Het stilleggen van de eendenhouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat sinds de uitbraak van het coronavirus de vraag naar eendenvlees nagenoeg is weggevallen, onder andere vanwege het sluiten van restaurants?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eendensector heeft besloten om geen nieuwe eendenkuikens meer in de stallen te plaatsen en dat groepen moederdieren vervroegd naar de slacht zullen worden afgevoerd?2
De eendensector heeft mij geïnformeerd over het besluit om voorlopig geen nieuwe broedeieren in te leggen. Dat betekent dat er geen eendagskuikens meer uitkomen en worden geplaatst in stallen. Daarnaast wordt een aantal moederdieren vroegtijdig geslacht. De eendensector neemt hiermee een maatregel om de gevolgen van de crisis voor de keten te beperken.
Wordt de fok ook stilgelegd? Zo nee, wat gebeurt er dan met de ouderdieren, eieren en de kuikens?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, wordt een aantal moederdieren vroegtijdig geslacht. Met het oog op continuïteit na de crisis worden de overige moederdieren aangehouden. Deze blijven vanzelfsprekend eieren leggen. Daarnaast is in het antwoord op vraag 2 aangeven dat er voorlopig geen nieuwe broedeieren ingelegd worden en er derhalve ook geen eendagskuikens uitkomen. Er wordt naar alternatieven voor de afzet van de broedeieren gezocht.
Kunt u bevestigen dat in de komende weken de eenden worden geslacht die nu nog in de stallen zitten, dat hun vlees zal worden ingevroren en dat de slacht van eenden daarna stil komt te liggen?
De eendensector heeft mij geïnformeerd dat deze eenden in de komende weken worden geslacht zoals gepland en dat de slacht daarna tijdelijk wordt opgeschort. Zolang het vlees niet kan worden afgezet, wordt het ingevroren.
Kunt u bevestigen dat het vlees van de eenden die in Nederland worden gehouden, voornamelijk is bestemd voor de export, omdat in Nederland sowieso weinig eendenvlees wordt gegeten?
Ja.
Herinnert u zich uw eerdere bevestiging van het feit dat experts waarschuwen dat eenden nog makkelijker dan kippen besmet kunnen worden met vogelgriepvirussen en dat de ziekteverschijnselen vaak minder duidelijk zijn bij eenden?3
Experts hebben al eerder aangegeven dat eenden gemakkelijker dan bijvoorbeeld kippen besmet kunnen worden met vogelgriepvirussen.
De ziekteverschijnselen zijn vaak minder duidelijk bij eenden. Wilde watervogels en zeker ook wilde eenden zijn een natuurlijk reservoir voor vogelgriepvirussen.
Erkent u dat het beëindigen van de eendenhouderij in Nederland het risico op een uitbraak van vogelgriep en daarmee het overslaan van vogelgriep op de mens in Nederland zou verminderen?
De kans op een vogelgriepuitbraak hangt niet alleen af van het aantal bedrijven in een land of van het type pluimveebedrijf, maar met name van de genomen bioveiligheidsmaatregelen. De kans op insleep op vogelgriep in Nederland verhoudt zich daarom niet recht evenredig met het aantal pluimveebedrijven of het aantal pluimveebedrijven met eenden.
Pluimveehouders in Nederland investeren veel in bioveiligheidsmaatregelen. Mijn ministerie en de NVWA doen er alles aan om vogelgriepuitbraken snel te ontdekken. Als een bestrijdingsplichtige variant van vogelgriep wordt ontdekt, wordt deze onmiddellijk bestreden en daarbij worden strenge voorzorgsmaatregelen genomen om te voorkomen dat mensen besmet worden met het vogelgriepvirus. Daarmee beperken we de kans dat een vogelgriepvirus overslaat op mensen tot een minimum. Of deze kans nog verder vermindert wanneer er helemaal geen eendenbedrijven meer zouden zijn in Nederland is niet bekend.
Kunt u bevestigen dat eendenslachterij Tomassen Duck-To, de enige Nederlandse eendenslachterij, sinds de uitbreiding van de slachtcapaciteit in 2016, niet beschikt over een geldige natuurvergunning (op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming)?
De bevoegdheid om te beoordelen of deze ontwikkeling vergunningplichtig is onder Wet natuurbescherming (Wnb) ligt bij de provincie, in dit geval provincie Gelderland.
Wel kan worden gemeld dat door het wegvallen van de drempelwaarde in het PAS zijn er veel bedrijven die niet over een vergunning beschikken terwijl dit naar de inzichten nu wel noodzakelijk kan zijn. In mijn brief van 27 juni jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 163) geef ik aan dat er voor die situaties wordt gestreefd naar legalisatie en dat er geen sprake zal zijn van actieve handhaving.
Initiatiefnemers die een melding hebben gedaan en de activiteit feitelijk hebben gerealiseerd conform de toen geldende wet- en regelgeving, hebben te goeder trouw gehandeld.
Erkent u dat het bedrijf over een natuurvergunning dient te beschikken, vanwege de door het bedrijf veroorzaakte stikstofdepositie op toch al met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden in de omgeving, zoals de Veluwe?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat vanwege het ontbreken van een benodigde vergunning sprake is van een illegale situatie?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat er grote dierenwelzijnsproblemen zijn in de Nederlandse eendenhouderij, onder andere omdat de dieren niet kunnen zwemmen terwijl hun lichaam er niet op is gebouwd om 24 uur per dag op hun poten te staan?
Zoals ik eerder heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van uw Kamer over dieren in de veehouderij van 11 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 220) zijn er in de eendenhouderij zeker opgaven op het gebied van dierenwelzijn, waarvan de aanwezigheid van zwemwater er één is. Hierover ben ik in gesprek met de sector.
Kunt u bevestigen dat eenden voorafgaand aan de slacht levend en bij bewustzijn worden aangehangen, in strijd met de in 2014 door de Kamer aangenomen motie van de Partij voor de Dieren?4
Zowel het levend aanhangen als het bedwelmen met de waterbadmethode zijn toegestaan volgens de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het doden (Verordening (EG) nr. 1099/2009). Voor het gebruik van het waterbad als bedwelmingsmethode zijn in de Verordening specifieke voorschriften vastgelegd voor onder andere de wijze van aanhangen en de maximale duur tussen het aanhangen en de bedwelming. De Verordening voorziet niet in de mogelijkheid om op nationaal niveau strengere voorschriften te stellen aan het fixeren van dieren. Een verbod op een bepaalde fixatiemethode kan dus alleen in Europees verband worden bereikt. Waterbadbedwelming wordt nog maar in een beperkt aantal slachthuizen toegepast, waaronder die voor eenden. Een werkbaar alternatief is voor eenden niet aanwezig. Aan de geschiktheid van de gasbedwelmingsmethode voor eenden wordt namelijk sterk getwijfeld, omdat de dieren het vermogen hebben hun adem in te houden.
Kunt u bevestigen dat eenden nog altijd worden bedwelmd met de waterbadmethode waarvan uw voorgangers al sinds 2009 beloofden dat deze zou worden uitgefaseerd?5
Zie antwoord vraag 12.
Is het waar dat de sector in gesprek is met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over financiële compensatie nu de sector stil komt te liggen door de uitbraak van het coronavirus?6
Ja. De sector heeft mij om financiële compensatie gevraagd.
Bent u van plan om inderdaad financiële compensatie te bieden? Zo ja, waar zal de steun uit bestaan, welke bedragen zijn hiermee gemoeid en uit welke potjes komt dit?
Er wordt verkend welke mogelijkheden er zijn voor (Europese) financiële steun van alle primaire landbouwsectoren die door de COVID-19 crisis zijn getroffen. Hier valt ook de eendenvleessector onder.
Op dit moment is niet bekend of, en zo ja, welke mogelijke steunmogelijkheden er kunnen worden ingezet naast de generieke steunmaatregelen voor alle bedrijven.
Als u overgaat tot financiële steun, bent u dan bereid hieraan de voorwaarde te verbinden dat de eendensector in Nederland na de coronacrisis niet opnieuw wordt opgebouwd, maar zal worden beëindigd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is nog niet bekend of, en zo ja welke aanvullende steunmaatregelen mogelijk kunnen worden ingezet voor de primaire landbouwsectoren, waaronder de eendenvleessector. Zoals ik al heb aangegeven in het Algemeen Overleg van uw Kamer over dieren in de veehouderij van 11 september 2019, vind ik het nogal ver gaan om in een keer een hele sector te verbieden, dan wel te beëindigen. In deze tijden is het niet gepast om beëindiging van een sector als voorwaarde aan financiële steun te verbinden.
De Hongaarse noodwet ter bestrijding van het coronavirus |
|
Anne Mulder (VVD), Jan de Graaf (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de door de Hongaarse regering voorgestelde wet ter bestrijding van het coronavirus?
Bent u van mening dat deze wet in overeenstemming is met de eisen die de Europese Unie aan de rechtsstaat stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Biedt deze wet de Hongaarse regering de mogelijkheid om de eigen Grondwet opzij te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat de «staat van gevaar» die de Hongaarse regering heeft uitgeroepen volgens de eigen Hongaarse constitutionele regels aanvankelijk slechts vijftien dagen mag gelden, waarna deze periode alleen met parlementaire instemming verlengd mag worden? Klopt het dat de voorgestelde wet dit principe niet volgt? Hoe beoordeelt u dat?
Hoe beoordeelt u het feit dat de huidige wet voorziet in een «staat van gevaar» voor onbepaalde tijd?
In welk opzichten gaat de nu voorgestelde (nog meer) verder dan de Hongaarse «Fundamental Law»?
Is het onder de voorgestelde wet de Hongaarse regering zelf en alleen de regering zelf die bepaalt wanneer de «staat van gevaar» opgeheven kan worden? Kan deze «staat van gevaar» aangehouden worden ook als het gevaar van het coronavirus voorbij is?
Wie gaat in Hongarije bepalen of informatie die verspreid wordt verkeerd of verdraaid is of verwarring of onrust veroorzaakt? Wat vindt u van deze maatregel die de Hongaarse regering heeft voorgesteld?
Bent u het eens met de beoordeling van de voorgestelde wet door Amnesty International en verschillende Hongaarse mensenrechtenorganisaties als een «carte blanche» voor de Hongaarse regering?
Hoe beoordeelt u deze stap van de Hongaarse regering in het licht van staat van dienst van de regering Orbán ten aanzien van de rechtsstaat tot nu toe?
Bent u bereid uw Hongaarse collega aan te spreken op deze voorgestelde wet, voordat deze in stemming wordt gebracht?
Het kabinet maakt zich al langere tijd zorgen over de ontwikkelingen in Hongarije rondom de rechtsstaat. Deze ontwikkelingen hebben de volle aandacht van het kabinet, andere EU-lidstaten en de Commissie. De Hongaarse autorisatiewetgeving is het laatste voorbeeld van de zorgelijke ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Hongarije.
Gaat u het optreden van de Hongaarse regering aan de orde stellen in de Raad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wat is daarbij uw inzet?
Zijn er collega-ministers die al hun zorgen over deze wet geuit hebben? Leeft deze zorg breed binnen de Raad?
Is de Europese Commissie of de Raad in staat op te treden tegen een dergelijke de facto opheffing van de rechtsstaat voor onbepaalde tijd? Zo ja, hoe? Zo nee, wat betekent dit volgens u voor de samenwerking binnen de Europese Unie?
Vindt u dat de Europese Unie voldoende doeltreffende regels kent om schendingen van de rechtsstaat door een lidstaat te voorkomen en tegen te gaan? Zo nee, wat is er volgens u nodig om de Unie beter te beschermen tegen ondemocratische en anti-rechtsstatelijke maatregelen in lidstaten?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór dinsdag 31 maart 2020, aangezien het Hongaarse parlement dan over dit wetsvoorstel gaat stemmen?
Het kabinet is voorstander van een verdere versterking van de rechtsstatelijke gereedschapskist van de Unie, opdat in een eerder stadium mogelijke problemen worden voorkomen en effectiever kan worden opgetreden in het geval dat rechtsstatelijke beginselen geschonden worden. Zo is Nederland uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Tevens is Nederland voorstander van de jaarlijkse toetsingscyclus voor de rechtsstaat die de Commissie dit jaar is gestart.
De website coronaverlies.nl |
|
Chris van Dam (CDA), Erik Ronnes (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website coronaverlies.nl1 en de diensten die daar door Meldpunt Collectief Onrecht B.V. worden aangeboden?
Ja, overigens heb ik gezien dat de website coronaverlies.nl inmiddels offline is gehaald.
Bent u daarnaast bekend met de televisie-uitzending van Radar2, waarin Stichting Meldpunt Collectief Onrecht als misleidend wordt bestempeld om haar pogingen erf- en/of schenkbelasting via de Europese rechter terug te halen, en dat deze diensten tevens worden gepromoot op de website van coronaverlies.nl?
Ja.
Kunt u aangeven of de diensten en informatie die worden aangeboden op coronaverlies.nl daadwerkelijk bedoeld zijn om ondernemers te helpen om schade aangericht door de coronacrisis te verminderen, of bent u van mening dat dit niets meer is dan een crimineel die probeert een slaatje uit de coronacrisis te slaan door ondernemers die door de coronacrisis al in zwaar weer verkeren te duperen?
Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of diensten die worden aangeboden op websites als coronaverlies.nl legitiem zijn. Indien ondernemers van mening zijn dat zij zijn opgelicht, kunnen zij hiervan aangifte doen. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit en of er een strafrechtelijk onderzoek zal plaatsvinden. De strafrechter beoordeelt uiteindelijk of sprake is van enig strafbaar handelen.
Deelt u de mening dat coronaverlies.nl wel erg veel gelijkenissen vertoont met bijvoorbeeld Stichting Loterijverlies dan wel Loterijverlies B.V. (bekend van loterijverlies.nl), waarvan Radar eveneens aantoonde dat een deel van het ingelegde geld in de zakken van de oprichter verdween?3
Zie antwoord vraag 3.
Luchtvaart tijdens de Coronacrisis. |
|
Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten als »Wanhoop bij personeel Schiphol: «We worden niet beschermd tegen corona"»1 en «KLM-Stewardessen bang om te vliegen»»2, waarin wordt geschreven over situaties voor passagiers, cabinepersoneel en personeel op Schiphol die niet voldoen aan de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen op dit moment worden genomen om te zorgen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd voor passagiers en personeel betrokken bij de luchtvaart? Kunt u toelichten of deze maatregelen de 1,5-meterrichtlijn van het RIVM waarborgen? Indien dit niet het geval is, bent u bereid om stappen te ondernemen om te zorgen dat deze maatregelen wel worden gerespecteerd, voor de veiligheid van personeel en passagiers?
EASA heeft op 26 maart 2020 richtlijnen uitgebracht voor het management van cabinepersoneel in relatie tot de uitbraak van het coronavirus. EASA beveelt luchtvaartmaatschappijen onder meer aan om alle niet-essentiële interactie tussen cabinepersoneel en passagiers zoveel als praktisch haalbaar aan te passen om het risico op besmetting door passagiers te reduceren. EASA heeft deze richtlijnen kenbaar gemaakt bij alle Europese maatschappijen.3 Mede op basis hiervan hebben luchtvaartmaatschappijen een groot aantal maatregelen genomen.
Het RIVM concludeert dat er duidelijke richtlijnen beschikbaar zijn en dat de risico’s op een besmetting van vliegend personeel beperkt worden door onder andere goede ventilatie en luchtfiltersystemen in vliegtuigen. Het RIVM geeft daarnaast aan dat maximale spreiding van passagiers dient te worden nagestreefd. Dit beperkt contact tussen passagiers onderling tijdens vluchten tot een acceptabel minimum.
Mijn beeld is dat de richtlijnen van het RIVM en EASA goed worden gerespecteerd door de luchtvaartmaatschappijen. Het contact tussen cabinepersoneel en passagiers wordt beperkt door alleen noodzakelijke handelingen uit te voeren waardoor onder meer de service aan de passagiers is aangepast. Ook worden bemanningsleden uitgerust met beschermende middelen zoals mondkapjes en handschoentjes.
Hoe beoordeelt u de maatregel van de Duitse luchtvaartmaatschappijen Lufthansa en Eurowings die in al hun vliegtuigen in rijen van drie en vier de middelste stoelen leeg laten om zo afstand tussen passagiers te waarborgen? Bent u bereid dit ook te vragen aan maatschappijen die op Schiphol vliegen? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM geeft aan dat maximale spreiding van passagiers dient te worden nagestreefd. Dit beperkt contact tussen passagiers onderling tijdens vluchten tot een acceptabel minimum. Ook EASA geeft dit als advies aan op haar website. Luchtvaartmaatschappijen die op Schiphol vliegen zijn bekend met de richtlijnen en geven serieus invulling aan dit advies. Luchtvaartmaatschappijen zijn zelf het beste in staat om maximale spreiding in vliegtuigen te organiseren en het lijkt ons niet verstandig dat wij gaan bepalen welke specifieke stoelen wel of niet bezet kunnen zijn.
Hoe beoordeelt u de maatregelen van verschillende maatschappijen, waaronder KLM, om op Europese vluchten geen service tijdens de vlucht te verlenen om zo onnodig contact tussen cabinepersoneel en passagiers te vermijden? Bent u bereid dit ook te vragen aan alle maatschappijen die op Schiphol vliegen? Zo nee, waarom niet?
Maatregelen om op vluchten geen service te verlenen zijn een manier om de fysieke interactie tussen cabinepersoneel en passagiers te reduceren, zoals aanbevolen door EASA in de bij vraag 2 genoemde richtlijnen. Het is positief dat de luchtvaartmaatschappijen hier invulling aan geven. De richtlijnen zijn bekend bij de luchtvaartmaatschappijen die op Schiphol vliegen.
Bent u bekend met verregaande eisen die kunnen worden opgelegd aan cabinepersoneel op slipstations in bijvoorbeeld Singapore, Suriname of Bonaire, waar personeel wordt gedwongen om 55 uur in één hotelkamer te verblijven, of zelfs te kampen heeft met dreigende voedseltekorten, zoals omschreven door de vakbond VNC?3 Kunt u toelichten of en welke stappen u wenst te ondernemen om dergelijke onwenselijke situaties te voorkomen?
Ik ben bekend met het feit dat landen beperkingen opleggen aan bemannings-leden. De veiligheid en gezondheid van de bemanning in hotels en tijdens het transport staat voorop. Goede nachtrust, eten en drinken voor de bemanning zijn een randvoorwaarde voor een veilige vluchtuitvoering en de service aan boord. De verblijfsduur in hotels is veelal geminimaliseerd. Wel zijn voor de maatschappijen, in verband met werk- en rusttijden, soms twee overnachtingen noodzakelijk. Het is de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappijen om goede afspraken met de hotels te maken over de beschikbaarheid van eten en drinken voor de bemanningen. De vakorganisaties worden betrokken in de ontwikkelingen. Ik zal deze situatie blijven volgen.
Kunt u toelichten welke adviezen terugkerende Nederlanders uit risicogebieden precies te horen krijgen bij aankomst?
Passagiers krijgen bij aankomst op Schiphol de adviezen die voor iedereen in Nederland gelden: Blijf zoveel mogelijk thuis. Werk thuis als dit kan. Ga alleen naar buiten voor noodzakelijke boodschappen maar doe dit alleen, voor een frisse neus of de zorg voor een ander. Maar houd altijd 1,5 meter afstand en vermijd groepsvorming. Over de maatregelen die zijn getroffen in het verband met vluchten uit hoog-risico gebieden hebben we u geïnformeerd op 9 april jl.5
Kunt u toelichten op basis van welke afweging de vliegverboden naar Spanje en Oostenrijk tot stand zijn gekomen? Kunt u voorts aangeven in hoeverre het Outbreak Management Team concrete adviezen uitbrengt ten aanzien van vliegverboden naar specifieke landen of luchthavens?
Voor luchtverkeer vanuit Nederland naar specifieke landen of luchthavens zijn geen vliegverboden ingesteld door Nederland. In de Kamerbrief Aanpak inkomende passagiers vanuit risicolanden ter voorkoming van verspreiding coronavirus COVID-19 van 9 april jl. bent u geïnformeerd over de maatregelen van het kabinet ten aanzien van passagiersvluchten uit landen met een hoog risico. Vanaf 19 maart 2020 zijn de toegangsvoorwaarden voor personen die naar Nederland willen reizen verscherpt. Het gaat om een inperking voor alle niet noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar Europa (alle EU-lidstaten, alle leden van Schengen en het VK). Dit EU-inreisverbod voor niet essentiële reizen geldt tot 15 mei 2020. Hiermee is het risico op insleep van het virus via luchtverkeer zeer beperkt. Daarnaast geldt vanaf 17 april 2020 18.00 uur de verplichte gezondheidsverklaring en het dringende advies tot 14 dagen thuisquarantaine voor reizigers uit hoog-risico gebieden. Voor het bepalen van de hoog-risico landen wordt aangesloten bij de eerder genoemde EASA-lijst voor luchtvaartmaatregelen ten aanzien van vluchten uit landen met een hoge besmettingsgraad. Die lijst wordt opgesteld en geactualiseerd op informatie van de Europese gezondheidsorganisatie ECDC en de WHO. Nederland, ondersteund door RIVM, draagt actief bij om deze lijst actueel te houden, zodat de lijst gebaseerd is op goede epidemiologische informatie.
Kunt u toelichten of Schiphol Real Estate zich ook houdt aan het Corona-akkoord tussen vastgoedeigenaren en noodlijdende winkeliers, waarin is afgesproken vastgoedeigenaren drie weken uitstel geven op de huur? Kunt u toelichten of ook vrachtafhandelingsbedrijven die worstelen met de terugval in inkomsten hieronder vallen?
Schiphol is op dit moment in overleg met haar klanten, waaronder huurders van winkels en vrachtafhandelingsbedrijven. Het niet-bindende advies van de brancheorganisatie neemt Schiphol mee in haar overwegingen. Schiphol geeft echter aan op dit moment terughoudend te zijn met het doen van toezeggingen, aangezien zij als organisatie ook zelf haar liquiditeit moet borgen. Tevens is Schiphol in afwachting van de effecten van de aangekondigde overheidsmaatregelen, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), op de situatie van haar klanten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Jeugdzorg en de (jeugd-)GGZ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Komen er op uw ministerie, net als bij ons, ook noodsignalen binnen van jongeren en volwassenen met psychische problemen die aangeven dat hulp is stopgezet en zij in enorme onzekerheid verkeren over de toekomst? Zo ja, wat kunt u doen met deze signalen?
Dergelijke signalen komen ook bij het ministerie binnen, via onze eigen kanalen als Het Juiste Loket en de Unit Complexe Zorgvragen, maar ook via bijvoorbeeld patiënten- en naastenvereniging MIND. Als mensen een concrete hulpvraag bij ons neerleggen, proberen we zo goed mogelijk met hen mee te denken, bijvoorbeeld door samen met hen contact te zoeken met de betrokken zorgaanbieder, zorgverzekeraar of gemeente. Als signalen herhaaldelijk binnenkomen, agenderen we deze in één van de overleggen die we hebben opgezet in het kader van de corona-crisisstructuur voor de GGZ en voor de jeugdhulp. In deze overleggen komt het ministerie VWS, samen met de betrokken veldpartijen en MIND, tot concrete acties. De branche- en beroepsverenigingen geven aan dat zorgverleners zich maximaal inzetten om de zorgverlening in deze tijd door te laten lopen, in levenden lijve of via (beeld)bellen. Hiervoor hebben de beroeps- en brancheorganisaties ook een richtlijn GGZ en COVID-19 opgesteld1. Deze richtlijn geeft zorgprofessionals in de GGZ duidelijke handvatten op welke wijze de (gestaakte) zorg en behandeling wel voortgang kan krijgen. Op de site van het Nederlands Jeugdinstituut is informatie gebundeld over hoe professionals hulp aan jongeren kunnen vormgeven.
Bent u bereid om (jeugd)hulpaanbieders extra te ondersteunen bij het aanbieden van hulp op afstand? Zo ja, wat gaat u doen?
Er is de afgelopen tijd al flink ingezet op de inzet van digitale GGZ. In 2018 is het versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling Patiënt en Professional voor de GGZ gepubliceerd, de zogenoemde VIPP GGZ. Met die regeling wordt onder andere de opschaling van e-health toepassingen gestimuleerd. Aanvullend heeft het ministerie vanwege COVID-19 extra geld vrijgemaakt voor de Stimuleringsregeling eHealth thuis (SET), waarmee zorg- en welzijnsorganisaties extra kunnen investeren in digitale zorg op afstand. Hier valt de GGZ ook onder.
Rond de uitbraak van COVID-19 zien we dat veel zorgaanbieders in korte tijd voor veel cliënten een omslag hebben kunnen maken naar digitale zorgverlening via beeldbellen en e-health. Bestaande mogelijkheden worden geïntensiveerd toegepast. Branche- en beroepsverenigingen ondersteunen hun achterbannen in die omslag en intensivering. Zo informeert de LVVP de achterban over toepassingen die veilig beeldbellen biedt, onder andere via e-mental health en virtuele spreekkamers. GGZ Nederland verzamelt op de website beschikbare zelfhulp- en anonieme e-health-applicaties bij psychische problematiek, informatie over veilige apps om een (video)verbinding met cliënten op te zetten, praktische tips voor videobellen bij een groepsbehandeling en webinars over digitaal behandelen.
Aangezien de situatie rond de corona-uitbraak inmiddels enigszins gestabiliseerd is, is er meer ruimte voor face-to-face behandeling in individuele setting en groepssetting. De richtlijn «corona en ggz», waarvan inmiddels versie 5.0 is verschenen, stelt dat de keuze voor de behandelwijze een uitkomst moet zijn van shared decision making en dat behandelaar en patiënt hierover met elkaar het gesprek moeten aangaan. Sommige patiënten zullen baat hebben bij het overgaan naar face-to-face behandelen, anderen zullen de voorkeur hebben voor het voortzetten van de digitale behandeling.
Om aanbieders te helpen bij het declareren van digitale zorg, heeft de NZa op de website extra geëxpliciteerd hoe een consult op afstand geregistreerd kan worden. Ook worden gemeenten en aanbieders ondersteund door Informatievoorziening Sociaal Domein.
Zijn er voldoende crisisbedden beschikbaar voor jongeren en volwassenen die acute psychische hulp nodig hebben?
GGZ Nederland heeft mij laten weten dat bij hen op dit moment geen signalen bekend zijn van een tekort aan crisisbedden voor jongeren en volwassenen die acute psychische hulp nodig hebben. Ik heb partijen gevraagd de ontwikkelingen nauwgezet te volgen.
Bij de meeste crisisdiensten is het volgens GGZ Nederland de afgelopen periode net zo druk geweest zoals gebruikelijk of rustiger. Inmiddels is de drukte op de meeste plekken toegenomen naar het normale niveau. GGZ NL geeft aan dat de capaciteit voldoende is om de vraag aan te kunnen. Er worden voorbereidingen getroffen om een eventuele verdere toename in de vraag naar crisis-ggz op te kunnen vangen. De situatie wordt nauwgezet gemonitord en GGZ-aanbieders werken scenario’s uit om de capaciteit op te kunnen schalen als dat nodig wordt.
De afgelopen weken is De Kindertelefoon door kinderen in toenemende mate gevonden als luisterend oor. De Kindertelefoon voert op dit moment via de telefoon en de chat gemiddeld 1500 gesprekken per dag. Het aantal gesprekken met kinderen in zorgelijke thuissituaties is met 40% toegenomen. De Kindertelefoon zet zich er maximaal voor in om voldoende capaciteit beschikbaar te hebben om alle kinderen te woord te kunnen staan. Het ministerie staat hierover in nauw contact met de Kindertelefoon.
Als het nodig is kan De Kindertelefoon een kind via een driegesprek overdragen aan instanties zoals Veilig Thuis. Dit gebeurt alleen wanneer het kind het zelf wil, omdat kinderen bij De Kindertelefoon in de lead zijn. Het contact met De Kindertelefoon is in eerste instantie anoniem, maar na een eerste oriëntatie moet het kind bij Veilig Thuis uit de anonimiteit treden.
Wat kunt u doen om kinderen te ondersteunen die in een onveilige thuissituatie zitten? Is het mogelijk om met gemeenten en onderwijsinstellingen afspraken te maken zodat er contact blijft met deze kinderen? Is het mogelijk om kinderen extra te wijzen op het bestaan van telefoonhulpdiensten, bijvoorbeeld via een digitale campagne?
Het is heel belangrijk dat we kinderen en volwassenen ondersteunen die in een onveilige thuissituatie zitten. Daartoe nemen we diverse maatregelen:
Is er voldoende capaciteit bij crisisdiensten en de Kindertelefoon? Is het mogelijk om de capaciteit te verhogen door bijvoorbeeld het inzetten van hulpverleners die momenteel vanuit huis werken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u in beeld of de coronacrisis ertoe heeft geleid dat meer instellingen in financiële problemen komen? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen? Heeft u concrete afspraken gemaakt met gemeenten over het doorbetalen van zorgaanbieders? Gaat het hier om intentieverklaringen of bindende afspraken? Wat bedoelt u precies met «afspraken over het waarborgen van financiële zekerheid»? Houdt u in de gaten welke gemeenten zich aan deze afspraak hebben geconformeerd en welke nog niet? Hoe bent u van plan om de motie van het lid Klaver c.s. op dit punt uit te voeren?1
Om snel inzicht te krijgen in de gevolgen van de coronacrisis voor instellingen die cruciale jeugdhulp bieden heeft de Jeugdautoriteit tussen eind maart een eerste- en eind mei een tweede quickscan uitgevoerd onder jeugdzorgaanbieders. De meeste aanbieders lijken eind mei de gevolgen van de coronacrisis beter onder controle te hebben dan direct na de uitbraak in maart. Daarbij wel de disclaimer dat de meeste aanbieders eind maart nog niet op de hoogte waren van de financiële afspraken tussen het Rijk en gemeenten. Tegelijkertijd zijn er nu ook zorgen en knelpunten. De Jeugdautoriteit neemt contact op met instellingen waarbij de financiële risico’s relatief hoog zijn om te kijken of er enigerlei vorm van ondersteuning nodig is. Het is van belang dat de financiële onzekerheid bij (jeugd)zorgaanbieders wordt weggenomen door de financiering van (jeugd)zorgaanbieders onverminderd plaats te laten vinden zoals die contractueel overeengekomen was (dan wel op basis van een zo goed mogelijke inschatting daarvan). Daarom zijn, in lijn met de motie Klaver, concrete afspraken gemaakt tussen het Rijk en de VNG 3 waarin het Rijk, in afstemming met de VNG, een zeer dringend beroep doet op gemeenten om hun aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financiële zekerheid en ruimte te bieden. De looptijd van de afspraken rondom continuïteit van financiering is verlengd tot 1 juli. (Jeugd)zorgaanbieders hebben dit nodig om in deze fase van de crisis en daarna continuïteit van zorg en ondersteuning te kunnen garanderen.
Om te controleren welke gemeenten zich aan de afspraak hebben geconformeerd gelden dezelfde afspraken als vóór het coronavirus. Voor Jeugd is afgesproken dat er accounthoudende regio’s zijn voor bovenregionale jeugdhulpaanbieders en Gecertificeerde Instellingen. Zij zijn periodiek in gesprek met deze instellingen over de totale stand van zaken, eventueel kan in deze coronaperiode nog extra de thermometer erin worden gestoken. Daarnaast blijft de subsidieregeling «continuïteit cruciale jeugdhulp» van de Jeugdautoriteit beschikbaar.
Zorginstellingen in de ggz kunnen behalve binnen het domein van de Jeugdwet ook actief zijn binnen de domeinen van de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Wet forensische zorg. De maatregelen die binnen die domeinen in overleg met zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten en de Dienst Justitiële Instelllingen (DJI) worden genomen om financiële duidelijkheid en zekerheid te kunnen bieden aan zorgaanbieders zijn ook voor ggz-instellingen van toepassing. De afspraken met zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten en DJI hebben een voorliggend karakter, hetgeen betekent dat zorgaanbieders die steun nodig hebben zich eerst tot hen moeten richten. Het kan zo zijn dat bij specifieke ggz-aanbieders na het verkrijgen van deze steun nog een omzetdaling resteert. Deze aanbieders kunnen bezien of zij met deze resterende omzetdaling in aanmerking komen voor een van de financiële regelingen van het Rijk, zoals de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO) en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS)4.
Bent u ervan op de hoogte dat ook in de jeugdzorg, GGZ-instellingen, jeugdbescherming en bij de maatschappelijke opvang een enorm tekort is aan beschermingsmaatregelen zoals mondkapjes, beschermbrillen en plastic handschoenen? Zo ja, wat kunt u doen om de medewerkers in deze sector te helpen? Bent u bereid om op website van de rijksoverheid ook jeugdzorg en (jeugd-)GGZ mee te nemen?
Door de coronacrisis is er schaarste ontstaan aan persoonlijke beschermingsmiddelen voor alle sectoren in de zorg en daarom werkt het kabinet met man en macht aan meer inkoop van beschermingsmiddelen uit het buitenland, productie in eigen land en meer mogelijkheden voor hergebruik. Het kabinet heeft begin april in overleg met zorgpartijen een nieuw verdeelmodel opgesteld voor een betere verdeling van beschermingsmiddelen. Deze verdeling is gebaseerd op de uitgangspunten voor gepast gebruik op basis van besmettingsrisico’s in bepaalde COVID-19-situaties. Daarbij kunnen professionals op basis van hun inzichten in specifieke situaties ook beredeneerd afwijken.
De jeugdzorg, jeugdbescherming, (jeugd-)GGZ en maatschappelijke opvang worden erkend als sectoren waar persoonlijke beschermingsmiddelen ingeval van zorg voor patiënten met (verdenking op) COVID-19 van belang zijn. Het RIVM heeft uitgangspunten voor de inzet van medewerkers en het gebruik van persoonlijk beschermingsmiddelen en testen specifiek voor deze sectoren gepubliceerd (zie ook bijgevoegd fact sheet).5 6
Instellingen die beschermingsmiddelen nodig hebben kunnen een aanvraag indien bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen(LCH). Het LCH geeft aan op dit moment voldoende voorraad te hebben om aan de huidige vraag van zorginstellingen te kunnen voldoen, waarbij de schaarste aan handschoenen momenteel wordt ingelopen.
Sancties die de bestrijding van het coronavirus belemmeren |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproepen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN), António Guterres, en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, Michelle Bachelet, om sancties op te schorten tegen landen waar die sancties een obstakel (kunnen) vormen voor de effectieve bestrijding van het uiterst dodelijke coronavirus?1
Ja.
Wat vindt u van deze oproep? Deelt u de inschatting dat bepaalde sancties humanitaire hulp of handel in medisch materieel (kunnen) belemmeren en daarmee de strijd tegen het coronavirus in de weg staan? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van de impact van sancties op humanitaire doeleinden, waaronder levering van medische goederen, is een belangrijke prioriteit van de VN en de EU, zeker ook in deze crisisperiode. Dit wordt onderstreept in een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU van 3 april jl. waarin hij zich aansluit bij de oproep van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties tot een onmiddellijke wereldwijde wapenstilstand in het kader van de coronacrisis. Juist vanwege het belang van de voortzetting van humanitaire hulp kennen de meeste EU en VN sanctieregimes uitzonderingen en ontheffingsgronden voor humanitaire doeleinden. Vooralsnog heeft het kabinet geen signalen van bedrijven of hulporganisaties gekregen dat specifieke EU- of VN-sancties de bestrijding van het coronavirus belemmeren.
Voorop gesteld moet worden dat de grootste obstakels voor het adequaat leveren van humanitaire hulp worden opgeworpen door de regeringen van landen waar humanitaire steun wordt geboden zoals bijvoorbeeld in Syrië en Noord-Korea. Gebrek aan duurzame humanitaire toegang is een constante uitdaging voor de humanitaire gemeenschap in die landen. Tegelijkertijd worden er in de praktijk problemen ervaren in de humanitaire respons richting landen waartegen sancties gelden. Deze problemen zijn vaak het gevolg van onbedoelde neveneffecten die optreden bij de implementatie van sancties. Zo zijn financiële instellingen wereldwijd huiverig om transacties te verzorgen naar sommige landen, ook als die een humanitair doel hebben. Naast het feit dat financiële instellingen een transactie niet mogen uitvoeren wanneer dit onder geldende regelgeving is verboden, kunnen financiële instellingen ook weigeren een transactie uit te voeren wanneer zij zelf de risico’s te hoog achten. Hierbij kunnen zij verschillende aspecten laten meewegen, waaronder de eigen verantwoordelijkheid om te voldoen aan regelgeving omtrent sancties, (indirecte) financiering van terrorisme of witwassen.
Om kennis bij financiële instellingen en humanitaire organisaties over sanctieregimes te vergroten en daarmee de gevolgen van onbedoelde neveneffecten te verkleinen, hebben de Europese Commissie en EDEO voor verscheidene EU-sanctieregimes een aanvullende guidance uitgebracht met uitleg hoe gebruik gemaakt kan worden van uitzonderingen en ontheffingsgronden in sanctieregimes. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, organiseren dialogen tussen financiële instellingen en ngo’s om derisking door de financiële sector terug te dringen en daarmee humanitaire hulp te faciliteren.
Tegen welke landen vindt u dat sancties (deels) opgeschort dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De EU heeft als beleid dat sancties in principe zo gericht mogelijk moeten zijn op specifieke personen, entiteiten en organisaties verantwoordelijk voor schendingen van het internationaal recht en/of ernstige mensenrechtenschendingen. Het kabinet ziet geen aanleiding om deze gerichte sancties (targeted sanctions) – zoals bevriezing van tegoeden en visumrestricties – te verlichten.
Brede economische sancties worden in principe vermeden om de bevolking zoveel mogelijk te ontzien. Vanwege het belang van de voortzetting van humanitaire hulp kennen de meeste VN en EU sanctieregimes uitzonderingen en ontheffingsgronden voor humanitaire doeleinden.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven heeft het kabinet vooralsnog geen signalen van bedrijven of hulporganisaties gekregen dat specifieke EU of VN sancties de bestrijding van het coronavirus belemmeren.
Deelt u de opvatting dat ook blokkades vanwege de uitbraak van het coronavirus beëindigd dienen te worden, onder andere de blokkade van Jemen en Gaza? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het VN-wapenembargo Jemen vinden er door de Saudi-geleide coalitie inspecties plaats op schepen die willen aanmeren in Noord-Jemen (havens onder controle van de Houthi’s). Het VN verificatie- en inspectiemechanisme (UNVIM) dient o.a. ervoor te zorgen dat schepen met humanitaire en commerciële goederen hier zo weinig mogelijk hinder van ondervinden. Nederland ondersteunt al enkele jaren UNVIM en brengt belemmeringen door toedoen van de coalitie voortdurend onder de aandacht van deze landen, zowel in bilateraal als in multilateraal verband. Mede vanwege de coronacrisis zal het kabinet in samenwerking met de VN en andere donoren blijven aandringen op het belang van het goed kunnen blijven opereren van UNVIM.
Het kabinet maakt zich zorgen om de situatie in Gaza en de mogelijke humanitaire impact van een COVID-19 uitbraak in de reeds bestaande fragile situatie. Nederland en de EU dringen er al jaren op aan de geldende restricties op te heffen, met inachtneming van Israëlische veiligheidszorgen. De huidige gezondheidssituatie vraagt om een aangepaste respons. De Israëlische en Palestijnse autoriteiten zijn zich er bewust van dat in deze situatie samenwerking van groot belang is om de crisis het hoofd te bieden. Deze samenwerking neemt dan ook toe en wordt gesteund door de VN. Israël heeft de VN verzekerd dat het alles zal doen om snelle implementatie van het VN COVID-19 response plan mogelijk te maken en heeft Gaza van gezondheidsbenodigdheden zoals testkits en beschermende kleding voorzien. De Palestijnse Autoriteit heeft een noodplan opgesteld, dat zowel de noden in Gaza als de Westelijke Jordaanoever bestrijkt. De VN en de Wereldgezondheidssituatie staan tevens in contact met de Israëlische en Palestijnse autoriteiten en de-facto autoriteiten in Gaza over de toegang van verdere benodigdheden en mogelijke maatregelen. De EU en Nederland werken aan een inzet van extra middelen voor COVID-19 bestrijding, respons en mitigatie wereldwijd.
Bent u bereid in overleggen in EU-verband en daarbuiten aan te dringen op het opschorten van sancties en het opheffen van blokkades die de effectieve bestrijding van het coronavirus in de weg staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het RIVM het sombere scenario uit ziet komen. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «RIVM somberder dan vorige week»?1
Welke extra maatregelen neemt u nu het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van een somberder scenario uitgaat?
Hoe verklaart u het verschil tussen de presentatie van de directeur van het RIVM bij de technische briefing in de Tweede Kamer van 25 maart jl. waarin werd uitgegaan van een gemiddelde ligduur op de intensive care (ic) van drie weken en deze berichtgeving waarin wordt gemeld dat door het RIVM eerder werd uitgegaan van een gemiddelde ligduur van tien dagen?
Kunt u nadere toelichting geven over welke andere verschillen er nu zijn waardoor rekening wordt gehouden met een somberder scenario dan tijdens de technische briefing van 25 maart werd vermeld?
Tijdens dezelfde eerder genoemde technische briefing werd door de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care aangegeven dat het Nederlandse zorgsysteem geen capaciteit van 2500 patiënten aan kan. Hoe beoordeelt u deze uitspraak in het licht van het feit dat het RIVM verwacht dat half april er 2500 Nederlandse patiënten ic-zorg nodig hebben?
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voorafgaand aan het debat over de aanpak van de coronacrisis van 1 april 2020 te beantwoorden?
Het bericht ‘Taxibedrijven kunnen fluiten naar 4.000 euro tegemoetkoming’ |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Taxibedrijven kunnen fluiten naar 4.000 euro tegemoetkoming»?1
Ja.
Erkent u dat de taxisector hard wordt geraakt door het Coronavirus door een sterke afname van het leerlingenvervoer, ziekenvervoer, straattaxivervoer door het sluiten van onder andere de horeca en afname van het luchthavenvervoer?
Ja.
Waarom is er niet gekozen voor een algeheel verbod op taxivervoer met uitzonderingen voor vervoer van mensen/familieleden die in de vitale beroepen werken?
Het is juist in deze periode van essentieel belang dat passend vervoer voor iedereen beschikbaar blijft. Voor het in stand houden van vitale processen, maar ook voor medische zorg (denk aan huisartsenvervoer of het vervoer van dialysepatiënten naar en van ziekenhuizen) en het voorzien in eerste levensbehoeften. De gezondheid van zowel de chauffeur als de passagier staat voorop. In het algemeen geldt daarom dat – net als van het openbaar vervoer – terughoudend gebruik moet worden gemaakt van de taxi.
Bent u met gemeenten en andere opdrachtgevers van leerlingenvervoer en ziekenvervoer in gesprek om zo nodig af te dwingen dat niet gereden ritten in deze uitzonderlijke periode toch doorbetaald worden aan vervoerders? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. Het kabinet heeft afspraken met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gemaakt over het waarborgen van financiële zekerheid van zorgaanbieders in het sociaal domein. Het gaat om tijdelijke maatregelen voor onder meer het financieren van extra kosten, compensatie voor omzetderving, het op peil houden van de liquiditeit en het versoepelen van verantwoording. VNG heeft in het verlengde van deze afspraken en specifiek voor het doelgroepenvervoer (inclusief leerlingenvervoer) aangegeven om als lijn voor uitgevallen ritten 80% door te blijven financieren. Het budget dat gemeenten vanuit het Gemeentefonds ontvangen hiervoor, wijzigt immers niet.
Wat ziekenvervoer betreft geldt dat zorgverzekeraars in het kader van de Zorgverzekeringswet ziekenvervoer inkopen. Zorgverzekeraars zijn in onderlinge afstemming met alle relevante partners, inclusief het Ministerie van VWS, maatregelen aan het nemen om de financiële zekerheid aan deze en andere zorgaanbieders te borgen.
Komen ZZP’ers in de taxisector in aanmerking voor de 4.000 euro vergoeding nu er geen verbod op het taxivervoer is gekomen? Zo ja, waar kunnen zij zich melden? Zo niet, waarom niet en wat gaat u voor deze groep doen om ervoor te zorgen dat hun onderneming niet omvalt en zij zonder inkomen thuis komen te zitten?
Het kabinet heeft op 7 april jl. besloten om de Tegemoetkoming Ondernemers getroffen Sectoren COVID-19 zodanig uit te breiden dat ook taxi-ondernemers een eenmalige tegemoetkoming van 4.000 euro netto kunnen aanvragen. Vanaf 15 april a.s. kan de tegemoetkoming worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Erkent u dat bij het personenvervoer het houden van 1,5 meter afstand in sommige gevallen onmogelijk is, bijvoorbeeld als het gaat om de straattaximarkt? Vindt u niet dat deze maatregel overal toegepast zou moeten worden? Waarom is er wel een verbod op rijlessen afgekondigd en niet op de straattaxivervoer, terwijl het vaak om dezelfde type auto’s gaat en het houden van 1,5 meter afstand onmogelijk is?
In samenspraak met de branche zijn twee protocollen opgesteld voor veilig en verantwoord taxivervoer. Daarin zijn onder meer richtlijnen gegeven voor het houden van afstand tussen de chauffeur en de passagier. Als in voertuigen de afstand van ten minste 1,5 meter niet mogelijk is, dient gezorgd te worden voor een fysieke afscheiding tussen de chauffeursstoel en de passagiersstoelen. Bovendien dient de passagier achterin het voertuig plaats te nemen. Omdat deze maatregelen voor rijlessen niet toe te passen zijn, is daarvoor een verbod wel geboden.
Bent u met verzekeraars, leasebedrijven, taxicentrale en Toegestande Taxi Organisaties (TTO’s) in gesprek om af te spreken dat taxiondernemers en vervoerders uitstel van betaling kunnen krijgen als het gaat om hun maandelijkse lasten die gekoppeld zijn aan het werk? Zo ja, kunt u toelichten wat de stand van zaken is? Zo niet, waarom niet en gaat u dit op korte termijn doen?
Er zijn verschillende maatregelen genomen om de maandelijkse lasten van taxi-ondernemers te beperken. Taxi-ondernemers hoeven geen kosten te maken voor naleving van de voertuigverplichtingen (Motorrijtuigenbelasting, WA-verzekering en APK-plicht) als zij voertuigen die nu stil staan bij de RDW schorsen. De RDW biedt een coulanceregeling aan waarin met terugwerkende kracht vanaf 6 maart jl. een nultarief wordt gehanteerd bij schorsing vanaf het zesde voertuig. De gemeente Amsterdam onderzoekt momenteel de mogelijkheid om uitstel van betaling te verlenen van leges voor verlenging van de taxivergunning en de TTO-vergunning.
Leasebedrijven hebben hun verantwoordelijkheid genomen door betaalverplichtingen op te schorten, of daarvoor de mogelijkheid te bieden. Verzekeraars hebben aangegeven onder bepaalde omstandigheden en voor een bepaalde periode bereid te zijn om betalingstermijnen te verlengen en mee te werken om daar waar mogelijk de dekking van geschorste voertuigen tijdelijk te beperken, waardoor een lagere premie betaald hoeft te worden. Ik blijf met de sector in gesprek om te bezien of en zo ja, welke nadere afspraken nodig zijn.
Heeft u in beeld hoeveel werknemers in de taxisector nu gedwongen thuiszitten met verlof of hun baan zijn kwijtgeraakt? Kunt u specificeren wat voor contract deze groep heeft met de werkgever (vast, flex, 0-uren et cetera)?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar.
Gaat u in gesprek met vervoerders om hen toch aanspraak te laten maken op het aangekondigde Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid of het opstellen van maatregelen op maat voor deze sector? Zo ja, met welke partijen gebeurt dit en wanneer vinden deze gesprekken plaats? Benadrukt u in deze gesprekken dat ontslag voor werknemers met een flexcontract ongewenst is en bent u bereid als voorwaarde voor financiële steun te stellen dat werknemers met een flexcontract niet ontslagen mogen worden?
Bedrijven die ten minste 20% omzetverlies lijden, kunnen door het Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) maximaal 90% vergoed krijgen van hun loonkosten vanaf 1 maart. Ook vervoerders kunnen daar aanspraak op maken als ze aan de voorwaarden voldoen. De NOW is nadrukkelijk ook van toepassing op de loonkosten voor werknemers waarvoor de werkgever geen doorbetalingsplicht heeft, zoals werknemers met een oproep- of nulurencontract. Voor deze werknemers geldt dat werkgevers ook subsidie kunnen krijgen om hun salaris door te betalen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft ook opgeroepen om deze werknemers in dienst te houden. De regeling zal de komende tijd nauwlettend gemonitord worden, met daarbij bijzondere aandacht voor of deze regeling in voldoende mate tegemoetkomt aan het beoogde doel.
Welke maatregelen zijn getroffen om chauffeurs en andere werknemers in het doelgroepenvervoer te beschermen tegen het Coronavirus? Bent u het eens dat iedereen die nu doorwerkt om leerlingen en zieken te vervoeren alle beschermingsmiddelen moeten krijgen om hun werk veilig uit te kunnen vervoeren?
De veiligheid van zowel de chauffeur als de klant staat voorop. Zoals ook in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, zijn in samenspraak met de branche twee protocollen opgesteld. Het eerste protocol kan gebruikt worden voor regulier taxi- en zorgvervoer. Het tweede protocol geeft zeer specifieke richtlijnen voor het vervoer van personen met (klachten passend bij) COVID-19. Met naleving van deze richtlijnen kunnen taxichauffeurs hun belangrijke werk op een veilige en verantwoorde wijze blijven doen. Momenteel maken de Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen, branchevereniging Koninklijk Nederlands Vervoer en andere relevante partijen afspraken over de beschermingsmiddelen die nodig zijn om conform het protocol personen te vervoeren met (klachten passend bij) COVID-19.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 7 april 2020 beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het Schriftelijk Overleg Openbaar Vervoer en Taxi op 8 april 2020?
Vanwege de voor de beantwoording van de vragen benodigde afstemming tussen de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Economische Zaken en Klimaat, van Financiën en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en sectorpartijen is het niet gelukt om de beantwoording op 7 april te hebben beantwoord.
COVID-19 en de bestrijding ervan. |
|
Femke Merel Arissen (PvdT) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de aangenomen moties met daarin het verzoek om ervoor te zorgen dat er getest kan worden door voldoende beschikbaarheid van zowel printplaten als Lysisbuffer?1
Ja.
Zijn de voornoemde zaken nu beschikbaar en kan er massaal getest worden met de Roche systemen? Zo nee, wat zijn dat de belemmeringen en hoe gaat u die onmiddellijk oplossen?
Wij verwijzen u hiervoor naar de brief van 7 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 219).
Heeft u het aanbod van Wageningen Bioveterinary Research opgepakt en worden er nu dagelijks 1500 testen op COVID-19 gedaan? Zo nee, waaraan ligt dat?2
Ja, dit laboratorium is onderdeel van de opgeschaalde testcapaciteit. Zie ook de brief van dinsdag 31 maart jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 200).
Klopt het dat Duitsland – dat ongeveer vijf keer zo groot is als Nederland – op dit moment 500.000 testen per week uitvoert en dat opvoert naar 1.400.000 testen per week?3
Ik heb geen nadere informatie voorhanden dan die in de door u aangehaalde verwijzing over het aantal in Duitsland uitgevoerde tests. Ik kan dus niet bepalen of deze aantallen juist zijn.
Hoeveel testen op COVID-19 heeft Nederland de afgelopen week uitgevoerd?
Begin april werden ca. 4.000 tests per dag uitgevoerd, afgelopen week lag de piek op 6.800 tests per dag (virologische dagstaten RIVM).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in Nederland binnen een week minstens 50.000 testen per dag kunnen worden uitgevoerd?
De nu beschikbare testcapaciteit bij de inmiddels 45 gevalideerde laboratoria bij normale werktijden bedraagt 17.500 per dag, bij ruimere werktijden en optimale benutting maximaal 29.000 per dag. Met het huidige testbeleid is de huidige capaciteit voldoende. De testcapaciteit zal nog toenemen doordat meer laboratoria zich laten valideren en capaciteit op sommige al gevalideerde labs verruimd zal worden door extra apparatuur. Zo zijn we goed voorbereid op een eventuele verdere verruiming van het testbeleid. Hierbij blijft de beschikbaarheid van testmaterialen een limiterende factor. Wij verwijzen u tevens naar de brief van 7 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 219) en 15 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 249).
Deelt u de opvatting dat een persoon bij wie COVID-19 verdacht wordt, een voor ouderen en mensen met bepaalde onderliggende gezondheidsklachten in potentie dodelijke ziekte, toch het recht zou moeten hebben om een test te ondergaan om te weten of deze persoon het heeft en of diegene besmettelijk is?
Het huidige testbeleid voor patiënten richt zich op het testen van mensen met klachten in 3 categorieën:
Hiermee testen we zowel als het relevant is voor de patiënt zelf, maar ook als het voor de omgeving belangrijk is om te weten of iemand besmet is.
Wat betreft zorgwerkers testen we zorgmedewerkers met klachten in alle zorgsectoren. De richtlijnen voor het testen van professionals buiten het ziekenhuis zijn aangepast aan dit landelijke testbeleid (huisartsenpraktijk, gehandicaptenzorg, verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen, wijkverpleging en huishoudelijke hulp, ambulancedienst, verloskundigen en kraamzorg, geestelijke gezondheidzorg en jeugdzorg). In sommige sectoren of zorginstellingen kan thuis werken of tijdelijke aanpassing van het werk een oplossing zijn om het besmettingsrisico te beheersen.
Denkt u dat u de verspreiding van het virus kunt stoppen (het reproductiegetal (R0) onder de waarde 1 brengen) zonder massaal te testen? Zo ja, kunt u dan een voorbeeld noemen van een land (of gebied) dat zonder massaal testen het virus heeft weten in te dammen?
De huidige maatregelen zijn genomen om het reproductiegetal zo ver mogelijk te laten zakken en verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Door te testen wordt inzicht verkregen in de verspreiding onder de populatie. In de brief van 7 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 219) wordt verder ingegaan op de uitbreiding van het testbeleid.
Klopt het dat een groot aantal mensen geen of nauwelijks symptomen heeft, maar wel zeer besmettelijk is en kent u de wetenschappelijke schattingen dat deze groep mensen verantwoordelijk is voor het merendeel van de besmettingen van het coronavirus?4
Ongeveer 80% van de gemelde gevallen heeft milde tot matig ernstige klachten. Zowel mensen met milde als met ernstige klachten kunnen het virus uitscheiden en besmettelijk zijn. Bij mensen zonder klachten is het virus in de keel aangetoond zonder dat deze mensen zelf later ziek werden. Onduidelijk is of het aantonen van dit virus bij mensen zonder klachten ook betekent dat zij besmettelijk zijn. Op basis van de huidige literatuur zijn het voornamelijk mensen met klachten die bijdragen aan de verspreiding en lijkt de bijdrage van asymptomatische personen beperkt. Hier wordt op dit moment verder wetenschappelijk onderzoek (nationaal en internationaal) naar gedaan.
Houdt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in haar modellen rekening met het feit dat asymptomatische casussen besmettelijk zijn?
Modeluitkomsten voor scenario’s met en zonder besmettelijkheid van asymptomatische gevallen geven eenzelfde uitkomst zodra het model gekalibreerd is op de aantallen nieuwe gemelde ziekenhuisopnames of op de aantallen nieuwe IC opnames. Het maakt voor de uitkomsten dus niet uit of het RIVM wel of niet rekening houdt met besmettelijkheid van asymptomatische gevallen.
Ongeveer welk percentage van de besmettingen wordt volgens het RIVM (in haar modellen) veroorzaakt door asymptomatische dragers?
Het percentage van de besmettingen door asymptomatische dragers wordt niet in het model aangegeven.
Hoeveel mensen zijn er naar de beste schattingen van het RIVM op dit moment besmet met het coronavirus (getest en niet-getest)?
Het vaststellen van het aantal mensen dat tot nu toe in Nederland besmet is geraakt vereist een serologische studie. Deze studies worden nu uitgevoerd.
Als niet heel precies duidelijk is wie besmet is en wie niet, hoe kan dan effectief het coronavirus worden bestreden?
Het minimaliseren van het risico op verdere verspreiding kan bereikt worden door vast te houden aan het advies om zoveel mogelijk thuis te blijven en social distancing toe te passen.
Hoe voorkomt u dat verpleeghuizen, waar personeel niet getest wordt, veranderen in besmettingshaarden? Kunt u de kwetsbare bewoners beschermen als onbekend is of personeelsleden besmet zijn?
Het OMT heeft geadviseerd om onder meer zorgmedewerkers in het verpleeghuis met klachten te testen. Met ingang van 6 april is dit nieuwe testbeleid van kracht geworden. Het OMT adviseert ook om patiënten met klachten in het verpleeghuis te testen. Dit is huidige praktijk. Daarnaast worden kwetsbare bewoners in verpleeghuizen beschermd door de algemene hygiënerichtlijnen, door de bezoekregeling voor verpleeghuizen, door patiënten met (verdenking van) COVID-19 geïsoleerd te verplegen, door het beleid gericht op de inzet van personeel bij ziekte en door het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddel volgens de richtlijnen zoals aangegeven op de website van het RIVM5.
Herinnert u zich dat u op donderdag het 60e en 61e verslag van het Outbreak Management Team (OMT) aan de Kamer stuurde? Kunt u alle verslagen/adviezen van het 45e OMT tot en met het 57e OMT aan de Kamer doen toekomen, evenals de ongenummerde ofwel anders genummerde verslagen/adviezen over dit onderwerp in de breedste zin van het woord?
Alle OMT adviezen worden steeds naar de Tweede Kamer gezonden. De nummers 45 tot en met 55 hebben geen betrekking op het onderwerp COVID-19. De nummers 56 en 57 wel, deze zijn ook aan de Tweede Kamer gezonden en treft u bijgaand nogmaals aan.
Kunt u uitleggen waarom landen als Denemarken, Noorwegen en Duitsland er wel in slagen om het coronavirus te onderdrukken en het Nederland een stuk minder goed lukt?
Vergelijkingen over het succes van het beleid tussen verschillende landen zijn vooralsnog moeilijk te maken.
Wat is uw strategie voor de komende vier maanden om deze pandemie onder controle te krijgen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brieven COVID-19 Update stand van zaken van 7 april en 15 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 219 en kenmerk Kamerstuk 25 295, nr. 249).
Klopt het dat «slechts» elf procent van de patiënten met griepklachten bij de huisarts het coronavirus blijkt te hebben na het testen hierop?5 Betekent dit dat het advies om binnen te blijven bij griepklachten ertoe leidt – indien volledig uitgevoerd – dat er voor elk huishouden met een coronapatiënt, er ook ten minste negen huishoudens zonder coronapatiënt moeten binnenblijven en niet naar het werk gaan?
Het percentage mensen met griepachtige klachten dat het coronavirus blijkt te hebben, wordt regelmatig geactualiseerd. Het meest recente percentage kunt u vinden bij: https://www.nivel.nl/nl/zorgregistraties-eerste-lijn/surveillance
Dit percentage is gebaseerd op een steekproef en geeft dus geen volledig beeld van Nederland. Niet alle mensen gaan namelijk naar de huisarts met griepachtige klachten. Hierbij moet ook worden aangetekend dat niet alle huisartsen vallen onder deze NIVEL/RIVM peilstations. Het beleid kan inderdaad met zich meebrengen dat gezinnen met verkoudheidsklachten door andere virussen hierdoor ook thuis moeten blijven. Overigens worden ook mensen zonder klachten opgeroepen zoveel mogelijk thuis te blijven.
Zou het niet veel effectiever, goedkoper en begrijpelijker zijn als de mensen getest worden en er strikte quarantaine en zorg is voor mensen met het coronavirus, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) overigens ook officieel adviseert?
In de brief van 7 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 219) wordt verder ingegaan op de uitbreiding van het testbeleid.
Wanneer is iemand genezen van het coronavirus en niet meer besmettelijk?
Na 24 uur volledig klachtenvrij wordt iemand als niet besmettelijk beschouwd. Dat betekent dus geen symptomen zoals koorts, neusverkoudheid en/of hoesten.
Welke wetenschappelijke onderzoeken en adviezen liggen ten grondslag aan uw antwoord op de voorgaande vraag en hoe verhoudt zich daarmee het verschil tussen het antwoord op eenzelfde vraag op de website van het RIVM6 en het officiële WHO advies7 waaraan u het Nederlandse bestrijdingsbeleid ten aanzien van COVID-19 zegt te willen laten voldoen?
Het antwoord op vraag 20 is gebaseerd op advies van experts van het OMT. Hetzelfde advies wordt ook gegeven op de website van het RIVM. Er wordt internationaal en in Nederland verder onderzoek gedaan naar besmettelijkheid. De resultaten van deze onderzoeken worden door het OMT meegewogen in hun toekomstige adviezen. In het WHO document waarnaar wordt verwezen wordt geen indicatie gegeven wanneer iemand niet meer besmettelijk is9.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor aanstaande dinsdag 20.00 uur beantwoorden?
Tot mijn spijt is het niet gelukt deze vragen eerder te beantwoorden.
De gevolgen van het coronavirus op bewoners en medewerkers van verpleeghuizen |
|
Lilian Marijnissen (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een groeiend aantal ouderen binnen verpleeghuizen besmet raakt met het coronavirus?1
Klopt het dat niet alle ouderen in verpleeghuizen met corona-achtige klachten getest worden op besmetting met het virus? Wat betekent dit voor de sterftecijfers? Zijn die wel volledig als een deel van de ouderen die thuis of in het verpleeghuis overlijden aan het coronavirus niet wordt meegerekend?
Herkent u het feit dat een groeiende groep ouderen, zeker wanneer zij dementerend zijn, het steeds moeilijker krijgt in verpleeghuizen nu familie en bekenden hen niet meer kunnen opzoeken?
Hoe gaat u om met het ethische dilemma dat maanden van isolatie in verpleeghuizen vergaand ingrijpt in de kwaliteit van leven van ouderen?
Kunt u aangeven hoe lang de maatregel – om familie en bekenden toegang tot het verpleeghuis te onthouden – nog van kracht is? Geldt wat u betreft een maximum aan deze termijn, gezien het enorme effect dat deze maatregel heeft op de leefbaarheid in verpleeghuizen?
Wat zijn de gevolgen voor verpleeghuisbewoners wanneer de verwachting uitkomt dat het nieuwe coronavirus nog voor lange tijd onder ons zal blijven? Wat betekent dit voor mensen die tot de risicogroepen behoren, gaan voor hen beschermende maatregelen gelden tot het moment dat groepsbescherming daadwerkelijk een feit is?
Hoe staat u tegenover het voorstel om per bewoner in het verpleeghuis een mantelzorger aan te wijzen die wel toegang krijgt tot het verpleeghuis zodat bewoners een vertrouwd gezicht behouden en familieleden toegang houden tot de bewoners?
Hoe gaat u om met de extra druk die nu op de schouders van zorgverleners ligt nu hulp van mantelzorgers en vrijwilligers is weggevallen en er, als gevolg van het coronavirus, juist een verhoogde werkdruk is? Op welke wijze worden deze zorgverleners extra ondersteund?
Waarom wordt in zoveel verpleeghuizen nog met weinig of geen beschermingsmiddelen gewerkt terwijl overal de risico’s op besmetting van zowel zorgverleners als bewoners stijgt? Wat gaat u doen om deze medewerkers beter te beschermen?
Hoe werkt het testbeleid op dit moment wanneer enkele bewoners of medewerkers besmet blijken te zijn met het coronavirus? Worden andere medewerkers of bewoners sneller getest om verdere verspreiding vroegtijdig te kunnen stoppen?
In hoeverre wordt binnen verpleeghuizen, meer nog dan daarvoor, gewerkt in vaste teams zodat wisselend contact tussen teams en tussen bewoners en medewerkers voorkomen wordt?
Gelden er landelijke afspraken voor bezoekregelingen aan terminale bewoners in het verpleeghuis of kan dit per locatie verschillen? Kunt u toelichten waarom deze keuze is gemaakt?
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 1 april 2020 te beantwoorden?
Schending van OESO-richtlijnen door Pluspetrol |
|
Isabelle Diks (GL), Bart Snels (GL), Mahir Alkaya (SP), Lammert van Raan (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de klacht die is ingediend tegen het oliebedrijf Pluspetrol bij het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen over ernstige milieuverontreiniging en schendingen van de rechten van de inheemse bevolking in de Peruaanse Amazone?
Berichten over ernstige milieuvervuiling in de Peruaanse Amazone en de impact daarvan op de inheemse bevolking zijn inderdaad zorgwekkend.
Ziet u belangrijke verbetering in de mate waarin olie- en gasbedrijven in Nederland voldoen aan de internationale normen voor verantwoord ondernemen, sinds de kritiek vorig jaar van het NCP over de manier waarop internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in de Nederlandse olie- en gassector is geïmplementeerd? Zo ja, waarin zit die verbetering en is het voldoende? Zo nee, wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat er in de sector wel aan deze normen wordt voldaan?
In de reactie van het kabinet van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) op het rapport van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) is de olie- en gassector verzocht om een gezamenlijk plan van aanpak voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te presenteren. Het NCP adviseerde een dergelijk plan van aanpak. Het kabinet heeft de sector gevraagd dit plan in het eerste kwartaal van 2020 publiek te maken. De olie- en gassector heeft geen plan van aanpak gepubliceerd. Het kabinet kan niet vaststellen of er verbetering heeft plaatsgevonden. Het kabinet is voornemens te rappelleren bij de sector, in de verwachting dat een plan beschikbaar komt.
Mede met het oog op de uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen genomen kunnen worden, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het project «IMVO-maatregelen in perspectief» opgezet. Doel van het project is effectiviteit van het huidige beleid te evalueren. Aan de hand van ervaringen met het huidige beleid, de uitkomsten van het evaluatieonderzoek en andere aanbevelingen en lessen, zal worden bepaald hoe in de toekomst effectief IMVO-beleid eruit moet zien.
Welke eisen worden door de Belastingdienst aan bedrijven met een hoofdkantoor in Nederland gesteld ten aanzien van transparantie over financieringsstromen van en naar andere landen, in het bijzonder naar laagbelastende jurisdicties of landen op de Europese zwarte lijst?
Hoewel de Belastingdienst aan bedrijven met een hoofdkantoor in Nederland in algemene zin geen eisen stelt ten aanzien van transparantie over financieringsstromen van en naar laagbelastende staten of staten op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (niet coöperatieve staat)3, dienen belastingplichtigen uiteraard wel rekening te houden met de Nederlandse fiscale verplichtingen die verbonden kunnen zijn aan dergelijke financieringsstromen. In voorkomende gevallen dienen belastingplichtigen de relevante aspecten verband houdende met dergelijke financieringsstromen dan ook in hun aangifte te verwerken.
Zo dient er aangifte dividendbelasting te worden gedaan ten aanzien van dividenduitkeringen aan een aandeelhouder gevestigd in een laagbelastende of niet-coöperatieve staat indien hierover dividendbelasting is verschuldigd. Daarnaast kan bijvoorbeeld voor de toepassing van de vennootschapsbelasting verschuldigde rente in aftrek worden beperkt op basis van een antimisbruikbepaling om grondslaguitholling door renteaftrek binnen concernverband tegen te gaan. Dit kan ook rente verschuldigd op een lening aan een laagbelastende of niet-coöperatieve staat omvatten. Hierover zijn ook specifieke vragen opgenomen in het aangiftebiljet vennootschapsbelasting. Een ander voorbeeld in de vennootschapsbelasting betreft de sinds 1 januari 2019 in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen aanvullende Controlled Foreign Companies (CFC)-maatregel. De CFC-maatregel, die voortvloeit uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)4, heeft betrekking op een gecontroleerd lichaam of een vaste inrichting in een bij ministeriële regeling aangewezen laagbelastende of niet-coöperatieve staat. Voorts worden, als laatste voorbeeld, rente- en royaltybetalingen aan gelieerde lichamen gevestigd in deze aangewezen staten per 1 januari 2021 onderworpen aan een conditionele bronbelasting. Tot slot wordt opgemerkt dat de Belastingdienst sinds 1 juli 2019 geen zekerheid vooraf meer geeft over de fiscale gevolgen van transacties met lichamen gevestigd in deze aangewezen staten.
In hoeverre worden er aan bedrijven met hoofdkantoor in Nederland eisen gesteld aan financiële transparantie in hun vestigingen in het buitenland?
Het kabinetsbeleid bij de bestrijding van belastingontwijking en belastingontduiking heeft ertoe geleid dat verschillende maatregelen zijn geïmplementeerd ter verbetering van transparantie tussen Nederland en het buitenland. Hier kunnen bijvoorbeeld de maatregelen zoals de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings en de verplichting tot het opstellen van een landenrapport in het kader van country-by-country reporting (CbCR) worden genoemd. In het bijzonder is CbCR een effectief middel om de financiële transparantie te bevorderen van internationaal opererende bedrijven met een groepsomzet van meer dan € 750 miljoen. Dit vloeit voort uit het Base Erosion and Profits Shifing (BEPS-)Project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en bewerkstelligt dat de Belastingdienst van ieder land waar internationaal opererende bedrijven actief zijn, inzage krijgt in relevante financiële en fiscale gegevens. Bedrijven geven hier inzage in door het delen van een zogenoemd landenrapport. De belastingdiensten kunnen deze gegevens vervolgens gebruiken om bij een multinational (substantiële) risico’s op het gebied van verrekenprijzen en belastingontwijking te beoordelen.
In aanvulling hierop steunt Nederland ook het initiatief in de EU om afspraken te maken over een publieke CbCR voor grote internationaal opererende bedrijven. Op dit moment loopt er een discussie in de EU over dit onderwerp5. Het doel van publieke CbCR is voor de maatschappij inzichtelijk te maken hoeveel winstbelasting een multinational daadwerkelijk betaalt en waar deze wordt betaald.
Heeft u zicht op hoe vaak het voorkomt dat geldstromen (zoals rente en royalty's) van Nederland via Luxemburg naar landen lopen die op de Europese zwarte lijst staan of op de lijst van laagbelastende jurisdicties? Zo ja, hoe zien deze geldstromen eruit?
Er is geen zicht op hoe vaak het voorkomt dat geldstromen zoals rente en royalty’s van Nederland via Luxemburg of een ander land naar laagbelastende of niet-coöperatieve staten lopen, aangezien dit niet in de beschikbare statistieken kan worden meegenomen. De conditionele bronbelasting op rente en royalty’s bevat overigens een antimisbruikbepaling om te voorkomen dat de bronbelasting eenvoudig kan worden ontweken door het tussenvoegen van een lichaam in Luxemburg of een ander land. In de voorgestelde monitoring van de inkomensstromen via bijzondere financiële instellingen, waarover u binnenkort geïnformeerd zult worden, is voorzien in een monitoring van de stromen naar andere landen dan alleen de laagbelastende jurisdicties. Mocht er sprake zijn van het op grote schaal omleggen van stromen via een ander land met als enige doel het ontwijken van de bronbelasting, dan zal dat op die manier mogelijk zichtbaar kunnen worden. Dit zal in komende jaren een onderwerp van onderzoek worden.
Vindt u het wenselijk om zicht te hebben op stromen naar deze landen via tussenkomst van een ander Europees land?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier zou bindende MVO-wetgeving in Nederland kunnen leiden tot minder schendingen door Nederlandse bedrijven in het buitenland van normen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid betrachten («due diligence»). Zij moeten de risico’s op negatieve gevolgen identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over dit proces, zoals beschreven in de OESO-richtlijnen en in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Gedragsveranderingen van Nederlandse bedrijven in reactie op MVO-wetgeving zijn lastig te voorspellen, zeker zolang onduidelijk is hoe een eventuele wet eruit zou zien.
Op 3 april jl. is met de Tweede Kamer een vijftal studies gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 326); deze studies dienen ter ondersteuning bij het evalueren van de effectiviteit van beleid en het ontwikkelen van effectief IMVO-beleid voor de toekomst. Een van deze studies, de studie getiteld «Opties voor afdwingbare IMVO-instrumenten – een onderzoek naar de mogelijke juridische vormgeving en handhaving van afdwingbare IMVO-instrumenten», gaat in op juridische opties en welke daarvan tot materiële gedragsverandering kunnen leiden. De onderzoekers geven daarbij aan dat zij gedragsverandering bij bedrijven via wetgeving het meest waarschijnlijk achten als OESO-stappen twee tot en met vier en zes in wetgeving worden omgezet. De stappen twee tot en met vier betreffen het identificeren en beoordelen van negatieve gevolgen, het stoppen en beperken van negatieve gevolgen en het monitoren van de praktische toepassing en resultaten hiervan. Stap zes betreft het zorgen voor herstelmaatregelen of medewerking verlenen hieraan. Het onderzoek benadrukt in dit alles dat ook bij brede due diligencewetgeving de effectiviteit van de wetgeving sterk afhankelijk is van de formulering van de verplichting en wijze van handhaving.
De hoge kosten van rouwvervoer voor overleden coronapatiënten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de kosten voor rouwvervoer van overleden coronapatiënten, die zijn overgeplaatst naar andere ziekenhuizen in verband met capaciteitsgebrek, worden doorberekend aan de nabestaanden?1
Helaas komt het inderdaad voor dat de extra kosten van rouwvervoer in verband met overplaatsingen van coronapatiënten naar andere ziekenhuizen worden doorberekend aan de nabestaanden. Het betreft hier reële, door de uitvaartondernemer gemaakte kosten. Gelukkig is overplaatsing wegens capaciteitsgebrek naar andere ziekenhuizen zeer sterk afgenomen.
Deelt u de mening dat, gezien de aangepaste omstandigheden waarin uitvaarten nu moeten plaatsvinden en de overmacht in deze bijzondere situatie, dit onwenselijk is?
Ik vind het in zijn algemeenheid vervelend en onwenselijk wanneer nabestaanden onverwachts met hoge kosten voor de uitvaart te maken krijgen. Uit cijfers van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding kan worden afgeleid dat ongeveer 80 personen in een ander ziekenhuis dan in hun woonplaats aan Corona zijn overleden. Uit de ervaringspraktijk bij uitvaartondernemers blijkt dat het grootste deel van overledenen is verzekerd. Afhankelijk van het type verzekering kan hier een maximumbedrag aan zijn verbonden. De kosten van het rouwvervoer van de overledene worden in verreweg de meeste gevallen gedekt door de uitvaartverzekering, ook als deze kosten hoger uitvallen door vervoer vanuit een andere locatie. Het Verbond van verzekeraars geeft aan dat als nabestaanden door omstandigheden op serieuze financiële problemen stuiten er in de praktijk bereidheid is bij uitvaartverzekeraars om naar een oplossing te zoeken. Nabestaanden wordt geadviseerd in die situatie altijd in overleg te treden met de uitvaartverzekeraar.
Wanneer overledenen geen uitvaartverzekering hebben afgesloten, dan speelt de verzekeraar geen rol en komt de rekening van onder andere dit vervoer bij de nabestaanden te liggen. Soms maken uitvaartondernemingen, gelet op de bijzondere omstandigheden in deze periode, een uitzondering en brengen zij de vervoerskosten na overlijden als gevolg van het coronavirus in een ziekenhuis ver van huis niet of tegen kostprijs in rekening bij de nabestaanden.
Ik juich coulance van uitvaartverzekeraars en uitvaartondernemingen van harte toe en hoop dat andere uitvaartverzekeraars en uitvaartondernemingen zich een dergelijke coulance ook kunnen veroorloven. Ik begrijp heel goed dat voor de nabestaanden van overleden Corona patiënten die deze extra vervoerskosten niet vergoed kunnen krijgen, deze hoge kosten extra vervelend zijn. Mogelijk gaat het om zo’n dertig mensen. Ik ben bereid deze extra kosten te dragen en heb de Ombudsman voor het Uitvaartwezen bereid gevonden om als aanspreekpunt voor eventuele gedupeerden te dienen. De extra kosten voor vervoer van hun overleden dierbare zullen door mijn ministerie worden vergoed.
Bent u bereid bij uitvaartverzekeraars aan te dringen op vergoeding van deze kosten of een voorziening te creëren zodat deze kosten wél kunnen worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Duivelsuitdrijving bij kinderen en andere misstanden binnen religieuze gemeenschappen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen (SP), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u de uitzending «De Monitor – Duiveluitdrijving bij kinderen 2» van 23 maart 2020?1
Ja, deze uitzending is bekend binnen de bij de beantwoording van deze vragen betrokken ministeries.
Deelt u de mening dat de in deze uitzending besproken praktijken van duivelsuitdrijving bij kinderen schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van die kinderen? Zo ja, waarom en waaruit kan die schade voor kinderen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze meningen. Ik vind het belangrijk dat kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien. De schade die kan ontstaan door duiveluitdrijving, is onder meer afhankelijk van de praktijken waar de kinderen aan worden onderworpen en de verdere omstandigheden waarin het kind leeft en opgroeit. Schade die voortvloeit uit uitdrijvingspraktijken waarbij in het strafrecht neergelegde normen worden geschonden, bijvoorbeeld mishandeling, vraagt in beginsel om correctie, afkeuring en herstel van de geleden schade. Het is denkbaar dat hier sprake van kan zijn.
Deelt u de mening dat er bij duivelsuitdrijving bij kinderen tevens sprake kan zijn van strafbare feiten zoals kindermishandeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat uit de uitzending blijkt dat er onder het mom van duivelsuitdrijving andere strafbare feiten worden gepleegd waaronder seksueel misbruik en bedreiging? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de beschuldigingen van strafbare feiten die in de door de vragenstellers aangehaalde uitzending zijn gedaan. Het is aan de rechter om de strafbaarheid van specifieke gedragingen vast te stellen.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is als religieuze gemeenschappen leden van hun gemeenschap trachten af te houden van het doen van aangifte? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verruimen van de aangifteplicht door religieuze gemeenschappen? Op welke wijze kan de aangiftebereidheid worden bevorderd? Hoe kunnen kinderen, die zelf geen aangifte doen, worden beschermd tegen dit soort praktijken?
Ja, die mening deel ik. Van elk bestuur van een organisatie, zo ook religieuze gemeenschappen, verwacht ik dat zij slachtoffers en het doen van aangifte ondersteunen. Dit geldt in het bijzonder waar het kinderen betreft.
Voor de beantwoording van de overige vragen verwijs ik u naar de brief over seksueel misbruik binnen de gemeenschap van Jehova´s Getuigen die ik uw Kamer uiterlijk rond de zomer van 2020 zal sturen.
Deelt u de mening dat, ook omdat al eerder is gebleken dat er binnen gesloten religieuze gemeenschappen sprake was van het structureel begaan van ernstige strafbare feiten waaronder seksueel misbruik, er sprake is van een tekortschietend inzicht in en toezicht op dergelijke gemeenschappen? Zo ja, waarom en hoe gaat u zorgen dat dit inzicht en toezicht er wel komt? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet geldt het uitgangspunt dat toezicht in eerste instantie een verantwoordelijkheid is voor personen en instanties in de omgeving van het kind, zoals leraren en hulpverleners. Zij dienen scherp te zijn op factoren die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor het kind. Bij twijfel hierover en zorgen over de veiligheid van het kind dienen de professionals in het belang van de veiligheid van het kind contact op te nemen met Veilig Thuis volgens de meldcode. In acute situaties kunnen hulpverleners contact opnemen met de politie. Ook zal ik met de ggz-sector in gesprek gaan om aandacht te vragen voor praktijken van demonenuitdrijving binnen kerkelijke kring bij kinderen die psychische hulp ontvangen.
Ik heb het Ministerie van OCW geïnformeerd over de uitzending en zij brengen dit op hun beurt onder de aandacht bij de Inspectie van het Onderwijs en de Stichting School & Veiligheid om de alertheid bij leraren te vergroten.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de aard en de omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland? Zo ja, op welke termijn gaat u dit onderzoek in gang brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het – mede gezien de omvangrijke onderzoeksagenda van het WODC en de hoeveelheid onderzoeken die nog in de wachtrij staan – niet wenselijk om een separaat onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland op te starten. Wel ben ik bereid te bezien of deze vraag meegenomen kan worden in andere, reeds lopende of op korte termijn startende, onderzoeken.
Deelt u de mening dat de zinssnede «behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet» in artikel 6 van de Grondwet over de vrijheid van godsdienst het mogelijk maakt om bij wet bepalingen op te nemen die kunnen dienen ter voorkoming van misstanden binnen religieuze gemeenschappen bijvoorbeeld door bepaalde praktijken binnen die gemeenschappen expliciet te verbieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 Grondwet maakt het mogelijk om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te beperken. Daarvoor is een specifiek formeel wettelijke grondslag vereist. Voor zover het gaat om de beperking van deze vrijheid buiten gebouwen en besloten plaatsen is delegatie mogelijk, maar ook daarvoor is een specifiek formeel wettelijke grondslag vereist, die bovendien tot doel heeft de bescherming van een of meer van de in artikel 6, tweede lid, Grondwet genoemde doeleinden. Overigens zal een dergelijke wettelijke bepaling ook dienen te voldoen aan de vereisten van internationaal recht, waaronder artikel 9 EVRM.
Het bericht dat Costa Rica de WHO oproept een internationale pool op te richten voor intellectueel eigendom inzake COVID-19 |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «President and Minister of health of Costa Rica ask WHO to create global pool for rights in COVID-19 related technologies»?1
Ja. Kortgezegd komt de vraag van Costa Rica aan de WHO erop neer of de WHO zich wil inzetten om een patent-pool te creëren waarin de rechten tot relevante technologieën worden geplaatst die helpen om COVID-19 te detecteren, voorkomen, controleren of behandelen. Het betreft een vrijwillige afdracht cq. inbreng van bestaande en nieuwe gepatenteerde technieken en ontwerpen die van belang kunnen zijn. Ik ga ervan uit dat daarbij licenties onder FRAND-condities (Fair Reasonable and Non-Discriminatory) wereldwijd beschikbaar worden gemaakt.
Hoe staat u tegenover het voorstel van Costa Rica aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om een wereldwijde «pool» op te richten voor (toekomstig) intellectueel eigendom op het gebied van vaccins, medicijnen en technologieën in het kader van COVID-19?
Van patent pools is bekend dat ze vervolg-innovaties versterken omdat ze relevante technologie effectief beschikbaar maken. Het geeft meer partijen laagdrempelig toegang tot standaarden en versterkt daarmee kaders en normen die bruikbaar zijn of als bouwsteen kunnen dienen om effectieve therapieën te ontwikkelen. Een therapie kan immers bestaan uit meerdere patenten of is ontwikkeld op basis van bestaande patenten.
Nederland is voorstander van het delen van informatie en wetenschappelijke data. Hierbij moet wel worden gewaakt dat data wordt opgeslagen in toegankelijke systemen, zodat iedereen er later weer bij kan. Daarom is Nederland voorstander van samenwerkingsverbanden die werken volgens de FAIR principes (FAIR staat voor: Findable, Accessible, Interoperable, Reusable). Op grond van deze FAIR principes zijn data vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar en kunnen data gemakkelijk met behulp van algoritmes worden onderzocht. Nog belangrijker in verband met persoonsgevoelige informatie is dat databeheerders zelf de mate kunnen bepalen waarin ze hun data openstellen voor derden.
Het idee van Costa Rica is dus een stap in de goede richting, echter, er dient zeer zorgvuldig naar de uitvoering ervan te worden gekeken.
Zoals 8 april jongstleden in de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. over het opzetten van een wereldwijde COVID-19 pool (t.v.v. motie 25 295, nr. 224) is gevraagd, zal de regering voorafgaand, en tijdens, de jaarlijkse vergadering van de WHO leiderschap tonen en zich expliciet uitspreken voor zo’n wereldwijde COVID-19 pool en de WHO hierbij actief steunen.
Denkt u dat dit voorstel kan bijdragen aan de mogelijkheid om innovatieve geneesmiddelen en technologieën in de strijd tegen het coronavirus en de ziekte COVID-19 wereldwijd betaalbaar te houden en schaalbaar te maken? Zo ja, acht u het wenselijk en haalbaar om als voorwaarde aan publieke financiering van een vaccin of medicijn tegen COVID-19 te stellen dat het intellectueel eigendom dat hieruit voortvloeit in zo’n «pool» zou moeten vallen?2
Ik wil me ervoor inzetten dat de mogelijkheden gecreëerd worden om nieuwe vaccins, diagnostica, geneesmiddelen en therapieën in de strijd tegen het COVID-19 te kunnen ontwikkelen. Ik verwacht dat hiervoor, net als voor het opschalen en distribueren van COVID-19 therapieën een publiek-private inspanning nodig is. Zowel voor wat betreft de noodzakelijke financiële middelen als voor wat betreft de kennis en expertise.
Het ontwikkelen en produceren van nieuwe vaccins, diagnostica, geneesmiddelen en therapieën in het algemeen en ook in het kader van COVID-19 is kostbaar. De financiële inzet vanuit private partijen is daarin van groot belang. Voor investerende bedrijven zal daarbij perspectief nodig zijn op het minimaal terugverdienen van de gemaakte kosten. Private partijen hebben ook de expertise en kennis op het gebied van therapie ontwikkeling, productie en distributie. Bij kennisinstellingen en publieke instellingen is deze expertise niet altijd aanwezig.
Ik vind het bijvoorbeeld positief nieuws dat Johnson & Johnson fors investeert in onder meer hun Leidse vestiging van Janssen Vaccins naar onderzoek voor een COVID-19 vaccin, zodat daar ook aan oplossingen wordt gewerkt die mogelijk leiden tot een werkzaam vaccin en zo ten goede komen aan de patiënt. Te meer omdat Janssen Vaccins heeft toegezegd dat hun vaccin tegen kostprijs beschikbaar komt.3
Ik waak over de publieke belangen zoals beschikbaarheid en betaalbaarheid van vaccins en vraag aandacht voor publieke waarborgen daar waar de overheid meebetaalt aan onderzoek.
Zoals 8 april jl. in de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. over het opzetten van een wereldwijde COVID-19 pool (t.v.v. motie 25 295, nr. 224) is gevraagd, zal dit kabinet enkel investeren in de ontwikkeling van vaccins en geneesmiddelen die onder acceptabele voorwaarden beschikbaar komen voor patiënten. Het kabinet heeft inmiddels meer dan 90 miljoen euro beschikbaar gesteld aan COVID-19 gerelateerd onderzoek. Hierbij wordt ingezet op de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren. Deze principes zien onder meer toe op toegankelijkheid en betaalbaarheid van therapieën die ontwikkeld zijn op patenten die in het publieke domein tot stand zijn gekomen.
Het voorstel van Costa Rica kan ertoe bijdragen dat vanuit die patentenpool een therapie of vaccin wordt ontdekt die inzetbaar is voor de ziekte COVID-19.
In een patent pool is evenwel niet automatisch de onderzoeksfinanciering geregeld. En het is ook in een patenten pool niet vanzelf geregeld dat een eventuele gevonden oplossing opschaalbaar is naar een therapie die beschikbaar komt voor de wereldbevolking.
Dus de vraag, of patenten die ontwikkeld worden met Nederlands publiek geld aan zo’n pool beschikbaar moeten worden gesteld, is niet eenduidig met een ja of nee te beantwoorden. Als privaat geld, kennis en expertise nodig is om de therapie verder te ontwikkelen en op te schalen, dan vind ik het verplicht delen van het patent in een patent pool geen goed idee want dit zou bedrijven de zekerheid kunnen ontnemen dat zij de gemaakte kosten kunnen terugverdienen en dit remt de private investeringen in therapieontwikkeling die we wel degelijk nodig hebben.
Welke oplossingsrichtingen heeft u zelf voor ogen om te zorgen dat geneesmiddelen, technologieën en kennis in de bestrijding van het coronavirus en COVID-19 in Nederland goed toegankelijk worden, en wij hiervoor niet (te) afhankelijk worden van private partijen?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u in dit verband bepaalde voorwaarden te stellen aan de publieke financiering van onderzoek naar COVID-19?
Zie antwoord vraag 3.
Het controleren van de Nederlandse grenzen inzake de coronacrisis |
|
Thierry Baudet (FVD), Theo Hiddema (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is het Nederlandse beleid er op dit moment op gericht om de verspreiding van het coronavirus in Nederland zo veel mogelijk tegen te houden, of om het virus beheerst te verspreiden?
Het Nederlandse beleid is er op gericht om COVID-19 maximaal te controleren.
Wordt er op dit moment gecontroleerd of mensen die vanuit het buitenland naar Nederland komen besmet zijn met het coronavirus? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is niet effectief om mensen die uit het buitenland komen standaard te testen op COVID-19. Voor vliegpassagiers uit hoog-risico landen geldt dat zij veertien dagen in thuis quarantaine dienen te gaan. Voor andere reizigers gelden dezelfde adviezen en maatregelen om COVID-19 tegen te gaan als voor anderen in ons land. Zie ook de beantwoording op vraag 7.
Hoeveel personen passeren (naar schatting) per week de grens vanuit het buitenland naar Nederland? Hoeveel daarvan arriveren met het vliegtuig, hoeveel met de trein, hoeveel met de auto en hoeveel op andere wijze? Uit welke landen zijn zij afkomstig?
Inzicht in het aantal personen dat vanuit het buitenland naar Nederland reist, is niet te geven. Grenscontroles vinden alleen plaats op personen die de Schengenzone in- en uitreizen. Echter, momenteel worden aantallen en nationaliteiten niet bijgehouden, omdat er (nog) geen Europees in- en uitreissysteem bestaat. Aan de Nederlandse binnengrenzen voert de Koninklijke Marechaussee, in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV), controles uit. Dit gebeurt zowel op de luchthavens, op het spoor als op de weg. Deze controles worden steekproefsgewijs en op basis van informatie uitgevoerd.
Deelt u de opvatting dat er een reëel risico is dat er coronapatiënten vanuit het buitenland naar Nederland reizen, mensen in Nederland besmetten en zo de schaal van de bestaande corona-uitbraak in Nederland vergroten?
Bent u bereid al het mogelijke te doen om ervoor te zorgen dat er geen passagiersvliegtuigen vanuit corona-brandhaarden naar Nederland vliegen, behalve ter repatriëring van Nederlanders die zich nog in die landen bevinden?
In de Kamerbrief Aanpak inkomende passagiers vanuit risicolanden ter voorkoming van verspreiding coronavirus COVID-19van 9 april jl. bent u geïnformeerd over de maatregelen van het kabinet ten aanzien van passagiersvluchten uit landen met een hoog risico.
Uit welke landen worden op dit moment vluchten geweerd door Nederland? Hoe wordt bepaald welke landen dit zijn? Hoe vaak worden de risico’s geactualiseerd?
Het aantal passagiersvluchten op Nederlandse luchthavens is gedaald tot enkele procenten van het gebruikelijke aantal vluchten. Vanaf 19 maart 2020 zijn de toegangsvoorwaarden voor personen die naar Nederland willen reizen verscherpt. Het gaat om een inperking voor alle niet noodzakelijke reizen van personen vanuit derde landen naar Europa (alle EU-lidstaten, alle leden van Schengen en het VK). Dit EU-inreisverbod voor niet essentiële reizen geldt tot 15 mei 2020. Hiermee is het risico op insleep van het virus via luchtverkeer zeer beperkt. Daarnaast geldt vanaf 17 april 2020 18.00 uur de verplichte gezondheidsverklaring en het dringende advies tot 14 dagen thuisquarantaine voor reizigers uit hoog-risico gebieden. Voor het bepalen van de hoog-risico landen wordt aangesloten bij de eerder genoemde EASA-lijst voor luchtvaartmaatregelen ten aanzien van vluchten uit landen met een hoge besmettingsgraad. Die lijst wordt opgesteld en geactualiseerd op informatie van de Europese gezondheidsorganisatie ECDC en de WHO. Nederland, ondersteund door RIVM, draagt actief bij om deze lijst actueel te houden, zodat de lijst gebaseerd is op goede epidemiologische informatie.
Wat voor maatregelen worden er getroffen indien blijkt dat iemand die uit het buitenland Nederland binnenkomt (waarschijnlijk) besmet is met het coronavirus? Bent u het ermee eens dat zo iemand te allen tijde in isolatie moet worden geplaatst, voordat die verder Nederland in kan komen?
Voor de maatregelen die zijn genomen met betrekking tot vluchten uit hoog-risicolanden verwijs ik u naar de hiervoor genoemde Kamerbrief van 9 april. Voor overige personen die ons land betreden, gelden dezelfde adviezen en maatregelen om COVID-19 tegen te gaan als voor anderen in ons land. Indien iemand verkoudheidsklachten heeft zoals neusverkoudheid, keelpijn of lichte hoest, dan moet hij thuisblijven totdat hij tenminste 24 uur klachtenvrij is. Dat betekent dus dat er geen sprake meer is van symptomen zoals tijdens de technische briefing van 8 april jl. is uitgelegd. Mensen met verkoudheidsklachten én koorts en/of benauwdheid blijven ook thuis. Huisgenoten moeten ook thuisblijven als één of meer gezinsleden koorts en/of benauwdheidsklachten hebben, totdat alle gezinsleden 24 uur klachtenvrij zijn. Op rijksoverheid.nl zijn de verschillende situaties uitgelegd.
Bent u bereid aan de Nederlands-Duitse en de Nederlands-Belgische landsgrens controles in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft vooralsnog geen grenscontroles aan de Nederlandse landsgrenzen met Duitsland en België ingesteld in verband met het virus. U bent op 3 april jl. geïnformeerd over de inzet om toerisme te ontmoedigen.1 Verder worden de verkeersbewegingen tussen Nederland en de buurlanden door de KMar en Politie gemonitord. Het kabinet is van mening dat deze nationale maatregelen op dit moment voldoende zijn. Daarnaast worden burgers via tussen EU-lidstaten afgestemde heldere reisadviezen gewezen op hoge risico’s van besmetting. De richtsnoeren over grensbeheer die de Commissie op 16 maart jl. heeft gepubliceerd en die unaniem onderschreven zijn tijdens de Europese Raad van 17 maart jl. dragen ook bij aan een gecoördineerde aanpak en borgen de proportionaliteit van de maatregelen van de binnengrenzen.
Bent u bereid niet-essentiële reizen naar Nederland tijdelijk te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Het is vooralsnog niet nodig om niet-essentiële reizen naar Nederland te verbieden, buiten de eerder genoemde reisrestricties en maatregelen om het toerisme te voorkomen.
Kunt u deze vragen, gelet op het spoedeisende karakter, uiterlijk 31 maart a.s. beantwoorden?
Ik heb deze vragen met spoed beantwoord.
Uitbreiding van de Europese Unie |
|
Renske Leijten , Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europese Unie zet deur open voor Albanië en Noord-Macedonië»?1
Ja.
Heeft u namens Nederland ingestemd met het openen van toetredingsonderhandelingen met Albanië en Noord-Macedonië? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot de eis aan kandidaat-lidstaten om voluit te voldoen aan de Kopenhagencriteria, maar ook tot de logische voorwaarde dat toetreding van nieuwe landen de absorptiecapaciteit van de EU niet te boven mag gaan?
Nederland heeft ingestemd met de opening van de toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië. Met betrekking tot Albanië heeft Nederland eveneens ingestemd met het besluit tot opening van de onderhandelingen. De Raad legde daarbij in de raadsconclusies vast dat er verdere voortgang geboekt dient te worden voordat de daadwerkelijke start van de onderhandelingen door middel van het plaatsvinden van de eerste Intergouvernementele Conferentie kan plaatsvinden.
Op het moment dat kandidaat-lidstaten daadwerkelijk toetreden tot de Europese Unie dienen zij volledig te voldoen aan de Criteria van Kopenhagen. Voor de start van de onderhandelingen wordt een onderhandelingsraamwerk opgesteld waarin de Criteria van Kopenhagen leidend zijn. Dit onderhandelingsraamwerk wordt voor Noord-Macedonië en Albanië, in lijn met de Criteria van Kopenhagen, gebaseerd op de herziene methodologie met een grotere nadruk op hervorming van de rechtsstaat, economie en het overheidsapparaat. Daadwerkelijke toetreding kan pas plaatsvinden na een langdurig proces van hervormingen en als aan alle Criteria van Kopenhagen is voldaan. Dit is voor geen van de kandidaat-lidstaten voorlopig aan de orde.
De Europese Raad bevestigde in december 2006 dat het tempo van uitbreiding mede bepaald wordt door de capaciteit van de EU om nieuwe lidstaten op te nemen. In de raadsconclusies over het openen van de onderhandelingen met Noord-Macedonië en Albanië wordt naar deze ER-conclusies verwezen. Daarnaast wordt benadrukt dat het van belang is te garanderen dat de EU de eigen ontwikkeling kan behouden en verdiepen, inclusief de capaciteit om nieuwe lidstaten te integreren.
Beaamt u dat de EU buitengewoon terughoudend moet zijn als het gaat om het toelaten van nieuwe lidstaten, omdat uitbreiding van de EU met landen met een zwakke rechtsstaat en/of veel corruptie veeleer kan neerkomen op import van instabiliteit in plaats van export van stabiliteit?
Uitbreiding is voor het kabinet geen doel op zich. Het kabinet hanteert een strikt en fair beleid t.a.v. uitbreiding. Het kabinet zal vasthouden aan de strikte voorwaarden die aan kandidaat-lidstaten worden gesteld en benadrukt dat het primair aan de uitbreidingslanden zelf is om deze te vervullen. Elk land dient steeds op eigen merites te worden beoordeeld. Uiteindelijke toetreding is pas mogelijk als aan alle voorwaarden is voldaan.
Beaamt u dat de EU eveneens buitengewoon terughoudend moet zijn met uitbreiding in het licht van de reeds bestaande diversiteit tussen EU-landen en de bijdrage daarvan aan grote meningsverschillen en zelfs fundamentele crises op terreinen als rechtsstaat, de omgang met migratie, en het voldoen aan het Stabiliteit- en Groeipact (SGP)?
Voor het kabinet is strikte naleving van het EU-acquis waarbij alle lidstaten hun verplichtingen nakomen essentieel. Hierbij is naleving van gemaakte afspraken, inclusief over de rechtsstaat, migratie en het SGP, cruciaal. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten. Op het moment dat kandidaat-lidstaten daadwerkelijk toetreden tot de Europese Unie dienen zij volledig te voldoen aan alle criteria. Van nieuwe lidstaten zal, net als van de huidige lidstaten, worden verwacht dat zij het volledige EU-acquis, inclusief alle afspraken over de rechtsstaat, migratie en het SGP, naleven.
Kunt u toelichten op basis waarvan u «verdere tastbare en duurzame resultaten» in Noord-Macedonië als toereikend of voldoende beoordeelt voor het in deze fase instemmen met het starten van toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië?2
Zoals het kabinet uiteenzette in de kabinetsappreciatie3 die uw Kamer op 13 maart jl. toeging is de belangrijke Wet inzake het OM inmiddels aangenomen. Hiermee lijkt de voortzetting van de zogeheten SPO-zaken verzekerd. Daarnaast verstevigde de implementatie van eerder aangenomen wetten in de afgelopen periode. Zo verlopen bijvoorbeeld benoemingen van rechters conform de nieuwe, meer transparante procedures. Ook stelde de anti-corruptiecommissie een strategie op voor de komende vier jaar met oog voor de risicosectoren en is de transparantie omtrent de publieksfinanciën vergroot.
Tevens heeft Noord-Macedonië in het afgelopen jaar verdere stappen gezet in het opbouwen van track records op corruptie- en georganiseerde misdaadzaken, hervorming van de veiligheidsdiensten met betere scheiding van bevoegdheden en controle, en hervorming van het openbaar bestuur.
Om deze redenen deelt het kabinet de constatering van de Commissie dat de regering van Noord-Macedonië verdere tastbare en duurzame resultaten heeft geboekt t.a.v. de voorwaarden zoals gesteld door de Raad in juni 2018. Het kabinet heeft derhalve ingestemd met het openen van de toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië.
Kunt u toelichten op basis waarvan de «aantoonbare voortgang» in Albanië u voldoende vertrouwen geeft om nu in te stemmen met het openen van toetredingsonderhandelingen?3
Zoals het kabinet uiteenzette in de kabinetsappreciatie die uw Kamer op 13 maart jl. toeging, verwelkomt het kabinet de voortgang die Albanië heeft geboekt sinds mei 2019. De ingrijpende vetting wordt doorgezet en de oprichting van verschillende justitiële instellingen alsmede de benoeming van de General Prosecutor en de High Justice Inspector acht het kabinet positieve ontwikkelingen. Daarnaast is het Special Anti-Corruption and Organized Crime Structure (SPAK) operationeel en functioneert de bijbehorende rechtbank inmiddels ook. De aanstelling van een directeur van het NBI (National Bureau of Investigation) lijkt tevens op korte termijn te realiseren.
Ook zijn er belangrijke stappen gezet t.a.v. het track record op het gebied van georganiseerde misdaad en corruptie. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat het vertrouwen in het justitieapparaat langzaamaan terugkeert door de grondige vetting en ingezette hervormingen. Het maatschappelijk middenveld is meer aanwezig en wijst de regering op haar verantwoordelijkheden, met name als het gaat om het respecteren van mensenrechten en goed bestuur. Het kabinet verwelkomt de monitoring door de Commissie van de discussie over de wetgeving ter bescherming van nationale minderheden en de nieuwe mediawet.
Op migratiegebied waardeert het kabinet de samenwerking met Albanese autoriteiten in de terugname van Albanese onderdanen en verwelkomt het kabinet de daling van asielaanvragen en inklimmers in Nederland.
Om deze redenen is het kabinet van mening dat Albanië op de voorwaarden zoals gesteld door de Raad in juni 2018 inmiddels aantoonbare voortgang heeft geboekt. Dit neemt niet weg dat verdere voortgang noodzakelijk is. Alles afwegende heeft het kabinet geconcludeerd dat de toetredingsonderhandelingen met Albanië geopend kunnen worden. De daadwerkelijke opening van de onderhandelingen door middel van een Intergouvernementele Conferentie (IGC) van de EU-lidstaten en Albanië kan echter pas plaatsvinden, zodra de Raad heeft vastgesteld dat er voldoende verdere voortgang is geboekt op de voorwaarden zoals genoemd in de kabinetsappreciatie waar u naar verwijst en het verslag van het schriftelijk overleg5 dat uw Kamer op 23 maart jl. toeging. Deze voorwaarden zijn, op aandringen van Nederland, tevens opgenomen in de raadsconclusies die zijn aangenomen via een schriftelijke procedure na afloop van de Raad Algemene Zaken op 24 maart jl.
Hoe verhoudt de instemming met toetredingsonderhandelingen met Albanië zich tot het feit dat daar nog significante vooruitgang geboekt moet worden ten aanzien van onder meer een goed functionerend Constitutioneel Hof, een transparant politiek bestel en de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad? Begrijpt u de zorgen van de indieners op het vlak van volgordelijkheid in dezen?
De daadwerkelijke opening van de toetredingsonderhandelingen door middel van een Intergouvernementele Conferentie (IGC) van de EU-lidstaten en Albanië kan plaatsvinden zodra de Raad heeft vastgesteld dat er voldoende verdere voortgang is geboekt op de voorwaarden zoals gesteld door de Raad in zijn conclusies van juni 2018. Het betreft verdere voortgang in het proces van het doorlichten (vetting) van rechters en openbaar aanklagers en het opzetten van de onafhankelijke justitiële instellingen, inclusief het Constitutioneel Hof, zoals voorzien in de grondwetshervorming. Hierbij zal internationale expertise van o.a. de Venetië Commissie meegenomen worden. Daarnaast het opzetten van de gespecialiseerde organen zoals het SPAK, de NBI en het bijbehorende hof. Ook dient het track record van proactieve onderzoeken, vervolgingen en veroordelingen in de strijd tegen georganiseerde misdaad en corruptie te worden versterkt, inclusief op hoog niveau.
Tevens verwacht de Raad bestendiging van de samenwerking met Albanië op de strijd tegen georganiseerde misdaad en irreguliere migratie, hervorming van de kieswet gebaseerd op de aanbevelingen van OVSE/ODIHR, aanpassing van de mediawet op basis van de aanbevelingen van de Venetië Commissie en implementatie van het FATF actieplan.
Bovenstaande voorwaarden zijn alle, op initiatief van Nederland, opgenomen in de raadsconclusies die na afloop van de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. aangenomen zijn.
Overweegt u, en overwegen andere EU-lidstaten, ook het aanbieden van alternatieve arrangementen in plaats van EU-lidmaatschap aan buurlanden als Albanië en Noord-Macedonië, zoals een vorm van geprivilegieerd partnerschap?
Het kabinet onderschrijft het EU perspectief van de landen van de Westelijke Balkan. De mededeling over de herziening van de uitbreidingsmethodologie die de Europese Commissie op 5 februari jl. presenteerde is voor het kabinet een belangrijke stap in de goede richting om zeker te helpen stellen dat kandidaat-lidstaten volledig zijn voorbereid voordat zij toetreden tot de EU. De kabinetsappreciatie ging uw Kamer op 14 februari jl. toe.
Hoe reageert u op het oordeel van de Adviescommissie uitvoering toeslagen over het feit dat toezicht en fraudebestrijding bij de Belastingdienst «zichzelf moest terugverdienen» en dat dit een vorm van morele corruptie is?1
Ik ben het eens met dat oordeel. Tussen de Belastingdienst en de departementen waar besparingen op de programma-uitgaven werden verwacht is afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager zouden uitvallen dan verwacht de betrokken departementen hiervoor gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. Hoewel begrijpelijk, ben ik het eens met de conclusie van de Adviescommissie uitvoering toeslagen dat het niet gewenst is om de financiering afhankelijk te maken van de daadwerkelijke opbrengsten van fraudebestrijding. Het begrotingsbedrag kan daardoor taakstellend worden voor de opbrengst van de uitvoering en dat vind ik met de kennis van nu onwenselijk.
Kunt u aangeven welke afspraken in 2013 precies zijn gemaakt over het aanpakken van fraude en het mechanisme dat ze de inzet moesten terugverdienen?
In zijn brief van 10 mei 20132 heeft de Staatssecretaris van Financiën maatregelen aangekondigd ter voorkoming en bestrijding van fraude met toeslagen. Daarna heeft het Ministerie van Financiën overleg gevoerd met de opdrachtgevende Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te bezien of zij bereid waren de extra uitvoeringskosten van de Belastingdienst te dragen, omdat de «opbrengsten» (lagere programma uitgaven) bij de departementen neerslaan. De extra uitvoeringskosten zijn berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kan worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen is afgesproken dat de implementatie en realisatie van de maatregelen intensief gemonitord zouden worden. Ook is afgesproken dat als de besparingen lager uitvallen dan € 33 miljoen per jaar de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. In de Memorie van Toelichting van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit3 worden de uitvoeringkosten van de Belastingdienst vermeld, en wordt aangegeven dat deze worden gedekt uit de besparing op de programma-uitgaven aan toeslagen. De afspraak over de dekking en de monitoring van de € 33 miljoen aan gezamenlijke uitvoeringskosten is vermeld in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 20144.
Welke wetenschappelijke basis of welke adviezen lagen ten grondslag aan deze wijze van fraude opsporen? Kunt u deze naar de Kamer sturen?
Er heeft geen wetenschappelijk advies ten grondslag gelegen aan de wijze waarop gezocht is naar budgettaire dekking voor de extra uitvoeringskosten van de in mei 2013 aangekondigde maatregelen door middel van een business case en de daarop volgende monitoring van uitkomsten5.
Is het besluit voor het werken met een «business case», waarmee bepaalde investeringen in toezicht terugverdiend moesten worden, breder ingezet bij de rijksoverheid als gevolg van de afspraken uit 2013? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Kosten-batenanalyses zijn in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en van belang voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van publieke middelen. Dergelijke analyses zijn dan ook gebruikt bij het uitwerken van maatregelen tegen fraude.7 De in deze analyses geraamde opbrengsten hebben als zodanig geen taakstellend karakter, maar dienen slechts om een beeld te geven van de te verwachte resultaten.
Kunt u aangeven of de gekozen aanpak om fraudeopsporing zichzelf te laten terug betalen onderdeel is geweest van overleg en besluitvorming van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude? Zo ja, kunt u aangeven wat er besproken en besloten is op welk moment?
De ministeriële commissie Aanpak Fraude is 11 keer bijeengekomen, waaronder 1 keer pro forma, tussen 3 september 2013 en 9 juni 2015. Tot de oprichting van deze tijdelijke commissie is besloten in de ministerraad van 14 juni 2013. De doelstelling was om een bijdrage te leveren aan een rijksbrede aanpak van fraude met publieke middelen. De ministeriële commissie Aanpak Fraude richtte zich daarbij voornamelijk op departement overstijgende onderwerpen zoals gegevensuitwisseling, mogelijke frauderisico’s met rijkssubsidies en identiteitsfraude. In de ministeriële commissie Aanpak Fraude is tevens gesproken over kosten-batenanalyses van maatregelen tegen fraude. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zijn dergelijke analyses niet ongebruikelijk en in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016.
Het ‘EU Action Plan on Human Rights and Democracy 2020-2024’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Europese actieplan voor mensenrechten en het onderliggende document «EU Action Plan on Human Rights and Democracy 2020–2024» dat in de vorm van een Joint Communication op 25 maart 2020 naar het Europees parlement en de Raad is gestuurd?1
Ja.
Hoe past dit actieplan volgens u in het buitenlandbeleid van de Europese Unie (EU)?
De waarde die de EU hecht aan de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat zijn bij verdrag vastgelegd en maken integraal onderdeel uit van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Het actieplan zet nader uiteen hoe de EU en haar lidstaten daar in de periode tot en met 2024 uitvoering aan gaan geven.
Hoe beoordeelt u de prioriteitsstelling van het actieplan?
Het kabinet kan zich vinden in de brede, ambitieuze agenda zoals opgenomen in het actieplan. Met de gezamenlijke inspanningen van de instellingen en de lidstaten kan de EU actief zijn op de volle breedte van de mensenrechtenagenda. De prioriteiten van het Nederlands buitenlands mensenrechtenbeleid zijn duidelijk herkenbaar in het actieplan. Ook wijst het actieplan terecht op het belang van versterkte aandacht voor mensenrechten in relatie tot milieu en klimaatvraagstukken en nieuwe technologieën.
Hoe beoordeelt u dat pas in de annex van het document verwijzingen staan naar basale en afschuwelijke mensenrechtenschendingen, zoals marteling, slavernij en buitengerechtelijke executies?
De annex vormt de inhoudelijke kern van de voorziene inzet van de EU op het terrein van mensenrechten en democratie. De strijd tegen de doodstraf en marteling worden daarin als eerste actiepunten van het eerste hoofdstuk genoemd. Ook de bestrijding van straffeloosheid bij ernstige mensenrechtenschendingen, waar buitengerechtelijke executies en slavernij toe worden gerekend, nemen een prominente plaats in. Het kabinet heeft dan ook alle vertrouwen dat de EU onverminderd het voortouw blijft nemen in het adresseren van ernstige mensenrechtenschendingen.
Hoe beoordeelt u dat pas in de annex van het document verwijzingen staan naar de rechten van seksuele minderheden, zoals vervolgde homoseksuelen en andere seksuele minderheden?
Ook hier geldt dat de annex leidend zal zijn voor de inzet van de EU in de komende jaren. Het versterken van inspanningen om alle vormen van discriminatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en intersekse (LHBTI) personen te voorkomen en te bestrijden wordt hierin expliciet vermeld.
Hoe beoordeelt u dat noch het document zelf noch de annex verwijzingen bevatten naar het recht om van godsdienst te veranderen of niet te geloven?
Het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging en dus het recht om van geloof te veranderen of niet te geloven vormt een prioriteit van de EU en de uitgangspunten daarvoor zijn reeds vastgelegd in een EU-richtsnoer2. Het kabinet is met u van oordeel dat het recht om niet te geloven of van geloof te veranderen sterker tot uiting zou moeten komen in het actieplan. Dit zal ook de inzet zijn bij de aankomende bespreking van de mededeling in de Raad.
Hoe beoordeelt u dat het hoofddocument wel ruime aandacht schenkt aan activisme en klimaatverandering?
In toenemende mate worden wereldwijd zorgen geuit dat mensenrechten ernstig worden bedreigd door klimaatverandering. Ook in Europa laten met name jongeren van zich horen. Het kabinet kan zich erin vinden dat in het actieplan wordt benadrukt dat het maatschappelijk middenveld, inclusief milieuactivisten en landrechtenverdedigers, ruimte moeten hebben te pleiten voor effectief klimaatmaatbeleid. Ook in ons eigen mensenrechtenbeleid is specifieke aandacht voor milieuactivisten, zoals aangegeven in de brief «Parlementaire verzoeken op het gebied van mensenrechten» d.d. 12 november 2019 (Kamerstuk 32 735, nr. 272).
Deelt u de mening dat de prioriteitsstelling van het actieplan anders moet? Zo ja, bent u bereid bij de Europese Commissie en in de Raad te pleiten voor meer aandacht voor de zogeheten eerste generatie mensenrechten (zoals vrijwaring van marteling, slavernij of vervolging van mensen om hun geloofsovertuiging of seksuele voorkeur)?
De EU zet zich al jaren zeer actief in voor de bevordering van burgerlijke en politieke rechten in het buitenlands EU-beleid. Die inzet staat onverminderd overeind in dit actieplan. In tegenstelling tot de burgerlijke en politieke rechten kan de EU op werkgebieden als mensenrechten en klimaat en mensenrechten en kunstmatige intelligentie niet buigen over een lange ervaring, terwijl dit wel terreinen zijn die versterkte aandacht verdienen. Het kabinet vindt het vanuit dat perspectief te billijken dat hier in de inleiding van het actieplan relatief uitgebreid op in wordt gegaan. Vanzelfsprekend mag dit niet leiden tot een verminderde inzet op universele, individuele mensenrechten zoals opgenomen in het VN-Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en onverminderd prioriteit genieten. Daar zal het kabinet ook nauwlettend op toezien.
Hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie schrijft (p. 4) dat het mensenrechtenbeleid van de EU onderdeel gaat uitmaken van andere beleidsterreinen, zoals de Green Deal, het migratiebeleid, het veiligheidsbeleid en «andere vormen van extern beleid»? Kunt u bij ieder van de bovengenoemde beleidsterreinen aangeven in hoeverre u begrijpt wat de Europese Commissie wil dat de EU anders gaat doen, wat dat dan is en wat de gevolgen hiervan zijn?
Het kabinet onderschrijft de geïntegreerde benadering van de Europese Commissie, die ook dit kabinet hanteert (zie o.a. de brief «mensenrechten in het buitenlandse beleid» van 30 oktober 2018, Kamerstuk 32 735, nr. 227). Mensenrechten vormen geen apart beleidsterrein, maar hebben een sterke relatie met de beleidsterreinen als klimaat-, migratie en veiligheidsbeleid, die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de mensenrechten van in het bijzonder kwetsbare groepen. Ook zijn het vaak mensenrechtenschendingen die aan migratie, instabiliteit en armoede ten grondslag liggen. Om die reden hebben mensenrechten met recht een prominente plaats in het bredere externe beleid van de EU. De voorstellen van de Europese Commissie zijn geen verandering van beleid, maar een articulatie van de bestaande inzet.
Hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie suggereert (p. 2, 2e alinea) dat het steunen van klimaatactivisme onderdeel is van haar mensenrechtenbeleid, en dat zij schrijft dat mensenrechtenbeleid ook onderdeel uitmaakt van de Europese Green Deal (p. 4)? Deelt u de mening dat het mensenrechtenbeleid van de EU niet zou moeten dienen om klimaatactivisten binnen de EU te subsidiëren, en bent u bereid bij de Europese Commissie en in de Raad tegen dergelijke praktijken te pleiten?
Het EU-mensenrechtenbeleid stelt zich wereldwijd onder meer ten doel het recht op vrijheid van meningsuiting te bevorderen. Het kabinet deelt die ambitie. Wanneer individuen of maatschappelijke organisaties zich daardoor gesterkt voelen zich in te zetten voor een effectief klimaatbeleid, ziet het kabinet daar geen bezwaar in, maar een teken van maatschappelijke betrokkenheid. In het VN-Klimaatakkoord van Parijs wordt eveneens het belang van participatie van het publiek benadrukt. Daarmee wordt bijgedragen aan grotere duurzaamheid en maatschappelijk draagvlak voor de te nemen maatregelen. Het kabinet ziet dan ook geen reden om mensenrechten- en klimaatbeleid van de EU strikt van elkaar te scheiden. Het subsidiëren van klimaatactivisten binnen de Europese Unie op basis van het actieplan is niet aan de orde, aangezien het plan betrekking heeft op het externe mensenrechtenbeleid van de Unie.
Het signaal dat de nieuwe Merwedebruggen veel te laag dreigen te worden |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de grote zorgen van het Centraal Overleg Vaarwegen over de voorgenomen hoogte van de nieuwe Merwedebruggen?1
Ja.
Klopt het dat wordt overwogen om de twee nieuwe bruggen lager aan te leggen dan de bestaande Merwedebrug? Zo ja, waarom?
Ja, in het vastgestelde Tracébesluit is uitgegaan van het vigerende beleid aangaande doorvaarthoogte voor scheepvaartverkeer op de gehele corridor. Hierbij is rekening gehouden met verwachte klimaateffecten, zoals zeespiegelstijging. De nieuwe Merwedebruggen voldoen hieraan. Hiermee wordt echter mogelijk niet meer aan de richtlijnen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart voldaan, die bovenop het beleid aangaande doorvaarthoogtes een relatie legt met de huidige brug en met de bestaande of geplande bruggen in de nabijheid. Er vindt daarom momenteel extra onderzoek plaats naar de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen. Hierin wordt opnieuw het belang van de scheepvaart en weggebruikers tezamen met andere belangen zorgvuldig afgewogen.
Deelt u de mening dat, gelet op de uitgangspunten in onder meer het Tracébesluit A27 Houten-Hooipolder, op de gewenste modal shift en het faciliteren van goederenvervoer over het water, op het belang van de Rijn-Waal-Merwedecorridor en op de voorschriften van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, het van belang is dat de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen toekomstbestendig is en ten minste gelijk blijft aan de huidige doorvaarthoogte? Op welke wijze neemt u dit mee in het vervolgtraject?
Ja, ik deel de mening dat de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen toekomstbestendig dient te zijn en onderschrijf het belang van de modal shift. Tevens ken ik de richtlijnen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Deze punten en belangen zijn allemaal onderdeel van de onderzoeken en het besluitvormingstraject dat momenteel loopt.
Bent u voornemens in overleg te gaan met de scheepvaartorganisaties over de vormgeving van de nieuwe Merwedebruggen?
Ja, we zijn in overleg met de betrokken organisaties middels de bestaande kanalen. Zo zijn de organisaties Evofenedex en Koninklijke BLN-Schuttevaer, beiden vertegenwoordigd in het Centraal Overleg Vaarwegen (COV), al enkele jaren partners in de Maatschappelijke Advies Groep (MAG) van het project.
Kunt u aangeven hoe het tijdpad met betrekking tot het ontwerp van, de besluitvorming over en de aanleg van de nieuwe Merwedebruggen er ongeveer uitziet?
Ja, besluitvorming over de exacte hoogte van de nieuwe Merwedebruggen zal naar verwachting voor de zomer plaatsvinden. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Morele corruptie bij de Belastingdienst door het stellen van een minimumbedrag voor het terugvorderen van toeslagen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven welke minimumbedragen voor het terugvorderen van toeslagen gehanteerd zijn door de Belastingdienst/Toeslagen? Kunt u dit aangeven per jaar dat de minimumbedragen gehanteerd zijn?1
Om uw goed te kunnen beantwoorden is het van belang om kort te schetsen wat de context is waarin de Businesscase Intensivering Toezicht Toeslagen in 2013 tot stand is gekomen. De Dienst Toeslagen van de Belastingdienst verstrekte in die tijd jaarlijks ca. 9 mln. toeslagen aan ca. 6,9 mln. aanvragers. Deze toeslagen werden in maandelijkse voorschotten uitbetaald. Er werden ca. 1,1 miljoen nieuwe aanvragen en ca. 6,3 miljoen mutaties verwerkt en ongeveer € 12 mld aan toeslagen uitgekeerd. Binnen de wettelijke termijn van 8 weken werden voorschotten toegekend, voordat controle kon plaatsvinden. Na controle werd, indien aan de orde, teruggevorderd of terugbetaald. In de regel gebeurde dat, tot wel twee jaar, na het moment van uitbetaling. Dat was bij de opzet van het toeslagen-stelsel een politieke keuze, maar tegelijkertijd maakte dat het systeem kwetsbaar voor misbruik. Dit leverde destijds een spanningsveld op tussen dienstverlening enerzijds en fraudebestrijding anderzijds. De nadruk kwam door concrete fraudezaken, zoals de toeslagfraude door Bulgaren, steeds meer op fraudebestrijding te liggen.
Door de gekozen methodiek van voorschotten had Toeslagen tot 2012 niet de beschikking over alle informatie die nodig was om de rechtmatigheid van een toeslagaanvraag direct te kunnen valideren. De invoering van het Toeslagen-Verstrekkings-Systeem (TVS, per 1 januari 2012) maakte het meer dan voorheen mogelijk toezicht uit te oefenen in de voorschotfase. Daarvoor was het van belang om in een vroeg stadium al over de daarvoor benodigde informatie te beschikken. Deze werkwijze vereiste tevens een investering in de informatievoorziening in een context van de toen opgelegde taakstellingen en bezuinigingen. Deze werkwijze is vervolgens uitgewerkt en toegelicht in de Businesscase Intensivering Toezicht Toeslagen die als bijlage bij deze beantwoording is toegevoegd. Dergelijke kosten-batenanalyses zijn in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en van belang voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van publieke middelen. Deze analyses zijn dan ook gebruikt bij het uitwerken van maatregelen tegen fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen waar besparingen op de programma-uitgaven werden verwacht is in dit geval ook afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager zouden uitvallen dan verwacht de betrokken departementen hiervoor gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. Hoewel dit laatste begrijpelijk is, ben ik het eens met de conclusie van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen dat het niet gewenst is om de financiering afhankelijk te maken van de daadwerkelijke opbrengsten van fraudebestrijding. Het begrotingsbedrag werd daarmee taakstellend voor de opbrengst van de uitvoering en dat vind ik onwenselijk.
De extra uitvoeringskosten van deze maatregelen zijn destijds berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kon worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen is afgesproken dat de implementatie en realisatie van de maatregelen intensief gemonitord zouden worden. Ook is afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager uitvallen dan € 33 miljoen per jaar de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. In de memorie van toelichting van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit2 worden de uitvoeringkosten van de Belastingdienst vermeld, en wordt aangegeven dat deze worden gedekt uit de besparing op de programma-uitgaven aan toeslagen. De afspraak over de dekking en de monitoring van de € 33 miljoen aan gezamenlijke uitvoeringskosten is vermeld in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 2014.3 De budgetoverheveling vanaf 2014 is structureel en geldt nog steeds, de monitoring van de opbrengsten is begin 2019 gestopt.
Kunt u aangeven welke berekeningen ten grondslag hebben gelegen aan het «terugverdienen» van extra personeel en een computersysteem? Kunt u deze «business case Fraude» naar de Kamer sturen?
In de bijlage treft u de bedoelde business case Intensivering toezicht Toeslagen aan.
De opbrengst van de maatregelen bestond uit de toeslagen die te hoog of onterecht aangevraagd bleken te zijn, en die nog niet uitbetaald waren. Als uitgangspunt werd gehanteerd dat zonder de maatregelen de correcties hadden plaatsgevonden in de fase van het definitief toekennen. Als een correctie bij definitief toekennen plaatsvindt, is het te hoge voorschot reeds uitbetaald en moet daarom teruggevorderd worden. Omdat dit door de maatregelen werd voorkomen, werd een inschatting gemaakt van het bedrag aan voorkomen terugvorderingen dat oninbaar zou zijn geweest.4 Dit werd beschouwd als opbrengst van de maatregelen. Als bij het toezicht bleek dat een reeds uitbetaald bedrag teruggevorderd moest worden, werd dit niet meegerekend als opbrengst.
Deze benadering is toegelicht in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit. Daarin is eveneens aangegeven dat de fraudemaatregelen ertoe leiden dat ook onterechte aanvragen worden tegengehouden die niet als fraude te kwalificeren zijn.
Voor de monitoring van de opbrengst zijn, anders dan de business case aangeeft, opgelegde boetes niet meegeteld. Over de afgelopen jaren is ongeveer 8% van de aanvragen en mutaties die op grond van verhoogd risico geselecteerd zijn voor toezicht, naar boven bijgesteld omdat bij dit toezicht bleek dat de aanvrager recht had op een hoger bedrag dan uit zijn initiële aanvraag of mutatie volgde. De hogere toekenningen zijn niet in mindering gebracht op de gemeten opbrengst.
Klopt het dat tot in 2018 werkt is met het hanteren van een minimumbedrag dat koste wat kost gehaald moest worden? Zo ja, tot welke gevolgen heeft dit in dat jaar geleid – als het gaat om het aantal bezwaren en achterstanden van behandeling van bezwaren?
Zoals in de antwoord 1. is aangegeven is vanuit de programma-budgetten voor kinderopvangtoeslag en huurtoeslag een bedrag van € 33 miljoen structureel ingeboekt als dekking voor onder meer de € 25 miljoen extra uitvoeringskosten van de Belastingdienst. De implementatie en realisatie van de maatregelen zijn intensief gemonitord, mede omdat was afgesproken dat als de besparingen lager uitvallen dan € 33 miljoen de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst.
De monitoring door Toeslagen ging uit van € 25 miljoen per jaar aan opbrengsten. In 2015 en in 2018 heeft bijsturing plaatsgevonden op het aantal op grond van verhoogd risico in het toezicht te betrekken toeslagen, omdat de beoogde opbrengst voor één of meer van de toeslagen anders niet gehaald zou worden. Het aantal toeslagen dat in 2015 en 2018 op grond van verhoogd risico in het toezicht betrokken is, ligt met een aantal van ca. 33.000 alsnog onder het aantal dat in de bij antwoord 2. gevoegde business case verwacht werd (40.000–200.000 aanvragen en mutaties op jaarbasis). In de praktijk bleek dat het aantal wat mede gegeven de beschikbare capaciteit behandeld werd lager was dan de in de business case geraamde aantallen. De realisatie van de opbrengst van € 25 miljoen of € 33 miljoen heeft voor de jaren vanaf 2014 geen deel uitgemaakt van de managementafspraken binnen de Belastingdienst of van de kpi’s in het jaarcontract. De budgettoedeling binnen de Belastingdienst aan Toeslagen is evenmin afhankelijk gemaakt van de gemeten opbrengst.
In het antwoord op vraag 8 wordt ingegaan op het aantal ontvangen bezwaren en de tijdige afdoening van bezwaren.
Erkent u dat het opsporen van fraude ook moet plaatsvinden als het opsporen meer kost dan het oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat vind ik ook. Daarom wordt er niet meer gewerkt met een business case of de monitoring daarop.
Is het juist om te veronderstellen dat er door het moeten halen van een minimumbedrag bepaalde groepen met hoge toeslagen harder zijn aangepakt dan mensen met andere toeslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de businesscase intensivering toezicht toeslagen staat dat met de nieuwe maatregelen wordt voorkomen dat tot uitbetaling van onrechtmatige aanvragen wordt overgegaan en dat de systemen vervuilen. Toezicht in de voorschotfase voorkomt dat bedragen ten onrechte worden uitgekeerd die later moeten worden teruggevorderd. Als vóór de uitbetaling voorkomen wordt dat mensen een te hoog voorschot ontvangen, wordt ook voorkomen dat zij voor dit te hoge voorschot op een later moment een (mogelijk grote) terugvordering krijgen. De keuze zat daarmee voornamelijk in het naar voren halen van het reguliere toezicht om zo onjuiste of te hoge voorschotbetalingen te voorkomen. Het naar voren halen van het toezicht als zodanig is geen onderdeel van hetgeen de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen heeft beschreven als «institutionele vooringenomenheid» in de context van een vermoeden van onrechtmatig handelen van een gastouderbureau, waarbij individuele kinderopvangtoeslagen gerelateerd aan dit gastouderbureau vanuit ditzelfde vermoeden behandeld zijn.
Is er door het halen van het minimumbedrag mogelijk «institutioneel vooringenomen» handelen ontstaan richting ouders die verweten werd onterecht kinderopvangtoeslag te hebben gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke redenen ten grondslag hebben gelegen aan het staken van het werken met een minimumbedrag dat opgehaald moest worden met de fraude-opsporing? Kunt u aangeven wie dit besluit heeft genomen?
In 2018 heeft de Belastingdienst aangegeven dat de opbrengst van € 25 miljoen voor dat jaar niet gehaald zou gaan worden. Daarbij is aangegeven dat naarmate onjuiste aanvragen aan de voorkant voorkomen worden, de gemeten opbrengst afneemt. De voor toezicht geselecteerde aanvragen leidden minder vaak dan voorheen tot een correctie. Ook is geconcludeerd dat van de systematiek van rekenregels op jaarbasis voor de bepaling van de opbrengst een onjuiste prikkel uitgaat: omdat alleen de voorkomen uitbetaling van onterecht of te hoog aangevraagde voorschotten voor het restant van het lopende toeslagjaar in aanmerking werd genomen, leidde toezicht aan het begin van het jaar tot een hogere opbrengst dan toezicht dat later in het jaar uitgevoerd werd. Dit terwijl toezicht later in het jaar er ook voor kan zorgen dat de voorschottoekenning voor het volgende toeslagjaar goed is. Het besluit om te stoppen met de monitoring van de opbrengst is genomen in een ambtelijk overleg tussen het Ministerie van Financiën en de ministeries die beleids- en budgetverantwoordelijk zijn voor de verschillende toeslagen.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst/Toeslagen te maken gehad met achterstanden bij bezwaren en beroep en wat is er met die achterstanden gebeurd? Kunt u hiervan een eerlijk overzicht geven?
In de jaren vanaf 2013 tot en met 2019 heeft Toeslagen in 2015 en 2016 de streefwaarde van 90%–95% voor het binnen Awb-termijn afdoen van bezwaren tegen definitieve toekenningen niet gehaald.
59.200
89.900
76.800
73.200
37.600
29.300
24.600
98%
94%
85%
83%
96%
94%
92%
De oorzaak van de niet-tijdige afhandeling van bezwaren hield enerzijds verband met een gebrek aan capaciteit en anderzijds met de grotere hoeveelheid ontvangen bezwaren. In 2014 en 2015 heeft Toeslagen te maken gehad met een grotere instroom van bezwaren, die samenhing met de versnelling van het definitief toekennen. Vanaf de laatste viermaanperiode van 2015 is de oplopende voorraad bezwaren aangepakt en zijn (tijdelijk) extra middelen ingezet. In 2016 is gekozen voor twee sporen. Met extra capaciteitsinzet is de oude voorraad zoveel mogelijk afgebouwd. Bij de nieuwe instroom was tijdige afdoening leidend. Over heel 2016 gezien was het niet realiseren van de norm voor de afwikkeling voor bezwaren binnen de Awb-termijn het gevolg van het afhandelen van de oude voorraad van vóór 2016. De nieuwe instroom werd wel in lijn met de norm voor tijdige afwikkeling afgehandeld. In 2019 zijn voorraden bezwaren gestegen, en is het aandeel bezwaren dat binnen Awb-termijn is afgedaan gedaald. Daardoor is Toeslagen het jaar 2020 begonnen met achterstanden.
Er bestaan op dit moment achterstanden bij de afdeling Beroep bij Toeslagen die zichtbaar worden in het niet halen van gewenste termijnen. Toeslagen slaagt er daarom niet in om binnen 4 weken na ontvangst van het beroepsschrift een verweerschrift in te dienen. In een groot deel van de zaken worden de op de zaak betrekking hebbende stukken (de inventarislijst) overlegd binnen de termijn van 4 weken. Er wordt in een meerderheid van de gevallen, binnen minimaal elf dagen voor de zitting, een verweerschrift ingediend. Ook is Toeslagen op een enkel, door overmacht veroorzaakt geval na, altijd vertegenwoordigd op de zitting.
Het tekort aan capaciteit voor beroepszaken is in 2019 door personeelsverloop opgelopen. De volgende maatregelen ter verbetering zijn sinds 2019 getroffen: Aan ervaren, naar andere functies binnen Financiën vertrokken medewerkers en aan medewerkers van andere onderdelen van de Belastingdienst is gevraagd om tijdelijk verweerschriften te schrijven en/of Toeslagen op zittingen te vertegenwoordigen. Daarnaast is gedurende 2019 en 2020 nieuw personeel geworven dat deels nog wordt opgeleid en ingewerkt. Deze maand wordt een plan van aanpak opgeleverd om de opgelopen achterstanden in het reguliere proces zo spoedig mogelijk in te lopen.
Zijn er meer onderdelen binnen de Belastingdienst die moesten voldoen aan minimumnormen? Zo ja, welke zijn of waren dit?
In de toelichting op beleidsartikel 1 Belastingen van de begroting van het Ministerie van Financiën zijn onder het kopje Toezicht als KPI’s de bruto opbrengst van de correctie voor respectievelijk aangiftebehandeling Inkomensheffing (voor Particulieren en MKB), aangiftenbehandeling Vpb voor het MKB en boekenonderzoeken MKB opgenomen.
De FIOD kent in beperkte mate normeringen bij zijn opsporingsactiviteiten. De afgelopen jaren is bij een aantal extra investeringen in de aanpak van fraude doelstelling afgesproken (afpakken van crimineel verworven vermogen). De daarmee samenhangende incassodoelstellingen bedragen in totaal € 128,3 mln. opbrengst per jaar. Daarbij wordt opgemerkt dat de realisatie van de incasso mede afhankelijk is van het Openbaar Ministerie (eventuele schikkingen en transacties) en de uitkomsten van rechtszittingen.