De zaak Julio Poch |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u verklaren waarom het onderzoek van de heer Machielse naar de zaak Julio Poch, dat reeds een jaar geleden is begonnen, zo lang duurt?
De Commissie heeft het volgende laten weten over de voortgang van de werkzaamheden van de commissie. Op dit moment vindt een omvangrijk en breed archief- en dossieronderzoek plaats in combinatie met dossieranalyse. De Commissie beschikt al over veel van de uitgevraagde bescheiden maar heeft nog dossier- en archiefverzoeken uitstaan. De volgende door de Commissie geplande fase omvat het horen van personen. De Commissie heeft gemeld dat nu niet is te voorzien welke gevolgen het coronavirus voor deze fase kan hebben. De voorzitter van de Commissie zal mij daarom medio juni nader informeren over de voortgang van het onderzoek. De Commissie heeft aangegeven te verwachten dan ook een termijn te kunnen benoemen waarin zij voorziet tot afronding van het onderzoek te komen.
Bent u inmiddels, na het verstrijken van een jaar sinds de start van dit onderzoek, en in ogenschouw nemende dat de heer Poch meer dan tien jaar geleden gearresteerd werd, dat hij acht jaar in voorarrest heeft gezeten, en al meer dan twee jaar geleden is vrijgesproken, bereid een termijn aan dit onderzoek te koppelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor het vernietigen van het document van het eerste reisbezoek? Kunt u aangeven waarom deze documenten vernietigd zijn? Kunt u aangeven welk protocol geldt voor het vernietigen van documenten? Kunt u aangeven wanneer deze documenten vernietigd zijn? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma d.d. 20 december 20191, is hetgeen hierover bekend is afkomstig uit een rapportage van de politie. Hieruit blijkt niet door wie en wanneer de inhoud van de kluis is vernietigd. Omdat niet bekend is welke informatie was opgenomen in het document, is niet bekend welk protocol gold. Ik ga er vanuit dat indien de commissie Dossier J.A. Poch dit relevant acht, zij dit aspect bij het onderzoek betrekt.
Heeft de politie de digitale recovery inmiddels uitgevoerd, en back-ups onderzocht? Zo ja, wat kwam hier uit? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid hen te verzoeken dit zo spoedig mogelijk te doen en de Kamer over de resultaten te informeren?
Ja, de digitale recovery is inmiddels afgerond. Het betreffende reisverslag is niet gevonden. Wel zijn er andere documenten aangetroffen. Overigens zijn ook in een nadere zoekslag door de politie nog aanvullende documenten gevonden. Voorts verwijs ik u naar mijn aanvullende brief, die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer zend. Alle aangetroffen documenten zijn door de politie ter beschikking gesteld aan de commissie van de heer Machielse. Het is het nu aan de commissie om onderzoek te doen. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Heeft u in het (archief)onderzoek naar deze zaak documenten aangetroffen die betrekking hebben op de zaak Julio Poch, specifiek ook met betrekking tot dit eerste en tweede reisbezoek? Zo ja, bent u bereid al deze documenten naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Bij de besluiten door het OM en de politie op de Wob-verzoeken naar de dienstreizen hebben het OM en de politie besloten over de openbaarmaking van aangetroffen documenten. Ik heb uw Kamer over de Wob-beslissingen geïnformeerd2. Ik heb de documenten waarover ik beschik aan de Commissie overhandigd. Ik zal deze documenten niet verder openbaar maken, omdat de Commissie Dossier J.A. Poch de ruimte moet hebben om haar onderzoek te doen. De Commissie heeft mijn ambtenaren laten weten dat haar onderzoek kan worden gehinderd indien voor oplevering van haar rapport telkens documenten in de openbaarheid komen. Dit kan er toe leiden dat personen die de Commissie in het kader van haar onderzoek nog wil horen, beïnvloed of vooringenomen worden. Ik heb begrip voor deze zorg van de Commissie. Gezien het belang van de waarheidsvinding ben ik dan ook terughoudend met het verstrekken van separate documenten aan uw Kamer.
De Commissie heeft daarnaast laten weten dat zij van mening is dat het onderzoek erbij gebaat is dat de Commissie na een integrale analyse van alle beschikbare informatie tot een goed onderbouwde reconstructie van de gebeurtenissen en een samenhangend oordeel kan komen. De verschillende onderdelen uit het dossier dienen daartoe in samenhang en context beoordeeld te worden. In het Besluit van 9 december 2019, Stcrt. 2019, nr. 68436, houdende instelling van de Commissie Dossier J.A. Poch is daarom bepaald dat de Commissie haar eigen werkwijze vaststelt en deze zal verantwoorden in haar eindrapport. Overigens blijkt uit dit besluit dat de Commissie sinds 1 maart 2019 aan het werk is.
Voor de volledigheid meld ik dat de Minister van Buitenlandse Zaken mij heeft laten weten dat ook het ministerie haar archiefonderzoek heeft afgerond. Alle gevonden documenten zijn overhandigd aan de Commissie Dossier J.A. Poch.
Heeft u, gelet op het feit dat u «niet met zekerheid [kan] zeggen of het document vernietigd is»1, stappen genomen naast de stappen die ik in mijn vragen heb gesuggereerd, om dit document terug te vinden? Zo ja welke, en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naast de digitale recovery bij de politie hebben de politie en het OM de commissie toegang gegeven tot hun dossiers.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is, dat u pas tien jaar na de aanhouding van de heer Poch, en ondanks de vele Kamervragen die zijn gesteld over deze zaak, de hoeveelheid ambtsberichten en media-aandacht voor deze zaak over de jaren heen, er pas eind 2019 achter komt dat een cruciaal document, namelijk het reisverslag van het eerste bezoek aan Argentinië, kwijt dan wel vernietigd is?
Ik ben, zoals ook gemeld aan uw Kamer bij de beantwoording d.d. 20 december 2019 van vraag 3 van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma, op 30 november 2018 geïnformeerd over de vernietiging van de inhoud van de kluis waar het verslag eerder in zou zijn gelegd. Gelet op het feit dat ik geen kennis heb kunnen nemen van het reisverslag weet ik niet welke informatie daarin stond. Ik kan dus niet aangeven of het een belangrijk document is geweest.
Bent u, gelet op het feit dat een cruciaal document in de zaak van Julio Poch kwijt of vernietigd is, nog steeds van mening dat de gang van zaken in dit dossier niet ongeoorloofd is?
Gelet op het feit dat ik geen kennis heb kunnen nemen van het reisverslag weet ik niet welke informatie daarin stond. Ik kan dus niet concluderen dat met het verdwijnen van het reisverslag belangrijke informatie is verdwenen. Ik kan dus ook niet concluderen dat met het verdwijnen van het reisverslag de gang van zaken in dit dossier ongeoorloofd is.
Herinnert u zich uw weigering van mijn verzoek om het tweede reisverslag volledig te openbaren, nadat eerder in een Wob-verzoek besloten was om dat niet te doen?2
Ja.
Klopt het volgens u nog steeds, dat de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet ruimer is dan die van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)?3 Zo ja, waarom verschuilt u zich dan achter de Wob-procedure terwijl artikel 68 van de GW van toepassing is op mijn verzoek om het tweede reisverslag te openbaren?
Ja. Ik ben echter van mening dat de Commissie Dossier J.A. Poch nu eerst de ruimte moet krijgen om haar onderzoek uit te voeren. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Ik verzoek u op basis van artikel 68 van de Grondwet het tweede reisverslag alsnog, desnoods vertrouwelijk, aan de Kamer te openbaren, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Gelet op artikel 68 van de Grondwet heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over onder meer de inhoud van dit document.6 Zie voorts mijn antwoord op vraag 5 waarin ik uiteenzet waarom ik terughoudend ben met het verstrekken van documenten met betrekking tot deze zaak.
Trajectcontroles op de A2 |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wanneer kan de Kamer de antwoorden verwachten op de schriftelijke vragen over trajectcontroles van 13 december en 18 december 2019?1
Uw Kamer heeft de antwoorden ontvangen op 5 februari jl.2
Waarom duurt het beantwoorden zo lang?
Om de door uw Kamer gestelde vragen zo goed en zo volledig mogelijk te beantwoorden was afstemming met meerdere partijen, zoals het openbaar ministerie, de politie en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, nodig. Dit nam meer tijd in beslag dan gebruikelijk, ook vanwege de feestdagen eind 2019. Omdat de twee sets vragen zeer nauw verband met elkaar hielden, is gewacht met verzending tot de antwoorden op beiden sets compleet en afgestemd waren.
Kan dat zijn omdat de analyse die ten grondslag ligt aan uitbreiding van de huidige trajectcontroles op de A2 er gewoon niet is?
Nee. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van 18 december heb aangegeven zijn er voordat de tussenliggende secties van het trajectcontrolesysteem in handhaving zijn gegaan, snelheidsmetingen verricht. Ik heb ook cijfers van deze metingen voor de linkerkant van de A2 voor een aantal dagen, verstrekt. Zoals ik ook in de eerdere antwoorden heb aangegeven, gaat het hier overigens niet om een nieuw trajectcontrolesysteem, maar om het verbinden van niet-aansluitende secties in een reeds bestaand trajectcontrolesysteem. Per trajectcontrole (of dit nu één sectie betreft of meerdere) wordt één boete opgelegd bij te hard rijden. Die boete wordt opgelegd voor de hoogst gemeten snelheid.
Is de uitbreiding van trajectcontroles tussen de andere trajectcontroles op de A2 in het traject Maarssen-Holendrecht en vice versa al geplaatst of geactiveerd?
Ja. De tussensecties van de linkerzijde zijn op 18 december 2019 in handhaving gegaan en de tussensecties van de rechterzijde op 20 december 2019.
Hoe is daar met de Kamer en met automobilisten over gecommuniceerd?
De inwerkingstelling van de aanvullende secties van de trajectcontrole is door middel van persberichten bekend gemaakt3. Landelijke dagbladen hebben hierover uitvoerig bericht. Ook staan aan het begin en na iedere oprit op het gehele traject borden die de trajectcontrole aangeven.
Bent u bereid het openbaar ministerie tot opschorting van uitbreiding van trajectcontoles op de A2 te vragen zolang er geen analyse of goedkeuring van de Kamer is?
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van 13 december 2019 en in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zijn er vooraf snelheidsmetingen verricht die het belang van het invoeren van controles op de tussenliggende secties onderstrepen. De uitbreiding van de trajectcontrole op de A2 draagt dan ook bij aan de verkeersveiligheid. Zoals ik ook in mijn antwoorden op de vragen van 13 december 2019 heb aangegeven, ben ik van mening dat de bevoegdheid tot het instellen van trajectcontroles niet ligt bij de Tweede Kamer. Het bepalen van de locaties van de trajectcontroles op het hoofdwegennet gebeurt in samenspraak tussen het OM, de politie en Rijkswaterstaat. Dit gebeurt uiterst zorgvuldig. Het OM, de politie en wegbeheerder hebben het beste zicht op de locaties waar de maximumsnelheid veel wordt overschreden en een trajectcontrole kan bijdragen aan het terugdringen hiervan.
Speelt deze situatie ook elders bij trajectcontroles?
Nee.
Het bericht dat de JSF wederom teleurstelt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «F-35’s Gun That Can’t Shoot Straight Adds to Its Roster of Flaws»?1
Ja.
In hoeverre klopt deze berichtgeving? Kunt u aangeven of, en zo ja welke, gevolgen dit heeft voor Defensie (zoals o.a. extra kosten en veiligheidsgevaren)? Bent u bereid om – in geval van extra kosten – deze kosten te verhalen op de fabrikant? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld bij de beantwoording van de Kamervragen over de twintigste voortgangsrapportage project verwerving F-35 (Kamerstuk 26 488 nr. 455, vraag 96) zijn er op 29 april 2019 door het Government Accountability Office (GAO) tekortkomingen aan het boordkanon van de F-35A gemeld. Voor deze tekortkoming zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. De beperking heeft geen effect op de inzetbaarheid van de Nederlandse vloot.
Het JPO treft samen met de fabrikant Lockheed Martin maatregelen om de tekortkomingen aan het boordkanon te verhelpen. Indien aan deze vervolgacties kosten zijn verbonden, zal het JPO dit namens de partners met de fabrikant Lockheed Martin opnemen.
Kunt u een limitatief overzicht geven van alle tekortkomingen en (extra) kosten verband houdende met de vliegende Titanic, zodat de belastingbetaler eindelijk eens inzicht krijgt in het geldverspillende JSF-programma? Zo nee, waarom niet?
Een overzicht zoals gevraagd kan niet openbaar worden gemaakt. Deze informatie is geclassificeerd omdat het mogelijk inzage geeft in de inzetbaarheid en slagkracht van de F-35.
Deelt u de mening dat het JSF-programma een grote teleurstelling is en het geld veel beter besteed had kunnen worden aan grensbewaking, veilig materiaal en betere arbeidsvoorwaarden voor militairen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd middels de antwoorden op de feitelijke vragen naar aanleiding van de twintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35 op 17 september jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 451), merk ik graag op dat Defensie bij investeringen, in het belang van het personeel altijd het beste materiaal voor de beste prijs voorstaat.
De verwerving van de F-35 betekent een aanzienlijke versterking van de krijgsmacht en verschaft onze militairen het beste materieel voor de uitoefening van hun grondwettelijke taken, zoals o.a. de bewaking van het Nederlandse luchtruim, inzet bij conflictsituaties en de bestrijding van een breed scala aan dreigingen.
Zoals ook aangegeven in het DMP-D Document Vervanging F-16 (kenmerk 2014D46793) wil Nederland met de F-35 zes missietypen veilig en effectief kunnen uitvoeren. De kandidatenvergelijking in 2008 heeft aangetoond dat de F-35 het meest geschikt is om alle zes missietypen uit te kunnen voeren.
Kunt u bovenstaande vragen apart en tijdig beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De mogelijke schikking met Shell |
|
Joost Sneller (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister wilde alles weten over mogelijke schikking Shell»?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Justitie op maandag 2 juli 2018 met een lid van de leiding van het Openbaar Ministerie (OM) en twee officieren van het Landelijk en Functioneel Parket de strafrechtelijke verdenking van omkoping in Nigeria tegen Shell, beter bekend als de kwestie «Etosha», heeft besproken? Is er vaker over de zaak gesproken? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
Het Openbaar Ministerie heeft mij op 2 juli 2018 geïnformeerd over de stand van het onderzoek in de zaak Etosha. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 1 van het lid Van Nispen (Kamervragen van 30 januari jl. nummer 2020Z01656).
Heeft de Minister het OM gevraagd een schikking te treffen met Shell? Zo ja, waarom heeft u dat gedaan en wanneer heeft u dat gedaan?
Nee.
Hebben ambtenaren van het departement aangedrongen op een schikking?
Nee.
Wat was de reden dat het Kabinet van de Koning in 2016 bij de Minister informeerde naar de zaak tegen Shell?
Mijn ambtsvoorganger heeft gebeld met de toenmalige directeur van het Kabinet van de Koning in verband met het geplande staatsbezoek aan Australië, alwaar de Koning een filiaal van Shell zou bezoeken. Om die reden is de afweging gemaakt de toenmalige directeur van het Kabinet van de Koning mee te delen dat in Italië en Nederland een strafrechtelijk onderzoek naar Shell liep (en nog loopt) en de in dat verband mogelijk te verwachten media-aandacht.
Had de vraag van het Kabinet van de Koning te maken met het Predicaat «Koninklijk» dat Shell mag voeren?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5.
Bent u ermee bekend dat het Predicaat het respect, de waardering en het vertrouwen van de Koning symboliseert en dat de bedrijfsvoering van het bedrijf dat het Predicaat draagt, onberispelijk dient te zijn en de onderneming, en ook de bestuursleden en commissarissen, te goeder naam en faam bekend staan en van onbesproken gedrag zijn?2
Ja.
Hoe beoordeelt de Minister-President de bedrijfsvoering, naam en faam van Shell op dit moment, kijkende naar de strafzaak die is aangespannen tegen Shell over het omkopingsschandaal in Nigeria?
Het is niet aan de Minister-President mededelingen te doen over lopend onderzoek in individuele strafzaken noch, in verband daarmee, over mogelijk betrokken partijen.
Het gesprek van de Commissie Justitie en Veiligheid met de nieuwe Eurocommissaris Johansson d.d. 30 januari 2020 |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het openbare gesprek tussen de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid met de nieuwe Eurocommissaris Johansson d.d. 30 januari 2020?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van de Eurocommissaris dat in Nederland niet alle mogelijkheden worden benut om vreemdelingen in detentie te plaatsen en dat Europese regelgeving hier meer ruimte zou bieden dan thans wordt gebruikt? Deelt u haar mening, zo nee, waarom niet?
Zoals opgenomen in het regeerakkoord wil het kabinet gedwongen vertrek vergroten, door mogelijkheden om vreemdelingen in bestuursrechtelijke vreemdelingenbewaring te stellen te verruimen binnen de kaders van Europese wet- en regelgeving. Bij de uitvoering worden de grenzen aangehouden die volgen uit de uitleg van de (huidige) Europese bewaringsregels in de Nederlandse jurisprudentie. Dit onderwerp is ook in mijn gesprek met de nieuwe Eurocommissaris Johansson aan de orde gekomen. Ook in dat gesprek deed zij een mededeling van de strekking dat er voor lidstaten in voorkomende gevallen meer mogelijk is op basis van de Europese regelgeving. Ik heb de Eurocommissaris aangegeven dat ik graag een toelichting en/of analyse zou krijgen van de Commissie op de mogelijkheden die de huidige regelgeving biedt op het onderdeel van bewaring. De gesprekken hierover zullen op ambtelijk niveau worden voortgezet.
Bent u bereid, al dan niet in overleg met Europese Commissie, nader te laten analyseren welke mogelijkheden Nederland zou hebben binnen de huidige regelgeving, maar nog niet gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals in antwoord de vorige vraag aangegeven, vinden er op ambtelijk niveau gesprekken plaats met de Commissie over de vraag of er binnen de huidige Europese regelgeving meer ruimte zit om vreemdelingenbewaring toe te passen.
Overigens, wordt ook ongeacht de verdere uitwisseling met de Commissie, in de vreemdelingenketen steeds nagedacht over nieuwe invalshoeken voor het motiveren van het opleggen van de bewaringsmaatregel, die indien opportuun ook zullen worden uitgetest in de praktijk. Verder heb ik het WODC gevraagd een onderzoek te doen naar de wijze waarop de EU-Terugkeerrichtlijn is geïmplementeerd en de invloed van de daaruit voortvloeiende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de aard en omvang van de terugkeer van derdelanders binnen het Nederlandse terugkeerbeleid en dat van enkele andere EU-lidstaten. Ik verwacht begin 2021 de resultaten van dit onderzoek. Daarnaast heb ik het WODC gevraagd een vergelijkend onderzoek te doen naar terugkeerresultaten in een aantal lidstaten. De resultaten daarvan verwacht ik niet voor de eerste helft van 2021.
Indien u tot nader onderzoek besluit, wilt u de Kamer hiervan dan terstond in kennis stellen en daarbij aangeven wanneer de uitkomst van het onderzoek wordt verwacht?
In de bovenstaande vragen heb ik reeds aangegeven welke onderzoeken er momenteel lopen. Over het tijdstip van het afronden van de gesprekken met de Commissie kan ik geen concrete toezeggingen doen, omdat dat mede afhankelijk is van de uitgebreidheid van de analyse door de Commissie. Uiteraard zal ik wel verzoeken om een spoedige afronding.
Het afschermen van de gegevens van advocaten in het kadaster |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat artikel 51, derde lid, van het Handelsregisterbesluit het mogelijk maakt het adres van, onder meer, advocaten af te schermen met het oog op hun veiligheid?
Ja. Het woonadres kan op verzoek van de geregistreerde worden afgeschermd. Met de ophanden zijnde wijziging van het Handelsregisterbesluit, beoogde datum inwerkingtreding 1-1-2021, zullen de woonadressen van alle natuurlijke personen worden afgeschermd. Deze afscherming is echter niet absoluut, in die zin dat bestuursorganen, advocaten, deurwaarders, notarissen en de in artikel 28 derde lid van de Handelsregisterwet 2007 genoemde organisaties het woonadres wel kunnen inzien. Deze partijen hebben deze gegevens nodig om hun publieke taken te kunnen uitvoeren.
Een en ander betekent overigens nog altijd wel, dat wanneer iemand zijn onderneming heeft gevestigd op zijn woonadres, zijn woonadres als vestigingsadres zichtbaar blijft in het Handelsregister. De openbaarheid van het vestigingsadres is immers noodzakelijk voor het bevorderen van de rechtszekerheid van derden in het economisch verkeer. Dit laat onverlet dat een ondernemer kan overwegen om zijn bedrijf op een ander adres te vestigen dan zijn woonadres.
Bent u ermee bekend dat adresgegevens in sommige gevallen wel raadpleegbaar zijn via het kadaster?
Ja. De kadastrale registratie, de kadastrale kaart en de openbare registers van het Kadaster zijn op grond van de Kadasterwet openbaar en voor eenieder op verzoek toegankelijk. Dit is in het belang van de rechtszekerheid ten aanzien van registergoederen, de transparantie van de vastgoedmarkt en het functioneren van de overheid. Zie hierover ook de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018 aan de Tweede Kamer1.
Klopt het dat er weliswaar een afschermingsmogelijkheid is in het kadaster1 maar dat deze weg complex is, omdat dit slechts mogelijk is via de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid of via het Stelsel Bewaken en Beveiligen? Zo nee, hoe zit het dan?
Afscherming van persoonsgegevens in het Kadaster is mogelijk. In artikel 37a van het Kadasterbesluit, dat op 1 juli 2019 in werking is getreden, is geregeld dat persoonsgegevens bij het Kadaster vanwege veiligheidsoverwegingen afgeschermd kunnen worden. Voorwaarde is dat personen zijn opgenomen in het stelsel bewaken en beveiligen. Dit kan gelden voor personen in het zogenoemde rijksdomein die vanwege het nationale belang van het ambt op de limitatieve lijst van het stelsel bewaken en beveiligen staan. Voor personen die vallen binnen het decentrale gedeelte van het stelsel bewaken en beveiligen geldt dat Politie en OM beoordelen of de dreiging aanleiding geeft om een persoon op te nemen in het stelsel bewaken en beveiligen.
Deelt u de mening dat het, gelet op de dreiging die kan bestaan, beter zou zijn om het voor advocaten (en eventuele andere beroepsgroepen) eenvoudiger te maken hun gegevens af te schermen in het kadaster? Zo nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. De huidige praktijk van openbaarheid van kadasterinformatie (informatieverstrekking) van het Kadaster zal zo blijven. Ik ben van mening dat in situaties waarin een dreiging kan bestaan en afscherming in het Kadaster aan de orde is, de objectieve en zorgvuldige beoordeling of een persoon dient te worden opgenomen in het stelsel bewaken en beveiligen, de gewenste waarborgen geeft. Het Kadaster is voor eenieder toegankelijk zodat voor iedereen duidelijk is wat de rechtstoestand van onroerende zaken is. Beroepsgroepen zoals notarissen en makelaars maar juist ook burgers kunnen hierdoor nagaan wanneer zij bijvoorbeeld met een verkoper zaken doen of die persoon ook daadwerkelijk de eigenaar van een pand is. Hierdoor is er tussen burgers en professionals een gelijkspeelveld. Wel is het zo dat per opvraging een tarief verschuldigd is dan wel de informatie slechts toegankelijk is bij een abonnement. Voor raadpleging van het Kadaster geldt derhalve een ander regime dan voor het raadplegen van het Handelsregister. Over het regime ten aanzien van het raadplegen van Kadasterinformatie heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties uw Kamer op 29 juni 2018 geïnformeerd. 3
Bent u bereid te bekijken of het niet eenvoudiger kan worden gemaakt om gegevens in het kadaster af te schermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4.
De stikstofdepositie van Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Naar welk document refereerde u toe u stelde dat de stikstofdepositie van Schiphol op Natura2000 gebieden in kaart is gebracht? Kunt u dit document delen met de Kamer?1
In de voetnoot bij de vraag zijn twee documenten opgenomen. Er is niet gesteld dat de stikstofdepositie van Schiphol op Natura2000 gebieden in kaart is gebracht.
Wel wordt gesteld dat Schiphol momenteel, vanwege het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daaraan ten grondslag liggende passende beoordeling, een nieuwe berekening maakt van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol. De resultaten van die berekening worden opgenomen in het MER van het nieuw normen- en handhavingstelsel, dat als bijlage bij het te wijzigen Luchthavenverkeerbesluit (LVB) aan uw Kamer zal worden voorgelegd.
Waar doelde u op toen u in het Kamerdebat zei dat er met betrekking tot de stikstofuitstoot van Schiphol rekening gehouden is met «de wettelijke voorschriften van de milieueffectrapportages»? Naar welke wettelijke voorschriften verwijst u?
De inhoudelijke eisen aan het milieueffectrapport zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (§ 7.7, het milieueffectrapport dat betrekking heeft op een besluit).
Hoe ziet u de uitspraak van de commissie voor de Milieu Effect Rapportages, dat voor de bepaling van significante effecten, een vergelijking tussen alternatieven uit de Milieu Effect Rapportages van 2002 en 2008 niet relevant is?
Ik ga ervan uit dat met de in de vraag genoemde uitspraak wordt gerefereerd aan het antwoord van de Commissie voor de m.e.r. van 28 november 2019 op de vraag van het Adviescollege stikstofproblematiek van 7 november 20192. Er is met het secretariaat van de Commissie van de m.e.r. contact geweest over de betreffende uitspraak.
De Commissie geeft in haar antwoord inderdaad aan dat een vergelijking tussen alternatieven uit verschillende milieueffectrapporten niet relevant is. De commissie geeft in haar antwoord in de zin daarna aan dat het wel relevant is welke begrenzingen het LVB uit 2002 en het LVB uit 2008 stellen aan de emissies.
En dat is precies wat destijds is gebeurd. In het MER dat behoort tot het LVB 2002 (in werking getreden in 2003) is namelijk inzichtelijk gemaakt wat de emissies zijn van het aantal vliegtuigbewegingen dat mogelijk was binnen dat LVB, dus binnen de begrenzing van het LVB 2002.
Vervolgens is in het MER dat behoort tot het LVB 2008 gesteld dat de grenswaarden in de handhavingspunten in het LVB 2008 een kleiner aantal vliegtuigbewegingen mogelijk maakte dan het LVB uit 2002 mogelijk maakte.
In dat geval mag, in lijn met de uitspraak van de Commissie voor de m.e.r. in haar antwoord op de vraag van het Adviescollege stikstofproblematiek, worden geconcludeerd dat de effecten van het nieuwe besluit (LVB 2008) niet groter zullen zijn dan de effecten van het eerdere besluit (LVB 2002).
Klopt het dat er sinds 2004 geen passende beoordeling is gedaan over de stikstofdepositie veroorzaakt door Schiphol op Natura 2000 gebieden? Waarom niet?
Zoals ik in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer heb aangegeven (zie voetnoot 1 van de voorliggende brief, behorend bij vraag 1), is in het verleden ter voorbereiding op besluitvorming in het kader van de Wet luchtvaart aangaande luchthavenbesluiten een milieueffectrapportage opgesteld. Hierbij zijn ook de natuurwaarden betrokken.
Klopt het dat de feitelijke emissies van Schiphol sinds 2004 (de inwerkingtreding van de natuurbeschermingsregelgeving) zijn toegenomen?
Uit de emissieregistratie (http://www.emissieregistratie.nl) blijkt dat de emissie van NOx van de luchthaven Schiphol tussen 2005 en 2017 (laatste jaar dat in de overzichten van de emissieregistratie is opgenomen) inderdaad is toegenomen. Dat is met name het gevolg van de toename van het aantal vliegtuigbewegingen, van circa 405.000 bewegingen in 2005 naar 495.000 bewegingen in 2017.
Deelt u de conclusie van de Commissie voor de Milieu Effect Rapportage (MER), dat er redenen zijn om aan te nemen dat er wel sprake is van significante effecten op Natura 2000 gebieden sinds 2004?
Er is met het secretariaat van de Commissie van de m.e.r. contact geweest over de betreffende passage.
De redenering van de Commissie voor de m.e.r. is dat in diverse Natura 2000 gebieden de kritische depositiewaarden zijn overschreden. Dat betekent volgens de commissie dat elke extra depositie in een dergelijk gebied, hoe klein die extra depositie ook is, in theorie een significant effect kan hebben. In die zin ben ik het eens met de conclusie van de Commissie voor de m.e.r.
Of er daadwerkelijk sprake is van significante effecten zal uit projectspecifieke berekeningen en beoordelingen van de deposities in de afzonderlijke gebieden moeten blijken. Deze worden momenteel door initiatiefnemer Schiphol uitgevoerd.
Betekent dit dat voor de Milieu Effect Rapportage die nu voor het Luchthavenverkeersbesluit 1 (LVB 1) wordt opgesteld 2004 als referentiejaar moet worden vastgesteld?
Het te hanteren referentiejaar voor de berekeningen van de effecten op de natuur is onderwerp van handhavingsverzoeken voor Schiphol die het Ministerie van LNV, als bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming, heeft ontvangen. Ik kan niet vooruitlopen op de besluiten hierover van het Ministerie van LNV.
Wat zouden de gevolgen zijn voor Schiphol als blijkt dat sinds 2004 er significante effecten op Natura2000-gebieden hebben plaatsgevonden door de operatie van Schiphol?
Zie het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat de grenzen met betrekking tot emissies zoals vastgelegd in de Luchthaven Verkeers Besluiten van 2002 en 2008 per vliegbeweging zijn, en er dus geen absoluut emissieplafond is? Hoe kan/kon in dat geval het effect op de omliggende natuur worden bepaald? Is voor een toekomstig besluit niet een absoluut emissieplafond nodig?
De grenzen in het LVB zijn vastgesteld voor een zogeheten gecorrigeerde vliegtuigbeweging en worden uitgedrukt in gram emissie per ton startgewicht. Er zijn dus inderdaad geen absolute emissieplafonds.
Het bepalen van de effecten van emissies staat los van het feit of al dan niet een emissieplafond is geformuleerd. Er kan namelijk worden berekend en gemodelleerd hoe groot de werkelijke of geprognotiseerde emissies zijn, hoe die zich verplaatsen in de lucht en welke depositie in natuurgebieden het gevolg zijn van die emissies.
Op basis van het eindadvies van het Adviescollege stikstofproblematiek zal worden bezien of een emissieplafond voor stikstof uit de luchtvaart moet worden geformuleerd.
Klopt het dat het aantal van 500.000 vliegbewegingen en de emissies hiervan nog niet zijn vastgelegd in een vergunning? En dat er nog geen toets heeft plaatsgevonden van de significante effecten op Natura 2000 gebieden?
Zoals bekend wordt het aantal van 500.000 vliegtuigbewegingen vastgelegd in een in voorbereiding zijnde wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol, kortweg aangeduid als LVB-1. In dat kader worden in een MER en de passende beoordeling de milieueffecten van de voorgenomen activiteit inzichtelijk gemaakt, waaronder de effecten op de natuur, en worden die effecten getoetst aan de geldende wet- en regelgeving.
Zijn er al inhoudelijke reacties van de luchthavens waarvoor MOB een handhavingsverzoek heeft ingediend? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen?
De handhavingsverzoeken zijn gericht aan de Minister van LNV en zij zal een besluit nemen over die verzoeken. Vragen met betrekking tot de handhavingsverzoeken moeten daarom aan de Minister van LNV worden gesteld.
Wordt in de MER voor Schiphol gerekend met een warmte-inhoud ongelijk 0 MW? Zo ja, kunt u exact aan geven met welke warmte-inhoud er is gerekend en hoe deze is bepaald?
Voor de te hanteren warmte in de berekeningen van het MER voor Schiphol wordt het advies van de Commissie voor de m.e.r. afgewacht.
Kunt u de berekening m.b.t. de «warmteflux» van 43 MW in de MER Lelystad Airport vrijgeven?2 Is onderzocht wat de depositie is bij gebruik van 0 MW warmte-inhoud? Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van de gebruikte 43 MW?
In de depositieberekeningen met AERIUS voor het MER-2018 is voor de plansituatie uitgegaan van een emissiewarmte (warmte-inhoud) die overeenkomt met een vermogen van 43 MW. Deze waarde betreft een gemiddelde waarde die door het onderzoeksbureau is afgeleid uit gegevens over de vermogens van verschillende vliegtuigmotoren en het gebruikte vermogen gedurende verschillende vliegfasen.
Bij de berekening van de warmte-inhoud is de onderstaande formule 3.27 gehanteerd in de technische beschrijving van het OPS-model (uit het RIVM-rapport 500045001/2004)4.
Om te komen tot de warmte-inhoud (Q) van 43 MW is uitgegaan van:
In het MER 2018 is uitgegaan van dezelfde waarden voor de warmte-inhoud als in het MER 2014. Er is in het MER geen onderzoek uitgevoerd voor de situatie met een warmte-inhoud van 0 MW in alle vliegfasen.
Is er een verschil, en zo ja, wat is het verschil tussen warmteflux en warmte-inhoud?
De warmteflux (of warmtestroom) is de hoeveelheid warmte die van de ene plaats naar de andere overgaat, zoals de warmte die uit de vliegtuigmotor stroomt naar de buitenlucht.
De warmte-inhoud geeft een waarde voor de warmte van de emissies in de buitenlucht. De warmte-inhoud van de emissies beïnvloedt de stijging van de emissies en is relevant voor de verspreidingsberekening.
Moeten luchthavens om de depositie van hun emissies als een puntbron, een serie puntbronnen of op een andere manier worden gemodelleerd? Hoe streng moeten vluchtpaden worden gehandhaafd om accuraat luchtvaartemissies te kunnen voorspellen?
Er is geen voorgeschreven methode voor het modelleren van vliegtuigemissies in AERIUS. De gangbare wijze is om een vliegroute in delen op te knippen en elk deel van de vliegroute te modelleren als een puntbron, waaraan de emissies en bronkenmerken (zoals hoogte en warmte-inhoud) worden toebedeeld die gelden voor dat deel van de route. De vliegroute wordt daarmee gemodelleerd als een serie puntbronnen.
Een prognose van de emissies van luchtvaart gebruikt diverse inputgegevens, die aan verandering onderhevig zijn, zoals het weer, de door maatschappijen in te zetten vliegtuigen en de routes. In de prognoses wordt rekening gehouden met en inzicht gegeven in de gevolgen van die veranderingen voor de berekeningen (bandbreedtes).
Is Aerius in staat om snel bewegende bronnen zoals vliegtuigen, goed te modelleren?
Het AERIUS-model, dat wordt beheerd door het RIVM, is het gangbare rekeninstrument voor het bepalen van de stikstofdepositie door een project.
Snel bewegende bronnen, zoals vliegtuigen, vallen binnen het toepassingsbereik van AERIUS.
Is de stikstof emissie door vliegtuigen van Schiphol berekend op basis van modellen, met theoretische emissiewaarden, met behulp van metingen of ook op basis van de daadwerkelijk gevlogen en gemonitorde vluchtpaden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, wordt momenteel door Schiphol een nieuwe berekening gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol. Daarbij wordt gebruik gemaakt van emissiewaarden die zijn opgenomen in de Regeling milieu-informatie luchthaven Schiphol (RMI) en van de gebruikelijke verspreidingsmodellen die voor deze berekeningen zijn toegestaan. In die modellen worden zowel gemodelleerde routes als werkelijk gevlogen routes ingevoerd. Voor het bepalen van de depositie wordt gebruik gemaakt van AERIUS.
Wie was en is eind of systeemverantwoordelijk voor de check of Schiphol wel alle benodigde vergunningen heeft?
Er is niet één instantie die verantwoordelijk is voor alle vergunningen voor Schiphol. Zo is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onder meer verantwoordelijk voor de vergunning voor het vliegverkeer, is het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verantwoordelijk voor de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming en is de gemeente verantwoordelijk voor vergunningen voor bouwactiviteiten op de luchthaven. Uiteindelijk is de luchthaven zelf verantwoordelijk voor het aanvragen en verkrijgen van alle benodigde vergunningen.
Is er na 2004, bijvoorbeeld bij het LVB 2008, opgemerkt dat er geen geldige natuurvergunning was voor stikstof?
Het Ministerie van LNV zal in het kader van de handhavingsverzoeken een uitspraak doen of, en zo ja, wanneer Schiphol een natuurvergunning had moeten aanvragen.
Het bericht ‘Geen gehoor bij Belastingtelefoon’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen gehoor bij Belastingtelefoon»?1
Ja.
Klopt het dat een op de vijftien bellers (per jaar tienduizenden mensen) geen contact krijgen met medewerkers van de Belastingtelefoon?
Uit de cijfers, die ook in de open data via de site van de Belastingdienst2 openbaar worden gemaakt, blijkt dat in 2019 in totaal 629.267 bellers niet zijn toegelaten tot de wachtrij voor een gesprek met een Belastingtelefoonmedewerker. Afgezet tegen het totaal aantal bellers in 2019 waarbij in het keuzemenu een thema is gekozen, te weten 12.125.821 bellers, blijkt dat circa 5% van deze bellers niet konden worden verbonden met een Belastingtelefoonmedewerker op het moment van bellen omdat de wachtrijen vol waren. Dat betekent dat gemiddeld een op de 20 bellers in 2019 helaas niet kon worden doorverbonden met een medewerker.
Uit een nadere analyse van bellers die in het eerste contact met de Belastingtelefoon niet konden worden toegelaten tot de wachtrij én die zichzelf kenbaar hebben gemaakt met hun BSN, blijkt dat van die bellers ruim 55% in de werkdagen daarna alsnog contact hebben gekregen met een Belastingtelefoonmedewerker. Van de bellers die zich niet kenbaar hebben gemaakt met hun BSN is niet te achterhalen of ze alsnog contact hebben gekregen met de Belastingtelefoon.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat telefonisch contact zoekt met de Belastingtelefoon, uitgesplitst naar het keuzemenu en de verschillende nummers over 2018 en 2019 (Toeslagen, ondernemersvragen, uitstel voor aangifte inkomstenbelasting, overig, Douane, Buitenland, nabestaanden, open data, wonen of werken buiten Nederland)? Kunt u in dit overzicht aangeven hoeveel mensen de Belastingtelefoon niet konden bereiken? En kunt u een overzicht geven van de gemiddelde wachttijd per onderdeel met daarbij zowel hoge als lage uitschieters?
In onderstaande overzichten zijn de resultaten voor 2018 en 2019 weergegeven van het aantal telefoongesprekken dat na het doorlopen van het keuzemenu wordt aangeboden aan de wachtrij. De onderverdeling is gebaseerd op de werkstromen die door de Belastingtelefoon worden onderscheiden en ook terugkomen in het keuzemenu resp. de diverse telefoonnummers. Deze werkstromen zijn gelijk aan de onderverdeling die in de open data worden gepubliceerd. In het overzicht is naast de gemiddelde wachttijd ook de minimale en maximale wachttijd opgenomen per werkstroom. We zien dat het percentage aangenomen gesprekken in 2019 is verbeterd ten opzichte van 2018. De gemiddelde wachttijden en de uitschieters zijn in 2019 vergelijkbaar met 2018.
Hieronder vindt u een overzicht van het totaal aantal aanvragen uitstel aangifte IH dat via de Belastingtelefoon is gedaan. Dit bedroeg in 2018 totaal 183.013 stuks en in 2019 totaal 85.366 stuks. Het verlenen van uitstel kan via een Belastingtelefoonmedewerker of via de zogenaamde bestelautomaat in het keuzemenu3,.
De aanvragen van uitstel via de Belastingtelefoon betreffen overigens slechts een klein deel van het totaal aantal zoeken om uitstel. Verzoeken om uitstel kunnen ook worden gedaan via fiscaal intermediairs, digitaal via Mijnbelastingdienst of schriftelijk.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de oplopende wachttijden bij de Belastingtelefoon? Hoe verklaart u de groter wordende problemen in de tweede helft van 2019? Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde duur van een telefoongesprek?
De informatie voor wat betreft de gemiddelde wachttijden en gesprekstijden per werkstroom is opgenomen in de tabellen bij vraag 3. In onderstaand overzicht is vervolgens de gemiddelde wachttijd van de Belastingtelefoon voor het jaar 2019 per maand weergegeven.
Uit dit overzicht blijkt dat in de 2e helft van 2019 de wachttijden bij Belastingtelefoon in de periode juli t/m september zijn toegenomen. De wachttijden in oktober en november daalden. De wachttijden hangen vooral af van de beschikbare capaciteit aan Belastingtelefoonmedewerkers en de werkervaring van die medewerkers. De verschillen in de wachttijden per maand zijn naast het aanbod van telefonieverkeer, afhankelijk van de opleidings- en inwerkinspanningen in een betreffende maand. Zo zijn er in de periode van de IH-campagne de opleidings- en inwerkinspanningen laag geweest en is alle beschikbare capaciteit ingezet in het beantwoorden van vragen. Na de zomermaanden is de opleidings- en inwerkinspanning weer geïntensiveerd.
De Belastingtelefoon heeft in 2019 de beschikbare capaciteit t.o.v. 2018 verhoogd met 225 fte met als doel de bereikbaarheid te vergroten en de wachttijden te verkorten. Zie hiervoor ook de toelichting bij vraag 9. Deze maatregel heeft helaas onvoldoende effect gehad, aangezien naast het verhogen van de capaciteit, ook een groot deel van de bestaande capaciteit is vervangen als gevolg van de uit- en doorstroom van zowel flexibele als vaste medewerkers. Al met al heeft de Belastingtelefoon in 2019 ca. 1.200 nieuwe medewerkers opgeleid en ingewerkt op een totaal van 2.100 medewerkers. De Belastingdienst onderkent dat deze grote uit- en doorstroom een negatief effect heeft gehad op de gesprekstijden. De Belastingtelefoon streeft dit jaar naar een stabielere pool van meer ervaren medewerkers. Hiermee kan de gesprekstijd worden verkort en daarmee naar verwachting ook de wachttijden. Naast de langere gesprekstijden als gevolg van veel nieuwe medewerkers was en is er in zijn algemeenheid ook een toename in de gesprekstijd als gevolg van meer weerstand tijdens gesprekken met de Belastingtelefoon, omdat burgers zich onjuist behandeld voelen door de Belastingdienst. Hierdoor neemt de druk op de beschikbare capaciteit toe met als gevolg, naast hogere gesprekstijden, ook langere wachttijden.
Waarom kunnen mensen die de Belastingtelefoon niet kunnen bereiken, niet op een andere manier communiceren met de Belastingdienst? Is het communiceren via de e-mail voor bijvoorbeeld een terugbelverzoek nog steeds niet mogelijk aangezien mensen nu worden verwezen naar social media zoals Facebook of Twitter?
De Belastingdienst gebruikt in de communicatie met burgers en bedrijven diverse middelen. Naast de Belastingtelefoon zijn dat bijvoorbeeld de website, portals, persoonlijk contact bij de balie en ook via social media voor niet persoonsgebonden informatie (Facebook, Twitter, Instagram en LinkedIn).
De Belastingdienst stelt e-mailverkeer met belastingplichtigen op dit moment alleen open voor individuele zaakgebonden gegevensuitwisseling in de processen van toezicht (inclusief kantoortoetsing), inning en dienstverlening en voor de ondersteuning van facilitaire processen. Het e-mailen is beperkt tot één nauw omschreven zaak en het verstrekken van een e-mailadres is met waarborgen omkleed. Het beleid van de Belastingdienst over het gebruik van elektronisch berichtenverkeer is neergelegd in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.4 Belastingplichtigen maken namelijk lang niet altijd gebruik van een beveiligde internetverbinding, waardoor het risico bestaat dat persoonlijke gegevens onbedoeld openbaar worden. Daarnaast is het niet mogelijk om de identiteit van de e-mailvragensteller vast te stellen. Dit is de reden dat het niet mogelijk is om formele berichten, zoals een belastingaangifte, een aanvraag voor toeslagen of een bezwaarschrift per e-mail bij de Belastingdienst in te dienen.
Het is op termijn denkbaar om ook niet-persoonsgebonden vragen via e-mail te behandelen. Echter, ruim 90% van de bellers naar de Belastingtelefoon hebben persoonsgebonden vragen die niet via e-mail behandeld kunnen worden. Voor het communiceren over een terugbelverzoek wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat er op korte termijn meer mogelijkheden moeten komen om te communiceren met de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat vorm geven?
Ik deel de mening dat het in de dienstverlening wenselijk is meerdere mogelijkheden te hebben om te communiceren met burgers en bedrijven. In de beantwoording van vragen naar aanleiding van de brief van de Minister van Financiën van 11 januari 20205 is aangegeven dat een externe partij zal worden gevraagd te adviseren hoe een fundamentele transformatie in de dienstverlening in het algemeen, en de Belastingtelefoon in het bijzonder, kan helpen om burgers en bedrijven beter en effectiever te helpen. Daarnaast zijn door de Belastingdienst diverse projecten in gang gezet. Bij vraag 9 wordt het terugbelverzoek nader toegelicht. Het introduceren van een chat- of messaging functie wordt nader verkend en er wordt bezien of het proactief bellen vanaf 2020 geïntensiveerd kan worden.
Kunt u verklaren waarom simpele vragen van mensen niet via de e-mail gesteld en beantwoord kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 5.
Neemt u aanvullende maatregelen om het serviceniveau van de Belastingtelefoon te verbeteren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst neemt inderdaad aanvullende maatregelen om het serviceniveau te verbeteren. Zo krijgen burgers en bedrijven dit jaar de mogelijkheid om, bij kortstondige pieken (op een bepaald thema) bij de Belastingtelefoon, hun telefoonnummer en een bericht achter te laten, zodat de Belastingtelefoon hen kan terugbellen. Dit zal eerst op beperkte schaal worden getest, waarbij het streven is om dit gaandeweg steeds meer uit te breiden als dit een succesvolle test blijkt.
Daarnaast is het primaire proces bij de Belastingtelefoon opnieuw ingericht en zijn teams met specialismen voor de beantwoording van specifieke vragen gevormd. Ook wordt in 2020 voorzien dat Quality Monitoring operationeel wordt. Hierdoor kan de Belastingtelefoon de kwaliteit van de antwoorden verder verbeteren. In de recente beantwoording van Kamervragen over het versterken van de besturing van de Belastingdienst is gedetailleerd ingegaan op maatregelen die zijn genomen met betrekking tot de capaciteit van de Belastingtelefoon en wat daarvan is gerealiseerd.6 De inzet van deze maatregelen is een verbetering van de bereikbaarheid incl. keuzemenu van 90% als jaargemiddelde voor de gehele Belastingtelefoon.
Zijn de aangekondigde maatregelen zoals het terugbellen na een piekmoment, het actief benaderen van mensen en de personeelsuitbreiding gerealiseerd? Zo nee, welke maatregelen zijn nog niet ingevoerd en waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 8 staat vermeld, zal de Belastingtelefoon in 2020 het terugbellen na piekmomenten eerst op beperkte schaal testen. Het streven daarbij is om dit gaandeweg steeds meer uit te breiden als deze test succesvol blijkt te zijn.
Verder zijn via de Ontwerpbegroting 2019 en Voorjaarsnota 2019 extra middelen aan de Belastingtelefoon toegevoegd. Daarmee kon de in te zetten capaciteit bij de Belastingtelefoon worden vergroot. Over 2018 bedroeg de gemiddeld ingezette capaciteit 1.520 fte. Over 2019 bedroeg de gemiddelde ingezette capaciteit 1.745 fte. Daarmee is een capaciteitstoename gerealiseerd van 225 fte. Om gedurende de aangifteperiode het beoogde bereikbaarheidsniveau te realiseren, wordt door de Belastingtelefoon maximaal opgeschaald. Op dit moment zet de Belastingtelefoon capaciteit in die vergelijkbaar is met die in dezelfde periode in 2019. Het zou echter kunnen dat bij de start van de campagne door een langere gemiddelde gesprekstijd dan vorig jaar minder bellers geholpen kunnen worden bij de Belastingtelefoon. Dat kan langere wachttijden meebrengen. Ondanks de goede voorbereiding op de aangiftecampagne, is dit een dusdanig grote operatie dat verstoringen niet zijn uit te sluiten.
Is de door de Minister aangekondige opdracht extern advies in te winnen over de transformatie van de Belastingtelefoon al bij een externe partij uitgezet? Zo ja, bij welke partij? Met welke opdracht gaat deze partij aan de slag? Wanneer wordt er een eerste rapportage verwacht? Zo nee, waarom is de opdracht, gezien de urgentie, nog niet uitgezet?
De opdracht is in voorbereiding en ik verwacht u hierover op korte termijn nader te kunnen informeren.
Wat is de positie van de Belastingtelefoon bij de aangekondigde reorganisatie van de Belastingdienst?
De Belastingtelefoon is een belangrijk communicatiemiddel voor burgers en bedrijven in hun contact met de Belastingdienst, ook bij vragen op het gebied van Toeslagen of de Douane. De ontvlechting van Toeslagen en Douane is mede ingezet om de dienstverlening, onder andere middels de Belastingtelefoon, te verbeteren. Aan de uitwerking van deze ontvlechting wordt op dit moment gewerkt door de Secretaris-Generaal, de interim-Directeuren Generaal van Toeslagen en de Belastingdienst en de waarnemend Directeur-Generaal van Douane. Hier maakt de Belastingtelefoon vanzelfsprekend onderdeel van uit.
Wat is de oorzaak van het lage bereikbaarheidspercentage van 65% in december 2019? Kunt u een overzicht geven van de vijf meest voorkomende gespreksonderwerpen?
De bereikbaarheid incl. keuzemenu in december voor de gehele Belastingtelefoon was 82%. De meest voorkomende vragen bij de Belastingtelefoon betroffen de volgende onderwerpen:
Het percentage aangenomen op de werkstroom Toeslagen in de maand december was 65%. In de tabel bij vraag 3 is het percentage aangenomen voor geheel 2019 bij Toeslagen opgenomen; dit percentage was 80%. Zichtbaar in de tabel bij vraag 3 is dat het percentage aangenomen bij de werkstroom Toeslagen lager is dan bij de andere werkstromen. Dit is het gevolg van de problematiek Kinderopvangtoeslag. De meest voorkomende vragen bij de werkstroom Toeslagen betroffen de volgende onderwerpen:
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg over de Belastingdienst op 4 maart beantwoorden?
De televisie-uitzending van Rambam ‘Heel Holland coacht’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de televisie-uitzending van Rambam gezien over het toegenomen aantal coaches die mensen met veelal een hulpvraag trachten te helpen?1
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat het aantal coaches in de afgelopen vijf jaar is verdubbeld naar 65.000? Bent u van mening dat deze toename deels te maken heeft met de lange wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet?
Coach is geen beschermd beroep en geen functie binnen de (geestelijke) gezondheidszorg. Daarom heb ik geen informatie over deze groei. Ik kan het bericht en de genoemde cijfers dan ook niet bevestigen.
Heeft u kennisgenomen van een onderzoek van Omroep Max (juli 2019), waaruit bleek dat twee op de drie bedrijfsartsen en psychologen bezorgd zijn over de «wildgroei» aan coaches op het gebied van stress en burn-out?2
Ja. Er ligt een verantwoordelijkheid bij zowel de bedrijfsgeneeskundige zorg als bij patiënten zelf en de huisarts om passende zorg en ondersteuning te vinden bij (arbeidsgerelateerde) psychische problemen.
Wist u dat slechts 10% van de coaches staat ingeschreven bij een beroepsvereniging? Wat vindt u daarvan?
Daar heb ik geen mening over. Coaching gaat in het algemeen niet over geneeskundige geestelijke gezondheidszorg. Het is aan de beroepsgroep zelf om keuzes te maken over professionalisering.
Wat vindt u ervan dat een deel van de coaches wel ingeschreven staat bij één van de landelijke beroepsverenigingen (waaronder de stichting Nederlandse Orde van Beroepscoaches (NOBCO), de Landelijke Vereniging voor Supervisie en Coaching (LVSC) en de Nederlandse beroepsvereniging van loopbaanprofessionals (Noloc)), die verschillende eigen keurmerken en certificaten gebruiken? Wat vindt u ervan dat ook toelatingseisen, kwaliteitsbewaking, klachten- en sanctiebeleid sterk variëren? Wat vindt u van de inhoud van de door de beroepsverenigingen gehanteerde zogenaamde «ethische code» en de wijze van handhaving daarvan bij de aangesloten leden?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 4 gaat het niet over geneeskundige geestelijke gezondheidszorg. Daarom laat ik het aan de beroepsgroep zelf om hierin een standpunt in te nemen. Ook ligt hierin voor de cliënt zelf een verantwoordelijkheid bij de keuze van de coach en het maken van een afweging op basis van bijvoorbeeld trainingen en opleidingen of kwalificaties.
Bent u het ermee eens dat zelfregulering in deze sector tekortschiet?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb ik hierover geen oordeel, aangezien deze sector niet onder mijn verantwoordelijkheid valt.
Bent u bereid om met de landelijke beroepsverenigingen afspraken te maken over hoe de markt beter gereguleerd gaat worden?
Coaching valt zoals gesteld in de voorgaande antwoorden niet binnen de geneeskundige zorg en ik vind het daarom niet aan mij om hierin een rol te spelen.
Wat vindt u van een verplicht landelijk kwaliteitsregister dat onafhankelijk van beroepsorganisaties wordt beheerd? Wat vindt u van een beroepseed voor coaches?
Daar heb ik geen oordeel over. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vraag 4 t/m 7.
Beschouwt u de huidige situatie als een gevaar voor de (geestelijke) volksgezondheid? Ziet u er – gezien de wildgroei van het aantal coaches – de meerwaarde van in om aan publieksvoorlichting te doen, om mensen te behoeden voor zogenaamde «coach-cowboys»?
Burgers hebben zelf een verantwoordelijkheid voor het maken van een keuze voor coaching. Wanneer iemand psychische problemen ervaart kan hij of zij via de huisarts en de reguliere ggz passende informatie, zorg en ondersteuning ontvangen. Akwa GGZ biedt voor de meeste psychische problemen patiënteninformatie evenals MIND en andere patiëntenorganisaties. Dit is te vinden via Thuisarts.nl.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uitgebreid beantwoorden?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Het bericht ‘Schaf de zorgtoeslag af, zonder inkomenseffecten’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Bruno Bruins (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schaf de zorgtoeslag af, zonder inkomenseffecten»?1
Ja.
Wat vindt u van het plan van de professoren Van de Ven en Schut?
De kern van hun voorstel is:
De zorgtoeslag wordt afgeschaft.
Burgers gaan maandelijks een heffing betalen aan de belastingdienst ter hoogte van € 85 minus de zorgtoeslag.
De opbrengst van de heffing plus het budget van de huidige zorgtoeslag worden ter beschikking gesteld aan de verzekeraars, waardoor de nominale premie € 85 per maand lager uitvalt.
Dit heeft de volgende effecten:
Inkomenseffecten: De gemiddelde nominale premie bedraagt € 1.415 in 2020. De zorgtoeslag bedraagt € 1.250 voor alleenstaande minima, waardoor zij per saldo € 165 betalen.2 Bij een verlaging van de premie met € 85 per maand, wordt de nominale premie € 395, waardoor alleenstaanden met een inkomen op of onder het minimumloon (circa 3 miljoen huishoudens) er ruim € 200 op achteruit gaan (een koopkrachtachteruitgang van 1%). Het voorstel is onduidelijk over of/hoe deze mensen zouden worden gecompenseerd. Hiervoor zijn verschillende maatregelen denkbaar, maar complicerende factor daarbij is dat de zorgtoeslag een tegemoetkoming op huishoudinkomen is en het huidige fiscale stelsel gebaseerd is op individueel inkomen. Daarom zullen er altijd zowel positieve als negatieve inkomenseffecten optreden bij het afschaffen van de zorgtoeslag in combinatie met compensatie binnen het bestaande instrumentarium. De verdeling van de effecten hangt uiteraard af van de precieze vormgeving van een variant.
In het voorstel moet in plaats van de zorgtoeslag een fiscale heffing worden berekend. Deze maandelijkse heffing moet ingepast worden in het belastingstelsel dat werkt met voorlopige en definitieve aanslagen. Het voorstel is niet duidelijk over welke belastingparameters (heffingskortingen, tarieven) gewijzigd zouden moeten worden. Als de hoogte van de heffing net als die van de zorgtoeslag gebaseerd moet zijn op het actuele inkomen van het huishouden, dan blijven de complicaties die zich bij de zorgtoeslag voordoen bij het vaststellen van het inkomen bestaan. Correctie achteraf blijft nodig als blijkt dat er verkeerde inschatting is gemaakt.
Er zou verder uitgewerkt moeten worden hoe de belastingplichtige te kennen moet geven dat hij/zij in aanmerking wil komen voor vermindering van de maandelijkse heffing. Als dit moet gebeuren via een aanpassing van een voorlopige aanslag, zijn de effecten op administratieve lasten en doenvermogen vergelijkbaar met die van het aanvragen van de zorgtoeslag.
Gezien bovenstaande kunnen wij niet goed inschatten of het voorstel uitvoerbaar is voor de belastingdienst.
Wat is het effect op het aantal ontvangers van zorgtoeslag bij een verlaging van de nominale premie met 85 euro per maand? Deelt u de conclusie dat deze verlaging van de nominale premie en de zorgtoeslag inkomensneutraal kan worden gecompenseerd via een fiscalisering of verhoging van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (bijdrage Zvw)?
Na een verlaging van de nominale premie met € 85 per maand zou er in 2020 nog recht bestaan op zorgtoeslag voor alleenstaanden met een inkomen onder de € 23.000 en voor stellen met een inkomen tot € 24.000. In 2019 zijn er ongeveer 3,0 miljoen alleenstaanden en 0,2 miljoen stellen die onder deze grenzen vallen, waardoor het aantal zorgtoeslaggerechtigde huishoudens met circa 1 miljoen (24%) daalt. Zoals bij vraag 1 is aangegeven zal compensatie nader moeten worden uitgewerkt, maar is het niet op voorhand zeker dat hiermee alle inkomenseffecten budgettair neutraal kunnen worden gerepareerd.
Met welk bedrag zou de nominale premie moeten worden verlaagd om het aantal ontvangers van zorgtoeslag te verminderen tot nul?
De maximale zorgtoeslag bedraagt in 2020 € 1.250 voor alleenstaanden en
€ 2.397 voor paren. In 2020 zou het aantal ontvangers van zorgtoeslag derhalve verminderen tot nul bij een premiedaling van € 1.250 op jaarbasis.
Hoe groot is de groep voor wie het beschreven plan een negatief inkomenseffect kan hebben, uitgaande van een verlaging van de nominale zorgpremie met 85 euro per maand en de verplichte betaling van alle verzekerden van 85 euro per maand min de gederfde zorgtoeslag zoals beschreven in het artikel?
In het voorstel gaan ruim 3 miljoen huishoudens op achteruit, ervan uitgaande dat deze groep niet op een andere manier in wordt gecompenseerd (hier geeft het voorstel geen informatie over).
Wat zou de verhouding tussen de nominale zorgpremie en de inkomensafhankelijke bijdrage worden bij een verlaging met 85 euro per maand?
Door een verschuiving van € 85 per maand door 14 miljoen verzekerden verschuift er € 15 miljard. Het aandeel dat niet door de nominale zorgpremie wordt gefinancierd stijgt daardoor van circa 50% naar circa 80%.
Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten van de Wet op de Zorgtoeslag? Zouden deze volledig verdwijnen bij het overbodig worden van de zorgtoeslag via een verlaging van de nominale premie?
De uitvoeringskosten van de zorgtoeslag bedragen in 2017 circa 74 miljoen.3 Een deel van deze kosten betreft de bijdrage van de zorgtoeslag aan de vaste kosten van de dienst toeslagen. Die vervallen niet in zijn geheel als er één toeslag wordt afgeschaft. Daar komt bij dat de wegvallende uitvoeringskosten bij de dienst toeslagen worden gemitigeerd door hogere kosten bij het deel van de belastingdienst dat er weer extra taken bij krijgt.
Deelt u de analyse van de professoren dat de premieconcurrentie tussen verzekeraars wordt vergroot bij een lagere nominale premie, zoals eerder ook geconcludeerd door het Centraal Planbureau (CPB)? Klopt het dat consumenten door de grotere relatieve verschillen juist meer gevoelig zullen zijn voor verschillen in premies? Wat zou dit betekenen voor de hoogte van de nominale premie? Welke andere gevolgen verwacht u van grotere relatieve prijsverschillen in de nominale premie?2
Douven et al. (2020)5 laten inderdaad zien dat naarmate de nominale premie lager wordt verzekerden meer gevoelig zullen zijn voor verschillen in premies. Door grotere concurrentie zal er dan druk ontstaan op verzekeraars om de premie iets te verlagen.
Bij het gebruik van een lagere nominale premie moet ook het oogpunt van de verzekeraar worden meegenomen. Een risico is volgens het CPB dat een premie rond de nul ook kan leiden tot hogere premies omdat verzekeraars niet snel een negatieve premie zullen aanbieden. Zie voor andere effecten vraag 9.
Hoe verhoudt dat zich tot de analyse van het CPB dat het kostenbewustzijn bij burgers juist afneemt?3
Met betrekking tot kostenbewustzijn en de hoogte van de nominale premie spelen twee aspecten7 (ZIK1, 2015, pag.135). Enerzijds kan een lagere nominale premie leiden tot minder kostenbewustzijn bij mensen. Bij een lage nominale premie kan het lijken alsof de zorg niets kost.
Een hoge premie kan ook leiden tot een gevoel bij mensen dat men «er voor betaald heeft» en dus alle recht heeft op veel zorg.
Hoe groot beide effecten in de praktijk zijn is niet nader onderzocht.
Hoe ontwikkelt het aantal wanbetalers in de Zvw zich? Hoe groot is de premiederving die optreedt door wanbetaling? Deelt u de conclusie dat een verlaging van de nominale zorgpremie leidt tot een vermindering van het aantal wanbetalers?
Het aantal wanbetalers is gedaald van 325.000 eind 2015 naar 202.000 eind 2019 doordat zorgverzekeraars op grote schaal betalingsregelingen aanbieden. Verzekerden betalen dan direct weer de normale premie. In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal wanbetalers opgenomen sinds 2014.
Per ultimo
Aantal wanbetalers
325.810
312.037
277.023
249.044
223.714
202.207
Zorgverzekeraars kunnen verzekerden met een betalingsachterstand ter hoogte van zes maanden zorgpremie aanmelden bij het CAK voor het bestuursrechtelijke premieregime (wanbetalersregeling). De wanbetalersregeling beperkt daarmee de premiederving. Deze betalingsachterstanden worden deels ook weer voldaan. Het is niet bekend hoe hoog de premiederving is.
Een lagere zorgpremie kan een preventieve werking hebben op nieuwe wanbetalers dan wel recidive. Daar staat tegenover dat een verlaging van de nominale premie met een navenante verlaging van de zorgtoeslag, per saldo geen wijziging in het inkomen van huishoudens met lage inkomens betekent en het in vraag 1 genoemde voorstel zelfs negatieve inkomenseffecten kan hebben voor lage inkomens.
Bij welke hoogte van de nominale premie ontstaat het risico dat een aantal verzekeraars een negatieve premie zouden moeten hanteren bij collectieve kortingen, uitgaande van het wettelijk verplicht eigen risico? Bij welke hoogte ontstaat het risico op een negatieve premie uitgaande van een hoger vrijwillig eigen risico?
Dit hangt af van de verwachte uitgaven van verzekeraars en hun financiële positie (reserves). Op basis van huidige inzichten kan gesteld worden dat bij een premie van lager dan circa € 460 per jaar, het risico ontstaat dat de premie negatief kan worden.
In 2020 bedroeg de bandbreedte tussen de hoogste en laagste nominale premie € 280 euro. Als men kiest voor het hoogste vrijwillige eigen risico van € 500 per jaar bovenop het verplicht eigen risico van € 385, bedraagt de korting bij de laagste premie circa € 180 per jaar. Dit betekent dat bij een nominale premie die lager is dan € 460 verzekerden, die kiezen voor de goedkoopste verzekeraar met het hoogste wettelijke minimum een negatieve premie betalen.
Heeft u sinds het uitkomen van de Studiegroep Duurzame Groei in juli 2016 de Europese Commissie de vraag voorgelegd of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun als de nominale premie wordt verlaagd? Zo nee, waarom niet?4
Een verlaging van de nominale premie leidt tot een verhoging van de staatssteunmiddelen en dient dit te worden genotificeerd bij de Europese Commissie. Dat heeft de Europese Commissie mij recent bevestigd. De Europese Commissie zal vervolgens de Zvw toetsen aan de Europese staatssteunregels.
Wat is daarvan de uitkomst, gezien het feit dat bij het publiceren van het rapport van de Studiegroep Duurzame Groei de verwachting was dat de Commissie twee jaar nodig zou hebben om een oordeel te geven?
Zie antwoord vraag 12.
Op welke wijzen zou een significante verlaging van de nominale premie mogelijk zijn met lagere risico’s op staatssteun, zonder het eigen risico te verhogen of de uitvoering van de Zvw weg te halen bij private verzekeraars?
Het verlagen van de nominale premie, zonder dat een notificatie bij de Europese Commissie is vereist, is mogelijk door het verlagen van de Zvw-kosten. Bijvoorbeeld door doelmatigheidsverbeteringen of door zorg over te hevelen naar andere domeinen. Andere mogelijkheden om de Zvw-kosten te verlagen zijn bijvoorbeeld het verkleinen van het verzekerde pakket door behandelingen niet meer te vergoeden. Het verbeteren van inzicht in gepast gebruik van zorg en daarmee het terugdringen van zorg waarvan de effectiviteit niet vaststaat, zijn ook vormen van pakketbeheer die tot lagere kosten van de Zvw kunnen leiden.
Wordt de mogelijkheid van het verlagen van de nominale premie en het afschaffen van de zorgtoeslag ook betrokken bij de uitvoering van de motie-Bruins/Van Weyenberg over varianten waarbij het toeslagenstelsel verdwijnt?5
Het kabinet zal meerdere alternatieven verkennen binnen het bestaande zorgverzekeringsstelsel. Met de kabinetsreactie op het IBO-toeslagen, die in maart naar uw Kamer zal worden verstuurd, zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
Een farmaceut die honderd medicijnen verloot onder baby’s met een dodelijke spierziekte |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Zwitserse farmaceut Novartis het middel Zolgensma via een verloting gratis wil verstrekken aan honderd baby’s met de dodelijke spierziekte Spinale musculaire atrofie (SMA)?
Ja.
Deelt u het standpunt dat het handelen van Novartis volstrekt onethisch is, tot valse hoop kan leiden bij wanhopige ouders met doodzieke kinderen en niet slechts in bewoordingen zou moeten worden veroordeeld?
Ik deel uw standpunt dat hier morele waarden uit het oog zijn verloren.
Mijn standpunt over de aanpak van Novartis heb ik in een gezamenlijke en openbare verklaring met mijn collega’s uit België, Luxemburg, Oostenrijk en Ierland aan de fabrikant medegedeeld.1 In de gezamenlijke verklaring hebben mijn collega’s en ik onze bezorgdheid uitgesproken over het feit dat Novartis en Avexis voor de vormgeving van een programma voor vroegtijdige toegang tot Zolgensma hebben gekozen voor een soort loterij voor patiënten waarvan de ouders en naasten reikhalzend uitkijken naar een mogelijke behandeling. Het getuigt niet van betrokkenheid bij de patiënten. Het zorgt alleen maar voor onzekerheid en meer leed bij de betrokken families.
Het staat fabrikanten vrij om hun producten aan patiënten ter beschikking te stellen voordat deze middelen worden vergoed. De praktische inrichting van een dergelijk programma is niet aan kaders gebonden maar moet in mijn ogen altijd in nauwe samenwerking met artsen gebeuren, op basis van objectieve medische criteria en medische noodzaak. Voor zover ik kan overzien is er in gevallen dat een fabrikant een geneesmiddel vroegtijdig beschikbaar stelt doorgaans inderdaad sprake van nauwe betrokkenheid van (behandelende) artsen. In dit geval concludeer ik dat hier niet of volstrekt onvoldoende sprake van is geweest.
In de hiervoor genoemde gezamenlijke verklaring heb ik met mijn collega’s Novartis en Avexis opgeroepen om hun systeem voor het bieden van vroegtijdige behandeling aan Europese patiënten, te herzien. Ik heb signalen opgevangen dat de bedrijven op grond van de commotie die is ontstaan, het programma overwegen aan te passen. In een persbericht heeft de fabrikant verklaard op de hoogte te zijn van het Beneluxa statement en overweegt om op basis van input van patientengroepen en behandelaren het ontwerp van de regeling aan te passen.2 Op dit moment overweeg ik geen nadere stappen.
Heeft u, naast uw gezamenlijke verklaring met collega-ministers uit de Benelux, ook contact opgenomen met alle andere Europese gezondheidsministers?
Ik heb vooralsnog geen andere collega’s benaderd over dit onderwerp. Hoewel ik de kracht zie in een EU-brede stellingname, vond ik het belangrijk om op korte termijn, voorafgaand aan de start van het programma, een krachtig signaal te geven. Daarom hebben mijn collega’s en ik ons beperkt tot een gezamenlijk Beneluxa statement. Door onze goede samenwerking was dit ook binnen de tijd mogelijk.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het niet gelukt om in deze kwestie in groter, EU-breed verband op te trekken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concrete stappen wilt u in Europees verband zetten om te voorkomen dat farmaceuten in de toekomst ongestraft kunnen blijven overgaan tot zulke onethische acties?
Inmiddels hebben patiëntenorganisaties, behandelaren, meerdere landen en ook Eurocommissaris Kyriakides zich tegen het karakter van de regeling gekeerd3. De brede maatschappelijke afkeuring van het kans-element zonder transparante, medisch inhoudelijke selectiecriteria vormt mijns inziens een duidelijk en afdoende signaal dat naar ik verwacht op zichzelf bedrijven zal ontmoedigen in toekomstige gevallen voor een dergelijke aanpak te kiezen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Welke sancties op zulk onethisch handelen door farmaceuten zijn in uw optiek mogelijk? Denkt u bijvoorbeeld dat (tijdelijke) opschorting van de toelatingsprocedure tot de Europese markt een effectief pressiemiddel kan zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt de verloting van honderd Zolgensma-injecties per jaar zich volgens u tot de door Novartis gevraagde prijs van 1,9 miljoen euro per injectie, waarmee dit het geneesmiddel het duurste ter wereld is?
Ik vind dat de fabrikant van een dergelijk veelbelovend geneesmiddel zijn product breed en tegen een aanvaardbare prijs beschikbaar moet stellen zodra het geregistreerd is. En gezien de hoge verwachtingen die met het product gemoeid zijn, zowel bij patiënten als in de markt, zou het goed zijn als de fabrikant uit maatschappelijke verantwoordelijkheid een programma op zou zetten dat meer patiënten toegang zou bieden en waarbij behandelende artsen beter betrokken zouden worden bij de selectie van patiënten.
Samen met patiënten en artsen wacht ik op markttoelating zodat snel gesproken kan worden over de prijs en vergoeding van Zolgensma. Ik ga ervan uit dat het product aan alle patiënten geleverd kan worden zodra een positief vergoedingsbesluit is genomen. Bij een product met een zo hoge prijs verwacht ik dat de fabrikant verantwoording aflegt over de noodzaak van de hoogte ervan. Hiervoor is inzage in de prijsopbouw noodzakelijk. Ik roep de fabrikant daar dan ook toe op.
Verwacht u van Novartis enige transparantie over de prijsopbouw van het geneesmiddel?
Zie antwoord vraag 7.
De vindbaarheid van artikel 2.82 aanbestedingen op TenderNed |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het op TenderNed vinden van aanbestedingen, die zijn voorbehouden op basis van artikel 2.82, door (sociaal) ondernemers als ingewikkeld en complex wordt ervaren?
TenderNed heeft een klacht van een ondernemer ontvangen die het vinden van voorbehouden opdrachten (zogenaamde 2.82 opdrachten) als ingewikkeld en complex ervaart.
Deelt u de mening dat het meer herkenbaar maken van aanbestedingen, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor meer werkgelegenheid voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, wenselijk is en voor zowel aanbestedende overheidsdiensten (meer keuzemogelijkheid) als (startende) sociaal ondernemers van toegevoegde waarde kan zijn?
Ja.
Wat vindt u ervan dat opdrachten die in het kader van artikel 2.82 van de Aanbestedingswet 2012 zijn aanbesteed niet via een zoekfunctie vindbaar zijn op TenderNed? Bent u bereid om tot een dergelijke zoekfunctie te komen?
Het is op dit moment al mogelijk te zoeken binnen TenderNed, door het gebruik van bepaalde termen die vaak in opdrachtomschrijvingen van voorbehouden opdrachten staan, waaronder «voorbehouden opdracht», «2.82» of «sociale werkplaats». Dit geldt voor aanbestedingen gepubliceerd op zowel TenderNed als een privaat platform. TenderNed heeft daarnaast een attenderings/notificatiefunctie, waarbij (sociale) ondernemers via hun interesseprofiel specifieke zoektermen kunnen opnemen. Zij ontvangen dan automatisch bericht bij publicatie van een relevante aanbesteding.
Een apart zoekfilter specifiek voor voorbehouden opdrachten bestaat op dit moment niet. Aanbestedende diensten hebben op TenderNed de mogelijkheid middels een vinkje aan te geven of de aanbesteding een voorbehouden opdracht betreft. De reden dat hiervoor geen specifiek zoekfilter bestaat is dat aanbestedende diensten, naast het publieke platform TenderNed, ook gebruik maken van andere private platforms om hun aanbestedingen op te publiceren. Op TenderNed staat vervolgens alleen verwijzing naar het private platform en de aankondiging van de opdracht, waardoor TenderNed niet over alle gegevens beschikt. Ik heb geen invloed op hoe private partijen hun systemen vormgeven. Een zoekfilter specifiek voor voorbehouden opdrachten zal daarom alleen de voorbehouden opdrachten die op TenderNed worden aangemaakt weergeven en daarom zijn doel missen.
Ik vind het wel belangrijk dat sociale ondernemers makkelijk kunnen zoeken naar aanbestedingen. Voor zowel de zoek- als de notificatiefunctie is vereist dat aanbestedende diensten deze termen opnemen in titel, omschrijving, zoektermen, etc. Ik heb PIANOo gevraagd dit onder de aandacht te brengen van de aanbestedende diensten.
Bent u tevens bereid om naast een zoekfunctie zich ervoor in te spannen om ook de al in TenderNed bestaande attenderings-/notificatiefunctie met dit kenmerk uit te breiden, zodat sociaal ondernemers actief gewezen kunnen worden op een aanbesteding in het kader van artikel 2.82?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u verder om de herkenbaarheid van aanbestedingen in het kader van artikel 2.82 te vergroten? Ziet u tevens mogelijkheden om aanbestedende overheidsdiensten extra te stimuleren om meer in te zetten op sociaal opdrachtgeverschap?
Op het terrein van voorlichting en stimulering van sociaal opdrachtgeverschap gebeuren verschillende dingen. PIANOo (het Expertisecentrum Aanbesteden) publiceert informatie en advies over aanbesteden voor aanbestedende diensten. PIANOo zet daarbij actief in op sociaal opdrachtgeverschap en organiseert onder andere marktontmoetingen tussen aanbestedende diensten en sociale ondernemingen.
Ook zijn er sinds kort kennisbijeenkomsten over de toepassing van voorbehouden opdrachten met publieke inkopers en (sociale) ondernemers gezamenlijk. Het gaat hierbij om sociale ondernemingen in brede zin: het is niet beperkt tot het begrip uit artikel 2.82 van de Aanbestedingswet. Iedere onderneming met sociale en/of maatschappelijke doelstellingen is welkom. In deze bijeenkomsten wordt onder andere ingegaan op de mogelijkheden die de Aanbestedingswet biedt om sociale impact te creëren binnen inkoop- en aanbestedingsbeleid, zoals:
inhuur van participanten (mensen met een arbeidsbeperking) door de rijksoverheid;
één op één gunning op basis van de percelenregeling of bij specifieke diensten door non-profit organisaties;
de voorbehouden opdrachten (artikel 2.82 van de Aanbestedingswet), waarover ik al eerder uw Kamer informeerde1; en
sociale overwegingen binnen een (reguliere) aanbestedingsprocedure. In deze categorie gaat het onder andere over sociale uitsluitingsgronden, (minimum)geschiktheidseisen, bijzondere uitvoeringsvoorwaarden en gunningscriteria.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ondersteunt daarnaast sociaal inkopen met de Handreiking social return om gemeenten te informeren over de verschillende mogelijkheden binnen de Aanbestedingswet. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld de uitvoeringsvoorwaarde stellen dat mensen met afstand tot de arbeidsmarkt een deel van de opdracht moeten uitvoeren (SROI).
Het regeerakkoord en de initiatiefnota van het lid Bruins (CU) over ondernemen met een maatschappelijke missie gaan in op de verschillende mogelijkheden om de erkenning en herkenning van sociale ondernemingen te versterken.2 In mijn Kamerbrief over passende regels en ruimte voor sociale ondernemingen heb ik aangekondigd om de behoefte en het draagvlak onder sociale ondernemers voor beleidsmaatregelen in kaart te brengen.3 Tijdens het notaoverleg over de Initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie afgelopen december, heb ik uw Kamer geïnformeerd over de huidige stand van zaken. Ik streef ernaar om voor het zomerreces de mogelijkheden voor betere erkenning en herkenning van sociale ondernemingen te delen met uw Kamer. Ik ben ook in gesprek gegaan met de sociaaleconomische Raad (SER) om de mogelijkheden voor maatschappelijke meerwaarde bij aanbesteden met de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties te verkennen en geef daarbij invulling aan mijn toezegging aan het lid Moorlag (PvdA) in het AO Aanbesteden van 31 oktober 2019.4 Sociale ondernemingen kunnen hun maatschappelijke impact met behulp van de SDG’s in kaart brengen en zichtbaar maken. Dit kan helpen in een aanbestedingsprocedure.
De wijziging woonplaatsbeginsel |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Oproep: stel wijziging woonplaatsbeginsel uit» van Binnenlands Bestuur en het bericht over het Kamerdebat over de wijziging van het woonplaatsbeginsel op de website van Jeugdzorg Nederland?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat op basis van de Uitvoeringstoets woonplaatsbeginsel Jeugdwet door jeugdzorgorganisaties verwacht mocht worden dat er een woonplaatstool of andere geautomatiseerde woonplaatstoets komt, vanwege onder andere de citaten «Het is daarbij wel van cruciaal belang dat de instellingen inzicht krijgen in de registratie van woonplaats van jeugdigen en de geschiedenis van de woonplaatsen van verblijf van jeugdigen. Wanneer instellingen afhankelijk blijven van gemeenten, blijft de huidige informatie-asymmetrie in stand» en «Cruciale randvoorwaarde voor het nieuwe woonplaatsbeginsel inclusief een vereenvoudiging en het verminderen van administratieve lasten voor zorgaanbieders en gemeenten, is de mogelijkheid voor zorgaanbieders en gemeenten om de woonplaats van een jeugdige conform de BRP te toetsen»?3
Nee, ik deel de mening niet. De aangehaalde citaten in vraag 2 staan in de Uitvoeringstoets woonplaatsbeginsel Jeugdwet. Naar aanleiding van deze Uitvoeringstoets is er nader onderzocht of het mogelijk en nodig zou zijn dat jeugdzorgaanbieders in de BRP kunnen checken welke gemeente verantwoordelijk is. Uit dit nadere onderzoek is naar voren gekomen dat er diverse redenen zijn waarom dit niet wenselijk en niet mogelijk is:
Allereerst is er de principiële reden dat in de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Jeugdwet bij gemeenten ligt. Gemeenten moeten zelf vaststellen welke gemeente is aangewezen voor de verstrekking van de jeugdhulp en de betaling daarvan.
Een tweede reden is dat er ernstige privacy-bezwaren zijn tegen raadpleging van de BRP door aanbieders. Het zou dan gaan om dubbele verstrekking van gegevens voor hetzelfde doel. Overbodige verwerking van persoonsgegevens is in strijd met de beginselen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Een derde reden heeft te maken met beheer: Bij een tool voor aanbieders moeten duizenden aanbieders geautoriseerd worden om in de BRP te kijken. Dit zorgt voor te veel uitvoeringslasten en te veel beheerkosten.
Om de informatie-asymmetrie tussen gemeenten en aanbieders te voorkomen -zoals terecht is benoemd in de Uitvoeringstoets- is in de wet een betaalplicht, onderzoekplicht en informatieplicht voor gemeenten opgenomen. Deze plichten van de gemeenten verstevigt de positie van aanbieders. Het verzekert hen van tijdige informatie over de verantwoordelijke gemeente en tijdige betaling voor
geleverde jeugdhulp. Gemeenten zijn dus verplicht om te betalen en als later blijkt dat de verantwoordelijkheid elders ligt, kunnen de kosten verrekend worden met de andere gemeente.
Hoe wordt bij de implementatie en uitvoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel exact tegemoet gekomen aan de hierboven geciteerde «cruciale randvoorwaarden», nu een woonplaatstool die jeugdzorgorganisaties direct toegang geeft tot de Basisregistratie Personen (BRP) er onder andere vanwege privacyoverwegingen niet komt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is het inbouwen van een woonplaatscheck in het standaardberichtenverkeer, zoals bepleit door het Ketenbureau i-Sociaal Domein, hiervoor een goede oplossing?
Ik begrijp heel goed dat aanbieders graag gebruik maken van een of andere wijze van automatisering. Ik vind een zo eenvoudig en eenduidig mogelijke implementatie belangrijk. Om aanbieders tegemoet te komen zijn er plichten voor gemeenten in de Jeugdwet opgenomen. Op verzoek van aanbieders laat ik nog een haalbaarheidsonderzoek doen naar de mogelijkheden van geautomatiseerde vaststelling van de woonplaats. Ik houd voor een automatische oplossing een slag om de arm omdat daarvoor mogelijk vergelijkbare bezwaren bestaan die ook geconstateerd zijn bij de woonplaatstool.
Begrijpt u dat aanbieders een sterke voorkeur hebben voor geautomatiseerde vaststelling van het woonplaatsbeginsel (bijvoorbeeld binnen het standaardberichtenverkeer) omdat de informatieplicht van gemeenten nog steeds zorgt voor afhankelijkheid van de gemeente (ten opzichte van de aanbieder) voor het verkrijgen van de juiste informatie?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gebeurt er als de termijn van twee weken, de termijn waarvan u aangaf dat gemeenten hierbinnen duidelijkheid moeten geven over de verantwoordelijke gemeente, niet gehaald wordt? Is dan de aangeschreven gemeente automatisch verantwoordelijk of moet een aanbieder naleving van de informatieplicht in het slechtste geval zelf afdwingen via de rechter? Hoe wenselijk en haalbaar is dat en hoe beoordeelt u de administratieve last die dit oplevert?
Ik zie een samenhang tussen deze vraag en de motie Peters die is ingediend bij het wetsvoorstel wijziging woonplaatsbeginsel (TK 2019–2020, 35 219, nr. 10). De motie Peters vraagt namelijk om de plichten van de gemeenten zodanig vorm te geven dat het in alle gevallen uiteindelijk aan de gemeenten is om onderling uit te zoeken welke gemeente de factuur moet betalen. Ik ga met de VNG en gemeenten) afspreken dat gemeenten binnen redelijke termijn aan de plichten voldoen en zo snel mogelijk aanbieders informeren bij welke gemeente zij facturen kunnen indienen. Mocht dat niet binnen een redelijke termijn bekend zijn, dan spreek ik af dat de aangesproken gemeente de facturen betaalt en dat de gemeente nagaat welke gemeente verantwoordelijk is. Blijkt een andere gemeente verantwoordelijk, dan zal er onderling verrekend worden. De aanbieder kan in de tussentijd starten met het leveren van jeugdhulp en is verzekerd van betaling. Ik verwacht dat gemaakte afspraken met de VNG en gemeenten voldoende zijn om gemeenten aan te sporen zich te houden aan de plichten.
Heeft u kennisgenomen van de tekst onder het kopje «Voorwaarden om rechtmatig financiële verantwoordelijke gemeente vast te stellen» van de Uitvoeringstoets woonplaatsbeginsel Jeugdwet en leest u ook dat daarin wordt uitgegaan van een oormerk in het BRP dat duidelijk maakt of een inschrijving in het BRP een verblijf in een accommodatie (dus bijvoorbeeld een jeugdzorglocatie) betreft?4
Ja. Gemeenten kunnen in eigen (lokale) systemen gegevens, afkomstig uit de BRP, koppelen aan informatie uit andere bronnen en in dat kader is dit in de Uitvoeringstoets benoemd als een vinkje. Wellicht kan dit een mogelijke optie zijn om na te gaan waar een jeugdige verblijft.
We gaan in een haalbaarheidsonderzoek toetsen in hoeverre we zo automatisch mogelijk kunnen laten vaststellen welke gemeente verantwoordelijk is. Hierbij worden de mogelijkheden van de BRP betrokken. Want ik wil dit voor aanbieders en gemeenten zo eenduidig en eenvoudig mogelijk regelen. Maar zoals ook in het antwoord op vraag 4 en 5 staat, is gebruik van de BRP zeer complex vanuit privacy en beheerperspectief.
De toestemming van DNB voor de fusie tussen Optas en Aegon |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2019, waarmee de rechter De Nederlandsche Bank (DNB) opdraagt om het instemmingsbesluit over de fusie tussen Optas en Aegon openbaar te maken?
Ik heb kennisgenomen van deze uitspraak.
Hoe beoordeelt u het feit de toezichthouder zich verzette tegen het verstrekken van het instemmingsbesluit aan een deelnemer?
De toezichthouder kan gegronde redenen hebben zich te verzetten tegen het verstrekken van informatie. In dit geval heeft DNB het instemmingsbesluit niet gedeeld met de betreffende polishouder, omdat DNB op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van mening is dat polishouders geen belanghebbenden zijn (bij het besluit). De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat deze redenering niet opgaat en het instemmingsbesluit wel verstrekt moest worden. DNB heeft dat ook gedaan. Het is in onderhavig geval niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de handelwijze van DNB.
Wie (welke medewerker van DNB) heeft het instemmingsbesluit van DNB genomen? Indien dat niet bekend is, wilt u dan aan DNB vragen wie dat besluit genomen heeft?
DNB neemt als organisatie het besluit onder verantwoordelijkheid van de directie.
Deelt u de menig dat een instemmingsbesluit over de miljardenfusie tussen Optas en Aegon gewoon openbaar moet zijn? Zo ja, wilt u dan bij DNB bevorderen dat het besluit openbaar wordt en zulke besluiten in voorkomende gevallen onmiddellijk openbaar gemaakt worden?
DNB heeft het besluit gedeeld met de polishouders na tussenkomst van de rechter. Ik ben niet van mening dat de inhoud van dergelijke besluiten per definitie openbaar moet zijn, omdat het vertrouwelijke informatie kan bevatten. Een positief besluit wordt vanzelfsprekend wel bekend gemaakt op het moment dat de fusie bekend wordt gemaakt. De Wet op het financieel toezicht (Wft) schrijft immers voor dat de verzekeraar mededeling doet van de fusie en daarmee van de instemming van DNB met die fusie. Op 2 april 2019 heeft Aegon een dergelijke mededeling in de Staatscourant gepubliceerd, waarmee dus ook de instemming van DNB met de fusie bekend is gemaakt.
Klopt het dat de polishouders jaarlijks schade leiden als gevolg van de fusie, omdat een belastingvoordeel dat Optas toekwam en dat leidde tot een hoger nettorendement voor de polishouders wegvalt als gevolg van de fusie? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Ik kan niet beoordelen of polishouders schade lijden als gevolg van de fusie. Het wegvallen van het belastingvoordeel is één onderdeel van de fusie waar mogelijk voordelen tegenover kunnen staan. De rechten en verplichtingen van Optas worden volgens DNB ongewijzigd overgenomen door Aegon Leven. Aan de hand van artikelen 3:112 en 3:118 van de Wft heeft DNB geconcludeerd dat aan alle wettelijke eisen voor de fusie wordt voldaan en heeft zij ingestemd. Volgens DNB zijn de belangen van polishouders bij de fusie voldoende beschermd en zijn polishouders daarover geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 6). Het is te verwachten dat deze aspecten in de bodemprocedure aan de orde komen en de rechter deze in zijn oordeelsvorming zal meewegen.
Is de polishouders in de aanloop naar de fusie duidelijk meegedeeld dat dit belastingvoordeel zou wegvallen? Zo ja, waar en hoe is dat meegedeeld?
Aegon heeft in de aanloop naar de fusie haar polishouders via verschillende kanalen geïnformeerd over het wegvallen van het belastingvoordeel als gevolg van de fusie. Voorbeelden hiervan zijn de brieven die door Aegon zijn verstuurd aan werkgevers, werknemers en gepensioneerden in november 2018. In deze brieven werd onder andere ingegaan op het vervallen van de vrijstelling van vennootschapsbelasting. Tevens werd verwezen naar een aparte pagina op www.aegon.nl met veelgestelde vragen en antwoorden (https://www.aegon.nl/particulier/klantenservice/veelgestelde-vragen/wat-verandert-er-mijn-beleggingen-door-de-fusie-van-optas-en-aegon) waarbij ook specifiek wordt ingegaan op het vervallen van de vrijstelling van vennootschapsbelasting.
Hoe konden de polishouders zonder over alle informatie te beschikken bepalen of zij zich al of niet zouden moeten verzetten tegen de voorgenomen fusie1?
Aegon heeft aan de verplichting voldaan om het voornemen tot fusie te publiceren in de Staatscourant en drie landelijke dagbladen. Zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 6, heeft Aegon in de aanloop naar de fusie de polishouders via verschillende kanalen geïnformeerd over het wegvallen van het belastingvoordeel als gevolg van de fusie. Voorbeelden hiervan zijn de brieven die door Aegon zijn verstuurd aan werkgevers, werknemers en gepensioneerden in november 2018 en de communicatie via de website van Aegon.
Zijn polishouders volgens u belanghebbenden bij de fusie of niet, aangezien DNB stelt dat de polishouders geen belanghebbenden zijn, terwijl zij schade ondervinden als gevolg van de fusie en in de hier bovengenoemde uitspraak de voorzieningenrechter tot een ander oordeel komt?
Zolang deze kwestie onder de rechter is, doe ik hierover geen uitspraken.
Klopt het dat DNB op 23 oktober 2018 opdracht heeft gegeven aan Aegon/Optas het voornemen van de fusie te vermelden in de Staatscourant en drie dagbladen?
Ja.
Is het voornemen van de fusie vermeld in drie dagbladen? Zo ja, op welke datum in welk dagblad en op welke pagina?
Op zaterdag 3 november 2018 heeft Aegon een advertentie geplaatst in drie landelijke dagbladen (De Telegraaf, p. T43, NRC, p. E11, Volkskrant p.8) en op 5 november 2018 in de digitale Staatcourant.
De portefeuille-overdracht had niet kunnen plaatsvinden indien een kwart van de polishouders verzet had aangetekend tegen het voornemen van die fusie2. Wilt u DNB vragen om publiekelijk aan te tonen dat minder dan een kwart van de polishouders bezwaar gemaakt heeft?
Uit het feit dat DNB heeft ingestemd met de fusie, kan worden geconcludeerd dat minder dan een kwart van de polishouders verzet heeft aangetekend tegen het voornemen van die fusie. DNB kan niet zonder tussenkomst van een rechter haar algemene geheimhoudingsplicht schenden, ook niet op mijn verzoek.
Hoe kan een polishouder weten en (laten) controleren of een kwart van de polishouders tijdig bezwaar gemaakt heeft?
DNB mag geen instemming verlenen met de fusie indien een kwart of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de voorgenomen overdracht heeft verzet. Indien in de Staatscourant bekend wordt gemaakt dat DNB heeft ingestemd met de fusie, dan kan de polishouder daaruit afleiden dat minder dan een kwart van de polishouders zich heeft verzet. Een individuele polishouder kan het aantal polishouders dat bij DNB verzet heeft aangetekend niet controleren zonder tussenkomst van de rechter. Ik ga er vanuit dat DNB waar mogelijk op passende wijze openheid betracht.
Had DNB FNV volgens u niet tenminste onmiddellijk op de hoogte moeten stellen van het feit dat zij had ingestemd met de fusie, aangezien FNV in december 2018 is gehoord door DNB in het kader van de voorbereiding van het instemmingsbesluit en FNV daarna niet meer (actief) op de hoogte is gehouden door DNB van het verloop van de instemmingsprocedure?3
Zoals ik eerder in antwoord op vraag 2 heb gesteld, is het aan de rechter om te toetsen of het besluit van DNB rechtmatig is.
Heeft DNB zich in deze zaak nauwgezet aan de wettelijke termijn gehouden wat betreft bezwaar en beroep?
DNB geeft aan ernaar te streven op een bezwaar te beslissen binnen de termijn die daarvoor staat. Door omstandigheden die zich tijdens de bezwaarprocedure kunnen voordoen, lukt dat niet altijd. In de onderhavige procedures is de beslissing op bezwaar in sommige gevallen volgens DNB niet binnen de wettelijke termijn genomen. Het is aan de rechter om hierover een oordeel uit te spreken.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn een voor een beantwoord, maar het is niet gelukt de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het rapport ‘Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan’ van Stichting Het Vergeten Kind |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan» van Stichting Het Vergeten Kind? Herkent u deze cijfers? Zo nee, heeft u andere cijfers?1
Ik ken het rapport. Op 10 februari 2020 heeft de Stichting Het Vergeten Kind mij dit rapport en de bijhorende petitie overhandigd. Dat het aantal overplaatsingen en wisselingen van hulpverleners te hoog is, is mij bekend. Ik vind ook dat daar verandering in moet komen. Daarom hebben we met het programma Zorg voor de Jeugd doelstellingen geformuleerd om daar verbetering in aan te brengen.
Wat vindt u ervan dat de geïnterviewde kinderen die in een groep wonen, gemiddeld ruim 64 hulpverleners hebben gehad en kinderen in een gezinshuis bijna 30?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de uit huis geplaatste jongeren gemiddeld zes keer zijn verplaatst, maar het ook voorkomt dat een kind 20 keer is verplaatst?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met gemeenten en aanbieders duidelijkere afspraken te maken om te voorkomen dat kinderen zo vaak moeten doorverhuizen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het terecht dat de Stichting Het Vergeten Kind hier aandacht voor vraagt. Primair zijn gemeenten en aanbieders hierop aanspreekbaar. Gemeenten en aanbieders staan ook achter het bovengenoemd programma Zorg voor de Jeugd. Zij moeten – als dat nog niet gebeurd is – met elkaar dit soort afspraken maken. Dat hoort bij goed opdrachtgeverschap en een goed opdrachtnemerschap. Om hen daarin te ondersteunen, verbeteren we de randvoorwaarden om het jeugdstelsel beter te laten werken. Over de uitwerking hiervan heb ik uw Kamer op 20 maart 2020 geïnformeerd2.
Deelt u de mening dat verplaatsingen in combinatie met een snelle wisseling van hulpverleners schadelijk kan zijn voor de behandeling en het welzijn van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat gemeenten en zorgaanbieders zicht krijgen op het aantal kinderen dat hiermee te maken heeft?
Ik denk dat het kan helpen als op het niveau van de jeugdhulpregio’s en daarin actieve aanbieders van jeugdhulp een goed inzicht bestaat in de aantallen kinderen die te maken hebben met een snelle wisseling van hulpverleners. Op basis van dat inzicht kunnen zij concrete afspraken maken. Ik ben bereid mee te denken hoe zij dat kunnen inrichten, bijvoorbeeld door het aanreiken van een onderzoeksformat.
Welke maatregelen kunt u treffen om ervoor te zorgen dat kinderen meer vaste gezichten zien?
Als je zorg nodig hebt zijn een vertrouwd gezicht en continuïteit van professionals belangrijk. Echter, niet altijd is te voorkomen dat kinderen een aantal jeugdprofessionals zien. Bij het wisselen van een behandelaar is het belangrijk dat er een goede overdracht plaatsvindt. Dat hoort bij goed vakmanschap en is primair is de verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieder. Een belangrijk motief om de huidige grootschalige woonvoorzieningen te transformeren naar kleinschalige woonvoorzieningen is om de relatie tussen begeleiders en jeugdigen te verbeteren en meer continuïteit van professionals te realiseren. Om deze ontwikkeling te stimuleren, ontwikkelt StroomOp een handreiking voor gemeenten, jeugdhulpregio’s, aanbieders en andere belanghebbende beslissers over kleinschalige alternatieven voor plaatsing in grote (gesloten) instellingen. StroomOp is een breed samengestelde beweging van jeugdhulpaanbieders en professionals die op basis van het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» werkt aan verbeteringen in de (gesloten) jeugdhulp. Bestanddelen van de handreiking zijn een inhoudelijke onderbouwing wat kleinschaligheid is en hoe een kleinschalige woonvoorziening op een goede manier in te richten is. Een vast team met een beperkt aantal begeleiders is daarvoor een essentiële voorwaarde. StroomOp wil de handreiking voor de zomer gereed hebben.
Wat heeft u gedaan aan het onnodig doorverhuizen van uit huis geplaatste kinderen, sinds u bijna een jaar geleden de petitie van Stichting Het Vergeten Kind kreeg die opriep om dit te stoppen?
Naar aanleiding van de oproep van Stichting het Vergeten Kind, hebben de Ministeries van VWS en JenV het CBS gevraagd om het aantal overplaatsingen en gescheiden plaatsingen van broertjes en zusjes te inventariseren. De beschikbare gegevens kunnen geen accuraat en volledig beeld geven. Het Ministerie van JenV heeft in opvolging van de motie van Van Nispen/Hijink het WODC verzocht nader onderzoek te doen naar de aard en omvang van gescheiden plaatsingen van broertjes en zusjes en in hoeverre een wettelijke verankering van het beginsel van samen plaatsen wenselijk is.3 Dit onderzoek loopt nog.
Het voorkomen dat uit huis geplaatste kinderen onnodig moeten doorverhuizen vraagt een gezamenlijke aanpak van aanbieders, gemeenten en het Rijk. Het bewustzijn dat dat nodig is, leeft breed. Tegelijk moeten we ons realiseren dat het veelvuldig overplaatsen hardnekkige oorzaken kent. Veranderingen zijn daarom niet van vandaag op morgen te realiseren. Wel lopen er vanuit de verschillende programma’s initiatieven die voor een verandering moeten zorgdragen.
Beroepsverenigingen, het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) en de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) willen de huidige praktijk van spoedmachtigingen gesloten jeugdhulp veranderen. Want in veel situaties komen jeugdigen met een dergelijke machtiging niet meteen op de goede plaats terecht. Gesloten jeugdhulpinstellingen gaan vaker het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) raadplegen bij ingewikkelde casuïstiek om onnodige overplaatsingen te voorkomen. Op verschillende plaatsen in het land, zoals Amsterdam, komen duurzame woonvormen tot stand voor jeugdigen waarbij overplaatsing wordt voorkomen of zo veel mogelijk beperkt.
Deelt u de mening dat er dringend meer moet gebeuren om het hoge verloop (15,7 procent in 2018) van hulpverleners tegen te gaan?
We hebben te maken met een grote arbeidsmarktopgave en hoog personeelsverloop voor de jeugdsector. In samenwerking met gemeenten, aanbieders en beroepsorganisaties nemen we actie om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te maken en te houden. Met het actieprogramma Werken in de Zorg zijn we aan de slag met een aanpak voor de gehele sector zorg en welzijn. In alle regio’s werken partijen samen om medewerkers aan te trekken en te behouden voor de sector. Aanvullend hierop is een arbeidsmarktagenda opgesteld voor de jeugdsector. Jeugdzorg Nederland, FNV en CNV werken met ondersteuning van VWS aan projecten op bijvoorbeeld thema’s als goed werkgeverschap, investeren in aantrekkelijk werk en behoud van medewerkers. Doel is ook om de goede ideeën en praktijken in de branche meer te benutten door ze op te halen, te versterken en te delen met anderen, zodat de sector gebruik maakt van de aanwezige innovatiekracht.
Is bekend wat de oorzaak is van het hoge verloop? Is bekend wat het percentage tijdelijke en vaste contracten is in de jeugdzorg?
De belangrijkste redenen voor de hoge uitstroom van professionals liggen op het vlak van hoge werkdruk, te veel tijd kwijt aan administratieve lasten en verantwoording. Ook wordt aangegeven dat veel professionals zich onvoldoende gesteund voelen door hun leidinggevende en om die reden uitstromen. In het programma werken in de zorg en aan de arbeidsmarkttafel nemen we acties om de arbeidsmarktknelpunten aan te pakken.
Uit cijfers van het CBS over 2018 blijkt dat 76% van de werknemers in de jeugdzorg een vast contract heeft en 24% een tijdelijk contract.4
Wat vindt u van de aanbevelingen van Stichting Het Vergeten Kind? Bent u bereid om hiermee aan de slag te gaan? Zo ja, wat gaat u concreet doen en op welke termijn?
De in het onderzoek opgenomen aanbevelingen van kinderen en hulpverleners vind ik heel waardevol. Het zijn aanbevelingen waar aanbieders hun voordeel mee kunnen doen. Daar ligt de eerste verantwoordelijkheid. Dat kan alleen als gemeenten hen daarvoor de rust en ruimte bieden. Zoals hierboven genoemd verbeteren we de randvoorwaarden om het jeugdstelsel beter te laten werken. Over de uitwerking hiervan heb ik uw Kamer op 20 maart 2020 geïnformeerd5.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat gemeenten en zorgaanbieders zicht krijgen op het aantal kinderen dat met deze kwestie te maken heeft?
Ik denk dat het kan helpen als op het niveau van de jeugdhulpregio’s en daarin actieve aanbieders van jeugdhulp een goed inzicht bestaat in de aantallen kinderen die te maken hebben met onnodige verhuizingen. Op basis van dat inzicht kunnen zij concrete afspraken maken. Ik ben bereid mee te denken hoe zij dat kunnen inrichten, bijvoorbeeld door het aanreiken van een onderzoeksformat.
Het feit dat Italië alle vluchten tussen Italië en China heeft opgeschort |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Italië alle vluchten tussen Italië en China heeft opgeschort?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in Italië Chinese toeristen hebben rondgereisd die waren besmet met het Coronavirus? Wat is de procedure van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) als een soortgelijke situatie zich in Nederland voordoet?
Ja. In Rome is bij twee mensen het nieuwe coronavirus vastgesteld. Het betreft inderdaad toeristen uit Wuhan die een rondreis door Italië maakten. Zij worden in isolatie verpleegd in een ziekenhuis in Rome. De contactpersonen, zoals de reisgenoten, worden door de Italiaanse gezondheidsautoriteiten gecontroleerd. Als een soortgelijke situatie zich in Nederland voordoet, is de procedure hetzelfde. De besmette mensen worden in isolatie verpleegd, de GGD doet, ondersteund door het RIVM, contactopsporing en de gevonden personen worden gecontroleerd en worden, indien zij verschijnselen vertonen, getest.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat KLM alle vluchten naar China nu heeft opgeschort, maar dat er nog wel rechtstreekse vluchten tussen Nederland en China zijn met andere maatschappijen?
De KLM heeft aangekondigd vanaf maandag 3 februari tot in ieder geval zondag 9 februari alle vluchten naar China op te schorten. De WHO roept expliciet op geen disproportionele maatregelen te nemen. Restricties op reizen of handel moeten aan de WHO gemeld worden met een onderbouwing en de WHO kan de lidstaat, als zij de onderbouwing onvoldoende vinden, vragen deze maatregelen terug te draaien.
Klopt het dat de Nederlandse regering nu een negatief reisadvies gegeven heeft voor heel China vanwege het Coronavirus?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert niet naar de provincie Hubei te reizen en alleen naar het Chinese vasteland (m.u.v. Hong Kong en Macau) af te reizen als dit noodzakelijk is.
Wilt u ervoor zorgen dat er met grote spoed Europees beleid komt ten aanzien van vluchten tussen China en de EU, omdat die allemaal hetzelfde besmettingsrisico met zich meebrengen? Wilt u zich ervoor inzetten dat die er nog dit weekend komt?
Er wordt in Europa in diverse gremia gesproken over het nieuwe coronavirus. Daarbij worden de maatregelen onderling afgestemd. Maatregelen ten aanzien van de gezondheid zijn voorbehouden aan de lidstaten. De Europese Commissie kan dus geen eenduidig beleid afdwingen. De WHO adviseert geen restricties op reizen. Verschillende lidstaten maken, vanuit hun specifieke situatie en cultuur, verschillende afwegingen. Ook luchtvaartmaatschappijen kunnen verschillende afwegingen maken.
Vindt u het een aanvaardbaar risico dat er nog steeds directe vluchten tussen Nederland en China zijn, terwijl Nederlanders die uit Wuhan terugkeren verplicht veertien dagen in quarantaine moeten?
Wij volgen hierin de adviezen van de WHO. De WHO roept expliciet op geen disproportionele maatregelen te nemen. Restricties op reizen of handel moeten aan de WHO gemeld worden met een onderbouwing en de WHO kan de lidstaat, als zij de onderbouwing onvoldoende vinden, vragen deze maatregelen terug te draaien.
De terugkeer van de groep Nederlanders waaraan wordt gerefereerd is afhankelijk van de voorwaarden die de Chinese overheid en Frankrijk stellen. Daarom worden aan deze groep van overheidswege quarantainemaatregelen opgelegd. Afhankelijk van de persoonlijke situatie van mensen (een eigen plek of huis om te verblijven) is bekeken waar dat goed georganiseerd kon worden. Deze mensen vertonen geen ziekteverschijnselen, het is een voorzorgsmaatregel.
Is er internationaal voldoende samenwerking om de verspreiding van het Coronavirus tegen te gaan? Wilt u met name ingaan op de risico’s in Afrika, vanwege de sterke banden met China, een aantal relatief zwakke zorgstelstelsels en daardoor een hoog risico?
De WHO heeft, bij het uitroepen van de Public Health Emergency of International Concern (PHEIC), de internationale gemeenschap opgeroepen om landen met kwetsbare gezondheidssystemen te helpen bij de bestrijding van het nieuwe coronavirus. De WHO kijkt naar mogelijkheden om onder andere een aantal landen in Afrika te ondersteunen bij de voorbereiding op de bestrijding van het nieuwe coronavirus. De WHO heeft dit weekend een Strategisch Respons Plan gepubliceerd. De WHO heeft eerder deze week al 1,8 mln. USD uit het Contingency Fund for Emergencies (CFE) vrijgemaakt. Die middelen zijn bedoeld om verschillende regio’s in de wereld te helpen bij voorbereiding voor en reactie op het nieuwe coronavirus. Nederland draagt in 2020 1 mln. EUR bij aan het CFE. Er zijn geen aanwijzingen dat de WHO in het CFE onvoldoende middelen heeft, additionele middelen van Nederland lijken op dit moment niet noodzakelijk.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 4 februari 2020 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Helaas was het niet mogelijk deze voor dinsdag 4 februari te beantwoorden.
Een Nederlandse bijdrage aan een gereactiveerde 'Sophia-missie' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de resultaten van de Libië-top in Berlijn?
Ja.
Hoe duidt u de gemaakte afspraken?
Tijdens de internationale conferentie over Libië, die op 19 januari jl. plaatsvond in Berlijn, werd door de aanwezige landen en organisaties een breed pakket aan afspraken gemaakt met als doel de de-escalatie van het conflict in Libië. Het kabinet verwelkomt de uitkomsten van de Berlijn conferentie en benadrukt het belang van volledige implementatie, met in de eerste plaats een duurzaam staakt-het-vuren, volledige naleving van het VN-wapenembargo en geloofwaardige stappen op het politieke spoor.
Voortdurende instabiliteit in Libië heeft directe gevolgen voor Europa, bijvoorbeeld op het gebied van migratie, maar zorgt er ook voor dat terroristische groeperingen en georganiseerde misdaad voet aan de grond krijgen. Het kabinet dringt al langere tijd in EU-verband aan op een sterk en verenigd optreden van de EU in Libië.
Bent u het ermee eens dat de Europese Unie (EU) een belangrijke bijdrage dient te leveren op het gebied van vrede en veiligheid in haar directe geografische omgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Ben u nog steeds van mening, zoals gesteld in de kabinetsbrief van 9 september 2016, dat een bijdrage aan een stabiel Libië een bijdrage is aan een veilig Europa?1 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het controleren van de naleving van het wapenembargo van groot belang is voor de veiligheid van Libië en van Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan de EU en Nederland daaraan bijdragen?
Het conflict in Libië is meer dan ooit onderhevig aan buitenlandse inmenging. De toevoer van militaire middelen aan de Libische partijen komt een politieke oplossing niet ten goede. Het kabinet acht strikte naleving van het wapenembargo daarom noodzakelijk en benadrukt onder andere het belang van een Europese rol op dit gebied. De EU heeft met dit doel EUNAVFOR MED operatie Irini gelanceerd op 31 maart jl. De nieuwe operatie komt ter opvolging van EUNAVFOR MED operatie Sophia en heeft als hoofdtaak het implementeren van het VN-wapenembargo. Voor deze taak zullen observatiemiddelen, zoals satellietbeelden en verkenningsvluchten en schepen worden ingezet.
Ben u het ermee eens dat verdere destabilisering van Libië aanzienlijke humanitaire gevolgen kan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan de EU en Nederland bijdragen aan het mitigeren van deze gevolgen?
De mogelijke gevolgen van verdere destabilisering van Libië baren het kabinet zorgen. Libië, Noord-Afrika, maar ook de EU zijn gebaat bij een politieke oplossing voor het conflict. Dat betekent in de eerste plaats dat gemaakte afspraken, zoals die tijdens de internationale bijeenkomst in Berlijn, moeten worden nageleefd. Zoals hierboven aangegeven, heeft het kabinet meermaals benadrukt dat een actieve rol van de EU hierin noodzakelijk is.
Aanhoudende instabiliteit in Libië heeft mogelijk ook gevolgen op het gebied van migratie. Op dit moment heeft het kabinet geen indicaties dat er nieuwe migratiestromen op gang komen. Daarnaast heeft het kabinet in het najaar 2019 additionele bijdragen aan UNHCR en IOM in Libië (resp. EUR 3,9 mln. en EUR 2,5 mln.) gedaan om de verslechterde humanitaire situatie van vluchtelingen en migranten het hoofd te bieden. Deze bijdragen worden o.a. ingezet voor evacuatie van kwetsbare vluchtelingen middels het nieuwe Emergency Transfer Mechanism (ETM) in Rwanda, cash assistentie aan ontheemden en vluchtelingen in stedelijke centra en de vrijwillige terugkeer van migranten.
Ben u het ermee eens dat verdere destabilisering van Libië aanzienlijke gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld door het op gang komen van migratiestromen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan de EU en Nederland bijdragen aan het mitigeren van deze gevolgen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe staat u tegenover het idee van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenlands beleid, Borrell, om de EU op de Middellandse Zee het Libische wapenembargo te laten monitoren? Hoe staat u tegenover zijn voorstel om met onder andere dat doeleinde de maritieme tak van de EU-missie «Sophia» te reactiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Is Nederland bereid en in staat een daadwerkelijke bijdrage te leveren aan een dergelijke «gereactiveerde» missie? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet?
Op 31 maart jl. is de EUNAVFOR MED Operatie Irini gelanceerd met als hoofdtaak het implementeren van het VN-wapenembargo voor Libië (VNVR Resoluties 1970 en 2292). Daarnaast zal de operatie gericht zijn op het bestrijden van georganiseerde mensensmokkel, capaciteitsopbouw, training en monitoring van de Libische kustwacht en marine, evenals het tegengaan van oliesmokkel. Hier heeft het kabinet ook voor gepleit.
Het force generationproces van operatie Irini loopt. Een continuering van een Nederlandse bijdrage met stafofficieren op het hoofdkwartier in Rome (2–3 militairen, conform Nederlandse bijdrage aan operatie Sophia) ligt voor de hand, juist om goed geïnformeerd te blijven over de ontwikkelingen in de missie. Het kabinet beraadt zich nog op een eventuele bijdrage met andere capaciteiten. Uiteraard zal het kabinet de wenselijkheid en haalbaarheid van een bijdrage zorgvuldig afwegen in het licht van de situatie op dat moment en op basis van een militair advies.
Indien Nederland op dit moment niet in staat is een bijdrage te leveren, bent u dan bereid een dergelijke bijdrage te prioriteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat een gereactiveerde Sophia-missie ook kan bijdragen aan het beschermen van Nederlandse reders en het voorkomen van tragedies op zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen voor een breed mandaat waarbij de missie inzet op het monitoren van het wapenembargo, het tegengaan van mensensmokkel en het eerbiedigen van het zeerecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Veteranen Ouwestomp voelen zich besodemieterd, stadscamping Den Bosch komt erg dichtbij’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovengenoemd bericht?1
Ja
Hoe ziet u de rol en verantwoordelijkheid van gemeenten ten aanzien van veteranenontmoetingscentra, zoals die in Den Bosch?
Hiervoor verwijs ik u graag naar mijn Kamerbrief van 15 oktober 2019 (Kamerstuk 30 139 nr. 224). Daarin heb ik mijn visie op de rol van gemeenten bij veteranenontmoetingscentra (inloophuizen) uiteengezet.
Wat vindt u van de in het bericht beschreven handelwijze van de gemeente Den Bosch ten aanzien van haar veteranen en hun ontmoetingscentrum («a zeggen en b doen», «niet reageren», een andere invulling geven aan bedoeld centrum dan de gemeente in haar eigen begroting heeft opgenomen, het gegeven dat de Bossche veteranen via-via moesten vernemen van die nieuwe bestemming etcetera)?
Van belang is dat de gemeente mij heeft laten weten gezamenlijk naar een oplossing te willen werken. Uiteraard heb ik begrip voor de wens van veteranen om snel duidelijkheid en zekerheid te krijgen.
Is de afgelopen maanden vanuit de gemeente Den Bosch het initiatief genomen om met Defensie te praten over de huisvesting van de Bossche veteranen? Zo ja, wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden en waartoe heeft het geleid?
Het is goed om te beseffen dat het hier niet gaat om huisvesting van veteranen, maar om het faciliteren van een ontmoetingsplaats voor veteranen.
De gemeente Den Bosch heeft inderdaad onlangs met het Ministerie van Defensie contact gezocht. Tijdens dit contact is de beleidslijn zoals neergelegd in mijn brief van 18 juni 2019 (Kamerstuk 30 139 nr. 211) toegelicht. Daarin staat dat VOC’s particuliere initiatieven zijn en deze niet door het ministerie worden gefinancierd. Eventueel benodigde ondersteuning komt idealiter vanuit de lokale samenleving. Positionering in de lokale samenleving is belangrijk omdat het bijdraagt aan de integratie van de veteraan in de samenleving.
Deelt u de mening dat een eventueel aan te bieden alternatieve huisvesting gelijkwaardig dient te zijn aan de huidige als het gaat om zaken als (parkeer-) faciliteiten, aantal vierkante meters, buitenruimte etcetera?
Er zijn geen vaste criteria waaraan een VOC moet voldoen. Omdat VOC’s particuliere initiatieven zijn, zijn de verschijningsvormen divers. In de bijeenkomst met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (Kamerbrief van 15 oktober 2019, Kamerstuk 30 139 nr. 224) is ook nadrukkelijk naar voren gekomen dat de verscheidenheid de kracht is van de VOC’s en dat dit de beste mogelijkheid biedt om op de lokale en regionale situatie in te spelen. Standaardisatie staat dit juist in de weg.
Herinnert u zich de bij de behandeling van de Defensiebegroting over 2020 op 7 november jongstleden door het lid Kerstens (PvdA) ingediende en vervolgens door de Tweede Kamer aangenomen motie 35 300 X, nr. 36, waarin u wordt verzocht, indien een veteranenontmoetingscentrum in de problemen komt, «in overleg met de gemeente in kwestie maatwerk te leveren, zodat bedoeld centrum een ontmoetingsplek voor veteranen kan blijven»?
Ja, dat herinner ik mij.
Wat kunnen de veteranen uit Den Bosch van u verwachten? Wanneer en op welke wijze gaat u in het geval van het veteranenontmoetingscentrum «Ouwestomp» in Den Bosch invulling geven aan voornoemde motie?
De gemeente Den Bosch heeft mij bevestigd dat zij passende ondersteuning wil bieden aan de Bossche veteranen. Daar ben ik blij mee en ik vertrouw er dan ook op dat er een goede oplossing komt. Ik ben overigens van mening dat dat niet per se op dezelfde locatie of in dezelfde vorm hoeft te zijn. Het is immers aan het gemeentebestuur om de afweging te maken tussen de diverse lokale belangen.
Het bericht 'Hoe Jeroen Pauw vertrok en toch een beetje kon blijven' |
|
Harry van der Molen (CDA), Zohair El Yassini (VVD), Joost Sneller (D66), Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Hoe Jeroen Pauw vertrok en toch een beetje kon blijven» en het artikel met gelijke strekking «BNNVARA brak met Pauw om salariseis»?1 2
Ja.
Klopt het dat het productiebedrijf TVBV rond de hernieuwing van het presentatiecontract van de heer Pauw aan BNNVARA het voorstel heeft gedaan de vergoeding voor TVBV te verhogen en een programmagarantie (afnamegarantie) ter grootte van een half miljoen euro af te spreken? Zo ja, heeft naar uw mening BNNVARA correct gehandeld door het voorstel af te wijzen omdat er sprake zou zijn van het omzeilen van het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling die geldt past het mij niet om me te mengen in individuele contractonderhandelingen. Ik hecht er wel zeer aan dat het BPPO wordt gerespecteerd. BNNVARA heeft mij laten weten dat er in deze zaak is gehandeld op basis van de kaders van het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (hierna: BPPO).3 Dat hebben zij correct gedaan.
Ik heb daarnaast, mede naar aanleiding van de berichtgeving in de NRC, laten navragen of bij de latere afspraken met TVBV inzake de productie van Op1, die worden genoemd in het antwoord op vraag 6, schending van de kaders van het BPPO of de Governancecode Publieke Omroep 2018 heeft plaatsgevonden. De NPO en WNL (de contract-houder voor Op1) hebben mij laten weten dat daarvan geen sprake is.
Los daarvan vind ik dat er meer transparantie en helderheid nodig is over de regels voor contractuele afspraken tussen omroepen en productiebedrijven, in relatie tot presentatoren. In de visiebrief van 14 juni 20194 heb ik daarom vorig jaar aangekondigd met de NPO en de omroepen in gesprek te gaan over mogelijke aanscherpingen van de regels in het BPPO. Over de uitkomsten hiervan wordt u in november geïnformeerd, bij de mediabegrotingsbrief 2021.
Had TVBV op de hoogte kunnen zijn van de afspraken rond de matiging van de vergoeding van presentatoren? Kunt u aangeven op basis van welke huidige afspraken het verstrekken van programmagaranties uitgesloten is? Heeft BNNVARA in eerdere contracten met de heer Pauw en/of TVBV in het verleden afspraken gemaakt over programmagaranties (afnamegaranties)?
Ik ga er vanuit dat omroepen producenten waarmee zij samenwerken op de hoogte brengen van de relevante wet- en regelgeving, waaronder het BPPO. In bovenstaande situatie is door BNNVARA ook conform het BPPO gehandeld. Afspraken over het aantal afleveringen van een bepaalde titel zijn een gebruikelijk onderdeel van productiecontracten. Deze worden echter pas effectief als er ook door de NPO via een plaatsingsbesluit ruimte is voor uitzending. Dergelijke afspraken zijn ook nodig voor een voorspelbare en doelmatige planning van de programmaproductie.
Kunt u zich herinneren dat de NPO, haar bestuur en medewerkers gehouden zijn aan de Governancecode Publieke Omroep 2018 waarin uitspraken worden gedaan over leiderschap en voorbeeldgedrag?3Hoe beschouwt u in deze context het besluit van de heer Klein als netmanager van NPO1, nadat BNNVARA een contract met Pauw/TVBV had afgewezen als omzeilings-constructie, over te gaan tot onderhandelingen met Pauw/TVBV?
De keuze voor een producent is onderdeel van het tot stand komen van de programmering van de publieke omroep. Zie mijn antwoord op vraag 6 over hoe de productie van het nieuwe programma Op1 uiteindelijk is vormgegeven.
Het daadwerkelijk verzorgen van media-aanbod is voorbehouden aan de landelijke publieke omroepen. De Governancecode Publieke Omroep 2018 zie ik als een uitermate belangrijk instrument voor zelfregulering dat op alle niveaus binnen de publieke omroep maatgevend moet zijn.
Hoe verhoudt deze handelingswijze van de heer Klein zich tot de wettelijke bepaling dat alleen een uitzendgerechtigde omroep de opdracht tot het produceren van een programma mag gunnen? Is het naar uw mening passend, in de geest van de Mediawet, dat de NPO via haar netmanager tot afspraken komt met een producent en presentator om tot het produceren van een programma over te gaan en daarna een uitzendgerechtigde omroep opvoert als opdrachtgever?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat het de actuele stand van zaken is dat op het moment van de beantwoording van deze schriftelijke vragen, er nog geen contract gesloten is met TVBV inzake de productie van de avondshow OP1, zoals het artikel van 17 januari 2020 aangeeft? Zo nee, bevat het gesloten contract afspraken over de betrokkenheid van de heer Pauw bij het programma en een eventuele rol als presentator tegen vergoeding? Is er in het contract sprake van een hogere vergoeding aan TVBV voor de productie van de avondshow OP1? Zo ja, wat zijn daarvoor de kostenverhogende factoren geweest? Maakt een programmagarantie onderdeel uit van het contract? Welke afspraken zijn er tussen de opdrachtnemer WNL en de NPO voorafgaande aan het afsluiten van het contract gemaakt over de inhoud van het contract?
Het programma «Op1» wordt sinds de start geproduceerd door TVBV in opdracht van de vier betrokken omroepen WNL, BNNVARA, EO en Omroep Max. Voor de productie van dit programma is door WNL als penvoerder namens de omroepen een opdrachtovereenkomst met TVBV afgesloten. De heer Pauw was gedurende de afgelopen maanden tijdelijk betrokken als presentator bij het programma «Op1». Sinds zijn vertrek bij BNNVARA had hij geen overeenkomst meer met een publieke omroep. Beide partijen hebben zich de afgelopen periode beraden op eventuele hernieuwde samenwerking. Dat heeft ertoe geleid dat de heer Pauw het komende seizoen in opdracht van BNNVARA een programma gaat maken.
Inhoudelijke afspraken over een programma en de productie zijn een zaak van de NPO, TVBV en de omroepen. Daar ga ik niet over.
Wel heb ik bij zowel de NPO als de omroepen geïnformeerd of de salarisafspraken binnen de geldende wet- en regelgeving, zoals het BPPO, passen. Dat is het geval. Bovendien is er bij het programma «Op1» geen sprake van een situatie waarin een presentator tegelijk bij een omroep onder contract staat en zich via een (eigen) productiebedrijf laat inhuren.
Herinnert u zich dat de Rekenkamer in haar rapport «Hilversum in beeld» concludeert: «door diverse constructies bestaat er slecht zicht op het honorarium van presentatoren. Ondoorzichtige constructies vergroten het risico op ondoelmatigheid.»? Bent u het eens met deze conclusies van de Algemene Rekenkamer? Zo ja, hoe bent u van plan een einde te maken aan het beperkte zicht op het honorarium van presentatoren en ondoorzichtige constructies? Zo nee, waarom niet?4
Dit kabinet is zich ervan bewust dat de hoogte van de salarissen van topfunctionarissen en presentatoren bij de publieke omroep een voortdurende bron van discussie is. Hoewel dergelijke afspraken binnen de geldende regels vallen, vindt dit kabinet dit maatschappelijk onwenselijk. Daarom heb ik in de visiebrief maatregelen aangekondigd.
Contractuele afspraken tussen omroep en presentator zijn in eerste instantie een aangelegenheid van de werkgever en de werknemer. Daarom wil ik eerst met de NPO en de omroepen in gesprek over de aanscherping van regels in het BPPO die gaan over constructies waarbij presentatoren zich – via een bedrijf – laten inhuren. Indien dat niet tot een gewenst resultaat leidt, zal ik onderzoeken of er mediawettelijke maatregelen mogelijk zijn om dit te beperken. In deze gesprekken wil ik ook gaan bekijken welke type contracten onder de nieuwe afspraken kunnen gaan vallen. Ik zal uw Kamer in de mediabegrotingsbrief van 2021 op de hoogte brengen van de resultaten van deze gesprekken.
Parallel aan deze gesprekken werkt dit kabinet aan een, met de sector afgestemd, voorstel voor lagere bezoldigingsmaxima voor het media-domein. Doel is het WNT-bezoldigingsmaximum in lijn te brengen met de omvang van de organisaties. De maximering is van toepassing op de hoogst leidinggevenden (topfunctionarissen) van de instellingen en interne toezichthouders (leden raad van toezicht of raad van commissarissen). Dit moet er voor zorgen dat de salarissen binnen de publieke omroep beter aansluiten bij de huidige tijdsgeest.
De regeling waarin de lagere bezoldigingsmaxima voor het media-domein worden vastgesteld wordt na de zomer geconsulteerd. De regeling zal naar verwachting in het najaar van 2020 in werking kunnen treden.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen, met vermelding van programma, presentator en productiebedrijf, er bij de NPO, leden- en niet-ledenomroepen sprake is van constructies waarbij presentatoren programma’s laten maken door productiebedrijven waarbij zij zelf betrokken zijn?
Vooropgesteld: het zijn de omroepen die de programma’s (laten) maken en niet presentatoren. Navraag bij de omroepen leert dat er op dit moment zes van de vele presentatoren binnen de publieke omroep tevens eigenaar zijn van het betreffende productiebedrijf. Deze presentatoren zijn op één na niet in dienst bij een omroep, ze zijn ondernemer. Daarbij gaat het vaak om kortlopende of kleinschalige producties. Deze producties worden door deze bedrijven gemaakt «voor eigen rekening en risico», met alle onzekerheden van dien.
Kunt u zich herinneren dat u in de visiebrief toekomst mediabeleid voorgesteld heeft nadere afspraken met de NPO te maken over «hoe om te gaan met constructies waarbij presentatoren zich – via een bedrijf – laten inhuren»? Bent u bereid al voor het eind van februari 2020 tot afspraken met de NPO te komen op dit vlak en de Kamer over de uitkomst daarvan schriftelijk te informeren? Zo ja, welke en kunt u preciseren welke constructies u voornemens bent onder de afspraken van het publieke salarisplafond te brengen? Zo nee, waarom niet?5
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u bovenstaande vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Gezien de inhoudelijke overlap van deze vragen met de recente schriftelijke Kamervragen over het bericht «Hoe Jeroen Pauw vertrok en toch een beetje kon blijven» (kenmerk 2020Z01861) en de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van het rapport «Hilversum in beeld» van de Algemene Rekenkamer, beantwoord ik deze vragen gezamenlijk.
Het bericht in Noord-Hollands Dagblad over de slechte staat van de bruggen op de A44 |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bruggen A44 te zwak voor zwaar verkeer: inhaalverbod»?1
Ja.
Klopt het dat er een beperking is opgelegd voor bussen en vrachtverkeer op meerdere bruggen en het spoorviaduct op de A44?
Er is een breedtebeperking opgelegd voor bus- en vrachtverkeer op de linkerrijstrook bij vier kunstwerken in de A44. Het gaat om drie bruggen en één viaduct: Lisserweg, Hoofdvaart, Kaagbruggen en Spoorviaduct. Dit betekent dat vrachtverkeer en bussen hier niet op de linkerrijstrook mogen rijden en er dus niet mogen inhalen. Hiermee wil ik voorkomen dat er twee zware voertuigen tegelijkertijd over de bruggen of het viaduct rijden.
Klopt het dat exceptioneel zwaar vrachtverkeer helemaal verboden wordt?
Zwaar transport van boven de 100 ton mag geen gebruik meer maken van dit deel van de A44 om de belasting van de kunstwerken te verminderen. Dit betekent dat de vergunning die transportbedrijven bij de RDW moeten aanvragen voor zwaar transport boven de 100 ton niet meer zal worden verleend. Het gaat om gemiddeld circa 2 transporten per maand. De omleidingsroute loopt via de A4 en de N14.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat deze bruggen voor een deel van het verkeer moeten worden afgesloten vanwege achterstallig onderhoud?
Ja, uiteraard vind ik dat onwenselijk en wil ik dergelijke situaties zoveel mogelijk voorkomen. De beperkingen die in de antwoorden op vragen 2 en 3 zijn beschreven verlengen echter de levensduur van de vier kunstwerken. Voor het bus- en vrachtverkeer is een beperking op het gebruik van de A44 vervelend, maar deze maatregelen verlengen de beschikbaarheid van de A44 voor het verkeer als geheel.
Hoe wordt gecommuniceerd richting transporteurs die te maken hebben met deze overlast?
Op 9 januari 2020 heb ik vertegenwoordigers van TLN, Evofenedex en de ANWB op de hoogte gesteld van de voorgenomen maatregelen. De website van Rijkswaterstaat geeft ook nadere informatie over de maatregelen. De breedtebeperking en de gewichtsbeperking zullen met een verkeersbesluit worden bekrachtigd. Dit verkeersbesluit zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Wat is er nodig om deze overlast op te heffen en de bruggen weer normaal in gebruik te kunnen nemen?
De vier kunstwerken zijn aan vervanging of renovatie toe. Dit is uit inspecties en berekeningen gebleken. Tot aan vervanging of renovatie blijven de breedtebeperking en de gewichtsbeperking van kracht. Hiermee wil ik de levensduur optimaliseren en voorkomen dat voorafgaand aan de renovatie of vervanging van de kunstwerken zwaardere maatregelen zoals verdergaande gewichtsbeperkingen nodig zijn.
Wanneer wordt het aangepakt en wat heeft u nodig om dit te versnellen?
Vervanging of renovatie biedt de structurele oplossing voor de vier kunstwerken in de A44 (zie het antwoord op vraag 6). Deze maatregelen zijn onderdeel van het programma Vervanging en Renovatie waarover ik medio 2019 heb besloten.
Rijkswaterstaat doorloopt voorafgaand aan de vervanging of renovatie een planfase. De voorbereiding hiervan is inmiddels gestart. Het beeld is nu dat de vervanging of renovatie rond 2025 kan worden uitgevoerd. Rijkswaterstaat heeft deze tijd nodig om de aanpak van de uitvoering en de marktbenadering voor te bereiden. Het project zal bovendien afgestemd moeten worden op de planning van de overige projecten in het gebied.
De uiteindelijke planning is mede afhankelijk van de uitkomsten van deze planfase, de prioritering van dit project binnen de totale VenR-opgave van Rijkswaterstaat en de hinderplanning.