Iraniërs die dreigen met de vernietiging van historische Joodse graftombes |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen over Iraniërs die dreigden met de vernietiging van de historische Joodse graftombe van Ester en Mordechai?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat, uitgerekend op de 72e verjaardag van de Joodse staat Israël, er brand is gesticht in de graftombe?2
Ja.
Bent u bereid om, in navolging van onder andere de Amerikaanse gezant die strijdt tegen antisemitisme, deze laffe daad openlijk te veroordelen?
Nederland brengt met regelmaat zorgen over antisemitisme en antizionisme in Iran over in gesprekken met de Iraanse autoriteiten en zal dit blijven doen.
Staat u nog steeds achter uw eerdere bewoordingen dat de graftombe van Ester en Mordechai «adequaat wordt beschermd»? Zo ja, waar blijkt dit uit?
De graftombe van Ester en Mordechai staat geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization. Dit betekent dat Iran in samenwerking met UNESCO zorg draagt voor het behoud van dit erfgoed.
Kunt u nagaan of de Iraanse autoriteiten serieus onderzoek hebben ingesteld naar de brandstichting om de daders in de kraag te vatten?
Na de brandstichting hebben de lokale autoriteiten in Hamadan aangegeven dat er een zaak is geopend om de toedracht van het incident te onderzoeken. De schade aan de graftombe lijkt gelukkig beperkt.
In hoeverre denkt u dat het gelijkstellen van Israël aan «kanker» of een «virus» en het onversneden antisemitisme dat ayatollah Khamenei uitdraagt in zijn tweet, bijdraagt aan het beschermen van de Joodse graftombe?3
De dreigende taal van de Opperste Leider ten aanzien van Israël is onacceptabel. Daarom heeft Hoge Vertegenwoordiger Borrell, mede op aandringen van Nederland, op 21 mei ook een heldere veroordeling van dergelijke praktijken uitgebracht. Echter staat dat los van de taak van de Iraanse regering en UNESCO om cultureel erfgoed, zoals de Joodse graftombe, te behouden.
Bent u nu wél bereid er bij Iran op aan te dringen dat de tombe behouden en beschermd dient te worden, voordat deze in zijn geheel wordt vernietigd?
Zie het antwoord op vragen 3 en 6.
Mensen die in de problemen komen door hun belastingadviseur |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Kassa van 25 april 2020?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst in 2016 en 2017 150 belastingadviseurs in beeld had die verkeerde aangiften indienden of zich bedienden van malafide praktijken?
In 2016 en 2017 had de Belastingdienst 100–150 belastingadviseurs in beeld waarbij sprake was van aanwijzingen van malafide praktijken.
Klopt het dat er 11.000 slachtoffers bekend zijn? Deelt u dat dit heel veel, te veel persoonlijke drama’s kunnen zijn?
In 2016 is aan belastingplichtigen die gebruik maakten van de diensten van belastingadviseurs, die zich mogelijk bezighielden met malafide praktijken, een vragenbrief gestuurd om hun aangifte te beoordelen. In totaal hebben ongeveer 11.000 belastingplichtigen een brief ontvangen. Het is niet bekend hoeveel mensen daadwerkelijk benadeeld zijn door malafide belastingadviseurs. Dit is ook de reden dat ik geen antwoord kan geven op de vraag om hoeveel mensen het gaat. Elk slachtoffer van malafide belastingadviespraktijken is er één teveel.
Hoeveel belastingadviseurs heeft de Belastingdienst op dit moment in beeld die mensen in de problemen brengen door verkeerde aangiften? Hoeveel mensen zijn daarvan het slachtoffer? Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van het probleem?
Binnen de Belastingdienst bestaat permanent aandacht voor de totale groep van ongeveer 26.000 fiscaal dienstverleners, waaronder ook fiscaal dienstverleners die tekortschieten in het naleven van fiscale wet- en regelgeving. De Belastingdienst heeft echter geen overzicht van het aantal belastingadviseurs die mensen in problemen brengen door verkeerde aangiften in te dienen. Ook is niet bekend hoeveel mensen hier het slachtoffer van worden.
De Belastingdienst beschikt wel over de volgende gegevens. In de periode van 2014 tot 3 juli jl.2 heeft het CAF-team 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. 18 casussen zijn om diverse redenen niet verder onderzocht. Van de overige 200 casussen zijn er rond de 20 waarvan het onderzoek nog niet is afgerond.
De ongeveer 180 casussen waarvan het onderzoek is afgerond zijn onder te verdelen in casussen waarbij er een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden bij één of meerdere verdachten of casussen die niet in het strafrecht zijn betrokken. Bij ruim 30 casussen heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar één of meerdere verdachten. Voor zover bekend, is slechts in één van die casussen de verdachte, i.e. de facilitator, door de rechtbank vrijgesproken. Bij acht casussen loopt de gerechtelijke procedure nog. De overige casussen hebben tot een strafrechtelijke veroordeling van de facilitator(s) geleid. Hierbij zijn in een aantal gevallen ook beroepsverboden opgelegd.3
Van de ruim 140 casussen die niet in het strafrecht zijn betrokken, heeft er in 3 gevallen een knock-and-talk-gesprek4 plaatsgevonden met de betrokken facilitator(s) en in ongeveer de helft van de 140 gevallen ging het om een zogenoemde normoverdragend gesprek5. Bij de overige casussen heeft de Belastingdienst geen directe maatregelen getroffen tegen de betrokken facilitators. In veel gevallen was de aandacht die op deze personen werd gevestigd voldoende om ze te doen te stoppen met de ongeoorloofde praktijken. Het corrigeren van de onjuiste aangiften van de klanten van deze facilitators werkte hierbij als een katalysator. Meerdere facilitators hebben van de Belastingdienst een brief ontvangen waarin werd vermeld dat voortzetting van het ongeoorloofde gedrag zou kunnen leiden tot ernstige consequenties voor de persoon zelf. Daarbij kan worden gedacht aan strafrechtelijk vervolging of het opleggen van een medepleegboete. Wel is het voorgekomen dat individuele belastingplichtigen een boete opgelegd hebben gekregen indien is geconstateerd dat zij verwijtbaar hebben gehandeld. Sinds 1 januari 2020 is het bovendien mogelijk geworden om onder omstandigheden een aan een facilitator opgelegde medepleegboete openbaar te maken.
Omdat ik wil zorgen dat het niet zo kan zijn dat de facilitator niet (voldoende) wordt aangepakt vind ik het tegelijkertijd belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en ontwikkelingen in de praktijk. Ik ben dan ook bereid om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium om op te treden tegen malafide belastingadviseurs toereikend is en voldoende wordt ingezet. Daarbij zal ook nadrukkelijk aandacht zijn voor het feit dat belastingadviseurs en andere fiscale intermediairs als zodanig geen wettelijk gereguleerde beroepsgroep vormen, anders dan bijvoorbeeld accountants.
Hoe kan voorkomen worden dat het beconnummer (registratienummer van belastingconsulenten en administratiekantoren) gebruikt wordt door slechte belastingadviseurs?
Het beconnummer is alleen bedoeld als registratienummer voor de Belastingdienst, zodat de Belastingdienst de belastingadviseur kan herkennen als hij van de faciliteiten die voor deze doelgroep beschikbaar zijn gebruik wil maken. Het zegt niets over de betrouwbaarheid of deskundigheid van een belastingconsulent of administratiekantoor. Voor vragen, aangiftes, aanvragen en uitvraag van gegevens over een belastingplichtige dient de belastingconsulent, afhankelijk van de handeling, in het bezit te zijn van aanvullende gegevens van de belastingplichtige, certificaten en/of machtigingen.6 Met deze gegevens kan hij ook zonder een beconnummer frauduleuze handelingen verrichten. Het niet verstrekken van een beconnummer, hoeft dan ook niet te voorkomen dat frauduleuze handelingen door belastingadviseurs worden verricht. Indien van een belastingadviseur bekend is dat hij frauduleus heeft gehandeld kan dat evenwel leiden tot het intrekken van zijn (eerder verkregen) beconnummer.
Hoe kan voorkomen worden dat bijvoorbeeld een belastingadviseur een DigiD van een belastingplichtige gebruikt voor het indienen van de aangifte zoals in de uitzending van Kassa naar voren kwam? Bent u bereid te onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat belastingadviseurs hiervan misbruik maken?
DigiD kent verschillende niveaus van betrouwbaarheid. Met DigiD niveau «basis» kan met gebruikersnaam en wachtwoord toegang worden verkregen tot portalen van de Belastingdienst. Met DigiD niveau «midden» (DigiD app/ sms-controle) of «substantieel» (ID check) wordt gebruik gemaakt van meer-factor authenticatie. Een wachtwoord en gebruikersnaam zijn gemakkelijk aan iemand door te geven, bijvoorbeeld aan de belastingconsulent. Met meer-factor authenticatie is dit aanzienlijk moeilijker.
De Belastingdienst stimuleert burgers gebruik te maken van de DigiD-app. Burgers die hulp willen of nodig hebben bij het doen van aangifte kunnen ook gebruik maken van een machtiging die is aan te vragen via www.belastingdienst.nl.7 Ik zie op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen.
Hoe kunnen belastingadviseurs meer verantwoordelijk worden gemaakt voor verkeerde aangiftes? Bent u bereid belastingadviseurs net als in Duitsland aansprakelijk te stellen als zij willens en wetens de boel flessen door het doen van verkeerde aangiftes?
Binnen het huidige rechtsbestel zijn er verschillende mogelijkheden om belastingadviseurs verantwoordelijk te stellen voor verkeerde aangiftes, namelijk door middel van strafrechtelijke vervolging of het opleggen van een bestuurlijke boete.
Het stelsel van vergrijp- en verzuimboetes voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp- en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs wegens feitelijk leidinggeven dan wel medeplegen. Sinds 1 januari 2014 is dit stelsel uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld en het geval waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds 1 januari van dit jaar vergrijpboetes die zijn opgelegd aan personen die opzettelijk beroepsmatig belastingfraude hebben medegepleegd openbaar worden gemaakt. Zoals aangegeven zal ik onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet.
Hoe kan het tuchtrecht voor belastingadviseurs versterkt worden, in het bijzonder voor belastingadviseurs die niet zijn aangesloten bij een beroepsorganisatie? Bent u bereid een verplicht tuchtrecht in te voeren?
Het beroep van belastingadviseur is niet wettelijk gereglementeerd, er is geen sprake van bescherming van een beroepstitel of van een afbakening van taken die exclusief aan belastingadviseurs toekomen. Bovendien is aansluiting bij een beroepsvereniging niet verplicht om diensten als belastingadviseur aan te mogen bieden. Om deze redenen ligt het invoeren van een wettelijk tuchtrecht dan ook niet voor de hand.
Alvorens te komen tot een wettelijke regeling van tuchtrecht voor een beroepsgroep, zou eerst sprake moeten zijn van een duidelijk afgebakende groep van beroepsbeoefenaren, voor wie een duidelijk en eenduidig normenkader geldt, met daarin onder meer gedragsregels, dat bovendien breed draagvlak geniet binnen de beroepsgroep. Alvorens een vorm van wettelijke beroepsregulering te overwegen, zal bovendien telkens bedacht moeten worden welke belemmeringen hiervan uitgaan voor het vrije dienstenverkeer en in hoeverre het middel proportioneel is in het licht van het daarmee beoogde doel.
Mijns inziens ligt het meer op de weg van de sector om te komen met initiatieven die kunnen bijdragen aan het voorkomen van misstanden en het verbeteren van de kwaliteit. De sector doet dit voor een belangrijk deel al, doordat privaatrechtelijke beroepsorganisaties eigen systemen van registratie, keurmerken en vormen van tuchtrecht hebben ingericht. Belastingadviseurs die zich daarbij aansluiten, kunnen zich afficheren door middel van een beschermd keurmerk waaraan waarborgen ten aanzien van kwaliteit en integriteit zijn verbonden. Klanten die diensten afnemen van zulke belastingadviseurs kunnen van deze waarborgen profiteren.
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat belastingadviseurs een bepaald kennisniveau hebben? Bent u bereid hieraan eisen te stellen, bijvoorbeeld aan het aanvragen en behoud van een beconnummer?
Het beconnummer dient slechts als een registratienummer voor de Belastingdienst, het zegt niets over de deskundigheid of betrouwbaarheid van een belastingadviseur. Het beconnummer dient dus ook niet als een kwaliteitskeurmerk. Daar «belastingadviseur» geen bij wet beschermde titel is, is er geen rechtsbasis om wettelijke eisen te stellen aan het opleidings- of kennisniveau van een belastingadviseur.
Ook het stellen van eisen aan het aanvragen en behoud van een beconnummer en het verplichtstellen van een VOG acht ik niet passend. Hierdoor verwordt het beconnummer onbedoeld toch tot een kwaliteitskeurmerk, dat iets impliceert over de deskundigheid en/of betrouwbaarheid van de belastingadviseur. Hier is het beconnummer niet voor bedoeld. Bovendien past het niet in de taken van de Belastingdienst om kwaliteitskeurmerken te verstrekken. Zoals aangegeven zal ik onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet.
Bent u bereid alsnog een VOG te verlangen voor het verstrekken van een beconnummer?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat er in Oekraïne honderden draagmoederbaby’s wachten tot ze opgehaald worden door hun wensouders |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u er kennis van genomen dat er in Oekraïne honderden draagmoederbaby’s wachten tot ze opgehaald worden door hun wensouders?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat baby’s op deze manier niet de noodzakelijke liefde en aandacht krijgen die juist in de eerste periode zo belangrijk zijn? Waarom worden deze baby’s niet (tijdelijk) opgevangen en verzorgd door hun eigen draagmoeder?
Een kind ontwikkelt doorgaans al in een vroeg stadium een band met zijn ouders of verzorgers. Het is dan ook van belang dat de kinderen vanaf hun geboorte worden verzorgd en opgevoed door hun (beoogde) ouders. Iedere breuk of grote verandering in de opvoeder-kindrelatie is een risicofactor voor de ontwikkeling van een kind.2 Ik vind het dan ook zorgelijk dat kinderen vanwege de corona-lockdown nu mogelijk niet of beperkt kunnen worden opgehaald door hun (beoogde) ouders zoals gemeld in het NOS bericht van 15 mei 2020 en de daarbij gepubliceerde video.3 In een nadien in het NRC verschenen artikel wordt toegelicht dat de door de NOS gepubliceerde video is gemaakt door een Oekraïense draagmoederkliniek en deels in scene is gezet om het probleem op de politieke agenda te krijgen.4 Sommige kinderen in de video waren al verenigd met hun ouders en voor het effect waren de vijftig baby’s bij elkaar in één kamer gezet, zo wordt in dit bericht vermeld. Desondanks is het voor ieder kind dat langere tijd niet met zijn verzorgers en opvoeders kan worden verenigd een persoonlijke tragedie, zeker als het zeer jonge kinderen betreft.
In Oekraïne is de draagmoeder vanaf de geboorte van het kind niet de juridische moeder van het kind. Zij heeft dan ook geen verantwoordelijkheid of zorgplicht voor het kind. Over het algemeen geldt dat draagmoeders een kind dragen en baren met de intentie het na de geboorte af te staan aan de (biologische) wensouder(s). Het is dan ook de vraag of de draagmoeders de baby’s (tijdelijk) kunnen en willen verzorgen en bovendien of dat van hen kan worden verlangd.
Welke mogelijkheden zijn er om vast te stellen of de betrokken vrouwen niet gedwongen worden om een kind voor een ander te dragen, terwijl ze hun kind liever zelf zouden willen houden?
Ik ben niet bekend met de beweegredenen van de draagmoeders van deze baby’s bij het besluit tot het vervullen van de rol van draagmoeder. Zowel de draagmoeders als de getoonde kinderen bevinden zich binnen de jurisdictie van Oekraïne en vallen daarom onder de Oekraïense wetgeving. Oekraïne is gebonden aan relevante internationale verdragen, waaronder het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).5 Verder is Oekraïne, net als Nederland, partij bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel. Het is niet aan mij of Nederland maar aan de Oekraïense autoriteiten om de feitelijke omstandigheden vast te stellen en waar relevant strafbare feiten te onderzoeken en te vervolgen.
Op dit moment heb ik een wetsontwerp in voorbereiding waarin een met waarborgen omklede regeling voor draagmoederschap wordt voorgesteld.6 Een wettelijke regeling geeft het kind de beste kans op zekerheid over wie zijn of haar ouders zijn, op kennis over de afstamming en op zekerheid omtrent naam en nationaliteit. Een regeling zal de draagmoeder in Nederland bescherming en waarborgen bieden. In dit wetsvoorstel worden tevens voorwaarden gesteld voor eenvoudige acceptatie in Nederland van een buitenlandse geboorteakte na draagmoederschap. Eén van deze voorwaarden is dat er voor de draagmoeder, voor zover het ouderschap van de wensouders vóór de geboorte is ontstaan, na de geboorte een mogelijkheid heeft om een beroep te doen op de rechter om het ouderschap te betwisten. Door het stellen van onder meer deze voorwaarde worden wensouders die gebruik willen maken van een buitenlands draagmoederschapstraject gestimuleerd te kiezen voor een land waarin het traject voldoet aan bepaalde waarborgen.
Is er duidelijkheid over of de betrokken vrouwen wel écht vrijwillig ervoor gekozen hebben om op deze manier geld te verdienen? Is het risico niet erg groot dat er sprake is van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ermee bekend of er onder deze baby’s ook kinderen zijn die wachten op wensouders uit Nederland? Om hoeveel gevallen gaat het? Welke mogelijkheden zijn er om hiertegen strafrechtelijk of op een andere manier op te treden?
Er hebben zich in verband met deze baby’s geen wensouders bij de Nederlandse autoriteiten gemeld. In het aangehaalde bericht uit het NRC wordt genoemd dat de betreffende kliniek geen wensouders uit Nederland bedient. Zoals ik in antwoord op vragen 3 en 4 heb aangegeven is het aan Oekraïne om hiertegen al dan niet (strafrechtelijk) op te treden.
Is er in Oekraïne nog steeds sprake van dat kinderen die geboren worden uit draagmoeders meteen de naam krijgen van de ouders die het kind willen hebben?2 Wat zijn de gevolgen hiervan voor hun nationaliteit? Is er ook het risico van staatloosheid?
Uit de Oekraïense wet volgt dat de wensouders de juridische ouders zijn van het kind dat na hoogtechnologisch draagmoederschap ter wereld is gekomen.8 Voorts bepaalt de Oekraïense wet dat het kind de naam van een van de (wens)ouders krijgt.9 Het vaststellen van de achternaam heeft voor het kind geen nationaliteitsrechtelijke gevolgen. Het kind is staatloos tot het moment waarop het kind op grond van het nationale recht van de wensouders de nationaliteit aan hen kan ontlenen. In de gevallen waarin een Nederlandse wensvader met toestemming van de draagmoeder het kind in Nederland als ongeboren vrucht rechtsgeldig heeft erkend, heeft het kind bij geboorte de Nederlandse nationaliteit en is het derhalve niet staatloos.
Wordt in Nederland in het geval dat de geboorteplaats in Oekraïne is nog extra kritisch gekeken naar de afkomst en nationaliteit van het kind? Hoe wordt in de praktijk voorkomen dat kinderen tóch niet bekend zijn met hun ouders en afstamming of zelfs onder een andere naam opgenomen worden in de basisregistratie?
Een kind kan op basis van de gegevens in de geboorteakte waaronder de daarin vermelde naam ingeschreven worden in de Basisregistratie personen (Brp). Voor gemeenteambtenaren geldt het advies om extra aandacht te besteden aan een verzoek van in Nederland wonende (wens)ouders tot inschrijving van een kind in de Brp op basis van gegevens uit een buitenlandse geboorteakte zoals een geboorteakte uit Oekraïne. Zo kan de ambtenaar vragen naar de omstandigheden van de geboorte, hoe lang de ouders in Oekraïne zijn geweest en waarom het kind in Oekraïne is geboren.
Zoals genoemd in antwoord op vraag 6, is in de Oekraïense wet bepaald dat de wensouders de juridische ouders zijn van het kind dat na hoogtechnologisch draagmoederschap ter wereld is gekomen. De wensouders staan dan ook als ouders op de geboorteakte van het kind. In Nederland wordt een beslissing of akte waaruit de afstamming van het kind geboren uit een draagmoeder in het buitenland niet blijkt in beginsel niet van rechtswege erkend. De rechter zal dan de geboortegegevens van het kind vaststellen.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met Oekraïne om deze vorm van commercialisering van het krijgen van kinderen en het inschrijven onder andere naam per direct te stoppen?
In Oekraïne vindt een maatschappelijke discussie plaats over draagmoederschap, mede aangewakkerd door de recente berichtgeving. De Oekraïense wetgeving omtrent draagmoederschap is een interne aangelegenheid van de Oekraïense autoriteiten. Ik zal mij daar niet in mengen. Wel wordt in internationaal verband binnen de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht gesproken over knelpunten en oplossingen rondom internationaal draagmoederschap. Zowel Nederland als Oekraïne zijn hier lid van. De Haagse Conferentie heeft in 2015 een expertgroep opgericht die werkt aan de ontwikkeling van een instrument op het terrein van afstamming/draagmoederschap. De expertgroep bespreekt onder meer de haalbaarheid van het treffen van internationale bepalingen voor de erkenning van ouderschap na draagmoederschap.10
Wilt u ervoor zorgdragen dat ook in Nederland op geen enkele wijze verdergaande mogelijkheden voor commercieel draagmoederschap komen en dat ook op geen enkele andere wijze medewerking verleend wordt aan deze praktijken?
In Nederland is beroeps- of bedrijfsmatige bemiddeling ter zake van draagmoederschap thans reeds verboden. In het genoemde wetsontwerp dat ik in voorbereiding heb is een (on)kostenvergoeding voor draagmoeders opgenomen waarbij het uitgangspunt is dat van kinderkoop geen sprake mag zijn en dat geldelijk gewin niet de drijfveer mag zijn voor de draagmoeder. Voorts stelt het wetsvoorstel evidente vormen van kinderkoop strafbaar, ook als een Nederlander zich hieraan in het buitenland schuldig maakt. Met deze maatregelen wil ik ongewenste praktijken rondom draagmoederschap voorkomen.
Is bekend hoe wijdverspreid deze praktijk in Oekraïne is en om hoeveel kinderen het gaat?
In het aangehaalde artikel uit het NRC noemt de directeur van de kliniek in Oekraïne dat er in Oekraïne jaarlijks 2.500 tot 3.000 kinderen worden geboren uit draagmoederschap voor buitenlandse ouders. Mijn ministerie beschikt niet over officiële cijfers hierover.
Is bekend in welke andere landen het ook mogelijk is om via draagmoederschap op een vergelijkbare manier kinderen te krijgen?
Draagmoederschap komt in diverse landen voor. Het verschilt per land en zelfs per staat of provincie óf en hoe draagmoederschap is gereguleerd. In sommige landen is draagmoederschap geheel verboden. Draagmoederschap in Georgië heeft overeenkomsten met de manier waarop dit in Oekraïne is geregeld. Hoe landen draagmoederschap hebben geregeld is vaak niet één op één met elkaar te vergelijken. Daarbij komt dat de standpunten en regels van de diverse landen omtrent draagmoederschap regelmatig wijzigen. Om die reden is niet eenvoudig vast te stellen in welke andere landen het mogelijk is op een vergelijkbare manier als in Oekraïne via draagmoederschap een kind te krijgen.
Is dit ook nog steeds mogelijk in India, Nepal, Cambodja, Thailand, Mexico en de Verenigde Staten en onder welke voorwaarden?3
Hieronder ga ik achtereenvolgens in op de mogelijkheden van draagmoederschap in de landen die worden genoemd in de vraagstelling.
India: vooralsnog is betaald draagmoederschap mogelijk. Om vervolgens met het kind uit India te kunnen vertrekken verlangt India een verklaring van de overheid van het land van de wensouders dat het kind de nationaliteit zal krijgen van dat land, of tenminste toestemming heeft om dat land binnen te komen. Nederland geeft dergelijke verklaringen niet af. Hierdoor is internationaal draagmoederschap vanuit India de facto afgesloten. India werkt aan een wet die strikte voorwaarden stelt, bijvoorbeeld dat de draagmoeder een naaste is van de wensouders. Deze wet, alhoewel in vergevorderd stadium, is nog niet in werking getreden.
Nepal: betaald draagmoederschap is in Nepal verboden na een uitspraak van het Hooggerechtshof in juli 2016. Draagmoederschap zonder vergoeding is toegestaan voor onvruchtbare getrouwde Nepalese paren, maar niet mogelijk voor alleenstaande mannen en vrouwen, transgenders en buitenlanders.
Cambodja: sinds 2016 is er in Cambodja een verbod op betaald draagmoederschap. Vrouwen die na het verbod al draagmoeder waren of werden kregen de keuze: een gevangenisstraf voor mensenhandel (soms oplopend tot vijftien jaar) of het kind verplicht opvoeden tot het achttien jaar is. Er zijn nu kinderen van bijvoorbeeld Australische ouders, die worden opgevoed door hun Cambodjaanse draagmoeder.
Thailand: sinds 2015 zijn in Thailand de regels voor draagmoederschap aangepast. Alleen getrouwde heterostellen, waarvan één van beiden Thais is, mogen via een draagmoeder een kind krijgen. Voorwaarde is wel dat de draagmoeder de zus is van één van de wensouders.
Mexico: in Mexico is betaald draagmoederschap momenteel – onder stringente voorwaarden – toegestaan in de deelstaten Tabasco en Sinaloa. In andere deelstaten is betaald draagmoederschap niet toegestaan.
Verenigde Staten: betaald draagmoederschap is mogelijk in verschillende staten in de VS. De aard van de betaling en voorwaarden voor draagmoederschap verschillen per staat.
Is commercieel draagmoederschap ook nog steeds mogelijk in Georgië?4 Klopt het ook dat het draagmoeders daar verboden is om het kind dat zij zelf ter wereld gebracht hebben te houden?5
Ja, betaald draagmoederschap is mogelijk in Georgië. Conform de Georgische gezondheidswetgeving komt na de geboorte van het kind uit draagmoederschap op de geboorteakte de naam van de wensmoeder te staan.14 De draagmoeder heeft daardoor geen juridisch zeggenschap over dit kind.
Welke inspanningen levert Nederland, ook in Europees en in internationaal verband, om te bereiken dat in al die landen waar commercieel draagmoederschap mogelijk is te komen tot een wettelijk verbod vanwege de noodzakelijke bescherming van (ongeboren) kinderen?
Het kabinet acht het van belang dat bestaande knelpunten rondom internationaal (betaald) draagmoederschap worden opgelost en rechtszekerheid kan worden geboden aan alle betrokkenen, in het bijzonder aan het kind. Mijn ministerie faciliteert dan ook de deelname van een Nederlandse expert in de expertgroep van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.15 Uit de verslagen van de expertgroep blijkt dat in de laatste bijeenkomst in het najaar van 2019 vooruitgang is geboekt met het opstellen van conceptbepalingen voor een nieuw verdrag dat gaat over de erkenning van buitenlandse gerechtelijke beslissingen over juridisch ouderschap. Ik juich deze ontwikkeling toe en zal de uitkomsten met een positieve grondhouding bezien.
De evaluatie van de verhuurderheffing |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Helft minder sociale huurwoningen door verhuurderheffing»1 en het rapport van Companen en Thesor dat hierin wordt genoemd2?
Ja.
Deelt u de analyse dat het niet langer mogelijk is voor woningcorporaties om de verhuurderheffing op te brengen uit huurverhoging, verkoop van bezit en bezuinigingen op de bedrijfslasten? Zo ja, is dit volgens u een gunstige ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van Companen en Thesor (in opdracht van Aedes, VNG en Woonbond) laat zien dat de huren sinds 2018 slechts gematigd omhoog gaan, mede dankzij het Sociaal Huurakkoord tussen Aedes en Woonbond, en dat het aantal woningen dat verkocht wordt door corporaties daalt. In het rapport wordt mede op grond hiervan geconcludeerd dat de verhuurderheffing niet (volledig) op te brengen valt uit verkopen, huurverhogingen en besparingen op de bedrijfslasten. In lijn met de constatering in de Staat van de Corporatiesector wordt gemeld dat de kasstromen teruglopen en dat dit effect kan hebben op investeringen.
De rapportage van Aedes, VNG en Woonbond gaat echter niet in op de heffingsverminderingen in de verhuurderheffing. Deze hebben een significant financieel effect dat vooral de komende jaren tot uiting komt. Alle voorlopige investeringsverklaringen die tot en met 2019 zijn afgegeven hebben een termijn die uiterlijk in 2023 afloopt. Het gaat hierbij om de heffingsverminderingen voor onder meer sloop, transformatie en nieuwbouw en om de in 2019 ingevoerde heffingsvermindering voor verduurzaming. Dit zal in de komende jaren effect hebben op de kasstromen.
Het rapport van Aedes, VNG en Woonbond concludeert dat corporaties nu al niet meer kunnen investeren in nieuwbouw. Tot die conclusie wordt gekomen aan de hand van een benadering waarin investeringen geen effect mogen hebben op de kasstromen. De huidige – mede op kasstromen gebaseerde – financiële (leen)ruimte wordt daarmee buiten beschouwing gelaten, terwijl die sectorbreed voldoende is om (extra) investeringen te doen. Er is daarom geen aanleiding te denken dat corporaties nu al niet meer zouden kunnen investeren. Wel herken ik dat de netto kasstromen afnemen en dat dit op termijn de financiële ruimte zodanig kan beperken dat dit gevolgen heeft voor investeringen. In dit verband verwijs ik naar het onderzoek naar aanleiding van de motie-Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000-VII, nr. 52), waarin, in samenwerking met onder andere Aedes, in beeld wordt gebracht hoe de opgaven en middelen van corporaties zich op de middellange en lange termijn tot elkaar verhouden. Voor de zomer zal ik de resultaten hiervan aan uw Kamer doen toekomen.
Deelt u de mening dat als dit wél mogelijk zou zijn, het verhogen van de huren en het verkopen van bezit onwenselijk zou zijn, omdat er een grote behoefte is aan betaalbare huurwoningen? Zo nee, waarom niet?
Van belang is dat de corporatiesector hun maatschappelijke opgave kan blijven uitvoeren. Daartoe behoort ook de betaalbaarheid en de realisatie van huurwoningen. Uit de meest recente Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties (IBW) blijkt dat corporaties nog over voldoende middelen beschikken om op korte termijn invulling te geven aan hun maatschappelijke opgaven, bovenop de al voorgenomen plannen die corporaties hebben voor de periode tot en met 2023. Ook blijkt op basis van de huurenquêtes van Aedes dat woningcorporaties de huren gematigd laten stijgen binnen de randvoorwaarden van de maximale huursomstijging. De maximale huursomstijging is sinds dit jaar beperkt tot inflatievolgend3.
Deelt u de conclusie dat de verhuurderheffing heeft geleid tot een grote terugval in de nieuwbouw van betaalbare huurwoningen? Zo ja, bent u bereid om de verhuurderheffing te verlagen om het bouwen van betaalbare woningen te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Het is evident dat door de verhuurderheffing woningcorporaties minder geld hebben te besteden. Het is echter niet causaal vastgesteld dat enkel door de verhuurderheffing de investeringen zijn gestokt. De conclusie deel ik daarom ook niet. Uit onder meer de evaluatie van de verhuurderheffing uit 2016 en de rapportage over de verhuurderheffing uit 2020 blijkt dat de corporaties meer hadden kunnen investeren binnen de financiële kaders dan dat ze hebben gedaan. Dit wordt gesteund door de cijfers uit de IBW.
Ik vind het van belang dat corporaties door blijven bouwen, zeker ook in deze tijden van corona. Hiervoor heb ik ook al meerdere stappen ondernomen.
Zo heb ik samen met de bouw- en technieksector, banken en brancheverenigingen de verklaring Samen doorbouwen aan Nederland opgesteld.
Daarin zetten we alles op alles om aan de grote vraag naar woningen te voldoen en verduurzamingsopgave van de bestaande bouw uit het klimaatakkoord te versnellen. Er zijn afspraken gemaakt over het door laten gaan of versnellen van investeringen, vergunningverlening en aanbestedingen. Zo moet voorkomen worden dat bouwprojecten vertragen of stil komen te liggen. Daarnaast heb ik in mijn brief van 20 mei 2020 een pakket aan maatregelen voorgesteld om te kunnen blijven doorbouwen tijdens de coronacrisis (Kamerstuk 32 847, nr. 650)
Ook helpen de vele aanvragen voor de heffingsvermindering voor nieuwbouw, die begin dit jaar is opengesteld en per 1 juli gesloten wordt, bij het realiseren van woningen. Het gaat om aanvragen voor zo’n 80 duizend woningen. Verhuurders hebben na indiening van hun aanvraag 5 jaar de tijd om de woning te realiseren en de heffingsvermindering daadwerkelijk te ontvangen. Samen met de nog openstaande aanvragen van de oude regeling «heffingsvermindering nieuwbouw», die in 2018 werd gesloten, kunnen hiermee tot en met 2025 122.000 woningen worden gerealiseerd. Zoals in vraag 2 reeds aangegeven, zal ik voor de zomer de resultaten aan uw Kamer doen toekomen van het onderzoek naar aanleiding van de motie-Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000-VII, nr. 52), waarmee in beeld wordt gebracht hoe de opgaven en middelen van corporaties zich op de middellange en lange termijn tot elkaar verhouden. Bevindingen uit dit onderzoek zullen betrokken worden bij de vormgeving van eventuele aanvullende maatregelen in de verhuurderheffing.
Begrijpt u de aarzeling van woningcorporaties om de grenzen van de financiële ratio’s op te zoeken, omdat zij zichzelf hiermee failliet investeren? Zo ja, welke opties worden er bekeken om woningcorporaties meer financiële ruimte te bieden?
Bij de presentatie van de uitkomsten van doorrekeningen van de IBW is steeds aangegeven dat het rationeel kan zijn voor een woningcorporatie om enige marge aan te houden op de WSW-normen voor de financiële ratio’s, zodat bij tegenvallende ontwikkelingen de borgbaarheid van nieuwe investeringen niet in het geding komt. Dat laat onverlet dat de IBW-doorrekeningen laten zien dat het overgrote deel van de corporaties extra investeringsruimte heeft bovenop de eigen investeringsvoornemens. Daar komt bij dat die voornemens gemiddeld ook maar voor ruwweg 2/3 deel worden gerealiseerd. Dat betekent dat de meeste corporaties op korte termijn meer zouden kunnen investeren dan ze nu doen. Op langere termijn kan dat heel anders liggen. Dat wordt in het kader van de eerder genoemde motie-Ronnes c.s. nader onderzocht.
Deelt u de analyse dat woningcorporaties nieuwbouw voor een belangrijk deel uit de kasstroom moeten financieren, terwijl deze dermate onder druk staat door de verhuurderheffing waardoor nieuwbouw in de toekomst onmogelijk wordt? Vindt u dat wenselijk in het licht van de toegenomen woningnood?
Nee, die analyse deel ik niet helemaal. Door de zeer lage financieringsrente komen de kasstromen bij nieuwbouw niet zwaar onder druk te staan op dit moment. Wel lopen corporaties het risico dat er bij renteherziening na bijvoorbeeld 10 jaar een hogere financieringsrente moet worden betaald, hetgeen mede de terughoudendheid bij corporaties inzake het plegen van nieuwbouwinvesteringen zou kunnen verklaren. Hierbij merk ik overigens op dat meer vermogende corporaties ook een deel van hun overtollige vermogen kunnen aanwenden om investeringen te financieren.
Wat is het effect geweest van de verhoging van de heffingsvrijevoet op de verdeling van de heffing over commerciële partijen en corporaties? Kunt u aangeven welk deel van de verhuurderheffing voorheen werd opgebracht door commerciële partijen, en welk deel nadien?
Tot en met 2017 werd verhuurderheffing afgedragen door ongeveer 3300 verhuurders. Vanaf 2018 is dit aantal gezakt naar 850 vanwege de stijging van de heffingsvrije voet. Als gevolg hiervan is vooral het aantal niet-toegelaten instellingen die geen verhuurderheffing meer betalen afgenomen. Van de heffingsplichtigen in 2018 is 40% een toegelaten instelling, waar dit voorheen 12% was. Toegelaten instellingen droegen in 2018 bij aan ongeveer 95% van de heffingsopbrengst. In 2017 was dit 93%. Dat het aandeel in de opbrengst van de verhuurderheffing hoger is dan het aandeel dat toegelaten instellingen uitmaken van het totaal aan heffingsplichtigen, heeft te maken met het feit dat toegelaten instellingen gemiddeld een veel groter aantal woningen in bezit hebben met een huur tot de liberalisatiegrens.
Erkent u dat er niet langer sprake is van een gelijk speelveld tussen woningcorporaties en commerciële partijen, omdat de belastingdruk bij corporaties veel groter is? Zo ja, vindt u dat een wenselijke ontwikkeling?
Woningcorporaties hebben met dezelfde fiscale spelregels te maken als commerciële partijen. Dus in die zin is er sprake van een gelijk speelveld. Wel worden van woningcorporaties maatschappelijke (soms onrendabele) activiteiten verwacht, maar daar staat tegenover dat corporaties daar compensatie voor kunnen krijgen, zoals een lagere financieringsrente door de overheidsachtervang bij borging door het WSW.
In het licht van de instortende bouw en de almaar toenemende woningnood, bent u van mening dat we ons het nogmaals mislopen van 100.000 betaalbare huurwoningen kunnen verloven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom gaat u niet over tot het verder verlagen van de verhuurderheffing voor woningcorporaties die nieuwbouw plegen?
Het is zeer van belang dat in Nederland gebouwd blijft worden. In het antwoord op vraag 4 geef ik aan welke initiatieven ik hier heb genomen om de komende jaren door te blijven bouwen, zoals de heffingsvermindering nieuwbouw waarmee er 80.000 woningen in de komende 5 jaar gebouwd kunnen worden. Overigens wordt in het rapport van Companen en Thesor ten onrechte aangegeven dat zonder verhuurderheffing ruim 90.000 woningen extra zouden zijn gebouwd. De extra financiële ruimte betekent weliswaar dat dit financieel gezien mogelijk zou zijn, maar andere beperkingen zouden de bouw van deze woningen in de weg kunnen zitten. Zo blijkt ook nu de realisatiegraad van de voorgenomen investeringen van corporaties te zitten op maximaal 65–70%.
Kunt u de beleidsdoelstellingen van de verhuurderheffing uiteenzetten, en een onderbouwing geven van de wijze waarop de verhuurderheffing daaraan bijdraagt?
Zoals in de inleiding van de rapportage verhuurderheffing, die op vrijdag 29 mei aan de Tweede Kamer is gestuurd, staat geschreven is het doel van de verhuurderheffing geweest om inkomsten te genereren, waarbij de opbrengst zou oplopen tot € 1,7 miljard in 2017. In 2019 bedroeg de opbrengst van de verhuurderheffing € 1.688 miljoen.
Het artikel ‘Burgemeesters: doorgeslagen privacywet heeft extra doden gekost’ |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Burgemeesters: doorgeslagen privacywet heeft extra doden gekost»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe oordeelt u over de stelling van de burgemeester van Nunspeet, dat de privacywetgeving ervoor heeft gezorgd dat er in Nederland onnodig mensen zijn overleden aan het coronavirus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de burgemeester van Nunspeet zouden er onnodig mensen aan het coronavirus zijn overleden, omdat hij niet mocht communiceren over het aantal besmettingen en sterfgevallen in verband met de privacywetgeving.
Allereerst dient hierbij onderscheid te worden gemaakt tussen het melden van besmettingen en sterfgevallen. De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is alleen van toepassing op persoonsgegevens van levende personen.2 Het melden van sterfgevallen valt dan ook buiten de reikwijdte van de AVG. Bij het melden van besmettingen speelt de AVG wel een rol. Gegevens over de gezondheid is volgens artikel 9, eerste lid, van de AVG een bijzondere categorie van persoonsgegevens, waarvoor een verwerkingsverbod geldt. De verwerking hiervan is slechts toegestaan wanneer een specifieke uitzonderingsgrond van toepassing is. Een daarvan betreft verwerkingen die noodzakelijk zijn om redenen van algemeen belang op het gebied van de volksgezondheid. 3 Dit vereist een wettelijke basis, die gevonden kan worden in de Wet publieke gezondheid.
In de Wet publieke gezondheid is bepaald dat een arts die een infectie met het coronavirus vaststelt, dit onverwijld moet melden aan de GGD.4 Ook in verpleeghuizen zal bij een besmetting dit aan de GGD moeten worden gemeld. In geval van bewoners van verzorgingshuizen zijn de gegevens die een arts dient de delen met de GGD: de naam, het adres, de geboortedatum, het burgerservicenummer en de verblijfplaats van de betrokken persoon alsmede gegevens over de infectieziekte.5 Meer informatie mag niet worden gedeeld met de GGD.
De GGD dient vervolgens de ontvangst van een dergelijke melding onverwijld door te geven aan de voorzitter van de veiligheidsregio en aan de burgemeester van de gemeente waar de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft, alsmede aan het RIVM.6 Aan de voorzitter van de veiligheidsregio en aan de burgemeester mag van deze gegevens alleen de informatie worden verstrekt die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun wettelijke bevoegdheden onder de Wet publieke gezondheid.7 Omdat de bestrijding van een zogenaamde A ziekte, zoals het coronavirus, aan de voorzitter van de veiligheidsregio is voorbehouden, zijn de bevoegdheden van de burgemeester in deze beperkt. Ook de communicatie naar buiten toe over aantallen besmettingen en/of sterfgevallen ligt bij de voorzitter van de veiligheidsregio. Om die reden ontvangen burgemeesters alleen informatie in de vorm van geaggregeerde aantallen, net als het RIVM. Voor zijn rol als burgervader is het vooral van belang dat hij op de hoogte is van het feit dat er besmettingen zijn. Dat is in de onderhavige situatie ook gebeurd.
Zoals uit het bovenstaande blijkt, vormde de privacywetgeving geen belemmering voor het communiceren van de nodige informatie over deze besmettingen en sterfgevallen.
Klopt het dat officiële instanties (waaronder burgemeesters) niet mochten melden dat mensen in de betreffende verpleeghuizen aan corona zijn overleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd is de AVG niet van toepassing op persoonsgegevens van overleden personen.8 Het melden van het aantal sterfgevallen is met andere woorden niet in strijd met de privacywetgeving.
De meldingen over besmettingen en de daarop te nemen maatregelen lopen via de lijn van artsen, GGD’en en het RIVM.
Zo ja, was u tijdens de debatten over het coronavirus op de hoogte van het feit dat officiële instanties overledenen niet konden of mochten melden?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er meerdere meldingen geweest van situaties als deze?
Er zijn mij geen andere meldingen bekend.
Op welke wijze is op dit moment in de wet vastgelegd dat informatie als deze niet gedeeld mag worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 4 is de communicatie over infectiezieken geregeld in de Wet publieke gezondheid en loopt het delen van deze informatie en de aanpak van de bestrijding via de inhoudelijke lijn van artsen, GGD’en en het RIVM.
De privacywetgeving vormt verder geen belemmering voor het melden van sterfgevallen in verpleeghuizen. De AVG is niet van toepassing op persoonsgegevens van overleden personen.
Voorziet de privacywetgeving in de mogelijkheid om af te wijken van deze wetgeving, bijvoorbeeld in situaties van nationaal belang of risico’s voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 6.
Zo nee, zijn er situaties denkbaar waarin het nationaal belang, de volksgezondheid, in de afweging prevaleert boven privacywetgeving? Zo ja, kunt u aangeven in welke situaties?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom is er in deze situatie, met deze groep kwetsbare patiënten en potentiële patiënten, deze keuze gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Is het denkbaar dat er extra besmettingen hebben plaatsgevonden via bewoners en bezoekers van bewoners, omdat niet officieel bekend was hoeveel coronabesmettingen er in het betreffende verpleeghuis waren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe heeft de GGD bron- en contactonderzoek uitgevoerd bij deze besmettingen?
De GGD voert bron- en contactonderzoek uit op basis van het protocol van het RIVM.9 Het doel van bron- en contactonderzoek is contacten identificeren, informeren over de blootstelling en risico’s op besmetting, wijzen op maatregelen die genomen dienen te worden om verdere verspreiding te voorkomen en betrokkenen hierin te begeleiden. In het protocol vanaf 6 mei wordt er onderscheid gemaakt tussen drie verschillende categorieën contacten: huisgenoten, overige nauwe contacten en overige contacten. De GGD adviseert betrokkenen maatregelen te treffen die de verspreiding van het virus tegengaan, passend bij de aard van het contact dat ze hebben gehad met de indexpatiënt, en belt op dag 1, 7 en 14 van de getroffen maatregelen over hoe het gaat.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij laten weten dat er, vóór 12 maart, bij alle vastgestelde besmettingen met het coronavirus een volledig bron- en contactonderzoek plaatsgevonden heeft. Na 12 maart is er gekozen voor een gerichtere aanpak. De aanpak bij verpleeghuizen is specifiek gericht op de omstandigheden in verpleeghuizen. Omdat bewoners in verpleeghuizen veelal dicht bij elkaar leven en in feite een huishouden vormen, wordt in beginsel een gehele of een gedeelte van een afdeling behandeld als zijnde mogelijk besmet. De prioriteit ligt vervolgens op het voorkomen dat het coronavirus zich verspreidt naar andere patiënten en andere afdelingen. Bron- en contactonderzoek vindt plaats bij het personeel van het verpleeghuis en bij bezoekers van bewoners.
Volgens de GGD is dit in dit geval ook gebeurd.
Gaat u naar aanleiding van deze situatie actie ondernemen? Is bijvoorbeeld een wetswijziging denkbaar?
Gelet op het bovenstaande acht ik een wetswijziging of verdere actie niet nodig.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt opgelost?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij laten weten dat ze in haar overleg met de GGD en de voorzitters veiligheidsregio aandacht zal besteden aan de informatieverstrekking aan burgemeesters.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Bezoekverboden aan niet-coronapatienten in Limburgse ziekenhuizen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat een aantal ziekenhuizen nog altijd een bezoekverbod hanteert voor niet-corona patiënten?
Sinds 2 juni zijn er geen bezoekverboden meer van kracht in Limburgse ziekenhuizen. Een aantal Limburgse ziekenhuizen hanteerde eerder wel een bezoekverbod. De ziekenhuizen hanteren nu bezoekregelingen. De ziekenhuizen wilden met een bezoekverbod voor non-covid patiënten verdere verspreiding van het coronavirus onder personeel en patiënten voorkomen. De prioriteit ligt in de ziekenhuizen bij de zorg voor de patiënten, die veilig moet zijn, en de zorgverleners, die veilig moeten kunnen werken. Ook in de ziekenhuizen moet de 1,5 meter afstand gerealiseerd kunnen worden, zeker gezien de kwetsbaarheid van patiënten juist bij niet corona-patiënten. Het kabinet stelt algemene richtlijnen vast met betrekking tot de omgang met het coronavirus. Afhankelijk van de ontwikkelingen is het aan de ziekenhuizen zelf wanneer en welke bezoekregelingen zij toepassen om de richtlijnen te kunnen volgen en daarmee ook de veiligheid te kunnen waarborgen voor patiënt en zorgverlener. Dit kan dus per ziekenhuis en per regio verschillen.
Klopt het dat in een aantal ziekenhuizen, waaronder het Zuyderland Medisch Centrum Heerlen en drie andere Limburgse ziekenhuizen, nog altijd sprake is van een bezoekverbod? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende bezoekregelingen die op dit moment door de verschillende ziekenhuizen worden gehanteerd? In hoeveel ziekenhuizen is nog altijd een bezoekverbod van kracht?
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) heeft laten weten dat er sinds 2 juni in Limburg geen ziekenhuizen meer zijn die een bezoekverbod hebben. Patiënten die opgenomen zijn in het Zuyderland Medisch Centrum, Sint Jansgasthuis, Laurentius ziekenhuis, VieCuri en MUMC mogen één keer per dag één bezoeker ontvangen. De ziekenhuizen geven allen aan dat een bezoekregeling niet vastgesteld is voor een vooraf bepaalde periode, maar afhankelijk is van de ontwikkelingen in het ziekenhuis.
Wat zijn de richtlijnen met betrekking tot ziekenhuisbezoek aan niet-coronapatienten?
Er zijn geen specifieke richtlijnen met betrekking tot ziekenhuisbezoek aan (niet-)coronapatiënten. Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor het leveren van persoonsgerichte, veilige en verantwoorde zorg. De algemene maatregelen die het kabinet inzet, gelden voor iedereen in Nederland en worden door ziekenhuizen zelf vertaald naar het beleid van de ziekenhuizen. De uitwerking daarvan kan per situatie verschillend zijn en afhankelijk zijn van bouwtechnische aspecten (breedte van gangen, aantal patiënten op een kamer), personeelsaspecten (is er toezicht, begeleiding en handhaving nodig en is daarvoor capaciteit beschikbaar) en de druk op de zorg (aantal coronapatiënten en de mate waarin de reguliere zorg opgestart is).
Bent u ook van mening dat een bezoekverbod alleen in uiterste nood moet worden ingevoerd en zo snel mogelijk weer moet worden ingetrokken als de situatie dit toe laat?
Ik begrijp dat een bezoekverbod, zeker in de huidige situatie, veel impact heeft op patiënten en hun naasten. Patiënten moeten echter kunnen rekenen op veilige zorg en zijn veilige werkomstandigheden voor de zorgverleners essentieel. Een bezoekverbod of bezoekregeling om verdere verspreiding van het coronavirus onder personeel en patiënten te voorkomen en de veiligheid te kunnen waarborgen kan daarvoor door ziekenhuizen worden afgegeven. De Limburgse ziekenhuizen geven allen aan dat de bezoekregeling niet is vastgesteld voor een vooraf bepaalde periode, maar afhankelijk is van de ontwikkelingen in het ziekenhuis.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Meer ontslagen na invoering nieuwe Arbeidsmarktwet' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in de eerste twee weken van dit jaar aanzienlijk meer mensen ontslagen zijn vergeleken met diezelfde periode in voorgaande jaren, dat de nieuwe Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) daarbij een rol speelt, dat met name oudere werknemers hier de dupe van zijn en dat de gevolgen groot zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kan gesteld worden dat het toegenomen aantal ontslagen een impliciet beoogd effect van de wet is, omdat de drempel om afscheid te nemen van, met name oudere, werknemers bewust verlaagd is, door het verlagen van de ontslagvergoeding voor oudere werknemers? Is het waar dat de cumulatiegrond voor ontslag die in de WAB is ingevoerd dit effect nog kan versterken?
Bij het ingaan van wetgeving zal het zo zijn dat werkgevers anticiperen op de inwerkingtreding en dat ze strategisch kiezen welke arbeidsovereenkomsten ze wanneer zullen beëindigen. In januari 2020 waren er 570 ontslagenaanvragen meer dan in januari 2019 (toename van 41.7%). In februari 2020 was de toename vergeleken met het voorgaande jaar 85 ontslagaanvragen (6.7%). Dat de toename van het aantal ontslagaanvragen al afneemt in februari kan erop wijzen dat dit om een tijdelijke gedragsverandering gaat. Met de introductie van de cumulatiegrond en de verlaagde opbouw van de transitievergoeding, is beoogd het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om (ook oudere) werknemers in vaste dienst te nemen. Dit vergroot voor alle werkenden het perspectief op een vast contract.
In de QuickScan naar de effecten van de Wet arbeidsmarkt in balans (Tweede Kamer 35 074, nr. 75) die 5 juni jl. aan u Kamer verzonden is, wordt ingegaan op de tot nu gepubliceerde jurisprudentie die betrekking heeft op de cumulatiegrond. Uit deze gepubliceerde jurisprudentie komt het beeld naar voren dat er door werkgevers weliswaar een beroep is gedaan op de cumulatiegrond, maar dat daarbij tot nu toe vaak is nagelaten nader toe te lichten waarom een beroep op deze ontslaggrond, los van de andere aangevoerde ontslaggronden, tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou moeten leiden. Aan een inhoudelijke beoordeling van een beroep op de cumulatiegrond zijn rechters, afgaande op de slechts beperkte hoeveelheid gepubliceerde jurisprudentie waaruit dit kan worden afgeleid, tot op heden nauwelijks toegekomen.
Kan voor het sinds 1 januari 2020 fors gestegen aantal ontslagaanvragen aangegeven worden voor welk percentage het gaat om vijftigplussers? Kan dit ook aangegeven worden voor het leeuwendeel van de ontslagen die «in goed overleg» tot stand komen?
Bij de ontslagaanvragen wegens bedrijfseconomische redenen of langdurige arbeidsongeschiktheid worden door UWV geen statistieken bijgehouden over leeftijd. Het grootste gedeelte van de arbeidsovereenkomsten wordt beëindigd met wederzijds goedvinden. Er zijn geen cijfers bekend van het percentage oudere werknemers van wie het dienstverband met wederzijds goedvinden wordt beëindigd. Wel merk ik op dat partijen in dat geval vrij zijn om afspraken te maken over de voorwaarden van de beëindiging, maar dat in de praktijk de transitievergoeding in veel gevallen wordt toegekend. De reden daarvoor is dat een werknemer niet snel zal instemmen met beëindiging zonder minimaal de transitievergoeding.
Kunt u een (mogelijke) verklaring geven voor de plotselinge toename van het aantal ontslagaanvragen sinds 1 januari 2020, gezien het feit dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de afgenomen kosten van ontslag een «mogelijke verklaring» noemt voor de toename van het aantal ontslagaanvragen sinds begin dit jaar, maar zegt dit «niet uit de cijfers te kunnen halen»?
Bij het ingaan van wetgeving zal het zo zijn dat werkgevers anticiperen op de inwerkingtreding en dat ze strategisch kiezen welke arbeidsovereenkomsten ze wanneer zullen beëindigen. Dit gaat in de meeste gevallen om een tijdelijke gedragsverandering.
Deelt u de conclusie van een arbeidsrechtadvocaat in het artikel dat de gevolgen van de WAB voor oudere werknemers groot zijn? Zo niet, waarom niet?
Het klopt dat de WAB gevolgen heeft voor alle werknemers, inclusief de ouderen werknemers. Met invoering van de WWZ gold tot 1 januari 2020 voor werknemers die bij ontslag 50 jaar of ouder zijn en langer dan 10 jaar in dienst waren, een andere opbouw voor de transitievergoeding. Het eindigen van de deze tijdelijke regel in samenloop met de WAB maakt het effect voor oudere werknemers groter.
Is het te verwachten dat, als de ontslagboete in de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) geschrapt wordt, werkgevers vooral en bij voorkeur afscheid zullen gaan nemen van kwetsbare flexwerkers, zelfstandigen en ouderen? Zo niet, waarom niet?
Dat werknemers met ontslag worden bedreigd door de nieuwe economische realiteit valt niet te ontkennen. De NOW-regeling heeft als doel om zoveel mogelijk werkgelegenheid te behouden en voorziet ook in een tegemoetkoming van de loonkosten voor werknemers met een flexibel contract. Het zou onwenselijk zijn als de voorwaarden van de NOW ten aanzien van bedrijfseconomisch ontslag bedrijven ervan weerhouden NOW aan te vragen of noodzakelijke reorganisaties door te voeren. Dit is de rede dat de «ontslag boete» geschrapt is.
Dat betekent echter niet dat ontslag eenvoudiger is geworden. De arbeidsrechtelijke bescherming en de ontslagtoets in geval van bedrijfseconomische redenen zijn ongewijzigd. De werkgever moet nog altijd kunnen aantonen dat het ontslag gezien de bedrijfseconomische omstandigheden noodzakelijk is. Als de werkgever dat niet kan zal UWV de ontslagaanvraag afwijzen. Daarnaast geldt dat de werkgever zich aan de ontslagvolgorde dient te houden. De werkgever dient het afspiegelingsbeginsel in acht te nemen en de voorkeur van de werkgever is daarbij niet bepalend.
Kan gesteld worden dat de WAB het effect zal hebben dat ook in de coronacrisis gemakkelijker afscheid zal kunnen worden genomen van oudere werknemers? Zo niet, waarom niet?
Nee, er kan niet gesteld worden dat door de coronacrisis gemakkelijker afscheid genomen kan worden van oudere werknemers. Als een werkgever als gevolg van deze crisis genoodzaakt is tot ontslag, zal de werkgever bij UWV een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische omstandigheden moeten doen. Het ontslagrecht is, zoals omschreven in het voorgaande antwoord, ongewijzigd. De werkgever dient de noodzaak voor het verval van arbeidsplaatsen aannemelijk te maken. Bovendien dient hij daarbij aan te tonen de juiste ontslagvolgorde te hanteren.
Wat gaat u concreet doen om ouderen die als gevolg van de coronacrisis ontslagen (kunnen) gaan worden te helpen om aan het werk te blijven, of om (weer) snel aan het werk te komen? Wat gaat u concreet en extra doen om van-werk-naar-werk trajecten, in het bijzonder voor ouderen, juist nu te versterken?
Het initiatief perspectief op werk is een publiek-private samenwerking die concrete hulp biedt aan 50-plussers. Hiermee worden mensen die willen en kunnen werken, maar niet zelfstandig de weg naar werk vinden, geholpen aan een baan, een leerwerkplek of een aangepaste plek zoals een basisbaan. Binnen het programma is het platform NL Werkt Door gelanceerd, dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt samenbrengt tijdens de coronacrisis.
Ter ondersteuning van initiatieven van sociale partners voor om- en bijscholing heeft het kabinet 50 miljoen euro uitgetrokken via het crisisprogramma NL Leert Door. Ook ouderen die als gevolg van de coronacrisis ontslagen (kunnen) worden mogen hiervan gebruik maken om aan het werk te blijven of snel weer aan het werk te komen.
Ten slotte is er voorheen meer geïnvesteerd in persoonlijke dienstverlening van het UWV voor werklozen met een risico op langdurige werkloosheid. Met name ouderen maken hier gebruik van. Ten slotte zijn er nog instrumenten als het loonkostenvoordeel en subsidies voor werkgevers die oudere werklozen in dienst nemen. Het financieel cv helpt dit onder aandacht te brengen van werkgevers.
COA-personeel dat zich onveilig voelt door ‘Minderjarige’ criminele Noord-Afrikanen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «COA-personeel voelt zich onveilig en luidt noodklok: «Minderjarige» criminele Noord-Afrikanen verstieren het?»1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat gelukszoekers uit landen als Marokko en Algerije ons land onveiliger maken? Zo ja, hoe staat het met de inzet van het kabinet om deze mensen zo snel mogelijk te laten terugkeren naar het land van herkomst? Wanneer kan de Kamer de uitvoering van de motie-Becker c.s. over uitvoering van de regeerakkoordafspraken over migratieovereenkomsten (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 37) verwachten met een SMART overzicht van alle maatregelen die genomen zijn en nog genomen kunnen worden om deze migratie tegen te houden en terugkeer af te dwingen?
Asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn oververtegenwoordigd in de groep overlastgevers. Vanzelfsprekend vind ik dit volstrekt onacceptabel. De terugkeer van criminele en overlastgevende vreemdelingen met een vertrekplicht heeft, complementair aan de strafrechtelijke afhandeling van dergelijke situaties, grote prioriteit. Zoals uw Kamer weet, bemoeilijken verschillende COVID-19 gerelateerde (reis)beperkingen op dit moment de terugkeer van vertrekplichtige vreemdelingen. Criminele en overlastgevende vreemdelingen vormen hier geen uitzondering op. Dit laat onverlet dat ik ook gedurende de COVID-19 maatregelen in de migratieketen ben blijven inzetten op de terugkeer van deze groep. Dat betekent dat inbewaringstelling van criminele en overlastgevende vreemdelingen door is gegaan en dat hun terugkeertraject is gestart of voortgezet. Ik informeer u voor het zomerreces over de uitvoering van de motie Becker c.s. Het kabinet zet onverminderd in op verbetering van de terugkeersamenwerking met relevante landen.
Worden inmiddels alle maatregelen die u eind vorig jaar aankondigde aangaande een strengere aanpak tegen overlastgevende asielzoekers reeds benut op en rond de Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)-locaties? Zo ja, hoe kan het dan dat de betreffende medewerkers zich nog steeds onveilig voelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 18 december jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die ik inzet bij de aanpak van overlastgevende asielzoekers.2 Zo kunnen asielzoekers die dermate overlastgevend zijn dat zij op reguliere locaties belastend zijn voor medewerkers en medebewoners per 1 februari worden overgeplaatst naar de speciale Handhaving- en Toezichtlocatie in Hoogeveen. Ook is de Top X aanpak per 1 mei jl. landelijk ingevoerd. Voor meer informatie over de versoberde opvang van veilige landers verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11. De eerste ervaringen met deze maatregelen zijn goed, maar er is meer tijd nodig voordat zij hun vruchten zullen afwerpen.
De maatregelen hebben als doel de overlast terug te dringen en een leefbare en veilige woon- en werkomgeving te borgen. Alhoewel de incidenten op COA-opvanglocaties vaak niet gericht zijn tegen COA-medewerkers, kunnen deze wel impact hebben op medewerkers. Hierdoor kan een situatie ontstaan waarin een COA-medewerker zich onveilig voelt.
Voldoet de uitrusting van het COA-personeel om zichzelf te beschermen tegen raddraaiers op een COA-locatie en welke extra maatregelen kunt u nemen om het COA-personeel in bescherming te nemen tegen agressie en geweld?
Veiligheid van COA-medewerkers heeft voor mij de hoogste prioriteit. Het COA biedt allerlei middelen en instrumenten die erop gericht zijn om goed om te kunnen gaan met diverse situaties. Zo biedt het COA alle medewerkers onder andere een intensieve training die is gericht op het de-escaleren van een conflictueuze situatie, vindt er regelmatig afstemming plaats met de wijkagent, is er een protocol agressie en geweld met onder andere richtlijnen hoe om te gaan met verschillende situaties en is er het maatregelenbeleid. In het geval dat een ernstig incident zich voordoet, zijn er aanvullende afspraken met de politie gemaakt met betrekking tot politie-inzet op de locatie. Binnen dit pakket is aanvullende beschermende uitrusting voor COA-medewerkers niet noodzakelijk gebleken.
Hoeveel asielzoekers die ernstige overlast veroorzaken zijn tot op heden ondergebracht in de door u aangekondigde Handhaving en Toezichtslocatie (HTL) in Hoogeveen?
Op 1 februari 2020 is de HTL geopend. Tussen 1 februari en 1 mei 2020 zijn 65 overlastgevers in de HTL geplaatst. In de HTL is plek voor maximaal 50 overlastgevende asielzoekers.
Worden er daarnaast ook overlastgevende asielzoekers op COA-locaties apart gezet in gesloten voorzieningen als zij zich schuldig maken aan overlast, geweld of diefstal? Zo ja, hoe vaak is dit gedaan?
De COA-opvanglocaties zijn open opvangvoorzieningen. Dat wil zeggen dat bewoners vrij zijn om in- en uit te lopen. Er bevinden zich geen gesloten voorzieningen op COA-opvanglocaties, ook niet voor overlastgevers. Indien er sprake is van crimineel gedrag zal aangifte worden gedaan bij de politie. Bij voldoende grond kan de rechter bepalen dat een asielzoeker, net als ieder andere inwoner van Nederland, in (voorlopige) hechtenis wordt genomen.
Indien een asielzoeker op een opvanglocatie dusdanig overlastgevend is dat hij of zij een gevaar vormt voor medewerkers en medebewoners kan deze persoon door het COA worden overgeplaatst naar de HTL. Overplaatsing naar de HTL gaat altijd gepaard met een vrijheidsbeperkende maatregel, waarmee het gebied waarin betrokkene zich mag bevinden wordt beperkt. De HTL is echter geen gesloten voorziening.
Hoeveel overlastgevende asielzoekers staan inmiddels op de Top-X lijst – de lijst waar de asielzoekers die de meeste overlast veroorzaken op worden gezet en waar vervolgens per overlastgever een individuele aanpak voor wordt gemaakt – en bereikt deze aanpak ook de asielzoekers die minder vaak overlast veroorzaken maar wel ontoelaatbaar gedrag vertonen?
Het aantal en de samenstelling van de groep asielzoekers die op de Top-x lijst staat verandert iedere maand. De Top X lijst bevat momenteel circa 330 unieke vreemdelingen. Na de data-gedreven selectie van asielzoekers op de landelijke lijst, wordt door lokale partijen uit de migratieketen bekeken welke personen op de lijst daadwerkelijk in aanmerking komen voor een individuele Top X aanpak en welke maatregelen er in dit kader worden opgelegd.
De Top-X aanpak bereikt ook asielzoekers die minder vaak overlast veroorzaken, maar wel ontoelaatbaar gedrag vertonen. Immers, een asielzoeker komt niet alleen op de Top-X lijst te staan wanneer hij of zij «veelpleger» is. Ook wanneer een asielzoeker voldoet aan andere criteria, komt hij of zij op de Top-X te staan, bijvoorbeeld wanneer een asielzoeker één of meerdere registraties van verdenkingen op zijn naam heeft staan van misdrijven met een grote impact en/of misdrijven tegen een ambtenaar met een publieke taak. Daarbij kunnen asielzoekers op de lijst komen te staan wanneer zij door COA-medewerkers worden aangedragen in verband met gedrag dat als overlastgevend wordt ervaren en waarbij sprake is van grote impact op medewerkers, medebewoners of de omgeving. Hiermee bereikt de Top-X lijst óók asielzoekers die minder vaak overlast veroorzaken.
Alhoewel er door betrokken partijen extra aandacht uitgaat naar de individuele aanpak van personen op de Top X lijst, wil ik graag benadrukken dat ook voor overlastgevers die niet op de Top X lijst staan, geldt dat hun gedrag natuurlijk niet wordt geaccepteerd en dat zij worden aangepakt volgens het brede palet aan maatregelen dat voorhanden is.
Is het juist dat de top-X lijst niet gedeeld mag worden met burgemeesters, onder andere vanwege de AVG, en bent u bereid te onderzoeken welke wijziging in regelgeving nodig is om dit alsnog wel te kunnen doen, zodat overlastgevende asielzoekers ook door het lokale gezag scherp in de gasten kunnen worden gehouden?
Onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) mogen persoonsgegevens niet zomaar gedeeld worden, ook niet binnen de overheid. Voor uitwisseling van persoonsgegevens binnen de migratieketen is reeds een wettelijke basis. Ik onderzoek of het onder bestaande wettelijke kaders (zoals de politie – en openbare orde wetgeving) eventueel mogelijk is om in het kader van de openbare orde en veiligheid bepaalde informatie van de migratieketen over personen op de Top X lijst te delen met de lokale gezagsdriehoek, bestaande uit de gemeente, de politie en het OM. Zo ja, dan zal worden bezien op welke manier. Zo nee, dan worden alternatieve oplossingen onderzocht, zoals bijvoorbeeld het afsluiten van convenanten. Hierbij ben ik gebonden aan het AVG uitgangspunt van dataminimalisatie. Dat houdt in dat met de lokale gezagsdriehoek enkel de voor hen noodzakelijke personen/gegevens gedeeld zullen worden.
Hebben de ketenmariniers voldoende middelen om deze asielzoekers aan te pakken en wordt er vanuit het ministerie geëvalueerd waar er knel- en verbeterpunten zitten?
De ketenmariniers maken gebruik van het brede palet aan maatregelen dat voorhanden is in de aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Over deze maatregelen heb ik uw Kamer bij brief geïnformeerd.3 Binnenkort publiceren de ketenmariniers een toolbox met een overzicht van deze maatregelen. Een evaluatie van de Top X aanpak zal plaatsvinden zodra er genoeg ervaring is opgedaan om knel- en verbeterpunten vast te stellen. Uiteraard bekijk ik daarnaast continu met betrokken partijen waar het beter kan.
Hoe kan het dat de burgemeester van Smallingerland de noodklok luidt terwijl u een arsenaal aan extra maatregelen heeft ingevoerd? Bent u bereid met hem in gesprek te gaan om te bezien wat lokaal meer gedaan kan worden om de problematiek aan te pakken en iets als de massale vechtpartij in asielzoekerscentrum (AZC) Drachten niet meer te laten voorkomen?
De gemeente Smallingerland kampt al langere tijd met overlast veroorzaakt door asielzoekers. Een heftig incident in azc Drachten was de directe aanleiding voor de burgemeester om de noodklok te luiden en hulp in te roepen van het ministerie. Er heeft reeds een goed gesprek plaatsgevonden tussen het ministerie en de burgemeester van Smallingerland om de lokale problematiek te bespreken. Daarbij heeft het ministerie haar hulp aangeboden. Naast de gemeente, het COA, Nidos, het OM en de politie, spelen ook de ketenmariniers een rol in de lokale aanpak. Er wordt alles aan gedaan om het aantal incidenten te verminderen. Echter, ondanks alle inspanningen die worden getroffen in de begeleiding van asielzoekers en de aanpak van overlastgevende asielzoekers kunnen incidenten zoals die in Drachten niet geheel voorkomen worden.
Hoe staat het met uw zoektocht naar een geschikte locatie voor separate opvang voor enkel en alleen asielzoekers uit veilige landen zodat zij niet langer anderen tot last kunnen zijn? Ziet u een mogelijkheid om ook een dergelijke aparte opvang, uiteraard sober en zoveel mogelijk gesloten, op te zetten voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers) uit veilige landen?
Een versoberde opvang voor personen wiens asielaanvraag wordt afgedaan in spoor 2 past bij de relatief korte tijd die deze groep, met een relatief kansarme asielaanvraag, in Nederland verblijft. Daarnaast helpt het apart opvangen van deze groep bij de beschikbaarheid voor de asielprocedure en het vertrekproces.
Voor de realisatie van een separate opvanglocatie is naast een geschikte locatie ook bestuurlijk draagvlak een randvoorwaarde. Op dit moment is deze combinatie nog steeds niet gevonden. Bij wijze van tussenoplossing is het COA in een vergevorderd stadium van voorbereiding om de opvang van deze doelgroep op een aantal bestaande locaties te versoberen en beter beheersbaar te maken. Het COA richt zich nu allereerst op het realiseren van deze tussenoplossing. Met de opgedane ervaring vanuit de tussenoplossing wordt bezien of in de toekomst kansen ontstaan voor een separate locatie voor deze doelgroep. Ik verwacht dat de versobering van de opvang van veilige landers wiens asielaanvraag wordt afgedaan in spoor 2 na het zomerreces is gerealiseerd. Op dat moment verwacht ik ook uw Kamer te kunnen informeren over de eerste ervaringen met deze tussenoplossing.
De aanpak van overlastgevende AMV’s heeft ook mijn aandacht. Op deze groep kan het COA verschillende maatregelen toepassen, zoals een locatieverbod of strafoverplaatsing. Als deze maatregelen geen of onvoldoende effect hebben, kan een AMV worden doorverwezen naar de Perspectief Opvang Nidos. In deze speciale opvangvorm wordt door middel van intensieve begeleiding gewerkt aan gedragsverbetering van overlastgevende AMV’s. Tevens zijn het COA en Nidos met mijn departement in gesprek over aanvullende maatregelen om de overlast van AMV’s te verminderen en zal bovendien de vierde ketenmarinier, die momenteel wordt geworven, zich specifiek richten op de aanpak van overlastgevende AMV’s. Ook over deze resultaten zal ik uw Kamer na de zomer informeren.
Hoe is het mogelijk dat overlastgevende asielzoekers zich kunnen verplaatsen door Nederland om, zoals uit het artikel blijkt, de opvang te gebruiken als basis om door het land te trekken op stroop- en rooftocht? Worden er bijvoorbeeld fietsen gefaciliteerd waarmee zij het terrein af kunnen en zijn er inmiddels nieuwe ontwikkelingen tussen de ketenmarinier en de vervoersmaatschappijen om reisverboden aan overlastgevende asielzoekers op te leggen? Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van de motie Becker over een verbod op straatintimidatie (Kamerstuk 19 637, nr. 2483) om over te gaan tot openbaar vervoersverboden bij overlastgevers?
Mits zij hun verplichtingen -zoals de meldplicht- nakomen, zijn asielzoekers in afwachting van hun procedure vrij om zich door Nederland te verplaatsen. Zonder gegronde reden kan de overheid de vrijheid van een asielzoeker niet zomaar beperken of ontnemen. Dit is in lijn met internationale en nationale wet- en regelgeving, waar Nederland zich aan wil en dient te houden.
Het is geen COA-beleid om fietsen beschikbaar te stellen aan asielzoekers. In enkele gevallen wordt aan schoolgaande kinderen voor het vervoer naar school een fiets in bruikleen gegeven. Asielzoekers kunnen zelf een fiets kopen. Voor vervoersbewegingen gerelateerd aan het asielproces zoals een bezoek aan een advocaat wordt door het COA een OV-vervoersbewijs ter beschikking gesteld.
Zoals ik uw Kamer op 18 december jl. bij brief meldde, is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een handreiking opgesteld over de invoering van een verbod op straatintimidatie.4 Deze is actief verspreid onder de gemeenten. De motie van het lid Becker verzoekt verder om te verkennen of overlastgevende asielzoekers een reisverbod met het openbaar vervoer kunnen krijgen.5 Nog los van de uitvoeringsaspecten hiervan maakt de relevante privacywetgeving het delen van persoonsgegevens tussen de organisaties uit de migratieketen en de organisaties van het openbaar vervoer erg moeilijk.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat stemmen de aanpak van overlastgevende asielzoekers in het openbaar vervoer met elkaar af. Aandachtspunten zijn inzicht verkrijgen in de groep asielzoekers die overlast veroorzaken in het openbaar vervoer en de mogelijkheden daarbij voor het opleggen van een reisverbod. Over de mogelijkheden voor het inzetten van reisverboden lopen de gesprekken met openbaar vervoerders, het OM en vakbonden.
Wanneer wordt overgegaan tot het opleggen van een gebiedsgebod bij een overlastgevende asielzoeker? Zou dit in uw ogen sneller kunnen dan dat nu het geval is?
Indien een asielzoeker overlast veroorzaakt binnen de opvanglocatie, kan door de IND, de DT&V of door de AVIM aan betrokkene een vrijheidsbeperkende maatregel (gebiedsgebod) worden opgelegd. Hierbij stelt het COA een verslag op van de overlastgevende gedragingen, aan de hand waarvan wordt beoordeeld of deze zodanig ernstig zijn dat de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel gerechtvaardigd is.
Het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel vindt in de regel plaats kort nadat betrokkene overlastgevend gedrag heeft vertoond dat, al dan niet in samenhang bezien met eerder vertoond gedrag, diens verblijf op de opvanglocatie onhoudbaar maakt. De vrijheidsbeperkende maatregel, in het kader van overlastgevend gedrag, wordt in de regel opgelegd in combinatie met de aanzegging zich te melden in de HTL. Op werkdagen, uiteraard afhankelijk van het tijdstip, wordt de maatregel doorgaans opgelegd op de dag waarop de laatste grensoverschrijdende gedraging zich heeft voorgedaan. Binnen dit kader gebeurt het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel zo snel mogelijk en ik zie op dit moment geen aanleiding om dit te versnellen.
Daarnaast kan, indien dit is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening, ook een gebiedsverbod worden opgelegd door de burgermeester indien sprake is van overlastgevend gedrag buiten de opvanglocatie en/of de openbare orde in het geding is.
Welke extra maatregelen kunnen COA-locaties nemen om ervoor te zorgen dat asielzoekers niet met gestolen waar, volgens het artikel afkomstig uit winkels uit het hele land, de locatie op kunnen en dit vervolgens kunnen verkopen aan elkaar en asielzoekers meteen opgepakt worden als bemerkt wordt dat gestolen goederen in het bezit zijn?
Asielzoekers dienen zich net als een ieder in Nederland te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving. De begeleiding van het COA is gericht op het realiseren van een veilige en leefbare leef- en werkomgeving. Een onderdeel van de begeleiding van het COA is het regelmatig uitvoeren van kamercontroles. Indien er signalen zijn van crimineel gedrag is het COA-beleid om contact met de politie op te nemen. In overleg met de politie wordt dan bekeken wat een gepaste actie is.
Bent u bereid opnieuw contact te zoeken met het lokale gezag in gemeentes met COA-locaties om ervoor te zorgen dat de gemeentes zich voldoende gehoord voelen en serieuze gesprekspartners zijn als het gaat om het aanscherpen van maatregelen?
Ik ben continu in gesprek met gemeenten over ontwikkelingen op het migratiegebied, waaronder de aanpak van de overlast en de behoefte aan aanvullende opvangcapaciteit. De opvang van personen die in Nederland asiel aanvragen is immers een gezamenlijke opgave; het COA kan dit niet alleen. Ik ben gemeenten met een opvanglocatie dankbaar voor hun inspanningen en benadruk de urgentie voor extra opvangplekken voor asielzoekers. Uiteraard heeft ook het COA, in het kader van de reguliere bedrijfsvoering, met regelmaat contact met de betreffende gemeente om informatie te delen en indien nodig gezamenlijk actie te nemen op ontwikkelingen in die gemeente. Teneinde te voorkomen dat een groep overlastgevers het draagvlak voor de opvang van asielzoekers ondermijnt en de zoektocht naar extra opvanglocaties bemoeilijkt, zet ik de ketenmariniers in om gemeenten waar nodig te adviseren en assisteren.
Bent u bereid een meldpunt in uw ministerie te openen voor COA-medewerkers die zich onveilig voelen, zodat ook concrete gebeurtenissen aanleiding kunnen geven het beleid weer verder aan te scherpen?
COA-medewerkers kunnen op diverse manieren hun mening geven en hun gevoel van onveiligheid uiten en worden daartoe ook expliciet uitgenodigd. Dit kan rechtstreeks bij hun leidinggevende, bij de preventiemedewerkers, vertrouwenspersonen, het bureau veiligheid, het meldpunt integriteit, de bedrijfsarts of een bedrijfsmaatschappelijk werker. Het COA-bestuur benadrukt in contacten met medewerkers – in overleggen of tijdens werkbezoeken – het gesprek aan te willen gaan over het dagelijks werk, waaronder (on)veiligheid. Dit doet het bestuur actief met de ondernemingsraad maar ook in gesprekken met (een vertegenwoordiging van) medewerkers. Het COA en het departement onderhouden nauw contact over overlast op opvanglocaties. Ik zie dan ook geen noodzaak tot het openen van een meldpunt op het ministerie.
Het rapport ‘Uitgesproken’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Uitgesproken» en met de huidige situatie in de gemeente Westerveld dat er een convenant is gesloten?1 2 3
Ja.
Deelt u de mening dat het gezien de uitkomsten van het rapport «Uitgesproken» onwenselijk is dat het convenant is opgesteld zonder burgerparticipatie of partijen die burgers representeren?
Het heeft mijn voorkeur dat omwonenden en telers met elkaar in gesprek komen om op lokaal niveau bevredigende afspraken te maken. Het rapport «Uitgesproken» laat zien dat dat op sommige plaatsen goed mogelijk is, maar dat in andere plaatsen hiervoor nog een weg is te gaan. Het is aan de lokale overheden om daar de juiste balans en werkwijze in te vinden en stap voor stap het gesprek weer op gang te brengen. Ik ben blij dat de gemeente Westerveld dat heeft opgepakt. Daarmee is niet gezegd dat het convenant een eindpunt is, maar wel een stap in de goede richting. De gemeente heeft het beste inzicht in de lokale situatie en ik heb vertrouwen in de aanpak die zij kiest.
Deelt u de mening dat de geplande pilot van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen in Zuid-West Drenthe urgentie heeft gezien de huidige situatie?
Ja. Onder regie van de provincie Drenthe zijn bestuurlijke gesprekken gevoerd met de provincie Overijssel en de Vereniging Drentse Gemeenten (VDG) over de opzet van deze meerjarige pilot. Het Ministerie van LNV is bereid deze pilot te faciliteren.
Bent u bereid om in overleg met de overige overheden het starten van de LNV-pilot gewasbeschermingsmiddelen te bespoedigen?
Mijn inzet is om onder regie van de provincie Drenthe zo spoedig mogelijk tot een pilot te komen binnen de kaders van het Uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Wat is de verwachting qua planning rondom het advies van de Gezondheidsraad, commissie gewasbescherming en omwonenden? Wordt de datum van 1 juni 2020 gehaald of is er door de huidige situatie (COVID-19) een alternatieve datum gepland?
De Gezondheidsraad heeft op 29 juni 2020 haar advies gepubliceerd. Voor een inhoudelijke reactie op de aanbevelingen van de Gezondheidsraad verwijs ik naar de brief die ik op 30 juni 2020 samen met de Minister voor Medische Zorg aan uw Kamer heb gestuurd
Hoe ziet u deze situatie in het licht van uw «Kringlooplandbouwvisie: waardevol en verbonden»?
Zoals aangegeven vind ik het van belang om zo snel mogelijk te starten met een pilot binnen de kaders van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, een belangrijk onderdeel van mijn visie op kringlooplandbouw. De kern van de visie op gewasbescherming is weerbare planten en teeltsystemen, waarbij minder behoefte is aan gewasbeschermingsmiddelen en waarbij nagenoeg geen emissie plaatsvindt. Met deze pilot wil ik een positieve impuls geven aan de ontstane situatie.
Het bericht ‘Politie luidt noodklok over toename crystalmethlabs’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie luidt noodklok over toename crystalmethlabs»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel crystalmethlabs er dit jaar zijn opgerold? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal opgerolde crystalmethlabs, opgesplitst per jaar, vanaf 2017? Zo nee, waarom niet?
Over de periode 1 januari tot en met 8 juni 2020 zijn op dit moment acht opgerolde productielocaties geregistreerd waarin vermoedelijk productie van methamfetamine (crystal meth) plaatsvond. Het aantal productielocaties voor methamfetamine dat sinds 2017 is opgerold is in onderstaande tabel weergegeven.
Jaar
2017
2018
2019
2020
Opgerold
5
7
9
81
Kunt u aangeven waar de tot nu toe opgerolde crystalmethlabs zich in Nederland bevinden? Zo ja, in hoeverre is er sprake van geografische concentratie van dergelijke labs? Zo nee, waarom niet?
De politie geeft aan dat het inzichtelijk maken van de locaties waar productieplaatsen zijn opgerold het opsporingsbelang kan schaden. Ik kan daarom over de vindplaatsen geen uitspraak doen.
Kunt u aangeven hoe het aandeel inbeslaggenomen crystal meth zich verhoudt tot het totaal aantal in beslag genomen drugs? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven, opgesplitst per jaar, vanaf 2017? Zo nee, waarom niet?
Een volledige registratie van de totale hoeveelheid in Nederland in beslag genomen drugs, onderverdeeld naar type drugs, is over de periode 2017 tot en met 2019 niet beschikbaar. In de van de politie ontvangen informatie zijn niet alle inbeslagnames van alle eenheden opgenomen. Over 2018 zijn alleen gegevens bekend van het Hit and Run Cargo Team (HARC) in de Rotterdamse haven en de Douane. Omdat deze gegevens op onderdelen een aanzienlijke onderschatting vormen van de totale hoeveelheid drugs die dat jaar in beslag zijn genomen, kan ten aanzien van de inbeslagnames in dat jaar geen voldoende representatief beeld worden geschetst. In onderstaande tabel zijn de drugssoorten vermeld die in de van de politie ontvangen gegevens over zowel 2017 als 2019 voorkomen en voldoende eenduidig zijn gedefinieerd om te kunnen worden vergeleken. De gegevens over deze jaren zijn inclusief de inbeslagnames door de Douane en de Koninklijke Marechaussee.
Uit deze cijfers blijkt dat het aandeel methamfetamine binnen de totale hoeveelheid inbeslagnemingen sinds 2017 is toegenomen. Cocaïne blijft verreweg het grootste deel vormen. Hierbij moet worden aangetekend dat voorzichtigheid geboden is bij het duiden van trends op grond van deze beperkte beschikbare data.
2017
2019
In beslag genomen
kg
kg
Amfetamine (speed)
122
475
Heroïne
1.110
1.326
Cocaïne
14.628
43.836
Methamfetamine / crystal meth
23
837
Ecstasy
1.249
599
Ketamine
1
19
Designerdrugs/NPS
5
Bronnen: «Drugs inbeslagnemingen uit het jaar 2017«, politie, Landelijke Eenheid, en «Informatierapport inbeslagname drugs 2019», politie, DLIO, mei 2020
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederland vanwege de goede infrastructuur, productiefaciliteiten en het milde strafklimaat als aantrekkelijke productiebasis voor crystal meth wordt gezien? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u en bent u bereid nog meer te nemen om Nederland minder aantrekkelijk te maken voor drugscriminelen? Zo nee, waarom niet?
De toename van het aantal aangetroffen productielocaties voor methamfetamine baart ook mij zorgen, en toont eens te meer de noodzaak om de georganiseerde ondermijnende criminaliteit krachtig te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 18 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd op welke wijze het kabinet in de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit investeert.2 Van de daarin genoemde investeringen zal in het bijzonder de introductie van het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) de risico’s voor drugscriminelen vergroten, en het daarmee voor hen Nederland onaantrekkelijker maken in Nederland actief te zijn. Ook zijn momenteel enkele wetswijzigingen in voorbereiding waarmee de handel in niet-geregistreerde precursoren (grondstoffen voor drugs) en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen kan worden aangepakt.
Over de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen kan in het algemeen het volgende worden opgemerkt. Aannemelijk is dat de factoren die Nederland aantrekkelijk maken voor bona fide ondernemers, zoals infrastructuur en financiële dienstverlening, ook door criminelen worden gewaardeerd. Ten aanzien van het strafklimaat heb ik uw Kamer in mijn brief van 3 februari jl. bericht dat Nederland in vergelijking tot andere landen in Noordwest-Europa geen bijzonder lage maximumstraffen kent.3 Over de overwegingen die voor drugscriminelen bepalend zijn voor de keuze hun waar in Nederland te produceren is vooralsnog weinig bekend. Om maatregelen te kunnen voorstellen die de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen verminderen is meer inzicht in deze overwegingen gewenst. In het kader van de kennisagenda van het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarover ik uw Kamer in de hiervoor genoemde brief heb geïnformeerd, ga ik na op welke wijze hier onderzoek naar kan worden gedaan. Ik zal uw Kamer daarover in het najaar nader informeren.
Is bij u meer bekend over de achtergrond van de opdrachtgevers van de crystalmethlabs? Zo ja, bestaat er enig verband tussen crystal meth opdrachtgevers en xtc opdrachtgevers? Zo nee, waarom is niet meer bekend over de achtergrond en lopen er überhaupt onderzoeken naar deze crystal meth opdrachtgevers?
Ik kan geen uitspraken doen over lopende onderzoeken. Wel kan worden gezegd dat bij enkele zaken is geconstateerd dat er naast de vermoedelijke productie van methamfetamine sprake was van handel in andere soorten illegale drugs. Daarnaast zijn er signalen op basis waarvan wordt vermoed dat bestaande synthetische drugsproducenten en handelaren (deels) overstappen naar de productie van methamfetamine.
De politie geeft aan aanwijzingen te hebben dat Nederlandse drugshandelaren met behulp van Mexicaanse drugskartels xtc-labs ombouwen tot labs waar crystal meth wordt gemaakt, herkent u dit beeld? Zo ja, welke concrete acties, zowel nationaal als internationaal, heeft u genomen en bent u van plan om te nemen om te voorkomen dat dat Mexicaanse drugskartels hun werkgebied in Nederland kunnen uitbreiden?
Zoals gemeld in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer over methamfetamine werkt de politie nauw samen met buitenlandse opsporingsdiensten, zowel in Europees verband als daarbuiten.4 Buiten Europa onderhoudt de politie intensief contact met de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA), de Australian Federal Police (AFP) en Mexicaanse opsporingsdiensten. De politie geeft aan op dit moment geen concrete reden te hebben om aan te nemen dat Mexicaanse drugskartels hun werkterrein uitbreiden naar Nederland. Evenals ten tijde van de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen is het beeld dat Mexicaanse criminelen op verzoek en onder regie van Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) in uitvoerende rollen de productie ondersteunen. In het contact met de Mexicaanse opsporingsdiensten worden de ontwikkelingen op dat vlak gevolgd en signalen uitgewisseld.
Kan worden toegelicht welk deel van de productie van crystal meth is bestemd voor de Nederlandse afzetmarkt en welk deel is bestemd voor de buitenlandse markt? Zo nee, waarom niet?
Uit het in maart jl. door het Trimbos-Instituut gepubliceerde Jaarbericht Nationale Drug Monitor 2019 (NDM 2019) blijkt dat het gebruik van methamfetamine in Nederland sporadisch is, en zich beperkt tot enkele groepen zoals mannen die seks hebben met mannen.5 Op basis daarvan kan worden aangenomen dat de in Nederland geproduceerde methamfetamine vrijwel volledig wordt geproduceerd voor de buitenlandse markt.
Zijn er signalen vanuit het buitenland over uit Nederland afkomstige crystal meth? Zo nee, bent u bereid om contact op te nemen met uw Europese collega’s om de Europese productielijnen en afzet van crystal meth meer in kaart te brengen en de Kamer hier op korte termijn nader over te informeren?
In enkele gevallen zijn vanuit het buitenland, zowel binnen Europa als overzees, signalen ontvangen over aangetroffen methamfetamine die uit Nederland afkomstig zou zijn. Omdat het lopende onderzoeken betreft kan de politie hierover geen specifieke informatie verstrekken. Vanwege het onderzoeksbelang kan ook geen gedetailleerde informatie over de productie- en afzetlijnen worden gegeven. Zoals ik uw Kamer heb medegedeeld in mijn brief over crystal meth van 10 september 2019 bevinden de gebruikers van methamfetamine zich vooral in Noord-Amerika, en in toenemende mate in Zuid- en Oost-Azië en Australië.6 De landen in deze regio’s vormen daarom een belangrijke eindbestemming voor in Nederland geproduceerde methamfetamine.
Indien uit het buitenland het signaal wordt ontvangen dat vermoedelijk in Nederland geproduceerde methamfetamine is aangetroffen, zet de politie waar mogelijk met het desbetreffende land in op joint targeting. Hieronder wordt verstaan: het maken van afspraken met de internationale partners over de (structurele) opbouw van een informatiepositie, die leidt tot een aanpak van de sleutelfiguren, vanuit een gedeeld belang en kijkend naar gezamenlijke (interventie-) mogelijkheden. Joint targeting leidt tot focus, samen met andere landen, op High Priority targets, met het doel hen in hun criminele handelen te frustreren en uit te schakelen en verkregen vermogen af te nemen.
Welke maatregelen zijn er reeds genomen tegen eigenaren die, in ruil voor geld, hun leegstaande schuren beschikbaar stellen voor crystalmethlabs? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze eigenaren weerbaarder te maken tegen deze drugscriminelen?
Eigenaren die worden verdacht van een strafbaar feit met betrekking tot de productie of opslag van illegale drugs in hun schuur worden strafrechtelijk vervolgd. Daarnaast is de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd een pand te sluiten als dit wordt gebruikt voor de productie of opslag van illegale drugs. Deze bevoegdheid ziet ook op schuren en loodsen, en wordt in de praktijk ook toegepast. Behalve het aanpakken van eigenaren die zich inlaten met drugscriminelen wordt ook in preventie geïnvesteerd. Om te voorkomen dat drugscriminelen ongestoord hun gang kunnen gaan in leegstaande schuren en loodsen zijn meerdere initiatieven ontwikkeld. In Brabant heeft de Taskforce – RIEC Brabant-Zeeland het Project Agrarisch Buitengebied geïnitieerd, dat als doel heeft de maatschappelijke weerbaarheid in het agrarisch buitengebied te vergroten en barrières op te werpen tegen ondermijning. Naast controles van stallen en loodsen, wordt door het geven van voorlichting en het bieden van handelingsperspectief bijgedragen aan het vergroten van de weerbaarheid van agrariërs. Verder is in het kader van de Regiodeal Achterhoek het programma Vitaal Buitengebied ontwikkeld. Naast het vergroten van de weerbaarheid van eigenaren van leegstaande panden wordt in dit programma ook ingezet op de transformatie en sloop van leegstaande gebouwen en het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen voor boeren om hun erf vitaal te kunnen houden en goed te kunnen blijven leven in het buitengebied. Tot slot heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer in zijn brief over de wijkaanpak van 31 maart jl. geïnformeerd over het onderzoek dat door de ministeries van JenV en BZK is uitgevoerd naar de huur van panden voor criminele doeleinden («Panden met een luchtje»).7 In de voortgangsbrief ondermijning van komend najaar wordt uw Kamer nader over dit onderzoek geïnformeerd.
Hoe staat het met het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt om een groep van nieuwe psychoactieve stoffen (NPS), ook wel designerdrugs genoemd, te verbieden? Hoe verhouden de actieve stoffen van crystal meth zich tot de groep NPS behorende tot dit wetsvoorstel?
Het wetsvoorstel waarmee groepen nieuwe psychoactieve stoffen kunnen worden verboden is dit voorjaar door Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport via internet geconsulteerd. Partijen die belast zullen zijn met de uitvoering en handhaving van de voorgenomen wetswijziging zijn verzocht een uitvoeringstoets uit te brengen. De verwachting is dat alle reacties de komende weken ontvangen zullen zijn en verwerkt kunnen worden. Het streven is het wetsvoorstel dit najaar in procedure te brengen.
De verhouding van methamfetamine tot het wetsvoorstel kan als volgt worden toegelicht. De stofgroepen die voor een verbod worden beoogd zijn afgeleid van de chemische structuur van middelen die op lijst I van de Opiumwet staan. Een van die stofgroepen (fenethylamines) omvat ook de chemische structuur van amfetamine. Dat betekent dat alle nieuwe aan amfetamine verwante stoffen verboden zullen zijn. Methamfetamine is een stof die tot de amfetamines behoort, wat betekent dat ook alle mogelijke varianten van methamfetamine automatisch verboden zullen zijn.
Het bericht ‘NOS divibase: Staatsomroep heeft geheime wisselbokaal voor ‘divers profileren’ |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NOS divibase: Staatsomroep heeft geheime wisselbokaal voor «Divers profileren»« en het feit dat de NOS tot afgelopen weekend iedere maand een «Divibokaal» uitreikte?1
Ja.
Wat waren de criteria om in aanmerking te komen voor de «Divibokaal» van de maand?
De redactie van de NOS heeft geprobeerd om invulling te geven aan zijn wettelijke taak om een zo breed en divers mogelijk publiek aan te spreken door een zo evenwichtig mogelijke weerspiegeling van de samenleving in zijn media-aanbod te realiseren. Een taak die tevens zijn beslag heeft gekregen in de prestatieafspraken die ik met de NPO heb afgesloten. Vanuit de redactie is in dat kader het idee geboren om een bokaal in het leven te roepen om op een structurele basis elkaar te stimuleren oog te hebben voor meer diversiteit in hun journalistieke producties. De bokaal werd door de redactie niet ingezet als officieel beleidsinstrument met concreet geformuleerde criteria, maar werd gehanteerd als een middel om de discussie op de redactie te kunnen voeren over de keuzes die de NOS maakt in zijn berichtgeving.
Op welke manier houdt de NOS een database bij met mensen op basis van hun geslacht of etniciteit? Worden mensen daarnaast ook geregistreerd op hun inhoudelijke kwaliteiten?
Het is de taak van de NOS om het Nederlandse publiek op een zo onafhankelijk mogelijke manier te informeren en in de berichtgeving de samenleving zo evenwichtig mogelijk te weerspiegelen. Daarbij past het in beeld brengen van een diversiteit aan bronnen die samen een afspiegeling vormen van de maatschappij. Om dit kunnen realiseren heeft de NOS ervoor gezorgd dat er een lijst is opgesteld van geschikte mensen die vanuit hun expertise én vanuit diverse achtergronden kunnen worden benaderd bij de verslaggeving. Volgens de NOS is de volgorde dat altijd vanuit de inhoud – en daarmee de expertise – het zoeken van meerdere bronnen begint en niet andersom.
De lijst met contacten is deels ontstaan vanuit gericht zoeken door de NOS-redactie via universiteiten, bedrijven, hogescholen, instellingen en organisaties en deels door gebruik te maken van reeds bestaande bronnen. Bij de zoektocht naar contacten heeft de NOS aan deze organisaties kenbaar gemaakt te willen komen tot een diverser expertbestand. De mensen die daarbij zijn genoemd zijn door de NOS telefonisch benaderd met de vraag of ze in voorkomende gevallen mogen worden benaderd voor onderwerpen in hun vakgebied of vanuit hun expertise.
Het is een gebruikelijke werkwijze binnen de journalistiek om een interne database van mogelijk te benaderen bronnen bij te houden voor het maken van een journalistiek item. De NOS heeft mij laten weten bij de opstelling van de Divibase ook te hebben gekeken naar de privacyaspecten en deze te hebben getoetst aan de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Ik vertrouw er op dat de NOS met het opstellen en hanteren van de database conform de AVG handelt, maar het is niet aan mij om hierover een oordeel te vellen. Dat is de taak van de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre zijn mensen op de hoogte dat hun gegevens worden bijgehouden in de zogenaamde «divibase»? Is het bijhouden van een database met persoonlijke gegevens van mensen in strijd met de AVG?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de database van de NOS, waarbij geïnterviewde mensen worden gereduceerd tot hun geslacht of etniciteit?
De werkwijze van de NOS begint bij de inhoud, waarbij volgens de NOS vervolgens rekening wordt gehouden met een veelheid aan dimensies binnen diversiteit, niet alleen geslacht en etniciteit. Met het in beeld brengen van diverse bronnen en het vertellen van verschillende verhalen zet de NOS zich in om de kwaliteit van haar journalistiek media-aanbod te verbeteren. Over de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven kan en mag men van mening verschillen. Maar ik hecht eraan om het belang van diversiteit en de bijdrage die het levert aan de journalistieke kwaliteit niet ter discussie te stellen.
Op welke manier wordt er binnen de NOS gestuurd op diversiteit?
De NOS zegt haar diversiteitsbeleid te stoelen op het uitgangspunt dat iedere Nederlander recht heeft op een brede en evenwichtige nieuwsvoorziening. Daarin ziet de NOS voor zichzelf een belangrijke taak weggelegd die langs twee lijnen wordt vervuld. Ten eerste door diversiteit als onmisbaar onderdeel aan te merken van de kwaliteit van haar journalistieke producties. Daarnaast streeft de NOS ernaar om diversiteit ook in het eigen personeelsbeleid te realiseren.
Bent u van mening dat de diversiteitsquota leidt tot discriminatoire keuzes binnen de programmering van de NOS?
Voor zover ik begrepen heb, hanteert de NOS geen diversiteitsquota. Bovendien is het niet aan mij als Minister om een oordeel te vellen over journalistieke keuzen die media maken. De redactionele vrijheid die media genieten dient immers te worden gerespecteerd.
Zijn de gasten of geïnterviewden bij een item op de hoogte dat zij geselecteerd worden op hun afkomst in plaats van hun inhoudelijke kwaliteit? Zo ja, wat vinden zij hiervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met de hoofdredacteur van de NOS eens dat het profileringsbeleid van de NOS «werkt» en «betekenis heeft»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De NOS spant zich in om een meer evenwichtige representatie te realiseren en probeert zo bij te dragen aan haar taak om kwalitatief hoogstaand journalistiek media-aanbod te verzorgen. In hoeverre de NOS daarin daadwerkelijk slaagt zal moeten blijken uit de verantwoording die de NOS aan haar publiek aflegt.
Bent u van mening dat het reduceren van mensen tot hun geslacht of etniciteit niet alleen kwetsend is, maar ronduit beledigend? Bent u ook van mening dat zeker bij een omroep uit het publieke bestel dit soort etniciteitslijsten niet bijgehouden dienen te worden, laat staan te worden gevierd? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de NOS afstapt van dit soort etniciteitslijsten of diversiteits-bokalen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat het reduceren van mensen tot hun geslacht of etniciteit in geen enkele context wenselijk is. De publieke omroep is van en voor alle Nederlanders en heeft op grond hiervan de taak om alle groepen in de samenleving te bereiken en evenwichtig te weerspielen. Deze taakopdracht staat wat mij betreft niet ter discussie. De wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven is een zaak van omroepen zelf. Daarin past bemoeienis vanuit de overheid niet. Dat geldt ook voor de NOS. Ik twijfel niet aan de intenties van de NOS maar begrijp ook de gevoeligheid rondom dit thema. Dat blijkt ook uit de verschillende reacties. Het spreekt vanzelf dat de NOS haar doel en werkwijze toelicht, daarover met haar publiek in discussie gaat en daar waar nodig aanpast. Ik zie ook dat dit gebeurt. Inmiddels is de NOS met de Divibokaal gestopt.
Het bericht dat garnalenvissers meer mogen vissen in Natura-2000-gebieden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Garnalenvissers mogen veel meer vissen in Natura-2000-gebieden»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de bedoeling is van het vastleggen van visuren in de Natuurbeschermingswet (NB-wet)vergunning?
De visuren zijn vastgelegd als inkadering van de getoetste feitelijke omvang van visserij in de Natura 2000-gebieden ten tijde van de vergunningverlening. Deze vastlegging van hetgeen getoetst is, is een vast gegeven in elke willekeurige Wnb-vergunning: een afwijking ervan geeft aanleiding tot een nieuwe beoordeling. Vastlegging ervan geeft een instrument om, waar noodzakelijk, handhavend te kunnen optreden: hetgeen niet in overeenstemming is met de vergunning, is immers in principe niet toegestaan vanuit de Wet natuurbescherming.
Klopt het dat het doel van de maatregel is om de inzet van de garnalenvloot in Natura 2000-gebieden op een bepaald niveau te bevriezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan het niveau waarop de inzet wordt bevroren?
Nee, dat is niet het doel. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 gaat het hier om het in een vergunningvoorschrift vastleggen van de getoetste visserij. Het is niet bedoeld om deze visserij op een bepaald niveau te bevriezen. Wanneer de garnalenvissers ervoor zouden kiezen om, met een juiste en volledige ecologische onderbouwing, meer visuren dan de nu vergunde aantallen aan te vragen, dan kan dat niet zonder enige onderbouwing geweigerd worden. Dat is ook niet de insteek van de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming; wanneer een vergunningaanvrager met een voldoende juiste en actuele ecologische onderbouwing zijn activiteit wil verruimen, dan is het aan mijn ministerie om op basis van die onderbouwing te bezien of die verruiming inderdaad toelaatbaar zou kunnen zijn.
Wat voor (soort) berekeningsfouten zijn er bij het verlenen van de vergunning gemaakt en waarom worden deze als «softwarefouten» gekarakteriseerd?
Bij het vaststellen van de initiële visuren voor het ijkjaar 2015 is met een, voor de zuidelijke Natura 2000-gebieden, te lage vissnelheid gerekend. Daarnaast bleek, naderhand, in deze initiële berekeningen sprake van ontbrekende data doordat onder andere de gebruikte software ten onrechte bepaalde (omgenummerde2) vaartuigen niet meenam in de berekeningen.
Meer specifiek en technisch: middels de software werd een zogenaamde «vesselgroup» aangemaakt van te vergunnen (en tijdens de monitoring: vergunde) vaartuigen. Daarin zat een zogenoemde «bug» waardoor er data van meer vaartuigen in de berekening meekwamen dan de daadwerkelijk te vergunnen respectievelijk vergunde vloot van vaartuigen. Ook werden in sommige gevallen tussentijds omgenummerde vaartuigen (als gevolg van overdrachten) door de «bug» dan weer wel en dan weer niet meegenomen. Daarmee werden er ook dus meer c.q. juist minder visuren in de berekeningen meegenomen dan feitelijk in de praktijk gerealiseerd werden. Tot slot zijn er bij de initiële berekening te veel visuren meegenomen omdat in eerste instantie ook het varen op 0 knopen werd meegeteld als «visactiviteit».
Kunt u inzage geven in de foute en in de correcte berekeningswijze?
Een deel van deze vraag heb ik reeds beantwoord in mijn reactie op vraag 4. Aanvullend daarop: de correcte berekeningswijze ligt erin vervat dat de door WMR gebruikte software de geschetste eerdere «bug» en de uitwerking daarvan op de data en opvolgende berekeningen, ondervangt.
Klopt het dat vanuit de visserij in een veel eerder stadium is aangegeven dat de vergunde uren zo veel afweken van de feitelijke situatie dat de uitkomsten van de berekeningen die aan de vergunningverlening ten grondslag lagen, eenvoudigweg niet konden kloppen?
Die signalen heeft de sector inderdaad eind oktober 2018 formeel aangegeven (na eerder op informeel niveau hierover signalen af te hebben gegeven), maar op dat moment waren er onvoldoende concrete gegevens om de berekeningen vanuit de NVWA in twijfel te trekken; de sector kon haar standpunt niet met cijfers onderbouwen. De sector kondigde in een formeel schrijven aan hierop haar eigen onderzoek in te zetten met inzet van Wageningen Economic Research. In diezelfde periode gaf Rijkswaterstaat soortgelijke signalen af voor wat betreft het Natura 2000-gebied Voordelta.
Wat is er concreet met deze signalen vanuit de visserij gedaan?
Op basis van het signaal vanuit RWS (die hierop de in haar opdracht uitgevoerde berekeningen en cijfers afkomstig van Wageningen Economic Research kon aanleveren) is aan de NVWA gevraagd de data nauwkeurig nogmaals na te lopen. Hieruit is een herberekening en volgend daarop een formele wijziging van de vergunde visuren voortgekomen (21 december 2018). Reeds per brief van 15 november 2018 is aan de sector gemeld dat de aangekondigde acties op het handhavende vlak, onmiddellijk opgeschort werden.
Hoe ziet u de praktische uitvoering van deze regelgeving in de richting van individuele vissers, die een collectief aangevraagde, maar individueel toegekende NB-wet vergunning hebben ontvangen?
In de inhoudelijke overwegingen bij de vergunning is hierover opgemerkt dat elk van de individuele vissers vergunninghouder is en zij als groep van totale vergunninghouders daarop aangesproken zullen worden. Wanneer er dus bijvoorbeeld in 2020 te veel visuren worden gerealiseerd in het Natura 2000-gebied Waddenzee dan zal de werking van de vergunning opgeschort worden voor dat specifieke Natura 2000-gebied. Hierbij merk ik nog op dat binnen de garnalenvisserijvloot er vergunninghouders zijn die veel (in een bepaald Natura 2000-gebied) op garnalen vissen en vergunninghouders die amper (in een bepaald Natura 2000-gebied) op garnalen vissen. Sommige van de vergunninghouders mogen ook op platvis vissen en schakelen daar naar toe over wanneer de prijzen goed zijn. Ook merk ik op dat er voor de meeste garnalenvissers voldoende uitwijkmogelijkheden naar elders, binnen en buiten de Natura 2000-gebieden, zijn om verder te vissen. Voor de vissers die die mogelijkheid niet hebben, is het een verantwoordelijkheid van de vertegenwoordigende koepelorganisaties om hier in een kalenderjaar en met de monitoringsresultaten in de hand, gericht op te sturen zodat voor die specifieke vissers er voldoende visruimte in een gegeven jaar blijft.
Het gaat dus om het collectieve beeld van vissen. Wat de ene visser aan visuren «laat liggen», kan door de andere visser weer benut worden.
Verder merk ik nog op dat er ook voor gekozen kan worden de vereiste Wnb-vergunning op individuele basis aan te vragen. Dit betekent dat elke individuele visser voor specifieke Natura 2000-gebieden (of delen daarvan) een vergunning zal moeten aanvragen, daarbij een volledige en juiste ecologische onderbouwing zal moeten aanleveren en ook voor het eigen bedrijf een specifiek aantal visuren zal moeten aanvragen. Voor een langjarige Wnb-vergunning bedragen de leges € 3.500 per vergunningaanvraag. Ook de financiering van het laten opstellen van een individuele passende beoordeling ligt dan bij de individuele visser.
Hoe zouden vissers het maximum aan visuren in hun individuele visplannen moeten verwerken?
Omdat de Wnb-vergunningen collectief vanuit de sector zijn aangevraagd, wordt er vanuit die vergunningverlening niet gewerkt met individuele visplannen. Wel maken individuele vissers in hun eigen bedrijfsorganisatie individueel een jaarplanning. Wanneer in een lopend jaar al vroeg behoorlijke aantallen visuren worden gerealiseerd in een bepaald Natura 2000-gebied, dan zal de huidige monitoring van WMR dit snel detecteren. Deze monitoring start qua output in de maand mei. Deze monitoringsresultaten zullen ook structureel met de vertegenwoordigende koepelorganisaties gedeeld worden. Zij kunnen daarop hun acties inrichten en de betrokken vissers hierop informeren. Wat de mogelijke handelingsopties voor deze vertegenwoordigers (en daarmee ook de vissers) zijn, heb ik in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven.
Hoe kunnen individuele vissers zich überhaupt aan deze regels met betrekking tot het maximumaantal visuren houden als zij niet weten wat het maximumaantal visuren precies voor hen op individuele basis betekent?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 9.
In hoeverre kan dit ertoe leiden dat individuele vissers een «incentive» hebben om zo veel mogelijk visuren te verbruiken teneinde niet achter het net te vissen op het moment dat het collectief toegekende aantal visuren is bereikt? Deelt u de mening dat dit een ongewenst effect zou zijn van deze regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik heb over die «incentive» al kort iets opgemerkt in mijn antwoord op vraag 8: het is met name aan de vertegenwoordigende koepelorganisaties om ten aanzien van die, zeker aanwezige, incentive zo sturend mogelijk om te gaan, bijvoorbeeld door te werken met een collectief visplan voor een specifiek Natura 2000-gebied. Op die wijze kan geborgd worden dat met name vissers die geen uitwijkmogelijkheid naar elders hebben, voldoende ruimte houden om hun visserij uit te kunnen oefenen.
Wanneer in een lopend jaar er in de eerste maanden fors gevist wordt door vissers dan zal de monitoring hierop dit ook tijdig signaleren. Het is dan aan de vertegenwoordigde koepelorganisaties om hun handelingsopties te benoemen en daarin een keuze te maken. Wanneer er actie vanuit die zijde achterwege blijft, zal handhavend opgetreden worden zodra het maximale aantal vergunde visuren met 10% overschreden wordt. Concreet betekent dit dat er in de betreffende Natura 2000-gebieden niet meer gevist mag worden tot en met 31 december van dat specifieke jaar.
Hoe zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) deze in de ogen van individuele vissers niet uitvoerbare regel ten opzichte van die individuele vissers gaan handhaven?
Ik verwijs hier mede naar mijn antwoord op vraag 11: ingeval van overschrijdingen zal de werking van de vergunning voor het betreffende Natura 2000-gebied opgeschort worden: elke opvolgende garnalenvisserij zal dan met het passend wettelijk handhavend instrumentarium worden geadresseerd.
De garnalensector zelf heeft de keuze gemaakt voor een collectieve vergunningaanvraag en daarmee ook om als collectief van vissers gehandhaafd te worden op de vergunde visuren. Het is aan de sector om hierin eventueel een andere afweging te maken en individuele garnalenvissers elk een individuele vergunning op grond van de Wnb te laten aanvragen.
Vleermuizen en vogels die slachtoffer worden van lijmbanden. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Langzame dood voor vleermuizen en vogels door nieuwe aanpak van eikenprocessierups: «Deze idiotie moet stoppen»» en «De man van de vastgeplakte specht heeft zijn les geleerd: «Ik heb hem veertje voor veertje zelf losgemaakt»»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat vogels en vleermuizen het slachtoffer worden van het gebruik van lijmbanden en plakstrips?
Dat vogels en vleermuizen slachtoffer worden van het gebruik van lijmbanden en plakstrips vind ik betreurenswaardig.
Vormen lijmbanden en lijmstrips toegestane bestrijdingsmiddelen tegen de eikenprocessierups?
Het gebruik van lijmbanden, lijmstrips en andere vangmiddelen met lijm zijn op grond van de Wet natuurbescherming buitenhuis verboden en mogen derhalve niet gebruikt worden ter bestrijding van de eikenprocessierups. Van dit verbod kunnen provincies ontheffing verlenen.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van lijmbanden niet bijdraagt aan het streven om populaties van andere soorten dan de soort die bestreden wordt in hun natuurlijke verspreidingsgebied in gunstige staat van instandhouding te laten voorbestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u nagaan hoeveel wettelijk beschermde soorten gedood zijn door lijmbanden?
Dat kan ik bevestigen. Navraag bij de provincies wijst uit dat er, behalve de in de media vermelde voorbeelden, geen gegevens beschikbaar zijn van wettelijke beschermde soorten die gedood zijn door lijmbanden of andere vangmiddelen met lijm.
Is het juist dat het gebruik van lijmstrips om dieren te vangen of te doden verboden is zonder ontheffing van de provincie, zoals dat ook het geval is voor lijmplankjes? Zo ja, welke provincies hebben een ontheffing voor het gebruik van lijmbanden en lijmstrips in de open lucht verleend en op basis van welke afwegingen zijn deze ontheffingen verleend?3
Dit is juist, zie ook het antwoord op vraag 2. Navraag wijst uit dat er sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming (1 januari 2017) geen ontheffingen zijn afgegeven door provincies voor het gebruik van lijmbanden ter bestrijding van de eikenprocessierups.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om te voorkomen dat lijmstrips en lijmbanden worden gebruikt?
Ik heb de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) gevraagd om in hun voorlichting naar burgers en bedrijven te wijzen op het verbod tot het gebruik van lijmbanden, lijmstrips en andere vangmiddelen met lijm ter bestrijding van de eikenprocessierups. Genoemde instanties hebben daar inmiddels ook al uitvoering aan gegeven.
Ook het Kennisplatform Processierups verschaft informatie en voorlichting over bestrijdingsmogelijkheden tegen de eikenprocessierups, www.processierups.nu
Bent u bereid om handhavend op te treden tegen het gebruik van lijmstrips en lijmbanden?
Op het verbod tot gebruik van lijmbanden e.d. buitenhuis wordt toegezien door de provincies, en in voorkomende gevallen de Omgevingsdiensten voor hen. Indien nodig treden zij handhavend op.
De persvrijheid op Curaçao |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op klachten van journalisten over de beperking van de persvrijheid op Curaçao in coronatijd?1
Zoals u eerder medegedeeld in beantwoording op de Kamervragen op 19 mei 2020 over de persvrijheid op Aruba, is het juist in een moeilijke periode als deze van belang dat burgers zowel door de overheid als door onafhankelijke journalisten geïnformeerd kunnen worden over ontwikkelingen in hun omgeving. Dat geldt voor alle landen in ons Koninkrijk. Journalisten informeren de inwoners over de laatste ontwikkelingen rond het coronavirus en zijn als journalistieke waakhond cruciaal voor het functioneren van de democratie. Dat moet ondanks de crisis door kunnen gaan. Zonder over de casuïstiek te oordelen, vind ik dat er ook tijdens de crisis ruimte moet zijn voor de informerende en controlerende rol van journalisten.
Deelt u de opvatting dat juist in tijden van crisis de vrije media een belangrijke controlerende taak hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat dit moet gelden voor alle landen van het Koninkrijk en dus ook voor het land Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de financiële steun aan Curaçao gepaard mag gaan met eisen aan de persvrijheid?
In mijn brief van 22 mei 2020 over aanvullende financiële steun aan Curaçao en Sint-Maarten in verband met COVID-19, zijn voor Curaçao voorwaarden opgenomen die zich voornamelijk richten op de financiële sector. De voorwaarden zijn gericht op effect en op voorhand niet limitatief vastgesteld. Per tranche van de liquiditeitssteun wordt besloten over de voorwaarden, die ook buiten de financiële sector kunnen liggen. In het plenaire debat met uw Kamer van 20 mei jl. over de incidentele suppletoire begroting inzake liquiditeitssteun Aruba, Curaçao en Sint Maarten heb ik dit uiteengezet en aangegeven bereid te zijn met een brede blik naar de voorwaarden te kijken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het debat op woensdag 20 mei over financiële steun aan Curaçao?
Beantwoording binnen een tweetal dagen is niet gelukt gelet op de zorgvuldigheid die ik voorsta in de beantwoording en de in dat kader benodigde afstemming. Op 19 mei jl. heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Het bericht dat garnalenvissers veel meer mogen vissen in beschermde natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Garnalenvissers mogen veel meer vissen in Natura-2000-gebieden»?1
Ja.
Waarom is het besluit om de visuren voor garnalenvissers in Natura 2000-gebieden te verhogen niet met de Kamer gedeeld? Kunt u het besluit alsnog met de Kamer delen?
De beide beslissingen op bezwaar zijn vindbaar via:
Over het informeren van de Kamer over (onder andere) deze recente besluiten ga ik in mijn antwoord op vraag 3 nader in.
Waarom zijn de schriftelijke vragen van het lid Wassenberg over dit onderwerp van 20 februari 2020 nog altijd niet beantwoord?2
De beantwoording van deze vragen en mijn voornemen tot het uitdoen van een brief aan uw Kamer liep parallel met de behandeling van de toen al lopende bezwaarprocedures. De beantwoording van die vragen vroeg op ambtelijk niveau om voldoende afstemming met de diverse betrokken partijen. Daarom is het niet mogelijk gebleken hierop binnen de gestelde termijn te reageren. De beslissingen op bezwaar en de daarop volgende meerdere sets van aanvullende vragen hebben vervolgens geleid tot de keuze om de informatie, over onder andere de visuren, en de beantwoording van de vragen in één brief aan uw Kamer op te nemen, om een zo integraal mogelijk beeld te kunnen geven.
Klopt het dat u in plaats van te handhaven heeft besloten de bestaande vergunningen te verruimen zodat op de gebruikelijke intensieve wijze gevist kan blijven worden?
Nee. Binnen de beslissingen op bezwaar is erkend dat de eerdere berekeningen vanuit de NVWA niet volledig waren en de feitelijke visserij-omvang van het ijkjaar 2015 daarmee ook niet volledig weergaf.
Erkent u dat de garnalenvisserij in de Waddenzee en de Noordzeekustzone de zeebodem beschadigt, veel bijvangst oplevert en een belangrijke voedselbron voor veel vissen en vogels aantast, en dat in de meest kwetsbare en waardevolle natuurgebieden van Nederland? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dat de impact verder wordt vergroot door meer visuren toe te staan? Zo nee, waarom niet?
De huidige vergunde omvang en intensiteit van garnalenvisserij in onder andere de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone is toelaatbaar geacht vanuit de vereisten van de Wet natuurbescherming. In de aan de Wnb-vergunningen ten grondslag liggende overwegingen is die argumentatie inhoudelijk weergegeven. Er is met inachtneming van de gestelde vergunningvoorschriften geen sprake van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken beide Natura 2000-gebieden.
Kunt u de stand van zaken rond de Visserij in Beschermde Gebieden (VIBEG)- en VisWadconvenanten toelichten?
De beide convenanten VIBEG en VisWad zijn in uitvoering. Samen met de andere convenantspartijen werkt LNV aan het behalen van de gestelde doelen. We hebben een aantal stappen gezet in de verduurzaming van de garnalenvloot en werken op verschillende fronten aan de implementatie van de diverse afspraken.
Het realiseren van de gestelde doelen maakt deel uit van de thans lopende evaluatie. Op basis van deze evaluatie wordt in overleg met de andere convenantspartijen vastgesteld welke betekenis daaraan gegeven moet worden. Ik wil daar nu niet inhoudelijk op vooruitlopen.
Is de toegezegde evaluatie van het VIBEG-convenant inmiddels afgerond? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De evaluatie is in april jl. gestart. Het evaluatieonderzoek wordt binnenkort afgerond. De eindrapportage zal ik met uw Kamer delen.
Klopt het dat het doel om de gewenste halvering van de garnalenvisserij-impact te realiseren voor 2020 niet is gehaald? Zo ja, erkent u dat dit betekent dat u conform de afspraak een groter gebied voor de visserij dient af te sluiten? Wanneer bent u van plan deze afspraak na te komen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Klopt het dat het toegezegde blackbox monitoringssysteem inclusief een controle- en handhavingsmechanisme er nog niet is, en dat u met de normering van het systeem pas in november 2019 van start bent gegaan, twee jaar na het sluiten van het akkoord? Hoe is dit mogelijk?
Een black box voor het vaststellen van plaatsbepaling en visserij-activiteit in de relevante beschermde Natura 2000-gebieden is vanaf 2017 in gebruik op de schepen. In de praktijk is gebleken dat er regelmatig onnauwkeurige liergegevens werden verstrekt aan de toezichthouders. Dit werd geweten aan problemen met de liersensoren van de black box. Naar aanleiding hiervan heeft de auditdienst van de NVWA een audit uitgevoerd naar het functioneren van de black boxen. De auditrapportage is eind februari 2019 opgeleverd. De uitkomst gaf aanleiding om, medio 2019, een technisch verbetertraject te starten dat moet uitmonden in een «NEN-norm» voor de black box.
Klopt het dat de uitkoopregeling garnalenvergunningen voor de Waddenzee onvoldoende aanvragen heeft opgeleverd? Zo ja, hoe bent u dan van plan het doel om te komen tot een reductie van het aantal vergunningen te realiseren?3
Het aantal inschrijvingen voor de tenderregeling heeft de limiet van minimaal 10 aanvragers niet bereikt. Het Waddenfonds werkt aan een hernieuwde en bijgestelde openstelling zodat dit jaar alsnog een succesvolle openstelling van de tender kan worden bereikt.
Deelt u de mening dat het door de sector niet nakomen van afspraken binnen de gestelde termijn en het uitblijven van een effectief handhavings- en controlemechanisme ervoor heeft gezorgd dat de natuur de dupe is geworden? Wat zegt dit over de effectiviteit van een dergelijk natuurconvenant?
De bescherming van belangrijke natuurwaarden tegen de effecten van de diverse visserijen waarop het convenant betrekking heeft, is geborgd via de Wnb-vergunning. Daarop wordt ook gericht publiek toezicht en handhaving uitgeoefend. Dat is de basis. Daarbovenop heb ik met diverse visserijsectoren in convenanten afspraken gemaakt over een extra verduurzaming van hun activiteiten. Ik zou graag zien dat de extra natuurwinst die we met elkaar in die bestuurlijke akkoorden nastreven, sneller wordt gerealiseerd. De evaluatie van het VIBEG-convenant zal ons leren of en hoe het effectiever kan.
Deelt u de mening dat natuurbescherming en de huidige intensieve garnalenvisserij niet samengaan?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, kan deze visserij uitgevoerd worden binnen de kaders van de vigerende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming.
Deelt u de mening dat het volledig afsluiten van kwetsbare en onmisbare natuurgebieden als de Noordzeekustzone en de Waddenzee de beste manier is om ervoor te zorgen dat de natuur niet verder verslechtert en de kans krijgt om te herstellen?
Binnen de kaders van de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming kan bepaalde visserij plaatsvinden in deze beide natuurgebieden. Ecologisch is er geen aanleiding om de beide gebieden in hun totaliteit af te sluiten voor menselijk medegebruik. Dit is ook niet het uitgangspunt in de beide Natura 2000-beheerplannen.
De opstand in jeugdgevangenis Den Hey-Acker |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Oproer Den Hey-Acker. Bond: geweld in gevangenis vaak door personeelstekort»?1
Geweld hoort niet thuis in justitiële inrichtingen. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) doet er alles aan om incidenten te voorkomen. Zo krijgt het personeel intensieve trainingen in het omgaan met situaties die mogelijk kunnen escaleren. Helaas laat de praktijk zien dat er soms toch sprake is van een incident zoals in het artikel. Als er een incident plaatsvindt worden passende maatregelen genomen en wordt daarnaast ingezet op nazorg voor personeel. Met de krapte op de arbeidsmarkt en het verloop van personeel binnen de inrichtingen is het aantrekken van nieuw personeel blijvend onder mijn aandacht. Ik herken mij echter niet in de suggestie die wordt gewekt als zou het incident in Den Hey-Acker het gevolg zijn van een tekort aan personeel.
Wat heeft zich tijdens deze opstand afgespeeld in deze jeugdgevangenis en hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wordt dat onderzocht? Wanneer zijn de resultaten hiervan te verwachten en bent u bereid de Kamer hier te zijner tijd inhoudelijk over te informeren?
Op 14 mei 2020 is er in de middag een incident geweest met twee jongeren van de Individuele Traject Afdeling (ITA) van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (Rijks JJI) locatie Den Hey-Acker. Op de ITA worden jongeren geplaatst die eerder incidenten hebben veroorzaakt in de jeugdinrichting en waarvan de inschatting is dat zij niet functioneren in een regulier regime of deze zullen verstoren. Er verblijven maximaal zes jongeren met een aangepast programma op de leefgroep. Het klopt niet dat er één medewerker per jongere aanwezig hoort te zijn. Per dienst horen drie medewerkers beschikbaar te zijn. Op het moment van het incident waren er overigens vier medewerkers aanwezig.
Op 14 mei ontstond een opstandige sfeer tijdens het recreatiemoment. Er werd door twee jongeren met water en daarna met pannen richting groepsleiders gegooid. Al tijdens het gooien van water is door een medewerker op de alarmknop gedrukt. Toen er met pannen werd gegooid hebben de op de groep aanwezige medewerkers zich terug moeten trekken. Drie medewerkers hebben de afdeling kunnen verlaten, een van de medewerkers heeft zich in het voorraadhok ingesloten. Er is direct 112 gebeld. De politie was snel ter plaatse en heeft ingegrepen.
Na het incident is er direct melding gemaakt bij de betrokken inspecties.2 De inspecties hebben DJI verzocht intern onderzoek naar het incident uit te voeren en hen daarover te rapporteren. In september zendt DJI de uitkomsten van het interne onderzoek aan de inspecties. De inspecties beoordelen aan de hand hiervan of er eventuele vervolgstappen komen. Als het onderzoek of een eventuele vervolgstap van de inspecties daartoe aanleiding geeft, zal ik de resultaten met de Kamer delen.
Hoe groot is het personeelstekort in de jeugdgevangenissen op dit moment? Hoe vordert het met uw beloftes om extra personeel te werven?
Wat betreft de personele bezetting in jeugdgevangenissen heb ik alleen zicht op de medewerkers in de Rijks JJI’s. De personele bezetting van de Rijks JJI’s is op orde. Ik zie hierin dan ook geen verband met het aantal incidenten.
Om de personele bezetting op orde te houden worden doorlopend wervingsacties uitgevoerd. Met de huidige werving wordt geanticipeerd op de verwachte uitstroom van personeel. De werving voor de Rijks JJI’s verloopt goed, de bezetting is in de eerste vier maanden van 2020 met ruim 20 fte gestegen.
Eventuele personele krapte wordt altijd opgevuld met uitzendkrachten. Als deze niet beschikbaar zijn en er een dreigend tekort is aan medewerkers in een JJI, kan het dagprogramma tijdelijk worden aangepast en in het uiterste geval wordt een afdeling (tijdelijk) gesloten.
Ziet u, net als de woordvoerder van vakbond Juvox, een oorzakelijk verband tussen dit soort opstanden en de tekorten aan personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt onderzocht of het inderdaad zo is dat lang niet alle geweldsincidenten gemeld worden?
Alle geweldsincidenten in een JJI worden geregistreerd. Conform de procedure wordt echter alleen een melding bijzonder voorval (MBV) opgesteld bij geweldsincidenten die leiden tot ernstig lichamelijk letsel. Er zijn mij geen signalen bekend dat incidenten die leiden tot ernstig lichamelijk letsel niet worden gemeld.
De opvolging van geweldsincidenten kan per geval verschillen. Daarbij geldt uiteraard dat in principe altijd aangifte wordt gedaan bij strafbare feiten, waarbij bijzondere aandacht is voor aangiftes die gedaan worden in het kader van Veilig Publieke Taak (VPT). DJI is periodiek in gesprek met de politie en het OM om de opvolging van VPT-aangiftes te verbeteren.
Hoe groot is het tekort aan personeel in Den Hey-Acker op dit moment? Klopt het dat op de Individueel Trajectafdeling één medewerker per jongere aanwezig hoort te zijn? Zo ja, waar waren die op het moment van de geweldsexplosie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat het nu met het betrokken personeel? Wat voor nazorg krijgen zij?
Het gaat naar omstandigheden goed met de betrokken medewerkers. Er wordt nazorg geleverd conform het «Beleid opvang en nazorg aan personeel» van de inrichting. Dit betekent dat de medewerkers nazorg aangeboden hebben gekregen vanuit slachtofferhulp en het eigen nazorgteam. Voor het gehele team is er een gesprek met de traumapsycholoog georganiseerd. Daarnaast wordt ook individuele traumaverwerking aangeboden aan de medewerkers die hier behoefte aan hebben.
Het niet naar behoren beantwoorden van Kamervragen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid om per vraag die ik u heb gesteld over de betrokkenheid van Nederland bij spionageoperatie «Rubicon» en afluistergenootschap «Maximator» aan te geven of u bij de beantwoording een beroep doet op het belang van de staat en een motivering te geven waarom u de informatie niet zou kunnen verstrekken en daarbij in ieder geval per vraag aan te geven welke argumenten u hebt om een beroep te doen op het belang van de staat, aan te geven welke risico’s eventueel verbonden zouden zijn met het verstrekken van deze informatie en welke schade u verwacht dat het gevolg zou zijn van de beantwoording van de vraag?1
Er is bij de beantwoording van de door u gestelde vragen geen sprake van een beroep op het belang van de staat als bedoeld in artikel 68 van de Grondwet, omdat er geen sprake is van het weigeren van verstrekking van informatie. Bij de verstrekking van informatie aan het parlement waar het gaat om de taakuitvoering van de diensten wordt het uitgangspunt «openbaar, tenzij ...» gehanteerd. Het is inherent aan de taakuitvoering van de diensten dat omtrent bepaalde aangelegenheden vanwege het staatsgeheime karakter slechts vertrouwelijk mededeling kan worden gedaan. Door uw Kamer is voor dit doel de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) ingesteld, die onder beding van geheimhouding parlementaire controle uitvoert op de geheime aspecten van de taakuitvoering van de diensten.2
Het invoeren van een draagplicht voor niet-functionele mondmaskers in het openbaar vervoer |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Op welke wijze gaat straks toezicht gehouden worden op het gebruik van verschillende type mondkapjes in het openbaar vervoer?1
Vervoerders maken gebruik van hun bevoegdheden op grond van de Wet personenvervoer 2000 om aanwijzingen te geven aan passagiers van het openbaar vervoer. Handhaving zal in de praktijk plaatsvinden door de toezichthouders op grond van deze wet. Zij zullen niet toezien op het specifieke type. Wel moet het gaan om een mondkapje. Sjaals en dergelijken zijn niet toegestaan.
Klopt het dat het u in gesprek bent (geweest) met de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) over het ontwerpen van een richtlijn voor het gebruik van mondmaskers in het openbaar vervoer?
Ja. NEN heeft aangeboden om aanbevelingen te maken voor niet-medische mondkapjes voor reizigers in het OV. NEN heeft deze aanbevelingen gedupliceerd op 19 mei.
Klopt het dat NEN met voorschriften komt die voorschrijven dat de in het openbaar vervoer te gebruiken mondmaskers pertinent niet voorzien mogen zijn van een CE-markering?
NEN stelt aanbevelingen op voor niet-medische mondkapjes zonder CE-markering. Deze aanbeveling kan verkopers en gebruikers helpen om kwalitatief goede bescherming aan te bieden en toe te passen. Voor gebruik in het OV gaat het nadrukkelijk om niet-medische mondkapjes. Medische mondkapjes blijven voor de zorg, deze hebben een CE markering. Ik verwacht dat op korte termijn ook op Europees niveau dergelijke specificaties zullen worden gepubliceerd.
Waarom spreekt u met NEN en anderen over het gebruik van niet-gecertificeerde mondmaskers in het openbaar vervoer? Zijn minimale eisen aan de kwaliteit van mondmaskers niet juist belangrijk om mensen tegen verspreiding van het coronavirus te beschermen?
CE-markeringen duiden op een medisch mondkapje, wat voorbehouden is aan de zorg. Indien een mondkapje in serieproductie op de markt aangeboden wordt, geldt de Europese richtlijn Algemene productveiligheid en productaansprakelijkheid. Voor in serieproductie op de markt aangeboden mondkapjes geldt ook, dat als de mondkapjes op enigerlei wijze chemische stoffen bevatten, deze mondkapjes ook moeten worden getoetst aan de REACH Verordening. Er zijn dus wel minimale eisen waarop een mondkapje moet voldoen.
Klopt het dat NEN in het voorstel stelt dat de niet-medische maskers, die gebruikt dienen te worden in het openbaar vervoer, geen vorm van bescherming geven als persoonlijk beschermingsmiddel of medisch hulpmiddel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Niet-medisch mondkapjes bij reizigers zijn niet ter bescherming van de reiziger zelf, maar van de anderen om hem/haar heen. Het niet-medisch mondkapje is bedoeld voor gebruik door gezonde mensen, die geen klinische symptomen van een infectie hebben en/of vertonen en die niet in contact komen met mensen met dergelijke symptomen.
Het dragen van een niet-medisch mondkapje is ter aanvulling op de hygiënische maatregelen om overdracht van COVID-19 te voorkómen in een situatie waarin de 1,5 meter afstand niet aangehouden kan worden en waar geen triage kan plaatsvinden.
Waarom mogen mondmaskers in het openbaar vervoer de reiziger niet beschermen? Welk nut dient een mondkapje in het openbaar vervoer als deze geen gekende beschermende werking mag hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Hoe denkt u de veiligheid en gezondheid van reizigers en ov-personeel te kunnen beschermen als reizigers geen gebruik mogen maken van mondmaskers met CE-markering?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Met werkgevers in het OV is overleg geweest over mondkapjes voor werknemers. Als regel voor werknemers in het OV geldt dat professioneel geproduceerde niet-medische mondkapjes gebruikt worden, waarbij goede aansluiting op de mond, neus en kin vereist is.
Als het zo is dat CE-gemarkeerde mondmaskers massaal te koop zijn bij supermarkten en in andere winkels, waarom zijn deze maskers dan nog steeds niet beschikbaar voor álle zorgverleners die hier preventief gebruik van willen maken?
Mondkapjes met CE-markering blijven voorbehouden aan de zorg. Het is niet de bedoeling dat deze te koop zijn bij supermarkten en in andere winkels. Verwijzingen naar medisch gebruik vind ik potentieel misleidend voor consumenten omdat deze claims op producten niet altijd waargemaakt worden. Het is dan ook primair de verantwoordelijkheid van verkopers om deze maskers niet aan te bieden. Over de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen in de zorg heb ik uw Kamer meer uitgebreid in de brief van 20 mei geïnformeerd.
Ligt het, gezien de verplichting om vanaf 1 juni aanstaande mondkapjes in het openbaar vervoer te gebruiken, niet voor de hand dat betrouwbare mondkapjes gratis van overheidswege worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Nee, mensen zijn zelf verantwoordelijk voor het aanschaffen van een mondkapje. Om de mondkapjes zo betaalbaar mogelijk te maken, heeft de Minister van Financiën de btw op mondkapjes gereduceerd tot 0% tot in ieder geval september.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op woensdag 20 mei aanstaande? Wilt u deze vragen afzonderlijk antwoorden in plaats van deze te beantwoorden in de update brief?
Ik heb uw vraag zo spoedig mogelijk beantwoord.
Veilige evenementen |
|
Eppo Bruins (CU), Rutger Schonis (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een drive-in bioscoop: organisatoren staan te trappelen maar krijgen geen vergunning»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met de signalen uit het bericht, namelijk dat er bij een vergunningsaanvraag meteen wordt afgewezen op basis van de noodverordening en niet wordt gekeken of een individueel evenement veilig is volgens de RIVM-richtlijnen?
Het verbod op evenementen tot 1 september 2020 was een maatregel die noodzakelijk was om de verdere verspreiding van het Corona-virus tegen te gaan.
Op 24 juni heeft besluitvorming plaatsgevonden en zodoende wordt per 1 juli het algemene verbod op meld- en vergunningplichtige evenementen opgeheven. Het is aan de lokale autoriteiten om te bepalen of organisatoren hun activiteit voldoende op anderhalve meter in kunnen richten en tevens aan andere van toepassing zijnde maatregelen kan worden voldaan. De procedure voor het aanvragen van een vergunning kost tijd en het zal dus een aantal weken duren voordat de eerste evenementen weer kunnen plaatsvinden. Niet alles zal meteen mogelijk zijn. 1,5 meter afstand houden blijft ook de norm bij evenementen.
Bent u het ermee eens dat door een algemeen verbod op evenementen met een vergunnings- en meldplicht veilige evenementen onnodig geen doorgang kunnen krijgen?
Nee. Een algemeen verbod op evenementen was een eenduidige norm die, vanwege de mogelijke effecten op de publieke gezondheid, het gebruik van de publieke ruimte, de handhaafbaarheid en op (de beschikbare capaciteit in) het openbaar vervoer noodzakelijk geacht werd. Gezien de positieve ontwikkelingen wordt per 1 juli is het algemeen verbod op meld- en vergunningplichtige evenementen opgeheven.
Kunt u toelichten waarom het in Nederland niet mogelijk is om net als in Duitsland2 en Denemarken3 evenementen te organiseren die veilig zijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het afschalen van maatregelen een politieke afweging, waarbij niet alleen het gezondheidsperspectief wordt meegewogen maar ook het maatschappelijk en economisch perspectief.
Bent u het ermee eens dat hierdoor onnodig schade wordt geleden door een sector die reeds hard wordt getroffen door de corona maatregelen?
Ik besef dat de maatregelen ter voorkoming van het coronavirus onvermijdelijke gevolgen hebben voor de economie. We zien dat daardoor ook de evenementensector zwaar getroffen wordt, net als andere sectoren. Daarom ondersteunt het kabinet (zelfstandig) ondernemers met tijdelijke financiële regelingen. De steun heeft als doel dat Nederland zich kan aanpassen aan een veranderde samenleving en economie. De regelingen zijn in twee noodpakketten gepresenteerd op 17 maart en 20 mei 2020.
Bent u bereid om het OMT te vragen te bezien hoe bij de advisering over sectoren meer maatwerk mogelijk kan worden gemaakt anders dan een generiek go/no-go signaal?
Het kabinet streeft naar eenduidige normen binnen sectoren. Op 24 juni is op basis van adviezen van het OMT besloten dat een verdere versoepeling van de maatregelen mogelijk is.
Bent u bereid burgemeesters meer ruimte te bieden om uitzonderingen op te nemen in de noodverordening die de mogelijkheid bieden evenementen die kunnen plaatsvinden, conform de richtlijnen van het RIVM doorgang te laten vinden?
Zoals ik eerder heb aangegeven is op 24 juni besloten dat het algemene verbod op meld- en vergunningplichtige evenementen per 1 juli wordt opgeheven. Het is aan de lokale autoriteiten om te bepalen of organisatoren hun activiteit voldoende op anderhalve meter in kunnen richten en tevens aan andere van toepassing zijnde maatregelen kan worden voldaan.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het uitblijven van maatregelen om dieren te beschermen bij de verwachte hittegolven |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Erkent u dat vanwege de grotere kans op hittegolven – waar deskundigen de afgelopen jaren op wijzen – en die ook nu weer worden verwacht voor de aankomende zomer, het risico zeer reëel is dat er opnieuw ernstig dierenleed zal ontstaan met hittestress voor dieren en opnieuw grote aantallen dieren kunnen stikken in stallen of vrachtwagens?1
Er zijn tijdens de hitteperiode verleden jaar inderdaad meer dieren gestorven dan gebruikelijk is. Het exacte aantal dieren is mij niet bekend.
Kunt u bevestigen dat na de dramatische zomer van 2019 waarin tienduizenden dieren door de hitte zijn omgekomen, u in antwoord op schriftelijke vragen van de Partij voor de Dieren aankondigde dat u de hitteperiode zou evalueren en zou bekijken welke stappen er kunnen en moeten worden gezet?2
Met de grotere kans op hittegolven neemt de kans op welzijnsproblemen bij dieren ook toe. Dat is ook de reden dat ik maatregelen tref zoals het verbieden van transporten bij 35 graden of meer op Nederlands grondgebied en mijn inzet voor duidelijkere normen in de EU-transportverordening voor lange afstandstransporten boven de 30 graden. Ook sectoren investeren in extra kennis en informatievoorziening en praktische maatregelen op dit vlak.
Kunt u bevestigen dat u met de verschillende sectoren heeft afgesproken dat er na de zomer aangepaste sectorprotocollen zouden voorliggen?
In mijn beantwoording (Kamerstuk 3893) heb ik aangegeven dat door sectoren en door mijn ministerie de hitteperiode zou worden geëvalueerd. Hier is uitvoering aan gegeven. Uit de NVWA inspecties op bedrijven is gebleken dat er geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen voor de problemen op de betreffende bedrijven. De te nemen maatregelen zullen dan ook per bedrijf verschillen. Dit is met sectoren besproken. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven ga ik onderzoeken of ik de regelgeving kan concretiseren op het gebied van de alarmsystemen op het ventilatiesysteem en de noodvoorzieningen.
LTO heeft het initiatief genomen tot een plan over hitte op primaire bedrijven. Daarnaast heeft de varkenssector een hitteprotocol ter beschikking gesteld voor varkenshouders.
Waarom heeft u de Kamer nog altijd niet geïnformeerd over de stappen die sindsdien zijn genomen om een herhaling van afgelopen zomer te voorkomen?
Dat kan ik bevestigen. De geplande bijeenkomst in oktober 2019 is niet doorgegaan vanwege het uitblijven van aangepaste sectorprotocollen. Door de Coronacrisis zijn de overleggen over het nationaal plan tijdelijk opgeschort.
Op 13 en 20 mei heeft mijn departement bijeenkomsten georganiseerd waarbij het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en de bijbehorende sectorprotocollen aan de orde kwamen. Het nationaal plan en de bijbehorende sectorprotocollen zijn inmiddels geactualiseerd en op 17 juni op de website van de NVWA geplaatst. De sectorprotocollen van Vee en Logistiek Nederland en Transport en Logistiek Nederland, en die van de Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) zijn aangescherpt. Het protocol van de Sectorraad Paarden is op 23 juni aangepast. Ik verwijs uw Kamer voor de inhoud van de aanscherpingen naar het nationaal plan en de brief die ik u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen toestuur.
Betekent dit dat u niets heeft ondernomen? Zo nee, kunt u gedetailleerd uiteenzetten welke actie u sindsdien heeft ondernomen, op welke momenten precies en wat de resultaten daarvan zijn?
Ik verwijs uw Kamer naar de bijgevoegde brief.
Kunt u zich herinneren dat u na afgelopen zomer constateerde dat de vrijwillige afspraak uit het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen om bij 35 graden of meer geen dieren meer te vervoeren lang niet door iedereen wordt nagekomen en dat nog steeds niet alle sectoren bij dit Nationaal plan zijn aangesloten, waardoor bijvoorbeeld de pluimveesector, die verreweg het grootste aantal dieren per jaar fokt en afvoert naar de slacht, zelfs gewoon door is blijven rijden bij temperaturen boven de 35 graden?3
Ik verwijs uw Kamer voor het antwoord op deze vraag naar mijn bijgesloten brief.
Kunt u uitleggen waarom u het toen door u aangekondigde wetsvoorstel om diertransporten boven de 35 graden te verbieden nog altijd niet naar de Kamer heeft gestuurd en waarom dit wetsvoorstel ook ontbrak in de lijst die de regering naar de Kamer heeft gestuurd met wetsvoorstellen die wat het kabinet betreft nog voor de zomer hadden moeten worden behandeld?
Dat kan ik mij herinneren. Daarom heb ik een verbod voor transport bij 35 graden of meer ingevoerd.
Betekent dit dat u dat hiermee de kans heeft gemist om deze zomer effectief te kunnen ingrijpen wanneer dieren worden getransporteerd bij meer dan 35 graden? Zo nee, komt u met een spoedwet om het verbod op diertransporten bij een temperatuur van 35 graden of hoger alsnog voor de zomer in te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Het verbod wordt niet via een wetsvoorstel vastgelegd maar door middel van een beleidsregel. Zoals aangegeven in mijn bijgevoegde brief treedt de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen op 2 juli in werking.
Kunt u bevestigen dat de NVWA onderzoek zou doen naar uitval van ventilatiesystemen in stallen door extreme warmte?
De Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen treedt op 2 juli in werking. Daarnaast wil ik benadrukken dat de NVWA altijd, ongeacht de temperatuur, handhavend kan optreden indien er sprake is van hittestress en lijden door vervoer onder warme omstandigheden.
Is of wordt dit onderzoek uitgevoerd? Zo ja, wanneer is de NVWA daarmee gestart en wat is of wordt er gedaan met de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aangegeven (Kamerstuk 3893) dat bij een aantal stallen uitval van de systemen in combinatie met de extreme warmte heeft geleid tot grote problemen en dat de NVWA deze bedrijven onderzoekt. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen van deze incidenten.
Hoeveel capaciteit was er vorig jaar beschikbaar bij de NVWA om controles uit te voeren op warme dagen en hoeveel inspecties zijn er toen uitgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hoeveel capaciteit is er op dit moment beschikbaar bij de NVWA om (extra) controles uit te voeren op warme dagen en te handhaven als het weer eens mis gaat?
In 2019 was er 2.000 uur beschikbaar voor controles op het vervoer van dieren op dagen dat het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking is getreden. Er zijn in 2019 126 inspecties uitgevoerd op dagen dat het nationale plan in werking is getreden.
De NVWA voert op warme dagen daarnaast ook controles uit naar aanleiding van meldingen over gevolgen van warmte op dieren. Dit is voornamelijk van toepassing op primaire bedrijven. Deze meldingen worden risicogebaseerd opgevolgd. Er is niet vooraf te bepalen welke capaciteit hiervoor beschikbaar dient te zijn, aangezien niet is in te schatten hoeveel meldingen er hierover jaarlijks binnen zullen komen.
Hoeveel uren zijn er op dit moment binnen de NVWA beschikbaar voor controles op diertransporten op warme dagen?
Voor controles op het vervoer van dieren op dagen waarop het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen in werking is getreden, zijn voor dit jaar 1.500 uur gereserveerd. Binnen diverse afdelingen van de NVWA (o.a. klantcontactcentrum, inspectie en slachthuizen) wordt er uit voorzorg rekening gehouden met weersvoorspellingen om zo nodig het aantal medewerkers op te schalen.
Hoeveel uren zijn er op dit moment binnen de NVWA beschikbaar voor controles in stallen op warme dagen?
Zie het antwoord op vraag 13.
Is de NVWA van plan deze controles op hitte in stallen de komende maanden vooraf telefonisch aan te kondigen zoals nu het beleid is tijdens de coronacrisis? Zo ja, hoe wordt er voorkomen dat inspecteurs om oneigenlijke redenen afzien van een bezoek, bijvoorbeeld doordat er telefonisch wordt gemeld dat er op de betreffende locatie iemand in quarantaine zit, terwijl dit niet zo is?4
Zie het antwoord op vraag 12 en 13.
Is het waar dat de sector in het voorjaar standaard meer vleeskuikens fokt omdat ze er op rekenen dat mensen bij barbecues, in de horeca en tijdens uitjes meer kippenvlees gaan eten? Zo nee, hoe zit het dan?
De NVWA houdt zich bij het uitvoeren van inspecties aan de richtlijnen van het RIVM. Daarbij wordt veiligheid van zowel inspecteurs als ook dierhouders in acht genomen. Er wordt vooralsnog inderdaad kort voor de inspectie telefonisch contact opgenomen met de locatie om navraag te doen of er op de locatie COVID-19-patiënten in isolatie of quarantaine zijn, tenzij er motiverende redenen zijn om dit niet te doen.
De NVWA is niet bevoegd na te gaan of er daadwerkelijk sprake is van aanwezigheid van COVID-19-patiënten op de locatie.
Betekent dit dat er ieder jaar in deze tijd standaard sprake is van een hogere stalbezetting, wat betekent dat de kippen in de stallen nog meer op elkaar gepakt zitten dan anders, terwijl er in deze periode ook een grote kans is op warme dagen en dus hittestress? Zo nee, kunt u uitleggen hoe de stalbezetting niet hoger zou worden bij een verhoging van het aantal dieren dat wordt gefokt en vetgemest?
De sector zal ongetwijfeld inspelen op de vraag vanuit de markt tijdens bepaalde perioden.
Kunt u bevestigen dat deze productieverhoging dit voorjaar is ingezet ondanks de coronacrisis? Zo nee, hoe zit het dan?5
Er is een wettelijke grens aan de bezetting in de stal. De veehouder moet bekijken of de gehanteerde bezetting in de betreffende stallen valt binnen de wettelijke eisen en tevens of het verantwoord is en of bijvoorbeeld de ventilatie voor deze bezetting ook tijdens warme perioden afdoende is.
Betekent dit dat er op dit moment sprake is van een hogere stalbezetting, en dus meer kippen op elkaar dan anders, omdat de verwachte stijgende verkoop van kippenvlees uitblijft vanwege de coronacrisis, het annuleren van evenementen en het sluiten van de horeca? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals ik heb aangegeven in het schriftelijk overleg over COVID-19 en de mogelijke relatie met dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1102) hebben sectoren vrijwillig productiebeperkende maatregelen genomen. Zo zijn vleeskuikenhouders door de slachthuizen opgeroepen om niet de hoogste bezetting te hanteren aangezien er minder vraag is naar vleeskuikens van een lager gewicht die doorgaans eerder worden uitgeladen. In het I&R systeem zijn vooralsnog geen verschillen te zien ten opzichte van voorgaande jaren, maar het is mogelijk dat dit pas later uit de cijfers blijkt.
Hoeveel pluimveehouders hebben gehoor gegeven aan de oproep van pluimveeslachthuizen om minder dieren in de stallen te storten om het overschot aan kippenvlees niet nog verder op te laten lopen? Hoeveel vleeskuikens worden er op deze bedrijven nu minder gehouden dan vorig jaar in deze tijd?6
Zie het antwoord op vraag 19.
Hoeveel pluimveehouders hebben juist meer dieren in hun stallen gestort omdat ze hopen op extra afzet door barbecues, uitjes en evenementen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 zijn uit het I&R-systeem vooralsnog geen verschillen te zien van voorgaande jaren. Het kan dat de effecten van deze oproep pas later in de cijfers zijn terug te zien.
Kunt u bevestigen dat een aantal vleeskuikenhouders standaard een deel van de kuikens vervroegd naar de slacht stuurt om zo meer kippen te kunnen houden in de maximale bezetting van 42 kilo per m2 en dat deze zogenaamde «uitladers» vervolgens als grillkippen worden verkocht?
Zie het antwoord op vraag 21
Heeft u gezien dat pluimveeslachterijen door de coronacrisis en de verminderde vraag naar grillkippen veel minder tot geen «uitladers» willen slachten?
Dat kan ik bevestigen.
Erkent u dat de kans groot is dat kippen hierdoor de komende tijd nu nog meer op elkaar gepakt zitten in de stallen, dat de maximale bezetting wordt overschreden en dat er een verhoogd risico is op hittestress?
Een aantal persberichten hebben deze indruk gegeven. Navraag bij de sector leerde dat slachterijen juist tijdig bij vleeskuikenhouders hebben aangegeven dat er wellicht geen afzet voor de grillkippen zou zijn en dat zij dus aanraadden minder dieren op te zetten.
Hoeveel uren zijn er op dit moment binnen de NVWA beschikbaar voor controles in vleeskuikenstallen?
Hierover heb ik gesproken met de sector en deze heeft mij aangegeven dat dit niet het geval is. Op het overschrijden van de maximale bezetting wordt toezicht gehouden en gehandhaafd. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat hier sprake van is.
Hoeveel vleeskuikenstallen (geen bedrijven) zijn er op dit moment in Nederland?
In 2020 is 500 uur gereserveerd voor fysieke inspecties in vleeskuikenstallen. Daarnaast is er nog 300 uur gereserveerd voor controles op afstand.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van de European Food Safety Authority (EFSA) dat vleeskuikens door hun extreme gewicht waarop ze zijn doorgefokt hun warmte niet goed kwijt kunnen en door hun snelle stofwisseling zelf meer warmte produceren, waardoor ze al bij 25 graden last kunnen hebben van hittestress? Zo nee, kunt u met wetenschappelijke rapporten onderbouwen dat het anders zou zitten?7
Op 20 mei jl. stonden er 2.449 stallen geregistreerd op 807 locaties waar vleeskuikens worden gehouden.
Erkent u dat vrije uitloop voor kippen, met beschutting en gelegenheid voor stofbaden, de meest effectieve manier is om aan hun behoefte aan het vertonen van hun natuurlijke gedrag tegemoet te komen, om hittestress te voorkomen en (daarmee) hun welzijn te dienen? Zo nee, waarom niet?
Het betreffende EFSA- rapport geeft als aanbeveling dat binnen containers waarin vleeskuikens worden vervoerd, de bovenste temperatuurgrens 24–25 graden zou moeten zijn, uitgaande van een relatieve luchtvochtigheid van 70% of hoger. Het is algemeen bekend dat vleeskuikens sneller last hebben van hittestress dan ander pluimvee, of andere diersoorten. Ik heb bij de Europese Commissie aangedrongen op duidelijkere regels en grenzen in de transportverordening. Deze moeten gebaseerd zijn op wetenschappelijke inzichten, zoals die van de EFSA.
Bent u bereid deze vorm van vrije uitloop-huisvesting tot doel te stellen en een transitieplan op te stellen waarin de pluimveehouderij binnen een bepaalde termijn moet voldoen aan deze huisvestingsnormen? Zo nee, waarom niet?
Een vrije uitloop met beschutting en gelegenheid voor stofbaden kan de natuurlijke omgeving het dichtst benaderen, afhankelijk van de inrichting. Dat wil niet per definitie zeggen dat deze stalsystemen bij hoge temperaturen het beste zijn om hittestress te voorkomen. Technische ventilatiesystemen zijn juist bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden.
Kunt u bevestigen dat varkens een relatief kleine hart- en longcapaciteit hebben in verhouding tot hun spiermassa, wat warmteverlies via de ademhaling bemoeilijkt?
Ik ben van mening dat de huisvesting moet zijn aangepast aan de dieren en niet andersom en wil deze voorwaarden verder uitwerken in het kader van de verduurzaming van de veehouderij. Dat wil niet per definitie zeggen dat alleen vrije uitloop-huisvesting aan de behoeften van het dier tegemoet kan komen.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van EFSA dat bij vleesvarkens al bij 27 graden Celsius hittestress optreedt8, met een versnelde hartslag, stijgende bloeddruk en versnelde oppervlakkige ademhaling als gevolg? Zo nee, kunt u met wetenschappelijke rapporten onderbouwen dat het anders zou zitten?
Varkens hebben inderdaad een relatief kleine hart- en longcapaciteit in verhouding tot hun spiermassa. In hoeverre dat het warmteverlies via de ademhaling bemoeilijkt is mij niet bekend.
Kunt u bevestigen dat varkens niet kunnen zweten en van nature afkoeling zoeken door in de modder te rollen zodat ze via verdamping warmte kwijt kunnen raken?
Bij 27 graden Celsius kan bij vleesvarkens hittestress ontstaan. Hoe varkens de warmte ervaren is naast de temperatuur mede afhankelijk van andere factoren, waaronder de relatieve luchtvochtigheid en de luchtsnelheid, die bepalen hoe het varken de warmte ervaart.
Erkent u dat vrije uitloop, met beschutting en gelegenheid voor modderbaden, de meest effectieve manier is om hittestress bij varkens te voorkomen, aan hun behoefte aan het vertonen van hun natuurlijke gedrag tegemoet te komen en (daarmee) hun welzijn te dienen? Zo nee, waarom niet?
Varkens kunnen nauwelijks zweten. Van nature zoeken varkens afkoeling door de schaduw op te zoeken, of een water- en of modderbad te nemen.
Bent u bereid deze vorm van vrije uitloop-huisvesting tot doel te stellen en een transitieplan op te stellen waarin de varkenshouderij binnen een bepaalde termijn moet voldoen aan deze huisvestingsnormen? Zo nee, waarom niet?
Een vrije uitloop met beschutting en gelegenheid voor modderbaden kan de natuurlijke omgeving het dichtst benaderen, afhankelijk van de inrichting. Dat wil niet per definitie zeggen dat deze stalsystemen bij hoge temperaturen het beste zijn om hittestress te voorkomen. Technische ventilatiesystemen zijn juist bedoeld om een goede kwaliteit van de omgeving van de dieren te bewerkstelligen en het klimaat zo constant mogelijk te houden.
Bent u bereid om preventief te zorgen voor een lagere stalbezetting om hittestress te voorkomen door af te kondigen dat in de zomer minder dieren in de Nederlandse stallen mogen staan en dat daartoe vóór de zomer beperkingen worden gesteld aan de fok van het aantal dieren? Zo nee, waarom niet en erkent u dat u door het achterwege laten van preventieve regels de dieren in de Nederlandse veehouderij welbewust extra risico laat lopen op hittestress, zeker nu vanwege de coronamaatregelen de kans groter is dat dieren langer in de stallen blijven omdat slachthuizen minder dieren kunnen slachten?
Ik ben van mening dat de huisvesting moet zijn aangepast aan de dieren en niet andersom en wil deze voorwaarden verder uitwerken in het kader van de verduurzaming van de veehouderij. Dat wil niet per definitie zeggen dat alleen vrije uitloop-huisvesting aan de behoeften van het dier tegemoet kan komen.
Bent u bereid de snelheid van de slachtlijn te verlagen, zodat er minder dieren hoeven te worden aangevoerd en er minder fouten worden gemaakt die leiden tot vertraging in het slachtproces en wachtende vrachtwagens vol dieren in de hitte? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de wettelijke mogelijkheid om dierlijke sectoren productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking ter voorkoming van hittestress op te leggen.
Bent u bereid om een maximum te stellen aan de tijd die dieren moeten wachten bij en in het slachthuis? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer heeft de gewijzigde motie van het lid Ouwehand aangenomen dat mij verzoekt per direct de slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid te verlagen. Ik zal uw Kamer op korte termijn over de uitvoering informeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Volgens de geldende EU-wetgeving moeten de slachthuizen zelf in hun standaardwerkwijzen aangeven hoe ze invulling geven aan de dierenwelzijnseisen. De wachttijd bij slachthuizen varieert en het hangt onder andere af van de omstandigheden bij het slachthuis waar ze moeten wachten en de betreffende dieren wanneer dit problematisch wordt. Wat in de ene situatie acceptabel is, kan in een andere situatie een ernstige inbreuk op het dierenwelzijn zijn. Mede hierdoor kies ik er niet voor om een maximum aantal minuten of kwartieren voor te schrijven. In het sectorprotocol van COV, wat nader ingevuld door de individuele slachthuizen, staat het beperken van de wachttijd als mogelijke maatregel opgenomen.