Tekorten van medische hulpmiddelen in de langdurige zorg |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de door Intrakoop, de inkoopcoöperatie van de zorg, in samenwerking met het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) uitgevoerde inventarisatie onder haar leden in de care sector naar tekorten aan medische hulpmiddelen?
Hoe denkt u het huidige tekort aan handschoenen per direct op te lossen, aangezien geconcludeerd kan worden dat de grootste tekorten ontstaan bij de persoonlijke beschermingsmiddelen?
Welke maatregelen heeft u getroffen om een tekort te voorkomen aan schorten, mondmaskers en desinfecterende vloeistoffen en per welke datum worden de voorraden aangevuld, aangezien bij deze beschermingsmiddelen de komende tijd de grootste stijgingen van tekorten worden verwacht?
Zijn er op dit moment al zorgmedewerkers die onbeschermd hun werk moeten uitvoeren omdat er te laat is gereageerd op de dreigende tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat dit?
Gaat het onderhandelingstraject ten koste van de bescherming van zorgmedewerkers die hierdoor onbeschermd hun werk moeten doen, gezien veel leveranciers ervaren dat ze ontzettend lang moeten onderhandelen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de prijs?
Het gedrag van verzekeraars richting festivals en artiesten |
|
Peter Kwint (SP), Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Herkent u het signaal uit de Op1-uitzending van donderdag 9 april 2020 dat in deze COVID-19-crisis verzekeraars niet uitkeren en gedupeerden juridische bijstand moeten zoeken om hun recht te halen?1 Wat is uw mening hierover?
Ik ben bekend met de Op1-uitzending van donderdag 9 april 2020. In het algemeen geldt dat een pandemie als COVID-19 en de gevolgen daarvan vaak niet is meeverzekerd als schadeoorzaak. Dit zal echter verschillen per type verzekering en afhangen van de polisvoorwaarden. Indien is gekozen voor uitbreiding van een evenementenverzekering met een onkostendekking als het evenement buiten de wil van de organisator geen doorgang kan vinden, zal de organisator de onkosten vergoed krijgen. Ik verwacht van verzekeraars uiteraard dat zij uitkeren wanneer de verzekeringnemer daar recht op heeft op grond van de polisvoorwaarden. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat de verzekeraars deze claims voor onkostendekking op grond van een evenementenverzekering op korte termijn afhandelen en vergoedingen uitkeren. Als een verzekeringnemer het oneens is over de vraag of er uitgekeerd dient te worden, dan staat het hem vrij een klacht in te dienen bij de verzekeraar.
Wat doet u voor kleinere cultuurondernemers zoals kleine poppodia die geen juridische bijstand kunnen betalen, maar toch vitale omzet mislopen?
Ik begrijp dat het mislopen van omzet voor kleine ondernemers in de cultuursector extra vervelend is. Het kabinet heeft een groot pakket aan maatregelen getroffen om de pijnlijkste financiële gevolgen van deze crisis voor een zo groot mogelijke groep zo goed mogelijk op te vangen. Er zijn diverse steunmaatregelen genomen om inkomstenverlies van burgers en faillissementen van bedrijven te beperken en werkloosheid te voorkomen. Daarmee helpen we een zo groot mogelijke groep Nederlanders waar zij dit het hardste nodig hebben. Deze maatregelen zijn ook van toepassing op de culturele en creatieve sector en hun toeleveranciers. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) houdt de vinger aan de pols hoe de culturele en creatieve sector hier gebruik van maakt.
In de brief aan de Tweede Kamer, over «aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector» van 15 april jl. heeft de Minister van OCW daar bovenop een steunpakket specifiek voor de cultuursector aangekondigd, waardoor instellingen die van vitaal belang zijn voor de sector, door de financieel zware eerste maanden van de coronacrisis heen geholpen kunnen worden.2 Voor onder andere (pop)podia die van vitaal belang zijn voor de culturele infrastructuur, maar geen onderdeel zijn van de BIS (culturele basisinfrastructuur) of meerjarige subsidie van de Rijkscultuurfondsen ontvangen, werken de overheden samen. In het geval dat gemeenten of provincies deze instellingen aanvullend ondersteunen, kan het Rijk deze ondersteuning verder verhogen. Over de uitwerking hiervan lopen momenteel gesprekken.
Welke gevolgen heeft dit voor toeleveranciers en wat wordt er voor hen gedaan?
De financiële gevolgen voor de toeleveranciers hangen af van de vraag of zij deze omstandigheid hebben verzekerd. Vaak is het zo dat niet de toeleverancier maar de organisator een verzekering heeft afgesloten en dat uit de privaatrechtelijke overeenkomst tussen organisator en toeleverancier volgt op welke manier zij met een dergelijke situatie omgaan, bijvoorbeeld dat de organisator de toeleverancier schadeloos stelt. Blijft de organisator in gebreke, dan kan de toeleverancier soms nog een beroep doen op een eventueel afgesloten kredietverzekering.
Welke gevolgen heeft dit voor de inkomens van geboekte (kleinere) artiesten die geen advocaat in de arm kunnen nemen vanwege de kosten? Heeft u in beeld in hoeverre verzekeraars hieraan tegemoetkomen of dat zij de grenzen van de wet opzoeken?
Ik heb geen signalen dat verzekeraars op grote schaal niet uitkeren waar dit wel op zijn plaats is. Het pakket steunmaatregelen zoals genoemd onder vraag 2 zou de acute financiële zorgen moeten adresseren. De Minister van OCW houdt daarbij de vinger aan de pols en kijkt naar de toekomst. Er zijn bij sommige partijen zorgen dat festivals die in 2021 plaats zullen vinden niet meer verzekerd kunnen worden. De Minister heeft tijdens het Wetgevingsoverleg Cultuur en Corona3 aangegeven in gesprek te gaan met verzekeraars om de impact van de coronacrisis voor de evenementensector te bespreken en dit in samenspraak met EZK en Financiën te doen. Het Verbond van Verzekeraars heeft inmiddels aangegeven een rondetafelgesprek te willen organiseren met OCW, EZK en Financiën, als ook de evenementensector, VNO-NCW en ketenpartners uit de verzekeringssector.
Wat gaat u doen om verzekeraars aan deze mensen tegemoet te laten komen? Wat gaat u zelf doen om deze groepen tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekent met het bericht dat er reisverzekeraars zijn die niet uitkeren omdat ze de COVID-19-crisis niet zien als legitieme reden om je reis te annuleren? Wat is uw mening hierover? Hoe verhoudt zich dit met het kabinetsadvies om zoveel mogelijk binnen te blijven?
Reisorganisatoren hebben sinds de uitbraak van COVID-19 al veel reizen geannuleerd. Zij verstrekken de reiziger na annulering een voucher of verzorgen een kosteloze omboeking naar een andere periode.
De Europese Commissie heeft op 13 mei jl. aanbevelingen gedaan voor de uitgifte van vouchers door reisbureaus, luchtvaartmaatschappijen, veer- en cruisediensten.4 De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) heeft op 14 mei jl. de Kamer geïnformeerd over deze aanbevelingen.5 De lijn van de Commissie blijft dat het accepteren van vouchers een keuze moet zijn voor consumenten. Het recht op geld terug, zoals vastgelegd in Europese regelgeving, blijft onverkort van toepassing.
Wanneer reizigers zelf hun reis annuleren kunnen annuleringskosten in rekening worden gebracht of bedragen niet worden terugbetaald. Schade door annulering als gevolg van een pandemie zoals COVID-19 is bij de meeste reis- en/of annuleringsverzekeringen uitgesloten van dekking. Bij sommige all-risk annuleringsverzekeringen wordt deze schade wel vergoed. Of de extra kosten worden vergoed hangt dus af van het type verzekering en of het een georganiseerde reis betreft.
Op dit moment roept het kabinet op om drukte te vermijden en de komende periode niet naar het buitenland te reizen, tenzij strikt noodzakelijk. Pas wanneer de maatregelen worden versoepeld zal reizen misschien weer mogelijk zijn. Wij adviseren reizigers om bij twijfel of hun reis door kan gaan of bij vragen over kosten contact op te nemen met hun reisaanbieder en verzekeraar.
De reportage over de “stille ramp in verpleeghuizen: de ouderen gaan hier één-voor-één dood” |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage «Stille ramp in verpleeghuis: «de ouderen gaan hier één-voor-één dood»» van Nieuwsuur?1
Ja, ik ken deze reportage.
Deelt u de mening dat de signalen uit Nieuwsuur en andere kanalen de noodzaak aantonen van snellere en verdere actie om bewoners en medewerkers uit de verpleeghuissector, maar ook andere kwetsbare zorgsectoren zoals de gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg, huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz) en persoonsgebonden budget (pgb)-initiatieven (zoals ouder-/wooninitiatieven) te beschermen tegen het coronavirus?
Wat er in de genoemde sectoren gebeurt wat betreft besmetting is vreselijk en heeft sinds het uitbreken van de Coronacrisis mijn voortdurende aandacht. De signalen zijn mij ook bekend en voor de maatregelen die ik neem om bewoners en medewerkers van deze sectoren te beschermen tegen het coronavirus verwijs ik naar mijn brief van 15 april jl.2, 21 april jl.3 en 6 mei jl.4
Wat is de ontwikkeling van het aantal besmettingen in de afgelopen vier weken van cliënten en medewerkers in verpleeghuizen, absoluut en relatief aan de totale bevolking?
In mijn brieven van 15 april jl., 21 april jl., 6 mei jl. ben ik ingegaan op het beeld van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen. De situatie met betrekking tot het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen is als volgt:
In onderstaand figuur is deze ontwikkeling weergegeven.
Van het aantal besmette medewerkers in verpleeghuizen is geen registratie beschikbaar. Binnen de meldplicht wordt alleen verzameld of iemand die positief getest is zorgmedewerker is, niet per sector. Er lopen wel initiatieven om het testen van zorgmedewerkers per sector beter te gaan volgen, zowel aantal positief geteste medewerkers als aantal geteste medewerkers. Ik heb het RIVM gevraagd deze cijfers te verkrijgen.
Voor de ggz heb ik navraag gedaan bij GGZ NL. Exacte cijfers uitgesplitst naar instelling (verpleeghuizen versus andere instellingen) zijn op dit moment niet beschikbaar. Wel is duidelijk dat het aantal besmette patiënten per regio sterk verschilt. Zo zijn er in Brabant in één instelling 30 patiënten die ook verpleegd worden op een corona unit. In het midden en noorden van het land is het aantal besmette ggz patiënten (nog) zeer beperkt. Waar het gaat om de besmettingen onder het personeel van ggz instellingen, moet ik mij verlaten op cijfers van de organisatie Vernet. Vernet beheert de ziekteverzuimgegevens van een groot aantal instellingen. Uit deze cijfers blijkt dat na een aanvankelijke stijging van het ziekteverzuim in de ggz bij de start van de corona-crisis, dit verzuim nu langzaam lijkt af te nemen.
Inzicht in het aantal besmettingen van cliënten en medewerkers in de thuiszorg is niet beschikbaar. Hetzelfde geldt voor de woon- en ouderinitiatieven die gefinancierd worden met een pgb.
Wanneer heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de eerste signalen gekregen van gezondheidsrisico’s voor medewerkers en cliënten in verpleeghuizen en wanneer is daar welke actie op ondernomen?
De IGJ ontvangt via het Landelijk Meldpunt Zorg en het Meldpunt signalen van burgers en professionals in de zorg. Daarnaast is de IGJ in de eerste helft van maart begonnen met het uitvoeren van belrondes in verschillende sectoren om signalen op te halen. Vanaf 16 maart 2020 begon de IGJ meer signalen/telefoontjes te krijgen over corona. Dit waren er daarvoor slechts enkele per dag, verspreid over verschillende sectoren. De meeste signalen uit de sector haalt de IGJ op door middel van belrondes naar zorgaanbieders. Deze signalen deelt de IGJ op hoofdlijnen met het departement en met de verschillende veldpartijen en koepels. Dit geldt voor alle sectoren. Veel signalen gaan over de tekorten en communicatie omtrent gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en het realiseren van testen voor zorgmedewerkers.
Dit geldt breed voor de verschillende sectoren. Bij acute risico’s is gericht contact gezocht met de betrokken zorgaanbieders en zijn de signalen gericht gedeeld met het departement.
In hoeverre zijn er in verpleeghuizen pandemieprotocollen die vergelijkbaar zijn met die in ziekenhuizen? Zo nee, worden deze nog ontwikkeld?
De koepels van verpleeghuiszorg en gehandicaptenzorg geven aan dat er in de verpleeghuiszorg en gehandicaptenzorg geen vergelijkbare protocollen als in het ziekenhuis beschikbaar zijn omdat er sprake is van heel andere omstandigheden. Wel zijn er protocollen over het handelen bij epidemieën. Specifiek voor de COVID-19 pandemie hebben Verenso en de NVAVG een behandelrichtlijn opgesteld en is er een triageleidraad opgesteld aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer welke cliënt wel of niet naar het ziekenhuis wordt ingestuurd. Daarnaast zijn er bestaande protocollen voor de omgang met virussen en isolatie die passend zijn voor zorg thuis, in het verpleeghuis of in kleinschalige woonvormen (waaronder ook de met een pgb gefinancierde woon- en ouderinitiatieven).
Voor de wijkverpleging zijn geen vergelijkbare protocollen als in het ziekenhuis beschikbaar, omdat de omstandigheden in de wijkverpleging anders zijn. Er bestaan wel verschillende richtlijnen voor wijkverpleegkundigen die beschrijven hoe zij de zorg verantwoord kunnen continueren. Daarnaast wordt er kritisch bekeken welke zorg doorgaat en welke zorg in overleg met de cliënt wordt verminderd. Deze herorganisatie is onder andere nodig om cliënten die uit het ziekenhuis komen op te kunnen vangen. Voorop staat dat noodzakelijke zorg doorgaat. Niet noodzakelijke, uitstelbare zorg wordt niet altijd meer geleverd. Hoe vaak en welke zorg door blijft gaat, is maatwerk per cliënt. ActiZ, ZorgthuisNL en V&VN ondersteunen hun leden hierin.
Voor thuiszorg op basis van de Wmo 2015 zijn diverse richtlijnen ontwikkeld, waarin de aandachtspunten voor de uitvoering van verschillende vormen van ondersteuning in relatie tot Covid-19 worden weergegeven. De richtlijnen zijn beschikbaar via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/nieuws/2020/04/16/zorg-voor-kwetsbare-mensen-die-thuis-wonen-nader-uitgewerkt. Voor wat betreft de woon- en ouderinitiatieven, via pgb gefinancierd, geldt dat deze niet op landelijke aanwijzing gesloten zijn. Het is aan de initiatieven zelf om de maatregelen te treffen die de veiligheid van de bewoners voldoende waarborgen.
Voor de huisartsen is veel informatie over hoe nu te handelen te vinden op de site van het NHG. Dit gaat zowel over specifiek de situatie nu ten tijde van COVID-19, als over wat te doen bij de uitbraak van een grootschalige infectieziekte in het algemeen. Zo hebben het NHG, de LHV, GGD GHOR Nederland en InEen een toolkit ontwikkeld voor grootschalige infectieziektenuitbraak. Deze kent ook verschillende stadia van een uitbraak met bijbehorend handelen, vergelijkbaar met de protocollen in de ziekenhuizen.
Voor de ggz geldt dat de partijen in de ggz (brancheorganisaties, beroepsorganisaties en patiëntenorganisaties) een specifieke richtlijn ggz en corona hebben opgesteld9. Deze richtlijn heeft tot doel om de psychiatrische en psychologische zorg en behandeling zoveel als mogelijk in aangepaste vorm voortgang te laten vinden, waarbij besmetting met COVID-19 wordt voorkomen. Er wordt in de richtlijn specifiek aandacht besteed aan het voorkomen van uitbreiding van besmetting op afdelingen in de klinische situatie. De richtlijn biedt ruimte om af te wijken, onder de voorwaarde dat goed hulpverlenerschap voorop blijft staan. Binnen de crisisstructuur voor de ggz zoals eerder aan uw Kamer gemeld, houden wij met elkaar de vinger aan de pols, zodat waar nodig aanvullende actie kan worden ondernomen.
Kunt u aangeven hoe er gehandeld zal worden als er in een verpleeghuis door ziekte onvoldoende medewerkers beschikbaar zijn en bezoek nog steeds niet toegelaten wordt?
Het saldo van het ziekteverzuim over week 9 tot en met week 19 bedraagt 0,37%in de VVT. Daar waar in de eerste weken sprake was een stijging, daalt het ziekteverzuim vanaf week 15 gestaag. Verpleeghuizen zorgen er op verschillende manieren voor voldoende personeel beschikbaar te hebben. Personeel dat normaliter op de dagbesteding werkt of in de thuiszorg kan nu deels worden ingezet voor de directe verzorging in de verpleeghuizen. Daarnaast worden mensen van buiten aangetrokken, met name herintreders, die zich beschikbaar stellen. Ook worden in regionaal verband afspraken gemaakt om bij te springen indien een verpleeghuis met onoverkomelijke personele problemen te kampen heeft. Dan kan het gaan om het uitlenen van personeel of het verplaatsen van cliënten naar collega-instellingen en/of zorghotels.
Het beschikbare personeel wordt in de wijkverpleging ingezet om zorg te bieden aan cliënten die dit het hardst nodig hebben. Er wordt ook gewerkt aan het inzetten van ander personeel om tekorten op te vangen. Via www.extrahandenvoordezorg.nl wordt het aanbod van mensen die in de zorg willen werken, gekoppeld aan organisaties die daarnaar op zoek zijn. Daarnaast steunt V&VN de inzet van extra handen in de wijkverpleging.
Voor thuiszorg is het uitgangspunt dat er zo lang mogelijk wordt ingezet op steun in de thuissituatie. Hierdoor wordt de druk op de medische zorg niet verder vergroot. In de landelijke richtlijnen die in het kader van de uitvoering van thuiszorg in relatie tot Covid-19 zijn opgesteld en door het RIVM zijn goedgekeurd, worden handvatten geboden voor de wijze waarop gehandeld kan worden indien door ziekte onvoldoende medewerkers beschikbaar zijn. De betreffende richtlijnen zijn beschikbaar via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/nieuws/2020/04/16/zorg-voor-kwetsbare-mensen-die-thuis-wonen-nader-uitgewerkt.
De woon- en ouderinitiatieven die met een pgb uit de Wmo 2015 worden gefinancierd, zijn niet door mij gesloten. De initiatieven kunnen zelf maatregelen treffen om de veiligheid van de bewoners voldoende te waarborgen. Zodoende kunnen zij ook zelf oplossingen verzinnen m.b.t. de zorgcontinuïteit.
Huisartsen proberen gegeven de restricties die de COVID-19 crisis en bijbehorend beleid van social distancing met zich meebrengt zoveel mogelijk «normale» huisartsenzorg te blijven leveren. Dit gebeurt wel meer op afstand, met behulp van bijvoorbeeld (beeld)bellen. Ook zijn er veelal aparte spreekuren voor mensen met potentieel COVID-19 en doen huisartsen meer huisbezoeken. Mochten ondanks deze voorzorgmaatregelen voor de veiligheid van patiënten en zorgverleners toch onvoldoende medewerkers in de huisartsenpraktijk beschikbaar zijn, dan staan in de toolkit die huisartsen samen met de GGD/GHOR hebben ontwikkeld voor grootschalige infectieziekenuitbraak een aantal opschalingsstadia. Denk bijvoorbeeld aan het concentreren van de huisartsenzorg over minder praktijken, extra inzet van huisartsen op de huisartsenpost of het inzetten van een waarnemerspool.
De richtlijn ggz en corona, biedt handvatten voor de verantwoorde inzet van personeel. Zowel waar het gaat om de veiligheid van personeel met het oog op voorkomen van besmetting, als waar het gaat om de mentale ondersteuning van personeel gericht op toegenomen werkdruk door uitval van collega’s. Naar gelang de situatie zich in de ggz verder ontwikkelt, zal beleid worden bijgesteld binnen de sector en tussen veldpartijen.
Kunt u een tijdlijn geven van de ontwikkeling van richtlijnen vanuit de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met betrekking tot verpleeghuizen met en zonder besmetting?
Voor zorgpersoneel buiten de ziekenhuizen zijn de volgende richtlijnen beschikbaar gekomen.
Kunt u aangeven hoe in deze richtlijnen de balans is gevonden tussen het borgen van de gezondheid van cliënten en medewerkers van verpleeghuizen en de verdeling van schaarse middelen?
In de richtlijnen van het RIVM wordt aangeven in welke situaties wel en niet beschermende middelen gebruikt dienen te worden om medewerkers en patiënten te beschermen (dus niet op basis van schaarste). Daarnaast ligt de nadruk op gepast gebruik van deze middelen waarbij wordt aangegeven welk type masker bij verschillende besmettingsrisico’s gebruikt dienen te worden. Doel is dat geen maskers gebruikt worden met een te hoog beschermingsniveau in relatie tot het besmettingsrisico.
Ook heeft het OMT aangegeven dat het uit voorzorg gebruiken van persoonlijke beschermingsmiddelen bij patiënten die geen (verdenking op) COVID-19 hebben niet nodig is en gelet op de schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen ook niet gewenst is.
In hoeverre heeft de aangekondigde uitbreiding van testcapaciteit daadwerkelijk geleid tot meer testen van medewerkers uit verpleeghuizen en is dat voorlopig voldoende?
Vanaf 6 april is het beleid voor testen op een COVID-19 besmetting verruimd. Ook zorgverleners en specifieke groepen buiten het ziekenhuis worden nu getest als ze klachten hebben (huisartsen, verpleeghuizen, gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg en GGZ). Dit heeft geleid tot het vaker testen van medewerkers van verpleeghuizen en de huidige testcapaciteit is voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen.
Kloppen de signalen van verpleegkundigenorganisatie NU»91 dat testprocedures vaak moeizaam verlopen en onduidelijk zijn? Zo ja, welke actie onderneemt u daarop?2
De testprocedure staat op de website van de RIVM. Die geeft duidelijk het testbeleid weer. De koepelorganisaties informeren hierover hun achterban. Daar waar onduidelijkheden zijn, informeer ik zorginstellingen. Dit gebeurt door het plaatsen van informatie de website van de rijksoverheid en via de koepelorganisaties. Voor verdere informatie en voor het verloop van het aantal afgenomen testen verwijs ik naar mijn brief van 15 april 202011, mijn brief van 21 april 202012, mijn brief van 6 mei 202013 en naar de informatie van de heer de Gouw van GGD-GHOR Nederland tijdens de technische briefing van 16 april 2020.
In hoeverre is de beperkte testcapaciteit meegenomen in het besluit van 19 maart jl. om bezoek aan verpleeghuizen te beperken en op welke wijze is daartoe advies van het RIVM meegenomen?
Het besluit van 19 maart jl. om verpleeghuizen preventief te sluiten voor bezoek is genomen om bewoners te beschermen en een groeiend aantal besmettingen in te dammen. Dit besluit is genomen na consultatie van het RIVM. De toen bestaande beperkte testcapaciteit heeft bij het nemen van dit besluit geen rol gespeeld.
Klopt het dat er sprake was van opstartproblemen met betrekking tot de verstrekking en verdeling van persoonlijke beschermingsmiddelen bij verpleeghuizen?
Zoals in mijn brief van 15 april14 aangegeven was in het begin de verdeling van persoonlijke beschermingsmiddelen sterk gebaseerd op het uitgangspunt dat patiënten vooral in de acute zorg (waaronder huisartsenzorg) terecht zouden komen. Hierbij was wel een deel van de middelen beschikbaar voor andere sectoren waaronder de verpleeghuizen. Inmiddels is het verdeelmodel van kracht waarbij het niet meer gaat om een verdeling over sectoren maar om een verdeling op basis van besmettingsrisico’s in bepaalde behandelsituaties. De implicatie hiervan is dat er meer mondmaskers (en andere beschermingsmiddelen) naar de langdurige zorg gaan.
Wat is de aanleiding geweest om nu te komen met een nieuw verdeelmodel van persoonlijke beschermingsmiddelen en is dit in lijn met het advies van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG)?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 15 april jl.15 waarin dit is aangegeven.
Zijn medewerkers in verpleeghuizen voldoende geïnstrueerd hoe beschermingsmateriaal op de juiste manier te gebruiken valt en zijn er voldoende faciliteiten op de locaties (zoals verkleedruimtes) om hier op een verantwoorde wijze gevolg aan te geven?
Er zijn op diverse plaatsen informatie en instructies beschikbaar over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen zoals de factsheet op rijksoverheid.nl op de website van het RIVM, zorgvoorbeter.nl, het kennisplein gehandicaptenzorg en de sites van de koepels. Hiervan kan gebruik gemaakt worden bij het instrueren van de medewerkers in de zorg en maatschappelijke ondersteuning. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het zorgen voor voldoende faciliteiten om op verantwoorde wijze gevolg te geven aan de werkwijze.
Klopt het dat de richtlijn ten aanzien van een besmetting in een verpleeghuis voorschrijft dat een hele groep bewoners samen geïsoleerd wordt, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de hele groep reeds besmet is? Zo ja, lopen cliënten binnen een geïsoleerde groep die nog niet besmet zijn, dan geen onnodig risico op besmetting door deze vorm van groepsisolatie? Zijn hiervoor geen andere oplossingen mogelijk? Op welke wijze wordt deze aanpak meegenomen in de registratie van de sterftecijfers?
In het COVID-19 (behandel)advies van Verenso en de NVAVG van 16 april 2020 is aangegeven dat bij cohortering een duidelijke scheiding plaatsvindt van zieken en niet-zieken. Zoals in de technische briefing van 16 april 2020 is aangegeven kan een uitzondering gemaakt worden in het geval van een woongroep waar mensen veel onderlinge contacten hebben en de situatie vergelijkbaar is met die in een gezin. Dan kan het voorkomen dat de groep als geheel wordt geïsoleerd als men ervan uit kan gaan dat bij besmetting van een aantal van de bewoners ook de andere groepsleden besmet zullen zijn. Voor woon- en ouderinitiatieven die gefinancierd worden met een pgb uit de Wmo 2015, maken budgethouders en/of hun vertegenwoordigers hier onderling afspraken over.
De richtlijn ggz en corona biedt handvatten voor de wijze waarop patiënten met corona worden behandeld, inclusief de wijze van isolatie. Daarbij geldt voor intramurale patiënten dat op basis van het «toestandsbeeld» door de psychiater in afstemming met geneesheer-directeur beoordeeld wordt of: er een unit/ruimte binnen de eigen afdeling- of instelling gecreëerd wordt waar iemand in isolatie kan verblijven (bijvoorbeeld de eigen kamer), dat de patiënt naar een centrale corona-afdeling van de instelling wordt overgebracht.
Kunt u de vragen 3 tot en met 9, 12 en 14 tot en met 16 tevens beantwoorden voor andere kwetsbare zorgsectoren zoals de gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg, huisartsenzorg, ggz en pgb-initiatieven (zoals ouder-/wooninitiatieven)?
Daar waar mogelijk zijn de vragen voor de sectoren gezamenlijk beantwoord. Waar nodig is dat apart per sector gedaan. Voor jeugdzorg worden de antwoorden hieronder gegeven.
Is er voldoende aanbod van het product zuurstof (of andere benodigde middelen in de behandeling van het coronavirus) in alle zorgsectoren, met name in de provincie Brabant? Zo nee, welke actie onderneemt u zodat zorgaanbieders hierover voldoende beschikking hebben?
Er is sprake van een aanzienlijke hoeveelheid benodigde middelen in de behandeling van het coronavirus, variërend van persoonlijke beschermingsmiddelen tot IC beademingsapparatuur. Signalen over benodigde middelen en producten waaraan een tekort ontstaat worden bij de verschillende zorgsectoren en de hiervoor reeds ingerichte regionaal werkende ROAZ-GGD-GHOR structuur opgehaald. Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) speelt een centrale rol in de inkoop van de meeste benodigde middelen en de uitlevering daarvan. Waar nodig worden over specifieke middelen, waar bijvoorbeeld een regionale herverdeling mogelijk is, afspraken gemaakt met de betrokken zorgsectoren en leveranciers. Wat betreft zuurstof heeft overleg plaatsgevonden tussen VWS, LCH, brancheorganisaties, beroepsgroepen en leveranciers. Er bleek geen meerwaarde voor landelijke inkoop van zuurstof via het LCH en er bleek voldoende aanbod van het product zuurstof. Wel zijn door de partijen richtlijnen uitgewerkt waarmee de beschikbare zuurstofsystemen beter worden verdeeld over (COVID-19) patiënten met zuurstofbehoefte in ziekenhuizen, de thuissituatie en binnen instellingen. Dit proces wordt voortdurend gemonitord waarbij signalen van schaarste snel kunnen worden besproken en waar nodig actie kan worden ondernomen.
Zijn er voldoende eenduidige richtlijnen hoe om te gaan met mensen die lijden aan dementie en daarnaast besmet zijn met het coronavirus? Zo ja, zijn deze nationaal bekend? Zo nee, bent u bereid snel actie toe te ondernemen?
Ja die zijn er en ook nationaal bekend. Op diverse websites is informatie te vinden hoe een zorgprofessional kan omgaan met dementie en corona. Alzheimer Nederland heeft hier aandacht voor. Dementie.nl geeft tips en handreikingen hoe je om kunt gaan met mensen met dementie en een corona besmetting. Daarnaast geeft dementiezorgvoorelkaar.nl ook tips hoe om te gaan met dementie en corona.
Krijgt u signalen over kinderen die hun ouders uit het verpleeghuis willen halen om zelf te verzorgen maar dit niet kunnen vanwege de Wet zorg en dwang (Wzd)? Zo nee, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de sector en cliënten- en patiëntenorganisaties om hier flexibeler mee om te gaan gedurende deze crisissituatie? Klopt het dat de huisarts en thuiszorg geen verpleeghuisbewoners overnemen die besmet zijn met het coronavirus, en kinderen daarmee de volledige zorg moeten overnemen als zij hun ouders in huis opnemen? Zo ja, is daar een oplossing voor?
Ik krijg signalen van zowel zorgverleners als van familieleden dat zij worstelen met het dilemma of het verantwoord en veilig is om de zorg voor deze kwetsbare ouderen buiten het verpleeghuis voort te zetten. Ik begrijp heel goed de wens van de familie om hun naasten zo dichtbij als mogelijk te hebben. Tegelijkertijd is het niet in alle situaties mogelijk om zorg buiten het verpleeghuis veilig en verantwoord te organiseren. Dit thema komt uiteraard ook aan de orde in de gesprekken die ik wekelijks voer met zowel beroepsgroepen als cliënten- en patiëntenorganisaties.
Het uitgangspunt is dat de familie en de zorgaanbieder hier samen uitkomen. De zorgverlener licht de familie uitgebreid voor over wat het met zich meebrengt als men de bewoner uit het verpleeghuis mee naar huis neemt. Het komt geregeld voor dat de familie er dan van afziet. Toch kan de situatie zich voordoen dat de wens van de familie blijft bestaan, terwijl de behandelend arts het echt onverantwoord vindt als een bewoner het verpleeghuis verlaat. Het betreft hier immers zorg voor een kwetsbare groep ouderen die naast verzorging ook vaak complexe en hoogwaardige andere zorg nodig hebben die niet of moeilijk georganiseerd kan worden buiten de muren van het verpleeghuis. Dan kan het inderdaad zo zijn dat, tegen de wens van de familie in, de rechter verzocht wordt om een machtiging voor onvrijwillig verblijf af te geven. Op verzoek van Verenso heeft de KNMG hierover een notitie gemaakt waarin het afwegingskader voor dit dilemma wordt geschetst.16 Ik heb overigens geen concrete signalen ontvangen dat huisartsen of de thuiszorg weigeren de zorg over te nemen.
Bent u bekend met het initiatief de Sociale Benadering Digitaal, dat kwetsbare mensen (met dementie) thuis en in het verpleeghuis ondersteunt door middel van beeldbellen, groepsactiviteiten (dagopvang online) en een 24-uurskanaal en bent u bereid deze te ondersteunen, zodat meer mensen contact kunnen hebben met hun naasten en de buitenwereld?
Ja, ik heb via professor Anne-Mei Thé vernomen dat het initiatief de Sociale Benadering Digitaal is gestart in de gemeente ’s-Hertogenbosch en Amsterdam. Binnenkort starten ook de gemeente Amstelveen en organisatie Surplus. Door de inzet van tablets kunnen mensen met dementie blijven communiceren met dierbaren, lotgenoten en zorgprofessionals. Tevens wordt er via dit initiatief online dagopvang geboden middels een 24-uurskanaal. Ik juich dergelijke initiatieven voor kwetsbare groepen toe. Veel informatie over deze en andere initiatieven wordt door mijn ministerie verzameld en landelijk verspreid via factsheets en onze social kanalen. Ik zal dit initiatief hierin opnemen en actief verspreiden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het nog in te plannen debat in de week van 20 april aanstaande?
Een groot deel van de gestelde vragen heb ik in mijn brieven van 15 april jl.17 en de brief van 21 april jl.18 en in de Kamerdebatten beantwoord. Hierbij ontvangt u separaat de complete set antwoorden.
De situatie in de verpleeghuizen |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de huidige situatie in de verpleeghuizen is sinds de coronacrisis?1
Het aantal bevestigde besmettingen van COVID-19 wordt in de verpleeghuizen door de specialisten ouderengeneeskunde geregistreerd. De specialisten ouderengeneeskunde en de medisch microbiologische labs melden een besmetting bij de GGD. De GGD geeft de cijfers door aan het RIVM.
In mijn brieven van 15 april jl.2, 21 april jl.3, 6 mei jl.4 ben ik ingegaan op het beeld van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen. In mei schatte het RIVM (peildatum 18 mei jl.) dat tot dan toe bij ruim 7.900 bewoners van verpleeghuizen een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 2.500 mensen als overleden zijn gemeld.5 Het totaal aantal verdenkingen van een COVID-19-besmetting in verpleeghuizen bedraagt 4.550 (peildatum 15 mei).6 Om nog beter zicht te krijgen op de ontwikkelingen is afgesproken dat de gegevens uit de EPD’s aan het RIVM verstrekt worden. Daarbij werken Verenso, ActiZ en het RIVM samen.
Op dit moment schat het RIVM (peildatum 6 juli jl.) dat tot nu toe bij ruim 8.400 bewoners van verpleeghuizen een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 2.800 mensen als overleden zijn gemeld.7
Uit de beschikbare cijfers blijkt dat veel mensen in verpleeghuizen getroffen zijn door COVID-19. Is er eenmaal sprake van een bevestigde besmetting, dan is de kans op verdere verspreiding groot op de locatie. Bemoedigend is echter dat de maatregelen die we inzetten in de verpleeghuizen zodanig werken dat het aantal meldingen van nieuwe verpleeghuislocaties met minimaal één besmetting per dag afvlakt. Daarop lijkt het samenspel van de in de afgelopen periode genomen maatregelen effect te sorteren. Tegelijkertijd is duidelijk dat verpleeghuizen een zware tijd hebben. Uit de EPD-registraties komt naar voren dat de kans dat de sterftecijfers in verpleeghuizen zullen toenemen groot is. Mijn aandacht voor verpleeghuizen zal onverminderd doorgaan.
Welke cijfers heeft u over de situatie in de verpleeghuizen sinds het begin van de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 1.
Komt er ook een aanpak voor de situatie in de verpleeghuizen, aangezien er een plan ligt voor de IC-capaciteit in de ziekenhuizen?
Mijn aanpak voor de verpleeghuizen spitste zich de afgelopen maanden toe op drie lijnen: (1) gefaseerde en gecontroleerde aanpassing van de bezoekregeling, (2) leren van elkaar en (3) innovatieve behandelmethodes.
In mijn brieven «COVID-19 update stand van zaken» aan uw Kamer heb ik u uitgebreid geïnformeerd over de gecontroleerde en gefaseerde aanpak van de bezoekregeling. Inmiddels is de situatie zo dat er op voorhand geen beperkingen meer gelden voor het ontvangen van bezoek, noch wat betreft aantal bezoekers noch wat betreft de frequentie van bezoek. Indien er op een locatie sprake is van één of meer COVID-19 besmettingen dan is bezoek alleen mogelijk met toestemming van de beheerder.
In eerdere brieven heb ik reeds aangegeven dat zorgaanbieders die dat willen, ondersteuning kunnen krijgen. In mijn brief van 3 juni (Kamerstukken 25 295, nr. 386) ga ik in op «leren van elkaar». Ik heb daartoe de kenniscoalitie vormgegeven. Dat is een samenwerkingsverband dat bestaat uit de GGD’en, ActiZ, de Antibiotica Resistentie (ABR)-zorgnetwerken, de Academische Werkplaatsen ouderenzorg en «Waardigheid en Trots op locatie».
Naast de voortdurende inspanningen om snel een vaccin tegen het coronavirus tot onze beschikking te hebben, werken vele onderzoekers aan innovatieve behandelingen tegen COVID-19. Dit type behandelingen kan hopelijk bijdragen aan een beter en sneller herstel en ervoor zorgen dat patiënten minder restschade overhouden na besmetting met het coronavirus. Ik wil waar nuttig en mogelijk ook dergelijke behandelingen verder helpen om er zo voor te zorgen dat behandelingen zo snel mogelijk beschikbaar kunnen komen. Om die reden investeert het kabinet breed in corona gerelateerd onderzoek. In mijn brief van 24 juni jl. heb ik toegelicht op welke manier het kabinet dat doet.
Kunt u een overzicht geven van het aantal vermoedelijke en vastgestelde besmettingen en overlijdens in verpleeghuizen sinds het begin van de coronavirus? Wat zijn de verschillende scenario’s bij een verdere toename van besmettingen in verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel beschermende middelen per week verstrekt zijn aan de verpleeghuizen en wat per week nodig is?
Verpleeghuizen kunnen via de webportal van het LCH aanvragen welke beschermingsmiddelen zij nodig hebben. Het LCH heeft aangegeven dat zij op dit moment kunnen voldoen aan de vraag en daarmee ook aan de vraag vanuit de verpleeghuizen. Op de webpagina8 van het LCH zijn gegevens te vinden over de bij het LCH beschikbare voorraad en de verwachte vraag. Op 6 april is het testbeleid aangepast en kunnen alle zorgmedewerkers met lichte klachten getest worden, waaronder de medewerkers van verpleeghuizen.
Kunt u de Kamer informeren hoe u meer beschermende middelen en testen inzet in de verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft gehad over de verpleeghuizen sinds het begin van de coronacrisis?
De IGJ ontving ten aanzien van de verpleeghuiszorg ongeveer 90 corona gerelateerde meldingen bij het Meldpunt van de IGJ (voor meldingen van zorgaanbieders, zorgverleners en fabrikanten) sinds 1 maart 2020. Deze meldingen hebben met name betrekking op persoonlijke beschermingsmiddelen, testbeleid en besmettingen. Daarnaast haalt de IGJ signalen op uit de sector door middel van belrondes naar bijna alle (bij IGJ bekende) zorgaanbieders van verpleeghuiszorg. Ook het Landelijk Meldpunt Zorg (voor vragen of klachten van burgers) ontvangt signalen.
Kunt u in uw wekelijkse update over het coronavirus uitgebreider ingaan op de situatie specifiek in de verpleeghuizen?
Ja. De afgelopen weken heb ik de Kamer wekelijks uitgebreid geïnformeerd over de situatie in de verpleeghuizen. Ondertussen heb ik u ook de brief «Lessen verpleeghuizen met het oog op een eventuele tweede golf» gestuurd.
Wilt u deze schriftelijke vragen beantwoorden in plaats van de antwoorden algemeen mee te nemen in uw wekelijkse update over de ontwikkelingen van het coronavirus? Zo nee, waarom niet?
Ja. Wel met de opmerking dat de vragen en antwoorden ook in de reguliere Kamerdebatten en de daarvoor verstuurde brieven terugkomen.
Het bericht ‘Corona-app dreigt te mislukken door enorme haast van kabinet’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Corona-app dreigt te mislukken door enorme haast van kabinet»?1
Kunt u nader ingaan op de tijdlijn voor de ontwikkeling van de vorige week aangekondigde Corona-app? Wat is de reden dat op zaterdag, zonder dat dit is aangekondigd tijdens het debat op 8 april, een tender online werd geplaatst? Waarom is de deadline van die tender gezet op dinsdag 14 april 2020, 12:00 uur, net na Pasen?
Vindt u dit een realistische deadline voor experts en bedrijven om een gedegen reactie op de tender voor te bereiden? Hoe zijn de deadlines met betrekking tot de ontwikkeling van de app (18 april een publieke proef en eind van de maand gereed voor verspreiding) tot stand gekomen? Vindt u dit realistische deadlines om een app te ontwikkelen en te waarborgen dat de app aan alle in de tender beschreven uitgangspunten voldoet? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de uitgangspunten met betrekking tot de cyberveiligheid? Kunt u onderbouwen in hoeverre het onder deze strenge deadlines mogelijk is om een veilige app te bouwen?
Kunt u uitsluiten dat u reeds een voorkeur voor een bepaalde aanbieder van een Corona-app heeft? Is er de afgelopen weken reeds contact geweest met aanbieders van Corona-apps? Zo ja, welke?
Waarom vraagt de aanbesteding uitsluitend om reeds bestaande, uitontwikkelde en werkende oplossingen? Worden hiermee innovatieve oplossingen die op dit moment nog niet volledig zijn uitontwikkeld niet ten onrechte uitgesloten?
Hoe zijn de uitgangspunten in de tender tot stand gekomen? Waarom staat opensource niet als uitgangspunt in de tender, aangezien u tijdens het debat op 8 april jl.: «Open source: dat kan ik me ook heel goed voorstellen» zei?
Heeft u de brief van een groep van zestig wetenschappers en experts over de corona-apps gelezen? Bent u het ermee eens dat het vertrouwen van wetenschappers en experts in de apps van groot belang is voor de effectiviteit van de apps, indien deze worden ingezet? Wat doet u om dat vertrouwen te creëren?
Kunt u deze vragen voor het debat op donderdag 16 april beantwoorden?
Een alomvattend aanvalsplan om het risico op toekomstige overspringende zoönotische infectieziekten drastisch te verkleinen |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat circa 75 procent van alle in het afgelopen decennium opkomende infectieziekten in mensen zoönotisch zijn, dat wil zeggen dat ze worden overgedragen van dieren op mensen?1
Er zijn diverse kwantitatieve analyses uitgevoerd waarbij de inschatting is dat het gaat om een percentage tussen de 60 en de 75 procent.
Erkent u dat elk van de volgende recente grote infectieziekte-uitbraken een zoönose was: SARS, MERS, Q-koorts, de Mexicaanse griep, ebola, corona en zika?
De introductie van elk van deze infectieziekten heeft vanuit een dierreservoir plaatsgevonden. De belangrijkste stuwende kracht van de uitbraken van SARS, COVID-19, Ebola en Mexicaanse griep was een overdracht van mens tot mens.
Kunt u bevestigen dat de bovenstaande uitbraken in totaal wereldwijd tot zeker 260.000 vroegtijdige sterfgevallen hebben geleid?
Wij kunnen deze inschatting van het aantal sterfgevallen bevestigen.
Tot hoeveel economische schade hebben bovenstaande uitbraken naar schatting geleid?
Het inschatten van de totale economische schade van deze uitbraken is complex. Bovendien zijn de virusuitbraken onderling lastig vergelijkbaar.
Voor de coronacrisis geldt dat duidelijk is dat deze grote gevolgen gaat hebben voor de Nederlandse economie. De omvang hiervan is echter nog zeer onzeker.
Daarnaast verschilt de economische schade per genoemde uitbraak, omdat de uitbraken verschillen in duur en verspreiding. Het SARS-virus kende bijvoorbeeld een zeer beperkte regionale verspreiding, waardoor de wereldwijde impact beperkt was. Verder vonden de uitbraken plaats in verschillende periodes. Economieën zijn nu bijvoorbeeld sterker internationaal verbonden dan in 2003, ten tijde van de uitbraak van het SARS-virus, waardoor de impact van een uitbraak nu groter is. Onderstaande tabel probeert desondanks op basis van verschillende bronnen een overzicht te bieden van de economische effecten van de genoemde uitbraken.
2002/2003
China, Hongkong, Singapore, Taiwan
Wereldbank (2008)
China: USD 14,8 mld. (0,4% bbp-krimp in 2003). Hongkong en Singapore beide 1,1% bbp-verlies in 2003. Taiwan: 0,6–0,7% bbp-krimp. Wereldwijd verlies geschat op USD 54 mld.
2012–2016
Midden-Oosten en Zuid-Korea
WHO (2019) en Nomura (2015)
USD 12 mld. 0,3%-punt bbp-krimp in Zuid-Korea (2,2% i.p.v. 2,5% groei) in 2015.
2007–2009
Nederland
SEO economisch onderzoek (2011)
De totale schade is naar schatting EUR 161–336 mln. van 2007–2010. O.a.:
Verlies kwaliteit van leven (EUR 67–145 mln.).
Ziekteverzuim (EUR 12,5–96,5 mln.).
2009/2010
Pandemie
Kamerstuk 22 894, nr. 308 (2011)
De aanpak kostte Nederland EUR 340 mln. van 2009–2011.
2014
West-Afrika
Wereldbank (2014)
USD 2.2 mld. bbp-verlies in 2015 in Guinea (bbp-groeiverwachting gedaald met 3,9%-punt, van 4.0% naar 0,1%, in 2015) Liberia (bbp-groei daalde van 8,7% in 2013 naar 0,7% in 2014) en Sierra Leone (–21,5% bbp-groei in 2015).
2015/2016
Latijns-Amerika en het Caribisch gebied
Wereldbank (2016)
USD 3,5 mld. in 2016 (0,06% bbp) in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied.
2019/2020
Pandemie
CPB (2020)
IMF (2020)
Verwachte bbp-krimp in Nederland 1,2–7,7% in 2020.
Verwacht 3% bbp-krimp wereldwijd en 7,5% bbp-krimp in Nederland in 2020.
Erkent u dat wetenschappers, waaronder de meest vooraanstaande virologen, en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) al jaren waarschuwen dat epidemische uitbraken van zoönotische infectieziekten de afgelopen jaren zijn toegenomen, en dat het wachten was op de volgende ontwrichtende pandemie?23456
Ja. We zijn ons in Nederland bewust van de risico’s en zorgen ervoor dat de kans op dierziekten, waaronder zoönosen, zo klein mogelijk is. Zo werken overheid, sectoren en veterinaire zorg in Nederland goed samen om dierziekten te voorkomen, snel te ontdekken, te beheersen of te bestrijden. In 2011 is in Nederland de zogenaamde zoönosestructuur ingericht om ervoor te zorgen dat de humane en veterinaire gezondheidsorganisaties, waaronder de Ministeries van VWS en LNV, goed met elkaar samenwerken (https://www.onehealth.nl/over-one-health/zoonosenstructuur). Zoönotische signalen worden beoordeeld en indien nodig wordt er opgeschaald. Deze manier van werken wordt internationaal uitgedragen, bijvoorbeeld via het One Health-project (COHESIVE) en de Global Health Security Agenda, om andere landen te ondersteunen zich voor te bereiden op opkomende zoönosen.
Kunt u bevestigen dat de milieuorganisatie van de Verenigde Naties (UNEP) waarschuwt dat het risico op het overspringen van ziektes van dieren op mensen vergroot wordt door de grootschalige en intensieve veehouderij?7
In het door u aangehaalde artikel wordt gesteld dat productiedieren een zogenaamde epidemiologische brugfunctie kunnen vervullen bij het overspringen van infecties van wilde dieren naar de mens.
Kunt u bevestigen dat het UNEP waarschuwt dat het risico op het overspringen van ziektes van dieren op mensen vergroot wordt door ontbossing en menselijke activiteiten in ecosystemen, vanwege het daarmee vergrote contact tussen mensen en in het wild levende dieren?
Ja, in het UNEP Frontiers rapport uit 2016 werd gesteld dat verandering van landgebruik in het verleden de belangrijkste risicofactor was voor het kunnen overdragen van infectieziekten van dier op mens. In het officiële persbericht over COVID 19 wordt door de Executive Secretary van UNEP aangegeven dat door het degraderen van de ecosystemen en menselijke inbreuk op de natuur, wij als mensen de gezondheid in gevaar brengen.
Kunt u bevestigen dat het UNEP waarschuwt dat de illegale handel in wilde dieren het risico op de uitbraak van zoönosen vergroot?
Veel factoren zijn van invloed op de problematiek van zoönosen. In het twitterbericht van UNEP van 1 april jl. wordt illegale en ongereguleerde handel in wilde dieren als een factor genoemd, naast andere factoren als veranderingen in landgebruik, intensieve landbouw en klimaatsverandering. Er wordt verwezen naar het UNEP frontiers rapport uit 2016. In dat rapport in het hoofdstuk «Zoonoses» (pag. 18–27) wordt echter de illegale handel niet genoemd. Er wordt daarin wel aangegeven dat steeds meer dieren worden gehouden door steeds meer mensen en er daardoor meer mogelijkheden van overdracht ontstaan. Ook stelt UNEP in het rapport dat directe overdracht van wilde dieren naar mensen zelden voorkomt, maar dat gedomesticeerde dieren daarin een brugfunctie kunnen vervullen.
Kunt u bevestigen dat het UNEP waarschuwt dat het risico op zoönotische uitbraken vergroot wordt door het gebruik van antibiotica in de veehouderij, waardoor resistente bacteriën gemakkelijker kunnen ontstaan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8, zijn er vele factoren die van invloed zijn op de problematiek van zoönosen. Een infectieziekte die van dier op mens overgaat kan ook een resistente bacterie betreffen. Antibioticaresistentie is een bedreiging voor de gezondheid van mens en dier. Daarom wordt in binnen- en buitenland al jaren ingezet op verlaging van het antibioticumgebruik, humaan en veterinair. Dit is een effectieve manier om vermindering van antibioticaresistentie te bereiken.
Kunt u bevestigen dat het UNEP waarschuwt dat het risico op nieuwe zoönotische ziekte-uitbraken vergroot wordt door de klimaatverandering?
Ja, dat kunnen wij bevestigen.
Erkent u dat zowel hoog- als laagpathogene vogelgriepvirussen van dieren op mensen overgedragen kunnen worden?
Sommige laag- en hoogpathogene typen van het vogelgriepvirus kunnen op mensen worden overgedragen.
Kunt u bevestigen dat de mortaliteit van het vogelgriepvirus H5N1 onder mensen 60% is?8
Sommige bronnen, zoals de WHO, vermelden een mortaliteit in de groep geïnfecteerden van 60%. Andere melden dat de mortaliteit niet goed te bepalen is, omdat niet alle gevallen gediagnostiseerd worden en er mogelijk ook H5N1-infecties subklinisch (zonder ziekteverschijnselen) verlopen.
Erkent u dat wetenschappers van het Erasmus MC hebben aangetoond dat het vogelgriepvirus H5N1 met vijf mutaties zó veranderd kan zijn dat het gemakkelijk overdraagbaar is van mens op mens? Hoeveel mutaties zijn daarvoor nodig bij andere hoog-pathogene vogelgriepvirussen?
Wetenschappers van het Erasmus MC hebben aangetoond dat het H5N1 vogelgriepvirus met vijf mutaties overdraagbaar werd tussen fretten. Zij stelden dat het onwaarschijnlijk was dat dit virus tussen mensen zou verspreiden. Hoeveel mutaties nodig zijn bij andere hoog-pathogene vogelgriepvirussen is niet bekend, maar dezelfde onderzoekers lieten in een tweede publicatie zien dat de kans op het ontstaan van mens-overdraagbare varianten van hoog-pathogene vogelgriepvirussen in de natuur bijzonder klein is.
Kunt u bevestigen dat griepvirussen, dus ook het vogelgriepvirus, van zichzelf een relatief hoge mutatiesnelheid hebben?
Vogelgriepvirussen hebben een hoge mutatiesnelheid, net zoals de meeste RNA-virussen (Ribo Nucleic Acid, ribonucleïnezuur).
Kunt u bevestigen dat de uitbraak van de Mexicaanse griep in 2009 veroorzaakt werd door mutaties in de varkensgriep in Noord-Amerika, en het heen en weer springen van het virus tussen mens en dier waardoor het virus zó veranderde dat het resistent was voor menselijke antistoffen, waardoor vele mensen ziek werken en overleden? Zo nee, waardoor werd de uitbraak dan veroorzaakt?
De precieze herkomst van het H1N1 Influenza A-virus, dat in 2009 voor het eerst in Mexico werd aangetroffen, is onbekend. Het virus bevatte naast kenmerken van varkensgriepvirussen ook kenmerken van humane griep- en vogelgriepvirussen. Een direct verband met een varken is echter niet aangetoond. De meeste landen, waaronder Nederland, gebruiken de term «varkensgriep» daarom niet, omdat er geen eenduidig verband is aangetoond met varkens. Er zijn geen aanwijzingen dat het virus resistent is geworden tegen antistoffen. Het RIVM beschouwt deze griepepidemie nu als een «normale» griep veroorzaakt door Influenza A H1N1.
Erkent u dat varkens besmet kunnen worden door varkensgriepvirussen, vogelgriepvirussen en humane virussen en dat deze besmettingen tegelijk in één dier kunnen plaatsvinden?
Van varkens is bekend dat ze gevoelig zijn voor influenza A-virusstammen, ook voor aviaire en humane influenzastammen. Het is niet uit te sluiten dat een besmetting met influenzavirussen van verschillende herkomst op één moment plaats vindt, maar de kans daarop is heel klein. Spreiding tussen varkens van andere influenzastammen dan typische varkensinfluenza-isolaten wordt door het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) beschouwd als een zelden optredend fenomeen.
Erkent u dat virussen daarom in varkens gemakkelijk kunnen muteren en evolueren, waardoor varkens als «mixing vessels» (mengvaten) voor virussen kunnen worden beschouwd?
Niet alle virussen die bij varkens voorkomen muteren snel en vaak. Influenza A-virusstammen zijn bekend om de antigene drift, het telkens veranderen van de genetische opmaak. Dit gebeurt bij alle influenza A stammen, ook die van de mens en bij vogels. ECDC geeft aan dat de verandering van Influenza A stammen van varkens minder vaak optreedt dan bij Influenza A stammen bij mensen. Als een varken op hetzelfde moment besmet wordt met verschillende influenza A stammen zou er re-assortment (uitwisseling van erfelijk materiaal tussen deze stammen in het varken) kunnen optreden. De kans dat een varken op een en hetzelfde moment wordt besmet is zeer klein en daarmee dus de kans dat er een nieuw virus ontstaat. Het is niet te voorspellen of dit gebeurt, wanneer en wat dit betekent voor de humane gezondheid.
Kunt u bevestigen dat er tussen 2014 en 2018 20 uitbraken waren van hoog-pathogene vogelgriep bij Nederlandse pluimveehouderijen? Hoeveel uitbraken waren er in 2019?
Er waren van 2014 tot en met 2018 20 uitbraken van hoog-pathogene vogelgriep bij pluimveebedrijven in Nederland. In 2019 waren er geen uitbraken in Nederland.
Kunt u bevestigen dat in 2019 in het reguliere vogelgriep monitoringsprogramma 20 Nederlandse pluimveehouderijen positief getest zijn op laag-pathogene vogelgriep?
Er werden in 2019 op 48 bedrijven antistoffen tegen LPAI-virussen aangetoond, waarvan in twee gevallen antistoffen tegen een H5-virus en eenmaal tegen een H7-virus. Alleen de H5- en H7-typen zijn bestrijdingsplichtig. De overige 45 waren andere, niet-bestrijdingsplichtige typen van het vogelgriepvirus. Deze bevindingen komen deels uit het reguliere monitoringprogramma en deels uit de zogenaamde early warning meldingen.
Kunt u bevestigen dat hoog-pathogene vogelgriep in de eerste maanden van 2020 is opgedoken in Polen, Slowakije, Hongarije, Roemenië, Tsjechië, Bulgarije en Duitsland, waarbij in het geval van Duitsland vogelgriep is vastgesteld op 45 kilometer van de Nederlandse grens?
Ja. De eerste meldingen van hoog-pathogene vogelgriep kwamen eind 2019 uit Polen. Hierna zijn ook uitbraken gemeld uit de andere Europese lidstaten en landen.
Erkent u dat door het gericht fokken van dieren in de veehouderij op bepaalde commercieel gewenste eigenschappen (zoals snelle groei) de genetische diversiteit van de dieren in de afgelopen decennia sterk is afgenomen?
Commerciële fokprogramma’s zijn gericht op genetische verbetering van de gewenste fokdoelkenmerken, maar duurzame fokprogramma’s moeten zich tegelijkertijd ook richten op het lange termijn behoud van genetische diversiteit binnen de fokpopulatie. Fokkerij-organisaties proberen in het algemeen de inteelttoename en daarmee het verlies van genetische diversiteit beperkt te houden. Monitoring van de impact van fokkerij strategieën en van selectie is belangrijk. In de Nederlandse veehouderij worden op kleine schaal ook dieren van zeldzame rassen gehouden. In kleine populaties van zeldzame rassen is genetische drift (toeval) ook vaak een oorzaak van verlies van genetische diversiteit binnen de populatie.
Erkent u dat door het fokken van dieren in de veehouderij op bepaalde eigenschappen (zoals snelle groei) het afweersysteem tegen ziektes gemiddeld gezien slechter is geworden in de afgelopen decennia?9
Die stelling kunnen wij niet onderschrijven. Er is geen bewijs dat er nu meer infectieziekten bij landbouwhuisdieren voorkomen dan een aantal decennia geleden of dat dieren nu gevoeliger zijn voor infectieziekten. Of er ziekte optreedt hangt van heel veel factoren af, zoals hygiëne, bedrijfsvoering en huisvesting, en hangt niet alleen samen met het afweersysteem van het dier.
Ziet u de erfelijke versmalling en het verminderde afweersysteem als serieuze risico’s voor het ontstaan van nieuwe zoönotische mutaties en de verspreiding daarvan?
De relatie tussen fokkerij en gevoeligheid van dieren voor ziekten is zeer complex. Er zijn verschillende factoren van invloed op de gevoeligheid voor dierziekten, en erfelijke eigenschappen van een dier kunnen daarbij een rol spelen.
Kunt u bevestigen dat Nederland het meest veedichte land ter wereld is, met het hoogste aantal kippen en varkens per vierkante kilometer in vergelijking met andere landen?101112 Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland heeft door zijn beperkte oppervlakte een hoge veedichtheid, vooral in Zuidoost Nederland. In andere Europese landen is de veehouderij geconcentreerd in regio’s met een veedichtheid die vergelijkbaar is met de veedichtheid in Zuidoost Nederland. Het gaat hier om Vlaanderen, het westen van Niedersachsen (Duitsland), Bretagne (Frankrijk) en de Po-vlakte (Italië).
Kunt u bevestigen dat onderzoekers virussen hebben gevonden bij schubdieren die lijken op Covid-19 en dat er sterke aanwijzingen zijn dat het schubdier als tussenschakel heeft gediend bij de overdracht van Covid-19 op de mens?13
In een recente publicatie in Nature hebben Chinese onderzoekers melding gemaakt van de vondst van SARS-CoV-2-gerelateerde coronavirussen in een Javaans schubdier (Manis javanica). Volgens de onderzoekers suggereert deze bevinding dat schubdieren mogelijk gastheer zijn van nieuwe coronavirussen. Van deze soort is bekend dat zij coronavirussen bij zich kunnen dragen, maar daarmee is nog niet bewezen dat een schubdier bij aanvang van de huidige pandemie van SARS CoV-2 een brugfunctie heeft vervuld.
Kunt u bevestigen dat juist het schubdier een van de meest verhandelde wilde zoogdieren is?14
Het schubdier, ook wel pangolin genoemd, heeft de hoogste beschermingsstatus binnen CITES: de commerciële handel is internationaal verboden. Er zijn Afrikaanse en Aziatische soorten. De instandhouding van deze soorten in het wild wordt ernstig bedreigd door stroperij en illegale handel. Internationaal worden grote hoeveelheden schubben van Afrikaanse soorten gesmokkeld naar Azië.15
Erkent u dat Nederland een belangrijke rol kan spelen in het voorkomen van de uitbraak van toekomstige infectieziekten door de legale en illegale handel in wilde dieren, zowel op internationaal als nationaal vlak, te bestrijden?
De manier waarop we met wilde dieren omgaan, en ook de wijze waarop we met de natuur omgaan en het verlies van biodiversiteit in de wereld zijn van invloed op de problematiek van zoönosen. Zoals aangegeven in de reactie op motie van het lid van Esch (PvdD) (zie Kamerstukken 25 295, nr. 87 en 25 295, nr. 200) zal indien er signalen zijn dat de internationale handel in (wilde) dieren bij de verspreiding van een zoönose een rol speelt, Nederland dit Europees aankaarten; er is een bestaand Europees juridisch kader om importmaatregelen te treffen ten behoeve van de dier- of volksgezondheid, als dat nodig en proportioneel is.
Zoals toegezegd in bovengenoemde brief zal de Chief Veterinary Officer het onderwerp inzake handel in wilde dieren als mogelijke bron van nieuwe infectieziekten bespreken met haar Europese collega’s.
Ten algemene is illegale handel in beschermde diersoorten een bedreiging van de biodiversiteit en onacceptabel. Hierop wordt blijvend gehandhaafd in nauwe samenwerking met Europese en internationale partners.
Bent u bereid zich hiervoor met spoed in te zetten in internationaal (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) en WHO) en EU-verband?
Zoals in het antwoord op vraag 27 verwoord, zet de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zich hier vooral in Europees verband voor in. Dit staat los van het CITES-verdrag. Het CITES-verdrag ziet toe op de bescherming van de mondiale biodiversiteit en de rol die internationale handel daarin speelt, en niet op de volksgezondheid.
Waarom is het nog altijd toegestaan om wilde en exotische dieren te verhandelen op beurzen en markten in Nederland, terwijl wetenschappers waarschuwen dat «markten met levende dieren een broeihaard van ziektes» zijn? Bent u bereid deze markten in het kader van de preventie van de verspreiding van zoönosen per direct te verbieden? Zo nee, waarom niet?1516
In Nederland zijn beurzen en markten van dieren onder voorwaarden toegestaan voor de verkoop van dieren van legale herkomst. Het gaat dan veelal om gefokte dieren. De algemene voorwaarden staan beschreven in het Besluit houders van dieren. Eén van de algemene regels is dat alle dieren worden gezien en gecontroleerd door een dierenarts voordat de dieren worden toegelaten tot de beurs of markt. Voor sommige diersoorten/-groepen gelden aanvullende regels of zijn markten geheel verboden met het oog op bijvoorbeeld vogelgriep.
Op 1 april 2021 treedt de Europese diergezondheidsverordening in werking. In de uitwerking van deze verordening zijn de regels rondom de intracommunautaire deelname van dieren aan tentoonstellingen wat aangescherpt. In het kader van de nationale implementatie van deze verordening wordt gekeken naar regels rondom tentoonstellingen en beurzen. Het risico op zoönosen wordt daarbij meegenomen.
Omdat mens tot mens overdracht de stuwende kracht van de epidemie is, zijn evenementen zoals beurzen en markten in elk geval tot 1 september verboden. Of er aanvullende maatregelen nodig zijn, zal worden bezien.
Kunt u bevestigen dat Rotterdam en Schiphol belangrijke doorvoerhavens zijn voor de handel in wilde dieren, en dat Nederland daarmee een mogelijke schakel is in de verspreiding van zoönosen? Zo nee, bent u bereid daar nader onderzoek naar te doen verrichten?17
Nederland is met de haven van Rotterdam en Schiphol een belangrijk invoer- en doorvoerland in algemene zin. De handel in levende zoogdiersoorten die beschermd worden onder het CITES-verdrag betreft voor het grootste deel gefokte of gekweekte specimen. Er is geen signaal dat Nederland op deze wijze een mogelijke schakel is in de verspreiding van zoönosen. De Minister van LNV ziet nu dan ook geen aanleiding om hier verder onderzoek naar te doen. Als er risico’s zijn met betrekking tot de verspreiding van een zoönose worden er Europees of internationaal maatregelen genomen door de daartoe bevoegde gremia. Zo geldt bijvoorbeeld een importverbod voor (uit het wild afkomstige) vogels in verband met de mogelijke verspreiding van vogelgriep.
Kunt u bevestigen dat Interpol al geruime tijd aandacht vraagt voor het gebrek aan capaciteit voor het opsporen van de handel in wilde dieren?18
In het aangehaalde artikel uit 2016 vraagt Europol aandacht voor de prioritering. Nederland werkt samen met de Europese partners op het gebied van het opsporen van de illegale handel in bedreigde dieren. Dit gebeurt onder meer op grond van het EU Action Plan against Wildlife Trafficking.20 Ook participeert Nederland actief in het door Europol gecoördineerde EMPACT21/Envi-crime-programma op het gebied van wildlife-criminaliteit, bijvoorbeeld in de actie gericht op de aanpak van cybercrime. Daarnaast werkt Nederland breder internationaal samen, zoals tijdens de Interpolactie Thunderball in 201922, maar ook bilateraal bij strafrechtelijke onderzoeken.
Erkent u dat door het gebrek aan opsporingscapaciteit dat wat er van de handel in wilde dieren die op dit moment wél onderschept wordt, slechts het topje van de ijsberg vormt?
Opsporingscapaciteit staat altijd onder druk en is onderhevig aan zorgvuldige prioritering Voor de vervolging geldt dat in 2005 het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie is opgericht voor de aanpak van onder andere wildlife crime. Nederland neemt een groot aantal zendingen van illegaal verhandelde dieren in beslag (top 5 EU-lidstaten).23 Blijvende inzet en samenwerking is van belang. We hebben niet het beeld dat dit slechts een klein percentage is van de daadwerkelijke illegale handel. De totale omvang van illegale handel is nooit met zekerheid vast te stellen, waardoor het exacte aandeel niet is te bepalen. Mondiaal is er nog zeker een wereld te winnen en is capaciteitsopbouw en de aanpak van corruptie cruciaal.
Deelt u derhalve de mening dat zowel Nederland als Europa meer prioriteit moet geven aan het bestrijden van de handel in wilde dieren en dat er in Nederland meer kennis en capaciteit op het gebied van toezicht en handhaving moet komen? Bent u bereid hier snel werk van te maken? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
«Wilde dieren» is een breed begrip waar allerlei Europese en internationale regels voor gelden. Als het gaat om de internationale handel in beschermde of bedreigde diersoorten wordt deze gereguleerd door het CITES-verdrag. Illegale handel wordt bestreden. Daartoe wordt nationaal, Europees en internationaal nauw samengewerkt. Nederland committeert zich ook aan het EU Action Plan against Wildlife Trafficking. Kennis van soorten, regels en bijvoorbeeld illegale routes is cruciaal en moet ook op peil blijven. Door alle Nederlandse ketenpartners wordt daarop ingezet, waarbij ook veel kennis Europees en internationaal wordt gedeeld. De capaciteit moet ook goed op elkaar worden afgestemd om ook adequaat samen op te kunnen trekken, ieder vanuit zijn eigen rol. Dit wordt periodiek bekeken. Zoals ook al eerder aan uw Kamer gemeld in reactie op de motie van het lid van Esch (PvdD) (Kamerstukken 25 295, nr. 89 en 25 295, nr. 200), is er geen aanleiding om handhaving of toezicht naar aanleiding van de corona-uitbraak nu te intensiveren.
Erkent u dat CITES-vergunningen waarmee gecontroleerd wordt of de dieren gefokt of uit het wild gevangen zijn, in de praktijk zeer eenvoudig te vervalsen zijn?19
In algemene zin is het helaas zo dat allerlei soorten documenten kunnen en worden vervalst. Dit komt ook bij CITES-documenten voor. Om dergelijke illegale praktijken te ondervangen worden tal van voorzorgsmaatregelen genomen. Om fraude verder terug te dringen wordt er in CITES en Europees verband gewerkt aan het opzetten van e-permitting. Het gaat nog wel tijd kosten om dit mondiaal in te voeren.
Deelt u de mening dat ook de handel in gefokte dieren verboden moet worden om de bestrijding van de handel effectiever en efficiënter te maken? Zo nee, waarom niet?
Indien het gaat om de bestrijding van illegale handel, helpt een verbod op handel in gefokte dieren niet. Als het gaat om de geoorloofde handel in bedreigde/beschermde diersoorten die onder het CITES-verdrag vallen, geldt dat de handel in gekweekte of gefokte dieren de wilde populaties ontziet. Vanuit biodiversiteitsoogpunt is dit belangrijk. Hierdoor wordt een duurzame handel bewerkstelligd, welke in CITES-verband wordt gecontroleerd en gemonitord. De Minister van LNV ziet daarom geen aanleiding voor een verbod op de handel in gefokte dieren.
Erkent u dat er ook via internet en het dark web veelvuldig legaal en illegaal wilde dieren worden verhandeld? Zo nee, bent u bereid daar nader onderzoek naar in te stellen?20
Ja, internet is een kanaal waarlangs dieren te koop worden aangeboden, legaal en illegaal. Ook het dark web wordt incidenteel hiervoor gebruikt. Hierop wordt risicogericht gehandhaafd.
Hoe is het mogelijk dat in Nederland veel wilde, exotische dieren nog altijd als huisdier gehouden mogen worden?
Beschermde dieren afkomstig uit het wild in Nederland (EU) mogen niet worden gehouden als huisdieren. Ook is het verboden om grote katachtigen en primaten in Nederland te houden, alsmede diersoorten die op de Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten staan. Voor beschermde uitheemse soorten gelden er onder het CITES-verdrag strenge regels over welke diersoorten wel of niet verhandeld mogen worden. Voor diersoorten, waarvoor geen verbod geldt om deze te houden, gelden er regels die als doel hebben de dieren te beschermen. Zo gelden er bijvoorbeeld regels voor het houden en verzorgen van (landbouw)huisdieren.
Erkent u dat een positieflijst voor zoogdieren, reptielen en vogels veel zou bijdragen aan het bestrijden van het houden van wilde dieren in Nederland? Wanneer kunnen we dergelijke positieflijsten verwachten?
Positieflijsten voor zoogdieren, reptielen en vogels worden opgesteld met het oog op dierenwelzijn en gevaar voor de mens. Een lijst van alle, in Nederland gehouden diersoorten wordt beoordeeld aan de hand van risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar voor de mens (letsel- en zoönoserisico). Deze lijst bevat zowel gedomesticeerde als uit het wild afkomstige diersoorten, die niet verboden zijn om in Nederland te houden (zie het antwoord op vraag 37). Positieflijsten zorgen ervoor dat het helder wordt welke diersoorten geen gevaar voor de mens opleveren en wat de welzijnsrisico’s zijn bij het houden van verschillende diersoorten. Nadat een positieflijst is vastgesteld, is het niet langer toegestaan bepaalde diersoorten te houden die nu in Nederland worden gehouden.
De Minister van LNV is gestart met het opstellen van een positieflijst voor zoogdieren. Zij verwacht een conceptlijst aan het einde van het jaar te kunnen consulteren op internetconsultatie.nl. De lijsten voor vogels, reptielen en amfibieën volgen later.
Kunt u bevestigen dat de mens tegenwoordig wereldwijd ook meer contact met wilde dieren heeft dan vroeger, vanwege de toenemende ontwikkeling van economische activiteiten zoals landbouw, houtkap, mijnbouw, en aanleg van infrastructuur, dorpen en steden in natuurgebieden? Zo nee, waarom niet?
Het is aangetoond dat meer diersoorten en populaties, die voorheen afgezonderd van mensen leefden, door de verstoring en vernietiging van habitats en ecosystemen nu wel in contact komen met de mens. Het kan overigens niet gezegd worden dat de mens gemiddeld meer contacten heeft met wilde dieren. Door toenemende urbanisatie neemt het aantal mensen dat in nauw contact staat met de natuur eerder af.
Onderschrijft u het wetenschappelijke feit dat voor virussen die aanvankelijk alleen in het (wilde) dierenrijk circuleren, er geen groepsimmuniteit voor mensen is opgebouwd en dat daarom juist dit soort virussen zeer gevaarlijk voor mensen zijn wanneer deze virussen van dieren op mensen overspringen?21
Virussen die via het dierenrijk bij de mens terecht komen kunnen een probleem vormen voor de gezondheid van individuele mensen. Zo’n virus is nieuw voor mensen en hierdoor kan de weerstand van mensen voor dit specifieke virus minder zijn. In de meeste gevallen gaat het om een eenmalige overdracht van dier naar mens en speelt het feit dat er geen groepsimmuniteit is geen rol. In uitzonderlijke gevallen, zoals nu bij SARS-CoV-2, kan het virus zich efficiënt verder verspreiden van mens tot mens. Dit is een gevaar voor de volksgezondheid.
Erkent u dat door de verkleining van het leefgebied van wilde dieren en door de opmars van agro-industriële monoculturen in die gebieden het grensvlak waarop mensen en (wilde) dieren elkaar treffen de laatste decennia veel groter is geworden?
Verandering van landgebruik en van landbouwsystemen zijn volgens onderzoek de oorzaak van een groot aantal van de overdrachten van dierziekten op mensen.
Zie ook het antwoord op vraag 39.
Erkent u dat door ontbossing, het verlies aan biodiversiteit en de toename van de agro-industriële monoculturen dierlijke virussen veel makkelijker dan voorheen kunnen rondwaren op het grensvlak waar (wilde) dieren en mensen elkaar treffen en daardoor ook makkelijker kunnen overslaan op mensen?22
Er zijn vele factoren van invloed op de problematiek van zoönosen, zoals beschreven bij mijn antwoorden hiervoor zoals vraag 8.
Kunt u derhalve de stelling onderschrijven die tal van virologen huldigen, dat het juist menselijke activiteit is die het risico op het overslaan van virussen van dieren op mensen veel groter heeft gemaakt?23
Het klopt dat bijvoorbeeld de manier waarop de mens met wilde dieren omgaat, en ook de wijze waarop zij met de natuur omgaat en het verlies van biodiversiteit in de wereld van invloed zijn op de problematiek van zoönosen.
Erkent u net als het UNEP dat veranderend landgebruik (bijvoorbeeld ontbossing) en wereldwijde intensivering van de landbouw tegenwoordig de twee belangrijkste drijvende krachten zijn achter het ontstaan en de verspreiding van zoönotische ziektes?24 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, stelt het UNEP Frontiers rapport uit 2016 dat verandering van landgebruik in het verleden de belangrijkste risicofactor is voor het kunnen overdragen van infectieziekten van dier op mens. In uitzonderlijke gevallen, zoals nu bij SARS-CoV 2, kan het virus zich verder verspreiden van mens tot mens en spelen zaken als globalisering en reisgedrag een rol in de verspreiding.
Kunt u bevestigen dat Nederland de grootste importeur is van veevoer (soja) en palmolie van de Europese Unie?2526
Ja, Nederland is de grootste bruto importeur van sojabonen en sojameel in de EU.
Uiteindelijk wordt ongeveer 11% van deze soja-import in Nederland geconsumeerd. Dit volume is volledig afgedekt door de duurzaamheidscertificaten RTRS, Round Table on Responsible Soy, dat wil zeggen duurzaam en zonder ontbossing of ecosysteemconversie geproduceerd.
Soja die in Nederland wordt verwerkt tot veevoer en dierlijke producten en wordt uitgevoerd is afgedekt met certificaten onder de FEFAC Soy Sourcing Guidelines (SSG). Deze SSG garanderen dat de sojaproductie legaal was maar niet noodzakelijkerwijs vrij van ontbossing.
Binnen de EU is Nederland ook de grootste bruto importeur van palmolie. Ongeveer 12% wordt gebruikt door de Nederlandse veevoederbranche.
Inmiddels is alle palmolie die in voeding en diervoeders voor de binnenlandse markt wordt verwerkt gecertificeerd duurzaam. Palmolie wordt als duurzaam bestempeld als het voldoet aan de standaarden van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO).
Wanneer naast de binnenlandse markt ook de palmolie wordt betrokken die in Nederland werd verwerkt in voedingsmiddelen voor de export, was 89 procent van de in 2018 geïmporteerde palmolie gecertificeerd duurzaam. Voor palmolie die in Nederland werd verwerkt tot diervoer was het aandeel duurzaam geproduceerd 68 procent; een forse toename ten opzichte van de 53 procent in 2016.
Erkent u dat de productie van palmolie en veevoer (soja) leidt tot ontbossing en het ontstaan van monoculturen in landen elders?
De productie van palmolie en de productie van soja in de tropen en subtropen is een belangrijke aanjager van ontbossing en een oorzaak van ecosysteemconversie. Om dat risico zoveel mogelijk te vermijden, kopen Nederlandse marktpartijen bij voorkeur gecertificeerde palmolie en soja.
Nederland zet zich in Europees en internationaal verband actief in voor verdere verduurzaming van de wijze waarop soja en palmolie worden geproduceerd, inclusief de milieuproblematiek, de verbetering van arbeidsomstandigheden en de naleving van mensenrechten. Zie verder het antwoord op vraag 48.
Daarnaast wil de EU minder afhankelijk worden van import en meer zelfvoorzienend worden in de (duurzame) productie van plantaardige eiwitten. In deze context werkt Nederland momenteel aan een nationale eiwitstrategie toegesneden op de Nederlandse situatie.
Kunt u bevestigen dat Nederland het land is met de hoogste veedichtheid ter wereld en dat het voer voor de dieren die in Nederland gefokt, gehouden en gedood worden voor een deel geïmporteerd wordt uit gebieden waar verregaande ontbossing plaatsvindt of heeft plaatsgevonden?27
Uit de Grondstoffenwijzer van de Nederlandse Vereniging voor de Diervoederindustrie (Nevedi) uit 2018 blijkt dat circa 67% van de door de Nederlandse veevoerindustrie verwerkte veevoergrondstoffen uit Europa afkomstig was (waarvan 12% uit Nederland), 20% uit Zuid-Amerika, 8% uit Noord-Amerika en 5% uit Azië. Voor het eerste deel van de vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 24. Met betrekking tot de herkomst van het diervoer wordt verwezen naar de antwoorden op vragen 45 en 46.
Erkent u dat Nederland als een van de grootste veroorzakers van wereldwijde ontbossing een extra grote verantwoordelijkheid heeft om te stoppen met het veroorzaken van ontbossing en de verdere toename van agro-industriële monoculturen een halt toe te roepen, zowel in eigen land als in het buitenland, om het risico op het ontstaan op zoönotische ziektes te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Dat in Nederland gevestigde ondernemingen een rol spelen in mondiale handelsketens maakt Nederland nog niet tot «een van de grootste veroorzakers van wereldwijde ontbossing». Het kabinet beseft dat grondstoffen worden geïmporteerd waarvan de productie kan leiden of heeft geleid tot ontbossing en zet zich daarom in voor de verduurzaming van de productie van die grondstoffen. Alhoewel het tegengaan van ontbossing primair de verantwoordelijkheid is van het land waar ontbossing plaatsvindt, zet het kabinet zich in voor het realiseren van volledig ontbossingsvrije handelsketens vanaf 2030, juist vanwege de erkenning dat bossen van groot belang zijn voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen, het behoud van biodiversiteit en het grote belang van bossen voor de lokale bevolking. Samen met mijn collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft de Minister van LNV onze inzet geschetst in de brief van 9 maart jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 708).
Vindt u het verantwoord om bestaande risico’s op een nieuwe uitbraak van een besmettelijke mens-op-mens-infectieziekte te laten voortbestaan in afwachting van een mogelijke nieuwe pandemische uitbraak?
De manier waarop mensen met dieren omgaan, maar ook de veranderingen aan ecosystemen en het verlies van biodiversiteit zijn zaken die de problematiek van zoönosen beïnvloeden. Daar is internationaal aandacht voor en zal de komende tijd aandacht voor moeten blijven. Hoe dan ook zal er altijd een risico op een nieuwe uitbraak blijven bestaan. Al eeuwenlang leven mens en dier samen. Het is aan onze en toekomstige generaties om ervoor te zorgen dat risico’s die daarbij horen zo klein mogelijk zijn.
Bent u bereid om gezamenlijk tot een alomvattend aanvalsplan te komen om het gevaar van overspringende zoönosen tussen landbouwdieren en wilde dieren, en mogelijke mens-op-mens besmettingen drastisch te verminderen?
Het kabinet zet zich in tegen schadelijke veranderingen in landgebruik, zoals ontbossing, en voor het behoud van biodiversiteit en is goed voorbereid op uitbraken van zoönosen door de Nederlandse zoönosestructuur. Het doet dit in goede samenwerking met zijn Europese en internationale partners. Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat de risico’s zo klein mogelijk zijn of kleiner worden.
Bent u bereid deze vragen een voor een en op korte termijn te beantwoorden gelet op het actuele en grote maatschappelijke belang om dit soort pandemieën in de toekomst te voorkomen?
Gezien de vragen interdepartementale afstemming vereisten, zijn de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn beantwoord. Uw Kamer is daarvan eerder op de hoogte gesteld bij brief op 24 april jl.
Het in gevaar brengen van Nederlanders door het in brand steken van zendmasten |
|
Jan Paternotte (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dutch telecommunications towers damaged by 5G protestors»?1
Ja, hier hebben wij kennis van genomen.
Kunt u bevestigen dat de wetenschap geen enkele indicatie heeft voor welk verband dan ook tussen 5G en het nieuwe coronavirus, en de belagers van zendmasten zich derhalve laten leiden door complottheorieën?
De Europese Commissie2 en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Kennisplatform EMV3 hebben reeds benadrukt dat er geen enkel verband is tussen COVID-19 en 5G-technologie, en dat virussen niet worden verspreid via radiogolven/mobiele netwerken.4
Hoeveel aanvallen op zendmasten hebben de afgelopen maand plaatsgevonden en tot welke schade hebben deze geleid?
Op het moment van schrijven is sprake van 29 door de politie geregistreerde incidenten van brandstichting. Daarnaast zijn diverse incidenten bekend van overige vormen van vandalisme, die niet met zekerheid zijn te verbinden aan de geregistreerde incidenten, bijvoorbeeld omdat niet vast staat of het motief vandalisme of diefstal was.
De schade varieert sterk tussen de verschillende incidenten, waardoor geen eenduidig algemeen antwoord is te geven ten aanzien van hersteltermijnen of economische schade. Vast staat wel dat de schade aanzienlijk is.
Is er sprake van een toename van aanvallen op zendmasten dit jaar? Zo ja, hoe verhoudt deze zich tot incidenten in voorgaande jaren?
Voor zover bekend zijn er in Nederland in de afgelopen jaren geen eerdere incidenten gemeld van brandstichting bij zendmasten. Dit is daarmee een nieuw risico dat aandacht vraagt van zowel de sector als de overheid.
Hoe vaak zijn hulpdiensten in gebieden rondom een zendmast onbereikbaar geweest in die periode?
Het alarmnummer 1-1-2 is zowel via vaste- als mobiele netwerken bereikbaar. Ten minste één brand heeft mogelijk impact gehad op de bereikbaarheid van 1-1-2. Deze situatie heeft voor zover bekend niet geleid tot persoonlijke ongevallen. De branden hebben tot op heden geen impact gehad op de communicatie tussen de hulpdiensten (C2000).
Welke maatregelen wilt u treffen om deze vitale infrastructuur te beschermen tegen aanvallen door brandstichters?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) staat in nauw overleg met de sector, het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Landelijke Eenheid van de politie om te bezien in hoeverre aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
De C2000-masten zullen extra beveiligd worden. Vanuit veiligheidsoogpunt ga ik niet in op de specifieke beveiligingsmaatregelen. De maatregelen hebben zowel een preventieve als repressieve werking. De meest kritische masten zullen eerst beveiligd worden. Het kost naar verwachting ongeveer drie maanden om alle masten te beveiligen.
In hoeverre hebben andere landen te maken met aanvallen op hun infrastructuur van telecommunicatie met hetzelfde motief, namelijk complottheorieën over 5G en het coronavirus?
Verschillende landen in Europa hebben te maken met vandalisme gericht op hun infrastructuur van telecommunicatie. De online verspreiding van onjuiste informatie met betrekking tot COVID-19 lijkt hierin een rol te spelen.
Bent u bekend met de groep of groepen die betrokken zijn bij deze brandstichtingen? Kunt u aangeven of het hier gaat om grensoverschrijdende netwerken?
De afgelopen weken hebben er verschillende incidenten plaats gevonden rondom zendmasten in Nederland. De incidenten variëren van sabotage tot brandstichting. Protesten tegen zendmasten zijn niet nieuw, maar het heeft nog niet eerder geleid tot extremistische protestacties in de vorm van de sabotage en brandstichting van de afgelopen weken. Onder anti-5G- en anti-overheidsbewegingen doen verschillende complottheorieën de ronde, onder andere over de veronderstelde relatie tussen 5G-netwerken en de verspreiding van COVID-19. Tussen de branden is geen relatie gebleken.
Vindt volgens u de verspreiding van deze complottheorieën enkel organisch plaats of is er sprake van een georganiseerde inzet van desinformatie? Indien u nog geen antwoord heeft op deze vraag, bent u bereid te onderzoeken of, en zo ja, hoe deze complottheorieën actief verspreid worden door professionele verspreiders van desinformatie?
De verspreiding van onjuiste informatie over COVID-19 en 5G verloopt zowel ongeorganiseerd (door bijv. individuen) als georganiseerd (bijv. in echokamers op sociale media). In Nederland staan de betrokken ministeries en diensten doorlopend in nauw contact om informatie over en signalen van mogelijke desinformatieactiviteiten te delen, te duiden en daarop zo nodig te acteren. Deze informatie en signalen over COVID-19 worden ook bij elkaar gebracht in de bestaande crisisstructuur.Ook via het Rapid Alert Systeem van de Europese Unie wordt informatie gedeeld tussen de lidstaten en EU-instituties.
Bent u bereid een (video)conferentie van telecomministers te initiëren om deze gevaarlijke trend te agenderen en de EU-informatie te gaan uitwisselen over de aanvallen op zendmasten?
Op 5 mei jl. vond er een informele Telecomraad plaats, waarin ik (de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat) aandacht heb gevraagd voor de onjuiste informatie over 5G in relatie tot COVID-19 en andere negatieve gezondheidseffecten en de recente branden in zendmasten.
Het voorstel om migranten op de Griekse eilanden vanwege corona over te brengen naar stilliggende cruiseschepen |
|
Jasper van Dijk , Bram van Ojik (GL), Maarten Groothuizen (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA), Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Hoe moet het dan met die vluchtelingen op Lesbos»?1
Ik heb dit artikel, waarin de aandacht wordt gevestigd op de situatie van migranten in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden, waaronder Moria, en het risico van een COVID-19 uitbraak aldaar, met belangstelling gelezen. Het kabinet onderkent dit risico en volgt de situatie in Griekenland al langer nauwlettend. Nederland biedt sinds de migratiecrisis van 2015/2016 doorlopend steun aan Griekenland, middels expertise, middelen en/of financiering. Juist ook nu, met het verspreidingsrisico van COVID-19 in de opvangfaciliteiten, heeft de EU, maar ook Nederland, deze steun geïntensiveerd.
Zoals bekend zal Nederland geen steun aanbieden in de vorm van ad hoc herplaatsing van alleenstaande minderjarigen. Het kabinet geeft de voorkeur aan het doorvoeren ter plekke, samen met de Griekse partners, van structurele verbeteringen, in de opvang en bescherming van deze kwetsbare groep. Dit heeft geleid tot een Grieks-Nederlands initiatief dat is gericht op de spoedige realisatie van een voogdijsysteem voor alleenstaande minderjarige asielzoekers en de duurzame verbetering van hun opvang en bescherming. Dit Grieks-Nederlandse samenwerkingsverband zal bestaan uit drie elementen: 1) het opzetten van een voogdijvoorziening in Griekenland, 2) het opzetten en organiseren van opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers in opvangvoorzieningen, kleinschalige begeleid wonen projecten en bij gastouders en 3) het bieden van hulp bij het begeleiden van alleenstaande minderjarigen nadat zij de asielprocedure hebben doorlopen. Dit sluit aan op de Europese inzet gericht op capaciteitsopbouw waaraan ook de huidige Griekse regering sterk is gecommitteerd. Uw Kamer is separaat over dit samenwerkingsinitiatief geïnformeerd.2 De verdere details van het voorstel worden momenteel nader uitgewerkt in nauwe samenwerking met de Griekse autoriteiten. Uw Kamer zal gedurende de looptijd van het programma met regelmaat worden geïnformeerd over de uitvoering van het programma.
Voor wat betreft de verwijzing van de auteurs naar «vermeende beloftes van de Nederlandse regering» inzake herplaatsing, verwijst het kabinet naar de oorspronkelijke herplaatsingsbesluiten. Deze betroffen een specifieke groep asielzoekers die op het moment van de besluiten al in Griekenland aanwezig was. Over het verloop van de uitvoering van deze besluiten is uw Kamer eerder geïnformeerd.3 In dit verband zij tevens gewezen op de Mededeling van de Europese Commissie met betrekking tot de voortgangsrapportage uit maart 2018 over de implementatie van de Europese Migratieagenda en Annex 4: Herplaatsing.4 In deze mededeling stelt de Europese Commissie dat de herplaatsing van de migranten succesvol is gebleken en dat 96% van de herplaatsingsverzoeken die in het kader van de noodregelingen zijn verzonden naar de ontvangende lidstaten en geassocieerde landen, tot daadwerkelijke herplaatsing leidde. Deze conclusie is tevens weergeven in de recente reactie van de Europese Commissie op het Speciaal Verslag van de Europese Rekenkamer «Asiel, Herplaatsing en Terugkeer van Migranten: tijd om de inspanningen op te voeren en de kloof tussen doelstellingen en resultaten aan te pakken».5
Deelt u de mening dat op de Griekse eilanden 42.000 vrouwen, mannen en kinderen op elkaar gepakt zitten en dat een corona-uitbraak zowel voor hen als voor de Europeanen een groot gevaar vormt?
Zoals aangegeven in bovenstaand antwoord deelt het kabinet de zorgen rondom een mogelijke COVID-19 uitbraak in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden, waar momenteel rond de 36.400 migranten worden opgevangen. Het kabinet zet via verschillende manieren in om te komen tot structurele verbeteringen. Daarover is uw Kamer meermaals geïnformeerd, waaronder in de recente Kamerbrief Grieks-Nederlandse samenwerking ter verbetering van de situatie alleenstaande minderjarige asielzoekers in Griekenland, het schriftelijke overleg met de Vaste Kamer Commissie Justitie en Veiligheid en in de schriftelijke beantwoording in het kader van de informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken.6
De Europese Commissie, UNHCR en IOM werken op dit moment samen met de Griekse autoriteiten om kwetsbare groepen, waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen, vanuit de opvangfaciliteiten op de eilanden onder te brengen in leegstaande hotels en appartementen op het Griekse vasteland die naar verwachting voorlopig dicht zullen blijven in verband met COVID-19. Er zijn momenteel geen geluiden vanuit de Europese Commissie bij het kabinet bekend dat dit onverwacht traag zou verlopen en dat hiervoor aanvullende steun wordt gevraagd. Ook de recente financiering van EUR 700 mln in het kader van het EU Actieplan voor Griekenland kan hiervoor worden ingezet. Een deel van de financiering voorziet in het vergroten van de opvangcapaciteit in Griekenland. Daarnaast is EUR 220 miljoen beschikbaar gesteld om op de Griekse eilanden vijf Multi-Purpose Reception and Identification Centres (MPRIC´s) op te zetten voor het einde van 2020. Hierover is uw Kamer recentelijk geïnformeerd.7
Wat onderneemt u om een humanitaire ramp te voorkomen op de Griekse eilanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat de Europese Commissie (d.m.v. een «temporary accomodation scheme») 35 miljoen euro beschikbaar heeft om vluchtelingen in lege hotels te plaatsen? Is het tevens juist dat de uitplaatsing traag verloopt en dat de Eurocommissaris voor Binnenlandse Zaken, Johansson, meer steun vraagt vanuit Europese lidstaten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel om «stilliggende cruiseschepen in te zetten voor de Griekse kust zodat we mensen de verzorging geven die ze nodig hebben om overslag van de epidemie te voorkomen»?
Het is in beginsel aan de Griekse autoriteiten om adequate maatregelen te treffen om de COVID-19 situatie het hoofd te bieden. Dit geldt ook voor een mogelijke evacuatie van migranten in de opvangkampen op de Griekse eilanden naar een andere locatie. Hierbij zij opgemerkt dat de «transfer» van kwetsbare migranten vanaf de Griekse eilanden naar het vasteland al geruime tijd staand Grieks beleid is. Volgens de Griekse autoriteiten zijn in 2020 tot en met 24 mei jl. al ruim 13.500 migranten van de Griekse eilanden overgebracht naar het vasteland. Dit is meer dan het totaal aantal aankomsten op de Griekse eilanden in dezelfde periode (circa 7.400). Op de korte termijn is Griekenland voornemens andermaal een grote groep kwetsbare migranten naar het vasteland over te plaatsen en in opvangcentra, leegstaande hotels en appartementen onder te brengen.
Bekend is dat de Griekse autoriteiten in het verleden (o.a. in 2015 en 20178) overwogen hebben om gebruik te maken van schepen om tijdelijke extra opvangcapaciteit te creëren op de eilanden. Tijdens een recent video-overleg met mijn collega’s heb ik mijn Griekse ambtgenoot naar deze optie gevraagd. Daarop werd aangegeven dat hiervoor op dit moment geen noodzaak werd gezien en voorts dat dit een relatief kostbare optie betreft. Zoals hierboven gemeld is geopteerd voor opvang in leegstaande hotels en appartementen
Bent u bereid om bij Eurocommissaris Johansson aan te dringen op het nemen van alle benodigde acties om evacuatie van de vluchtelingen naar cruiseschepen (of andere locaties in Griekenland waar beschermingsmaatregelen getroffen kunnen worden) mogelijk te maken? Zo nee, hoe voorkomt u een uitbraak op de Griekse eilanden met grote gevolgen voor allen, waaronder vluchtelingen en omwonenden?
Zie antwoord vraag 5.
De wanhopige oproep van de docenten van de Hoenderloo Groep en de huidige stand van zaken |
|
Peter Kwint (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht «Help ons, we kunnen het niet meer», docenten Hoenderloo Groep doen wanhopige oproep»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en de zorgen van het onderwijspersoneel tot me genomen. Door middel van beantwoording van deze Kamervragen breng ik u graag op de hoogte van de laatste ontwikkelingen.
Gaat u er nog steeds vanuit dat Pluryn haar beloftes waar gaat maken gezien dit bericht, nu er nog steeds geen sociaal plan ligt voor de leraren van het Hoenderloo College en er voor hen ook nog steeds geen passende plek is gevonden binnen Pluryn? Of bent u intussen bereid om zelf actie te ondernemen om deze ellende op te lossen?2
De Raad van Bestuur van Pluryn heeft op 8 april 2020 aan de Medezeggenschapsraad (mr) een voorgenomen besluit voorgelegd om het Hoenderloo College in afgeslankte vorm tot uiterlijk 1 augustus 2021 voor een beperkte groep leerlingen open te houden. Dit betreft onderwijs aan kinderen met specifieke problematiek, die op een nabijgelegen zorglocatie van Pluryn, Jan Pieter Heije, in Oosterbeek zorg (gaan) krijgen. Het op onderdelen openblijven van het Hoenderloo College maakt tevens een ordentelijke definitieve sluiting van het Hoenderloo College beter mogelijk. Er wordt momenteel gewerkt aan een sociaal plan voor het onderwijspersoneel. Dit is recent op 16 april en 1 mei 2020 tijdens een Decentraal Georganiseerd Overleg (DGO) besproken door de vakbonden en het (onderwijs)bestuur. Voor maandag 18 mei staat het volgende DGO gepland waarin deze onderhandelingen verder worden uitgewerkt.
Wat is de status van de uitwerking van het sociaal plan, zoals eerder toegezegd aan de onderwijsmedewerkers?
Zoals bij vraag 2 is vermeld wordt er momenteel in het DGO gewerkt aan een sociaal plan.
Hoe verhoudt de toezegging van het sociaal plan voor onderwijsmedewerkers zich tot het laatste voorgestelde plan van Karel Verweij (bestuurder van Pluryn), waarin alle werknemers per 1 augustus 2020 ontslagen worden, zonder enige vorm van een sociaal plan of regeling? Is dit arbeidsrechtelijk gezien überhaupt toegestaan?
Zie vraag 2.
Acht u het wenselijk dat, wie van het onderwijspersoneel voor mei vertrekt, enkele maandsalarissen meekrijgt met als consequentie dat de continuïteit van het onderwijs voor leerlingen nu al gevaar loopt en de werkdruk voor de overige medewerkers enorm zal toenemen? Bent u bereid het bestuur van Pluryn hierop aan te spreken?
De inspectie van het onderwijs (IvhO) ziet toe op de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs. Zij heeft signalen ontvangen dat de medewerkers van het Hoenderloo College de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs niet meer zouden kunnen waarborgen. Deze signalen zijn op 18 maart 2020 met de interim schooldirecteur, de locatieleiding en de bestuursmanager onderwijs besproken. De IvhO heeft laten weten dat zij de signalen zorgelijk vindt voor de leerlingen en dat zij voortdurend contact houdt met Pluryn om toe te zien op een goede borging van het onderwijs. Verder betekenen deze signalen dat de IvhO aanleiding ziet om extra scherp navraag te doen over de stand van zaken bij het bestuur.
Hoeveel onderwijsmedewerkers hebben er al van dit aanbod gebruik gemaakt en hoeveel van hen komt het Hoenderloo College nu tekort om in ieder geval tot 1 augustus a.s. het onderwijs te continueren? Wat zijn hier de gevolgen van?
Er hebben tot 1 mei 2020, 8 medewerkers, (7,4 fte) gebruik gemaakt van dit aanbod. Volgens het Hoenderloo College heeft dit geen gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs.
Vindt u ook dat door het sluiten van het Hoenderloo College het toekomstperspectief van jongeren weggenomen wordt, aangezien niet alleen hun specialistische zorg maar ook hun onderwijs nu wordt weggenomen?
Dit is naar mijn mening niet het geval. Voor alle leerlingen van wie de behandeling in augustus 2020 nog niet is afgerond, zoekt Pluryn naar een nieuwe, passende plek binnen de jeugdzorg. Aan deze jeugdzorginstellingen, zijn altijd onderwijsinstellingen met specialistische kennis verbonden die bekend zijn met de problematiek van de jongeren. Daarnaast is het voor een aantal leerlingen het geval dat hun behandeltraject in de residentiële jeugdzorg is afgerond. Voor hen hoeft geen nieuwe residentiële zorg- dan wel onderwijslocatie te worden gezocht.
Voor hoeveel leerlingen is op dit moment al een gepaste onderwijsplek gevonden? Bieden deze plekken hetzelfde type specialistische onderwijs als zij volgden op het Hoenderloo College?
Op dit moment hebben alle jongeren een jeugdhulpaanbod gekregen. Pas als de jongeren en ouders/verzorgers akkoord zijn gegaan, mag contact worden gelegd met de bij de betreffende locatie behorende onderwijsplek. Het Hoenderloocollege is nu in afwachting van akkoord van ouders/verzorgers. Ik heb nogmaals nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij het Hoenderloocollege dat er snel duidelijkheid moet komen voor de leerlingen. De IvhO volgt dit proces nauwgezet.
De IvhO ontvangt maandelijks een overzicht van de uitstromende leerlingen. Ook worden de signalen met betrekking tot de veiligheid van leerlingen nauwlettend gevolgd. Deze jongeren krijgen speciaal onderwijs als dat nodig blijkt te zijn. Aan de jeugdzorginstellingen waar de jongeren worden geplaatst, zijn altijd onderwijsinstellingen met specialistische kennis verbonden die bekend zijn met de problematiek van de jongeren.
Voor hoeveel leerlingen moet er nog een passende onderwijsplek gevonden worden? Wat is de status daarvan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toezeggen dat de leerlingen hetzelfde onderwijs zullen krijgen daar waar zij nu ondergebracht zullen gaan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hier periodiek over informeren?
De IvhO ontvangt maandelijks een overzicht van welke jongeren waar een plek krijgen en per wanneer. Voor alle jongeren die in augustus nog niet klaar zijn met hun behandeling is er volgens Pluryn Onderwijs, een andere en passende vervolgplek gevonden vanaf 1 augustus 2020. Aan deze jeugdzorginstellingen zijn altijd onderwijsinstellingen met specialistische kennis verbonden die bekend zijn met de problematiek van de jongeren. Het voorgenomen besluit om het Hoenderloo College langer open te houden is voor jongeren die op een nabijgelegen zorglocatie van Pluryn in Oosterbeek zorg (gaan) krijgen. De onderwijsinstelling die hieraan is verbonden hoort bij een ander bestuur. Zij hebben tijd nodig om het onderwijs voor deze doelgroep goed in te richten.
Acht u het wenselijk dat de toekomst van jongeren en onderwijs- en zorgpersoneel ondergeschikt is aan financiële belangen? Zo nee, waarom grijpt u niet in?3
Het besluit tot het sluiten van Het Hoenderloo College lijkt een onvermijdelijk gevolg van het besluit tot het sluiten van beide jeugdzorglocaties van De Hoenderloo Groep. Pluryn heeft allereerst besloten om de zorglocaties Hoenderloo en Kop van Deelen te sluiten. Als redenen voor de sluiting noemt Pluryn zorgen over de kwaliteit van de hulpverlening, de structureel slechte financiële resultaten van de Hoenderloo Groep en de wens om complexe zorg meer gezinsgericht en in de regio de organiseren.
Bent u bereid met het bestuur van Pluryn in gesprek te gaan met als doel het overnemen van het voorstel van de onderwijsmedewerkers, namelijk ook na de zomer de school openhouden, zodat jongeren op een goede wijze elders ondergebracht kunnen worden en er vanwege het doorlopen van de financiering gewerkt kan worden aan een sociaal plan, waarbij leraren van werk naar werk worden begeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten van dit gesprek delen met de Kamer?
Zoals ik u al liet weten in mijn antwoord op vraag 2, heeft de Raad van Bestuur van Pluryn op 8 april 2020 aan de Medezeggenschapsraad (mr) een voorgenomen besluit voorgelegd om het Hoenderloo College in afgeslankte vorm tot uiterlijk 01-08-2021 voor een beperkte groep leerlingen open te houden. Het gaat om een aantal leerlingen binnen het Autisme Spectrum Stoornis cluster. Hierdoor is er meer tijd om een passende plek voor deze leerlingen te vinden en de sluiting/afbouw van het Hoenderloo College voor het personeel in goede banen te leiden. Dit zal og nader uitgewerkt moeten worden in het sluitingsplan.
In de eerder genoemde persverklaring geven medewerkers van het Hoenderloo College aan dat er geen sociaal plan aanwezig is. Zoals reeds in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, vindt er momenteel overleg plaats over dit sociaal plan tussen het schoolbestuur en de vakbonden in het DGO.
Kunt u de Kamer een update sturen hoe het staat met de sluiting van de Hoenderloo Groep, over de huidige zorg aan de jongeren en hoe het staat met de geplande verhuizingen?
Betreft de jeugdhulplocaties streeft Pluryn naar sluiting eind augustus 2020. Pluryn werkt dus toe naar overplaatsing voor die datum. Pluryn garandeert dat geen kind tussen wal en schip gaat vallen. Die verantwoordelijkheid houdt niet op in augustus. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, blijft het Hoenderloo College in afgeslankte vorm open tot uiterlijk 1 augustus 2021 voor een beperkte groep leerlingen.
De IGJ zal in de praktijk beoordelen of dit ook het geval is en grijpt indien nodig in. Voor het overgrote deel van de ongeveer 40 jongeren van wie Pluryn op dit moment verwacht dat de behandeling in augustus 2020 nog niet is afgerond, hebben in maart oriënterende gesprekken plaatsgevonden met jongeren en ouders/voogden over een mogelijke vervolgplek. Op basis hiervan heeft Pluryn op 7 april 2020 aan de ouders/voogden van alle jongeren een aanbod met een, volgens Pluryn, passende vervolgplek gedaan. Deels zijn dit plekken binnen en deels buiten Pluryn. De komende weken zullen hierover (vervolg)gesprekken plaatsvinden.
Deelt u de mening dat met een toename van de vraag om residentiële jeugdzorg en de huidige tekorten aan geschikte plekken, het verstandiger is om de Hoenderloo Groep – al dan niet tijdelijk langer- open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn collega Minister de Jonge en ik delen deze mening niet. In zijn brief4 van 20 februari 2020 schrijft de Minister van VWS dat er een kwantitatief evenwicht tussen vraag en aanbod is. Om ook van een kwalitatief evenwicht te spreken moet de beschikbaarheid van de plaats ook samenvallen met het passend zijn van de groep en het behandelaanbod en zou dit zo mogelijk ook in de regio beschikbaar moeten zijn. Als dat passende aanbod er niet is, is het de verantwoordelijkheid van de gemeente zorg te dragen voor een passend aanbod voor toekomstige zorgvraag. Die verantwoordelijkheid hebben de gemeenten zowel voor de jeugdigen die nu nog bij de Hoenderloo Groep verblijven als voor jeugdigen die in de toekomst geplaatst moeten worden in een 3-milieusvoorziening. Ook geeft de voortgang van het vinden van een vervolgplaats voor jeugdigen die nu bij de Hoenderloo Groep verblijven en in augustus nog niet klaar zijn met hun behandeling geen aanleiding de Hoenderloo Groep langer open te houden. Daarbij helpt het dat Pluryn ongeveer 90 nieuwe plaatsen creëert, waarbij de specifieke expertise van de Hoenderloo Groep wordt meegenomen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om de Hoenderloo Groep open te houden, gezien door de huidige coronavirus de jeugdzorg onder druk staat en de structuur en capaciteit van de Hoenderloo Groep nu nog overeind staan? Zo ja, gaat u stappen ondernemen om de Hoenderloo Groep open te houden? Zo nee, waarom niet?4
U stelt, terecht, dat de coronacrisis de situatie ingewikkelder maakt. Ik kan goed begrijpen dat deze niet bijdraagt aan het verminderen van de al bestaande ongerustheid. Het is daarom in het belang van medewerkers, ouders, maar vooral de jongeren zelf, dat er snel duidelijkheid komt over een vervolgplek. Het proces vertragen vanwege corona zou, mijns inziens, vooral leiden tot een langere periode van onzekerheid. Het langer open houden van de Hoenderloo Groep draagt daar niet aan bij. Ik vind het daarom verstandig dat Pluryn hard door werkt aan de zorgoverdracht, en ook de nodige coronamaatregelen heeft genomen. Op 6 mei heeft de IGJ in haar voortgangsbericht over de zorgoverdracht van jongeren van de Hoenderloogroep geconcludeerd dat de uitstroom van jeugdigen volgens planning verloopt, ondanks het Coronavirus.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden en informeren over alle gesprekken die gevoerd worden met Pluryn en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn en andere betrokken gemeenten omtrent de sluiting van de Hoenderloo Groep? Zo nee, waarom niet?
De Minister van VWS is bereid de Kamer, zoals hij ook de afgelopen periode heeft gedaan vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid, op de hoogte te houden van de voortgang van de sluiting. Hij heeft uw Kamer onder andere op 17 december 2019, 15 januari 2020, 20 februari 2020, 2 maart 2020 en via antwoorden op meerdere Kamervragen geïnformeerd.
Injecties met giftige bestrijdingsmiddelen in eikenbomen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht »Vlinderstichting waarschuwt voor bestrijdingsmiddel eikenprocessierups»?1
Ja.
Is het juist dat in de proef 2500 eiken worden geïnjecteerd met het giftige bestrijdingsmiddel Vertimec, dat ook dodelijk is voor onder meer bijen, hommels en vlinders (waaronder zeldzame soorten)?2
De proef was aangevraagd voor de behandeling van 2.500 eiken in zes gemeenten. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft met ingang van 15 april de proefontheffing voor het injecteren van eiken met het middel Vertimec ter bestrijding van de eikenprocessierups ingetrokken. Voordat het Ctgb de proefontheffing heeft ingetrokken was daar in één gemeente al gebruik van gemaakt. Middelen met de actieve stof uit Vertimec zijn als biocide tot nu toe alleen toegelaten voor het bestrijden van organismen in gesloten, goed te definiëren ruimtes, kieren, etc. Na een interne evaluatie heeft het Ctgb besloten dat voor het toedienen buiten in een eik, ook de kennis over milieuaspecten van Vertimec als gewasbeschermingsmiddel (het buitengebruik) moet worden meegewogen. Dat betekent dat nu breder is gekeken naar de gevolgen van het middel in het milieu, zoals naar de effecten op andere organismen die leven in en bij de boom. Het Ctgb oordeelt dat die risico’s voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften.
Is het juist dat eiken honderden insectensoorten herbergen en dat deze bomen daarmee van cruciaal belang zijn voor veel insecten?3
Eiken in Nederland kunnen honderden insectensoorten herbergen en dragen daarmee bij aan de biodiversiteit.
Is onderzocht of Rode lijst-soorten het genoemde gif binnen kunnen krijgen wanneer zij zich op een met gif geïnjecteerde eik bevinden en zich voeden? Zo nee, waarom niet? Hoe zal voorkomen worden dat ook andere, beschermde soorten sterven door het gebruik van dit middel?
Het middel Vertimec is een insecticide dat bij deze proef geïnjecteerd zou worden in de sapstroom van de boom en vanuit deze sapstroom verder verspreid zou worden naar andere delen van de boom, zoals naar het blad. Op die manier zou het middel beschikbaar kunnen komen voor de eikenprocessierups en wellicht ook voor andere organismen die in en van deze boom leven. Gezien dit laatste risico heeft Ctgb de proef inmiddels verboden. Alle beheerders zijn wettelijk verplicht (conform Wet natuurbescherming) om te voorkomen dat beschermde soorten schade ondervinden van een uitgevoerde bestrijding.
Is er een ontheffing voor het gebruik van het bestrijdingsmiddel aangevraagd op grond van de Wet natuurbescherming, omdat het gebruikte middel niet soortspecifiek is en dus ook andere insectensoorten zal doden?
Nee.
Deelt u de zorg dat gebruik van het gif het natuurlijke evenwicht verder kan ontwrichten, waardoor de natuurlijke bestrijding van eikenprocessierupsen nog moeilijker wordt?
Het Ctgb heeft geoordeeld dat de risico’s van deze proef voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften. Daarom heeft het Ctgb de proefontheffing ingetrokken. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is het juist dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Gtgb) erkent dat de proef schadelijke en onaanvaardbare effecten kan hebben op de gezondheid van mensen, in het bijzonder kwetsbare groepen, voor dieren en voor het milieu?4
Zie antwoord vraag 6.
Is het juist dat de proef al is begonnen terwijl er nog een bezwaarprocedure loopt? Zo ja, klopt het dat het experiment daarmee tegen de regels en dus illegaal is? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt niet. De bevoegdheid van het Ctgb is vastgelegd in de wet gewasbeschermingsmiddelen en biocide. Er is een melding van de proef gemaakt binnen het kader van de Biocidenverordening. Dat is een reguliere procedure. Ctgb beoordeelt de proef en kan – binnen 45 dagen – de proef toestaan, verbieden of restricties opleggen. Het besluit dat het Ctgb neemt staat open voor bezwaar. Dit bezwaar heeft geen schorsende werking.
Bent u bereid om de schadelijke proef, waarbij gif wordt geïnjecteerd in bomen, direct te beëindigen?
Zie het antwoord op vraag 2. De proefontheffing is ingetrokken. Daarmee is de proef beëindigd.
Gaat u zich inzetten, bijvoorbeeld via het Kennisplatform Processierups, voor uitsluitend gebruik van natuurvriendelijke oplossingen voor minder eikenprocessierupsen? Zo nee, waarom niet?
Op 9 april jl. heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over het beleid rondom de bestrijding van de overlast van de eikenprocessierups en de rol van het Kennisplatform Processierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). In de brief benadruk ik het belang van een natuurlijke balans. Een omgeving met een rijke en robuuste variëteit aan plant- en diersoorten geeft natuurlijke weerstand tegen plaagsoorten en is verreweg de te prefereren optie. Biodiversiteitsherstel duurt echter jaren en experts geven aan dat natuurlijke bestrijders ten tijde van een plaag met grote overlast niet voldoende zijn en aanvullende inzet nodig is.
Het doel van het Kennisplatform processierups is ondersteuning van de preventie en bestrijding van de (eiken)processierups door het bieden van eenduidige informatie aan professionals, overheden, burgers en terreineigenaren over preventie, bestrijding, monitoring, opschaling, gezondheid en (na)zorg. Het uitgangspunt daarbij is dat gemeenten en terreineigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor preventie en bestrijding van de processierups.
Samen met alle betrokken partijen doen we hard ons best om handvatten voor manieren van, liefst natuurlijke, vormen van preventie en bestrijding aan te reiken aan burgers, professionals en overheden. Voor het bestrijden van de eikenprocessierups dienen de principes van geïntegreerde gewasbescherming te worden toegepast. Wanneer de eikenprocessierups, ondanks de inzet van natuurlijke vijanden of andere preventiemaatregelen, bestreden dient te worden zal dit eerst met niet-chemische maatregelen moeten worden gedaan (zoals mechanisch wegzuigen). Wanneer dit de eikenprocessierups onvoldoende bestrijdt en de volksgezondheid in het gedrang komt, kan gebruik worden gemaakt van bestrijdingsmiddelen, waarbij de voorkeur uitgaat naar laagrisicomiddelen.
Het bericht 'Wéér twee gsm-masten in brand, terrorismebestrijder bezorgd' |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wéér twee gsm-masten in brand, terrorismebestrijder bezorgd»?1
Ja, hier hebben wij kennis van genomen.
Is de veiligheid van omwonenden van de zendmasten op enig moment in het geding geweest?
Brandstichting brengt naast de economische schade ook evident risico’s met zich mee voor personen, wanneer de kans bestaat dat de brand overslaat van de zendmast of antenne-installatie naar omliggende bebouwing. Deze incidenten zijn dan ook volstrekt onacceptabel.
De veiligheid van omwonenden is voor zover bekend niet in het geding geweest in de gevallen van (poging tot) brandstichting tot nu toe. Ook hebben zich voor zover bekend geen persoonlijke ongevallen voorgedaan.
In het volgende antwoord gaan wij verder in op risico’s die kunnen ontstaan door mogelijk verminderde beschikbaarheid van het mobiele netwerk en mogelijke gevolgen voor de bereikbaarheid van 1-1-2.
Hebben de branden gevolgen gehad voor de mobiele bereikbaarheid in de regio, waaronder de bereikbaarheid van alarmnummer 112?
Het alarmnummer 1-1-2 is zowel via vaste- als mobiele netwerken bereikbaar. Ten minste één brand heeft mogelijk impact gehad op de bereikbaarheid van 1-1-2. Deze situatie heeft voor zover bekend niet geleid tot persoonlijke ongevallen.
Hoe groot is de schade aan beide zendmasten? Wanneer is deze naar verwachting verholpen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid?
De schade varieert sterk tussen de verschillende incidenten, waardoor geen eenduidig algemeen antwoord is te geven ten aanzien van hersteltermijnen of economische schade. Vast staat wel dat de schade aanzienlijk is.
Zijn u naast de branden in de zendmasten in bovengenoemde plaats en die in Nuenen en Liessel nog andere incidenten bij zendmasten en 5G-infrastructuur bekend?
Ja, naast de branden in de zendmasten in Oudenbosch en die in Nuenen en Liessel zijn er nog andere incidenten bij zendmasten bekend. Er zijn geen incidenten bekend met 5G-antennes. Op het moment van schrijven is sprake van 29 door de politie geregistreerde incidenten van brandstichting. Daarnaast zijn diverse incidenten bekend van overige vormen van vandalisme, die niet met zekerheid zijn te verbinden aan de geregistreerde incidenten, bijvoorbeeld omdat niet vast staat of het motief vandalisme of diefstal was.
Kunt u bevestigen dat in alle gevallen sprake is van (het vermoeden van) brandstichting? Is uw indruk dat het hier gaat om activisme tegen 5G? Hoezeer is dergelijk activisme bij de autoriteiten in beeld? Is er een link met vermeende complottheorieën rond het Coronavirus? Is er een verband met soortgelijke brandstichtingen zoals bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk?
De afgelopen weken hebben er verschillende incidenten plaats gevonden rondom zendmasten in Nederland. De incidenten variëren van sabotage tot brandstichting. Ook in andere Europese landen vinden brandstichtingen en sabotageacties plaats. Protesten tegen zendmasten en zorgen van burgers om straling zijn niet nieuw, maar het heeft nog niet eerder geleid tot extremistische protestacties in de vorm van de sabotage en brandstichting zoals in de afgelopen weken.
Door de er anti-5G- en anti-overheidsbewegingen doen verschillende complottheorieën de ronde, onder andere over een veronderstelde relatie tussen 5G-netwerken en de verspreiding van COVID-19. Het is voorstelbaar dat het plotselinge geweld mede is geïnstigeerd door complotdenkers met als doel de Nederlandse bevolking te «beschermen» tegen de – in hun ogen gevaarlijke – overheid. Mogelijk spelen verveling en frustratie gekoppeld aan gedwongen thuiszitten een rol. De politie doet onderzoek naar de verdachten en hun motieven. Of en in hoeverre er een verband is met soortgelijke brandstichtingen in het buitenland is onderwerp van het lopende onderzoek.
Hoe gemakkelijk is het om schade toe te brengen aan zendmasten en andere onderdelen van de 5G-infrastructuur? Wie is primair verantwoordelijk voor de beveiliging?
Omdat brandstichting in zendmasten tot enkele weken geleden niet in Nederland voorkwam zijn zendmasten hier tot heden niet specifiek tegen beveiligd.
Bovendien staan zendmasten in het buitengebied afgelegen. De eigenaren van de betreffende grond, zendmasten en (telecom)infrastructuur zijn primair verantwoordelijk voor de beveiliging. Dit kan soms een exploitant van masten zijn, en soms de mobiele operator zelf.
Zijn deze incidenten voor u reden om, in samenspraak met telecomproviders, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en andere betrokken partijen (bijvoorbeeld gemeenten) de kwetsbaarheid en beveiliging van zendmasten en 5G-infrastructuur opnieuw tegen het licht te houden en (extra) maatregelen te overwegen? Bijvoorbeeld vanwege het «copycat-effect»?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) staat in nauw overleg met de sector, het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de politie om te bezien in hoeverre aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het is op dit moment te vroeg om in te gaan op specifieke beveiligingsmaatregelen.
Is uw indruk dat gemeenten voldoende klaar zijn voor de uitrol van 5G in Nederland, ook waar het gaat om het veiligheidsvraagstuk?
Ja, bijvoorbeeld VodafoneZiggo biedt sinds 28 april jl. 5G aan in de helft van Nederland en belooft eind juli landelijke dekking te hebben. Om ook de verdere uitrol van 5G in de komende jaren soepel te laten verlopen en gemeenten daarop voor te bereiden, voert EZK specifiek beleid gericht op ondersteuning van gemeenten. Veel van deze acties vloeien voort uit het Actieplan Digitale Connectiviteit2, maar daaraan worden naar behoefte ook nieuwe acties toegevoegd. Zo is EZK in het najaar van 2019 het gesprek aangegaan met meer dan 200 gemeenten en provincies over de uitdagingen rondom de uitrol van nieuwe telecommunicatienetwerken waaronder 5G door middel van zeven regionale gesprekstafels. Het antennebureau vernieuwt dit jaar haar modelverordening lokaal antennebeleid, het Kennisplatform EMV heeft deze maand nieuwe informatie ontsloten over de mogelijke gezondheidseffecten van straling speciaal gericht op gemeenten. Periodiek overleggen gemeenten, operators en het Rijk met elkaar in het antennebeleidsoverleg. Recentelijk is in dat overleg besloten het huidige antenneconvenant eind van dit jaar opnieuw te verlengen omdat het blijkt te voldoen aan de behoeften van de betrokken partijen.
Ondertussen vernemen wij dat operators en gemeenten elkaar – mede naar aanleiding van de gesprekstafels – steeds beter weten te vinden: meer een meer gemeenten en operators gaan vooraf met elkaar om de tafel om een plaatsingsplangesprek te voeren waarin partijen het gesprek aangaan om te bekijken wat geschikte locaties zijn voor de plaatsing van nieuwe antennes. Ten slotte hanteert EZK sinds eind 2019 een nieuwsbrief waarin het gemeenten maandelijks bijpraat over nieuwe ontwikkelingen en nieuwe tools ter ondersteuning ten aanzien van de uitrol van nieuwe telecomnetwerken, waaronder 5G.
Op het punt van de veiligheid van C2000-masten heeft de Landelijke Eenheid van de Politie de lokale basiseenheden geïnformeerd over de recente brandstichting in zendmasten, met het verzoek om extra toezicht te houden. Via de lokale driehoek kan besloten worden om ook gemeentelijke handhavers te betrekken bij de aanpak van het vandalisme.
De betrokkenheid van Nederland bij spionageoperatie ‘Rubicon’ en afluistergenootschap ‘Maximator’ |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de betrokkenheid van ons land bij spionageoperatie «Rubicon»? Wanneer was uw ministerie hiervan op de hoogte? Wie heeft wanneer besloten tot deelname aan deze spionageoperatie? Is deze operatie nog steeds aan de gang?1
In het openbaar worden geen uitspraken gedaan over het kennisniveau en de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In algemene zin kunnen we zeggen dat samenwerking met buitenlandse diensten een belangrijk onderdeel is van het werk van de AIVD en de MIVD en noodzakelijk is voor de goede taakuitvoering. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van deze bevoegdheid.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van onze betrokkenheid bij het afluistergenootschap «Maximator»? Wanneer was uw ministerie hiervan op de hoogte? Wie heeft wanneer besloten tot deelname aan dit afluistergenootschap? Is het waar dat dit verbond bestaat uit Nederland, Duitsland, Frankrijk, Zweden en Denemarken? Is dit afluistergenootschap nog altijd actief?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het actief afluisteren van buurlanden en bondgenoten zoals België en Italië volgens u gewenst? Waarom is het volgens u geoorloofd? Waarom mogen Nederlandse geheime diensten hier aan meewerken? Gebeurt dit nog altijd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke Nederlandse bedrijven zijn nu of in het verleden direct of indirect betrokken geweest bij «Operatie Rubicon»? Is het waar dat Philips bij deze operatie betrokken is geweest? Wisten deze bedrijven bij wat voor soort operatie zij betrokken waren? Wisten de bedrijven dat in deze operatie agenten en andere betrokkenen om het leven zijn gekomen? Hebben vertegenwoordigers van deze bedrijven zélf ooit gevaar gelopen?
In het openbaar worden geen uitspraken gedaan over het kennisniveau en de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In algemene zin geldt dat op grond van artikel 41 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 de diensten bevoegd zijn tot de inzet van agenten. De CTIVD ziet toe op de rechtmatige uitvoering van deze bijzondere bevoegdheid.
Is het geoorloofd dat vertegenwoordigers van bedrijven, zonder dat ze dit weten, door geheime diensten worden ingezet als agenten? Is het waar dat Crypto AG, maar ook Philips, mensen naar landen als Iran, Saoedi-Arabië, China en Turkije stuurde met afgezwakte apparaten, zonder dat die mensen wisten dat ze betrokken waren bij een operatie in het kader van «Rubicon»? Wanneer wist u dat vertegenwoordigers van bedrijven die, zonder het te weten, actief waren in het kader van «Rubicon», gevangen hebben gezeten en zelfs zijn vermoord in Iran, Pakistan en Saoedi-Arabië?
Zie antwoord vraag 4.
Welke geheime diensten in ons land waren betrokken bij afluistergenootschap «Maximator»? Welke geheime diensten in ons land waren betrokken bij spionageoperatie «Rubicon»? Hebben bepaalde diensten wél en andere niet bepaalde gegevens gekregen? Wist bijvoorbeeld de Militaire Inlichtingendienst hoe de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) was betrokken? Kreeg het Technisch Informatie Verwerkingscentrum (TIVC), de afluisterdienst van de Marine, informatie over de afgezwakte Aroflex die, op verzoek van de National Security Agency (NSA) en met medewerking van het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (NBV), een afdeling van de BVD, aan Turkije werd geleverd?
Zie antwoord vraag 1.
Het gevolgde en te volgen protocol bij coronarepatriëringsvluchten uit niet-brandhaarden. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de beelden die te zien zijn via Schipholwatch.nl, vlucht KL812 betreffen, op weg van Kuala Lumpur naar Schiphol en dat deze vlucht daar op 11 april om 7.00 uur verwacht werd?1 Zo nee, hoe zit het dan?
Ik kan niet onafhankelijk bevestigen dat de beelden die via Schipholwatch.nl te zien zijn, inderdaad de genoemde vlucht uit Kuala Lumpur betreffen. Wel kan ik bevestigen dat op 11 april een repatriëringsvlucht uit Kuala Lumpur is aangekomen op Schiphol, met daarin 285 passagiers en 13 bemanningsleden, waarvan 9 cabine crew aan boord. De geldende internationale richtlijnen en regelgeving met betrekking tot de luchtvaartsector zijn daarbij nageleefd.
Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) heeft op 26 maart jl. richtlijnen uitgebracht voor het management van cabinepersoneel in relatie tot de uitbraak van het coronavirus. EASA beveelt luchtvaart- maatschappijen onder meer aan om alle niet-essentiële interactie tussen cabinepersoneel en passagiers zoveel als praktisch haalbaar te beperken om het risico op besmetting door en van passagiers te reduceren. EASA heeft deze richtlijnen kenbaar gemaakt bij alle Europese maatschappijen.3 Mede op basis hiervan hebben luchtvaartmaatschappijen een groot aantal maatregelen genomen.
Het RIVM concludeert dat er duidelijke richtlijnen beschikbaar zijn en dat de risico’s op een besmetting van vliegend personeel beperkt worden door onder andere goede ventilatie en luchtfiltersystemen in vliegtuigen. Het RIVM geeft daarnaast aan dat maximale spreiding van passagiers dient te worden nagestreefd. Dit beperkt contact tussen passagiers onderling tijdens vluchten tot een minimum. Het RIVM heeft geen norm gesteld voor het aantal passagiers dat is toegestaan.
Mijn beeld is dat de richtlijnen van het RIVM en EASA worden gerespecteerd door de luchtvaartmaatschappijen. Het contact tussen cabinepersoneel en passagiers wordt beperkt door alleen noodzakelijke handelingen uit te voeren waardoor onder meer de service aan de passagiers is aangepast. Ook worden bemanningsleden uitgerust met beschermende middelen zoals mondkapjes en handschoentjes.
In aanvulling op de richtlijnen aan de luchtvaartmaatschappijen geldt sinds 17 april 2020 dat reizigers uit hoog-risicogebieden voor vertrek een verklaring in moeten vullen met vragen over gezondheidsklachten die passen bij COVID-19. Indien geen gezondheidsverklaring kan worden getoond omdat de passagier klachten heeft die passen bij COVID-19, zal de toegang tot de vlucht moeten worden ontzegd. Daarnaast krijgen reizigers uit hoog-risicogebieden het dringende advies om 14 dagen quarantaine in acht te nemen na aankomst in Nederland.
Op dit moment overweegt het kabinet geen nieuwe maatregelen, maar we monitoren de situatie nauwlettend.
Kunt u aangeven hoeveel passagiers en bemanning aan boord van het betreffende vliegtuig waren en op welke wijze RIVM-maatregelen met betrekking tot «voldoende bescherming bieden aan cabinepersoneel» zijn toegepast?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een langdurig verblijf in de beperkte ruimte die een vliegtuig biedt, met een groter aantal passagiers dan de RIVM-normen normaal toestaan een reëel besmettingsgevaar oplevert voor de passagiers, de bemanningsleden, personeel dat werkzaam is op Schiphol en de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke nieuwe maatregelen overweegt u dan?
Zie antwoord vraag 1.
Overweegt u (andere) quarantainemaatregelen of -voorschriften voor coronarepatriëringsvluchten uit niet-brandhaarden? Zo ja, hoe gaan deze eruitzien?
De repatriëringsvluchten in het kader van het convenant Bijzondere Bijstand Buitenland worden uitgevoerd conform dezelfde richtlijnen en regelgeving als andere commerciële vluchten. Ook voor deze vluchten geldt het beleid zoals toegelicht in het antwoord op vragen 1, 2 en 3.
Hoe verhoudt het protocol van de repatriëringsvluchten zich met het protocol dat gebruikt wordt voor de vluchten van arbeidsmigranten, met name op het gebied van handhaving van de 1,5 meterregel?3
Ook voor het uitvoeren van commerciële vluchten met bijvoorbeeld arbeidsmigranten geldt dat deze worden uitgevoerd conform dezelfde richtlijnen en regelgeving als andere commerciële vluchten. Ook voor deze vluchten geldt het beleid zoals toegelicht in het antwoord op vragen 1, 2 en 3.
Een noodfonds voor mensen werkzaam in de zorg |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur waarin aandacht was voor een steunfonds, opgezet voor zorgverleners die intensief werken met COVID-19-patiënten?1
Ja.
Is er vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact geweest met de initiatiefnemers van de Stichting Zorg na Werk In Coronazorg (ZWIC)?
Ja.
Vindt u ook dat zorgverleners die in de huidige crisis extra risico’s lopen, een vangnet moet worden geboden?
Voor het antwoord op de gestelde vragen verwijs ik naar de toezegging die ik heb gedaan in de brief van 15 april jl. inzake COVID-19 Update stand van zaken (Kamerstuk 25 295, nr. 249).
Bent u het ermee eens dat zo snel mogelijk een steunfonds moet worden gerealiseerd voor (nabestaanden van) een brede groep zorgverleners, die als gevolg van hun werkzaamheden besmet raken met het coronavirus, worden opgenomen op de afdeling intensive care of komen te overlijden? Zo ja, ziet u mogelijkheden om bij het oprichten van een fonds voor zorgmedewerkers, zoals voorgesteld in de aangehouden motie van het lid Asscher, een samenwerking aan te gaan met de initiatiefnemers van ZWIC? Zo ja, hoeveel bent u bereid aan een steunfonds bij te dragen?2
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid moet zijn voor de medewerkers in de zorg die door hun werk extra risico’s lopen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke kortst mogelijke termijn is het mogelijk een steunfonds te realiseren?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor het debat op 16 april beantwoorden?
Zie antwoord vraag 3.
Het voornemen de aangenomen motie over Afghaanse misbruikslachtoffers niet uit te voeren |
|
Bram van Ojik (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat u aangenomen moties van de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet hoeft uit te voeren, enkel vanwege het feit dat u daar zelf geen aanleiding toe ziet, zoals u schrijft in uw brief van 8 april 20201 inzake de uitvoering van de motie Van den Berge/Van Ojik2?
Het naar de letter uitvoeren van de betreffende motie zou inhouden dat in alle gevallen waar deze problematiek speelt een verblijfsvergunning zou moeten worden verstrekt, daarmee ook in zaken waarin geen beschermingsnoodzaak aan de orde is. Dit verhoudt zich niet met het doel en de opzet van de Europese Kwalificatierichtlijn waarbij enkel internationale bescherming wordt verleend indien er sprake is van vrees voor vervolging of ernstige schade. Dat is de reden dat ik geen ruimte aanwezig acht voor het naar de letter overnemen van de motie. Dat neemt niet weg dat ik begrijp dat er door de leden van uw Kamer aandacht wordt gevraagd voor de bescherming van slachtoffers van bacha-bazi misbruik en dat ik het daarom van groot belang heb geacht toe te lichten dat de wijze waarop momenteel de asielaanvragen worden afgehandeld van personen die aangeven slachtoffer te zijn geweest van bacha-bazi misbruik reeds voldoende waarborgen en bescherming biedt aan deze personen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u motiveren waarom een door de Tweede Kamer aangenomen motie in uw ogen niet in zichzelf voldoende aanleiding voor u vormt om uw beleid te wijzigen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft het u bijna vier maanden gekost om tot de conclusie te komen dat u geen aanleiding ziet de motie Van den Berge/Van Ojik uit te voeren?
Het klopt dat de reactie op de motie lang op zich heeft laten wachten. Dit had juist te maken met het feit dat ik het van belang vond een zorgvuldig proces te hanteren om te bezien of er binnen het beleid ruimte gevonden kon worden indachtig de aangenomen motie. Dat proces vroeg brede afstemming en tijd.
Zou het alsnog uitvoeren van de motie Van den Berge/Van Ojik leiden tot significante problemen in uw beleid, dan wel de uitvoeringspraktijk hiervan? Zo ja, kunt u dit beargumenteren?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 8 april jl. moet er om in aanmerking te komen voor een asielvergunning sprake zijn van een noodzaak tot het verlenen van internationale bescherming. Bij de vraag of iemand in aanmerking komt voor internationale bescherming staat de vraag centraal of iemand bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. De beschermingsvraag wordt in de asielprocedure door de IND zorgvuldig onderzocht.
Daarbij wordt het gehele asielrelaas betrokken, waaronder dus ook het feit dat een persoon heeft verklaard slachtoffer te zijn geweest van bacha-bazi misbruik.
De motie is echter dusdanig ruim geformuleerd dat dit zou betekenen dat iedereen die in de asielprocedure aannemelijk maakt ooit in zijn leven slachtoffer te zijn geweest van bacha-bazi misbruik niet zou mogen worden teruggestuurd en derhalve een verblijfsvergunning zou moeten krijgen. Dit zou ook gelden wanneer dat vele jaren geleden is gebeurd, de persoon vele jaren zonder verdere problemen in Afghanistan heeft kunnen wonen en dit niet de reden is geweest om het land te verlaten of er geen gevaar meer is om (opnieuw) slachtoffer te worden van bacha-bazi misbruik of andere zwaarwegende problemen. Wanneer de IND op grond van het asielrelaas concludeert dat het slachtoffer zijn geweest van bacha-bazi misbruik geen grond voor bescherming oplevert en zich geen andere redenen voor internationale bescherming voordoen, dan moet de IND de asielaanvraag afwijzen.
Het naar de letter uitvoeren van de motie zou inhouden dat een verblijfsvergunning asiel zou moeten worden verstrekt zonder dat er sprake is van gegronde vrees op vervolging of ernstige schade bij terugkeer. Dit verhoudt zich niet met het doel en de opzet van de Europese Kwalificatierichtlijn waarbij enkel internationale bescherming wordt verleend indien er sprake is van vrees voor vervolging of ernstige schade3. Deze constatering betekent dat er geen juridische ruimte bestaat voor de uitvoering naar de letter van de motie. Zoals uiteengezet meen ik dat het geldende beleid en de wijze waarop hieraan uitvoering wordt gegeven wel tegemoet komt aan de geest van de motie, zoals ik deze begrijp.
Bent u zich ervan bewust dat slachtoffers van Bacha Bazi vaak door hun familie en vrienden worden verstoten in Afghanistan? Hoe heeft u dit meegewogen in uw voornemen de motie Van den Berge/Van Ojik niet uit te voeren?
Ja, hiervan ben ik mij bewust en dit wordt bij de besluitvorming in individuele zaken betrokken. Zoals aangegeven in antwoord 4 wordt door de IND het totale asielrelaas getoetst. Wanneer betrokkene heeft verklaard slachtoffer te zijn geweest van bacha-bazi misbruik dan worden alle aspecten die daarop betrekking hebben meegewogen in de besluitvorming ten aanzien van de beschermingsvraag. Daar waar aannemelijk is dat betrokkene slachtoffer zal worden van vervolging in de vluchtelingrechtelijke zin of risico loopt op een behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), wordt deze bescherming geboden. Discriminatie of sociale uitsluiting kunnen relevant zijn om te concluderen dat sprake is van vervolging of onmenselijke behandeling en kunnen dus tot vergunningverlening leiden.
Acht u het een acceptabel gevolg van uw beleid dat minderjarige (of voormalige minderjarige) slachtoffers van Bacha Bazi-misbruik terug worden gestuurd naar Afghanistan, en aldaar in een sociaal isolement terecht komen en geen beroep kunnen doen op bescherming van de overheid?
Zoals hiervoor aangegeven, is afwijzing van een asielverzoek niet aan de orde wanneer er bij terugkeer sprake is van dan wel een voorzienbaar dan wel een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM. Hierbij wordt ook gekeken naar de situatie bij terugkeer in verband met het misbruik in het verleden en of de omstandigheden waaronder iemand komt te verkeren voldoende zwaarwegend zijn om voor verblijf in aanmerking te komen. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen die niet voor asielbescherming in aanmerking komen geldt daarnaast ook dat enkel sprake zal zijn van terugkeer als sprake is van adequate opvang4.
Vindt u het een voorwaarde voor veilige terugkeer naar een land van herkomst dat slachtoffers van misbruik aldaar aangifte kunnen doen, en in formele en materiele zin ondersteund en beschermd worden door de overheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de voorgaande vragen, moet er om in aanmerking te komen voor een asielvergunning sprake zijn van een noodzaak tot het verlenen van internationale bescherming vanwege gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade. Indien dit risico niet bestaat dan wordt de asielaanvraag afgewezen en wordt van de vreemdeling verwacht dat hij terugkeert naar zijn land van herkomst. Het kunnen doen van aangifte is geen omstandigheid die van doorslaggevend belang is bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bescherming. Van belang is – zoals eerder opgemerkt – of er een risico bestaat om wederom het slachtoffer te worden van vervolging of ernstige schade. De (on)mogelijkheid om aangifte te doen kan daarbij wel relevant zijn, maar vormt geen zelfstandige asielgrond binnen het (EU-)asielrecht.
Bent u bereid de motie Van den Berge/Van Ojik alsnog uit te voeren, of op zijn minst gedeeltelijk uit te voeren, bijvoorbeeld door het opnemen van Afghaanse Bacha Bazi-slachtoffers als risicogroep in de Vreemdelingencirculaire C7? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in voorgaande antwoorden ben ik van mening dat het huidige beschermingsbeleid en de uitvoering daarvan voldoende waarborgen biedt om slachtoffers van bacha-bazi misbruik daar waar nodig bescherming te bieden. In voorkomende gevallen kan het traumatabeleid, dat in de Vreemdelingencirculaire (Vc) is geschaard onder de gronden voor subsidiaire bescherming van toepassing zijn; zie C2/3.3 Vc onder Eerdere confrontatie met wandaden (voorwaarden: daders zijn autoriteiten of personen waartegen de autoriteiten geen bescherming willen of kunnen geven, er is sprake van verkrachting, het was de aanleiding voor het vertrek en dat vertrek vond plaats binnen zes maanden na de verkrachting).
Hoewel er geen noodzaak is om in aanvulling daarop de slachtoffers van bacha-bazi misbruik aan te merken als risicogroep, ben ik daartoe wel bereid. Redengevend is voor mij daarvoor het gevoelen van uw Kamer, zoals dit blijkt uit eerdergenoemde motie, tezamen met de constatering dat er geen hogere rechtsnorm aan deze aanwijzing als risicogroep in de weg staat. De Vreemdelingencirculaire zal hier spoedig op worden aangepast. Aangezien een passende bescherming waar nodig reeds was gewaarborgd, verwacht ik dat het aanmerken van slachtoffers van Bacha-bazi misbruik een beperkt effect zal hebben. Voor zaken waarin gesteld bacha-bazi-slachtofferschap eerder niet-geloofwaardig is geacht, heeft deze aanwijzing als risicogroep geen betekenis.
Kunt u alle vragen individueel beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb enkel vragen tezamen beantwoord waar ik meende dat dat de helderheid van de beantwoording ten goede kwam. Het merendeel van de vragen heb ik separaat beantwoord.
Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te zetten in zaken van Bacha Bazi-slachtoffers totdat de Kamer hierover met u heeft kunnen debatteren en een eventuele Kameruitspraak heeft kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Op 3 juni as. staat een nota-overleg met uw Kamer gepland waar mijn reactie op de motie Van den Berge en Van Ojik over slachtoffers van bacha-bazi misbruik ook is geagendeerd. Op dit moment staat er geen terugkeer naar Afghanistan van bacha-bazi slachtoffers gepland waarmee feitelijk invulling wordt gegeven aan dit verzoek.
De werkzaamheden bij het CBR en de medische keuringen tijdens het coronavirus. |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het bij u bekend welke gevolgen het coronavirus heeft op de werkzaamheden bij het CBR en specifiek voor de afdeling rijgeschiktheid?
Ja.
Verwacht u verdere vertraging van het verlengen van een rijbewijs waarvoor een medische keuring noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij vitale beroepen, zoals vrachtwagen-, bus-, en ambulancechauffeurs, door het coronavirus? Zo ja, welke vertraging verwacht u en wat gebeurt er om deze vertraging te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken?1
Als gevolg van de maatregelen in relatie tot de aanpak van COVID-19 worden er veel minder medische keuringen in het kader van het rijbewijs uitgevoerd. Bij het ingaan van de maatregelen in relatie tot COVID-19 konden bestuurders niet bij een arts terecht, omdat de keuringen niet vallen binnen het kader van een «medische behandeling». Hierdoor kunnen mensen niet tijdig een keuringsverslag of medische rapportage bij het CBR indienen. Daardoor kan het CBR de rijgeschiktheid niet beoordelen. De rijbewijzen van deze mensen verlopen of gaan binnenkort verlopen. De artsenfederatie KNMG heeft onlangs aangegeven dat keuringen in het kader van het rijbewijs wel doorgang kunnen vinden als deze met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM worden afgenomen. Of artsen nu ook meer gaan keuren is niet te voorspellen. Inmiddels is na overleg met het Ministerie van J&V en het Verbond van Verzekeraars een tijdelijke coulanceregeling van kracht geworden waardoor mensen wier rijbewijs verloopt tussen 16 maart en 1 juni kunnen doorrijden in Nederland tot 1 juni a.s. Mensen van wie het huidige rijbewijs een geldigheidsduur van 1 of 3 jaar heeft zijn hiervan uitgezonderd in verband met de verkeersveiligheid.2 Omdat de verwachting is dat dit probleem op 1 juni nog niet voorbij zal zijn, wordt voor de langere termijn gewerkt aan een alternatieve oplossing. Gedacht wordt onder andere aan een nood-AMvB waarbij rijbewijzen voor een nog nader te bepalen periode administratief worden verlengd. Ook wordt gepolst bij de Europese Commissie of verlenging van het rijbewijs met een Europese verordening geregeld zou kunnen worden. Tot slot zal het CBR in de opstartscenario’s de medische keuringen meenemen.
Is het bij u bekend dat voor sommige medische keuringen een ziekenhuisbezoek moet plaatsvinden, maar dat deze afspraken nu geen doorgang kunnen vinden gezien de volledig terechte en noodzakelijke focus binnen ziekenhuizen op het bestrijden van het coronavirus?
Het is mij bekend dat op dit moment veel minder artsen dan normaal keuringen uitvoeren in het kader van het rijbewijs. Dit geldt ook voor specialisten in het ziekenhuis.
Erkent u dat het verlengen van rijbewijzen waarvoor een medische keuring in het ziekenhuis noodzakelijk is, nu vertraging kunnen oplopen en als gevolg daarvan rijbewijzen niet op tijd verlengd kunnen worden? Zo ja, wat gaat u voor deze groep mensen doen om hen toch mobiel te houden in deze crisistijd of hun vitale beroep te laten uitoefenen?
Ja, daarom is nu een coulanceregeling van kracht zoals beschreven in het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat mensen, die op tijd hun aanvraag voor verlening van hun rijbewijs met alle toebehoren hebben gedaan en nu door het coronavirus hun rijbewijs niet op tijd verlengd krijgen, in aanmerking moeten kunnen komen voor een coulanceregeling waarbij zij door kunnen rijden na het verlopen van hun rijbewijs? Zo ja, welke stappen neemt u om dit zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen en wanneer verwacht u dit gerealiseerd te hebben? Zo nee, waarom niet?
Tot 1 juni kan men in Nederland door blijven rijden met een verlopen rijbewijs. Mensen van wie het huidige rijbewijs een geldigheidsduur van 1 of 3 jaar heeft, zijn hiervan uitgezonderd in verband met de verkeersveiligheid. Zoals beschreven in antwoord op vraag 2 wordt voor de langere termijn gekeken naar alternatieve oplossingen.
Is het mogelijk om de coulanceregeling voor 75-plussers in deze crisistijd uit te breiden zodat de groep mensen die beschreven staat onder vraag 5, ook gebruik kunnen maken van deze regeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u in gesprek met het CBR om tot oplossingen te komen voor deze groep? Zo ja, wat hebben deze gesprekken opgeleverd en welke mogelijkheden zijn er om dit probleem op te lossen? Zo nee, wanneer gaat u dit gesprek voeren met het CBR?
Met het CBR ben ik voortdurend in overleg over de gevolgen van de huidige crisis als gevolg van COVID-19 en hoe de onstane problemen op te lossen. Het CBR onderhoudt intensief contact met de verschillende artsen- en specialistenorganisaties en geeft hen informatie om de keuringen binnen de wettelijke mogelijkheden en richtlijnen in verband met COVID-19 zoveel mogelijk op te pakken.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden gezien de problemen waar deze groep op korte termijn mee te maken gaat krijgen?
Ja.
De mogelijke inzet van apps in het kader van het ‘testen, traceren en thuisblijven’-beleid. |
|
Geert Wilders (PVV), Farid Azarkan (DENK), Kees Verhoeven (D66), Frank Futselaar , Attje Kuiken (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Stieneke van der Graaf (CU), Wybren van Haga (Lid-Haga), Femke Merel Arissen (PvdT), Esther Ouwehand (PvdD), Kathalijne Buitenweg (GL), Thierry Baudet (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat de aanleiding was om met het voorstel voor apps te komen en kunt u aangeven op welke termijn u dergelijke apps wil kunnen implementeren?
Zijn er wetenschappelijke studies die de noodzakelijkheid en effectiviteit van een dergelijke app aantonen? Klopt het dat de studie «Quantifying SARS-CoV-2 transmission suggests epidemic control with digital contact tracing», die de inzet van een app bepleit, uitgaat van de Chinese variant met (gps) locatiegegevens en een centrale database? Heeft het type app invloed op de effectiviteit ervan?1
Kunt u ingaan op het gebruik van dergelijke apps in landen als Zuid-Korea, Singapore en Taiwan, waar in de laatste weken toch strengere maatregelen genomen zijn en/of het gebruik van de app is veranderd?
Bent u het eens dat het doel van de genoemde apps zeer duidelijk geformuleerd moet zijn, namelijk het beheersen van het coronavirus? Bent u het eens dat deze apps niet voor andere doeleinden ingezet mogen worden, zoals handhaving van beleid, als paspoort voor de publieke ruimte, toegang tot zorg of andere doeleinden?
Hoeveel gebruikers moeten de app installeren voordat het effectief is? Klopt het dat 60 procent van de bevolking de app zou moeten installeren? Acht u het realistisch dat 60 procent van de bevolking zo’n app zal installeren? Hoeveel procent van de bevolking heeft een smartphone die geschikt is voor dergelijke apps?
Bent u het eens dat vertrouwen in de app cruciaal is voor de effectiviteit ervan? Bent u het eens dat vertrouwen in apps vergroot kan worden als aanbevelingen van experts op het gebied van privacy en cyberveiligheid gevolgd worden, net zoals dat bij de bestrijding van het coronavirus experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) worden gevolgd?
Bent u bekend met het initiatief «veiligtegencorona.nl»? Bent u bereid in gesprek te gaan met de initiatiefnemers over de eventuele ontwikkeling en implementatie van de app? Bent u bereid om de tien uitgangspunten van dit initiatief te omarmen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat de broncode van de apps die eventueel gebruikt gaan worden openbaar moet zijn? Bent u het eens dat dit het vertrouwen in de apps kan vergroten?
Aan welke cyberveiligheidseisen moeten de eventuele apps voldoen? Bent u het eens dat er responsible disclosure-beleid opgesteld moet worden zodat veiligheidsexperts kwetsbaarheden kunnen melden?
Hoe verhoudt het gebruik van bluetooth door deze apps zich tot de beveiligingsrichtlijnen van het Nationaal Cyber Security Centrum waarin staat: «Schakel WiFi, Bluetooth en andere netwerkgroep uit»?
Kunt u aangeven welke apps u overweegt?
Bent u ook bekend met het initiatief DP-3T, een decentrale en privacyvriendelijke «proximity tracing» app, aangezien u in het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 8 april Pan-European Privacy-Preserving Proximity Tracing (PEPP-PT) noemde? Bent u het eens met de initiatiefnemers van «veiligtegencorona.nl» dat het decentraal opslaan van gegevens de voorkeur heeft boven centraal opgeslagen data?
Is de broncode van de OLVG-app openbaar? Waarom niet? Bent u bereid in gesprek te gaan met OLVG, en de maker van de app Luscii, om de broncode openbaar te maken?
In hoeverre is de veiligheid van deze app gecontroleerd? Aan welke standaarden voldoet de app? Is er een responsible disclosure loket voor de OLVG-app?
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken in andere EU-lidstaten met betrekking tot de ontwikkeling van dergelijke apps?
Op welke wijze kunt u garanderen dat de app ook goed bruikbaar is voor mensen met een beperking?
Het bericht ‘Afhandelaars Schiphol eisen steunpakket van 25,5 miljoen euro’. |
|
Cem Laçin (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afhandelaars Schiphol eisen steunpakket van 25,5 miljoen euro»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vraag van vijf grondafhandelaars op Schiphol voor een steunpakket van € 25,5 miljoen die zij op korte termijn nodig achten omdat er anders gefaseerd drieduizend ontslagen zullen vallen?
De NOW biedt de mogelijkheid voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de loonkosten van werknemers (zowel vast en flex) tot 90% met daarbij de voorwaarde dat geen verzoek om ontslag vanwege bedrijfseconomische redenen mag worden gedaan voor de periode waarvoor de subsidie is verleend. Dit met als doel werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden.
We monitoren of het generieke instrumentarium voldoende uitkomst biedt aan bedrijven en werkenden in bepaalde sectoren (bijvoorbeeld met een seizoenspiek in de omzet of loonkosten) die door de corona crisis in de problemen komen. Dat betekent dat we ook dit verzoek serieus bekijken.
Tegelijkertijd is het kabinet ook realistisch: het steunpakket kan er niet voor zorgen dat deze crisis, die ook na het steunpakket nog gevolgen zal hebben, geheel zonder consequenties voor de economie en werkgelegenheid zal zijn. We moeten bedrijven daarom eveneens in staat stellen mee te bewegen en zich op een toekomst na het steunpakket voor te bereiden. Dat betekent helaas ook dat er mogelijk contracten niet verlengd kunnen worden of minder van externe inhuur gebruik zal worden gemaakt.
Bent u bereid tegemoet te komen aan de oproep van deze vijf grondafhandelaars op Schiphol? Zo ja, bent u ook bereid om voorwaarden als geen ontslagen onder het eigen personeel en extern ingehuurd personeel te stellen aan het verlenen van een steunpakket? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bij u bekend waarom de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid voor deze vijf grondafhandelaars onvoldoende zou zijn? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo niet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het is mogelijk dat het omzetverlies van grondafhandelaars te laag is om voor NOW subsidie in aanmerking komen. Daarnaast is het zo dat bij de NOW gerekend wordt met de loonsom van januari 2020. Dit is de meest recente definitieve loonsom voor de uitbraak van het coronavirus. Voor een aantal sectoren of bedrijven, waaronder de luchtvaart, is deze maand niet geheel representatief voor de maanden waarin er minder werk is in verband met de coronamaatregelen. Daardoor valt de subsidie lager uit dan wanneer bijvoorbeeld de loonkosten van maart of april als ijkpunt zou zijn genomen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de inrichting van grondafhandeling op Schiphol waarbij minder grondafhandelaars actief zijn, er dus minder concurrentie plaatsvindt op prijs en arbeidsomstandigheden en grondafhandelaars hogere tarieven kunnen hanteren om bijvoorbeeld een crisis als deze te doorstaan en het personeel een beter salaris te bieden? Zo ja, wanneer denkt u dit onderzoek te kunnen starten? Zo nee, waarom niet?
Concurrentie tussen aanbieders van grondafhandelingsdiensten op grote luchthavens draagt bij aan een goede dienstverlening tegen redelijke tarieven. Voor grondafhandelingsdiensten is er binnen de EU een vrije markt op basis van EU richtlijn 96/67 uit 1996. Momenteel loopt in EU kader een evaluatietraject van deze richtlijn waarbij ook consultatie van belanghebbenden plaatsvindt. Mede daarom vind ik het niet zinvol om in Nederland afzonderlijk onderzoek te doen naar de grondafhandelingsdiensten.
Bent u bereid om naar de situatie van vergelijkbare luchthavens als Schiphol te kijken waar het gaat om de grondafhandeling en daarbij ook het aantal grondafhandelaars per luchthaven mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag vijf aangegeven, acht ik een onderzoek naar de inrichting van de grondafhandeling op dit moment niet zinvol.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden gezien de urgentie van het probleem dat grondafhandelaars schetsen?
Ja.
Consequenties van de corona-crisis voor examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs bij de slaag-zakregeling die via een staatsexamen hun diploma moeten behalen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Welk deel van de 5200 kinderen op de basisscholen en middelbare scholen in Nederland die volgens een peiling van de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) momenteel onvindbaar zijn, staat ingeschreven op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs?1 Erkent u dat het in kaart brengen en houden van kinderen een extra taak neerlegt bij onderwijspersoneel, waaronder leraren? Zo ja, vindt u het aannemelijk dat er een verband kan bestaan tussen uit beeld geraakte kinderen en scholen waar het lerarentekort relatief groot is? In hoeverre heeft u hierbij ook gevolgen voor kansen van betrokken examenkandidaten in beeld?
Uit een monitoring die recent georganiseerd is met verschillende onderwijspartijen2 blijkt dat als het gaat om kinderen die buiten beeld zijn, er ongeveer 1.750 leerlingen in het primair onderwijs (waarvan 40 procent in het speciaal basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs), 2.900 leerlingen in het voortgezet onderwijs en 4.400 studenten in het middelbaar beroepsonderwijs buiten beeld zijn. Het gaat daarbij om ongeveer 175 leerlingen in het speciaal basisonderwijs en 500 leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs die buiten beeld zijn. Het verband tussen uit beeld geraakte kinderen en scholen waar het lerarentekort relatief groot is, is niet meegenomen in de monitor. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Als leerlingen normaal gesproken niet op school komen, is het ook aan de school om contact te leggen met de betreffende leerling. Dat is onveranderd. In deze tijd kan het wellicht wel meer tijd vragen, maar dat is in deze situatie met meer zaken het geval. Naast het digitale contact is het belangrijk dat scholen met ouders en leerling in gesprek blijven over de aanwezigheid bij de (digitale) lessen. Als een leerling buiten beeld raakt, kan de school de leerplichtambtenaar inschakelen. Deze kan behulpzaam zijn bij het herstellen van het contact vanuit de gedeelde maatschappelijke zorg.
Welke rol spelen de aanvragen voor extra laptops die SIVON niet honoreert2 bij het contact dat scholen verliezen met groepen van hun scholieren? Hoe beoordeelt u in dat licht de toereikendheid van het beschikbare budget voor de extra digitale hulpmiddelen?
Ik vind het van groot belang dat in deze bijzondere tijden alle leerlingen digitaal onderwijs op afstand kunnen volgen. Leerlingen moeten daarvoor over een device kunnen beschikken. Omdat niet alle aanvragen voor devices bij SIVON in de eerste fase gehonoreerd konden worden, heb ik aanvullend op de mogelijkheden die scholen en gemeenten al hebben € 3,8 mln beschikbaar gesteld, waarmee SIVON zoveel mogelijk devices in kan kopen en verdelen. Hierover heb ik u op 4 mei per brief geïnformeerd. Daarnaast zijn verschillende initiatieven in de samenleving, van het bedrijfsleven en de overheid gebundeld. In het initiatief Allemaal Digitaal worden gebruikte laptops ingezameld, opgeknapt en verdeeld over de leerlingen die ze het hardst nodig hebben.
Deelt u de mening dat examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs een gelijke kans verdienen op het behalen van hun diploma ten opzichte van de examenkandidaten in het reguliere voortgezet onderwijs?
Zoals ook toegelicht in de Kamerbrief4 die ik aan uw Kamer heb gestuurd over examinering in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) staat voor mij voorop dat alle eindexamenkandidaten, waaronder vso-leerlingen, recht hebben op een volwaardig diploma, dat dezelfde toegang biedt tot het vervolgonderwijs. Voor diplomering gelden dezelfde exameneisen ook al kan de route naar het diploma verschillen. Het merendeel van de vso scholen heeft zelf geen examenlicentie en deze leerlingen nemen daarom deel aan het staatsexamen om hun diploma te behalen.
In hoeverre kan de omstandigheid dat examenkandidaten van het voortgezet speciaal onderwijs staatsexamens moeten afleggen in de vorm van (schriftelijke en/of) mondelinge college-examens, nu voor hen juist afbreuk doen aan hun mogelijkheid om te laten zien wat zij in huis hebben, doordat zwaardere exameneisen worden gehandhaafd dan ditmaal gebeurt bij het reguliere voortgezet onderwijs?3
Het klopt niet dat er zwaardere exameneisen worden gehandhaafd voor vso-leerlingen die het staatsexamen afleggen dan voor leerlingen in het regulier vo. Zowel in het reguliere vo als bij het staatsexamen is er dit jaar geen centraal examen. Eindexamenleerlingen behalen het diploma op basis van dezelfde inhoudelijke eisen, namelijk op basis van het schoolexamen of het college-examen. Het college-examen vervangt bij het staatsexamen het schoolexamen zoals dat wordt afgenomen in het regulier vo en voldoet daarmee aan dezelfde inhoudelijke eisen.
Ik realiseer mij dat de unieke situatie van dit jaar voor alle eindexamenleerlingen de examens extra spannend kan maken. Dit geldt ook zeker voor vso-leerlingen, voor wie, vanwege het vervallen van het centraal examen, het (voornamelijk) mondeling afgenomen college-examen een spannend moment is omdat dat dit jaar bepalend is voor het diploma of een certificaat. Voor een deel van de kandidaten, waaronder het vso-leerlingen, kan dit de gevoelde examendruk verhogen. Om die reden zijn verschillende aanpassingen mogelijk om staatsexamenkandidaten tegemoet te komen bij de afname van het examen zodat zij het beste van zichzelf kunnen laten zien. Bij de afname van het college-examen wordt maximaal maatwerk geleverd door de examinatoren. In overleg tussen de vso-school en de organisatie van het staatsexamen wordt ter voorbereiding van het examen per individuele kandidaat besproken welke aanpassingen nodig zijn om de afname zo goed mogelijk te laten verlopen. Zo kan er bijvoorbeeld meer tijd worden genomen voor de kennismaking tussen de leerling en de examinator of kan er pen en papier worden gebruikt als een leerling communicatief niet sterk is. Aanvullend hierop heb ik met het College voor Toetsen en Examens besproken dat de eigen docent of mentor van de leerling een rol kan spelen bij het examen als een individuele leerling hiermee gebaat is. In de gevallen waar de docent aanwezig is bij de afname van het examen kan de docent de vraag herhalen zodat de leerling de vraag gesteld krijgt door een vertrouwd persoon.
Hoe verklaart u in dit licht dat de examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs op een paar vakken na gewoon zowel schriftelijk als mondeling college-examen moeten doen, terwijl de examenkandidaten op het reguliere voortgezet kunnen volstaan met een schoolexamen en voor hen het centraal examen is afgeblazen?4
Voor alle eindexamenleerlingen geldt dat het centraal examen dit jaar niet doorgaat en het diploma wordt gebaseerd op de resultaten voor het schoolexamen of het college-examen. De waarde van het diploma blijft geborgd door voor alle examenleerlingen dezelfde inhoudelijke eisen te handhaven. Daarom ronden leerlingen in het reguliere vo de schoolexamens (in sommige gevallen op afstand) af conform het Programma van Toetsing en Afsluiting en gaan voor de staatsexamenkandidaten de college-examens door. Zoals in vraag 4 is toegelicht wordt er maximaal maatwerk geleverd bij de afname van het college-examen zodat het college-examen van elke individuele leerling zo goed mogelijk verloopt en hij of zij het beste van zichzelf kan laten zien.
Komt bij vakken met een centraal examen over wisselende speciale examenonderwerpen, de toetsing van zulke speciale onderwerpen bij de examenkandidaten van het voortgezet speciaal onderwijs tevens te vervallen, zoals dat dit jaar eveneens met het laten vervallen van de centrale examens gebeurt bij de examinering van diezelfde vakken in het reguliere voortgezet onderwijs?
Het centraal examen vervalt dit schooljaar voor alle eindexamenleerlingen. Dit heeft geen invloed op de inhoud van het college-examen. Deze blijft gelijk aan het college-examen zoals dat in de reguliere situatie (met een centraal examen) wordt afgenomen.
Onderkent u dat examenkandidaten in het voortgezet speciaal onderwijs met hetzelfde probleem te kampen hebben, dat wekenlang hun school gesloten was en zij zich daardoor minder hebben kunnen voorbereiden op de examinering, maar dat zij in de loop van het examenjaar niet via hun programma van toetsing en afsluiting (PTA) een buffer van cijfers hebben kunnen opbouwen waarmee zij tegenvallende scores kunnen compenseren? Zou deze omstandigheid niet rechtvaardigen dat examenkandidaten van het speciaal voortgezet onderwijs in aanmerking zouden komen voor drie, in plaats van twee herkansingen? Zo nee, waarom niet?
Voor alle eindexamenleerlingen geldt dat het eindexamen zelf en de voorbereiding hierop anders dan andere jaren verloopt als gevolg van de bijzondere omstandigheden waarin we ons bevinden. Voor zowel het reguliere vo als het vso geldt dat scholen zich hebben ingezet om onderwijs op afstand vorm te geven en daarmee leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op het examen. Ondanks deze grote inspanning van scholen ben ik mij ervan bewust dat de sluiting van de scholen van invloed is op de voorbereiding op het eindexamen.
Om tegemoet te komen aan alle eindexamenleerlingen, maar in het bijzonder vso-leerlingen, heb ik mij ingespannen om aanpassingen aan de afname van het examen door te voeren. Eén van deze aanpassingen betreft de uitbreiding van de herkansingsmogelijkheid voor staatsexamenkandidaten, waaronder een groot deel vso-leerlingen. Eerder heb ik al aangekondigd dat kandidaten die dit schooljaar opgaan voor het diploma van twee vakken alle onderdelen van het college-examen kunnen herkansen.
Naar aanleiding van het debat in de Kamer op 29 april heb ik met het College voor Toetsen en Examens afgesproken dat hier een derde herkansing aan wordt toegevoegd. Als een kandidaat na deelname aan deze herkansingen niet is geslaagd voor het diploma kan een derde herkansing worden afgelegd in de vorm van een mondeling examen voor een derde vak of voor hetzelfde vak als waarvoor de eerdere herkansing is afgelegd.
De snel verslechterende situatie voor dieren in de veehouderij als gevolg van de coronacrisis |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de ophoping van dieren in de veehouderij na het wegvallen van de vraag uit de horeca en het wegvallen van een deel van de export van dierlijke producten en levende dieren steeds dringender problemen begint op te leveren?
Het coronavirus raakt alle delen van onze maatschappij, waaronder ook de veehouderij. De vraag vanuit de horeca en export is inderdaad afgenomen. Tegelijkertijd hebben sommige sectoren te maken (gehad) met een verhoogde vraag vanuit de retail. Vooralsnog hebben de grote slachthuizen in Nederland de gebruikelijke aantallen kunnen slachten, waardoor er geen sprake is van toegenomen dierenwelzijnsproblemen in de stallen. Er worden wel minder kalveren geslacht. Dat betekent dat kalveren langer op stal blijven. De sector heeft aangegeven dat, mocht er bij de oudste kalveren minder ruimte ontstaan in de hokken, dan in overleg met de slachterijen, de zwaarste kalveren naar het slachthuis worden afgevoerd zodat de rest voldoende ruimte heeft.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als dieren straks worden doorgedraaid alsof het tomaten zijn, omdat niet tijdig is ingegrepen om de productie te beperken?
Het is ongewenst dat er op een dergelijke manier met levende dieren wordt omgegaan. Daarom blijf ik in overleg met sectoren om de situatie nauwlettend te kunnen volgen en mogelijke oplossingen te bespreken. Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om de gevolgen van marktverstoringen op te vangen als dit nodig mocht zijn. In een aantal sectoren, zoals de pluimvee- en de eendensector, heeft een aantal bedrijven zelf besloten tijdelijk geen nieuwe productieronde op te starten of minder dieren opgezet.
Erkent u dat het invriezen van vlees om te voorkomen dat het moet worden weggegooid geen oneindige oplossing kan bieden, al was het alleen al maar omdat het aantal vriesruimtes beperkt is?
Het tijdelijk invriezen van vlees geeft het bedrijfsleven meer ruimte om in te spelen op de veranderde omstandigheden en te sturen op een balans in vraag en aanbod maar is niet de enige mogelijke maatregel. Het vlees dat wordt ingevroren als gevolg van het wegvallen van de export is geproduceerd onder het gebruikelijke regime van keuring en toezicht door de NVWA met aandacht voor voedselveiligheid en dierenwelzijn. Ik verwijs uw Kamer verder naar het antwoord op vraag 2.
Heeft u gelezen dat ook varkensslachterijen waarschuwen voor overvolle stallen en welzijnsproblemen nu de capaciteit bij varkensslachterijen lager ligt door de coronamaatregelen?1
Dat heb ik gelezen. De NVWA heeft ondanks de coronacrisis tot op heden de bemensing op slachthuizen rond kunnen krijgen. Daar heeft zij ook prioriteit aan gegeven. In dit geval gaat het specifiek om de zorg van varkensslachterijen over de inzetbaarheid van toezichthoudende dierenartsen van de NVWA en de wens om gedurende de coronacrisis incidenteel de slachttijden te verlengen door meer op zaterdag te slachten. Hierover is de NVWA in overleg met COV en de varkensslachterijen.
Heeft u gezien dat er bijvoorbeeld in Nieuw-Zeeland al sprake is van overvolle stallen omdat er veel minder dieren worden geslacht en de dieren langer in de stallen blijven?2
Ik heb gelezen dat in Nieuw-Zeeland de stallen overvol dreigen te raken omdat onafhankelijke slagers de deuren hebben moeten sluiten aangezien zij door de overheid niet als essentiële bedrijven zijn gekwalificeerd. In Nederland heeft de overheid de gehele voedselketen als cruciale sector aangewezen.
Heeft u gelezen dat vrieshuizen momenteel overvol zitten met kippenvlees en dat slachterijen oproepen om minder vleeskuikens in de stallen te plaatsen?3 4
Dat heb ik gelezen.
Heeft u gelezen dat ook veel kalfsvlees de vriezer in gaat nu de horeca-afzet en een belangrijk deel van de export naar Italië, Frankrijk, Spanje en Duitsland is weggevallen?5
Dat heb ik gelezen.
Waarom heeft u nog steeds geen fokbeperkingen ingesteld om te voorkomen dat stallen overvol raken en om te voorkomen dat vlees zal worden vernietigd, waartoe de Partij voor de Dieren u al eerder heeft opgeroepen?6
Ook in de huidige omstandigheden moet dierenwelzijn gewaarborgd zijn. Ik heb echter in deze situatie geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (GWWD) en de Wet dieren omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. Daarom verkennen de sectoren in overleg met mijn ministerie mogelijke productiebeperkende maatregelen op tijdelijke en vrijwillige basis. Verder staan mededingingsregels niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over de beperking van de productie. Zij kunnen hun leden wel adviseren om op vrijwillige basis tijdelijk productiebeperkende maatregelen te nemen, waarbij het aan de individuele ondernemer is dit advies al dan niet op te volgen. De sectoren kunnen hierover advies inwinnen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Heeft u gelezen dat de verkoop van «kooi-eieren» enorm is gedaald doordat horecagelegenheden zijn gesloten en de export van eieren moeizaam loopt en dat dit dus gaat om de eieren die zijn gelegd door de meer dan 6 miljoen kippen die in Nederland nog altijd hun leven moeten slijten in een «verrijkte kooi» met iets meer dan een A4-tje ruimte en in hun korte leven ongeveer 300 eieren moeten leggen?7 8
Ik heb gelezen dat de afzet van kooi-eieren is gedaald.
Deelt u de mening dat de horecabranche hiermee lelijk door de mand valt, omdat zij hun klanten dus massaal (gerechten met) goedkope kooi-eieren blijken te serveren, terwijl Nederlandse supermarkten zulke eieren normaal gesproken niet eens meer als consumptie-ei te koop aanbieden?
Er is de laatste jaren een trend zichtbaar in de vraag naar scharreleieren in plaats van kooi-eieren in de horeca in Noord-West Europa. Het grootste deel van de kooi-eieren is bestemd voor de verwerking tot eiproducten. Het verwerkte product wordt over het algemeen in het buitenland afgezet, een klein deel van het verwerkte product gaat naar de horeca in Nederland. Een klein deel van de kooi-eieren gaat rechtstreeks (als heel ei) naar de horeca.
Heeft u gelezen dat de European Milk Board (EMB) waarschuwt dat op dit moment meer melk wordt geproduceerd dan de markt aan kan en een oproep doet aan de Europese Commissie om direct maatregelen te treffen voor een vrijwillige productiebeperking voor Europese melkveehouders?9
Dat heb ik gelezen.
Klopt het dat fabrieken in Amerika en Canada al melk weggooien, ofwel «laten lopen»?
Vanwege de coronacrisis is er in de Verenigde Staten en Canada sprake van een weggevallen marktvraag bij onder andere restaurants en is er op een aantal locaties sprake van afname van productiecapaciteit van de verwerkende industrie. Als gevolg hiervan hebben sommige boeren in de Verenigde Staten en Canada rauwe melk weg laten lopen.
Heeft u gelezen dat ook de vraag naar kaas flink is gekelderd door het wegvallen van de vraag vanuit de horeca?10
Dat heb ik gelezen.
Gaat u zich inzetten voor een diervriendelijke productiebeperking in de melkveehouderij, zowel in Nederland als in Europa? Zo nee, vindt u dat melk zomaar mag worden weggespoeld om te voorkomen dat de melkprijzen nog verder dalen?
Ik heb de Europese Commissie gevaagd alle noodzakelijke maatregelen te nemen die onder de gemeenschappelijke marktordening (GMO) mogelijk zijn om ernstige marktverstoringen aan te pakken, waaronder de zogenaamde crisismaatregelen onder artikel 222 van de GMO-Verordening 1308/2013. Ik vind het belangrijk te voorkomen dat boerderijmelk niet kan worden verwerkt als gevolg van eventuele uitval van de melkverwerkende industrie door ziekte van personeel, zoals in sommige lidstaten nu het geval is. In Nederland wordt alle boerderijmelk nog opgehaald en verwerkt. De zuivelsector houdt rekening met de mogelijkheid van tijdelijke vermindering van de melkaanvoer als zich ernstige uitval in de verwerkingscapaciteit zou voordoen door ziekte van het personeel en werkt daarvoor aan een noodscenario.
Gaat u nu wél fokbeperkingen instellen in de melkveehouderij of kiest u bewust voor de situatie dat melkoverschotten zullen worden weggespoeld en kalfsvlees zal worden vernietigd?
Zoals ik ook heb laten weten in antwoord op vraag 8 heb ik in deze situatie geen wettelijke mogelijkheden om, als crisismaatregel, verplichte productiebeperkende maatregelen op te leggen op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (GWWD) en de Wet dieren omdat COVID-19 geen besmettelijke dierziekte is. In Nederland wordt alle boerderijmelk vooralsnog opgehaald en verwerkt. Met de kalversector is afgesproken dat zij zich ervoor inzet om alle kalveren van Nederlandse melkveebedrijven te blijven afnemen. Kalfsvlees dat niet direct kan worden afgezet wordt ingevroren. Bovendien zijn fokbeperkingen bij melkvee pas op langere termijn effectief vanwege de lange draagtijd van koeien en is dat geen doeltreffende maatregel voor de huidige situatie.
Heeft u gelezen dat de export van Nederlandse eendagskuikens voor de leghennenhouderij naar bepaalde gebieden stil is komen te liggen? Geldt deze situatie ook voor eendagskuikens die worden geëxporteerd voor de vleeskuikenhouderij? Om hoeveel eendagskuikens gaat het hierbij in totaal?11
De exportbeperkingen waar uw Kamer aan refereert zijn praktisch van aard, en komen niet voort uit juridische maatregelen die door de Europese of Nederlandse wetgever zijn genomen. De export van eendagskuikens via luchtverkeer naar landen buiten de EU is grotendeels stilgevallen vanwege geannuleerde vluchten. Het gaat hierbij met name om eendagskuikens voor de leghennenhouderij. De broederijen hebben zich ingespannen om zoveel mogelijk eendagskuikens die niet konden vertrekken elders te plaatsen. Hetzij door om te boeken naar luchtvaartmaatschappijen die nog wel vluchten aanbieden, dan wel via herbestemming naar landen die per auto bereikbaar zijn. De Centrale Organisatie Broedeieren en Kuikens (COBK) heeft mij geïnformeerd dat het gaat om circa 1.250.000 eendagskuikens waarvan de vluchten zijn geannuleerd. Na 20 maart 2020 zijn er geen broedeieren meer ingelegd voor deze bestemmingen.
Kunt u bevestigen dat (een deel van de) eendagskuikens die naar Midden-Afrika zouden worden geëxporteerd, in ieder geval tot 10 april zal worden afgemaakt? Geldt dit ook voor eendagskuikens die naar andere gebieden zouden worden geëxporteerd?
Het betreft hier eendagskuikens waarvan de vluchten door de luchtvaartmaatschappijen vooraf waren bevestigd, maar die uiteindelijk niet doorgingen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 16 hebben de broederijen zich ingespannen om zoveel mogelijk eendagskuikens die niet konden vertrekken te herplaatsen. Helaas heeft deze situatie van overmacht ertoe geleid dat niet alle eendagskuikens konden worden herplaatst en een deel van de dieren moest worden gedood.
Kunt u bevestigen dat ook groepen moederdieren vervroegd zullen worden geslacht?
Er zijn signalen dat er ook moederdieren vervroegd geslacht zullen worden.
Hoeveel eendagskuikens en hoeveel moederdieren worden in totaal vervroegd geslacht door de exportbeperkingen?
COBK heeft mij geïnformeerd dat er circa 700.000 eendagskuikens zijn gedood als gevolgd van de annulering van een aantal vluchten waarmee eendagskuikens vervoerd zouden worden. Over informatie omtrent het aantal moederdieren dat vervroegd geslacht is als gevolg van exportbeperkingen beschik ik niet.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ik heb getracht de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.