beeld van het totaal aan zorgfraude. Sinds de oprichting van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) in 2016 wordt het aantal gemelde fraudesignalen centraal geregistreerd bij het IKZ. Het aantal fraudesignalen in 2019 (t/m 30 september) bedroeg 377 unieke signalen. In 2018 bedroeg het aantal signalen 558 en in 2017 675.
Hoe reageert u op de uitspraak van de directeur van DSW dat zorgbureaus op dit moment feitelijk risicoloos kunnen frauderen?
Het beeld dat uit de Nieuwsuur uitzending naar voren komt is schokkend. Zorggeld is bedoeld voor zorg en moet niet wegvloeien naar fraudeurs. Fraude met zorggeld is onacceptabel en daar moet hard tegen worden opgetreden. Er wordt ketenbreed bekeken waar de regelgeving fraudebestendiger kan worden gemaakt en de handhaving (toezicht, bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden) nog verder kan worden geïntensiveerd.
Zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders hebben vanuit hun rol en verantwoordelijkheid in het zorgstelsel de wettelijke plicht om de rechtmatigheid van in rekening gebrachte zorg te controleren. Bij fouten en fraude treden zij op. De Maatregelenrichtlijn van ZN4 is een hulpmiddel voor verzekeraars en zorgkantoren om tot passende maatregelen te komen en kan bij gecontracteerde en op onderdelen bij niet-gecontracteerde zorg worden ingezet. Voorbeelden van maatregelen zijn het inzetten van de procedure van de onverschuldigde betaling, het terughalen van onterecht uitgekeerde «zorg-euro’s, het doorberekenen van gemaakte onderzoekskosten, het inzetten van het tuchtrecht of het ontbinden van de overeenkomst (bij gecontracteerde zorg). Bij ongecontracteerde zorg kan gebruik gemaakt worden van het instrument van de machtigingen5 en van het verbod op akte van cessies6. Naast de inzet van civiel- en tuchtrechtelijke maatregelen kunnen zorgverzekeraars ook aansturen op de inzet van het bestuurs- en strafrecht bij de aanpak van zorgfraude, door het doen van een melding dan wel aangifte richting de NZa respectievelijk het OM.
Daarnaast heb ik ervoor gezorgd dat de capaciteit van de Inspectie SZW is uitgebreid met 20 fte. Deze uitbreiding zal naar verwachting eind 2020 gerealiseerd zijn. Dit geeft – naast de handhavingsinspanningen van de overige ketenpartners – de Inspectie SZW meer capaciteit om zaken die zich daarvoor lenen strafrechtelijk af te doen onder het gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM).
Met het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg wordt de samenwerking tussen verschillende instanties bij het aanpakken van zorgfraude verbeterd. Het wetsvoorstel zorgt er onder andere voor dat zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoren gegevens over fraudeurs in een Waarschuwingsregister kunnen registeren op één centrale plek. Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel in een basis voor partijen om gegevens met elkaar te delen waardoor fraude beter kan worden opgespoord.
Met de meldplicht in het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) komen nieuwe zorgaanbieders voor de aanvang van de zorgverlening in beeld ten behoeve van het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Ook zorgverzekeraars en zorgkantoren kunnen dit gebruiken voor een rechtmatige uitvoering van de Zvw en de Wlz. Zij hebben al aangegeven de meldplicht als voorwaarde te verbinden aan het verstrekken van de AGB-code die nodig is om te kunnen declareren. Dit wetsvoorstel is op 29 januari jongstleden in de Kamer behandeld.
Ik heb uw Kamer in de brieven van 17 oktober 20197 en 25 november 20198 een opsomming van deze maatregelen gegeven.
Klopt het dat er veel meer fraudeurs zijn dan het Openbaar Ministerie aankan? Geldt dit tekort aan capaciteit ook voor gemeenten, zorgverzekeraars en de Sociale Verzekeringsbank (SVB)? Bent u bereid meer middelen en capaciteit beschikbaar te stellen zodat meer frauderende zorgaanbieders gepakt worden?
Strafrecht alleen kan een maatschappelijk probleem als fraude met zorggeld niet oplossen. De aanpak van fraude vergt een ketenbrede inspanning, die strekt van wet- en regelgeving, preventie, toezicht en bestuursrechtelijke sancties tot aan strafrechtelijke opsporing en vervolging. Vermoedens van fraude kunnen op diverse punten in de keten worden gesignaleerd en er kan zoals gezegd door verschillende ketenpartners handhavend worden opgetreden. De betrokken partijen hebben ieder een eigen rol en verantwoordelijkheid in het voorkomen dan wel aanpakken van fraude. De NZa en de IGJ kunnen bijvoorbeeld een bestuurlijke boete opleggen en zorgverzekeraars en gemeenten kunnen eigen maatregelen treffen. Het OM zet de per definitie schaarse strafrechtcapaciteit vooral in bij die zaken waarvan verwacht wordt dat die inzet een maximaal maatschappelijk effect heeft. Dat kan bijvoorbeeld een nieuwe vorm van fraude zijn, een zaak waar uitzonderlijk veel geld mee is gemoeid of een zaak waar een signaalfunctie van uitgaat. Het strafrecht wordt ingezet als optimum remedium, parallel aan de andere genoemde handhavingsmogelijkheden.
De besluitvorming over welke fraudesignalen in aanmerking komen voor bestuurs- dan wel strafrechtelijke afdoening vindt plaats in de zogeheten Stuur- en Weegploeg Zorg, onder voorzitterschap van het OM (het Functioneel Parket).
Fraude is niet alleen op te lossen met meer middelen en capaciteit. Er zijn meerdere maatregelen nodig om het net te doen sluiten rond frauduleuze partijen. En dan nog zal het nooit helemaal 100% waterdicht worden, er is altijd een kleine groep die de randen van de wet opzoekt en er zelfs overheen gaan. Maar ik doe er met de ketenpartners in de zorg alles aan het net zo goed mogelijk te dichten, door wetgeving steeds fraudebestendiger te maken en fraudeurs te ontmoedigen door ketenbreed handhavend op te treden en zo te laten zien dat er geen plek is voor fraude in de zorg.
Voor een overzicht van alle maatregelen verwijs ik uw Kamer naar de tweede Voortgangsrapportage rechtmatige Zorg 2018 – 2021 Aanpak van fouten en fraude»9 en de brieven van 17 oktober 201910 en 25 november 201911.
In hoeverre wordt gecontroleerd of in de wijkverpleging, of elders in de zorg, binnen familieverband zorg verleend wordt? Beschikt u over cijfers om aan te tonen op welke schaal zorgfraude binnen families en gemeenschappen plaatsvindt?
Zorgverzekeraars controleren niet specifiek of de zorg binnen een familieverband wordt verleend. Een aantal zorgverzekeraars heeft in de verzekeringsvoorwaarden wel (aanvullende) eisen of een verbod opgenomen voor zorg die verleend wordt door een familielid. Zorgverzekeraars controleren alle declaraties op onrechtmatigheden. Zorgverzekeraars doen onderzoek naar signalen van fraude die zij beoordelen als «onderzoekswaardig». Dit betekent dat het signaal nadrukkelijk moet duiden op het overtreden van een regel, dat er een bepaald voordeel wordt verkregen met deze overtreding en dat er een vermoeden van bewust handelen moet zijn. Daarbij hanteren zorgverzekeraars een prioriteringsbeleid waarbij onder meer de aard, maatschappelijke impact en omvang van de zaak, de zorgsoort en de uitkomsten van risicoanalyses een rol kunnen spelen.
Ik beschik niet over cijfers om aan te tonen op welke schaal zorgfraude binnen families en gemeenschappen plaatsvindt. De opsporingsinstanties en het OM houden dit niet systematisch bij.
Welke aanvullende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat binnen families en kleine gemeenschappen zorgfraude gepleegd wordt?
Er worden geen specifieke maatregelen genomen om fraude binnen families en kleine gemeenschappen aan te pakken. Zoals eerder aangegeven doen de meeste problemen zich voor als het gaat om rechtmatigheid bij de ongecontracteerde zorg. Dat betekent dat zorgverzekeraars een zorgaanbieder niet vooraf, zoals bij gecontracteerde zorg, kunnen screenen. In het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging hebben partijen diverse maatregelen afgesproken om de contractering te stimuleren. Daarnaast werk ik samen met branchepartijen en zorgverzekeraars aan het oplossen van de top 10 meest voorkomende declaratiefouten in de wijkverpleging. De knelpunten die hieraan ten grondslag liggen worden aangepakt. Ook wordt het indicatieproces geprofessionaliseerd. We doen dit door de praktijkvariatie in de indicatiestelling in kaart te brengen. Onder meer met als doel het bestrijden van uitwassen. Ook maken zorgverzekeraars steeds meer gebruik van machtigingen vooraf bij niet-gecontracteerde zorg en van het verbod op akte van cessies. Tot slot wordt een raamwerk opgesteld voor het inzetten van een onafhankelijke deskundige indien er sprake is van gegronde twijfel over de juistheid van een afgegeven indicatie.
Bent u bereid met extra aanscherpingen te komen in de nog te behandelen Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) om deze grootschalige fraude te stoppen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit? Zo neen, waarom niet?
De Wtza is gericht op een verbetering van het toezicht van de IGJ op nieuwe zorgaanbieders en het beter bewust maken van nieuwe zorgaanbieders van de (kwaliteits)eisen waaraan de zorgverlening dient te voldoen en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Hiertoe introduceert de Wtza een meldplicht waardoor nieuwe zorgaanbieders reeds voor de aanvang van de zorgverlening in beeld komen bij de IGJ. Daarbij wordt in dit wetsvoorstel de huidige WTZi-toelating vervangen door de Wtza-vergunning. Aan de Wtza-vergunning zijn ook voorwaarden voor goede zorg verbonden en zijn meer mogelijkheden tot weigering of intrekking van de vergunning.
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor een rechtmatige uitvoering van de Zvw en de Wlz en controleren of de ingediende zorgnota’s correct zijn.
Om het net zo goed mogelijk te dichten, fraudeurs te ontmoedigen en te laten zien dat er geen plek is voor fraude in de zorg wordt een breed pakket aan maatregelen ingezet. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Een belangrijke maatregel daarbij is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders, waarmee de wettelijke eisen aan de bedrijfsvoering van zorgaanbieders wordt aangescherpt. Dit gebeurt onder andere door het creëren van een wettelijke verplichting voor zorgaanbieders om elke vorm van belangenverstrengeling binnen hun organisatie te voorkomen en versterking van de positie van de onafhankelijke intern toezichthouder binnen zorgaanbieders. In dit wetsvoorstel zal de Wtza-vergunning verder worden uitgebreid en ingericht om zo goed mogelijk aanbieders die verkeerde intenties hebben of eerder de fout in zijn gegaan tegen te houden.
Hoe wordt met de nieuwe meldplicht in de Wtza deze fraude voorkomen? Klopt het dat met een meldplicht nog steeds vrij eenvoudig zorg gedeclareerd kan worden omdat er geen controle plaatsvindt op geleverde of te leveren zorg?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe het komt dat sinds decentralisaties in de zorg in 2015 het aantallen gevallen van fraude is toegenomen? In hoeverre schiet hierin het gemeentelijk toezicht tekort? Bent u bereid om gemeentelijk toezicht aan te scherpen door een landelijke model voor gemeentelijk toezicht vast te stellen waarin de Inspectie gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) en gemeentelijke toezichthouders intensief samenwerken?
De basis van de Wmo 2015 is het realiseren van lokaal maatwerk voor inwoners. Gemeenten hebben binnen de Wmo 2015 beleidsruimte en ruimte om zelf specifieke kwaliteitseisen te stellen aan aanbieders, passend bij de lokale infrastructuur en omstandigheden. Hieruit vloeit voort dat gemeenten zelf het beste het toezicht – passend bij de lokale keuzes in beleid en de lokale structuren – dienen in te richten om het toezicht effectief te kunnen laten functioneren. Door het Wmo-toezicht op deze manier in de wet te verankeren is de mogelijkheid gecreëerd om op lokaal niveau een sluitende cyclus van contractering en contractmanagement, toeleiding naar ondersteuning, uitvoering van ondersteuning en het toezicht hierop te realiseren. Aan de voorkant kunnen gemeenten (strenge) kwaliteitseisen stellen aan aanbieders. Een landelijk kader voor Wmo-toezicht zou hier afbreuk aandoen.
In mijn beleidsreactie van 12 november 2019 naar aanleiding van het rapport van de IGJ over Wmo-toezicht 201812 heb ik verschillende acties benoemd die ik heb uitgezet om het Wmo-toezicht verder en duurzaam te versterken. Het verder versterken en professionaliseren van het Wmo-toezicht is de belangrijkste doelstelling. Dit doe ik onder andere door:
De VNG te ondersteunen om het instrumentarium van het Wmo-toezicht nader uit te werken (toolkit opdrachtgeverschap).
In gesprek te gaan met GGD-GHOR en VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving om te werken aan landelijk kennisnetwerk.
Openbaarmaking van Wmo-toezichtrapportages wettelijk te verankeren.
In de praktijk, in samenwerking tussen de gemeentelijk toezichthouder en de IGJ, vast te stellen hoe het toezicht op instellingen van beschermd wonen versterkt zou kunnen worden.
Ik kan niet vaststellen dat, sinds de decentralisaties, het aantal gevallen van fraude is toegenomen. Het wordt in ieder geval door contractmanagers en toezichthouders en goed speurwerk van journalisten, steeds meer zichtbaar, hetgeen gemeenten in staat stelt bewust strenger te worden aan de contracteringskant en sancties op te leggen, mocht een aanbieder er frauduleuze praktijken op nahouden. Een goed voorbeeld is de gemeente Almelo waar het contracteren van aanbieders zich steeds verder ontwikkelt en de afgelopen jaren aanvullende voorwaarden gesteld zijn om in aanmerking te komen voor een contract. In aanvulling op deze voorwaarden heeft Almelo in haar verordening voorts ook een speciale clausule opgenomen met eisen over de integriteit van bestuurders en eigenaren van aanbieders.
Onvoldoende aandacht voor man-vrouwverschillen in de zorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het interview met cardioloog Maas, waarin zij zegt dat artsen en bestuurders te weinig oog hebben voor specifieke gezondheidsklachten van vrouwen? Wat is uw reactie?1
Ja. Het standpunt van mevrouw Maas is bij mij, net als bij haar beroepsvereniging de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), goed bekend. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u het eens met de stelling dat nog te veel onnodige ziektelast bij vrouwen wordt veroorzaakt doordat te weinig gekeken wordt naar de manier waarop gezondheidsklachten zich presenteren bij vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoorden op uw Kamervragen van 2 juli 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3296), heb aangegeven, is er in de scholing van huisartsen en cardiologen juist meer aandacht gekomen voor hartklachten bij vrouwen en de wijze waarop deze zich presenteren. Dit zal zich vertalen in passende zorg zonder onnodige kosten. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Bent u het eens met de stelling dat nog te veel onnodige kosten in de zorg worden gemaakt doordat te weinig gekeken wordt naar de manier waarop gezondheidsklachten zich presenteren bij vrouwen en daarom onnodige en ook onjuiste behandelingen worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat een wetenschappelijke vereniging van medisch specialisten de laatste stand van de wetenschap moet uitdragen naar haar leden en ervoor moet zorgen dat wetenschappelijk onderzochte bevindingen in de praktijk gebracht worden, ook als dat een wijziging van jarenlang vertrouwd beleid betekent?
Ja. Het is aan de wetenschappelijke verenigingen van medische beroepsgroepen om de actuele stand van wetenschap (en dus ook met betrekking tot man/vrouwverschillen) te verdisconteren in hun richtlijnen en opleidingen.
Bent u van mening dat de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) specifieke klachten bij vrouwen met cardiale oorzaak serieus genoeg neemt? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op uw Kamervragen van 2 juli 2019, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3296), waarin ik toelicht dat de NVVC stelt dat er de laatste jaren in scholing van cardiologen en huisartsen meer aandacht is gekomen voor hartklachten bij vrouwen.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van meerdere katheterisaties bij vrouwen met cardiale klachten, die beter geholpen kunnen worden met medicatie, een voorbeeld van onzinnige zorg is en niet vergoed zou moeten worden?
Ik laat het inhoudelijk oordeel over medische kwesties altijd aan de beroepsgroep. Ook het inhoudelijk oordeel over deze vraag laat ik aan de wetenschappelijke vereniging (NVVC). Zorg die niet conform stand van wetenschap en praktijk is, maakt geen deel uit van het verzekerde pakket.
Deelt u de mening dat genderspecifieke zorg binnen het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik past, aangezien het hierbij ook gaat om onzinnige zorg die niet vergoed zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat dit past binnen het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik (ZE&GG) waar het gaat om medisch specialistische zorg. Vrouwen hebben andere zorgbehoeften dan mannen – en vice versa –, het is van belang dat hier rekening mee gehouden wordt in de zorgverlening. De HLA partijen zijn momenteel, in het kader van de Cirkel van Gepast Gebruik, bezig met het agenderen van belangrijke zorgvragen om vervolgens deze zorg te evalueren. Van veel zorg is namelijk onvoldoende bekend of het van meerwaarde is. En daar waar wel bekend is welke zorg van meerwaarde is wordt daar niet altijd naar gehandeld. Daardoor is de zorg die patiënten krijgen niet altijd van meerwaarde. Door zorgevaluaties te integreren in het zorgproces wordt onderzocht voor welke specifieke groep bepaalde zorg effectief is en voor wie de zorg niet effectief is. Deze nieuw gegenereerde kennis wordt vervolgens door zorgverleners geïmplementeerd in de praktijk, zodat ineffectieve zorg niet meer geleverd wordt aan patiënten die daar geen baat bij hebben.
Bent u bereid om naast of eventueel binnen het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik een programma te starten waarbij zorg wordt bekeken die op dit moment gelijk is voor mannen en vrouwen, maar waarvan bekend is dat klachten bij mannen en vrouwen verschillend zijn en ook behandeling van mannen anders zou moeten zijn dan van vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel loopt er een onderzoeksprogramma Gender en Gezondheid bij ZonMw.
Ik zie geen aanleiding om nog een programma te starten wat op genderaspecten gericht is. Wel ben ik van mening dat gender aspecten waar nodig aandacht moeten krijgen in toekomstige onderzoeksprogramma’s. Eén van de verdiensten van het ZonMw programma gender en gezondheid is geweest dat onderzoekers en financiers nu meer alert zijn op het betrekken van genderaspecten binnen nieuw te starten onderzoek als dat relevant is.
Welke rol en verantwoordelijkheid hebben zorgverzekeraars ten aanzien van genderspecifieke zorg en met name ten aanzien van het feit dat nog steeds in grote mate onzinnige zorg wordt gegeven aan vrouwen en mannen?
In de ideale wereld zouden zorgverzekeraars uitsluitend zorg conform de stand van wetenschap en praktijk vergoeden. De keuzen omtrent diagnostiek en behandeling vinden echter in de spreekkamer plaats in het gesprek tussen patiënt en arts («samen beslissen»). Daar ligt de verantwoordelijkheid om relevante man-vrouwverschillen hun plaats te geven in de behandelopties.
Kunt u aangeven hoe groot de ziektelast van vrouwen respectievelijk mannen is ten gevolge van onvoldoende aandacht voor man- vrouwverschillen in diagnostiek en behandeling?
Mij zijn dergelijke gegevens niet bekend.
Scholen die in de clinch liggen met de Belastingdienst over zonnedaken. |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Menno Snel (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Scholen liggen in de clinch met de belastingdienst over zonnedaken», uit het Friesch Dagblad van 28 december 2019?1
Ja.
Herinnert u zich de op 19 juni 2018 aangenomen motie Van der Lee en Dik Faber2, waarin de regering werd verzocht het initiatief van de Stichting Schooldakrevolutie onder de aandacht te brengen van scholen en gemeentes en te betrekken bij de programma’s voor aardgasloze wijken en voor schaalvergroting in de verduurzaming van scholen?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom scholen net als particuliere zonnepaneelbezitters gezien worden als energieleveranciers en daardoor de btw mogen aftrekken van de aanschaf van de panelen, en waarom scholen vervolgens niet zoals particulieren onder de zogeheten kleineondernemersregeling vallen (die geen btw-opgave meer hoeven te doen), maar volgens de wet geen economische diensten leveren en daarom niet vallen onder winstgevende bedrijven, waardoor ze over de stroom die ze aan het net terugleveren btw dienen te betalen aan de Belastingdienst?
Zonnepaneelhouders leveren stroom aan het elektriciteitsnet. Hiervoor krijgen ze een vergoeding van de energiemaatschappij. Op grond van het Fuchs-arrest van het Europese Hof van Justitie
(20 juni 2013, nr. C-219/12) hebben ze dan te gelden als ondernemer voor de btw. Dit betekent dat ze btw zijn verschuldigd over de vergoeding die ze ontvangen voor de geleverde stroom. Voorheen konden alleen particuliere zonnepaneelhouders buiten deze btw-verplichting blijven omdat de kleineondernemersregeling («KOR») was voorbehouden aan natuurlijke personen.
Sinds 1 januari 2020 geldt de nieuwe KOR ook voor rechtspersonen zoals scholen. Scholen kunnen de KOR toepassen als de belaste omzet (exclusief de vrijgestelde of onbelaste onderwijsomzet) op jaarbasis niet meer bedraagt dan € 20.000. Scholen die alleen in de btw-heffing worden betrokken vanwege de belaste netleveringen, zullen in de regel onder deze grens blijven en zich kunnen aanmelden. De school is dan vrijgesteld van btw en administratieve verplichtingen voor de stroomleveringen aan het net.
Daar staat tegenover dat de school bij toepassing van de KOR geen recht op aftrek van voorbelasting heeft. Net als bij particuliere zonnepaneelhouders is het mogelijk om voor het jaar van aanschaf btw af te dragen en aangifte te doen en pas daarna de KOR toe te passen. De school heeft dan recht op aftrek van de btw op de aanschaf van de zonnepanelen, voor zover deze worden gebruikt voor de met btw belaste stroomleveringen aan het net. Een overgang naar de KOR tijdens de vier jaar na het jaar van aanschaf kan leiden tot een herziening (dat wil zeggen een terugbetaling) van de eerdere aftrek. De herziening die aan het eind van ieder van deze jaren is verschuldigd bedraagt op jaarbasis 1/5 van de initiële aftrek, maar is niet aan de orde als dit bedrag onder de herzieningsdrempel van € 500 blijft. Bij overschrijding van deze drempel, wat zich kan voordoen bij een grote investering in veel zonnepanelen, kan ervoor worden gekozen om de KOR pas toe te passen vanaf het vijfde jaar na het jaar van aanschaf.
Kunt u aangeven hoeveel inkomsten de Staat eventueel zou derven als scholen voortaan wel zouden worden vrijgesteld van het afdragen van btw over het terugleveren van stroom aan het elektriciteitsnet?
De btw die door scholen wordt voldaan over de levering van stroom aan het elektriciteitsnet vormt voor de Staat per saldo geen opbrengst. Deze btw is namelijk aftrekbaar bij de energiemaatschappij. Een vrijstelling voor scholen ter zake van de levering van stroom aan het elektriciteitsnet betekent derhalve geen inkomstenderving voor de Staat. Er is eerder sprake van een opbrengst, omdat een dergelijke vrijstelling ertoe zou leiden dat scholen de btw op de aanschaf van de zonnepanelen niet meer in aftrek kunnen brengen. Dat zou dus nadelig zijn voor scholen.
Ligt het niet in de rede – mede omdat het kabinet achterloopt bij de opvolging van het bindende Urgenda-vonnis – maar ook omdat dit misschien niet in de letter, maar wel in de geest van de de aangenomen motie Van der Lee en Dik-Faber3 past, dat scholen voortaan worden vrijgesteld van het afdragen van btw over de stroom die ze terugleveren aan het net? En bent u bereid dit mogelijk te maken?
Voor scholen die aan de eisen van de regeling voldoen biedt de nieuwe KOR vanaf 2020 een mogelijkheid tot vrijstelling zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, waardoor ze geen btw over de levering van stroom hoeven te betalen en geen aangifte hoeven te doen. Een vrijstelling voor de netleveringen door alle scholen is niet mogelijk. De Nederlandse Wet OB is gebaseerd op en gebonden aan de Europese Btw-richtlijn, die hiervoor geen ruimte biedt. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 zou zo’n vrijstelling bovendien het nadelige effect hebben van een aftrekuitsluiting voor de btw op de aanschafkosten van de zonnepanelen.
Zo ja, per wanneer gaat u er zorg voor dragen dat deze btw-afdracht voor scholen, voor een activiteit die in het licht van de aanpak van klimaatverandering zeer gewenst is, komt te vervallen?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, waarom niet? Kunt u dan tevens aangeven welke stappen er in juridische dan wel politieke zin nodig zouden zijn opdat de Kamer kan besluiten om dit voor scholen in de toekomst alsnog te gaan regelen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het juist, zoals in het genoemde bericht wordt vermeld, dat de Belastingdienst nu uitgaat van een door scholenkoepel PCBO Tytsjerksteradiel in een rechtszaak bevochten lijn, die scholen veel administratieve lasten scheelt als het gaat om het bepalen van de stroom die wordt teruggeleverd (en waarover btw verschuldigd is)?
In de rechtszaak waarnaar wordt verwezen heeft de rechter in navolging van het standpunt van de Belastingdienst beslist dat een school rekening moet houden met het eigen gebruik van zonnepanelen voor het onderwijs. Omdat dit gebruik geen recht geeft op aftrek van voorbelasting, kan de school niet alle voorbelasting op de aanschaf van zonnepanelen in aftrek brengen. De aftrek is beperkt tot het gedeelte van de voorbelasting dat toerekenbaar is aan de met btw belaste netleveringen. Hoe groot dit gedeelte is moet voor iedere ondernemer individueel worden bepaald aan de hand van de feiten en omstandigheden. Dit was en is de lijn van de Belastingdienst.
Wat doet de Belastingdienst eraan om er voor te zorgen dat alle inspecteurs op zijn minst deze lijn volgen?
De lijn zoals toegelicht in het antwoord op vraag 8 betreft reguliere toepassing van wet en rechtspraak waaraan alle inspecteurs zijn gebonden. Verder draagt de Belastingdienst zorg voor landelijke coördinatie van beleid en uitvoering langs de reguliere lijnen en structuren van de interne organisatie.
Kan voor scholen (en andere instituten met niet-economische prestaties) eventueel een forfaitaire regeling in het leven worden geroepen, gelijksoortig aan die voor particulieren, aangezien dat de administratieve organisatie erg zou vereenvoudigen?
De sinds 1 januari 2020 gewijzigde KOR kan voor scholen een aanzienlijke administratieve lastenverlichting betekenen. Voor scholen die de KOR niet willen of kunnen toepassen speelt geen bijzondere problematiek die een forfait rechtvaardigt voor de bepaling van de mate van aftrek. Iedere ondernemer die zowel belaste als vrijgestelde of onbelaste prestaties verricht dient rekening te houden met een gedeeltelijke aftrekuitsluiting voor de btw op zijn investeringen en kosten. Het forfait voor particuliere zonnepaneelhouders ziet ook niet op de bepaling van de (gedeeltelijke) aftrek, maar betreft de verschuldigde btw over de netleveringen en het eigen privégebruik.
Werkt u, wellicht mede in reactie op het finale Urgenda-vonnis, aan de voorbereiding van meer verplichtend beleid om over alle school- en overheidsdaken (die dat kunnen dragen) een programma van PV-installaties uit te rollen?
Het kabinet zet er op in om het aandeel zon-PV op overheidsdaken en maatschappelijk vastgoed (waaronder scholen) te vergroten. Het kabinet heeft in november 2019 een versnelling van de uitrol van zon-PV op Rijksdaken aangekondigd in aanvulling op het lopende programma Hernieuwbare energie op Rijks(waterstaat-)gronden (Kamerstuk 32 813, nr. 403). Voor maatschappelijk vastgoed wordt momenteel een onderzoek gedaan naar de knelpunten voor verdere uitrol. Het kabinet voorziet echter geen verplichtend beleid om school- en overheidsdaken van zonnepanelen te voorzien.
Bent u bereid, als bewindslieden van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om een heldere landelijke regeling te ontwikkelen voor scholen en verenigingen, waarin of een vrijstelling van btw-afdracht voor teruggeleverde stroom wordt geregeld, of op zijn minst alles in het werk wordt gesteld om de administratieve last van die btw-afdracht zo minimaal mogelijk te houden?
Zie het antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Stijgende instroom arbeidsongeschiktheidsuitkering |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het UWV Kennisverslag 2019-3, waarin het volgende citaat is opgenomen: «Na het afschaffen van de vervroegde uittredingsregelingen werken alle mensen langer door, dus ook mensen met een gezondheidsrisico (waardoor het healthy-workereffect verdwijnt).»? In hoeverre was er bij het afschaffen van deze regelingen al rekening gehouden met het healthy-workereffect? Kunt u cijfers leveren die daaraan ten grondslag liggen?1 2
Ik heb kennisgenomen van het UWV Kennisverslag 2019–3.
De afgelopen jaren is de participatie van ouderen op de arbeidsmarkt spectaculair gestegen, waarbij het vooral in de categorie 60–65 jaar hard is gegaan. Dit is een positieve ontwikkeling, waarbij beleid waarschijnlijk een rol heeft gespeeld, zoals het afschaffen van de VUT- en prepensioenregelingen, het verkorten van de duur van de WW en de verhoging van de AOW-leeftijd. Maar ook de stijging van de opleidingsniveaus en de (gezonde) levensverwachting dragen er aan bij dat mensen langer participeren op de arbeidsmarkt. We werken steeds langer door en deze hogere arbeidsparticipatie op hogere leeftijd is vanzelfsprekend ook terug te zien in het gebruik van de werknemersregelingen, waaronder de WIA. Deze stijging van de arbeidsparticipatie is groter geweest dan van tevoren gedacht, waardoor ook de stijging van de WIA-instroom groter is dan van tevoren verwacht.
Het grootste deel van de werknemers gaat met pensioen vanuit werk, maar voor een deel van de mensen geldt dat niet. Wel is de instroomkans van ouderen de afgelopen jaren toegenomen. Hierbij speelt volgens onderzoek van UWV het zogenoemde «healthy worker» effect een rol. Dit houdt in dat voorheen het vooral de gezonde werknemers waren die langer doorwerkten en dat de wat ongezondere werknemers vaker eerder stopten met werken (bijvoorbeeld met VUT of prepensioen gingen) en niet in de WIA terecht kwamen. Hierdoor zag je in het verleden een piek van de WIA-instroomkans op 61-jarige leeftijd, terwijl die van latere leeftijden juist beduidend lager was. Doordat mensen langer doorwerken en de generieke mogelijkheden tot vervroegd uittreden niet meer bestaan, neemt het beroep op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op latere leeftijden toe. Gezien de wetsgeschiedenis rond afschaffen van VUT- en prepensioenregelingen lijken de maatregelen vooral gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie onder ouderen, om zodoende werknemers langer voor de arbeidsmarkt te behouden en de AOW beter houdbaar te maken. Extra participatie door ouderen heeft logischerwijs ook doorwerking in de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat er werd uitgegaan dat op dat moment vooral gezondere mensen langer participeerden. Vermoedelijk is dus niet expliciet rekening gehouden met dergelijke selectie-effecten toen de generieke mogelijkheden om eerder te stoppen met werken vervielen. Overigens is uit onderzoek4 niet gebleken dat de AOW-leeftijdsverhoging negatief effect heeft op de ervaren gezondheid van 64- en 65-jarigen.
De mate waarin de toegenomen instroom is toe te rekenen aan de AOW-leeftijdsverhoging is zeer complex en op dit moment zijn pas enkele jaren aan realisatiecijfers beschikbaar. Het is van belang om deze ontwikkelingen de komende jaren goed te blijven volgen. Naar aanleiding van de motie Brenk/van Dijk5 zal ik onderzoeken of er nog nadere analyses mogelijk zijn om de stijging van de WIA-instroom te verklaren.
Deelt u de mening dat de mededeling in het UWV Kennisverslag 2019–3: «Wat uiteindelijk de gevolgen zijn van het verhogen van de pensioenleeftijd voor de WIA valt nog niet te zeggen.» een verontrustende mededeling is?3 Kunt u de gevolgen tot nu toe, vooruitlopend op de uiteindelijke gevolgen, wel geven? Zo ja, wanneer kunnen we die ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de financiële gevolgen voor werknemers wanneer de situatie van voor de wijzigingen (2016) vergeleken wordt met die van daarna? Kunt u een aantal voorbeelden noemen?
Wat de financiële gevolgen voor werknemers zijn hangt af van de individuele situatie van de werknemer.
Met het vervallen van de mogelijkheden om vervroegd uit te treden moeten werknemers – die anders mogelijk gebruik hadden gemaakt van een dergelijke regeling – langer doorwerken. Als zij langer doorwerken dan wanneer zij gebruik zouden maken van een regeling voor vervroegde uittreding, zullen zij over het algemeen een hoger inkomen hebben. Wanneer zij vanuit dit werk arbeidsongeschikt raken kunnen ze na een loondoorbetalingsperiode van twee jaar ziekte in aanmerking komen voor een WIA-uitkering. In dat geval is in het algemeen niet vast te stellen of een werknemer financieel nadeel heeft gehad van het vervallen van de mogelijkheden tot vervroegd uittreden. Dit is afhankelijk van de specifieke regeling voor vervroegde uittreding, het inkomen dat eerst verdiend werd, het percentage arbeidsongeschiktheid en een aantal andere parameters.
Door de verhoging van de AOW-leeftijd moeten werknemers langer doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd. Het overgrote deel van de werknemers is ook in staat om werkend de pensioengerechtigde leeftijd te halen. Voor werknemers die arbeidsongeschikt raken of arbeidsongeschikt zijn geraakt loopt de WIA-uitkering langer door. Op voorhand is het niet vast te stellen of de WIA-uitkering hoger of lager is dan de AOW-uitkering en eventueel aanvullend pensioen.
Wanneer blijkt dat de relatie tussen langer doorwerken (met een verhoogd gezondheidsrisico ten gevolge) en het stopzetten van vervroegde uittredingsregelingen duidelijk aantoonbaar is, bent u bereid om die vervroegde uittredingsregelingen te herzien (graag een toelichting)?
In Nederland worden mensen gemiddeld steeds ouder en loopbanen duren langer. Dit heeft grote gevolgen voor de arbeidsmarkt en de betaalbaarheid van de AOW. Het is van belang dat mensen in goede gezondheid kunnen doorwerken tot hun pensioen; werknemer en werkgever zijn gezamenlijk verantwoordelijk om hier tijdig bij stil te staan en de stappen te nemen die nodig zijn om dat mogelijk te maken. Dit betekent allereerst investeren in duurzame inzetbaarheid. Maar zij kunnen ook middelen reserveren voor eerder geheel of gedeeltelijk uittreden, als zij dat willen. Sociale partners kunnen hierover maatwerkafspraken maken die passen bij de behoeften en mogelijkheden binnen hun sector. De afspraken uit het pensioenakkoord kunnen hierbij ondersteunend zijn. Vanaf 2021 wordt gedurende vijf jaar de eindheffing op vervroegd uittreden versoepeld. Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor duurzame inzetbaarheid en knelpunten rond vervroegd uittreden. Ook wordt de koppeling tussen AOW en levensverwachting aangepast zodat de AOW-leeftijd minder snel oploopt. Ik ben niet voornemens om – in afwijking van de gemaakte afspraken in het Pensioenakkoord – het beleid ten aanzien van de vervroegde uittredingsregelingen te herzien.
Kan het nog steeds voortdurende tekort aan keuringsartsen mede een reden zijn om de vervroegde uittredingsregelingen te herzien (graag een toelichting)?
Het tekort aan verzekeringsartsen zie ik niet als een reden om de vervroegde uittredingsregelingen te herzien. Er zijn en blijven echter inderdaad te weinig van deze artsen om al het werk aan te kunnen. De komende tijd ga ik daarom breed het gesprek aan over wat er nodig en mogelijk is om de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen veilig te stellen. Voor de stappen die hierin worden genomen verwijs ik u naar mijn brief van 19 december 2019 over de Stand van de uitvoering sociale zekerheid6.
Het bericht ‘Studies niet toegerust op hoogbegaafd talent’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studies niet toegerust op hoogbegaafd talent»?1
Ja.
Deelt u de mening dat leerlingen en studenten met hoogbegaafdheid ook het beste uit zichzelf moeten kunnen halen en dat een school of onderwijsinstelling hierbij moet ondersteunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn er dan studenten en leerlingen die niet de juiste ondersteuning ontvangen? Waarom is het aantal hoogbegaafde leerlingen en studenten dat geen passend aanbod krijgt zo groot? Heeft u een overzicht van samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs, hogescholen en universiteiten die geen passend hoogbegaafdheidsaanbod hebben?
Ja, ik deel de mening dat iedere leerling en student zich zo goed mogelijk moet kunnen ontwikkelen, dus ook (hoog)begaafde leerlingen. Ondanks de toenemende aandacht van samenwerkingsverbanden en scholen voor de specifieke onderwijsbehoeften van (hoog)begaafde leerlingen is er nog niet overal een passend aanbod voor deze leerlingen. Dit heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media ook aangegeven in zijn Kamerbrief.2 Daarom is de subsidieregeling geschreven waarmee samenwerkingsverbanden en scholen een extra impuls hebben gekregen om het aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen te verbeteren, uit te breiden of te bestendigen.
In totaal hebben 141 van de 152 samenwerkingsverbanden passend onderwijs in het po en vo een aanvraag ingediend voor een subsidie van 4 jaar. Hiervan zijn er 139 toegekend. Dit betekent dat in ieder geval 139 samenwerkingsverbanden aan de slag zijn met verbeteren van hun passend aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen.
In mijn «Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek» heb ik benadrukt dat het belangrijk is dat studenten op de juiste plek terechtkomen, dat er aandacht is voor hun persoonlijke omstandigheden en dat ze het maximale uit hun studie(s) kunnen halen en zich breed kunnen ontwikkelen. Het hoger onderwijs biedt op zich de ruimte om een eigen invulling aan de studie te geven of meerdere studies naast elkaar te volgen. Dat vraagt soms om maatwerk bij de ondersteuning door de universiteit of hogeschool.
Hoogbegaafdheid kan vragen om meer begeleiding. Ik heb geen overzicht van het aantal hoogbegaafde studenten dat wel of geen passend aanbod krijgt. Zie ook mijn antwoord bij vraag 3.
Bent u het eens met de uitspraak van Simone Eringfeld, zelf «turbostudente», dat de meeste universiteiten hoogbegaafd talent verwaarlozen? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat met de uitdagingen van de toekomst uitzonderlijk talent juist gekoesterd moet worden en alle kans moet krijgen om zich te ontwikkelen?
Ik heb geen gegevens over het aantal hoogbegaafden op hoger onderwijsinstellingen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
De Vereniging Hogescholen (VH) en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) hebben contact (gehad) met het Landelijk Netwerk Hoogbegaafden Hoger Onderwijs (HB-HO) en zijn op de hoogte van de specifieke aandacht en aanpak die (hoog)begaafde studenten vragen.
Iedere student moet zich kunnen ontwikkelen en instellingen dienen rekening te houden met bijzondere omstandigheden van studenten. Hoogbegaafdheid kan ook worden gezien als een bijzondere omstandigheid en hier dienen instellingen, waar nodig en mogelijk, voorzieningen voor te treffen.
Via de Werkgroep Studentenwelzijn blijf ik in gesprek met de VH en de VSNU en op de hoogte over de vorderingen en stappen die instellingen nemen om (hoog)begaafde studenten beter te kunnen begeleiden.
Is er een beleid voor hoogbegaafde studenten aan een instelling voor hoger onderwijs? Zo ja, wat is het beleid? Zo nee, deelt u de mening dat er zo spoedig mogelijk een zo passend mogelijk aanbod dient te komen voor deze studenten?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. De VH en VSNU hebben contact met het HB-HO. (Hoog)begaafdheid kan vragen om extra begeleiding door de onderwijsinstelling. Instellingen hebben binnen de lumpsum bestedingsvrijheid. Een instelling maakt jaarlijks een begroting, waarbij de medezeggenschap instemmingsrecht heeft op de hoofdlijnen daarvan. Daarnaast leggen instellingen in het jaarverslag verantwoording af. Onderwijsinstellingen kunnen hun middelen gebruiken om studenten te ondersteunen. Hoe zij de middelen inzetten is aan de instellingen zelf. Zij kunnen beoordelen waar de eigen student behoefte aan heeft. Ook kunnen er middelen worden ingezet vanuit de gelden die zijn vrijgekomen door de invoering van het studievoorschot.
Klopt het dat er op het gebied van onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen en studenten géén doorlopende leerlijn is van primair onderwijs tot en met universiteit?
Net als alle andere leerlingen wordt er gewerkt aan een goede doorlopende leerlijn. Een van de doelstellingen van de curriculumherziening is om de doorgaande leerlijnen tussen po en vo en richting het vervolgonderwijs te versterken door de curricula van alle sectoren beter op elkaar aan te laten sluiten. Dit komt ook ten gunste van het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen. Waarbij het uiteraard wel aan de school is om in te spelen op de specifieke behoefte van de (hoog)begaafde leerling.
Ook heb ik middelen ter beschikking gesteld aan hogescholen en universiteiten voor regionale afspraken om de overgangen tussen het vo-ho en mbo-hbo te verbeteren.
Studenten moeten daarnaast weten bij wie ze terecht kunnen bij problemen op het gebied van welzijn (mentor, decaan, studiebegeleider, studentpsycholoog en/of medestudenten). De Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn die door de VH, VSNU, LSVb, ISO, de Universiteit voor Humanistiek en het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (voorheen handicap + studie) is opgesteld, is hierbij een behulpzame handreiking.
Kunt u een overzicht geven waarin de kosten voor onderwijs voor hoogbegaafde studenten met extra ondersteuning worden uitgesplitst? Kunt u deze kosten ook in beeld brengen voor leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs?
Nee, dit overzicht heb ik niet. De kosten zijn afhankelijk van de ontwikkelings- en ondersteuningsbehoefte van de (hoog)begaafde leerling en het niveau van de basisondersteuning in het samenwerkingsverband.
Zie ook mijn antwoord bij vraag 4.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de Kamer nog steeds berichten ontvangt dat er scholen in het primair en voortgezet onderwijs zijn die een [hoge] eigen bijdrage vragen voor hoogbegaafde leerlingen? Wanneer onderneemt u actie tegen deze scholen, zoals eerder is gevraagd in de aangenomen motie-Rudmer Heerema2? Kunt u de Kamer uiterlijk in januari informeren over de verzochte acties en ervoor zorgen dat scholen geen eigen bijdrage voor leerlingen met hoogbegaafdheid meer vragen? Kunt u tevens toezeggen dat de scholen en samenwerkingsverbanden die ondanks de aangenomen motie toch een rekening hebben verstuurd voor het jaar 2020, deze facturen zullen verscheuren en de reeds betaalde facturen zullen terugstorten?
Wettelijk is al geregeld dat de toelating tot scholen of voorzieningen voor (hoog)begaafde leerlingen niet afhankelijk mag worden gesteld van een financiële bijdrage van de ouders. De wet staat wel een bijdrage toe, mits die expliciet vrijwillig is. De school mag dan zelf de hoogte van de bijdrage bepalen in overleg met de medezeggenschapsraad.
Mochten ouders een klacht hebben over de vrijwillige ouderbijdrage dan is een gesprek met de medezeggenschapsraad, de directeur van een school of het samenwerkingsverband veelal een eerste stap in het oplossen. Mocht dit niet het gewenste resultaat hebben dan bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de school. De klachtenprocedure is te vinden in de schoolgids van de betreffende school. Tevens kunnen ouders een signaal afgeven bij de Inspectie voor het Onderwijs (hierna: inspectie). Binnen haar risicogericht toezicht doet de inspectie onderzoek naar de ouderbijdrage die scholen vragen aan ouders en bijvoorbeeld als er signalen zijn. Daarnaast heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media met de inspectie afgesproken dat zij niet alleen de scholen maar ook het desbetreffende samenwerkingsverband betrekken in het onderzoek. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de bijdrage niet vrijwillig is en afgestemd met de MR, legt de inspectie financiële sancties op. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in de zaak Conexus.
Heeft u contact met de samenwerkingsverbanden gehad om te zorgen dat ze niet alleen middelen uitgeven om kinderen met bijvoorbeeld autisme of dyslexie een passend onderwijs aanbod te bieden, maar juist ook passend onderwijs gaan bieden aan hoogbegaafde kinderen? Welke sanctiemogelijkheden bent u bereid te nemen om samenwerkingsverbanden die weigeren te investeren in een passend aanbod voor hoogbegaafde kinderen te dwingen hier wel middelen voor vrij te maken?
Begin december 2018 is de Subsidieregeling begaafde leerlingen PO en VO gepubliceerd. In totaal hebben 141 samenwerkingsverbanden een aanvraag ingediend voor een subsidie van 4 jaar. Hiervan zijn er 139 toegekend. Dit betekent dat bijna alle samenwerkingsverbanden aan de slag zijn met het opzetten, uitbreiden of bestendigen van het aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen.
Van scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs wordt verwacht dat zij passend onderwijs bieden, dus ook middelen inzetten als dat nodig is voor (hoog)begaafde leerlingen. De Inspectie voor het Onderwijs is belast met het toezicht houden op het aanbieden van passend onderwijs door scholen en samenwerkingsverbanden en kan zo nodig sanctionerend / handhavend optreden.
De OPCW Douma-docs op wikileaks |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de OPCW (Organisatie voor het verbod op chemische wapens) Douma-docs op wikileaks?1
Ja.
Kunt u voor elk van de 13 documenten uit de eerste 4 releases van Douma-docs nagaan of zij authentiek zijn, door die vraag voor te leggen aan de OPCW en/of de auteurs van de documenten?2
Desgevraagd heeft de OPCW aangegeven dat er een onderzoek is ingesteld naar het lekken van vertrouwelijke, interne documenten en emails. Ook de authenticiteit van de bedoelde documenten wordt daarbij meegenomen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door onafhankelijke experts. Als het rapport is afgerond, zal het aan de lidstaten ter beschikking worden gesteld.
Indien er documenten vervalst zijn, wordt er dan fatsoenlijk onderzoek naar gedaan om te zien wie de organisatie in diskrediet brengt?
Het in vraag 2 genoemde onderzoek richt zich ook op de beantwoording van deze vraag.
Zijn er belangrijke documenten weggelaten uit de leaks, die een ander beeld op de gang van zaken rond de totstandkoming van het Douma-rapport kunnen werpen?
Of Wikileaks al dan niet over meer documenten beschikt dan het nu geopenbaard heeft, kan ik niet beoordelen. Op basis van informatie van de OPCW kan ik wel bevestigen dat het Doumarapport is gebaseerd op aanzienlijk meer documenten. Het beeld dat ontstaat uit deze selectie van (te verifiëren) documenten op Wikileaks lijkt geen recht te doen aan de werkelijke situatie.
Indien (bijna) alle documenten authentiek blijken te zijn, wat is dan uw oordeel over de gang van zaken rond de totstandkoming van het eindrapport over Douma?
Ik heb op basis van de huidige informatie geen reden om te twijfelen aan de gang van zaken rond de totstandkoming van het eindrapport, noch aan de daarin vermelde conclusies. Zowel tijdens de toelichting die de Directeur-Generaal heeft gegeven bij het verschijnen van het rapport als recent naar aanleiding van uw vragen, is bevestigd dat het rapport tot stand is gekomen door middel van een degelijk wetenschappelijk proces, waarbij verschillende inzichten en rapporten zorgvuldig zijn gewogen. Dat proces heeft geresulteerd in het thans gepubliceerde rapport. Ik wijs er nogmaals op dat Wikileaks slechts een beperkt aantal documenten heeft geopenbaard, wat lijkt te leiden tot een vertekend beeld.
Indien het interim--rapport authentiek is en bijna alle experts van de OPCW die in Douma geweest zijn, zich niet met het eindrapport mochten bezig houden, blijft de Nederlandse regering dan op het standpunt staan: «Nederland heeft geen reden om aan te nemen dat belangrijke relevante informatie niet zou zijn meegewogen in de conclusies van het Douma-rapport.»3
Ik zie, op basis van de informatie waarover het kabinet nu beschikt, geen aanleiding om mijn conclusie met betrekking tot het eindrapport m.b.t. de aanval met chemische wapens op Douma te wijzigen. Ik onderschrijf de uitleg van de OPCW dat het rapport op een wetenschappelijk verantwoorde wijze tot stand is gekomen, waarbij alle beschikbare informatie in acht is genomen. Het beeld dat de eindconclusies gemanipuleerd zouden zijn door informatie niet mee te wegen, wordt door de OPCW van de hand gewezen. Voorts dient opgemerkt dat het onderzoek is voortgezet in de periode van 8 maanden tussen het interimrapport en het eindrapport.
Is er volgens u aanleiding om een onderzoek te laten doen naar de totstandkoming van het Douma rapport?
Nee. Zoals ik hierboven heb aangegeven, vind ik de uitleg van de OPCW overtuigend en apprecieer ik de aanpak van deze kwestie door de organisatie zelf. Ik heb volledig vertrouwen in de professionaliteit, onpartijdigheid en objectiviteit van de bevindingen in het FFM (Fact Finding Mission)-rapport over de aanval in Douma.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om aan uw verzoek tegemoet te komen.
Straatgeweld en het toenemend aantal steekincidenten |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slachtoffer (16) steekpartij Drachten overleden»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het aantal steekincidenten van de afgelopen tien jaar en de ontwikkelingen van een analyse voorzien? Kunt u dit ook geven voor straatgeweld in het algemeen?
Steekincidenten en straatgeweld worden niet als zodanig geregistreerd in de politiesystemen. Dergelijke incidenten worden overeenkomstig het strafrecht geregistreerd als openlijke geweldpleging, zware mishandeling, moord/doodslag of anderszins, ongeacht of en zo ja, van welk middel (b.v. een mes) daarbij gebruik is gemaakt. Om toch meer inzicht te verschaffen, voert de politie een aantal gerichte analyses uit om een overzicht van steekincidenten te krijgen die zich het afgelopen jaar hebben voorgedaan in de eenheden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Deze analyse is naar verwachting medio 2020 gereed. Op basis hiervan wordt een nadere duiding gedaan. Over de uitkomst van deze duiding zal ik uw Kamer informeren.
Wat is het beleid bij de politie ten aanzien van het opnemen van aangiftes door slachtoffers van straatgeweld? Worden slachtoffers soms ontmoedigd door de politie om aangifte te doen? Zo ja, bent u het met de mening eens dat dit ontoelaatbaar is? Wat gaat u daaraan doen?
De politie is erop gericht om bij een delict, en wanneer een burger dit wenst, zo snel en zo laagdrempelig mogelijk een melding of aangifte op te nemen. Hiervoor staan verschillende kanalen open waarbij rekening wordt gehouden met de betreffende omstandigheden, zoals de ernst van het delict en het slachtoffer. De politie streeft er altijd naar om zo goed als mogelijk opvolging te kunnen geven aan de behoeften van de burger.
Kunt u een inschatting maken van de omvang van niet-geregistreerd straatgeweld?
Nee, een dergelijke inschatting is helaas niet goed te maken.
Klopt het dat vergeleken met tien jaar geleden het straatgeweld toeneemt en verhardt?
De politie heeft het beeld dat dit niet toeneemt. Wat echter wel merkbaar is, is een verharding en verruwing in het straatgeweld. Recentelijk zijn er regelmatig ook ernstige incidenten geweest. Mij bereiken signalen van gemeenten en politie dat het erop lijkt dat in de straatcultuur vaak sprake is van wapenbezit. Dit zijn zorgwekkende signalen. Het is van het grootste belang om te voorkomen dat jongeren overgaan tot het bezitten en gebruiken van wapens. Ik geef dan ook urgentie aan de nodige activiteiten om deze problematiek tegen te gaan.
Klopt het dat bij straatgeweld een verschuiving is te constateren in soort wapen, in de leeftijd van de daders en in de kwetsbaarheid van de slachtoffers?
Zoals in antwoord 2 aangegeven registreert de politie feiten overeenkomstig delicten in het strafrecht. Hierbij worden de omstandigheden van de zaak opgenomen, zoals of bij het strafrechtelijke feit gebruik is gemaakt van een mes. Er is derhalve geen categorisering steekincidenten. Daarom zijn er op dit moment niet direct overstijgende beelden te genereren van steekincidenten, zoals bijvoorbeeld over de leeftijd van de verdachten. Daarnaast is het zo dat bij dergelijke incidenten vaak meerdere personen van verschillende leeftijden zijn betrokken, waarbij in de registratiesystemen over het geheel van de incidenten niet direct is op te maken wat de leeftijd is van degene die het geweld heeft aangewend. De politie voert momenteel in de eenheden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag een aantal gerichte analyses uit om een beeld te genereren van het aantal steekincidenten van het afgelopen jaar.
Bent u het met de mening eens dat op straat lopen, bijvoorbeeld met je hondje of hand in hand met een partner van hetzelfde geslacht niet vanzelfsprekend veilig meer is?
Zo algemeen gesteld deel ik deze mening niet. Hoewel er misschien hier en daar gebieden zijn waar iemand zich, om welke reden dan ook, niet geheel veilig voelt of zich situaties kunnen voordoen die niet als geheel veilig aan te merken zijn, is Nederland over het geheel genomen een veilig land om over straat te lopen. Diverse partijen, zoals onder andere de politie, zetten zich dagelijks in om deze veiligheid te bewerkstelligen.
Is er sprake van een trend in de ons omringende landen, gezien het feit dat in Duitsland het aantal steekincidenten toeneemt? Zo ja, hoe kan deze trend verklaard worden? Welke maatregelen nemen onze buurlanden?
Voor zover ik kan overzien is er geen sprake van een trend in de ons omringende landen met een toenemend aantal steekincidenten. In het Verenigd Koninkrijk is veel ervaring opgedaan met de aanpak van geweld en steekincidenten. Het belang van preventie wordt daarbij benadrukt. Daarnaast is er een Europees rapport beschikbaar over de preventie van geweld en steekincidenten onder jongeren met adviezen en effectieve maatregelen.2 Bij de te ontwikkelen aanpak zoals aangekondigd in mijn brief van 3 februari 20203 zal ik gebruik maken van deze ervaringen en adviezen.
In hoeverre speelt een veranderende jeugdcultuur een rol bij het toenemend straatgeweld?
Onder een specifieke groep jongeren speelt geweld en het verheerlijken daarvan een belangrijke rol. Dit wordt versterkt door diverse onlinevideo’s waarin bezit van wapens – zowel vuurwapens als steekwapens – wordt verheerlijkt. Het lijkt lokaal bepaald en we zien deze ontwikkeling in diverse steden.
Wordt er op scholen aandacht besteed aan weerbaarheid bij bedreigingen?
Scholen in Nederland zijn niet (wettelijk) verplicht om aandacht te besteden aan weerbaarheid bij bedreigingen. Wel zijn scholen in het primair-, voortgezet- en speciaal onderwijs verplicht zorg te dragen voor een veilige school. Dit is vastgelegd in de wet «Veiligheid op school». Ook mbo-instellingen zijn verplicht om een sociaal veiligheidsbeleid te voeren. Scholen besteden daarnaast aandacht aan burgerschap dat een bijdrage kan leveren aan het verhogen van de weerbaarheid. OCW werkt momenteel aan de versterking van de kwaliteit van burgerschapsonderwijs op het mbo. Voor het funderend onderwijs wordt de wettelijke opdracht aangescherpt, waarna ook het burgerschapscurriculum wordt aangepast.
Lokaal kunnen scholen ook betrokken worden bij convenanten of afspraken met bijvoorbeeld de gemeente en/of veiligheidspartners om aandacht te besteden aan een specifiek veiligheidsprobleem. In een aantal gemeenten in Nederland wordt op lokaal niveau al met een convenant schoolveiligheid gewerkt. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) heeft hiervoor, samen met de Stichting School en Veiligheid (SSV), een «convenant schoolveiligheid» opgesteld.4
Daarnaast speelt onderwijs een rol in het offensief tegen georganiseerde criminaliteit. Op 18 oktober 2019 heb ik uw Kamer hier per brief over geïnformeerd. Specifiek heeft onderwijs een rol bij de op preventie gerichte wijkaanpak, die een van de pijlers van dit offensief is. De Motie van het lid Kuik5, die oproept weerbaarheidslessen op scholen onderdeel te laten zijn van de strategie om ondermijning te voorkomen, zal in deze aanpak meegenomen worden.
Bent u het met de mening eens dat potentiële daders veel meer vrijheden hebben dan potentiële slachtoffers? Waarom mag je in Nederland wel een mes dragen (enkele uitzonderingen als stiletto en vlindermes daargelaten) en geen pepperspray? Is de tijd rijp om dat om te draaien?
Nee, zo gesteld deel ik die mening niet. De regels voor het dragen van een wapen, of het nu een mes, pepperspray of enig ander voorwerp betreft, zijn voor alle ingezetenen van Nederland hetzelfde. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de regelgeving te wijzigen ten aanzien van specifiek deze voorwerpen.
In hoeverre zijn slimme camera’s die straatgeweld herkennen, die onder meer in Arnhem werden ingezet, inzetbaar bij de opsporing? Klopt het dat de automatische detectie van straatgeweld de opsporing met een factor 100 effectiever zou maken?2
De inzet van slimme camera’s zou een bijdrage kunnen leveren aan de snelheid van opsporing of handhaving, met name door het real-time geautomatiseerd signaleren van relevante incidenten, zodat de (menselijke) opvolging direct kan starten.
In samenwerking met TNO heeft de politie in verschillende experimenten uitgetest in hoeverre software voor beeldherkenning te trainen is. Deze experimenten zijn tot dusverre vanwege gebrek aan resultaat niet verder gekomen dan experimenten. Over de effectiviteit daarvan ten behoeve van de opsporing van straatgeweld is derhalve nog niets te zeggen.
In Arnhem zijn uitsluitend camerabeelden uit een database gebruikt om in een experiment te onderzoeken of herkenning van uitgaansgeweld via camera’s van gemeentelijk cameratoezicht mogelijk is. In Arnhem zijn geen slimme camera’s operationeel. Deze test, en alle bij de politie bekende testen, hebben tot nog toe niet een niveau van geautomatiseerde herkenning van geweld bewezen, zodanig dat die de huidige menselijke waarneming bij cameratoezicht kan vervangen.
Bent u bereid een plan van aanpak straatgeweld naar de Tweede Kamer te sturen met daarin oorzaken en effectieve oplossingen aan de hand van de gehele veiligheids- en justitiële keten, van preventie tot en met nazorg?
Er zijn recentelijk meerdere ernstige incidenten geweest. Dit zijn zorgwekkende signalen. Het is van het grootste belang om te voorkomen dat jongeren overgaan tot het bezitten en gebruiken van wapens. Ik geef dan ook urgentie aan de nodige activiteiten om deze problematiek tegen te gaan. Om te kunnen bepalen waar versterking van de aanpak, zoals ook bedoeld in het antwoord op vraag 8, nodig is, zijn nadere verkenningen vereist om beter zicht te krijgen op de aard en de omvang van de problematiek en de achtergronden ervan beter te doorgronden. Zoals toegezegd tijdens het vragenuur op 14 januari 2020 en in de brief van 3 februari 20207 zal ik uw Kamer in het voorjaar informeren over de inzichten uit deze nadere probleemverkenning en de gesprekken met burgemeesters en politie over straatgeweld en steekincidenten.
Daarnaast ben ik, naar aanleiding van het AO Politie van 19 december 2019, reeds in gesprek met burgemeesters over het bestuurlijke instrumentarium om straatgeweld aan te pakken. Ik heb uw Kamer hierover recent per brief over geïnformeerd.8
Het bericht ‘Provincie wil steenmarter breed bestrijden’ |
|
Arne Weverling (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit het Friesch Dagblad van 27 december 2019 getiteld «Provincie wil steenmarter breed bestrijden»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel uit het Friesch Dagblad alsmede met de resultaten van de aanpak van de provincie Fryslân.
In hoeverre bent u bekend met de resultaten van de succesvolle aanpak van steenmarters van de provincie Fryslân?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u de resultaten van de aanpak van de provincie Fryslân succesvol, nu het aantal grutto- en kievitkuikens dat uit het ei gekomen is fors meer is dan de voorgaande twee jaren? Zo nee, waarom niet?
Uit de aanpak van de provincie Fryslân van de pilot in 2019, blijkt dat het aantal uitgekomen kuikens van grutto’s en kieviten is gestegen ten opzichte van de voorgaande twee jaren. Daarmee lijkt de maatregel kansrijk om de weidevogelstand te bevorderen. Uitbreiding van de proef naar meer locaties en tijdens meerdere broedseizoenen zal moeten uitwijzen of de aanpak ook breder toepasbaar is.
Deelt u de mening dat het wegvangen en doden van steenmarters in een gebied een kansrijke maatregel is om bijvoorbeeld weidevogels (zoals de grutto en de kievit) te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, gezien het feit dat de provincie Fryslân op aanpassing van landelijke regels hoopt, zodat de steenmarter in het algemeen meer kan worden bestreden, bereid om in gesprek te gaan met de provincie Fryslân om te bespreken aan welke aanpassing van landelijke regels behoefte is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de resultaten en uitkomsten van het overleg?
Bestrijding van schade en overlast van de steenmarter is een bevoegdheid van de provincies. Ik ben bereid om in gesprek te gaan met de provincie Fryslân. Indien de uitkomsten van het gesprek daartoe aanleiding geven zal ik de kamer informeren.
Klopt het dat de provincie Fryslân u heeft gevraagd om de steenmarter op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen? Zo ja, wat is daarop u reactie (geweest)?
Een schriftelijk verzoek van de provincie Fryslân om de steenmarter op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen, heeft mij niet bereikt. De commissaris van de Koning in de provincie Fryslân, dhr. Brok, heeft mij wel in een brief gevraagd om een landelijk onderzoek om de relatie van predatie en weidevogelpopulaties beter in beeld te brengen. Ik zal hier binnenkort op reageren.
In lijn met mijn antwoorden op het eerder gedane verzoek van de leden Weverling en De Vries, wijs ik u erop dat de Steenmarter een beschermde soort is op grond van de Wet natuurbescherming. De provincies hebben op grond van de Wet natuurbescherming de bevoegdheid om, als diersoorten zoals de steenmarter schade veroorzaken in de provincie, deze diersoorten aan te wijzen in hun provinciale verordeningen en vrijstelling te verlenen aan grondgebruikers om de schadeveroorzakende diersoorten te bestrijden. Dit kan alleen als de diersoorten niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Mocht schade en overlast van de steenmarter daar aanleiding toe geven, dan beschikken de provincies derhalve over de middelen om de steenmarter effectief te bestrijden op provinciaal niveau. De gebiedsgerichte aanpak van de provincie Fryslân is hier een voorbeeld van, dat desgewenst navolging zou kunnen krijgen bij andere provincies. Aangezien de bestrijding van de steenmarter op provinciaal niveau effectief is, zie ik in lijn met mijn antwoorden op de eerder gestelde vraag geen aanleiding om de diersoort op te nemen op de landelijke vrijstellingslijst.
Bent u bereid om de steenmarter op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen, zoals de provincie Fryslân vraagt en de leden Weverling en Aukje de Vries eerder ook al hebben gevraagd in de eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
In antwoorden op eerdere vragen van de leden Weverling en Aukje de Vries4 onder meer naar aanleiding van veel overlast in woonwijken, gaf u aan dat de provincies voldoende mogelijkheden hebben om in overleg met gemeenten om passende maatregelen te treffen, bent u dat nog steeds van mening? Zo ja, waarom, want de provincie Fryslân vraagt nu toch nadrukkelijk om aanpassing van landelijke regels? Zo nee, welke mogelijkheden hebben provincies en gemeenten nu om passende maatregelen te treffen?
In mijn antwoord op eerdere vragen heb ik aangegeven dat provincies aanvullende maatregelen kunnen treffen om overlast en schade van steenmarters te bestrijden, zoals het plaatsen van deze soort op provinciale vrijstellingslijsten als de mate van schade aan de landbouw en natuur daar aanleiding toe geeft. Gemeenten en ondernemers kunnen in overleg met de provincies preventieve maatregelen nemen. Ik ben nog altijd van mening dat daarmee de provincies voldoende mogelijkheden hebben om, in overleg met gemeenten, passende maatregelen te nemen.
Wat doet u op dit moment (extra) om de overlast en schade van steenmarters aan te pakken en in te perken in de afgelopen tijd en de komende tijd? Welke maatregelen wilt u daarvoor nemen?
De schade en overlast die steenmarters veroorzaken heeft met name betrekking op particuliere bezittingen en gebouwen. Deze vorm van schade valt buiten de wettelijke regeling op grond van de Wet natuurbescherming voor tegemoetkoming in schade, veroorzaakt door beschermde diersoorten. Daarnaast verwijs ik naar de gemeentelijke marterbeheerplannen en ondersteunend afschot van steenmarters in het kader van faunabeheerplannen, die door de provincie worden vastgesteld.
Kunt u inmiddels wel aangeven hoe groot de overlast en schade van de steenmarters is bijvoorbeeld voor particulieren en voor weidevogels? Zo nee, waarom niet, want het verbeteren van de weidevogelstand is toch een belangrijk onderwerp? Zo ja, wat is de overlast en schade en ontwikkeling die daarin heeft plaatsgevonden in de afgelopen jaren?
Zoals in eerdere beantwoording van vragen van de leden Weverling en De Vries over steenmarter is aangegeven houdt BIJ12 (Unit Faunafonds) de landelijke schade bij die beschermde diersoorten veroorzaken aan de landbouw en aan de natuur.
Van de steenmarter zijn geen meldingen van dergelijke schade bekend, alleen van incidentele schade aan particuliere bezittingen. Schade aan particuliere bezittingen komt echter niet in aanmerking voor de wettelijke tegemoetkoming in schade door beschermde diersoorten. Om deze reden is er ook geen landelijk overzicht van de schade en de overlast die steenmarters veroorzaken.
De planning van het onderzoek budgetneutrale overstap WLTP |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Omtzigt en Lodders over een onafhankelijk onderzoek naar de budgetneutraliteit van de overstap naar de Worldwide Harmonised Light Vehicle Test Procedure (WLTP)1?
Ja.
Herinnert u zich dat de vraag expliciet was: constaterende dat de NEDC1-meetmethode in stappen is omgezet naar de WLTP-meetmethode; overwegende dat het kabinet heeft aangegeven dat de totale bpm-opbrengst niet zou moeten stijgen of dalen als gevolg van de implementatie van WLTP, en om die reden de bpm-tabellen heeft aangepast; verzoekt de regering, onafhankelijk te laten toetsen of: ieder budgettair neutraal zijn gegaan op zowel macroniveau als voor de tien meest verkochte auto's, en de Kamer hierover voor de zomer van 2020 te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is ervoor gekozen de uitkomsten van het onderzoek pas in juli 2020 met de Kamer te delen volgens de planning2?
De planning berustte op een inschatting van de benodigde tijd om de motie te kunnen uitvoeren. Deze planning is vanzelfsprekend met enige onzekerheid omgeven.
Kunt u aangeven wie het onderzoek gaat uitvoeren, wat de exacte onderzoeksopdracht is en hoe de onafhankelijkheid van het onderzoek gewaarborgd is?
De motie Omtzigt c.s. vraagt om een onafhankelijke toetsing. De heer prof. dr. C. Koopmans zal in de vorm van een second opinion een onafhankelijke toets uitvoeren op de budgettair neutrale omzetting van de bpm-tabel naar de CO2-uitstoot volgens de WLTP-testmethode. Prof. dr. C. Koopmans is een deskundige onderzoeker en onafhankelijk. Hij is onderzoeksdirecteur bij SEO Economisch Onderzoek en tevens hoogleraar beleidsevaluatie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
De implementatie van de WLTP-testmethode in de autobelastingen wordt in twee fasen uitgevoerd:
De eerste fase van implementatie is bij de Wet Overige fiscale maatregelen 2017 per 1 januari 2017 uitgevoerd. In deze wet is geregeld dat voor de berekening van de bpm op WLTP-geteste auto’s gebruik gemaakt kan worden van de NEDC-CO2-uitstoot van deze WLTP-auto’s.
Om de NEDC-CO2-uitstoot van deze auto’s om te rekenen wordt gebruik gemaakt van het door de EU ontwikkelde CO2MPAS rekenmodel of wordt dubbel getest.
De tweede fase van de implementatie van de WLTP-testmethode in de autobelastingen betreft de implementatie van de WLTP-testmethode als enige voorgeschreven testmethode bij het vaststellen van de bpm. Hierbij wordt overgegaan van de NEDC-CO2-uitstoot naar de WLTP-CO2-uitstoot. De bpm-tabel wordt per 1 juli 2020 hierop aangepast.
In beide fasen van de implementatie is uitgegaan van de resultaten van het TNO-onderzoek3. De drie onderzoeksrapporten zijn gepubliceerd in juli 2018, oktober 2018 en juli 2019.4 In september 2019 heeft TNO nog een aanvullend rapport gemaakt voor de plug-inhybride voertuigen.5
De second opinion heeft betrekking op voornoemde onderzoeksrapporten. Daarmee kan worden getoetst of de implementatie in beide fasen budgetneutraal is uitgevoerd. De toezegging ten aanzien van budgetneutraliteit heeft betrekking op het macroniveau en niet op de tien meest verkochte auto’s zoals de motie Omtzigt c.s. vraagt. Niettemin zal worden getoetst in hoeverre de omzetting voor de tien meest verkochte auto’s budgettair neutraal is gegaan. De exacte onderzoeksvragen luiden:
In hoeverre is de conclusie van TNO terecht dat de (teruggerekende) NEDC-CO2-uitstoot volgens het rekenmodel CO2mpas gemiddeld 6–7 gr/km hoger is dan de (oude) NEDC, maar dat die toename vrijwel volledig toe te schrijven is aan veranderde voertuigkenmerken: de WLTP-auto’s zijn zwaarder en krachtiger?
In hoeverre kloppen de achterliggende berekeningen en de resultaten in de onderzoeksrapporten, waarin TNO concludeert dat de omrekenformule voor de omzetting moet zijn WLTP=110% NEDC + 15 g/km?
In hoeverre heeft het Ministerie van Financiën de bpm-tabel per 1 juli 2020 aan de hand van de omrekenformule van TNO correct aangepast, zodanig dat macro budgetneutraliteit is bereikt?
In hoeverre is de omzetting voor de tien meest verkochte auto’s budgettair neutraal gegaan?
In de bijlage van deze Kamerbrief is de onderzoeksopdracht opgenomen6. Verzocht is om de second opinion voor 1 juni 2020 uit te voeren.
Kunt u ervoor zorgen dat de uitkomsten van het onderzoek en de appreciatie van het kabinet ook daadwerkelijk voor 1 juni met de Kamer gedeeld worden, namelijk voor de zomer, zoals gevraagd in de motie?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u dat wij de uitkomsten van deze motie graag voor 1 juni ontvangen aangezien het omzetten van de New European Driving Cycle (NEDC) naar de WLTP al per 1 juli 2020 plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Helaas heeft de beantwoording langer geduurd dan de geldende reguliere termijn.
De uitzending ‘Mensen met M’ met als gast IS-ganger Laura H. van woensdag 25 december 2019 |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het televisieprogramma «Mensen met M» van woensdag 25 december 2019 op NPO1, met als gast IS-ganger Laura H.?1
Ja.
Betaalt de KRO-NCRV de gasten van de televisiereeks «Mensen met M» voor hun verhaal? Zo ja, hoe hoog was hiervoor het budget?
Ik heb navraag gedaan bij de KRONCRV en de producent van het programma. Uit de aan mij verstrekte informatie blijkt dat er op de begroting een post gastenvergoeding is opgenomen van maximaal € 750,– per gast.
Heeft Laura H. betaling ontvangen voor haar deelname en verhaal aan het programma «Mensen met M»? Zo ja, hoe hoog is de betaling geweest?
Uit de aan mij verstrekte informatie blijkt dat Laura H. een vergoeding van € 400,– heeft ontvangen voor haar deelname aan het programma «Mensen met M».
Heeft Laura H. ook een vergoeding ontvangen voor haar deelname aan het programma «Mensen met M»? Zo ja, hoe hoog is de vergoeding geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de televisieserie over «Laura H.», van schrijver Thomas Rueb en productiehuis De Familie Film & TV, aangekocht door een publieke omroep? Zo ja, ontvangt Laura H. hiervoor een financiële vergoeding of is zij actief onderdeel bij de totstandkoming van deze serie? Zo ja, vindt u het wenselijk dat een veroordeelde IS-ganger geld ontvangt voor haar eigen misdaden, terwijl de slachtoffers niks ontvangen?2
De televisieserie is op dit moment nog in de maak. Er is nog niets bekend over de eventuele aankoop van de serie.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat publiek geld wordt gebruikt om veroordeelde IS-gangers en/of terroristen te betalen om op televisie hun verhaal te doen? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de publieke omroepen, in het bijzonder de KRO-NCRV, om te voorkomen dat veroordeelde IS-gangers en/of terroristen een verdienmodel kunnen maken van hun misdaden?
De redactionele onafhankelijkheid van de omroepen is een groot goed. Het is aan de omroepen om de inhoud van hun programma’s te bepalen.
Het bericht dat jongeren met een beperking te vroeg van school worden gestuurd |
|
Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u het bericht «Jongeren met beperking in sommige regio’s te vroeg van school gestuurd» gelezen en de uitzending van Reporter Radio geluisterd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze berichten?
Ik verwijs u naar mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2019 met kenmerk 17864450. In de Wet op de expertisecentra is geregeld dat leerlingen in het vso mogen blijven tot het einde van het schooljaar waarin zij 20 worden. Dat is echter geen absolute leeftijdsgrens. Een leerling mag het vso eerder verlaten of met een ontheffing van de inspectie langer blijven. Per leerling moet de zorgvuldige afweging worden gemaakt wat het beste bij zijn of haar ontwikkeling past: een voortgezet verblijf in het onderwijs of de overstap naar een vervolgbestemming, zoals dagbesteding. Die afweging dient te zijn gebaseerd op het ontwikkelingsperspectief van de leerling, dat in overeenstemming met de ouders is vastgesteld. Het steunpunt passend onderwijs is gevraagd dit op de website onder de aandacht te brengen en ik heb de inspectie gevraagd hier op toe te zien. Ook heb ik heb een brief aan alle VO-samenwerkingsverbanden gestuurd, waarin ik dit alles nog eens heb benadrukt.
Wat vindt u ervan dat samenwerkingsverbanden eenzijdig kunnen besluiten dat een jongere met een beperking niet langer kan doorleren? Deelt u de mening dat dit besluit altijd genomen zou moeten worden in samenspraak met school en ouders?
Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor het afgeven of verlengen van een toelaatbaarheidsverklaring voor het (voortgezet) speciaal onderwijs. De school zal in het ontwikkelingsperspectief, dat in overleg met de ouders wordt op- of bijgesteld, duidelijk moeten maken, dat de leerling gebaat is bij een voortgezet verblijf in het onderwijs. Het samenwerkingsverband dient hier bij het nemen van een besluit rekening mee te houden. Zie verder antwoord op vraag 2.
Is er een overzicht van de leeftijden waarop jongeren met een beperking van school gaan? Zijn er grote verschillen tussen de regio’s?
In het rapport van DUO, dat als bijlage is verstuurd bij de dertiende voortgangsrapportage passend onderwijs, staat een overzicht van de leeftijden van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs.2 De tabel is hieronder nogmaals weergegeven:
65
32
30
30
15
11
11
5
384
329
280
203
177
176
221
231
3.216
3.442
3.391
3.573
3.263
3.256
3.557
3.646
5.315
5.597
5.929
5.811
5.691
5.725
5.614
5.740
5.835
6.235
6.664
6.908
6.515
6.640
6.642
6.541
6.288
6.588
7.221
7.345
7.470
7.230
7.362
7.485
5.999
6.050
6.555
6.863
6.658
6.932
6.560
6.568
4.672
4.828
5.086
5.025
5.043
4.822
4.865
4.702
2.586
2.510
2.754
2.569
2.321
2.087
1.898
1.796
1.322
1.201
1.271
1.271
1.132
842
736
649
149
164
135
170
152
105
97
98
52
58
55
66
66
46
44
53
21
25
25
36
27
27
27
28
15
18
15
14
20
18
26
25
Uit deze tabel blijkt dat het aantal 18-, 19- en 20-jarige jongeren dat in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) zit, al enkele jaren afneemt. Van de leerlingen met een beperking in het regulier onderwijs zijn geen cijfers bekend, omdat deze leerlingen niet als zodanig worden geregistreerd. Ook de gemiddelde leeftijd waarop leerlingen het vso verlaten, is in de afgelopen jaren iets gedaald, van 18,3 jaar in 2014 naar 18,0 jaar in 2018. De verschillen tussen samenwerkingsverbanden zijn in de afgelopen jaren groter geworden als het gaat om de gemiddelde leeftijd waarop leerlingen het vso verlaten. Er zijn in 2018 meer samenwerkingsverbanden waarbij leerlingen van 18 jaar of jonger het vso verlaten dan enkele jaren eerder.
Vindt u het acceptabel dat een samenwerkingsverband in de reactie aangeeft dat «financiën een belangrijke rol spelen» en deze jongeren worden gezien als kostenpost?
Financiële overwegingen zouden, zoals aangegeven, geen rol mogen spelen als het gaat om het nemen van een besluit over het verlengen van de toelaaatbaarheidsverklaring van jongeren in het vso. Sommige samenwerkingsverbanden moeten echter scherpe financiële keuzes maken, onder meer als gevolg van negatieve verevening. Ik snap dat die samenwerkingsverbanden vanuit financieel oogpunt dan extra kritisch zijn op het afgeven of verlengen van een TLV. Maar financiële overwegingen mogen niet leidend zijn. Zoals ik aangaf, moet per individuele leerling afgewogen worden of het in het belang van de ontwikkeling van de leerling is om door te gaan in het onderwijs of de school te verlaten en een volgende stap te maken.
Wanneer sprake is van reserves is het moeilijk te begrijpen wanneer financiële motieven de boventoon lijken te voeren. Ik deel de mening dat het onwenselijk is dat de financiële reserves van samenwerkingsverbanden, maar ook meer algemeen, bij onderwijsbesturen stijgen. In de laatste reactie op de Financiële Staat van het Onderwijs heb ik daarom ook een aantal maatregelen aangekondigd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de financiële reserves van de meeste samenwerkingsverbanden stijgen, maar wel op basis van financiële motieven wordt besloten dat een kind eerder van school moet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan het dat het te vroeg wegsturen van jongeren niet door de Inspectie van het Onderwijs of het Ministerie van OCW is opgemerkt, terwijl dit meerdere keren is aangekaart in Kamerdebatten, maar dat het nu door Reporter Radio naar buiten wordt gebracht?
De vraag of er sprake is van te vroeg wegsturen van tientallen jongeren kan niet zonder meer beantwoord worden. Het kan immers zo zijn dat er volgens het samenwerkingsverband geen reden is de jongeren langer op school te houden, de school heeft dan bijvoorbeeld onvoldoende aannemelijk gemaakt dat voortgezet verblijf in het onderwijs een bijdrage levert aan de verdere ontwikkeling van de jongere. Wel hebben wij signalen gekregen dat sommige samenwerkingsverbanden de regel hanteren dat er voor leerlingen ouder dan 18 geen toelaatbaarheidsverklaring wordt afgegeven. Daarover heb ik al gezegd dat dat niet wenselijk is.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Van den Hul2, die de regering vraagt om met samenwerkingsverbanden afspraken te maken om op basis van het ontwikkelingsperspectief van leerlingen individuele afwegingen te maken over de eindleeftijd waarop zij de school verlaten? Zijn deze afspraken gemaakt? Zo ja, hoe kan het dat dit nog steeds gebeurt?
Zie mijn brief van 20 december met kenmerk 17864450, die aan uw Kamer is gestuurd. Inmiddels hebben alle samenwerkingsverbanden een brief gekregen en wordt hier op de websites van onder meer de VO-raad en het steunpunt passend onderwijs aandacht aan besteed.
Bent u bereid om te onderzoeken welke samenwerkingsverbanden jongeren te vroeg van school sturen en hen hier individueel op aan te spreken?
Elk individueel samenwerkingsverband heeft een brief ontvangen waarin ik heb uitgelegd wat de geldende wet- en regelgeving is. Het is aan de Inspectie om toezicht te houden. Ik heb de Inspectie gevraagd er op toe te zien dat de samenwerkingsverbanden zich aan de wettelijke bepalingen in deze houden.
Welke mogelijkheid hebben ouders en scholen om bezwaar aan te tekenen en in beroep te gaan tegen een besluit van een samenwerkingsverband?
Ouders kunnen zich wenden tot de Landelijke Bezwaaradviescommissie Toelaatbaarheidsverklaringen (LBT), meer informatie hierover is hier te vinden: https://onderwijsgeschillen.nl/commissie/landelijke-bezwaaradviescommissie-toelaatbaarheidsverklaring-lbt.
Bent u bereid om de rechtspositie van deze leerlingen en hun ouders te versterken?
De wet is duidelijk, verdere versterking van de rechtspositie van ouders en leerlingen is niet nodig. Het ontwikkelingsperspectief moet in overeenstemming met ouders en leerling worden vastgesteld. Daarnaast hebben ouders de mogelijkheid bezwaar aan te tekenen bij de LBT.
Is het mogelijk om de antwoorden te sturen voor het algemeen overleg over Onderwijs en Zorg op 5 februari 2020?
Ja.
De paspoorthandel van Malta en de betrokkenheid van een professor van de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Renske Leijten (SP), Attje Kuiken (PvdA), Kees Verhoeven (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de recent openbaar gemaakte lijst van personen die de Maltese nationaliteit hebben gekregen tussen 2014 en 2018?1
Maltese regelgeving vereist de jaarlijkse publicatie in de «Government Gazette» van de namen van álle personen die de Maltese nationaliteit hebben verkregen, inclusief buitenlandse investeerders.
Hoe verhoudt deze lijst met meer dan 10.000 mensen zich, tot het door u genoemde rapport van de «Office of the regulator on the Individual Investor Programme» waaruit zou blijken dat tot november 2018, 961 mensen een paspoort hebben gekocht op Malta?2
Zoals in de beantwoording van vraag3 staat vermeld, zijn de gegevens in de recentelijk openbaar gemaakte lijst gebaseerd op de jaarlijkse publicatie in de «Government Gazette» van alle personen die de Maltese nationaliteit hebben gekregen. Dit kan bijvoorbeeld ook gaan om burgers die zijn genaturaliseerd na een huwelijk. Volgens het nieuwe jaarverslag van genoemd Office hebben tot 1 juli 2019 1.198 vreemdelingen de Maltese nationaliteit gekregen op basis van de investeerdersregeling4.
Bent u bekend met het feit dat in de afgelopen jaren o.a. de volgende personen een paspoort in Malta gekocht hebben:
De hierboven genoemde namen komen voor op de lijst waarnaar in vraag 1 wordt verwezen. Het kabinet acht de verkoop van paspoorten aan niet-EU burgers, die onder verdenking staan van misdrijven, ongewenst. Deze regeling heeft momenteel de aandacht van de Maltese politiek. Het Kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet.
Bent u bekend met het feit dat Daphne Caruana Galizia, de journaliste die in oktober 2017 met een autobom om het leven gebracht is, gewaarschuwd had voor Hurgin8 en Ziu9?
Ja, op haar website, www.daphnecaruanagalizia.com, heeft zij op 20 mei 2016 eerst over Zhongtian Liu (ervan uitgaande dat met Ziu in vraag 4 Liu Zhongtian in vraag 3 wordt bedoeld) bericht en vervolgens op 21 augustus 2016 over Anatoly Hurgin.
Herinnert u zich dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarschuwde voor deze paspoorthandel? Welke concrete acties heeft u ondernomen na die waarschuwing van de AIVD en welke resultaten heeft dat tot nu toe opgeleverd?
Ik verwijs naar de brief aan uw Kamer van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 november 2019 (ref. kamerstuk 30 573, nr. 177). Daarin is vermeld dat het zorgelijk is indien de Maltese regeling risico’s oplevert voor de (nationale) veiligheid en openbare orde in andere EU lidstaten. Belangrijk is daarom dat bij regelingen van lidstaten waarbij nieuwe ingezetenen het recht krijgen om vrij binnen de EU te reizen (zoals de paspoortregeling van Malta) een toets op gevaar voor (nationale) veiligheid en openbare orde wordt uitgevoerd.
De Europese Commissie heeft naar aanleiding van haar rapport over Investor Citizenship and Residence Schemes van 23 januari 2019 aangegeven dat zij de hierboven genoemde investeerdersregelingen zal monitoren. Bovendien heeft zij een expertgroep in het leven geroepen, waaraan Nederland deelneemt, die de risico’s van deze regelingen nader onderzoekt. Naar aanleiding daarvan bereidt de Commissie een gezamenlijke, juridisch niet bindende, set van veiligheidschecks voor om risico’s op het gebied van veiligheid, witwassen en corruptie tegen te gaan. Op basis van de uitkomst van dit initiatief van de Commissie wil het Kabinet de dialoog – bij voorkeur op EU-niveau – over genoemde regelingen aangaan.
Herinnert u zich dat u aangaf dat Malta zelf heeft aangegeven dat de due dilligence bij de uitgifte van de paspoorten gewaarborgd is? Deelt u de mening dat dat niet het geval is en kunt u uw antwoord onderbouwen?10
Zoals in het desbetreffende antwoord ook is aangegeven, is dit geen garantie dat er geen paspoort wordt afgegeven aan personen die elders worden verdacht van of zijn veroordeeld voor ernstige strafbare feiten.
Op welke wijze voert u de aangenomen motie-Verhoeven/Omtzigt11 uit die de regering verzoekt «de deplorabele staat van de rechtsstaat in Malta bij de Europese top aan de orde te brengen en met gelijkgezinde lidstaten een publieke verklaring uit te vaardigen die Malta oproept om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie – waarom Malta zelf gevraagd heeft – GRECO en MONEYVAL spoedig uit te voeren, en de Kamer hierover en over de reactie van Malta te informeren»? Wat heeft u gedaan om deze verklaring opgesteld te krijgen?
Zoals reeds gemeld in het verslag van de Europese Raad van 12 en 13 december jl. heeft de Minister-President, in lijn met de motie Verhoeven/Omtzigt over de rechtsstaat in Malta (motie nr. 1497 d.d. 10 december 2019), zijn Maltese evenknie aangesproken over de situatie omtrent de rechtsstaat in Malta. De Minister-President heeft de zorgen van het kabinet en het parlement daarbij overgebracht. De Maltese premier gaf aan dat stappen zijn gezet in het moordonderzoek en dat Malta is begonnen met het uitvoeren van de aanbevelingen van de Raad van Europa. Hij verzekerde verder dat er een strikte scheiding is tussen zijn kantoor en het strafproces. In reactie op het idee een publieke verklaring uit te brengen over de rechtsstaat in Malta, gaven de gelijkgezinde landen aan nu eerst de in gang gezette processen van de Commissie en de Raad van Europa hun werk te willen laten doen.
Wat heeft de Minister-President besproken met Minister-President Joseph Muscat van Malta tijdens hun uitgebreide onderhoud op de Europese top? Zijn er daar toezeggingen gedaan?12
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat de internationale organisatie voor onderzoeksjournalisten Joseph Muscat hebben aangewezen als de meest corrupte persoon van 2019?13
Ja.
Heeft het feit dat Muscat aangewezen is als meest corrupte persoon van 2019 en het feit dat het Europees parlement om zijn aftreden gevraagd heeft, nog enig gevolg voor de andere 26/27 regeringsleiders van de EU? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?14
Bovenstaande heeft betrekking op Malta. Hoewel er geen directe gevolgen zijn voor de andere regeringsleiders in de EU onderstrepen de ontwikkelingen in Malta wel dat de rechtsstaat ook binnen de EU onze voortdurende aandacht behoeft.
Klopt het dat professor Kochenov nog in november op een gala van de paspoortenfirma Henley&Partners is geweest? Hoe ziet u dit in het kader van het lopende onderzoek naar de belangenverstrengeling van deze professor?15
Van de RUG is begrepen dat de heer Kochenov op 11-13 november 2019 aanwezig is geweest en een bijdrage heeft geleverd aan de door Henley&Partners georganiseerde «Global Citizenship Conference». De eventuele aanwezigheid van de heer Kochenov op het gala wordt meegenomen in het onderzoek. Het is aan medewerkers van instellingen om zelf een afweging te maken of, en zo ja in welke hoedanigheid, zij deelnemen aan activiteiten. Dat naar een specifieke medewerker een onderzoek wordt verricht doet aan dit uitgangspunt niet af. Van de RUG heb ik echter begrepen dat de universiteit de heer Kochenov te verstaan heeft gegeven zijn activiteiten met betrekking tot Malta op te schorten gedurende het onderzoek. Dit laat onverlet dat het kabinet weinig begrip heeft voor de eerdere keuze die de medewerker in onderhavig geval heeft gemaakt.
Was hij hier aanwezig als professor van de universiteit Groningen of in een andere capaciteit? Wie heeft deze reis betaald? Acht u het gepast dat hij hier aanwezig was en wilt u die vraag ook doorgeven aan de Rijksuniversiteit Groningen?
De Minister van OCW heeft aan de RUG gevraagd deze vragen mee te nemen in het onderzoek naar nevenwerkzaamheden en nevenbelangen van de heer Kochenov. Over de vraagstelling van dit onderzoek is uw Kamer geïnformeerd in de antwoorden op Kamervragen van de leden Omtzigt en Van der Molen (kenmerk: 2019Z26165).
Kunt u aangeven welke informatie u mist om eerdere Kamervragen binnen de gestelde tijd te beantwoorden?16
Refererend aan de vragen van de leden Groothuizen, Den Boer en Verhoeven (allen D66) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Financiën, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over paspoorthandel op Malta, met kenmerk 2019Z18606, die werden ingezonden op 8 oktober 2019, wil ik u meedelen dat die vragen niet binnen de gestelde termijn konden worden beantwoord. De reden hiervoor is dat beantwoording van de set van 30 vragen een grondig onderzoek en daarna ook interdepartementale afstemming vereiste.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
In verband met de brede interdepartementale afstemming vindt de beantwoording enkele dagen later plaats dan verzocht.
Het bericht 'Scholen in clinch met belasting over zonnedaken' |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Scholen liggen in de clinch met de belastingdienst over zonnedaken», uit het Friesch Dagblad van 28 december 2019?1
Herinnert u zich de op 19 juni 2018 aangenomen motie Van der Lee en Dik Faber2, waarin de regering werd verzocht het initiatief van de Stichting Schooldakrevolutie onder de aandacht te brengen van scholen en gemeentes en te betrekken bij de programma’s voor aardgasloze wijken en voor schaalvergroting in de verduurzaming van scholen?
Kunt u uitleggen waarom scholen net als particuliere zonnepaneelbezitters gezien worden als energieleveranciers en daardoor de btw mogen aftrekken van de aanschaf van de panelen, en waarom scholen vervolgens niet zoals particulieren onder de zogeheten kleineondernemersregeling vallen (die geen btw-opgave meer hoeven te doen), maar volgens de wet geen economische diensten leveren en daarom niet vallen onder winstgevende bedrijven, waardoor ze over de stroom die ze aan het net terugleveren btw dienen te betalen aan de Belastingdienst?
Kunt u aangeven hoeveel inkomsten de Staat eventueel zou derven als scholen voortaan wel zouden worden vrijgesteld van het afdragen van btw over het terugleveren van stroom aan het elektriciteitsnet?
Ligt het niet in de rede – mede omdat het kabinet achterloopt bij de opvolging van het bindende Urgenda-vonnis – maar ook omdat dit misschien niet in de letter, maar wel in de geest van de aangenomen motie Van der Lee en Dik-Faber3 past, dat scholen voortaan worden vrijgesteld van het afdragen van btw over de stroom die ze terugleveren aan het net? En bent u bereid dit mogelijk te maken?
Zo ja, per wanneer gaat u er zorg voor dragen dat deze btw-afdracht voor scholen, voor een activiteit die in het licht van de aanpak van klimaatverandering zeer gewenst is, komt te vervallen?
Zo nee, waarom niet? kunt u dan tevens aangeven welke stappen er in juridische dan wel politieke zin nodig zouden zijn opdat de Kamer kan besluiten om dit voor scholen in de toekomst alsnog te gaan regelen?
Is het juist, zoals in het genoemde bericht wordt vermeld, dat de Belastingdienst nu uitgaat van een door scholenkoepel PCBO Tytsjerksteradiel in een rechtszaak bevochten lijn, die scholen veel administratieve lasten scheelt als het gaat om het bepalen van de stroom die wordt teruggeleverd (en waarover btw verschuldigd is)?
Wat doet de Belastingdienst eraan om er voor te zorgen dat alle inspecteurs op zijn minst deze lijn volgen?
Bent u bereid, als bewindslieden van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om een heldere landelijke regeling te ontwikkelen voor scholen en verenigingen, waarin of een vrijstelling van btw-afdracht voor teruggeleverde stroom wordt geregeld, of op zijn minst alles in het werk wordt gesteld om de administratieve last van die btw-afdracht zo minimaal mogelijk te houden?
Het bericht dat niemand precies weet hoeveel nieuwe leraren de zware opleiding tot juf of meester op de basisschool voor zij-instromers heeft opgeleverd |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat klopt er van het bericht dat niemand precies weet hoeveel nieuwe leraren de zware opleiding tot juf of meester op de basisschool voor zij-instromers heeft opgeleverd?1 Hoe denkt u zo te kunnen waarborgen dat iedereen zeker kan zijn van goede besteding van het onderwijsgeld, dat daarmee gemoeid is?
Het klopt dat er beperkt zicht is op het aantal zij-instromers dat duurzaam in het onderwijs blijft werken. DUO registreert welke schoolbesturen subsidie voor zij-instroom hebben aangevraagd en ontvangt ook meldingen als er sprake is van uitval tijdens de opleidingsperiode. DUO ontvangt echter geen informatie over eventuele uitval na de opleidingsperiode. Ik ben met u van mening dat er meer inzicht nodig is in de doelmatigheid en het duurzame effect van het instrument zij-instroom. Zeker nu er zoveel nieuwe zij-instromers zich melden. Om die reden laat ik een evaluatie-onderzoek uitvoeren naar zij-instroom in het po, vo en het mbo.
Daarnaast zal de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) dit jaar onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van zij-instroom in het primair onderwijs.
Deelt u de inschatting van het Landelijk Overleg Lerarenopleiding Basisonderwijs (LOBO) op basis van een rondgang langs de pabo-opleidingen waar zij-instromers worden opgeleid, dat 20 procent van de zij-instromers uitvalt?
Het LOBO baseert haar gegevens op en uitvraag bij de pabo’s waar zij-instromers een traject volgen. De informatie van het LOBO biedt daarmee een belangrijke indicatie van het studiesucces van zij-instromers. Daarnaast is het aantal zij-instromers in de laatste jaren enorm toegenomen en ontvang ik signalen dat opleidingen en scholen hier (nog) niet altijd voldoende op lijken te zijn toegerust. Ik betrek daarom ook mogelijke uitval van zij-instromers in het onderzoek.
Begrijpt u de verbazing van het LOBO dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) onvoldoende geïnteresseerd is in de cijfers? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dan het gebrek aan belangstelling? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Het is voor mij erg belangrijk dat alle zij-instromers die met enthousiasme in het onderwijs beginnen, gemotiveerd blijven en uiteindelijk blijvend het onderwijs versterken. Het ministerie en LOBO bespreken daarom de ontwikkelingen rond zij-instroom periodiek, onder meer over de beschikbare gegevens. De Inspectie zal LOBO ook betrekken bij het onderzoek naar de kwaliteit van zij-instroom in het po.
Hoe beoordeelt u de mening van het LOBO dat er op het Ministerie van OCW ook meer oog zou moeten zijn voor de noodzakelijke begeleiding van de nieuwe meesters en juffen die als zij-instromer voor de klas staan?
Goede begeleiding is een cruciaal onderdeel van de zij-instroom route naar het leraarschap. Het is aan de zij-instromer, de school en de opleiding om goede afspraken te maken over de begeleiding, de opleiding en de tijd die deze startende leraren voor de klas staan.
Er zijn signalen dat dit niet altijd goed verloopt en dit beeld komt ook terug in de analyse van mevrouw Van Vroonhoven -aanjager vanuit het thema lerarentekort- uit gesprekken met zij-instromers en scholen. Elke zij-instromer die vanwege onvoldoende begeleiding stopt met het traject, is er een teveel, zeker in deze tijd van tekorten in het onderwijs. Ik vraag daarom in mijn gesprekken met betrokken partijen, inclusief ook met bestuurders en opleidingen, aandacht voor het faciliteren en begeleiden van zij-instromers in het beroep en van startende leraren. De school waar de zij-instromer werkzaam is, heeft hier in een belangrijke rol. Alleen met een passend scholingstraject en goede begeleiding kunnen we deze leraren vasthouden.
Wat is uw reactie op het pleidooi van het LOBO om de 20.000 euro subsidie per zij-instromer te verdubbelen opdat men meer in de richting komt van wat er nodig is om de zij-instromer goed opgeleid te krijgen en voor financiële armslag te zorgen voor bijvoorbeeld het inhuren van extra begeleiding en coaching?
In 2017 is er onderzoek2 gedaan naar de kosten die scholen maken voor zij-instromers. In dat onderzoek werd geconcludeerd dat de kosten van zij-instroomtrajecten binnen en tussen sectoren sterk van elkaar verschillen. Er zijn ook verschillen tussen de wijze waarop opleidingen en scholen de begeleiding organiseren. Aangezien zij-instroomtrajecten op basis van maatwerk tot stand komen (zij-instromers verschillen bijvoorbeeld in de kennis en ervaring die zij meebrengen), is dit geen verrassende uitkomst.
Ik benadruk daarbij dat de subsidie zij-instroom een aanvulling is op de professionaliseringsmiddelen die scholen ook via de lumpsum krijgen voor begeleiding en scholing van zij-instromers. De subsidie is dus niet bedoeld om alle kosten te dekken.
Het groeiende tekort aan opvangplekken in de asielopvang |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Asielopvang staat steeds meer onder druk«?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ik herken op de meeste punten het geschetste dilemma binnen de asielopvang in Nederland, zoals het verkrijgen van locaties en het aanpakken van overlast door asielzoekers.
Klopt het dat «duizenden extra bedden» nodig zijn, maar dat veel gemeenten twijfelen om extra opvangplekken aan te bieden?
Ja, er zijn extra bedden nodig, waarbij het proces om te komen tot integrale afweging in elke regio en bij elke gemeente enige tijd in beslag neemt. De urgentie is hoog. In dat kader heb ik de LRT meermaals gesproken over de actuele stand van zaken. Het COA bereidt zich inmiddels voor op het inzetten van extra buffercapaciteit. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd.
Wordt de twijfel veroorzaakt door overlastgevende asielzoekers? Wat onderneemt u hiertegen?
De twijfel van de gemeenten kent meerdere oorzaken. Eén van de oorzaken is het gedrag van een groep overlastgevende en criminele asielzoekers. Deze groep tast het draagvlak voor (extra) opvangplekken ernstig aan. Ik heb uw Kamer op 18 december jl. per brief geïnformeerd over de maatregelen die ik tref om deze groep aan te pakken2. Het COA is voortdurend in gesprek met gemeenten om locaties te verwerven. Regionale dilemma’s en lokale afwegingen maken de beslissing om locaties beschikbaar te stellen aan het COA lastig of tijdrovend. Overigens is het vinden van geschikte locaties op de huidige vastgoedmarkt ook niet eenvoudig.
Deelt u de mening dat de overlast tot een minimum beperkt moet worden indien u het draagvlak voor opvang wilt behouden?
Ja, waarbij ik overigens opmerk dat uit recent verschenen onderzoek blijkt dat opvang van asielzoekers niet tot grote problemen leidt.3 Buurtbewoners zijn doorgaans positief over een azc. Dat neemt niet weg dat het behoud van voldoende draagvlak mijn continue aandacht heeft.
Hoe staat het met de aparte opvang voor overlastgevers in de zogenaamde Handhaving en Toezicht Locatie in Hoogeveen? Waarom biedt dit geen oplossing voor het probleem?2
Vanaf 1 februari is de HTL van kracht. Plaatsing in de HTL biedt de lokale COA-locatie de mogelijkheid om een bewoner die ernstige overlast veroorzaakt over te kunnen plaatsen naar een strenger en sober regime. Overigens is hiermee het probleem van het actuele tekort aan opvangplaatsen niet opgelost.
Klopt het dat vijfduizend extra bedden nodig zijn vanwege achterstanden bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND)?
De noodzaak tot het werven van minimaal circa 5.000 bedden heeft meer oorzaken dan alleen de doorlooptijd van asielbeslissingen bij de IND, maar het is juist dat als de achterstanden niet waren ontstaan de noodzaak tot extra bedden minder urgent zou zijn.
Hoeveel opvangplekken zijn de komende vijf jaar nodig en hoeveel plekken zijn reeds beschikbaar? Hoe groot is het tekort op dit moment en wat zijn de prognoses voor de komende vijf jaar?
Conform de laatst vastgestelde prognose wordt in 2020 een bezetting van gemiddeld 31.209 personen verwacht. Op dit moment is de verwachting dat de bezetting in 2020 toeneemt en in 2021 zal gaan afnemen. Wanneer de verwachte instroom en doorstroom realiteit worden, dienen er in 2020 circa 5.000 nieuwe opvangplekken te worden gerealiseerd. Ook dienen er in 2020 afspraken te worden gemaakt over verlenging van huidige opvanglocaties en is het van belang dat de huidige statushouders worden geplaatst in gemeenten.
Klopt het dat tot aan 2021 het contract van 14 opvangcentra afloopt? Welke gemeenten willen hun contract niet verlengen en waarom niet?
Van onderstaande locaties loopt in 2020 en 2021 de bestuursovereenkomst met de gemeenten af. Daarnaast lopen er enkele huurcontracten af. Met de gemeenten waarvan de bestuursovereenkomst afloopt zijn of worden gesprekken gevoerd om deze te verlengen. Het is nu niet aan te geven welke wel en welke niet verlengd zullen worden, evenals welke redenen daaraan ten grondslag liggen voor de betreffende gemeentes.
Provincie
Locatie
Capaciteit
Drenthe
Assen – Schepersmaat
1.033
Hoogeveen – Kinholtsweg
840
Friesland
Sneek Jancko Douwamastraat
600
Balk – Landlust
528
Gelderland
Harderwijk – Mecklenburglaan
864
Arnhem – Elderhofseweg
367
Groningen
Delfzijl – Zeevaartschool
400
Limburg
Echt – Pepinusbrug (azc)
390
Weert Kazernelaan
1.064
Noord-Holland
Den Helder Nieuweweg
405
Overijssel
Hardenberg – Jachthuisweg
750
Hengelo Havezatenlaan
243
Utrecht
Zeeland
Middelburg Laurens Stommesweg
340
Zuid-Holland
Rotterdam – Edo Bergsmaweg
630
Rijswijk Lage Kleiweg
525
Wat heeft u te bieden aan gemeenten die weigeren hun contract te verlengen c.q. de opvang voort te zetten?
Er is geen sprake van een werkwijze waarbij het Rijk een concreet aanbod aan gemeenten kan doen. Met het COA is afgesproken dat als er een dergelijke situatie zich voor doet COA hierover contact zoekt met de Staatssecretaris van Justitie om vervolgens per casus te bezien welk pad bewandeld kan worden.
Hoe staat het met de gesprekken met veilige landen zoals Marokko, Algerije en Tunesië over terugkeer van veiligelanders? Kunt u een update aan de Kamer sturen?
Ik ben van mening dat de terugkeercijfers omhoog moeten voor deze drie, maar ook andere landen. Daarover zijn diverse contacten met die landen van herkomst. Met de landen Tunesië en Algerije zijn de contacten erop gericht om de processen te verbeteren om sneller duidelijkheid te hebben. Dat gaat er dan om de processen te versnellen, maar ook om te zorgen dat de aangeboden informatie goed aansluit op steeds moderner wordende identificatiesystemen in de landen van herkomst.
Terugkeersamenwerking met Marokko is vaker onderwerp van gesprek geweest. Samen met mijn collega’s in het kabinet, blijft de inzet onverminderd om de samenwerking op terugkeer met Marokko verder te verbeteren als onderdeel van de bredere relatie. Ook in Europees verband zal ik mij hiervoor inspannen. Zoals eerder met u gewisseld, heeft dit mijn aandacht en wil ik er naartoe zodra het kan.
Deelt u de mening dat «bij deze regering een totaal gebrek aan visie en regie heerst als het gaat om migratie»? Zo nee, hoe verklaart u het enorme tekort aan opvangplekken dan?
Nee, ik deel deze mening niet. Het tekort aan opvangplekken wordt veroorzaakt door een licht hogere instroom, het verwerken van voorraden en een woningmarkt die de uitstroom beïnvloedt. Meer in het algemeen geldt dat migratie een dynamisch en complex vraagstuk is. Door middel van de integrale migratieagenda, waarvan recentelijk een voortgangsoverzicht met uw Kamer is gedeeld, probeert de regering hierop in te spelen.
Het bericht ‘Cyberaanval Universiteit Maastricht duurt mogelijk tot na de kerstvakantie’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cyberaanval Universiteit Maastricht duurt mogelijk tot na de kerstvakantie»?1
Ja.
Wat is er precies op kerstavond gebeurd tijdens de cyberaanval op Universiteit Maastricht?
Na de cyberaanval heeft de Universiteit Maastricht gespecialiseerd bureau Fox-IT in de arm genomen om onderzoek te doen naar wat er is gebeurd. Uit het rapport van Fox-IT2 blijkt dat de aanvaller halverwege oktober via phishing e-mails eerste toegang heeft gekregen tot het netwerk van de Universiteit Maastricht. Vervolgens heeft de aanvaller in een periode van ruim twee maanden zichzelf toegang verschaft tot de rest van het netwerk van de Universiteit Maastricht. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat aan het begin van de avond van 23 december de zogenaamde ransomware is uitgerold in het systeem, waarmee op 267 servers alle bestanden zijn versleuteld. Onder de getroffen systemen bevonden zich zeer kritieke systemen voor de bedrijfsvoering en zijn enkele back-upservers getroffen. Vervolgens is door de hackers losgeld geëist om de versleuteling van de databestanden op te heffen.
Wat zijn de gevolgen van de cyberaanval op Universiteit Maastricht voor haar studenten? Welke systemen zijn niet meer bereikbaar? Welke back-upsystemen heeft de Universiteit Maastricht? Zouden goede back-upsystemen niet onderdeel moeten zijn van de reguliere beveiligingsprocessen? Hoe groot is de kans dat de data überhaupt niet meer beschikbaar wordt?
In de kerstvakantie is een groot deel van de data niet beschikbaar geweest voor studenten en zijn systemen niet toegankelijk geweest. Op 6 januari is het onderwijs en onderzoek hervat. De centrale systemen zijn snel weer beschikbaar gesteld en ook de decentrale systemen waren in de loop van januari weer te gebruiken. Een beperkte segmentatie binnen het netwerk was één van de redenen dat dit incident kon ontstaan. De Universiteit Maastricht heeft aangekondigd de aanbevelingen van Fox-IT op dit vlak op te zullen volgen. De Universiteit Maastricht geeft bovendien aan dat er voor elk cruciaal systeem inmiddels beter afgeschermde back-ups zijn gemaakt. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen over verminderde beschikbaarheid van data.
Welke stappen worden er gezet om de documenten van en voor studenten veilig te stellen? In hoeverre heeft de Universiteit Maastricht haar studenten hierover geïnformeerd?
In het door Fox-IT uitgevoerde onderzoek is uitdrukkelijk aandacht besteed aan eventuele data-extractie. Fox-IT concludeert: «Tijdens het onderzoek zijn sporen aangetroffen die aantonen dat de aanvaller data heeft verzameld aangaande de topologie van het netwerk, gebruikersnamen en wachtwoorden van meerdere accounts, en andere netwerkarchitectuur-informatie. Fox-IT heeft binnen de scope van het onderzoek geen sporen aangetroffen die wijzen op het verzamelen van andersoortige data. Additioneel forensisch onderzoek op kritieke systemen, ook wel aangeduid als kroonjuwelen, zou hier meer inzicht in kunnen bieden.» De Universiteit Maastricht heeft aangekondigd vervolgonderzoek te (laten) doen. De Universiteit Maastricht heeft studenten en andere betrokken nagenoeg dagelijks op de hoogte gesteld via de website en sociale media. Studenten hebben hier volgens de Universiteit Maastricht in algemene zin waardering voor geuit.
In hoeverre kan Universiteit Maastricht garanderen dat wetenschappelijke data beschermd is? Hoe gaat u dit waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat Universiteit Maastricht er zo snel mogelijk voor zorgen dat de gijzeling van haar computersystemen wordt beëindigd? Heeft u aanwijzingen dat de universiteit hiervoor losgeld gaat betalen? Kunt u het betalen van losgeld uitsluiten?
Door de Universiteit Maastricht ben ik op de hoogte gesteld van het feit dat er losgeld is betaald aan de criminele organisatie, inclusief de hoogte van het bedrag. Voordat de Universiteit Maastricht hiertoe over is gegaan, heb ik de universiteit kenbaar gemaakt dat de regering van mening is dat er geen geld naar criminelen toe moet vloeien. Het is de eigen afweging van het college van bestuur van de Universiteit Maastricht geweest om het losgeld te betalen. De universiteit heeft mij te kennen gegeven dat de betaling van het losgeld, inclusief alle overige kosten die samenhangen met de ransomware-aanval, bekostigd zijn uit de verkoop van een deelneming van de holding Universiteit Maastricht.
In hoeverre bent u het met het Expertisecentrum Cyberweerbaarheid Limburg eens, dat het moeilijk te verkopen is dat overheidsinstellingen criminelen gaan betalen om een einde te maken aan de cyberhack van Universiteit Maastricht? In hoeverre bent u betrokken bij het besluit om wel of niet losgeld te betalen aan deze criminelen? Deelt u de mening dat het betalen van deze criminelen ervoor zorgt dat hun verdienmodel in stand wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Kan Universiteit Maastricht er zeker van zijn dat het betalen van de criminelen er ook daadwerkelijk voor zorgt dat de cyberaanval stopt?2 Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit niet gebeurt?
Na het betalen van het losgeld zijn alle versleutelde gegevens van de Universiteit Maastricht ontsleuteld. Daarvoor en daarna heeft de Universiteit Maastricht mitigerende maatregelen getroffen zodat de criminelen geen toegang meer hadden tot het netwerk.
Op welke manier biedt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) op dit moment hulp aan Universiteit Maastricht?
Kort na de cyberaanval heeft de UM contact opgenomen met het Ministerie van OCW en gedurende de aanval is er nauw contact onderhouden tussen de Universiteit Maastricht, het Ministerie van OCW, de Inspectie, de NCTV, het NCSC en SURF om een volledig beeld te verkrijgen en te adviseren.
Universiteiten en Hogescholen hebben met ondersteuning van OCW in 2018 een Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (Platform IV-HO) opgericht om expertise te bundelen en grip te krijgen op incidenten en veiligheidsrisico’s in het hoger onderwijs waaronder in het cyberdomein. Daarnaast heeft onderwijs-ICT-organisatie SURF veel expertise op het gebied van digitale veiligheid. SURF en het Platform IV-HO staan met elkaar in nauw contact en bundelen zo hun kracht om universiteiten en hogescholen zo goed mogelijk bij te staan en voor te bereiden op dergelijke situaties. Ook in deze situatie hebben het Platform IV-HO en SURF hun expertise beschikbaar gesteld.
Hoeveel andere universiteiten in Nederland hebben te maken met dergelijke cyberaanvallen of pogingen daartoe? Heeft u aanwijzingen dat naast Universiteit Maastricht ook andere Nederlandse universiteiten aan de beurt zijn?
Cyberaanvallen op grote instellingen in de private en publieke sector zijn aan de orde van de dag. Zo ook bij universiteiten. De universiteiten hebben mij aangegeven dat zij maatregelen hebben aangescherpt om aanvallen af te slaan of de gevolgen van aanvallen te beperken. Daarbij is het goed te realiseren dat 100% veiligheid niet bestaat, zo concludeert ook de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid in het rapport «Voorbereiden op digitale ontwrichting».4 De WRR stelt daarin dat het volledig voorkomen van digitale incidenten een illusie is.
Deelt u de mening dat informatieveiligheid een belangrijk onderdeel is van de organisatie van onderwijsinstellingen? In hoeverre wordt hierop toegezien binnen de reguliere inspectie?
Het instellingstoezicht door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) vindt in het hoger onderwijs plaats naar aanleiding van incidenten of signalen van niet-naleving. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek geeft geen specifieke voorschriften voor informatieveiligheid. Van het bestuur mag worden verwacht dat zij zorgdraagt voor de goede voortgang van het onderwijs en daartoe verantwoorde beslissingen neemt over alle aspecten die dat mogelijk maken. Daaronder valt ook de verantwoordelijkheid voor informatieveiligheid. In dat kader heeft de Inspectie een onderzoek ingesteld.
Zijn er al aanwijzingen waar de cyberaanval op Universiteit Maastricht vandaan komt en met welk doel deze cyberaanval is uitgevoerd? Is de aanval vergelijkbaar met de aanval op Universiteit Antwerpen van afgelopen oktober?
Fox-IT geeft aan dat de werkwijze van de aanvaller overeenkomt met een bij hen bekende criminele groepering, publiek bekend als «TA505», die – volgens hun informatie – al meer dan 150 slachtoffers heeft gemaakt in 2019. De werkwijze is vergelijkbaar met die van de aanval op de Universiteit Antwerpen.
Welke stappen gaat u zetten om dergelijke cyberaanvallen in de toekomst te voorkomen?3
In de Kamerbrief «Cyberveiligheid in het onderwijs» heb ik aangekondigd dat in het mbo en hoger onderwijs aanvullende acties worden gepleegd om de cyberveiligheid te versterken. In de acties is aandacht voor de lessen die zijn getrokken uit de aanval op Universiteit Maastricht, de toetsing van digitale veiligheid in het onderwijs, de monitoring en scanfunctie en voor vergroten van awareness. Vanuit mijn rol als verantwoordelijke voor de continuïteit van het gehele stelsel, zal ik mij ervan vergewissen dat de continuïteit ook in dit geval geborgd is en mij met enige regelmaat laten informeren over de voortgang van de aangekondigde acties.
Angstcultuur en doorgeslagen flexwerk bij de gemeente Rotterdam |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de berichten over de angstcultuur bij de afdeling Werk en inkomen van de gemeente Rotterdam?1
De bedoelde berichten betreffen de wijze waarop de uitvoering van het cluster «Werk en Inkomen» in de gemeente Rotterdam is vormgegeven, in het bijzonder het personeelsbeleid. Deze aspecten behoren tot de verantwoordelijkheid van de gemeente. Als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid draag ik daar geen verantwoordelijkheid voor en heb ik daar geen oordeel over. Voor de beantwoording van de onderstaande vragen is contact geweest met de gemeente Rotterdam.
De gemeente heeft aangegeven dat zij signalen die worden afgegeven over de organisatie van de gemeente Rotterdam serieus nemen. De gemeente zal hierover in gesprek gaan met betrokkenen en mocht hiertoe aanleiding zijn wordt er nader onderzoek gedaan.
Hoe is het de 132 mensen vergaan die de moed hadden om de petitie over maximaal 10% uitzendkrachten te tekenen? Werken zij na 1 januari 2020 nog voor de gemeente Rotterdam?
De gemeente Rotterdam heeft mij aangegeven dat door een krimpend Participatiefonds gelden en wegvallende Europese subsidies de keuze is gemaakt om de inhuuropdrachten van 34 uitzendkrachten per 31 december 2019 te beëindigen. De betreffende uitzendkrachten en uitzendbureaus zijn voor 1 november 2019 hierover geïnformeerd. Dit was voor de datum (namelijk 4 november 2019) dat de eerste petitie werd overhandigd.
Ook ten aanzien van de overige inhuuropdrachten die na 31 december 2019 niet zijn verlengd is er geen relatie met het medeondertekenen van een petitie. De ondertekenaars van de petities waren zowel inhuurkrachten als medewerkers met een vast dienstverband bij de gemeente.
Hebben de medewerkers die naar de vertrouwenspersoon en de wethouder zijn gegaan om de problemen aan te kaarten, na 1 januari 2020 nog een baan bij de gemeente Rotterdam?
De gemeente Rotterdam heeft mij aangegeven dat bij een aantal van de medewerkers de inhuuropdracht na 31 december 2019 niet is verlengd. Reden hiervoor was dat wegens teruglopende financiële middelen en een dalend bijstandsbestand er minder medewerkers nodig zijn en de gemeente minder medewerkers kan inhuren. De reden van niet verlengen heeft geen verband gehad met het in gesprek gaan met vertrouwenspersonen of de wethouder om de problemen aan te kaarten.
Erkent u dat een hoog percentage werknemers met een onzeker flexcontract, niet bevorderlijk is voor het melden van misstanden?
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1 dat het personeelsbeleid een lokale aangelegenheid van de gemeente Rotterdam betreft. Ik vind dat organisaties een veilig werkklimaat moeten creëren, waar mogelijke misstanden gemeld kunnen worden. Een werkgever mag de werknemer niet benadelen als gevolg van het ter goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand als bedoeld in de Wet Huis voor klokkenluiders. Dit geldt ook voor werknemers met een flexcontract.
Bent u bereid met de gemeente Rotterdam in gesprek te gaan over de angstcultuur en het doorgeslagen flexwerk?
Nee, dat acht ik niet nodig. Het personeelsbeleid betreft een lokale aangelegenheid van de gemeente Rotterdam. De gemeente Rotterdam – en het cluster Werk en Inkomen in het bijzonder – heeft aangegeven dat zij zich ervan bewust is dat het aandeel uitzendkrachten binnen sommige organisatieonderdelen hoog is. De gemeenteraad en het Rotterdams college zijn hierover met elkaar in gesprek om het aantal terug te brengen. Het is juist ook het gemeentelijk niveau waarop dit gesprek hoort plaats te vinden.
Hoeveel procent van de uitvoerders van de afdeling Werk en inkomen van de gemeente Rotterdam zijn in vaste dienst en hoeveel mensen zijn in totaal werkzaam als uitvoerder van de afdeling Werk en inkomen van de gemeente Rotterdam?
Uit navraag bij de gemeente Rotterdam is mij aangegeven dat de Rotterdamse Rekenkamer onlangs in haar schrijven van 7 januari jl. concludeerde dat het inhuurpercentage op peildatum 30 november 2019 op 26% stond2. Er waren 472 fte ingehuurd en de vaste formatie bedraagt 1.375 fte. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen uitvoerders, beleids- of stafmensen. De totale formatie van het cluster Werk en Inkomen ligt op 1.847 fte.
Hoeveel procent van de beleids- en stafmensen van de afdeling Werk en inkomen van de gemeente Rotterdam zijn in vaste dienst?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat de gemeente Rotterdam zelf zegt dat 27% van de contracten bij de afdeling Werk en inkomen flexibel zijn, terwijl de FNV zegt dat 60% van de mensen geen vast contract heeft?
De Rotterdamse Rekenkamer heeft onlangs in haar brief van 7 januari jl. aan de gemeenteraad laten weten dat het inhuurpercentage op peildatum
30 november 2019 26% was. De gemeente Rotterdam heeft mij aangegeven dat het percentage van 26% een gemiddelde is op clusterniveau. Op enkele afdelingen van het cluster Werk en Inkomen is dit inhuurpercentage hoger. Van de dertien afdelingen zijn er twee afdelingen waar het inhuurpercentage boven de 40% uitkomt. De gemeente Rotterdam geeft aan dat er geen afdeling is waar het percentage 60% is. Het is de gemeente Rotterdam dan ook onbekend waar de FNV haar getallen op baseert.
Onderschrijft u dat een percentage van 27% flexwerkers ook al erg hoog is?
Wat ik belangrijk vind is dat de keuze voor een bepaalde contractvorm door werkgevers (in casu de gemeente) gemaakt wordt passend bij de aard van het werk, en niet dat de keuze gebaseerd is op verschillen in kosten en risico’s. Met de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) heb ik de eerste stap gezet om de verschillen tussen vast en flexwerk te verkleinen en om oneigenlijk gebruik van flexibele arbeid te voorkomen. Het is belangrijk om voor ogen te houden dat niet elke instantie of onderneming met dezelfde onzekerheden in zijn bedrijfsvoering heeft te maken. De behoefte aan een flexibele schil kan per bedrijf en per sector verschillen. Ik kan niet voor individuele instanties of ondernemingen beoordelen welk percentage inhuur goed of fout is.
Onderschrijft u dat een maximumpercentage van 10% flex wenselijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verklaart u het hoge percentage flexkrachten, aangezien uitzendkrachten aanzienlijk duurder zijn dan vaste krachten?
Zoals eerder aangegeven vind ik het aan elke individuele instelling of onderneming om te bepalen welk percentage inhuur voor hen noodzakelijk is. Wel vind ik het belangrijk dat de keuze voor vaste of flexibele krachten niet gebaseerd is op verschillen in kosten en risico’s. De inhuur van uitzendkrachten kan duurder zijn, afhankelijk van het tarief dat het uitzendbureau rekent. Hier kan ik geen algemene uitspraken over doen.
Hoeveel geld zou de afdeling Werk en inkomen van de gemeente Rotterdam besparen als de helft van de mensen die nu via een uitzendbureau werkzaam zijn, in dienst wordt genomen?
Ik vind dat deze overwegingen op het gemeentelijk niveau moeten plaatsvinden. Ik vind het dan ook goed dat op gemeentelijk niveau de gemeenteraad en het Rotterdams college over deze inhuur in gesprek zijn.
In hoeverre heeft de Rotterdamse Rekenkamer gekeken naar de meerkosten van uitzendkrachten?
De gemeente Rotterdam heeft mij aangegeven dat de Rotterdamse Rekenkamer hier niet naar heeft gekeken, omdat het geen onderdeel van het onderzoek was.
Hoeveel mensen had Rotterdam de afgelopen tien jaar in de bijstand op het hoogste en op het laagste punt?
De gemeente Rotterdam heeft mij aangegeven dat het aantal uitkeringen op het hoogste punt kijkend naar de periode 2010 t/m 2019 39.489 (30 juni 2016) en op het laagste punt 30.611 bedroeg (1 januari 2010)3.
Hebben de afgelopen drie jaar in Rotterdam aanbestedingen plaatsgevonden met betrekking tot het werven van uitzendkrachten voor de afdeling Werk en inkomen al dan niet in een groter verband? Zo ja, hoe zijn deze aanbestedingen verlopen? Wie hebben er meegedongen? Wie heeft er gewonnen? Om welke bedragen ging het? Zo nee, hoe heeft de selectie van uitzendbureaus dan plaatsgevonden? Hoe is er vergund?
De gemeente Rotterdam heeft mij aangegeven het werven van uitzendkrachten in 2017 te hebben aanbesteed. Vijf partijen hebben zich hier voor ingeschreven, te weten: Randstad, Unique, Tempo Team, Stichting C4 en Olympia. Door een aanbestedingscommissie is de opdracht gegund aan drie partijen (Randstad, Unique en Tempo Team) waarmee een raamovereenkomst is afgesloten, voor drie jaar met een optie voor verlenging van een jaar. De aanbesteding werd gegund op basis van economisch meest voordelige inschrijving, en er werd in de bestekken geen raming opgenomen van bedragen. Momenteel wordt er zaken gedaan met Randstad, Unique en Tempo Team.
Met welke uitzendbureaus wordt momenteel met name zaken gedaan door de afdeling Werk en inkomen van de gemeente Rotterdam?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u reageren op beschuldigingen van corruptie en steekpenningen bij de ambtenarij, zoals ingesproken in de Rotterdamse gemeenteraad door de heer Panacho?2
Nee, ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1. De gemeente Rotterdam heeft mij aangegeven dat tijdens het inspreken geen informatie is gegeven om concreet op te kunnen reageren. De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat zij signalen die worden afgegeven over de organisatie serieus neemt en daarover gaat de gemeente in gesprek met betrokkenen. Wanneer hiertoe aanleiding is wordt er nader onderzoek gedaan. Het beleid bij de gemeente Rotterdam is dat zij geen openbare mededelingen doen op de vraag of er onderzoeken lopen.
Lopen er momenteel onderzoeken over beschuldigingen van corruptie bij de afdeling Werk en inkomen van de gemeente Rotterdam?
Zie antwoord vraag 17.
Wat onderneemt u tegen genoemde wantoestanden?
Het personeelsbeleid van de gemeente Rotterdam behoort tot de autonomie van de gemeente Rotterdam en is derhalve een Rotterdamse aangelegenheid. Dat de gemeenteraad en het Rotterdams college over deze inhuur in gesprek zijn geeft aan dat de lokale democratie haar werk doet.
Emissieregistratie |
|
Eppo Bruins (CU), Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat, hoewel Artikel 4(3)(a) van de National Emission Ceilings (NEC)-richtlijn 2016/2284 specificeert dat emissies buiten de Landing and take-off cyclus (LTO-cyclus) (dus boven 3.000 voet) niet meetellen voor het halen van de nationale doelstellingen voor NOx-reductie, de luchtvaartemissies boven 3.000 voet wel degelijk aan de Europese Commissie gerapporteerd dienen te worden als «memo item» volgens het voorgeschreven rapportagestramien?1
Nee, dat klopt niet. Op grond van de NEC-richtlijn2 zijn emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus uitgezonderd van de reikwijdte van die richtlijn en hoeft hierover niet te worden gerapporteerd.
Heeft Nederland in de afgelopen jaren de luchtvaartemissies boven 3.000 voet gerapporteerd als memo item? Voldoet Nederland daarmee aan de richtlijn?
Nederland heeft de emissies van de luchtvaart boven de 3.000 voet niet gerapporteerd, hetgeen op grond van de richtlijn ook niet verplicht is. Nederland voldoet daarmee aan de richtlijn.
De aankondiging van de premier van Albanie, Edi Rama, dat hij paspoorten gaat verkopen aan rijke mensen van buien de Europese Unie (die nu recht geven op reizen in het Schengengebied en straks volgens Rama het burgerschap van de Unie) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de twee artikelen: «Rama to Sell Off Albanian Citizenship in «Fantastically Corrupt» Cash-for-Passport Scheme»1 en «London ballroom hosts showcase event for «golden passports»?2
Ja.
Klopt het dat de Albanese premier Rama op een evenement van Henley & Partners in Londen heeft aangekondigd dat Albanië paspoorten zal gaan verkopen?
Het is gezien de berichtgeving aannemelijk dat premier Rama uitspraken heeft gedaan over manieren waarop in de toekomst mogelijk een Albanees paspoort verkregen kan worden. Wat hij letterlijk in Londen heeft gezegd is het Kabinet niet bekend.
Klopt het dat men naast een Albanees paspoort onder andere een «tax holiday», oftewel belastingvrijstelling, van tien jaar krijgt, en een BTW-tarief van 6% in plaats van 20%? Wat vindt u daarvan?
Een dergelijk voorstel is in de herfst besproken in het Albanese parlement. Na duidelijke kritiek van de Europese Commissie is de procedure stilgelegd. Het is niet duidelijk of er een vervolg komt. Nederland volgt de verdere ontwikkelingen.
Mag een kandidaat-lidstaat van de EU speciale inkomstenbelasting- en BTW-tarieven beloven aan mensen die een paspoort kopen?
Kandidaat-lidstaten zijn soeverein om hun belastingstelsel in te richten. Uiteraard moeten ze daarbij voldoen aan de in dat land geldende rechtsbeginselen. Volgens de Stabilisatie – en associatieovereenkomst die de EU is overeengekomen met Albanië zal nieuwe nationale wetgeving verenigbaar moeten zijn met het EU-acquis.
Hoe beoordeelt u het besluit van Albanië om paspoorten te verkopen gezien het feit dat Albanese staatsburgers visumvrij kunnen reizen door Europa?
Er is geen sprake van een besluit, zie antwoord op vraag 3. In algemene zin acht het kabinet het zogenoemd verkopen van paspoorten onwenselijk. Evenwel bepaalt elke staat zelf, op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, op basis van zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Deze nationale wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Het is aan het land om vast te stellen of aan nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan.
Heeft het besluit van Albanië om paspoorten te verkopen gevolgen voor de nationale veiligheid? Indien u geen eenduidig antwoord kunt geven, wilt u dan contact opnemen met de AIVD en hen advies laten uitbrengen?
Er is geen sprake van een besluit, zie antwoord op vraag 3. Belangrijk is dat bij regelingen waarbij derdelanders het recht krijgen om vrij binnen de EU te reizen een toets op gevaar voor (nationale) veiligheid en openbare orde wordt uitgevoerd. Binnen de EU heeft dit reeds de nodige aandacht. Zo heeft de Europese Commissie naar aanleiding van haar rapport over Investor Citizenship and Residence Schemes van 23 januari 2019 aangegeven dat zij dergelijke regelingen zal monitoren. Bovendien heeft de Commissie een expertgroep ingesteld, waarin Nederland ook participeert, die de risico’s van deze regelingen nader onderzoekt. Dit is ook de reden dat de Commissie aan de Albanese regering duidelijk heeft gemaakt dat een dergelijke regeling de aandacht zal hebben en risico’s meebrengt.
Herinnert u zich de wens van het Nederlands parlement om visumvrij reizen door Europa voor Albanezen stop te zetten conform de motie van het lid Van Toorenburg c.s.3 over opschorting van visumliberalisatie voor Albanië via de noodremprocedure?
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie heeft beoordeeld dat er niet aan de formele criteria van Verordening 2018/1806 is voldaan4? Zo ja, hoe zet Nederland zich nu in om het visumvrij reizen voor Albanezen op te schorten?
Ja, dit heeft de Europese Commissie zo beoordeeld. U bent hierover via een Kamerbrief (referentie: BZDOC-642660940–93) op 9 juli 2019 geïnformeerd. Nederland zal er nauwgezet op toe blijven zien dat Albanië aan de voorwaarden voor visumliberalisatie blijft voldoen.
Bent u bereid opnieuw bij de Europese Unie aan te dringen op het gebruik van de noodremprocedure?
Nee. De Commissie oordeelde in juni dat er niet aan de formele criteria voor het opschorten van visumliberalisatie is voldaan. De uitspraken van premier Rama veranderen hier niets aan.
Bent u bereid in overleg te treden met de Europese Commissie over het feit dat de premiers van twee kandidaat-lidstaten (Albanië en Montenegro) aangeven paspoorten te gaan verkopen, omdat dit gevolgen heeft voor de integriteit van de Europese Unie? Zo ja, wanneer zult u dit doen en kunt u in januari de Kamer hierover informeren?
De Europese Commissie is met de autoriteiten in beide landen in contact over dit soort regelingen. De Commissie heeft aan beide landen gecommuniceerd dat dergelijke systemen risico’s meebrengen. Bij bestaande systemen monitort de Commissie de impact hiervan.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Vanwege brede interdepartementale afstemming is het helaas niet gelukt deze vragen binnen 3 weken te beantwoorden.
Zijn “ideeën” over Schengen en de herinvoering van grenscontroles |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer zijn de open grenzen van Schengen voor u niet langer houdbaar?1
Het vrij verkeer van personen en goederen is een belangrijke verworvenheid van de Europese Unie. Lidstaten hebben in lijn met het Schengen acquis mogelijkheden om maatregelen te nemen ten aanzien van controles aan de binnen- en buitengrenzen. Zo is tijdelijke invoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen op grond van strikte criteria en onder specifieke omstandigheden mogelijk als er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid. Criteria hiervoor zijn vastgesteld in de Schengengrenscode. Enkele lidstaten hebben momenteel grenscontroles aan (een deel van) hun binnengrenzen ingevoerd. Invoeren van binnengrenscontroles is echter een ultiem middel, wat op dit moment voor Nederland niet aan de orde is. Het kabinet zet zich er juist voor in om te voorkomen dat we in die situatie geraken. Nederland maakt al jaren effectief gebruik van de mogelijkheid om Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV)-controles uit te voeren aan de binnengrenzen, bijvoorbeeld in de binnengrensgebieden met België en Duitsland.
Het kabinet onderstreept dat allereerst de buitengrensbewaking, die essentieel is voor het functioneren van het Schengengebied, verder moet worden verbeterd. Migranten die binnen de EU doorreizen (de zogenaamde secundaire migratiestromen) zetten het asielsysteem in de lidstaten van bestemming onder druk. Een effectief, goed functionerend gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) is daarom van essentieel belang voor een goed functionerend Schengengebied. Dit is ook beschreven in de beleidspaper over de prioriteiten van Nederland ten aanzien van de Europese Unie voor de jaren 2019–2024 op het gebied van migratie.2 Een hervormd GEAS met effectievere procedures aan de buitengrenzen, inclusief terugkeer, moet ervoor zorgen dat de primaire instroom wordt beperkt en secundaire migratie wordt voorkomen. Lidstaten hebben hiervoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid en worden hierbij ondersteund door de agentschappen Frontex en EASO. Dat betekent dat alle lidstaten zich aan de Europese wet- en regelgeving moeten houden. Het kabinet stelt dit voortdurend zowel bilateraal als in EU verband aan de orde.
Kernvraag daarbij is hoe de huidige patstelling bij de hervorming van het GEAS te doorbreken. Zoals ook in het verslag van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 2 en 3 december jl. is vermeld, pleit Nederland voor een kordate aanpak van de verschillende tekortkomingen van het GEAS, inclusief de noodzaak van betere implementatie van bestaande regelgeving. Nederland stelt zich op het standpunt dat lering moet worden getrokken uit de eerdere onderhandelingen en lidstaten elkaars zorgen en prioriteiten moeten erkennen alvorens met perspectief op succes kan worden gesproken over nieuwe voorstellen van de Commissie.
Wat voor «ideeën» heeft u over alternatieven voor Schengen, indien de Europese buitengrenzen onvoldoende worden bewaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Waarover bent u in gesprek met de Franse president Macron? Kunt u uw inzet zo nauwkeurig mogelijk aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Nederland en Frankrijk signaleren beide de relatie tussen het functioneren van het GEAS en het functioneren van de Schengenzone en zijn met elkaar in gesprek over de beleidsconsequenties. Gesproken wordt over met name de verbetering van het functioneren van het GEAS en de Schengenzone en hoe de huidige patstelling in de hervorming van het GEAS ware te doorbreken.
Deelt u de mening dat parlementaire controle onmogelijk wordt als u uw «ideeën» over Schengen niet openbaar maakt?
Net als voor alle andere Europese onderwerpen wordt uw Kamer, conform de geldende procedureafspraken, altijd voorafgaand aan bijeenkomsten in Raadskader geïnformeerd over het voorgenomen kabinetsstandpunt via de geannoteerde agenda. Op verzoek kan deze geannoteerde agenda voorafgaand aan de Raadsbijeenkomst worden besproken in een Algemeen Overleg of, in geval van een Europese Raad, in een plenair debat. Nadien wordt uw Kamer te allen tijde voorzien van een verslag. Daarnaast wordt uw Kamer ten aanzien van nieuwe Commissievoorstellen voorzien van een kabinetsappreciatie in het zogenaamde BNC-fiche.