De situatie in gevangenissen in coronatijd. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht, «Coronamisstanden in gevangenissen, gedetineerden worden monddood gemaakt»?1
Mijn berichtgeving aan de Tweede Kamer is gebaseerd op informatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Ik heb vertrouwen in de juistheid van deze informatie. DJI informeert mij regelmatig over de uitvoering van de coronamaatregelen. Ik leg daarnaast (virtuele) werkbezoeken af aan penitentiaire inrichtingen. Deze geven mij een goed beeld van een penitentiaire inrichting (PI) en van de lokale situatie.
Bent u ervan verzekerd dat u zelf een goed beeld heeft van de actuele en feitelijke gang van zaken in de gevangenissen? Zo ja, hoe kan het dan dat op een fors aantal punten het beeld zoals dat geschetst wordt door gedetineerden en familieleden afwijkt van hetgeen u steeds aan de Kamer heeft gemeld?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het eigenlijk gerechtvaardigd dat het voor gedetineerden zo moeilijk wordt gemaakt hun verhaal te doen, terwijl het uitdrukkelijk niet gaat over de delicten en belangen van slachtoffers, maar slechts over de feitelijke gang van zaken en de omstandigheden in detentie? Zo ja, waarom? Op wat voor sancties kunnen gedetineerden rekenen als bekend wordt dat ze hun ervaringen delen met Kamerleden en journalisten?
Een gedetineerde moet de directeur om toestemming vragen voor een gesprek met de media. De directeur beoordeelt dit verzoek aan de hand van artikel 40 van de Penitentiaire Beginselenwet. Hierin staat dat een gedetineerde een gesprek met de media kan voeren als het bepaalde belangen niet schaadt zoals de bescherming van de openbare orde en de goede zeden of het belang van de orde en veiligheid in de inrichting. Ook kan de directeur voorwaarden verbinden aan een gesprek met de media of er toezicht op uitoefenen. Indien een gedetineerde deze toestemming niet heeft gekregen en toch een gesprek heeft met de media kan een sanctie worden opgelegd. Dat kan bijvoorbeeld een straf op cel zijn of een extra controle op brief- en telefoonverkeer. Het bepalen van de sanctie is maatwerk en mede afhankelijk van de ernst van de gevolgen van het niet naleven van de regels.
Waren er nu echt geen veilige oplossingen te bedenken voor het bezoek van bijvoorbeeld een terminaal zieke vader die voor een laatste keer zijn gedetineerde zoon wilde bezoeken? Waarom konden diezelfde dag dan wel bouwvakkers in de inrichting werkzaamheden uitvoeren?
Het opschorten van al het bezoek en verlof in de PI’s was noodzakelijk om verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Mede hierdoor is het aantal besmettingen binnen de inrichtingen tot nu toe beperkt gebleven. Deze maatregelen vallen veel gedetineerden zwaar en dat is begrijpelijk. De ontwikkeling van het aantal besmettingen in Nederland staat een stapsgewijze versoepeling van de mogelijkheden tot bezoek en verlof inmiddels weer toe. Ik heb uw Kamer daarover op 29 mei en 15 juni geïnformeerd.2
Het verrichten van onderhoudswerkzaamheden door bouwvakkers is niet in strijd met deze maatregelen als deze werkzaamheden nodig zijn voor de veiligheid van personeel en gedetineerden. Uiteraard worden hierbij de richtlijnen van het RIVM in acht genomen.
In hoeverre zijn de mogelijkheden om te Skypen per gedetineerde, om het verbod op bezoek te compenseren, nu daadwerkelijk verruimd? Erkent u dat dit niet soepel verloopt?
Contact met familieleden en naasten is voor iedereen van belang, ook voor gedetineerden. Om de opschorting van bezoek en verlof te compenseren zijn de mogelijkheden voor beeldbellen (Skype) in hoog tempo vergroot. Binnen een week na de maatregelen waren er hiervoor 400 tablets beschikbaar. Inmiddels beschikt DJI over 850 tablets met een veilige Skypeverbinding voor alle inrichtingen. Weliswaar waren in een aantal inrichtingen opstartproblemen maar die zijn inmiddels verholpen. Daarnaast zijn er af en toe verstoringen die niet beïnvloedbaar zijn, zoals bijvoorbeeld een landelijke storing met Skype of met een netwerkverbinding. Over het algemeen verloopt het gebruik van Skype adequaat en conform de verwachting. Buiten de mogelijkheid van Skypen houden de gedetineerden de mogelijkheid tot telefonisch contact.
Waarom verschillen de bezoekregelingen voor advocaten per inrichting? Vindt u dat terecht?
Zoals eerder aangegeven behouden advocaten de mogelijkheid om cliënten te bezoeken, bijvoorbeeld met plexiglas tussen advocaat en cliënt of op 1,5 meter afstand. De rechtsgang moet immers ongestoord kunnen plaatsvinden. De situatie per gebouw verschilt echter per inrichting. Daarom hebben vestigingsdirecteuren de ruimte gekregen om voor hun eigen vestiging maatwerk toe te passen om het bezoek van advocaten veilig, conform de richtlijnen van het RIVM, te laten plaatsvinden. Dit betekent dat de bezoekregeling per inrichting kan verschillen.
Naast de mogelijkheid tot fysiek bezoek staan de advocaten ook andere manieren ter beschikking om vorm te geven aan contact met hun gedetineerde cliënt zoals via de telefoon of beeldbellen.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de anderhalve meter afstand in veel inrichtingen niet wordt nageleefd, gedetineerden geen (of niet tijdig) zeep krijgen, medewerkers geen beschermende middelen dragen en zelfs bij het fouilleren niet eens altijd handschoenen gedragen worden? Hoe is dit mogelijk?
De medewerkers van DJI houden zich aan de richtlijnen van het RIVM, binnen de mogelijkheden die de gebouwen bieden. Conform deze richtlijnen gebruiken medisch personeel en medewerkers die in direct contact komen met mogelijk besmette gedetineerden persoonlijke beschermingsmiddelen zoals een masker en handschoenen. Daarnaast gebruiken DJI-medewerkers die nieuw binnenkomende gedetineerden moeten fouilleren en visiteren persoonlijke beschermingsmiddelen.
In de algemene ruimten van de PI is zeep beschikbaar waarmee gedetineerden de handen kunnen wassen. Gedetineerden zijn zelf verantwoordelijk voor de aanwezigheid van zeep op cel. Zeep kan worden gekocht in de gedetineerdenwinkel. Het kan voorkomen dat bepaalde merken zeep tijdelijk niet voorradig zijn, maar dan is er altijd een alternatief voorhanden. Er is dan ook geen sprake van dat gedetineerden niet of niet tijdig worden voorzien van zeep.
Nieuwe gedetineerden van buitenaf worden altijd twee weken op een eenpersoonscel geplaatst. Contact met andere gedetineerden wordt vermeden. Bij binnenkomst in de PI vindt direct een medische intake plaats met verscherpte aandacht voor coronaverschijnselen en eventuele kwetsbaarheid van de gedetineerde. Zo nodig wordt op medische indicatie getest op besmetting. Tijdens deze twee weken is er sprake van «close monitoring» om te bezien of een gedetineerde klachten ontwikkelt. Indien dit het geval is wordt de betrokkene direct volgens protocol geïsoleerd. Na de quarantaineperiode van 2 weken kan de gedetineerde op de afdeling en eventueel in een meerpersoonscel worden geplaatst.
Begrijpt u de angst voor verspreiding van het virus in gesloten setting, mede vanwege de ervaringen in andere landen?
De situaties die zich in andere landen hebben voorgedaan zijn inderdaad zorgelijk. Om dit soort situaties in Nederlandse inrichtingen te voorkomen heeft DJI in een vroeg stadium vergaande maatregelen getroffen. Dit heeft het ervoor gezorgd dat het aantal besmettingen zeer beperkt is gebleven.
Wat zijn nu precies de criteria voor plaatsing in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg? Waarom wordt daar niet veel eerder toe overgegaan, omdat daar de kennis en expertise is en men daar een afdeling heeft voor besmette personen?
Gedetineerden met coronagerelateerde klachten worden geïsoleerd. De medische zorg in de PI’s is gelijkwaardig aan de zorg buiten detentie.3 Een gedetineerde met (milde) coronaklachten kan daarom in de eigen inrichting worden behandeld. In het geval er 24-uurs zorg nodig is, maar geen sprake is van een noodzaak tot ziekenhuisopname worden gedetineerden overgeplaatst naar het Justitieel Centrum voor Somatische zorg JCvSZ. Het JCvSZ is geen ziekenhuis. Als klachten van een gedetineerde wel van dien aard zijn dat een ziekenhuisopname noodzakelijk is, zal betrokkene in een regulier ziekenhuis worden opgenomen.
Klopt het beschrevene over de inval van het Interne Bijstandsteam?
De aard van het werk van het IBT brengt met zich mee dat de 1,5 meter niet altijd gehandhaafd kan worden, omdat zij personen die onwillig of agressief gedrag vertonen in bedwang dienen te houden. Ook het dragen van een mondmasker kan, als zij in actie moeten komen en één of meerdere gedetineerden fysiek in bedwang moeten houden, niet goed mogelijk of zelfs risicovol zijn. Het IBT werd in PI Vught ingezet op een afdeling met gedetineerden die geen coronagerelateerde verschijnselen vertoonden. Conform de richtlijnen van het RIVM is het in een dergelijke situatie niet nodig om mondmaskers te dragen. Indien medewerkers van het IBT zelf coronagerelateerde klachten hebben blijven zij, conform de RIVM-richtlijnen, thuis.
Klopt het dat op een afdeling, waar een besmette persoon verbleef die later is overleden, daarna niemand is getest? Zo ja, waarom niet?
Het betreft hier een persoon die is overleden tijdens de extramurale fase van de ISD-maatregel (Inrichting Stelselmatige Daders). Op het moment dat hij de inrichting verliet, had hij nog geen klachten. Daarom zijn de voormalige celgenoten conform de destijds geldende richtlijnen van het RIVM niet getest. Deze schreven voor dat er alleen werd getest als sprake was van coronagerelateerde klachten. De voormalige afdelingsgenoten zijn wel gemonitord op coronagerelateerde symptomen. Het staat overigens niet vast dat de betreffende gedetineerde aan corona is overleden.
Kunt u garanderen dat nieuwe gedetineerden altijd eerst in quarantaine worden geplaatst, of zijn er uitzonderingen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, die een gedetineerde gelijk gaf die bezwaar maakte tegen plaatsing in een meerpersoonscel? Welke consequenties heeft dit voor het beleid door te gaan met de inzet van meerpersoonscellen? Hoe kan dat eigenlijk veilig en verantwoord plaatsvinden conform de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu?
De RSJ heeft in deze zaak de plaatsing van de gedetineerde in een meerpersoonscel geschorst, omdat de directeur in die specifieke casus onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gezondheidsrisico aanvaardbaar was.4 In overige zaken is de plaatsing in een meerpersoonscel niet geschorst. De eerstgenoemde uitspraak van de RSJ doet dan ook geen afbreuk aan het kunnen plaatsen van gedetineerden in meerpersoonscellen.
Het plaatsen in een meerpersoonscel kan veilig en verantwoord plaatsvinden omdat daarbij een vaste werkwijze wordt gehanteerd. Gedetineerden die voor het eerst instromen in een penitentiaire inrichting worden eerst twee weken op een eenpersoonscel op een aparte inkomstenafdeling geplaatst (gelet op incubatietijd van het coronavirus). In deze periode wordt gemonitord of de gedetineerde klachten ontwikkelt. Als dit niet het geval is, kan de gedetineerde op de afdeling en eventueel een meerpersoonscel worden geplaatst. Alleen gedetineerden die volledig klachtvrij zijn, worden samen in een cel geplaatst. Bij elke verdenking van besmetting wordt er getest. Voor gezonde gedetineerden zijn meerpersoonscellen ook in de huidige situatie een passende vorm van detentie.
Het bericht dat de Koning ten onrechte subsidie ontvangt voor Kroondomein het Loo |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Koning krijgt ten onrechte subsidie voor Het Loo»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in de subsidiebeschikking voor het Kroondomein, nu in handen van Zembla, staat dat de Koning niet de gebruikelijke 1 hectare mag afsluiten ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer maar een gebied ter grootte van 7.200 hectare? Zo nee, hoe luidt dan de uitzonderingsgrond? Zo ja, hoe rechtvaardigt u de uitzonderingsgrond en hoe verhoudt zich deze regeling tot die voor andere eigenaren en/of gebruikers van Natuurschoonwet (NSW)-landgoederen? Kunt u de betreffende subsidiebeschikking met de Kamer delen?
Op grond van de geldende wet- en regelgeving is de Minister van LNV bevoegd om bij activiteiten van of namens een lid van het Koninklijk Huis bevoegdheden van gedeputeerde staten of provinciale staten uit te oefenen. Dit is historisch verklaarbaar vanuit de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van leden van het Koninklijk huis. Op grond van art. 2 lid 1, onderdeel g, van de Kaderwet EZ-subsidies (zoals die ten tijde van het besluit gold) kon de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken subsidie verstrekken op het gebied van natuurbeheer. Dat is ook de basis om voor het Kroondomein op aanvraag subsidie te verlenen om de terreinen in stand te kunnen houden en de aanwezige natuurwaarden te beschermen of uit te breiden. Deze bevoegdheid ligt thans bij de Minister van LNV.
De bevoegdheid tot verlening van de subsidie is beleidsmatig ingevuld door zo veel mogelijk analoge toepassing van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (hierna: SVNL Gelderland 2016). De subsidie bestaat voor de periode 2016–2021 uit een agrarisch gedeelte, gericht op de bevordering van natuur en landschap binnen agrarische percelen, en een natuurgedeelte. Vóór 2016 waren er verschillende regelingen voor verschillende natuurbeschermingsdoeleinden, waarvoor het Kroondomein individuele aanvragen moest doen. Om deze situatie te stroomlijnen en versimpelen, is gekozen voor een lump-sum aanvraag.
Het doel van de betreffende subsidie is primair het beheer en onderhoud van de natuur met het oog op de instandhoudingsdoelen. Voorwaarden als het beschermingsregime, certificeringseisen, beschikbare bedragen voor het beheer en monitoringsverplichtingen zijn naar analogie van de SVNL Gelderland 2016 toegepast. Op het gebied van openstelling is deze regeling niet gevolgd. In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht. Het Kroondomein valt niet onder de Natuurschoonwet 1928.
Bent u bereid een gedetailleerd overzicht te geven van alle correspondentie die in de afgelopen 20 jaar heeft plaatsgevonden tussen de regering en leden van het Koninklijk Huis over de subsidie en openstelling van het Kroondomein, in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en in het kader van de «bestendiging van een lijn die al decennia wordt ingezet» blijkens een verklaring van het Ministerie van LNV? Zo nee, waarom niet?
Correspondentie tussen leden van het Koninklijk Huis en ministers over de subsidie en openstelling van het Kroondomein is mij niet bekend. Voor overige correspondentie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19 van de vragen van het lid Wassenberg (2020Z10214).
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar notarieel recht Martin Jan van Mourik, die spreekt over «juridische belazerij»? Zo nee, kunt u gedetailleerd uiteenzetten waarom u meent dat de verleende subsidie op de juiste gronden is verstrekt? Zo ja, bent u bereid de subsidie terug te vorderen?
Nee. De subsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt, en ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Voermans dat de vrijstellingen een deugdelijke onderbouwing missen en dat de voorkeursbehandeling van de Koning in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur? Zo nee, kunt u gedetailleerd onderbouwen in welk opzicht u meent dat er wel sprake is van een deugdelijke onderbouwing en behoorlijk bestuur? Zo ja, bent u bereid de subsidie op die gronden met terugwerkende kracht terug te vorderen en voor welke periode?
Nee. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening van professor Voermans dat er geen andere verklaring voor de constructie te bedenken is dan dat « het staatshoofd ongestoord wil kunnen jagen»? Zo nee, waarom niet en kunt u een gedetailleerde andere verklaring geven? Zo ja, bent u bereid de constructie per direct te herzien, zodat het Kroondomein vanaf 15 september 2020 opengesteld zal blijven voor het publiek, temeer daar het Kroondomein sinds 1958 publiek bezit is?
Nee. Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, dient de gedeeltelijke openstelling van delen van het gebied om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager te kunnen waarborgen. Het beheer van het Kroondomein, waaronder ook de openstelling valt, is, binnen de grenzen van de wet, aan de Kroondrager.
Is het waar de op de website www.koninklijkhuis.nl een verklaring heeft gestaan dat de drijfjacht op wilde zwijnen als « niet effectief» kan worden beschouwd en dat de koninklijke familie om die reden, vooruitlopend op een wettelijk verbod daarop, vrijwillig stopte met de drijfjacht? Zo nee, hoe luidde dan de verklaring op genoemde website? Zo ja, vindt er geen enkele vorm van bewegingsjacht plaats in het Kroondomein, dus naast drijfjacht ook geen drukjacht, bersjacht, riegeljacht of enige vorm waarbij wilde zwijnen in de richting van de hofjagers gedreven worden?
Het faunabeheer wordt uitgevoerd door faunabeheerders van het Departement Faunabeheer of door houders van een jachtakte onder toezicht van het Departement Faunabeheer. Het faunabeheer vindt plaats binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving. Er vindt geen jacht plaats in de strikte zin van die term, namelijk op de vijf jachtsoorten (konijn, haas, houtduif, wilde eend of fazant). Wel vindt er beheer van de populaties groot wild plaats (wild zwijn, ree, edelhert en damhert), om die populaties in evenwicht te houden met de draagkracht van het gebied. Hiervoor wordt alleen gebruik gemaakt van bersjacht (sluipend benaderen van het wild) of aanzitjacht (op dezelfde plek wachten tot het wild zich vertoont) en niet van drukjacht, riegeljacht of enige andere vorm waarbij dieren worden opgejaagd, noch gebeurt dit in groepen. Ten aanzien van de vragen over teksten die op de website www.koninklijkhuis.nl zouden hebben gestaan, verwijs ik naar het antwoord dat mijn ambtsvoorganger hierop heeft gegeven in 2007 (Kamerstuk 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 779).
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de delen van het Kroondomein die jaarrond zijn opengesteld en de delen die dat niet zijn, en kunt u aangeven op welke momenten die delen zijn gesloten voor het publiek en om welke reden?
Van het eigenlijke Kroondomein is ongeveer 1.300 hectare het hele jaar door toegankelijk voor het publiek. Het gebied dat jaarlijks van 15 september tot en met 25 december niet opengesteld is, beslaat ongeveer 5.000 hectare. De overige 400 hectare bestaat uit landbouwgronden.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van alle overheidssubsidies die aan de beheerders of gebruikers van het Kroondomein worden verstrekt, vergezeld van een gedetailleerde kaart op welk deel van het gebied de subsidies betrekking hebben en de reden van de subsidie?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijgevoegde beschikking2. In de subsidiebeschikking staat een gedetailleerd overzicht van de verschillende toegekende subsidieonderdelen.
Deelt u de mening dat subsidieregelingen moeten worden uitgevoerd zonder aanzien des persoons, en dat voor de Koning dus geen andere maatstaven mogen worden gehanteerd dan voor anderen? Zo nee, waarom niet en kunt u specifiek zijn in uw verklaring daarvoor? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u een einde maken aan deze ongelijke behandeling?
Voor het Kroondomein worden dezelfde eisen gesteld aan het natuurbeheer, tegen eenzelfde vergoeding als aan vergelijkbare natuurgebieden die onder de SVNL Gelderland 2016 vallen. Voor de niet jaarrond opengestelde gebieden wordt geen openstellingssubsidie verstrekt. In het antwoord op vraag 2 staat omschreven waarom in de subsidie aan het Kroondomein op het punt van de openstelling wordt afgeweken van de generieke voorwaarden zoals deze in de SVNL Gelderland 2016 worden toegepast. De huidige subsidie loopt door tot en met 31 december 2021. Mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, dan zal ik de Kamer voorafgaande aan de eventuele toekenning van een nieuwe subsidie informeren.
Bevestigt u dat u de Koning bij de verstrekking van de NSW-openstellingssubsidie anders behandeld heeft dan andere grondeigenaren? Zo ja, bent u bereid tot het afgeven van een verklaring en een terugvordering van alle ten onrechte verleende subsidies? Zo nee, waarom niet?
Het Kroondomein valt niet onder de Natuurschoonwet 1928; het doet geen beroep op de fiscale faciliteiten van die wet en de specifieke voorwaarden die daaraan worden gesteld zijn dus niet van toepassing. De natuurbeheersubsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt; ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan.
Bent u bereid de motie van het lid Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 123), waarin de Kamer verzoekt het Kroondomein jaarrond open te stellen, met onmiddellijke ingang uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals geconcludeerd in reactie op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133), is er voor het kabinet geen grond om invloed uit te oefenen op specifieke keuzes die in het kader van het beheer van het eigenlijke Kroondomein zijn gemaakt. Ik zie geen aanleiding om deze conclusie te herzien.
Het bericht dat China het oog laat vallen op (verzwakte) Nederlandse bedrijven |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «China laat oog op (verzwakte) Nederlandse bedrijven vallen»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat China grote interesse lijkt te hebben om Nederlandse bedrijven in de maritieme industrie over te nemen, mede in het kader van de «Made in China 2025» strategie?
Het kabinet is bekend met de «Made in China 2025»-strategie en de Chinese ambitie op het gebied van de maritieme maakindustrie. Het beeld dat dit leidt tot een toename in overnames van Nederlandse bedrijven, wordt niet herkend.
Klopt het dat deze strategie mede mogelijk gemaakt wordt door staatssteun van de Chinese overheid en wat heeft dit voor gevolgen voor de concurrentiepositie van de Nederlandse (en Europese) maritieme industrie?
De mondiale scheepsbouw kent een lange traditie van scherpe internationale concurrentie waarbij een directe overheidsbetrokkenheid geen uitzondering is. De Nederlandse maritieme maakindustrie heeft door een strategie gericht op de ontwikkeling en productie van hoogwaardige innovatieve schepen een onderscheidende positie weten op te bouwen. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich in internationaal en Europees verband hard maakt voor een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven, inclusief de maritieme maakindustrie. Onderdeel hiervan is de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese interne markt voor alle ondernemingen (level playing field instrument) (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470).
Hoe waarborgt u de concurrentiepositie van de Nederlandse maritieme industrie, zeker nu deze door de gevolgen van de coronacrisis lijkt te verzwakken, en bent u hierover in overleg met de sector?
De concurrentiepositie van de Nederlandse maritieme maakindustrie is vanwege de sterke internationale oriëntatie van deze industrie een terugkerend agendapunt in mijn gesprekken met vertegenwoordigers van de bedrijven en de brancheorganisaties in deze sector. Met de Topsector Water & Maritiem en diverse specifieke instrumenten wordt het innovatievermogen, duurzame ontwikkeling en de toegang tot financiering versterkt. Tegelijkertijd is het Nederlandse marinebouwcluster, als onderdeel van de maritieme sector, van groot strategisch belang voor Nederland. Zoals beschreven in de Defensie Industrie Strategie uit 2018 (Kamerstuk 34 225, nr. 23) is het vanuit strategisch belang wenselijk een zelfscheppend marinebouwcluster te behouden, beschermen en versterken.
Bent u van mening dat het onwenselijk is voor de Nederlandse economie als China maritieme bedrijven overneemt, die door de coronacrisis verzwakt zijn?
Het kabinet is van mening dat directe buitenlandse investeringen bijdragen aan ons innovatievermogen, onze werkgelegenheid en onze concurrentiekracht. Dit geldt ook voor overnames en investeringen in de Nederlandse maritieme maakindustrie en in tijden van economische tegenwind. Ook in deze tijden is het wenselijk dat kapitaal in eerste aanleg door marktpartijen wordt verschaft; dat leidt eveneens tot minder noodzaak tot financiële ondersteuning door de overheid. Niettemin, wanneer overnames en investeringen binnen de maritieme sector tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden, is het wenselijk dat de overheid in kan grijpen. In beginsel zal hierbij gezocht worden naar oplossingen vanuit de markt. Tegelijkertijd moet ook hier benadrukt worden dat het kabinet zich inzet voor het verbeteren van een gelijk speelveld zodat er geen sprake is van oneigenlijke voordelen voor ondernemingen van buiten Europa.
Erkent u dat de huidige coronacrisis (familie)bedrijven in de maritieme industrie, maar ook in andere sectoren, kwetsbaar maakt door bijvoorbeeld vraaguitval en dat deze bedrijven daarom een makkelijke prooi worden voor overnemende partijen, zoals investeerders uit China?
Zonder twijfel hebben bedrijven in sommige branches, vooral die direct lijden onder de noodzakelijke coronamaatregelen, hun marktwaarde zien dalen. Het kabinet heeft echter vooralsnog geen signalen ontvangen van ongewenste overnames of investeringen in de maritieme industrie of in andere sectoren als gevolg van de coronacrisis. Vanwege de economische situatie is het mogelijk dat ondernemingen goedkoper worden overgenomen. Tegelijkertijd biedt dat ook kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daar staat tegenover dat potentiele ondernemende partijen ook hun buffers hebben moeten aanspreken en daarmee een kleinere oorlogskas hebben. Wat per saldo het effect is, is moeilijk te zeggen. Vooralsnog is geen sprake van een overnamegolf, ook niet binnen de maritieme industrie.
Kunt u ingaan op de zorgen die leven in de maritieme industrie omtrent de risico’s op overnames? Hoe gaat u aan deze zorgen tegemoetkomen?
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen die leven binnen de Nederlandse maritieme maakindustrie ten aanzien van het risico’s op overnames. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat staat in nauw contact met de grote ondernemingen, de familiebedrijven en brancheorganisaties om voortdurend op te hoogte te blijven van ontwikkelingen in de sector. We doen dit proactief, zodat signalen van ongewenste overnames of investeringen tijdig worden opgepakt.
Kunt u aangeven welke mogelijke oplossingen en instrumenten er zijn en/of worden genomen om de door de coronacrisis verzwakte maritieme industrie te beschermen tegen onwenselijke overnames bijvoorbeeld vanuit China? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen de nationale en de Europese inzet?
Het Nederlandse ondernemingsrecht kent een aantal reguliere beschermingsmaatregelen waarmee ondernemingen zichzelf kunnen beschermen tegen vijandige overnames, waaronder blokkeringsmaatregelen en – indien het een beursgenoteerde onderneming betreft – het uitgeven van prioriteitsaandelen of beschermings-preferente aandelen of het buitenplaatsen van bepaalde strategische activa.
Het kabinet werkt daarnaast in den brede aan de uitbreiding van het instrumentarium in geval van ongewenste overnames of investeringen. Het wetsvoorstel Bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap ligt momenteel voor in uw Kamer. Dit wetsvoorstel biedt aanvullende bescherming in geval van een vijandige overname. Op 17 april 2020 heeft uw Kamer de Nota naar aanleiding van het verslag ontvangen.
In uitzonderlijke gevallen, wanneer er sprake is van risico’s voor onze nationale veiligheid, zal de overheid in moeten kunnen grijpen bij overnames of investeringen. Het kabinet ontwikkelt hiervoor zowel sectorspecifiek als generiek instrumentarium. Op 11 november 2019 is uw Kamer geïnformeerd over de implementatie van de EU-verordening voor de screening van buitenlandse directe investeringen (Kamerstuk 30 821, nr. 97). De Uitvoeringswet hiervoor wordt naar verwachting voor de zomer naar uw Kamer verstuurd. In dezelfde brief bent u ook geïnformeerd over het breder wetsvoorstel voor een stelsel van investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid. Dit stelsel gaat toezien op de screening van overnames en investeringen binnen aanbieders van de vitale processen of vitale infrastructuur en bij ondernemingen die technologieën ontwikkelen die raken aan nationale veiligheid. Het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets wordt naar verwachting eind 2020 aan uw Kamer aangeboden.
In aanvulling op het in ontwikkeling zijnde instrumentarium, heeft het kabinet op 2 juni 2020 aangekondigd een peildatum op te nemen in het wetsvoorstel investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Het opnemen van deze peildatum 2 juni 2020 in de toekomstige wet heeft tot gevolg dat na inwerkingtreding van de wet, overnames en investeringen die vanaf 2 juni 2020 zijn gedaan, met terugwerkende kracht getoetst kunnen worden wanneer daar vanuit de bescherming van onze nationale veiligheid aanleiding voor is. Tegelijkertijd wordt het mogelijk strategisch gedrag van ondernemingen of investeerders in aanloop naar de inwerkingtreding te voorkomen. Op deze manier zet het kabinet zich proactief in om ongewenste overnames of investeringen met risico’s voor de nationale veiligheid tegen de achtergrond van de coronacrisis te voorkomen.
Daarnaast werkt het kabinet ook aan sectorspecifieke wetgeving voor toetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen in de defensie-industrie, ter borging van de Nederlandse technologische en industriële basis (Kamerstuk 31 125, nr. 108).
Op Europees vlak worden verschillende maatregelen ontwikkeld die bijdragen een sterke concurrerende sectoren, inclusief de maritieme sector zodat die weerbaar is tegen ongewenste overnames. Deze maatregelen zijn onderdeel van onder andere de Europese industriestrategie van de EU. De Europese voorstellen, die zich onder meer concentreren rondom het verbeteren van het mondiale gelijke speelveld, het stimuleren van innovatie, verduurzaming en het ondersteunen van het mkb, zijn veelal ook in nationale beleidsdoelstellingen terug te vinden. Mede naar aanleiding van de motie Palland (Kamerstuk 21 501-30, nr. 475) wordt momenteel verkend in hoeverre specifieke maatregelen noodzakelijk zijn ter bevordering van het gelijke speelveld voor de maritieme maakindustrie.
Bent u bereid om reeds geplande overheidsinvesteringen bij de maritieme industrie naar voren te halen, zodat deze sector gestimuleerd wordt en zodat de risico’s voor onwenselijke overnames mogelijk verkleind worden?
Momenteel brengen de collega’s van Infrastructuur en Waterstaat en Defensie de mogelijkheden in kaart. Over de uitkomst hiervan kunnen nog geen mededelingen gedaan worden.
Wat kan het stelsel van investeringstoetsing op nationale veiligheidsrisico’s betekenen voor de maritieme industrie en in hoeverre kan deze toetsing de industrie ondersteunen tegen vijandige overnames, bijvoorbeeld uit China?
Wanneer ondernemingen in de Nederlandse maritieme industrie onder het toepassingsbereik van het wettelijk instrumentarium voor investeringstoetsing komen te vallen – als het brede stelsel van investeringstoets dan wel de sectorspecifieke toets voor de defensie-industrie in werking treedt – kan het kabinet besluiten tot ingrijpen bij overnames en investeringen indien de bescherming van de nationale veiligheid hier aanleiding toe geeft. Dit zal mogelijk zijn wanneer de onderneming een aanbieder van een vitaal proces is of een technologie ontwikkelt die raakt aan onze nationale veiligheid. Wanneer de onderneming een aanbieder van het vitale proces Inzet Defensie is (als onderdeel van de Nederlandse defensie technologische en industriële basis), zal het in ontwikkeling zijnde wettelijke regime voor investeringstoetsing binnen de defensie-industrie van toepassing worden.
De berichten ‘Wapenbranche dreigt met claim tegen politie om gesloten loket’ en ‘Politie bezorgd over florerende wapenhandel’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wapenbranche dreigt met claim tegen politie om gesloten loket»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken niet zijn aangewezen als «contactberoep»? Waarom gaat de politie hier dan per saldo wel zo mee om? Kunnen – nu door het kabinet het besluit is genomen dat vanaf 11 mei (echte) contactberoepen weer uitgeoefend mogen worden – ook de volledige werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken hervat worden?
De politie heeft aan het begin van deze coronacrisis de publiekscontacten voor zover niet strikt noodzakelijk opgeschort tot nader order. Ook bij korpscheftaken zijn werkprocessen stilgelegd. Het stilleggen van de afdelingen korpscheftaken was niet in het kader van de zogenaamde contactberoepen, maar in het licht van de RIVM maatregelen om het aantal contacten en reisbewegingen tot een minimum te beperken.
Zoals de politie op 18 mei ook alle relevante branchepartijen heeft laten weten starten de bureaus korpscheftaken weer op zodat uiterlijk op 25 mei per eenheid minstens één locatie geopend is. Dat is inmiddels het geval. Dit alles moet bezien worden binnen de richtlijnen die binnen het korps worden opgesteld over contact met de aanvragers. Dit om zowel de aanvragers van wapenvergunningen en verloven en hun families als politieambtenaren te beschermen.
Beseft u – maar ook de leiding van de politie – dat door het stilleggen van de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken de (binnenlandse) handel in vuurwapens nagenoeg geheel stil ligt omdat wapens niet bijgeschreven kunnen worden op verloven? Beseft u welke enorme economische schade dit betekent voor vuurwapenhandelaren?
Het coronavirus heeft ons allemaal getroffen. Om het virus zo min mogelijk kans te geven zijn contactbeperkende maatregelen genomen. Dit heeft directe en indirecte gevolgen voor veel partijen, zo ook voor de wapenhandelaren. Dat is te betreuren, maar was onvermijdelijk. Goed dat de werkzaamheden sinds 25 mei weer zijn opgepakt.
Bent u bekend met het artikel «Politie bezorgd over florerende wapenhandel»?2
Ja.
Herkent u zich in de volgende quote van politieman Schouten in dit artikel, namelijk: «Sportschutters mogen tot 10 duizend stuks munitie aanschaffen. Elke dag opnieuw, bij wijze van spreken. We zien dat legaal aangekochte munitie soms in het criminele milieu belandt. Door de toegestane hoeveelheid te beperken, werp je een extra barrière op»? Kunt u aangeven welke concrete feiten ten grondslag liggen aan deze uitspraak?
De quote van de heer Schouten ziet op de veronderstelling dat legaal aangekochte munitie in sommige gevallen in het criminele milieu belandt. De politie heeft aangegeven hier in het kader van de opsporing in bepaalde gevallen tegenaan te lopen. Voor de wapenhandelaren geldt in dit verband dat zij op grond van artikel 9a van de Wet Wapens en Munitie (Wwm) verplicht zijn verdachte transacties rondom de verwerving van munitie – waaronder een transactie van een (of meerdere) aankopen voor munitie waarbij meer dan 10.000 patronen binnen een week worden aangeschaft – te melden bij de korpschef.
Is de waarneming van de heer Schouten aanleiding voor de politie om meer te investeren in de kerntaak «toezicht en handhaving» die naast de administratieve taken toebedeeld zijn aan de afdelingen Korpscheftaken? Kunt u aangeven (uitgaande van gecombineerd 100%) hoeveel procentueel qua capaciteit en tijd van de afdeling Korpscheftaken besteed wordt aan administratieve taken en hoeveel capaciteit en tijd besteed wordt aan toezicht en handhaving? Bestaat er een jaarverslag of anderszins een overzicht van de werkzaamheden van de afdelingen Korpscheftaken?
De waarneming van de heer Schouten draagt voor politie bij aan het onderstrepen van het belang van de taak «toezicht en handhaving». Een harde procentuele verdeling tussen de hoeveelheid capaciteit en tijd dat wordt besteed aan de administratieve taken en toezicht en handhaving kan op dit moment niet worden gemaakt. De politie heeft bij mij aangegeven dat – op basis van een grove inschatting – ongeveer 75% tot 85% van de capaciteit opgaat aan administratieve taken. De overige capaciteit wordt besteed aan toezicht en handhaving. Op de website van politie wordt jaarlijks een overzicht gepubliceerd van het aantal verstrekte, geweigerd of ingetrokken vergunningen binnen korpscheftaken.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid in het verleden onderzocht heeft in hoeverre de capaciteit van de afdeling Korpscheftaken afdoende is om de werkzaamheden op het vlak van de Wet wapens en munitie (WWM), de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR), de Wet explosieven civiel gebruik (WECG) en de Wet natuurbescherming (WNB) uit te voeren? Klopt het beeld dat de afdelingen Korpscheftaken de handen vol hebben aan de administratieve werkzaamheden die deze wetten met zich meebrengen en dat zij nauwelijks of niet in staat zijn om daadwerkelijk controles uit te voeren of te reageren op meldingen van incidenten? Wat zijn uw beleidsvoornemens op dit terrein? Hoe staat het met het overhevelen van administratieve taken naar andere instanties, zoals de dienst Justis?
De Inspectie van Justitie en Veiligheid heeft zich in haar vorige onderzoek primair gericht op de Wwm en de Wpbr. Zij heeft inderdaad geconcludeerd dat de capaciteit tekortschiet om alle taken volledig te kunnen uitvoeren. Met name de toezichthoudende kant van korpscheftaken krijgt daarbij minder dan gewenst de aandacht. De korpschef heeft dit dilemma ook aangegeven en samen kijken we naar mogelijk (tijdelijke) oplossingen. Momenteel wordt bijvoorbeeld een businesscase gemaakt naar in hoeverre het wenselijk en haalbaar is om een deel van de vergunningverlenende taken over te hevelen naar Justis. Ik zal uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
Wat is de voortgang rond het deactiveren van vuurwapens? Kunt u kort uiteenzetten hoe tussen wapenhandel en politie dit proces is ingebed, inclusief een toelichting op de positie en de rol van de Controlerende Autoriteit (CA)?
De Controlerende Autoriteit (CA) heeft bij mij aangegeven dat er tot op heden 40 gedeactiveerde wapens gecertificeerd zijn. Hierbij heeft de CA aangegeven met een vijftal wapenhandelaren, die zich inmiddels vanuit Nederland op de markt voor gedeactiveerde wapens begeven, contact te hebben. Op de website van politie staat informatie over hoe de CA te bereiken is en hoe wapens kunnen worden aangemeld voor keuring.3 Na aanmelding van het wapen krijgen de handelaren verdere instructies over het verloop van het proces.
Hoeveel onklaar gemaakte wapens zijn er door de wapenhandel aangeleverd sinds de start van het functioneren van de CA? Hoeveel onklaar gemaakte wapens zijn feitelijk door de CA gecontroleerd en teruggezonden aan de wapenhandel? Kunt u een beeld schetsen van de (enorme) voorraden aan onklaar gemaakte of te maken wapens die wachten op controle, die zich hebben opgehoopt bij de wapenhandel? Kloppen de berichten dat de CA vooralsnog qua capaciteit en qua kennis en vaardigheden totaal niet berekend is op deze taak?
De korpschef geeft aan dat sinds de start van het functioneren van de CA circa 100 wapens zijn aangeboden door wapenhandelaren. Hiervan zijn 40 wapens inmiddels gecertificeerd en 40 wapens nog in behandeling. Daarnaast zijn er ook wapens afgekeurd. De CA geeft aan geen beeld te hebben van de hoeveelheid wapens die op dit moment nog bij de handelaren liggen ter aanbieding.
De oprichting van de CA heeft opstartproblemen gekend, waardoor het proces van het controleren en certificeren van onklaar gemaakte vuurwapen vertraging heeft opgelopen. De CA maximeert op dit moment de behandeling van wapens naar circa 25 wapens per week. Momenteel zijn er drie medewerkers die kunnen keuren en worden twee extra medewerkers opgeleid. Ik heb van de korpschef geen signalen ontvangen dat dat op dit moment niet voldoende zou zijn.
Deelt u de opvatting dat verwacht mocht worden dat de CA inmiddels – zo lang na invoering van de wetgeving – naar behoren zou moeten functioneren? Deelt u de zorg dat een slecht functionerende CA niet bijdraagt aan het met de wetgeving beoogde doel, namelijk het terugdringen van te reactiveren vuurwapens? Wat gaat u op korte termijn doen om hier verbetering in aan te brengen?
De korpschef heeft mij aangegeven dat van een slecht functionerende CA geen sprake is.
Bent u bereid elke gestelde vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het voorgenomen uitstel van nieuwe btw-regels voor e-commerce van de Europese Commissie |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
Bent u op de hoogte van het voornemen van de Europese Commissie om de invoering van nieuwe btw-regels voor e-commerce met zes maanden uit te stellen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit uitstel ook uitstel betekent voor het heffen van btw op Chinese pakketjes?
Ja, dit leidt ertoe dat ook de btw-heffing wordt uitgesteld over pakketjes met een waarde van niet meer dan € 22 uit landen van buiten de Europese Unie die rechtstreeks naar consumenten worden gezonden.
Bent u het ermee eens dat deze gederfde btw-inkomsten zeer onwenselijk zijn, juist in deze tijd waarbij de staatsschuld oploopt?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het niet-heffen van btw op pakketjes onder de € 22,– zorgt voor een blijvend oneerlijk speelveld tussen Nederlandse (web)winkels en Chinese webwinkels zoals Alibaba?
Op basis van het zogenoemd «btw e-commerce pakket» wordt de btw heffing op grensoverschrijdende internetverkopen van goederen en diensten aan consumenten gemoderniseerd en vereenvoudigd. Deze handel is de afgelopen jaren zeer fors toegenomen. Dit heeft ertoe geleid dat de btw-regels aangepast moeten worden. Uitgangspunten hierbij zijn onder meer dat de btw wordt geheven in het land van bestemming en er gelijke concurrentievoorwaarden gelden voor bedrijven binnen en buiten de EU. Voor de handel van buiten de EU zal de heffing in veel gevallen verschuldigd zijn door de platforms die betrokken zijn bij de verkoop.
Op dit moment geldt er in Nederland een btw-vrijstelling bij de invoer van goederen met een intrinsieke waarde van niet meer dan € 22 voor consumenten in de EU. Deze -al tientallen jaren bestaande- vrijstelling komt omwille van het gelijke speelveld tussen non-EU en EU-ondernemers te vervallen. Om te voorkomen dat consumenten separaat de btw moeten afrekenen voor iedere zending die in Nederland wordt ingevoerd, veelal via de postbezorger, wordt er voorzien in een nieuw aangiftesysteem voor de leveranciers, het zogenoemde éénloketsysteem. Voor de afdracht van de btw in alle lidstaten waar zijn klanten zitten, kan de ondernemer zich dan registreren en aangifte doen in één lidstaat. Deze lidstaat zorgt er vervolgens voor dat de btw wordt doorgeleid naar de belastingdiensten van de andere betrokken lidstaten.
Hiernaast wordt eenzelfde systeem opgezet voor de levering van goederen en diensten binnen de EU. Implementatie van het omvangrijke pakket aan maatregelen en het op elkaar aansluiten van deze éénloketsystemen in alle lidstaten vergt veel van de IT systemen van de belastingdiensten. Diverse lidstaten, waaronder ook Nederland, hebben aangegeven niet op tijd klaar te zijn om inwerkingtreding per 1-1-2021 te kunnen garanderen. Ook van ondernemers wordt veel gevraagd met de implementatie van de nieuwe regels. De Corona crisis zet de tijdige implementatie alleen maar verder onder druk.
De Belastingdienst onderzoekt op dit moment op welke manier en per welke datum het e-commerce pakket kan worden geïmplementeerd (inclusief bijbehorende IT-systemen). Dit onderzoek is voor de zomer gereed. We zullen uw Kamer hier daarna zo snel mogelijk over informeren. Iedere vorm van uitstel zorgt voor een tijdelijk langer ongelijk speelveld tussen ondernemers buiten en binnen de EU. Voor de Belastingdienst, Douane, ondernemers en consumenten is het echter essentieel dat het nieuwe systeem goed wordt voorbereid en zoveel mogelijk gelijktijdig met de andere lidstaten wordt geïmplementeerd. Uiteraard streven alle lidstaten ernaar om het systeem zo snel mogelijk te laten functioneren.
Bent u bereid om dit namens Nederland ter discussie te stellen?
Zoals reeds aangegeven is Nederland één van de landen die 1 januari 2021 niet gereed is om het e-commercepakket naar behoren te laten functioneren. Daar komt bij dat sommige Nederlandse ondernemers ook hebben aangegeven meer voorbereidingstijd nodig te hebben. Nederland is dan ook om die redenen gebaat bij het voorgestelde uitstel.
Ziet u mogelijkheden om de btw op Chinese pakketjes zoals gepland in te voeren per 1 januari 2021, ook bij een generiek uitstel van de nieuwe btw-regels voor e-commerce? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland ziet geen mogelijkheden om de btw-vrijstelling per 1 januari 2021 af te schaffen. Het IT-systeem van de Belastingdienst is per die datum niet gereed om de forse toename aan btw-aangiftes te kunnen verwerken. Voor een goede werking van de interne markt is vereist dat alle lidstaten de nieuwe EU-wetgeving tegelijkertijd invoeren.
Kunt u toelichten hoe u dit oneerlijke speelveld wilt rechttrekken als het voorstel voor de nieuwe btw-regels wordt uitgesteld?
De eerder genoemde € 22 vrijstelling bestaat al tientallen jaren en is slechts een onderdeel van een meer omvattend pakket aan maatregelen. Door met name de toename van e-commerce hebben de lidstaten besloten dat er een einde moet komen aan het ongelijke speelveld tussen ondernemers buiten de EU en binnen de EU. De implementatie van het omvangrijke wetgevingspakket vergt echter een forse aanpassing van de IT-systemen van de Belastingdiensten en de ondernemers. Mede vanwege de corona is nader uitstel voor een EU-brede implementatie nodig. Tussentijdse maatregelen op een enkel onderdeel van het totale pakket liggen niet in de rede.
Bent u bereid bovenstaande vragen afzonderlijk en voor de eerstvolgende Europese top waar dit onderwerp wordt besproken te beantwoorden?
Het is ons op dit moment niet bekend of en zo ja, wanneer dit dossier op een Europese top wordt besproken. De verwachting is wel dat de Ecofin Raad hier voor de zomer overeenstemming over bereikt.Dit zal waarschijnlijk via een zogenoemde schriftelijke procedure plaatsvinden.
De onderzoeksresultaten van het Trimbos-instituut over psychische hulp tijdens coronacrisis |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Driekwart leden panel Psychisch Gezien heeft geen face to face contact met hulpverlener» van het Trimbos-instituut?1
Ja.
Hoe duidt u deze berichtgeving?
Mensen die zorg behoeven, ongeacht of dat medisch specialistische zorg, geboortezorg of ggz-zorg betreft, hebben in de afgelopen maanden vanwege de virusdreiging te maken gekregen met zorg die aangepast is in verband met de coronamaatregelen. De betrokken uitvraag van de peiling vond plaats tussen 16–27 april jl. De zorgverlening was, mede in het licht van hetgeen door het RIVM is gecommuniceerd, in eerste instantie gericht op het verlenen van de zorg op afstand en waar nodig face-to-face. Voorop stond en staat dat patiënten de behandeling krijgen die zij nodig hebben, ook in deze lastige omstandigheden.
De betrokken richtlijn is sinds eind april aangescherpt, inmiddels is versie 5.0 beschikbaar die verdere stappen bevat. Door de ggz-aanbieders wordt sinds afgelopen maand hard gewerkt aan ruimere herstart van face-to-face, met in achtneming van de 1m50 en de hygiënemaatregelen.
Ik houd vinger aan de pols of dit op gang komt en op welke wijze dit proces op een veilige en verantwoorde manier versneld kan worden mocht dat nodig zijn. VWS en de IGJ voeren hierover periodiek overleg met de betrokken organisaties waarbij ook de cliënten via MIND betrokken zijn. Ook de IGJ heeft aandacht voor dit onderwerp en neemt het herstarten van de reguliere (face-to-face) behandeling voorlopig mee in haar wekelijkse belronde met ggz-aanbieders. De inspectie informeert mij en de verschillende veldpartijen wekelijks over de uitkomsten.
Hoe kunt u verklaren dat slechts een kwart van de mensen met ernstige psychische aandoeningen daadwerkelijk face-to-face contact had met een hulpverlener, aangezien in de richtlijnen van 3 april 2020 al wordt aangeven dat een behandeling face-to-face moet plaatsvinden waar dat kan en u in uw brief van 1 mei 2020 ter beantwoording van vragen in een schriftelijk overleg aangeeft dat «een face-to-face behandeling voorop staat»?2 3
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen richting de zorgaanbieders en zorgverzekeraars naar aanleiding van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is met behulp van (declaratie)data van zorgverzekeraars te bevestigen dat men gemiddeld ook minder hulp krijgt dan voorheen, zoals uit de onderzoeksresultaten blijkt?
Voorop staat dat veel behandelingen in de ggz doorgang hebben gevonden, al dan niet met een korte tussenstop of in een andere (bijvoorbeeld) digitale vorm.
Het is op basis van (declaratie)data van zorgverzekeraars niet te zeggen of individuele patiënten tijdens de corona-crisis minder behandelminuten hebben gekregen/krijgen. Dit vanwege het feit dat dbc’s pas na afloop van de behandeling of na een looptijd van maximaal een jaar worden gedeclareerd en aan de gedeclareerde dbc niet te zien is in welke periode welke behandelminuten geleverd zijn.
De richtlijn ggz en corona roept in elk geval op behandelingen zoveel mogelijk te laten doorgaan en patiënten de zorg te geven die ze nodig hebben.
Uit de eerste NZa-monitor over de stand van de reguliere zorg in de ggz, die op 20 mei jl. is gepubliceerd, blijkt dat het aantal verwijzingen door de huisarts naar de ggz sterk was teruggelopen. Mensen hebben minder vaak de huisarts bezocht. We hebben als kabinet mensen meermaals opgeroepen gewoon contact op te nemen met de huisarts bij gezondheidsklachten. Inmiddels loopt het aantal verwijzingen weer op.
Hoe kunt u, indien er ook minder hulp of ggz wordt verleend, dit verklaren omdat in deze tijd er juist een toename is van vraag naar geestelijke gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre is een afname van de capaciteit in de ggz een oorzaak van een afname in hulpverlening, ondanks dat zorgaanbieders de mogelijkheid krijgen van zorgverzekeraars om een continuïteitsbijdrage aan te vragen voor voldoende capaciteit van het zorgaanbod?
Zie antwoord vraag 5.
In welke mate zal een afname in hulpverlening van invloed zijn op de wachtlijsten in de specialistische ggz?
Veel behandelingen in de ggz hebben doorgang gevonden, al dan niet met een korte tussenstop of in een andere (bijvoorbeeld) digitale vorm.
Het is op basis van (declaratie)data van zorgverzekeraars niet te zeggen of individuele patiënten tijdens de corona-crisis minder behandelminuten hebben gekregen/krijgen. Het kabinet heeft de NZa gevraagd de opschaling van reguliere zorg te coördineren, waaronder de ggz. In het kader daarvan publiceert de NZa wekelijks een monitor met cijfers die hiervoor relevant zijn, waaronder de wachttijden. Op 20 mei jl. is de eerste versie van deze monitor gepubliceerd, met daarin ook de ontwikkeling van de landelijke wachttijdcijfers. De NZa heeft hiervoor gekeken naar cijfers die ggz-aanbieders de afgelopen periode hebben aangeleverd bij Vektis, tot en met de cijfers over de maand april 2020. Op basis van de cijfers signaleert de NZa in de periode januari tot en met maart 2020 een toename van de wachttijden. In april lijken de wachttijden licht te dalen.
De NZa geeft echter aan dat nog geen betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de impact van de corona-crisis op de wachttijden. De wachttijden worden namelijk deels retrospectief (terugkijkend op de twee voorgaande maanden) berekend. De verwachting van de NZa is dat de wachttijden in de ggz de komende maanden weer zullen oplopen, mede omdat een deel van de zorg die is weggevallen door achterblijvende verwijzingen door de huisarts, weer zal moeten worden ingehaald. De NZa verwacht dat het volgende peilmoment (medio juni) hierover meer duidelijkheid zal geven.
Welke stappen gaat u ondernemen om een afname in hulpverlening en de toename in vraag naar ggz dichter bij elkaar te krijgen?
GGZ Nederland, MeerGGZ, InEen en de LHV hebben op basis van eerdere signalen over teruglopende verwijzingen op 20 mei jl. een factsheet gepubliceerd over de samenwerking tussen huisartsen en ggz-behandelaren tijdens de corona-crisis. De factsheet biedt de betrokkenen handvatten om goede samenwerkingsafspraken te maken en verwijzingen naar de ggz weer goed op gang te brengen. De betreffende factsheet treft u als bijlage aan.4
De uitkomsten van de eerdergenoemde NZa-monitor is met ggz-partijen gedeeld en op basis daarvan wordt bepaald welke acties er verder nodig zijn om te zorgen dat de planbare zorg zo snel en goed mogelijk de omslag naar «het nieuwe normaal» kan maken. Daarvoor wordt de ggz-crisisstructuur gebruikt waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd (Kamerstukken 25 424 en 25 295, nr. 526 en 25 424, nr. 530). Deze crisisstructuur wordt daarnaast nog steeds benut om samen met partijen knelpunten in de ggz naar aanleiding van de corona-crisis te signaleren en op te pakken.
Deze lastige tijd brengt veel onzekerheid met zich en dit kan zijn weerslag hebben op de mentale gezondheid in onze samenleving. Het is van groot belang dat mensen laagdrempelig betrouwbare informatie over goede hulp en steun weten te vinden. Met het oog hierop bundelt het Informatie en Verwijscentrum sinds 19 mei jl. alle beschikbare psychosociale hulp en steun voor het algemene publiek en zorgverleners (https://www.rivm.nl/ivccorona).
Kunt u deze vragen zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het uitreiken van ‘coronavouchers’ door reisorganisaties en het bericht ‘Europese Commissie handhaaft recht op geld terug bij annulering’. |
|
Rutger Schonis (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat consumenten nog steeds moeten voldoen aan de aanbetalingsregelingen van reisorganisaties voor de door hen geboekte reizen om hun aanbetaling terug te krijgen, zelfs al is het onwaarschijnlijk dat de reis door kan gaan? Klopt het dat diezelfde consumenten vervolgens vaak niet hun geld, maar een voucher ontvangen voor de door hen geboekte reis?
Als de reisorganisatie zeker weet dat de geboekte reis kan plaatsvinden, dan moet de consument in beginsel de aanbetaling betalen, tenzij de voorwaarden van de reisorganisatie hiervan afwijken. Het advies aan consumenten is om contact op te nemen met de reisorganisatie bij het vermoeden dat de reis niet kan plaatsvinden. Mogelijk geeft de reisorganisatie zelf aan dat de consument het restant en de aanbetaling van de reissom niet hoeft te betalen. Als de reisorganisatie zelf de reis annuleert, dan heeft de consument recht op geld terug of kan met instemming van de consument een voucher worden aangeboden.
Kunt u aangeven welke landen momenteel van inreizende Nederlanders verlangen dat zij veertien dagen in quarantaine verblijven?
De besluitvorming van landen over quarantainemaatregelen wijzigt regelmatig en informatie hierover kan niet anders zijn dan een momentopname. Voor de maatregelen die EU-lidstaten treffen verwijs ik graag naar de website van de Europese Commissie die frequent wordt geactualiseerd (zie https://ec.europa.eu/transport/coronavirus-response_en). Daarnaast heeft het Verenigd Koninkrijk onlangs aangekondigd vanaf 8 juni met quarantainemaatregelen te starten.
Vindt u het acceptabel wanneer consumenten aanbetalingen moeten verrichten voor vakantiereizen naar landen die veertien dagen quarantaine vereisen voor inreizigers en/of de grenzen van het land hebben gesloten voor Nederlanders tot voorbij de aankomstdatum? Zo nee, hoe wilt u gaan voorkomen dat reisorganisaties dit wel van consumenten vragen?
Als een reis naar een land niet veilig is, dan kan een consument pakketreizen kosteloos annuleren. Het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is daarbij van belang. Op basis van een negatief reisadvies (code rood of oranje) zal in veel gevallen de reis kosteloos geannuleerd kunnen worden. Een reisorganisator kan evenwel een reis wel veilig achten, ondanks bijvoorbeeld quarantainemaatregelen. In dat geval zal het voor een consument lastiger zijn om aan te tonen dat sprake is van buitengewone omstandigheden waardoor hij de reis kosteloos kan annuleren. In deze situatie is het afhankelijk van wat de consument en de reisorganisator met elkaar hebben afgesproken om de vraag te kunnen beantwoorden of de consument verplicht is om de (volledige) reissom terug te betalen.
Het is goed voor te stellen dat een vakantie niet aan de verwachtingen voldoet, als je twee weken in quarantaine moet. Ik adviseer daarom consumenten om contact op te nemen met de reisorganisator en dit te bespreken. Het is uiteindelijk aan de rechter om een oordeel te geven over de vraag of een consument in zijn situatie de volledige reissom moet betalen. Los van hoe het wettelijk geregeld is, roep ik reisorganisatoren en consumenten op om gezamenlijk tot passende oplossingen te komen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer consumenten tegen hun wil gedwongen worden als een soort leenbank te fungeren voor reisorganisaties, terwijl zij door de coronacrisis mogelijk zelf in financieel zwaar weer verkeren?
Het kabinetsbeleid is dat wij consumenten, mits zij het zich kunnen veroorloven, aanmoedigen om vouchers te accepteren.
Daarmee helpen consumenten aanbieders van vlieg- en pakketreizen door deze crisis te komen. Bij een faillissement van een aanbieder is niemand gebaat, en zeker niet de consument die op dat moment nog geen terugbetaling heeft ontvangen.
Bent u op de hoogte van het bericht «Europese Commissie handhaaft recht op geld terug bij annulering»?1 Bent u bovendien op de hoogte van de uitgevaardigde richtlijnen van de Europese Commissie, waarin duidelijk wordt aangegeven dat vouchers alleen mogen worden uitgegeven met toestemming van de consument?2
Ja.
Bent u het ermee eens dat uw aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om niet te handhaven als luchtvaartmaatschappijen vouchers uitgeven in plaats van aan hun plicht tot terugbetaling te voldoen, in strijd is met het Europese consumentenrecht en met de aanbeveling van de Europese Commissie van 13 mei 2020?
Op 14 mei jl. heb ik uw Kamer laten weten dat ik de aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inzake de handhaving op luchtvaartvouchers intrek (zie Kamerstuk 2020Z08658), wat betekent dat de ILT Verordening 261/2004 weer in zijn geheel handhaaft. In het Vragenuur van 2 juni heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de invulling van de handhaving en hierover ontvangt u een aparte brief.
Als er signalen zijn dat maatschappijen stelselmatig passagiersrechten schenden, dan zal de ILT handhavend optreden. Passagiers moeten een heldere keuze krijgen voorgelegd tussen terugbetaling en een voucher. De ILT kan niet afdwingen dat luchtvaartmaatschappijen in individuele gevallen tot terugbetaling overgaan, maar betrekt de meldingen van passagiers bij de handhaving op het stelselmatig overtreden van de regels door luchtvaartmaatschappijen.
Het recht op terugbetaling is niet afhankelijk van de handhaving. Met de aanwijzing (en intrekking daarvan) aan de ILT veranderde de handhaving, maar veranderden de passagiersrechten uit Verordening (EG) 261/2004 op zichzelf dus niet. Ik heb dit vanaf maart aangegeven: een passagier heeft een wettelijk recht op terugbetaling en kan dat afdwingen via de rechtbank, eventueel met hulp van een claimbureau. Dit was voor de coronacrisis ook al het geval en in lijn met het Europees recht.
Deelt u de mening dat voucheruitgifte aantrekkelijk mag worden gemaakt, maar niet verplicht zou moeten worden gesteld, zeker nu nogmaals door de Commissie is benadrukt dat deze praktijk indruist tegen het vigerend Europees recht? Bent u bereid om – zoals geadviseerd door de Europese Commissie – met de sector in gesprek te gaan over de voucherkarakteristieken die de Commissie heeft aanbevolen, zoals het garanderen van de vouchers en het kosteloos overdraagbaar maken ervan, zodat deze optie eerlijker en aantrekkelijker wordt gemaakt? Zo ja, kunt u de uitkomsten van deze gesprekken delen met de Kamer?
Ik steun de aanbeveling van de Europese Commissie om vouchers aantrekkelijk te maken en ik heb daar bij de luchtvaartmaatschappijen reeds op aangedrongen. Ik zal dat blijven doen, al is het primair een verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappijen om hun vouchers aantrekkelijk te maken, bijvoorbeeld door de waarde te verhogen. Ook is overdraagbaarheid van vouchers tussen personen bij diverse maatschappijen op beperkte schaal mogelijk. Grootschalige toepassing is technisch uitdagend en brengt een risico op fraude met zich mee.
Indien u deze mening deelt, bent u bereid uw aanwijzing aan de ILT in te trekken of te wijzigen op zo’n manier dat een luchtvaartmaatschappij een voucher mag aanbieden, maar consumenten zonder door allerlei hoepels te springen ook kunnen kiezen voor teruggave van hun eigen geld? Hoe bent u voornemens de richtlijnen van de Europese Commissie op te volgen en te handhaven?
Zie antwoord 6.
Kunt u toelichten wat de status is van uw voornemen om een Europees garantiefonds op te zetten, zodat de waarde van de vouchers waar door de consument vrijwillig voor is gekozen beschermd blijft voor eventuele faillissementen? Indien dit op Europees niveau niet haalbaar blijkt, bent u bereid dit op een nationaal niveau op te zetten?
Nederland heeft meermaals bij de Europese Commissie gepleit voor een Europese garantie op vouchers. Op 28 mei heb ik in een brief aan de Europese Commissie (zie bijlage)3 laten weten nog steeds op dat standpunt te staan, omdat het doeltreffender is. Deze boodschap heb ik herhaald tijdens de informele videoconferentie voor EU Transportministers op 4 juni. Ik heb bij de Commissie aangegeven graag met hen hierover in gesprek te gaan.
Gezien de boekingen voor het vakantieseizoen weer langzaam aan het opstarten zijn, kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat festivalorganisator Thuishaven steun van de overheid ontvangt, maar toch niet alle medewerkers doorbetaalt |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de festivalorganisator Thuishaven uit Amsterdam overheidssteun ontvangt via de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), maar desondanks toch niet al zijn medewerkers doorbetaalt?1
Het doel van de NOW-regeling is om werkgevers die te maken hebben met een daling in de omzet van ten minste 20%, in staat te stellen om zoveel mogelijk hun werknemers door te betalen. Hierbij wordt van de werkgever verwacht zoveel mogelijk werknemers in dienst te houden, dit kan echter niet altijd. Om te voorkomen dat in deze gevallen een werkgever subsidie ontvangt voor werknemers die reeds niet meer in dienst zijn, wordt de NOW-subsidie bij vaststelling verlaagd.
Indien bij vaststelling van de subsidie blijkt dat een werkgever een lagere loonsom heeft, wordt de subsidie ook evenredig lager vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat een werkgever de NOW-subsidie nooit zal ontvangen voor loonkosten die niet meer worden gemaakt. Voor elke euro aan loonkosten die een werkgever niet meer maakt t.o.v. januari daalt de gehele subsidie met 90 cent.
In de geschetste casus had de werkgever zelf kunnen opteren om zo veel mogelijk werknemers die in januari 2020 in dienst waren ook in de subsidiemaanden in dienst te houden. Het feit dat hier niet voor gekozen is zal leiden tot een aanzienlijke subsidieverlaging bij vaststelling.
Klopt de bewering van Thuishaven dat ondanks dat de overheidssteun gebaseerd is op de loonlijst van januari 2020, het geld niet ten minste hoeft te gaan naar de werknemers die in die maand op de loonlijst stonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat klopt. De werkgever heeft voor de verplichting gedurende het subsidietijdvak (in dit geval maart, april en mei) de loonsom zoveel mogelijk gelijk te houden aan de loonsom zoals die was in de referentiemaand januari. Als de loonsom in de subsidieperiode vervolgens daalt, dan zal dat ertoe leiden dat de uiteindelijke subsidie lager wordt vastgesteld. De verplichting gaat niet zo ver dat de werkgever deze subsidie uitsluitend mag gebruiken ter betaling van de lonen van die werknemers die in januari op de loonlijst stonden.
Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat de werkgever nieuwe werknemers heeft aangenomen voor werknemers in januari nog in dienst waren maar dat inmiddels niet meer zijn.
Klopt het dat Thuishaven zelf mag bepalen hoe de overheidssteun die het ontvangt via de NOW, wordt verdeeld over de diverse werknemers? Kan dit bijvoorbeeld betekenen dat al het geld gaat naar het betalen van (kantoor)personeel in vaste dienst ten koste van flexwerkers?
De NOW biedt ook een compensatie voor het doorbetalen van de lonen van werknemers met een flexibel contract waarvoor de werkgever geen wettelijke loondoorbetalingsverplichting heeft. De werkgever kan er dus voor kiezen om in die gevallen het loon onverplicht toch door te betalen. Dat neemt niet weg dat de subsidie waar de werkgever aanspraak op kan maken gemaximeerd is op januari 2020 (of indien de loonsom in de periode maart tot en met mei 2020 hoger is dan driemaal de loonsom van januari, is deze gemaximeerd op driemaal maart 2020). De werkgever zal afhankelijk van de hoogte van de subsidie die hij ontvangt, mogelijk alsnog genoodzaakt zijn keuzes te maken en derhalve het loon niet door te betalen als daar geen wettelijke verplichting toe bestaat. De werkgever heeft de verplichting de subsidie te besteden aan loonkosten. Deze wordt echter niet op naam uitgegeven.
Bent u bereid allereerst een moreel appèl te doen op Thuishaven dat het ook flexwerkers doorbetaalt met de overheidssteun die het ontvangt? Bent u vervolgens bereid om de situatie bij Thuishaven onder de loep te nemen om te kijken of alles volgens de regels verloopt?
Met de invoering van de NOW is een moreel appèl gedaan op werkgevers in het algemeen om daar waar mogelijk het loon van hun flexwerkers door te betalen. Voor iedere werkgever die NOW heeft aangevraagd en ontvangen geldt dat UWV de definitieve hoogte van de subsidie achteraf vaststelt, waarbij wordt beoordeeld of en hoe aan de voorwaarden van de NOW is voldaan.
Mag in het algemeen een bedrijf dat gebruik maakt van de NOW, zelf bepalen hoe het geld wordt verdeeld onder de diverse medewerkers? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, loopt dit bedrijf dan het risico dit geld terug te moeten betalen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het toegestaan dat bedrijven zelf besluiten het geld van de NOW vooral in te zetten voor het doorbetalen van werknemers in vaste dienst ten koste van de werknemers met contracten zonder een vast aantal uren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom is voor de NOW uitgerekend gekozen voor de maand januari als uitgangspunt voor de aan te vragen overheidssteun? Is het bij het vervolg op deze regeling voor ondernemers ook mogelijk om een meer representatieve maand of periode te kiezen?
Er is gekozen voor de loonsom van januari 2020, omdat deze bij openstelling van de regeling de meest actuele maand was die kon worden vastgesteld in de polisadministratie. Daarbij was ook van belang dat de loonsom van een jaar geleden voor veel bedrijven geen goed beeld geeft als de personeelsomvang door krimp of groei substantieel is gewijzigd. Voor veel bedrijven zal dat het geval zijn.
Met de derde wijziging van de regeling is een alternatieve rekenmethode voor de subsidiehoogte opgenomen waardoor bedrijven die te maken hebben met een stijging van de loonsom in de maanden maart tot en met mei, deze mee kunnen nemen in de hoogte van de subsidie bij de vaststelling.
Zie ook het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat indien bedrijven daadwerkelijk zelf mogen bepalen aan welke werknemers het geld van de NOW besteed wordt, dat werknemers zonder een vast aantal uren dan altijd de klos zijn? Wat is uw moreel appèl dan nog waard, als de NOW dit gedrag juist uitlokt?
De NOW-regeling stimuleert werkgevers om hun personeel in dienst te houden. De NOW is ook van toepassing op de loonkosten voor werknemers waarvoor de werkgever geen loondoorbetalingsplicht heeft. Denk bijvoorbeeld aan werknemers met een oproepcontract of een flexibel contract, mits zij in dienst blijven gedurende de aanvraagperiode. Werkgevers kunnen dus ook werknemers met flexibele contracten met behulp van de tegemoetkoming in de loonkosten in dienst houden. De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld op basis van de loonsom in de referentiemaand januari, of via de alternatieve rekenmethode indien de loonsom van maart tot en met mei hoger is dan die van driemaal januari.
Het is inderdaad juist dat werkgevers zelf bepalen aan welke loonsommen ze de subsidie besteden. De werkgever heeft wel de verplichting de loonsom zoveel mogelijk gelijk te houden. De NOW is bedoeld om als compensatie voor het totaal van de lonen van de betreffende werkgever, die totale loonsom is niet gekoppeld aan individuele werknemers. Met de invoering van de NOW is een moreel appèl gedaan op werkgevers in het algemeen om daar waar mogelijk het loon van hun flexwerkers door te betalen. Er moet echter wel ruimte blijven voor een werkgever om in geval van bedrijfseconomische omstandigheden als gevolg van deze crisis keuzes te maken over de wijze waarop de onderneming wordt ingericht. Daar valt ook de keuze onder om werknemers waarvoor geen wettelijke loondoorbetalingsverplichting geldt, niet door te betalen. Dat kan in het belang zijn van het voortbestaan van de onderneming en behoud van werkgelegenheid in algemene zin op langere termijn. Zoals eerder aangegeven zal de beslissing van een werkgever om minder flexwerkers in dienst te houden nagenoeg altijd leiden tot een verlaging van het uiteindelijke subsidiebedrag.
De tolk- en vertaaldiensten die door het Openbaar Ministerie via bemiddelaars worden verdeeld |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Sinds wanneer zijn voor het eerst tolk- en vertaaldiensten door het Openbaar Ministerie (OM) via bemiddelaars (bijvoorbeeld via Tolk- en Vertaalcentrum Nederland) verdeeld, in plaats van rechtstreeks aan de tolken via tolkenbureaus? Met welk doel gebeurde dat?
De gebruikelijke werkwijze is dat tolken en vertalers rechtstreeks worden gecontracteerd voor opdrachten. Naast deze werkwijze heeft het OM ook altijd al de mogelijkheid gehad om een bemiddelaar in schakelen. Dit gebeurt in de huidige praktijk incidenteel.
Met de aanpassing van de Europese richtlijn betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten zoals geïmplementeerd in de Aanbestedingswet is het verlichte aanbestedingsregime voor zogenoemde II-B-diensten – waar tolk- en vertaaldiensten toe behoorden – afgeschaft en volgen deze diensten het gewone aanbestedingsregime. Hierdoor is het op de huidige wijze rechtstreeks contracteren van tolken en vertalers niet langer rechtmatig. Voor de toekomstige situatie geldt daarom dat alle tolk- en vertaaldiensten bij de rijksoverheid worden aanbesteed.
Klopt het dat tijdens de stakingsacties van tolken en vertalers in 2020 tolk- en vertaaldiensten van het OM via bemiddelaars zijn verdeeld, maar dat er sinds 11 mei, zonder aanwijsbare reden en terwijl de tolken en vertalers het financieel bijzonder zwaar hebben, opnieuw door het OM wordt gekozen de tolk- en vertaaldiensten via bemiddelaars aan te bieden?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 komt het in de huidige praktijk reeds voor dat het OM gebruikmaakt van een bemiddelaar voor een tolk- of vertaalopdracht.
Erkent u dat deze werkwijze voor de tolken nadelig is, omdat de tolken per minuut worden betaald en een veel slechtere reis- en onkostenvergoeding hebben dan bij rechtstreekse tolkdiensten van het OM? Kunt u uiteenzetten wat een (gemiddelde) tolkdienst kost als deze rechtstreeks door het OM aan een tolk wordt verleend, en wanneer hier een bemiddelaar tussen wordt geplaatst? Welk deel van het geld blijft (gemiddeld) bij de bemiddelaar?
Indien het OM rechtstreeks tolken en vertalers inschakelt, ontvangt de tolk/vertaler een vergoeding conform het Besluit tarieven in strafzaken. Op dit moment is slechts incidenteel sprake van inzet van een bemiddelaar. In de toekomstige situatie zal als garantie voor de tolk/vertaler als zzp-er, in de aanbestedingen van deze dienstverlening een minimumtarief worden opgenomen. Dit is nadrukkelijk een ondergrens. De uiteindelijke tarieven op de markt zullen van meerdere aspecten afhangen, zoals de vraag naar een bepaalde taal en/of specialisatie en de kwalificaties van de tolk. De nieuwe systematiek biedt derhalve een gunstigere uitgangspositie voor de tolk/vertaler dan op dit moment het geval is.
Klopt het dat naast het inschakelen van deze diensten via bemiddelaars door het OM, vergelijkbare diensten bij dezelfde rechtbanken en dezelfde talen via de gebruikelijke wijze zijn verlopen? Waarom is er op deze twee verschillende manieren gewerkt?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 staat het het OM in de huidige situatie vrij om te kiezen voor de ene of de andere werkwijze.
Is hier sprake van een beleidswijziging of een pilot? Wat is hier precies aan de hand?
Er is geen sprake van een beleidswijziging of een pilot; dat het OM incidenteel gebruikmaakt van een bemiddelaar is staande praktijk.
Was hier sprake van een aanbesteding? Hoe verhoudt dat zich tot het programma Tolken in de Toekomst en de nog lopende discussie met de Kamer over de aanbestedingen?
Voor het incidentele gebruik van een bemiddelaar zoals dat in de huidige praktijk gebeurt, is een aanbesteding niet aan de orde.
Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 geldt voor de toekomstige situatie dat alle tolk- en vertaaldiensten bij de rijksoverheid worden aanbesteed. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Was u hiervan op de hoogte en hoe heeft u de Kamer hierover geïnformeerd?
Het gaat hier om staande praktijk. Er is derhalve geen aanleiding voor het OM om hiervan mij op de hoogte te brengen, noch aanleiding om de Kamer hierover te informeren.
Hoe verklaart u het aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten via bemiddelaars vanaf 11 mei in het kader van uw toezegging aan de Kamer om geen onomkeerbare stappen te nemen in de richting van het programma Tolken in de Toekomst?1
De genoemde dienstverlening is bij het OM nog niet aanbesteed. Zoals u meest recentelijk in de reactie op het advies van de Parlementair Advocaat over de aanbestedingsplicht voor tolk- en vertaaldiensten (d.d. 20 mei 2020)2 hebt kunnen lezen heb ik in afwachting van het advies van de Parlementair Advocaat geen onomkeerbare stappen genomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid een pas op de plaats te maken, tolk- en vertaaldiensten door OM en rechtbanken rechtstreeks in te blijven schakelen en niet (of zo min mogelijk) via bemiddelaars, en nu zo spoedig mogelijk uw reactie op het advies van de Parlementair Advocaat aan de Kamer te sturen? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?
De reactie op het advies van de Parlementair Advocaat is op 20 mei 2020 aan uw Kamer gezonden. Zoals ik in deze reactie heb toegelicht is het geen optie om tolk- en vertaaldiensten door OM en rechtbanken rechtstreeks in te blijven schakelen. Zoals ik in de reactie van 7 mei 2020 op de schriftelijke vragen naar aanleiding van het schriftelijk overleg gesubsidieerde rechtsbijstand en corona gerelateerde maatregelen in het gevangeniswezen en de rechtspraak en in bovengenoemde brief heb aangegeven is het noodzakelijk om op korte termijn invulling te geven aan de verplichting de tolk- en vertaaldienstverlening aan te besteden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen een week te beantwoorden?
Beantwoording van deze vragen was niet eerder mogelijk dan vandaag. Genoemde brief van 20 mei jl. heeft deels reeds antwoord gegeven op uw vragen.
De Nederlandse strategie in de bestrijding van COVID-19 |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat COVID-19 effectief bestrijden alleen lukt als voor de samenleving helder is welk doel en welke strategie er wordt nagestreefd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke strategie ligt precies ten grondslag aan het beleid in de bestrijding van COVID-19? Wilt u het virus maximaal controleren c.q. elimineren (indammen) of maximaal verzachten (mitigatie) en kunt u dit toelichten?
Vanaf het begin van de uitbraak is de strategie van het kabinet gericht op het maximaal controleren van het virus. Daarbij staan twee doelen centraal: (1) Het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en (2) zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. Dit vereist zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus.
In de uitbraakfase was een intelligente lockdown nodig om weer in control te komen. In de huidige overgangsfase is het van groot belang om ook in control te blijven, de voorwaarden daarvoor te creëren en zo toe te werken naar de controlefase. Dit doen we door het zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus te versterken en maatregelen stap voor stap te versoepelen. Zo wordt vanaf juni iedereen bij klachten getest, en wordt het contactonderzoek geïntensiveerd en opgeschaald. Nauwe contacten van een besmet persoon worden gevraagd om gedurende 14 dagen thuis te blijven en zich te laten testen bij medische klachten. Zo sturen we sneller en gerichter en dammen we het virus in.
De meeste landen om ons heen volgen een strategie van maximale controle1. Dat is nodig, omdat het virus voorlopig onder ons zal blijven. Uiteraard is dit niet wat we willen, maar het is volgens de medisch experts een onoverkomelijk gegeven. Dat komt omdat het coronavirus erg besmettelijk is en zich, vanwege de overwegend milde klachten bij het grootste deel van de mensen, voor een deel onder de radar verspreidt. Bovendien is Nederland geen eiland; er zullen altijd nieuwe introducties van het virus vanuit andere landen optreden. En ten derde: de gedragsadviezen (zoals thuisblijven bij klachten en de anderhalve meter afstand) zullen, ondanks de inzet op volledige compliance, nooit 100% worden nageleefd.
Met andere woorden, zelfs bij een langdurige voortzetting van de lockdown kan nooit helemaal – zelfs niet bijna helemaal – voorkomen worden dat mensen ziek worden. Nog los van de ingrijpende maatschappelijke en economische gevolgen van het langdurig voortzetten van een lockdown, is de verwachting dat dit de acceptatie van de maatregelen dusdanig op de proef stelt dat de compliance met de gedragsadviezen wordt ondermijnd. Dit zou de effectiviteit van de bestrijding van het virus nadelig beïnvloeden.
Is de Nederlandse strategie in de overgangsfase alleen gericht op een acceptabele belasting van de intensive care (IC), bescherming van kwetsbare mensen en zicht op de verspreiding van het virus, of daarnaast ook op het zo snel mogelijk bereiken van de controlefase? Zijn aanvullende en/of striktere maatregelen dan nu in Nederland gelden mogelijk en in hoeverre zouden deze kunnen bijdragen aan het nog meer voorkomen van IC-belasting, betere bescherming van kwetsbare mensen, meer inzicht in de verspreiding van het virus en het sneller bereiken van de controlefase of eliminatie van het virus? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zoals beschreven in mijn antwoord onder vraag 1 staan er in onze strategie twee doelen centraal: (1) Het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en (2) zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. In de overgangsfase vindt stap voor stap afschaling plaats van maatregelen op basis van advisering hierover door het OMT. Met meer en snel testen, traceren, isoleren, rapporteren en verdere verbetering van de monitoring wil ik het zicht op de verspreiding van het virus verbeteren. Zodat als het RIVM tijdig nieuwe signalen oppikt, we het virus snel en gericht de kop kunnen indrukken. Zo lokaal of regionaal mogelijk. Zo proberen we een nieuwe golf van besmettingen te voorkomen, zodat er meer ruimte blijft voor het afschalen van maatregelen en nieuwe maatregelen minder snel nodig zijn.
Om beter zicht te krijgen op de verspreiding van het virus ontwikkelen we een dashboard met een groot aantal indicatoren dat ons in staat stelt om sneller en gerichter te kunnen sturen. In combinatie met een ruimer testbeleid biedt dit dashboard inzicht om vroegtijdiger signalen van een toename van de verspreiding van het virus op te pikken. Daarbij kunnen en zullen maatregelen getroffen worden die passen bij de aard van de impuls in verspreiding. We kunnen daarbij putten uit de ervaring over effectiviteit van maatregelen die we in uitbraakfase hebben opgedaan, zie ook de brief van 19 mei.
Ondersteunend aan deze strategie is de aanpak om op iets langere termijn meer ruimte te creëren op de IC. De Minister voor Medische Zorg en Sport is hiermee bezig. Met een snel opschaalbare flexibele capaciteit op de IC ontstaat er meer ruimte om onverhoopte pieken op te vangen.
Bent u bereid het afwegingskader en adviezen die zijn gegeven voor de besluiten over maatregelen of het versoepelen van maatregelen, te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het afwegingskader bij het treffen van maatregelen is in eerdere brieven uiteengezet. Deze is gebaseerd op de drie ankerpunten: zorgen dat de zorg het aan kan, bescherming van kwetsbaren, zicht op verspreiding van het virus. Voor versoepeling van maatregelen vragen we advies en input van het OMT/BAO. Hierover informeer ik u steeds in mijn brieven aan uw Kamer. Eventuele nieuwe maatregelen – of het afschalen daarvan – vloeien niet rechtstreeks voort uit het dashboard, maar vragen altijd om een integrale politieke afweging. Daarnaast wordt niet alleen het gezondheidsperspectief maar ook het maatschappelijk en economisch perspectief gewogen. Speciale aandachtspunten daarbij zijn de beschikbare vervoerscapaciteit, het gebruik van de publieke ruimte (hoeveelheid mensen op straat) en handhaafbaarheid. En vervolgens wordt gekeken in hoeverre de aanpak uitvoerbaar en afhankelijk is van anderen. De aanpak van de buurlanden wordt hierbij betrokken. Bij deze aanpak zijn vrijwel alle departementen betrokken, evenals andere bestuurlijk partners zoals de VNG en veiligheidsregio’s.
De stappen in de versoepeling van de maatregelen zijn opgebouwd langs de volgende lijnen:
Deelt u de opvatting dat het indammen/elimineren van het virus alleen kan door testen, traceren (bron- en contactonderzoek), isoleren en quarantaine? Zo nee, kunt u beargumenteren waarom niet? Kunt u daarbij dan aangeven hoe maximale controle van het virus volgens u wel kan worden bereikt?
Zoals ik beschreef onder vraag 1, vormt maximaal testen, traceren, isoleren en rapporteren een essentiële pijler voor de vervolgstappen. Door snel te testen en goed te traceren houden we de epidemie onder controle. Zie ook mijn brief van 19 mei.
Wordt iedereen die klachten heeft en volgens de richtlijnen getest zou moeten kunnen worden, nu getest? Zo nee, waarom niet? Per wanneer gebeurt dat wel?
Iedereen met klachten die conform het huidige testbeleid in aanmerking komt om getest te worden, kan ook getest worden. Hier zitten geen belemmeringen in. Dat het testbeleid laagdrempelig is, blijkt ook uit het feit dat slechts rond de 5% van de geteste personen besmet blijkt.
Wordt bij iedereen die positief getest is op COVID-19 bron-en contactonderzoek verricht? Zo nee, waarom niet? Per wanneer gebeurt dat wel?
Ja, bij iedereen die positief getest is op COVID-19 wordt bron- en contactonderzoek verricht. In de Kamerbrief van 19 mei beschrijf ik hoe de GGD’en gaan opschalen, zodat ze ook vanaf juni bij iedereen die positief getest is op COVID-19 bron- en contactonderzoek kunnen verrichten.
Waarom is het protocol voor bron-en contactonderzoek door GGD’en minder grondig dan in andere landen? Kunt u aangeven welke landen voor een strikter en meer uitgebreid bron-en contactonderzoek hebben gekozen? Kunt u aangeven welk verschil in strategie tussen deze landen en Nederland bestaat? Kunt u aangeven waarom in Duitsland direct contact wordt opgenomen met mensen wie met een positief getest persoon in contact is geweest, terwijl in Nederland blijkens het protocol een brief wordt gestuurd?
Het bron- en contactonderzoek in Nederland is in lijn met dat in andere landen. Het RIVM scherpt in samenspraak met de GGD’en het protocol voor het bco verder aan. Zo wordt verduidelijkt dat ook de nauwe contacten allemaal zowel mondeling als schriftelijk op de hoogte worden gesteld. Daarnaast worden in het protocol ook afspraken opgenomen over het nabellen van contacten die voortgekomen zijn uit het bco. Iedereen zal in ieder geval gebeld worden op de eerste dag, rond dag zeven en op de laatste dag. Specifieke groepen kunnen vaker worden gebeld om de naleving van de adviezen te vergroten.
Op grond van welke overwegingen is voor een lichtere variant gekozen? Waarop is gebaseerd dat met minder actieve opsporing en controle en minder strikte isolatie toch tot maximale controle van het virus kan worden gekomen? Bij welke strategie past dit?
De Nederlandse aanpak verschilt niet wezenlijk van die van andere lidstaten. Op één punt is de Nederlandse protocol strikter dan bijvoorbeeld het ECDC-richtlijn. Anders dan in de ECDC richtlijn wordt in het Nederlands protocol voor bron- en contactonderzoek onderscheid gemaakt tussen huisgenoten en overige nauwe contacten. In de categorie huisgenoten vallen de contacten die in dezelfde woonomgeving leven en die langdurig op minder dan anderhalve meter afstand contact hadden met de indexpatiënt tijdens diens besmettelijke periode. Uit onderzoek blijkt dat binnen deze groep een grotere kans op overdracht van het virus bestaat dan in de groep nauwe contacten. Huisgenoten krijgen daarom een strikter advies om thuis in quarantaine te gaan.
Hoeveel mensen zijn nodig voor bron-en contactonderzoek volgens het laatste aan de GGD'en verzonden protocol? Hoeveel mensen zouden nodig zijn voor een actief en uitgebreider bron-en contactonderzoek, zoals in andere landen plaatsvindt? Hoeveel mensen worden geworven? Waarom denkt Nederland intensief bron en contactonderzoek te kunnen verrichten met een veel kleiner aantal fte dan andere en vergelijkbare landen?
Het opschalingsplan Bron en contactonderzoek gaat uit van een minimaal aantal van 800 fte en een maximum van 3.200 fte. Naar aanleiding van de onder antwoord 7 beschreven aanscherping zal de GGD mij begin volgende week een geactualiseerd plan sturen.
Zijn alle GGD’en nu mensen aan het werven voor bron-en contactonderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel vacatures zijn er in totaal?
Ja, de regionale GGD’en hebben overigens al opgeschaald tot 670 fte en zullen komende weken werven voor minimaal 800 fte. Voor de opschaling tot 3.200 fte landelijke reservecapaciteit worden afspraken gemaakt met callcenters.
Waarom wordt niet gekozen voor isolatie van mensen die besmet zijn met COVID-19? Waarom wordt niet gekozen voor controle op quarantaine van besmette personen? Bij welke strategie past dit? Kunt u aangeven welke landen voor een striktere isolatie en quarantaine hebben gekozen? Kunt u aangeven welk verschil in strategie tussen deze landen en Nederland bestaat?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Welke mogelijkheden zijn er om ervoor te zorgen dat mensen zich wél willen houden aan quarantaine?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Wat zouden de kosten van maximaal bron-en contactonderzoek en isolatie en quarantaine van besmette personen zijn? Hoe verhouden deze zich tot de kosten van een mogelijke tweede golf en als gevolg daarvan een (vorm van tweede) lockdown?
Ik ben ervan overtuigd dat we de juiste weg in slaan met het maximaal opschalen van de GGD’en voor het bron- en contactonderzoek en het aanpassen van het BCO protocol over de follow-up na het oorspronkelijk contact, zoals beschreven in het antwoord op vraag 7.
Worden voorwaarden die het Outbreak Management Team (OMT) stelt voor versoepelen van maatregelen strikt overgenomen en gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Bij het aanpassen van maatregelen door het kabinet speelt het OMT-advies een belangrijke rol, maar er spelen ook andere afwegingen mee, zoals nader toegelicht in antwoord 3.
Kunt u aangeven op basis van welke wetenschappelijke studies en adviezen besloten is over te gaan op het adviseren van het gebruik van mondkapjes in het openbaar vervoer maar niet op andere plekken, inclusief de plekken waar de anderhalve meter afstand moeilijk te handhaven is?
Het RIVM heeft op haar website de «Afwegingen voor infectiepreventie in het openbaar vervoer» gepubliceerd, zoals vastgesteld in het OMT van 4 mei. Deze kunt u hier vinden.
Deelt u de mening dat als het gebruik van mondkapjes verplicht is, de overheid deze kosteloos beschikbaar zou moeten stellen?
Nee die mening deel ik niet. Wel heeft het kabinet besloten om in ieder geval tot september geen btw meer te heffen op mondkapjes zodat ze goedkoper zijn in de aanschaf.
Wordt per maatregel die versoepeld wordt nauwkeurig gemonitord welke effecten er optreden ten aanzien van de verspreiding van het virus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan worden aangegeven op welke momenten welke maatregelen worden geëvaluaeerd en welke criteria worden gebruikt om over te gaan op verdere versoepeling?
Het effect van maatregelen op de verspreiding van het virus worden telkens nauwkeurig gemonitord door het RIVM. Het beoogde dashboard met indicatoren is bedoeld om de signaleringsstructuur van het RIVM te versterken. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1. Evaluatie van maatregelen vindt plaats nadat de crisis voorbij is.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden voor het eerstvolgende debat met de Kamer over het coronavirus?
De wenselijkheid van zelfonderzoek in fraudezaken |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe de huidige beroeps- en gedragsregels voor advocaten bescherming bieden tegen onterechte verdachtmakingen van derden of het weglaten van bekende feiten in zelfonderzoeken naar fraude?
Zoals eerder aangegeven1 dienen advocaten die worden ingeschakeld voor zelfonderzoeken zich te houden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels, zoals neergelegd in de kernwaarden genoemd in artikel 10a van de Advocatenwet. Zo dienen advocaten bij het uitvoeren van het onderzoek voldoende onafhankelijkheid te betrachten ten opzichte van hun opdrachtgever. Tevens is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. In de Gedragsregels advocatuur 2018 over de onafhankelijkheid en partijdigheid is verder het volgende opgenomen: de advocaat vermijdt dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen; en het belang van de cliënt, geen enkel ander belang, bepaalt de wijze waarop de advocaat zijn zaken behandelt. Deze regels zijn te allen tijde van toepassing op de advocaat, dus ook bij zelfonderzoeken naar fraude door advocaten.
Hierbij merk ik op dat de advocaat uitsluitend instructies ontvangt van zijn cliënt, niet betekent dat hij zonder meer gehouden is om al hetgeen te doen dat hem door zijn cliënt wordt opgedragen. De advocaat behoort zich, gelet op het vereiste van onafhankelijkheid, niet met zijn cliënt te vereenzelvigen. Een partijdige belangenbehartiging brengt bovendien niet mee dat de advocaat bewust onwaarheden zou mogen spreken of in strijd met een goede procesorde of rechtsbedeling zou mogen handelen. Belangenbehartiging van cliënten mag alleen met rechtmatige middelen worden nagestreefd. De advocaat behoudt zijn eigen verantwoordelijkheden ten aanzien van het handelen overeenkomstig de wet en het recht. Wat partijdigheid concreet inhoudt, betreft een professionele inschatting van de advocaat. Bij de behartiging van belangen van een cliënt komt een advocaat een grote mate van vrijheid toe.
De naleving van deze regels wordt geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht. Het handelen van een advocaat kan derhalve worden getoetst door de tuchtrechter.
Kunt u toelichten hoe de verplichte partijdigheid van advocaten te verenigen is met objectief onderzoek?
Bij zelfonderzoeken door advocaten selecteert en beoordeelt de advocaat de juridisch relevante feiten teneinde de cliënt te adviseren over diens juridische positie en hem bij te staan in lopende of toekomstige procedures en/of optreden door autoriteiten. Dit zelfonderzoek doet de advocaat vanuit zijn onafhankelijke en partijdige rol overeenkomstig de kernwaarden. Onpartijdig optreden is niet verenigbaar met de kernwaarden van artikel 10a van de Advocatenwet en de Gedragsregels advocatuur 2018, zoals in antwoord op de vorige vraag nader uiteen is gezet. Het Openbaar Ministerie (OM) en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) dienen zich dan ook goed te vergewissen van deze onafhankelijke en partijdige rol wanneer advocaten zelfonderzoek verrichten.
Onderkent u het risico op perverse financiële prikkels bij betaald fraudeonderzoek in opdracht van de verdachte partij, aangezien grondiger onderzoek of een objectiever geschetst beeld kan leiden tot negatieve gevolgen voor de opdrachtgever?
Een eventueel risico op perserve financiële prikkels wordt naar mijn mening in voldoende mate gemitigeerd door het feit dat advocaten zijn gehouden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht, zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven. Bovendien zullen resultaten van een zelfonderzoek alleen worden aanvaard, indien sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek waarin door het OM met de verdediging is afgesproken dat zelfonderzoek plaats kan vinden en wat de aard en omvang van zo’n onderzoek zal moeten zijn. Voorts controleert de FIOD de door de verdachten aangeleverde onderzoeksresultaten altijd op voldoende diepgang, volledigheid en juistheid, hetgeen vervolgens ook door het OM wordt geverifieerd. Daarnaast is en blijft het OM verantwoordelijk voor een strafrechtelijk onderzoek en beslist over het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden en over de vervolging.
Heeft u zicht op de grootte van de markt voor zelfonderzoek bij fraude? Zo ja, hoeveel wordt jaarlijks verdiend in de juridische sector aan zelfonderzoek in fraudezaken? Zo nee, hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van advocaten en objectief onderzoek zonder te weten in hoeverre advocatenkantoren afhankelijk zijn van onderzoeksopdrachten?
Nee, ik heb geen zicht op de grootte van de markt voor zelfonderzoek bij fraude.
Het waarborgen van de onafhankelijkheid van advocaten en een objectief onderzoek wordt mijns inziens voldoende gewaarborgd, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de advocatuur gebaat is bij specifieke gedragsregels om de spanning tussen de verplichte partijdigheid van advocaten en de gewenste objectiviteit in zelfonderzoek bij fraudezaken het hoofd te bieden?
Nee, die mening deel ik niet. De geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht bieden naar mijn mening voldoende mogelijkheden om een mogelijke spanning tussen partijdigheid en onafhankelijkheid het hoofd te kunnen bieden.
Is het waar dat advocaten, in tegenstelling tot accountants, op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) geen vergunningsplicht dragen voor het verrichten van zelfonderzoek bij fraudezaken? Zo ja, acht u dit verschil wenselijk?
Het is juist dat advocaten niet vallen onder de vergunningsplicht voor zelfonderzoek, zoals neergelegd in de Wpbr. Dit is ook niet onwenselijk, aangezien de geldende beroeps- en gedragsregels voor advocaten en het tuchtrecht voorzien in voldoende waarborgen waardoor advocaten ontheven kunnen worden van die vergunningsplicht.
Waarom wordt er expliciet aangestuurd op zelfonderzoek door advocaten, gezien het feit dat de beroepsregels van (forensisch) accounts expliciet aansturen op objectiviteit?
Het OM heeft te kennen gegeven in de toekomst open te staan voor zelfonderzoek door professionals, waaronder advocaten of (forensisch) accountants, die door verdachte bedrijven zelf zijn ingehuurd. Daarbij worden de voorwaarden, zoals genoemd in antwoord op vraag 3, te allen tijde door het OM in acht te worden genomen. Er wordt niet louter aangestuurd op zelfonderzoek door advocaten.
Kunt u aangeven wat de «goede werkafspraken» tussen de FIOD en het OM over de verantwoording van de evaluatie van zelfonderzoek in fraudezaken inhouden, waarnaar u refereert in uw antwoorden op schriftelijke vragen van 8 april jongstleden?1
Het betreft reguliere werkafspraken die zijn gemaakt tussen het OM en de FIOD, dat vanuit de opsporing wordt gestuurd op de voorwaarden voor zelfonderzoek en dat het OM in staat wordt gesteld een eigen toets aan te brengen. Daarom worden ook alleen de resultaten van een zelfonderzoek aanvaard indien de meldende c.q. verdachte partij daarover vooraf concrete afspraken met het OM heeft gemaakt, zie ook het antwoord op vraag 3. Verder zal de FIOD nagaan of het zelfonderzoek op voldoende diepgaande, volledige en juiste wijze is uitgevoerd, waarbij zij ook toegang moeten kunnen hebben tot de onderliggende stukken. Zo nodig doet de FIOD aanvullend onderzoek. Ten slotte zal het OM beoordelen of de uitkomsten van het zelfonderzoek en de validatie daarvan door de FIOD voldoende grondslag bieden voor een vervolgingsbeslissing in de casus.
Waaruit blijkt dat in de Verenigde Staten van Amerika «heel goede ervaringen zijn opgedaan» met zelfonderzoek bij fraude, zoals u beweert in de antwoorden op mondelinge vragen 4 juni 2019?2
Mijn antwoord is gebaseerd op ervaringen van het OM, zoals ook aangegeven in het krantenbericht van het Financieele Dagblad van 4 juni 2019. Het OM heeft gemeld dat de Nederlandse autoriteiten door hun samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten, onder andere in de Vimpelcom-zaak en de Telia Company-zaak, ervaring hebben opgedaan met deze wijze van samenwerken met de advocatuur.
In hoeverre zijn de voorbeelden uit de Verenigde Staten van Amerika representatief voor het Nederlandse rechtssysteem, gezien het feit dat in de Verenigde Staten van Amerika specifieke richtlijnen bestaan voor strafvermindering bij zelfmelding en medewerking in fraudezaken en daardoor de stimulans hiertoe groter is?
Dat in Verenigde Staten van Amerika specifieke richtlijnen bestaan voor strafvermindering bij zelfmelding en medewerking in fraudezaken maakt niet dat het voorbeeld geen representatieve waarde heeft. Indien een verdachte meewerkt in een strafproces is dat een omstandigheid die ook in de huidige situatie door het Nederlandse OM in de regel positief wordt meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Die afweging kan ook plaatsvinden bij een zelfstandig onderzoek zolang het onderzoek voldoende diepgang heeft en juist en volledig is. Verder heeft het OM aangegeven te zullen onderzoeken of het mogelijk is om meer duidelijkheid te gaan geven aan een verdachte voor wat betreft de vraag hoe meewerken en zelfmelden concreet wordt meegewogen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Het bericht 'Defensie en politie willen samen personeel werven' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Defensie en politie willen samen personeel werven»?1
Ja.
Klopt het dat de politie en Defensie een bilaterale overeenkomst hebben gesloten met onder andere de afspraak het verkennen van uitwisselbaarheid in loopbaanpaden? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Zoals ik meldde in het eerste halfjaarbericht politie 20192, hebben de politie en Defensie op 9 april 2019 een bilaterale overeenkomst gesloten, waarin is afgesproken nauwer te gaan samenwerken, onder meer op het gebied van human resources management. Op dit moment wordt er invulling gegeven aan de samenwerking.
De samenwerking tussen de politie en Defensie is opgehangen in een bredere samenwerking in het veiligheidsdomein, onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waar ook DJI, de Douane en de Brandweer deel van uitmaken. Gestart is met een gezamenlijk arbeidsmarktonderzoek, hetgeen inmiddels is afgerond.
Binnen de organisaties worden de medezeggenschapsorganen met enige regelmaat op de hoogte gehouden van de voortgang en activiteiten in de samenwerking. Dit geldt ook voor de gezamenlijke vakorganisaties, die sinds kort samenwerken in de «Coalitie voor Veiligheid».
Bent u bekend met het feit dat diverse personen, thans (nog) werkzaam bij Defensie, bereid zijn de overstap naar de politie te overwegen, dan wel daadwerkelijk te maken? Zo ja, bent u ook bekend met het gegeven dat een dergelijke overstap in de praktijk een forse terugval in netto salaris als gevolg heeft van soms wel meer dan € 700,– bruto per maand? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit verschil financieel overbrugd dient te worden, omdat anders niet verwacht en verlangd mag worden dat personen die Defensie verlaten zich bij de politie als werkzoekende zullen melden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, deelt u de mening dat de politie hierdoor waardevolle potentiële werknemers laat lopen?
Ik kan geen uitspraken doen over de beweegredenen van individuele Defensiemedewerkers die overstappen naar de politie, of dit overwegen.
Daarnaast herken ik mij niet in het door u geschetste algemene beeld. Zonder een nadere duiding van functie, rang en leeftijd is het vermeende verschil in salaris onmogelijk te onderschrijven of te weerleggen. Behalve enkel het salaris zijn er ook andere factoren, zoals de inhoud van het werk en loopbaanperspectief, die van invloed zijn op de afweging om al dan wel of niet over te stappen naar de politie.
Vooralsnog zie ik dan ook geen aanleiding om vermeende salarisverschillen van medewerkers die overstappen van Defensie naar de politie te compenseren. Daarnaast hebben Defensie en politie afgesproken om elkaar op de arbeidsmarkt niet te beconcurreren. Dit neemt uiteraard niet weg dat iedere werknemer vrij is om te solliciteren waar en wanneer hij/zij dat wenst.
Deelt u ook de mening dat dit niet mag gebeuren, omdat de politie voor de grote opdracht staat de komende jaren vele duizenden nieuwe werknemers te werven?
Zoals bekend, staat de politie voor een omvangrijke vervangings- en uitbreidingsopgave. Ik wijs er echter op dat de politie er vooralsnog in slaagt voldoende nieuwe medewerkers te werven.
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk, ondanks de coronaproblematiek, te beantwoorden, omdat geen tijd verloren mag gaan op dit onderwerp?
Ja.
Een mogelijke uitzondering voor Nord Stream 2 op de Gasrichtlijn |
|
Bram van Ojik (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er volgens analisten mogelijk ruimte is voor Nord Stream 2 om een uitzondering op de toepassingen van de EU Gasrichtlijn te krijgen?1
Ja.
Klopt het dat de deadline voor het verschaffen van een definitief oordeel hierover van de Duitse Bundesnetzagentur 24 mei 2020 is? Zo nee, welke datum is er voor deze deadline beoogd?2
Ja. Inmiddels heeft het Duitse Bundesnetzagentur op 15 mei jl. besloten om afwijzend te beslissen op het verzoek van Nord Stream 2 om te mogen afwijken van bepalingen uit de EU Gasrichtlijn.3
Klopt het dat u input heeft geleverd voor een mogelijke uitzondering voor Nord Stream 2 op de toepassingen van de EU Gasrichtlijn?3Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke input heeft u daarbij precies geleverd? Adviseert deze inzet positief of negatief voor het verlenen van een uitzondering op de toepassingen van de EU Gasrichtlijn? Wordt deze inzet (uiteindelijk) openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben door Bundesnetzagentur geconsulteerd over het door Nord Stream 2 ingediende verzoek om te mogen afwijken van bepalingen uit de EU Gasrichtlijn. In mijn reactie aan Bundesnetzagentur heb ik mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat het niet aan Nederland is om te beoordelen of de EU-regelgeving voldoende basis biedt voor het verlenen van de door Nord Stream 2 gevraagde afwijking. Nederland gaat er van uit dat Bundesnetzagentur tot een zorgvuldig afgewogen oordeel komt.
Met deze beantwoording is mijn inzet openbaar. Verder heeft Bundesnetzagentur laten weten dat de in de consultatie ontvangen reacties openbaar worden gemaakt tenzij indieners hebben aangegeven daar bezwaar tegen te hebben.
Wat is uw oordeel over de voorgenomen houding van Nord Stream 2 om zich te beraden op «verdere actie» om de EU Gasrichtlijn te omzeilen als hen geen uitzondering wordt toegekend?4 Welke mogelijkheden heeft Nord Stream 2 hierna überhaupt nog over om de EU Gasrichtlijn te omzeilen? Bent u bereid zich openlijk te verzetten tegen verdere pogingen van Nord Stream 2 om de Gasrichtlijn te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Het staat eenieder vrij om zich te verweren tegen besluitvorming die voortvloeit uit EU-wetgeving die onwelgevallig wordt gevonden met inachtneming van de daarvoor geldende regels en procedures. Het staat Nord Stream 2 daarom vrij om bezwaar aan te tekenen tegen het besluit van Bundesnetzagentur om de gevraagde afwijking niet te verlenen. Ik zie geen reden om mij daar tegen te verzetten.
Als het gaat om de vraag welke mogelijkheden Nord Stream 2 heeft om niet onder de werking van de EU Gasrichtlijn te vallen, verwijs ik naar het beroep dat Nord Stream 2 afgelopen jaar bij het Europese Hof van Justitie heeft ingesteld om de wijziging van deze richtlijn nietig te verklaren en naar de door Nord Stream 2 opgestarte arbitrageprocedure onder het Energy Charter Treaty. In algemene zin is het waarschijnlijk dat Nord Stream 2 alle opties onderzoekt om niet onder de werking van de EU Gasrichtlijn te hoeven vallen of om daaraan te voldoen (ook in de media zijn opties genoemd6). Op welke (combinatie van) opties Nord Stream 2 inzet is in eerste instantie een vraag voor Nord Stream 2, waarbij geldt dat deze in lijn zal moeten zijn met EU-regelgeving.
Overigens heeft het Europese Hof op 20 mei jl. besloten het voornoemde beroep van Nord Stream 2 tegen de wijziging van de richtlijn niet-ontvankelijk te verklaren.
Wat is uw appreciatie van de Strategische Monitor van het The Hague Centre for Strategic Studies dat een grotere dreiging voor Nederlandse en Europese energiebelangen in termen van afhankelijkheid en veiligheid detecteert?5 Deelt u de mening dat energieveiligheid en vermindering van energieafhankelijkheid grote belangen zijn voor Nederland en de EU? Kunt u toelichten op welke wijze discussie hierover in de EU en NAVO verloopt en welke positie Nederland daarbij inneemt? Bent u bereid extra maatregelen te treffen die vermindering van energieafhankelijkheid en vergroting van energieveiligheid beogen?
Wat betreft de Strategische Monitor van het The Hague Centre for Strategic Studies deel ik graag mijn appreciatie. Bij energie-afhankelijkheid gaat het vaak vooral om pijpleiding-gas, omdat de import daarvan door de EU toeneemt (doordat de Europese gasproductie daalt vanwege onder meer de wens van het kabinet om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk is te beëindigen) en er, in vergelijking met olie dat met name via tankers wordt aangevoerd, minder flexibiliteit is om snel van leverancier te wisselen. De inzet van het kabinet is daarom gericht op een sterke, goed functionerende interne Europese markt en diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes. Concrete resultaten hiervan zijn onder meer de mogelijkheden om door het bi-directioneel maken van pijpleidingen gas binnen de EU ook van west naar oost te transporteren en de aanleg van nieuwe LNG-terminals in de EU. Hierdoor is de gasleveringszekerheid in vooral de Oost-Europese landen de afgelopen jaren toegenomen. Daarnaast zien we de laatste jaren ook een sterke toename van LNG in West-Europa, dit mede als gevolg van het sterk gestegen aanbod vanuit de Verenigde Staten. Overigens geldt bij energie-afhankelijkheid dat deze wederzijds is: met haar goed betalende afnemers is de EU voor energieleveranciers een markt die men niet graag kwijtraakt.
Wat betreft energieveiligheid noemt de Strategische Monitor onder meer geopolitieke spanningen naar aanleiding van het Nord Stream 2 pijpleiding-project. Het kabinet ziet Nord Stream 2 als een commercieel project, maar geeft zich rekenschap van de geopolitieke aspecten. Mede daarom is in EU-verband vol, en met succes, ingezet op een nieuwe gastransitovereenkomst tussen Rusland en Oekraïne, die afgelopen december is bereikt. In algemene zin is de Nederlandse inzet, onder meer in EU-verband, erop gericht om geopolitieke spanningen, ook in het kader van Nord Stream 2, zoveel mogelijk te voorkomen en te mitigeren.
Energieveiligheid en vermindering van energieafhankelijkheid (namelijk door diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes) zijn van groot belang voor Nederland en de EU. De EU-inzet is daarop ook onverminderd gericht en daarom zie ik niet direct de noodzaak voor extra maatregelen om de energieafhankelijkheid te verminderen. Hierbij is het goed te noemen dat het bedrijven zijn die in energie handelen, overheden hebben eerst en vooral een faciliterende rol, zoals het er voor zorgen dat de markt zijn werk kan doen.
Wat betreft de NAVO geldt dat energieveiligheid een belangrijke rol speelt, waarbij er drie pijlers te onderscheiden zijn: vergroten van het strategisch bewustzijn, beschermen van de kritieke energie-infrastructuur en vergroten van energie-efficiëntie van de strijdkrachten. Afgelopen november hebben de NAVO-ministers van Buitenlandse Zaken hierover aanbevelingen goedgekeurd, die nader worden uitgewerkt.
Tenslotte: de Europese energietransitie zal leiden tot minder vraag naar fossiele brandstoffen, waardoor de afhankelijkheid van (importen van) fossiele brandstoffen op termijn sterk zal gaan afnemen. De implementatie van de Europese Green Deal heeft daarom een directe relatie met de vermindering van energieafhankelijkheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 24 mei 2020?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het onterecht innen van verplichte ouderbijdragen voor onderwijs aan hoogbegaafden. |
|
Michel Rog (CDA), Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het ingrijpen door de Inspectie van het Onderwijs vanwege onterecht geïnde verplichte ouderbijdragen betreffende OPUS leerlingen door de Gelderse Onderwijsgroep Quadraam?1
Ik ken de situatie. Onderwijsgroep Quadraam (hierna: het bestuur) tijdens een contactmoment aangesproken op de onterechte inning van verplichte ouderbijdragen. Het bestuur gaf hierbij aan reeds te zijn gestopt met de verplichte inning naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State in de zaak van de Stichting Conexus.2 Hierdoor is ingrijpen door de inspectie niet noodzakelijk meer geweest.
Hoeveel verplichte ouderbijdrage betaalden ouders voor een jaar onderwijs voor hoogbegaafden op de afdeling OPUS van Quadraam?
De verantwoording over middelen voor het onderwijs vindt plaats via de jaarrekening van het bestuur. Recent heeft de inspectie een vierjaarlijks onderzoek uitgevoerd bij het bestuur. Het rapport van dit onderzoek is vastgesteld 13 juni 2019. Het onderzoek heeft geen signalen opgeleverd die aanleiding zijn tot het doen van nader specifiek onderzoek. Hiermee ga ik ervan uit dat het bestuur zich houdt aan de wettelijke eisen die gesteld worden aan de vrijwillige ouderbijdrage.
Hoeveel verplichte ouderbijdragen heeft Quadraam onterecht geïnd de afgelopen jaren van ouders van deze betreffende groep leerlingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzage geven in waar deze verplichte ouderbijdragen jarenlang voor ingezet zijn? Zo nee, bent u bereid dit op te vragen bij Quadraam?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben alle ouders van kinderen die onderwijs voor hoogbegaafden volgden op de afdeling OPUS van Quadraam de onterecht geïnde verplichte ouderbijdrage teruggekregen van de school zoals de ouder(s) in het Wob-verzoek? Zo nee, bent u bereid Quadraam hierop aan te spreken en er alsnog voor te zorgen dat al deze ouders hun geld terugkrijgen?
Het bestuur heeft de inspectie laten weten dat de ouders die zich hebben gewend tot het bestuur de betaalde ouderbijdrage teruggekregen. Het bestuur heeft aangegeven dat er ook ouders zijn die tevreden zijn over het onderwijs op de OPUS-afdeling en daarom de reeds betaalde ouderbijdrage niet terugvragen.
Is Quadraam verplicht ouders te informeren dat zij onterecht jarenlang een verplichte ouderbijdrage voor hoogbegaafdenonderwijs hebben geïnd en deze terug moeten betalen? Zo ja, bent u bereid Quadraam hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur heeft de inspectie laten weten dat zij een financiële reservering hebben opgenomen om alle ouders die zich nog bij hen melden terug te betalen. Ik zal het bestuur vragen dit onder de aandacht te brengen bij alle ouders.
Zijn er nog steeds scholen die verplichte ouderbijdragen vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen voor hoogbegaafdenonderwijs, terwijl dit niet mag? Zo ja, waarom heeft uw oproep naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Rudmer Heerema en Van Meenen niet gewerkt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat scholen hier per direct mee ophouden?2
Zowel bij mij als bij de inspectie zijn op dit moment geen scholen bekend die een verplichte eigen bijdrage van ouders vragen.
Zoals aangegeven tijdens het AO Onderwijsachterstanden, lerarentekort en kwetsbare leerlingen van 1 juli jl. heb ik een brief verstuurd waarmee ik scholen en samenwerkingsverbanden oproep per direct te stoppen met het vragen van een (verplichte) eigen bijdrage aan ouders van (hoog)begaafde kinderen. Dit conform een verzoek van het lid Heerema (VVD).
Is er al een sanctiebeleid opgesteld voor scholen die nog steeds een (verplichte) bijdrage vragen aan ouders voor onderwijs aan hun hoogbegaafde kind, zoals verzocht in de aangenomen motie van het lid Rudmer Heerema? Zo ja, wat houdt dit sanctiebeleid in en door wie wordt dit uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en wanneer kan de Kamer dit verwachten?3
In de wet is geregeld dat de toelating van leerlingen niet afhankelijk mag zijn van financiële bijdragen van ouders. De achtergrond van deze bepaling is dat het onderwijs, dat uit publieke middelen wordt bekostigd, gratis toegankelijk moet zijn voor alle kinderen in Nederland. Wanneer er toch een financiële bijdrage van ouders wordt gevraagd, dan dient deze te zijn afgestemd met de ouder- (en leerling)geleding van de medezeggenschapsraad van de school. Tevens is geregeld dat alle gevraagde financiële bijdragen vrijwillig dienen te zijn. De school dient dit laatste in haar schoolgids te vermelden.
Wanneer een school zich niet houdt aan bovenstaande wettelijke eisen met betrekking tot de ouderbijdrage, dan zal de inspectie hierop handhaven. Dit heeft zij ook met succes gedaan in de zaak van de Stichting Conexus. Voorts heb ik in de verzamelbrief moties en toezeggingen in primair en voortgezet onderwijs5 van 20 december 2019 vermeld dat niet alleen de desbetreffende school, maar ook het betrokken samenwerkingsverband wordt aangesproken. Hiermee is er een solide sanctiebeleid voor scholen die zich niet houden aan de wet met betrekking tot de ouderbijdrage.
Het bericht ‘Hof moet na hardhandige arrestatie Michael P. weer kijken naar straf’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hof moet na hardhandige arrestatie Michael P. weer kijken naar straf»?1
Ja.
Beseft u dat u verantwoordelijk bent voor de knettergekke uitspraken van deze advocaat-generaal, en dat strafverlaging voor de serieverkrachter en moordenaar van Anne Faber, Michael P., onbestaanbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het parket bij de Hoge Raad der Nederlanden onder leiding van de procureur-generaal maakt geen deel uit van het Openbaar Ministerie. Gelet op de scheiding der machten is het niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om te oordelen over onafhankelijke adviezen van een advocaat-generaal bij de Hoge Raad.
Deelt u de mening dat iemand die pleit voor strafverlaging van Michael P. niet geschikt is als advocaat-generaal? Zo nee, waarom niet?
Een advocaat-generaal heeft de taak om rechtsgeleerde adviezen aan de Hoge Raad te geven. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om hierover mijn mening te uiten.
Bent u bereid deze advocaat-generaal te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik geen rol in de ontslagprocedure van advocaten-generaal bij de Hoge Raad. Ik verwijs hiervoor onder meer naar de artikelen 46ca, 46l en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Bent u voorts van mening dat in hoger beroep het Openbaar Ministerie voor levenslange celstraf zou moeten pleiten voor de serieverkrachter en wrede moordenaar van Anne Faber?
Gelet op het opportuniteitsbeginsel is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of iemand strafrechtelijk wordt vervolgd en zo ja, welke straf zal worden geëist. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om hier uitspraken over te doen.
Bent u bereid de zaak tegen de agenten die Michael P. gearresteerd hebben te seponeren en alle betreffende agenten voor te dragen voor een lintje? Zo nee, waarom niet?
Het is de eigenstandige bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om te beslissen of een zaak al dan niet geseponeerd wordt.
De voortzetting van de activiteiten van Stichting Veldleeuwerik |
|
Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht in Vee & Gewas, waaruit blijkt dat het enthousiasme en bereidheid van telers om door te gaan in de telersgroepen daalt, doordat de uitkomsten van de verkenning over de voortzetting van de activiteiten van Stichting Veldleeuwerik nog steeds op zich laten wachten?1
Ja.
Wat zijn de (voorlopige) uitkomsten van de verkenning over de voortzetting van de activiteiten van Stichting Veldleeuwerik?2
Bijgevoegd vindt u de uitkomsten van de verkenning.
Indien de uitkomsten van deze verkenning nog niet bekend zijn, op welke termijn verwacht u deze dan wel met de Kamer te kunnen delen?
Bijgevoegd vindt u de resultaten van de verkenning.
Klopt het dat de activiteiten van Stichting Veldleeuwerik mogelijk (in afgeslankte vorm) door derden kunnen worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze zal dit worden ingericht en gestimuleerd?
Ik hecht er groot belang aan om de huidige ondernemersgroepen van het voormalige Veldleeuwerik netwerk te steunen. Dit in samenwerking met BO Akkerbouw, voor de periode tot het nieuwe praktijknetwerk operationeel wordt.
Deelt u de mening dat het een verlies zou zijn als het praktijknetwerk van studiegroepen met akkerbouwers die zelf willen verduurzamen niet zou worden gecontinueerd? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn zult u ervoor zorgen dat dit praktijknetwerk behouden blijft? Zo nee, waarom niet?
De heer Matthé Elema zal als kwartiermaker aan de slag gaan om de organisatie van een hoogwaardig praktijknetwerk als onderdeel van de kennisinfrastructuur in de akkerbouw verder vorm te geven.
Hoe zult u de rol die u zag voor Stichting Veldleeuwerik bij o.a. het nationaal programma landbouwbodems, het uitvoeringsprogramma gewasbescherming en het herstel van de biodiversiteit zo goed mogelijk laten invullen door eerder genoemde telers en/of telersgroepen?3
Zoals in bijgevoegde kamerbrief staat beschreven zal Matthé Elema als kwartiermaker aan de slag gaan om de organisatie van een hoogwaardig praktijknetwerk als onderdeel van de kennisinfrastructuur in de akkerbouw verder vorm te geven. Hierbij wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een verbinding tussen de wens van de Veldleeuweriktelers om te werken aan duurzaamheid met hun regionale ondernemersgroepen en de wens van de sector, de overheid en het onderzoek om te komen tot een hoogwaardig praktijknetwerk van akkerbouwers als onderdeel van de totale kennisinfrastructuur. Dit nieuwe praktijknetwerk houdt zich bezig met, maar is niet persé beperkt tot, projecten en ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid.
Het bericht ‘Ruit ingeslagen bij restaurant HaCarmel: ‘Het begint bijna gewoon te worden’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Restaurant HaCarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?1
Ja.
Hoe vaak heeft dit restaurant nu te maken gehad met belaging, vernieling, verdachte pakketjes, besmeuring of een andere manier van vandalisme en intimidatie met antisemitisch motief? Wanneer was er hier volgens de politie sprake van een antisemitisch motief? Kunt u een overzicht hiervan geven?
Een overzicht van incidenten die bij de politie geregistreerd zijn rondom het restaurant HaCarmel treft u hieronder aan. Overigens verwijst de politie hierbij naar de term discriminatie, wat in dit verband de strafrechtelijk relevante term is.
Op 7 december 2017 zijn de ruiten van het restaurant vernield en is de Israëlische vlag die in het restaurant hing gestolen. De verdachte is aangehouden, vervolgd en veroordeeld ter zake vernieling en diefstal. De officier van justitie heeft de aanwezigheid van een discriminatoir motief meegewogen in het bepalen van de strafeis.
Tussen 28 en 31 december 2017 is het restaurant besmeurd met eieren en patat. Vanwege het ontbreken van opsporingsindicaties kon geen motief worden vastgesteld en kon geen verdachte worden aangehouden.
Op 29 december 2017 is informatie binnengekomen dat de verdachte van het incident van 7 december 2017 wederom de ramen wilde vernielen. Hierop heeft intensieve politiesurveillance plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft er geen vernieling plaatsgevonden en is de verdachte niet aangetroffen in de omgeving van het restaurant.
Op 20 januari 2018 is door een surveillance-eenheid van de politie opgemerkt dat het raam van het restaurant is besmeurd. Gebleken is dat de ruit schoongemaakt kon worden en dat de eigenaar daarin aanleiding heeft gezien om geen aangifte te doen.
Op 2 maart 2018 is een tegel door de ruit van het restaurant gegooid. Er is geen verdachte aangetroffen of aangehouden. De politie heeft een onderzoek ingesteld. Beschikbare camerabeelden hebben niet tot identificatie van een verdachte geleid. Gelet op de eerdere vernieling is de uitzonderlijke stap gezet om een op de stoeptegel aangetroffen DNA-mengprofiel te onderzoeken. Helaas leverde dit geen match op. Nu een verdachte niet is achterhaald, kon ook geen motief worden vastgesteld.
19 maart 2018: een op het oog verward persoon staat te schreeuwen voor het restaurant. Het is onduidelijk wat hij roept en de politie is snel ter plaatse. Er was geen sprake van een strafbaar feit en derhalve is ook geen motief vastgesteld.
Op 15 januari 2020 wordt melding gemaakt van een verdacht pakketje voor het restaurant, te weten een doos waaruit elektriciteitsdraden steken. Uit onderzoek door de EOD bleek dat het om een ongevaarlijk pakketje ging. In deze zaak is op 14 mei 2020 een verdachte aangehouden (niet zijnde de verdachte van de vernieling op 8 mei 2020). Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 wordt melding gemaakt van vernieling. De ruit van het restaurant is vernield en door het gat in de ruit is de Israëlische vlag naar buiten getrokken en gepoogd in de brand te steken. Kort daarop is een verdachte aangehouden. Het betreft dezelfde persoon die is veroordeeld voor de vernieling op 7 december 2017. Omdat het onderzoek op dit moment nog loopt, kan ik nog niets zeggen over het motief.
Op 8 mei 2020 en op 15 mei 2020 is er met stift «Find Jews» op de gevel geschreven. De politie doet nog onderzoek.
Klopt het dat de aangehouden persoon voor deze recente belaging dezelfde persoon is die de ruiten van HaCarmel eind 2017 ook insloeg? Hoe vaak is de betrokkene, Saleh A., inmiddels veroordeeld en waarvoor?
Ja, het klopt dat het om dezelfde persoon gaat. Deze persoon is op 11 juli 2018 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor de vernieling van de ruiten van het restaurant en diefstal van de in het restaurant hangende Israëlische vlag. Deze persoon is bovendien in oktober 2019 veroordeeld voor mishandeling.
Hoe wordt het recidivegevaar beoordeeld bij de betrokkene en op welke wijze wordt hierop gehandeld?
Zoals in alle zaken is ook in de zaak van deze verdachte voor de beoordeling van het recidivegevaar gekeken naar een veelheid van factoren: het strafblad van de betrokkene, rapportages van reclasseringsinstanties, psycholoog en psychiater uit eerdere en/of andere zaken, het verhoor van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en bijvoorbeeld informatie van de politie (wijkagent).
Het rechtbankvonnis van 11 juli 2018 geeft inzicht in de beoordeling van het recidivegevaar. Blijkens het Pro Justitiarapport, dat in het vonnis wordt aangehaald, schat de psychiater de kans dat de verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen, hoog in. Uit hetzelfde vonnis blijkt dat de psycholoog heeft geconcludeerd dat de psychische problematiek een risico vormt voor de kans op recidive van de ten laste gelegde feiten. Zowel de psychiater, de psycholoog als Reclassering Nederland hebben, zo blijkt uit het openbare rechtbankvonnis, de rechtbank in dit verband onder meer geadviseerd om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte een ambulante behandeling bij de forensische GGZ moet ondergaan.
Conform dit advies heeft de officier van justitie gevorderd:
«De officier van justitie heeft ook gevorderd dat naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht, een behandelverplichting (ambulante begeleiding), een verplichting tot begeleid wonen en een verplichting mee te werken aan de aanpak gemeente Amsterdam en begeleiding en ondersteuning door de niet-gecontracteerde zorginstantie Sensa-Zorg. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbenemende maatregel zal worden opgelegd, te weten een locatieverbod, en dat deze dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.»
De rechtbank heeft vervolgens overwogen:
«De rechtbank maakt zich – gelet op de problematiek van verdachte – zorgen of verdachte niet opnieuw dergelijke strafbare feiten zal plegen, bijvoorbeeld als verdachte zich weer boos maakt over de Palestijnse zaak. (...) Om ervoor te zorgen dat verdachte niet opnieuw de fout in gaat, legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken op, met een proeftijd van 2 jaar.»2
De rechtbank legde hierbij de algemene voorwaarde op dat verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar niet schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit. Verder legde de rechtbank conform de eis van de officier van justitie de volgende bijzondere voorwaarden op:
Verdachte moet zich melden bij de reclassering, zolang en zo vaak als de reclassering dat nodig acht.
Verdachte wordt verplicht om zich ambulant te laten behandelen bij ambulante forensische zorg, om mee te werken aan begeleid wonen en om zich de bemoeizorg vanuit de gemeente Amsterdam en de zorginstantie Sensa-Zorg te laten welgevallen.
Ook is aan de verdachte door de rechtbank een locatieverbod opgelegd, dat onder meer inhoudt dat de verdachte zich niet zal ophouden binnen een straal van honderd meter rondom het restaurant.
Klopt het dat Saleh A. een gebiedsverbod heeft van 100 meter rondom restaurant HaCarmel? Zo ja, hoe heeft de politie hierop gehandhaafd?
Ja, zoals in het antwoord op vraag 4 vermeld, heeft de rechtbank bij het vonnis van 11 juli 2018 de maatregel opgelegd dat verdachte zich gedurende twee jaren niet zal ophouden in een straal van honderd meter rond restaurant HaCarmel, zoals ook was gevorderd door het Openbaar Ministerie. De politie heeft vervolgens op de momenten dat daarvoor aanleiding bestond intensief gesurveilleerd rondom het restaurant. Verder zijn er in de omgeving van het restaurant gemeentelijke camera’s geplaatst, die er nog steeds hangen.
Is u bekend dat een aantal weken geleden de woorden «find Jew» met zwarte marker op de deurpost van restaurant HaCarmel zijn geschreven? Is hier opvolging aan gegeven door de politie of het openbaar ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals hiervoor vermeld in antwoord 2, doet de politie onderzoek met behulp van camerabeelden.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van een antisemitisch motief? Deelt u de mening dat het ontzettend belangrijk is voor het veiligheidsgevoel van Amsterdammers, en daarbij de Joodse gemeenschap in het bijzonder, om het kwaad te benoemen voor wat het is en daarop vervolgens adequaat te handelen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar het incident op 8 mei 2020 nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak. In zijn algemeenheid deel ik de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en bestreden moet worden. Ik acht het met u van het grootste belang dat burgers zich veilig voelen in hun eigen stad. Juist dit was mijn motivering om op 5 juni jl. bij een aantal Joodse ondernemers langs te gaan. Adequaat optreden van politie en OM is daar dienstig aan en ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren. In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen4 heb ik in het antwoord op vraag 5 aangegeven dat ik van mening ben dat het belangrijk is om antisemitische incidenten te herkennen en correct op te volgen. Voor de politie betekent dit dat kennis en inzichten ten aanzien van verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving goed geborgd blijven in haar organisatie via de «Netwerken Divers Vakmanschap» in de eenheden. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken binnen de politie, zoals het Joodse Netwerk, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten met de groepen in de samenleving.
Naar aanleiding van het WODC-onderzoek naar strafverzwaringsgronden bij discriminatie dat recent aan uw Kamer is toegestuurd, ben ik met de politie en het OM in gesprek over eenduidige werkdefinities die handvaten kunnen zijn bij de beoordeling van gedragingen en uitingen.
Daarnaast is het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM recentelijk structureel uitgebreid met 2,5 fte. Tegelijkertijd blijft er aandacht voor het steviger positioneren van de Regionale Discriminatie Overleggen (RDO’s), zodat een betere afstemming met politie en ADV’s kan plaatsvinden over de vraag welke aanpak het beste effect sorteert.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan de belofte gedaan in de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen, waarbij er maatregelen zouden worden genomen om op een juiste manier opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?2
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording van deze eerder gestelde schriftelijke vragen heeft aangegeven dat de afhandeling van antisemitische incidenten op de agenda staat van uw overleggen met het OM en de politie? Op welke manier heeft u hier sinds de beantwoording van deze schriftelijke vragen aandacht aan besteed? Bent u van mening dat de huidige aanpak van antisemitische incidenten afdoende is? Zo nee, hoe gaat u deze aanpak intensiveren?
De aanpak van discriminatie – waaronder discriminatie met een antisemitisch motief – is regelmatig onderwerp van gesprek met OM, politie en de regioburgemeesters in de reguliere bestuurlijke overleggen. In deze overleggen is bevestigd dat discriminatie een hardnekkig probleem is dat blijvend onze aandacht verdiend. In het door mij geïnitieerde WODC-onderzoek naar de toepassing van strafverzwaringsgronden bij discriminatie wordt geconcludeerd dat politie en OM hun aanpak hebben versterkt, maar dat er nog een aantal verbeteringen mogelijk zijn. Hierover ben ik met genoemde organisaties in gesprek.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de constante antisemitische vernielingen en bedreiging bijna «gewoon» beginnen te worden voor de familie van restaurant HaCarmel? Deelt u de mening dat antisemitisme nooit normaal mag worden gevonden en dat we als samenleving en overheid de verantwoordelijkheid hebben om hier hard tegen op te treden? Zo ja, op welke concrete manier gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 7.
De maatregelen om handelsstromen op gang te houden. |
|
Bart Snels (GL), Eppo Bruins (CU), Joost Sneller (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven welke rol de Rijkscommissie voor export-, import-, en investeringsgaranties heeft gespeeld bij het samenstellen van het pakket aan maatregelen?1
De Rijkscommissie voor export-, import-, en investeringsgaranties (Rijkscommissie) heeft onder meer als taak om als klankbord te fungeren op het terrein van (inter)nationale vraagstukken en mogelijke oplossingen daarvoor op het gebied van de exportkredietverzekering (ekv) als bedoeld in artikel 3 lid 2 van «de Kaderwet financiële verstrekkingen Financiën». Om deze reden heb ik namens het kabinet bij de Rijkscommissie getoetst of er knelpunten zijn t.g.v. covid-19 voor de export en in hoeverre de door het kabinet voorgestelde verruimende maatregelen eraan bijdragen om de negatieve economische gevolgen van covid-19 op export te mitigeren.
Hoeveel leden kent de Rijkscommissie voor export-, import-, en investeringsgaranties op dit moment? Hoe zijn deze leden onderverdeeld in de vier subcategorieën artikel 4 lid 3 van de Regeling Rijkscommissie voor export?2
De Rijkscommissie kent op dit moment 23 leden en een voorzitter. Van de 23 leden zijn 16 leden deskundigen die een functie bekleden op het gebied van industrie, landbouw, handel, dienstverleningsbedrijven, bank- en verzekeringswezen; 2 leden die het georganiseerde bedrijfsleven vertegenwoordigen; 1 lid is een vertegenwoordiger van toegelaten kredietverzekeringsmaatschappijen; en 4 leden zijn vertegenwoordigers van de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken.
Hoe gaan deze maatregelen helpen om te zorgen voor betere coronabestrijding in Nederland en internationaal, bijvoorbeeld kijkend naar de bevordering van handel in gezondheidsmiddelen?
Ik heb namens het kabinet aan ADSB gevraagd een speciale fast track in te richten voor ekv-aanvragen die spoed hebben in verband met covid-19. Via deze fast track heeft ADSB een aantal ekv-aanvragen in behandeling genomen voor transacties op het gebied van de export van medische apparatuur die een bijdrage kunnen leveren aan betere coronabestrijding in het buitenland.
Hoe wordt gewaarborgd dat de nieuwe verruimde maatregelen geen inbreuk maken op de private commerciële markt voor exportkredietverzekeringen (ekv)? Zijn hierover afspraken gemaakt met commerciële exportkredietverzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken?
Het uitgangspunt is dat de ekv additioneel is aan de private verzekeringsmarkt. Dat geldt ook voor het pakket verruimende maatregelen. Bij het uitbreken van covid-19 bleek de markt voor kortlopende exportkredieten, die normaal goed op de private markt te verzekeren zijn, snel op te drogen. De Europese Commissie heeft na signalen daarover van de Export Credits Group een publieke consultatie gehouden, waarbij ook de private verzekeraars inbreng hebben geleverd. Omdat hieruit bleek dat de capaciteit op deze private markt inderdaad snel afnam, heeft de Europese Commissie besloten publieke verzekeraars o.a. tijdelijk de mogelijkheid te geven kortlopende exportkredietverzekeringen naar hoge inkomenslanden te verstrekken.3
Bent u bekend met de gezamenlijke verklaring van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) over schulden van International Development Association (IDA)-landen?3
Daar is het kabinet bekend mee. Deze verklaring heeft concreet geleid tot het Debt Service Suspension Initiative(DSSI) van de G20 en de Club van Parijs. Nederland heeft, in het kader van de Club van Parijs, meegewerkt aan de nadere vormgeving en implementatie van dit initiatief.
Hoe ziet u het verruimen van het landenbeleid en landenplafonds van de exportkredietverzekering in het licht van de oproep van de Wereldbank om schuldenverlichtende maatregelen te nemen richting ontwikkelingslanden? Hoe gaat u voorkomen dat de genomen maatregelen ten aanzien van de ekv zullen leiden tot hogere risico’s en meer schulden voor ontwikkelingslanden? Wat is de rol van de afspraken rond duurzaam leenbeleid die in het kader van de OESO Export Credit Group zijn gemaakt?
Bij de afgifte van een ekv t.b.v. een publieke crediteur wordt altijd rekening gehouden met de capaciteit van het desbetreffende land om de schuldenlast te dragen. Dit geldt ook nu het kabinet meer maatwerk toepast met betrekking tot het landenbeleid van de ekv in het kader van de coronacrisis. Zo blijft Nederland bijvoorbeeld zoals is afgesproken binnen de OESO Export Credit Group voor landen met schuldenproblematiek de Sustainable Lending Guidelines and Principles toepassen.
Op welke wijze geeft het pakket aan maatregelen invulling aan de gezamenlijke verklaring van de Europese Raad van 26 maart j.l. waarin de groene transitie expliciet wordt genoemd in de context van een exitstrategie uit de coronacrisis?4 Deelt u de mening dat het pakket aan maatregelen inzake de ekv een kans is om projecten die bijdragen aan duurzame overheidsdoelstellingen, zoals het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) en de doelen van het Klimaatakkoord, te promoten? Zo nee, waarom niet?
In deze onzekere tijd is de ekv van cruciaal belang om de export en de economie te ondersteunen. Het pakket aan verruimende maatregelen inzake de ekv komt alle transacties ten goede die passen binnen het ekv beleid en die anders niet tot stand hadden kunnen komen. Hiervan profiteren dus ook groene transacties (zie ook mijn antwoord op vraag6. Hoewel de ekv niet is gericht op het realiseren van de SDG’s in de ontvangende landen, maar op het stimuleren van Nederlandse export en werkgelegenheid, kan het een bijdrage leveren aan de SDG’s. Het kabinet zal in onder andere de ekv-monitor 2019 rapporteren over hoe de ekv een bijdrage levert aan de SDG’s.
Bent u bekend met de oproep van de secretaris-generaal van de VN, António Guterres5, om de link te leggen tussen coronasteun voor bedrijven met voorwaarden voor duurzame ontwikkeling en creatie van groene banen?
Ja, daar is het kabinet bekend mee.
Welke maatregelen neemt u om te bevorderen dat de verruimingsmaatregelen van de ekv aansluiten op de ambities en behoeften van mkb-bedrijven en start-ups en andere innovatieve initiatieven vanuit het bedrijfsleven?
Het kabinet is mede doordat veel mkb-bedrijven afhankelijk zijn van leverancierskredieten overgegaan tot het herverzekeren van dergelijke kredieten. Daarnaast heb ik namens het kabinet voorafgaand aan het nemen van de verruimende maatregelen op gebied van de ekv bij de Rijkscommissie, waarin het mkb door verschillende leden vertegenwoordigd wordt, o.a. getoetst in hoeverre de door het kabinet voorgestelde verruimende maatregelen eraan bijdragen om de negatieve economische gevolgen van covid-19 op export te mitigeren.
Deelt u, in lijn met de oproep van de VN, de mening dat het aanpakken van de coronacrisis en de klimaatcrisis hand in hand moeten gaan?
Het kabinet neemt maatregelen tegen de coronacrisis om primair de economie en de werkgelegenheid te herstellen en in het licht daarvan ook zoveel als mogelijk een positieve impact te maken op het klimaat.
Bent u bekend met de oproep van de executive director, Dr. Birol, van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) om de stimuleringspakketten vanuit de overheid vooral aan te wenden voor een duurzamere toekomst?6 Hoe geeft u gehoor aan deze oproep?
Ja, daar is het kabinet bekend mee. Op Europees niveau steunt het kabinet de inzet van de Europese Commissie om herstelmaatregelen te richten op het realiseren van de Green Deal. Op mondiale schaal zullen de multilaterale banken een belangrijke rol spelen in de respons op en het herstel na de coronacrisis.
Nederland vraagt aandacht voor bestaande klimaatdoelen bij de totstandkoming van de economische herstelmaatregelen van multilaterale banken. Juist in deze tijd is het van belang dat multilaterale banken hun bestaande toezeggingen op het gebied van klimaat blijven naleven en klimaat blijven agenderen.
Bij de bespreking van de eerste herstelfinanciering door de Wereldbankgroep en de regionale ontwikkelingsbanken, heeft Nederland om een strategisch raamwerk gevraagd voor koolstofarm, inclusief en weerbaar herstel, dat de wereld in staat stelt «to build back better».
Deelt u, in lijn met de oproep van de IEA, de mening dat stimulering vooral nodig is voor schone energieprojecten in plaats van die gerelateerd aan fossiele energie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt het grote belang van de transitie van fossiele naar duurzame energie voor het behalen van de klimaatdoelen en het helpen bouwen aan duurzame, weerbare economieën wereldwijd.
Het kabinet vraagt bij mondiale herstelpakketten dan ook prioriteit voor investeringen in decarbonisatie van de economie, klimaatmitigatie en adaptatie, circulaire economie, het scheppen van groene banen, en universele toegang tot duurzame energie, water en voedselzekerheid, langs de lijnen van de SDG-agenda.
Het IEA is een belangrijke internationale kennispartner van Nederland op het gebied van energiebeleid. Het kabinet acht de analyses en adviezen van het IEA met betrekking tot stimulering van de energietransitie in de context van herstelmaatregelen waardevol. Het kabinet ziet met interesse uit naar het aangekondigde IEA special report over duurzaam herstel.
Welke rol spelen ekv bij het bevorderen van de transitie naar duurzame energiebronnen?
Voor producenten van kapitaalgoederen en de aannemerij is ekv-dekking van cruciaal belang. Zonder ekv-dekking komen de onderliggende contracten veelal niet tot stand. Om het aantal groene transacties in de ekv-portefeuille te stimuleren heeft het kabinet het afgelopen jaar een aantal aanpassingen doorgevoerd in het ekv-instrumentarium.9 Zo wordt er o.a. een ruimer Nederlands content beleid gehanteerd voor evident groene projectfinanciering. Dit betekent dat we een groter deel van de transactie kunnen verzekeren, waardoor sponsoren en opdrachtgevers een extra prikkel hebben om Nederlandse bedrijven te contracteren. Verder verleent het kabinet 95 procent dekking op groene projectfinancieringen in plaats van de 80 procent dekking voor reguliere projectfinancieringen. Deze maatregelen hebben betrekking op hernieuwbare energieprojecten, zoals de bouw van windmolenparken op zee. Op die manier maken we het aantrekkelijker voor Nederlandse bedrijven om te opereren in de duurzame energiemarkt en komen ook projecten die leiden tot duurzame energiebronnen tot stand.
Welke gevolgen hebben de lage grondstofprijzen voor fossiele brandstoffen voor de krachtens de ekv verzekerde risico’s? Hoe worden de risico’s voor de Staat in dit licht beperkt?
Het is momenteel niet de verwachting dat de lage olieprijs directe gevolgen heeft voor de ekv-portefeuille. Transacties die financieel in enige vorm zijn gelinkt aan de olieprijs kennen veelal een lange kredietduur. Dit biedt ruimte om bijvoorbeeld eventuele betalingsachterstanden van debiteuren in te halen. Desalniettemin, bij de financiële analyse van een transactie wordt beoordeeld of een debiteur de transactie kan dragen; daarbij wordt ook rekening gehouden met de eventuele afhankelijkheid van olie- en gasprijzen.
Klopt het dat de verruimde mogelijkheden in gelijke mate voor alle projecten en sectoren gelden? Zo ja, waarom sluit u fossielgerelateerde projecten niet (ten dele) uit van deze verruiming? Bent u bereid alsnog met voorstellen te komen om fossiele energiegerelateerde projecten (ten dele) uit te sluiten van de verruimde steunmaatregelen?
De verruimde maatregelen zijn tijdelijk van aard en hebben als doel om de export van het Nederlandse bedrijfsleven extra te steunen en daarmee een positieve bijdrage te leveren aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid in deze moeilijke tijd. Deze staan, net als het bredere ekv-instrumentarium, open voor alle sectoren van de economie om de economie als geheel zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen. Zoals aangegeven bij vraag 13 zijn er daarnaast dit jaar een aantal aanpassingen doorgevoerd in het ekv-instrumentarium om groene projecten extra te ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat het Franse parlement op 28 december een wet heeft aangenomen waardoor de Franse regering voor 30 september 2020 scenario’s uitgewerkt dient te hebben aangaande de volledige stopzetting van steun voor fossielgerelateerde projecten door middel van ekv?7 Wat is uw appreciatie van deze beweging in Frankrijk?
Ja, daar is het kabinet bekend mee. Dit toont aan dat de discussie omtrent ekv-steun aan transacties gerelateerd aan de fossiele energie in meer landen begint te leven, hetgeen ons helpt bij het agenderen van dit onderwerp in Europees en mondiaal verband. Het kabinet is actief om met gelijkgezinde landen, waaronder Frankrijk, verduurzaming en vergroening van de ekv in internationale gremia onder de aandacht te brengen.
Deelt u de mening dat een dergelijk rapport een meerwaarde kan hebben bij de verduurzaming van ekv? Zo ja, bent u bereid scenario’s uit te werken voor een volledige stopzetting van steun voor fossielgerelateerde projecten door middel van ekv en daarmee inzicht te verschaffen in de positieve en negatieve gevolgen voor de Nederlandse economie en het klimaat?
Het kabinet zal het Franse rapport dat zich concentreert op scenario’s voor volledige stopzetting van dekkingsmogelijkheden vanuit de ekv voor fossiel-gerelateerde projecten met belangstelling bestuderen. Het Franse rapport zal mogelijk inzichten opleveren die kunnen bijdragen aan de internationale beleidsontwikkeling op het terrein van verduurzaming van de ekv. Het kabinet wacht de uitkomsten van het Franse onderzoek af.
Ondertussen heeft Nederland in internationaal verband een voortrekkersrol bij de ontwikkeling van een methodiek om de milieuaspecten van de ekv-portefeuille te kunnen meten. Binnen de wereld van internationale kredietverzekeraars bestaat veel belangstelling voor de Nederlandse bevindingen.
De uitkomsten van de Franse studie en de Nederlandse methodiek leveren input op voor internationale beleidsontwikkeling voor ekv waarbij milieu werkgelegenheids- en level playing field aspecten in samenhang dienen te worden beschouwd.
Deelt u de mening dat het wenselijk is een CO2-reductieplan op te stellen met als doel de geleidelijke doch volledige uitfasering van steun voor fossielgerelateerde projecten, inclusief tussendoelstellingen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 15 staat de ekv open voor alle sectoren van de economie. Wel neemt het kabinet maatregelen om verdere vergroening van de ekv-portefeuille te stimuleren (zie antwoord op vraag11, wat zal bijdragen aan CO2-reductie.
Bent u bereid bij het opstellen van deze scenario’s en bijbehorende CO2-reductieplannen samen te werken met andere EU- en/of OESO-lidstaten, zoals Frankrijk die deze beweging ook hebben ingezet? Zo ja, welke concrete stappen ziet u om deze samenwerking vorm te geven? En welke kansen ziet u om hierin een voortrekkersrol te vervullen?
Nederland acht vergroening van de ekv erg belangrijk en neemt internationaal met Frankrijk een voortrekkersrol in deze discussie in. Zie ook mijn antwoord op vraag 17.
Het bericht ‘Agressie tegen agenten neemt fors toe: Mijn gehoorschade is mogelijk blijvend’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agressie tegen agenten neemt fors toe: Mijn gehoorschade is mogelijk blijvend»?1
Ja.
Wat is de verklaring voor de forse stijging van de gevallen van agressie tegen agenten, waaronder zelfs pogingen tot doodslag?
Agressie en geweld tegen politieambtenaren is onacceptabel. Zoals ook in het artikel wordt opgemerkt zou een toename van agressie en geweld in coronatijd onder andere kunnen samenhangen met de toename van het aantal meldingen van overlast.
De in het artikel gemelde toename van pogingen tot doodslag heeft betrekking op de cijfers van geweld tegen politieambtenaren in 2019 ten opzichte van 2018. Uit de geregistreerde cijfers kan geen verklaring worden afgeleid voor deze toename. Naast een toename in een aantal categorieën is in andere categorieën sprake van een afname. Het totale aantal gevallen van agressie en geweld tegen politieambtenaren is in 2019 licht gedaald ten opzichte van 2018.
Deelt u de mening dat ieder geval van verbaal en/of fysiek geweld tegen agenten onacceptabel is en fors bestraft moet worden? Zo nee, waarom niet?
Politiemensen moeten in een veilige omgeving hun werk kunnen uitvoeren. Uit de cijfers van de politie blijkt helaas dat zij regelmatig geconfronteerd worden met geweld en agressie. Dit is onaanvaardbaar. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en diens omgeving. Wij achten het daarom van groot belang dat tegen de geweldplegers hard, eenduidig, effectief en snel wordt opgetreden. Dit gebeurt door zaken van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak – conform de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) – met prioriteit te behandelen, eenduidig te registreren en zoveel mogelijk lik op stuk toe te passen. Verder wordt ook een zwaardere straf geëist en wordt de schade zoveel mogelijk verhaald op de daders.
Zo ja, waar blijft het wetsvoorstel Taakstrafverbod bij geweld tegen hulpverleners naar aanleiding van de motie Helder c.s. (ingediend 22 november 2018)?2
Het wetsvoorstel Taakstrafverbod is op dit moment voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Het streven is het wetsvoorstel spoedig na het ontvangen van het advies bij de Tweede Kamer in te dienen. We verwachten dat dit voor het zomerreces zal zijn.
En zo ja, waar blijft het al jarenlang beloofde plan van aanpak om de overlast door verwarde personen niet meer op het bordje van de politie te laten liggen, maar het door de GGZ te laten aanpakken, waar het primair ook hoort?
Er is de afgelopen jaren volop ingezet op een integrale goed werkende persoonsgerichte aanpak voor mensen met verward gedrag en deze aandacht hebben we stevig vastgehouden. In de brief van 10 december 2019 aan uw Kamer (Kamerstuk 2019–2020, 52 424, Nr. 494) bent u laatstelijk geïnformeerd over de stand van zaken. Het is daarbij goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. Het grootste deel is niet gevaarlijk voor zichzelf of voor anderen en veroorzaakt geen overlast.
Dit neem niet weg dat we samen met gemeenten veel aandacht hebben voor het deel van deze doelgroep dat wel betrokken is bij (gewelds)incidenten. Zorgwekkende signalen moeten vroegtijdig worden gezien, gemeld en opgepakt en de samenwerking tussen zorg en veiligheid op lokaal niveau moet dan ook verder worden versterkt. De initiatieven hiervoor leiden nu ook tot resultaten in de praktijk, maar hier moet ook nog door alle partijen samen hard aan worden getrokken. Voor deze noodzakelijke persoonsgerichte aanpak ligt nu de regie bij gemeenten en regio’s. Het Verbindend Landelijk OndersteuningsTeam (VLOT) is ingericht om gemeenten en regio’s daar waar nodig te ondersteunen. Ook zal per 1 juli het landelijk meldnummer niet-acuut live gaan. Burgers met zorgen over personen met verward gedrag kunnen via dit landelijke nummer worden doorverbonden met regionale en gemeentelijke meldpunten
Indien toch een melding wordt gedaan via 112 van een melding van een acute situatie of een strafbaar feit, zetten we in op goede triage. Het is onze ambitie voor 2020 om bij iedere melding, waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek, een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Hiermee hoeft de politie enkel in actie te komen wanneer de situatie om hun ingrijpen vraagt en kan zij ontlast worden.
Deelt u voorts de mening dat de softe aanpak door de rechterlijke macht mede debet is aan de (forse) stijging van geweld tegen agenten? Zo nee waarom niet?
Bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak verhoogt het OM de strafeis conform de OM-richtlijn en de ELA. Bij de straftoemeting door de rechter zijn landelijke oriëntatiepunten van belang. Deze oriëntatiepunten zijn door de rechtspraak zelf vastgesteld en vormen veelal het vertrekpunt bij de straftoemeting. In deze oriëntatiepunten wordt betekenis toegekend aan de omstandigheid dat geweld werd toegepast tegen een persoon met een publieke taak. Gebleken is dat rechters de eis van het OM in geval van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak veelal volgen. Bij mij is geen signaal bekend dat rechters structureel een veel lagere straf opleggen dan de eis van de officier van justitie.
En zo nee, wat vindt u dan van het feit dat de zogenoemde «trouwstoetmepper» de behandeling van zijn strafzaak in vrijheid mocht afwachten en pas de cel inging toen hij eerder opgelegde voorwaarden had geschonden?
Het is aan de rechter om de afweging te maken of een verdachte de behandeling van zijn strafzaak in vrijheid mag afwachten.
Als Minister die het onderwerp slachtoffers in de portefeuille heeft, vindt u niet dat bij geweld tegen agenten niet alleen de samenleving in het algemeen, maar de gezinsleden van de getroffen agenten in het bijzonder ook aandacht verdienen?
Wij vinden het inderdaad heel belangrijk dat ook het thuisfront betrokken wordt. Na een geweldsincident wordt de politieambtenaar, en indien nodig ook diens directe familieleden en collega’s, door het politiekorps opgevangen en de nodige zorg en nazorg geboden. Medewerkers en hun thuisfront kunnen voor hulpvragen terecht bij de leidinggevende, de casemanager en voor (na)zorg bij mentale problemen 24/7 bij het 24-uursloket.
Een verdubbeling van criminaliteit door asielzoekers. |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Incidenten in azc’s verdubbeld»?1
Ja.
Waarom is de media wederom eerder ingelicht over belangrijke informatie dan de Tweede Kamer? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Zoals ik heb aangegeven in het vragenuur op 19 mei jl. is de berichtgeving (in de NRC) vóór de verzending aan uw Kamer op 13 mei gebaseerd op een versie van het incidentenoverzicht die niet door mij is verstrekt. Het door mij vastgestelde incidentenoverzicht is pas op 13 mei gepubliceerd.
Kunt u de Kamer nog deze week een volledig overzicht sturen met het aantal incidenten gepleegd door asielzoekers, welke incidenten het betreft, hoeveel verblijfsvergunningen zijn afgewezen dan wel ingetrokken en hoeveel van deze asielzoekers zijn vastgezet en uitgezet?
In het incidentenoverzicht 2019 dat ik op 13 mei jl. aan uw Kamer heb aangeboden treft u achtereenvolgens aan incidenten op COA-locaties, registraties van misdrijven waarvan vreemdelingen worden verdacht en verblijfsrechtelijke consequenties van criminaliteit door vreemdelingen.
Bent u nu eindelijk bereid een volledige asielstop in te stellen nu wederom blijkt dat de criminaliteit onder asielzoekers is toegenomen?
Nee. Zoals ik de leden Emiel van Dijk en Helder eerder heb gemeld (Kamervragen (Aanhangsel) 2019–2020, nr. 1287), is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.