Het bericht dat keuringen voor de WIA en Wajong telefonisch worden afgehandeld. |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Via de telefoon bepalen of iemand wel of niet kan werken, niet mogelijk zeggen UWV-artsen?1
Ja.
Hoeveel medische keuringen ten bate van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) worden maandelijks door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) gedaan en afgehandeld? Voor hoeveel van deze keuringen is normaal gesproken een fysiek gesprek onderdeel van de keuringsprocedure?
In 2019 bedroeg het gemiddelde aantal WIA-claimbeoordelingen 4.962 per maand, het aantal WIA-herbeoordelingen 2.489 per maand en het gemiddelde aantal Wajong-beoordelingen 725 per maand.
Een fysiek spreekuur is normaal gesproken een onderdeel van nagenoeg alle WIA-claimbeoordelingen en Wajong-beoordelingen. Ernstig zieke cliënten die niet in staat zijn om naar het spreekuur te komen vormen hierop een uitzondering. WIA-herbeoordelingen worden in tien tot vijftien procent van de gevallen uitgevoerd zonder fysiek spreekuur, dus op basis van beschikbare informatie en eventueel telefonisch contact.
Op basis van welke criteria wordt normaliter bepaald of een medische keuring plaats kan vinden zonder fysieke afspraak? Hoe vaak worden deze criteria van toepassing verklaard?
Het gaat bij WIA-claimbeoordelingen, WIA-herbeoordelingen en Wajong-beoordelingen om een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De verzekeringsarts voert het verzekeringsgeneeskundig onderzoek uit op basis van de standaard «Onderzoeksmethoden». Hij of zij bepaalt – afhankelijk van de plausibiliteit en consistentie van verkregen informatie en indrukken – per casus de uitgebreidheid van het onderzoek en de manier waarop hij of zij informatie inwint: dit kan schriftelijk, telefonisch en/of in een persoonlijk gesprek. Zie voor het overige het antwoord op vraag 2.
Wat is nu de precieze instructie aan verzekeringsartsen rondom het opvragen van medische informatie? Hoe wordt daarbij geborgd dat alle relevante informatie beschikbaar is om een beslissing op te baseren?
UWV werkt op basis van de standaard «Communicatie met behandelaars». Verzekeringsartsen vragen medische informatie op indien deze onmisbaar is voor de beoordeling of als een betrokkene daarop aandringt. Zij houden daarbij rekening met de omstandigheid dat bepaalde curatieve artsen op dit moment mogelijk belast zijn met de zorg voor Covid-19 patiënten. Een groot deel van de huisartsen en specialisten heeft naar verwachting op dit moment wel de tijd en de mogelijkheid om antwoord te geven op gerichte vragen. De verzekeringsarts maakt zelf de afweging of hij of zij over voldoende informatie beschikt om een beoordeling te verrichten.
Welke mogelijkheden heeft UWV om bij telefonische keuringen alleen tijdelijke uitkeringen toe te kennen? En welke mogelijkheden heeft UWV om in de totale werkvoorraad alleen zaken te behandelen waarbij überhaupt sprake zou zijn van een tijdelijke uitkering? In hoeverre worden die mogelijkheden daadwerkelijk toegepast?
Om continuïteit en inkomenszekerheid te garanderen kiest UWV er voor om waar mogelijk inhoudelijke besluiten af te geven. Lukt dit niet, dan stelt UWV de beoordeling uit tot het moment dat een fysiek spreekuur weer mogelijk is. UWV volgt daarbij ook in de crisisperiode regulier beleid als het gaat om het verstrekken van voorschotten. Dat betekent dat UWV bij uitstel van een WIA-claimbeoordeling een voorschot verstrekt tot het moment dat de beoordeling plaats kan vinden. Voor de WIA-herbeoordeling geldt dit niet, omdat de bestaande uitkering in dat geval doorloopt.
Ook bij uitstel van een Wajong-beoordeling verstrekt UWV conform bestaand beleid geen voorschot, omdat uitstel – in tegenstelling tot bij de WIA-claimbeoordeling – meestal geen inkomensdaling voor de aanvrager met zich meebrengt. Daarnaast is de ervaring dat een ruime meerderheid van de aanvragers na beoordeling geen recht krijgt op een Wajong-uitkering. Als de betrokkene aan de voorwaarden voldoet, kan hij of zij bij uitstel van een Wajong-beoordeling in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. UWV adviseert de betrokkene in dat geval daarom om met de gemeente de mogelijkheden te bespreken. Als UWV op een later moment een Wajong-uitkering toekent, ontvangt de betrokkene deze uitkering met terugwerkende kracht vanaf het moment dat hij of zij de oorspronkelijke aanvraag indiende.
Klopt het dat UWV een intern coronacrisisplan heeft waarin het volgende staat: «Gedurende de crisis worden in beginsel geen voorschotten WIA verstrekt» en dat het niet de bedoeling is «dat we beoordelingen doorschuiven naar een later tijdstip. Dat zou ons op een grote achterstand zetten», zoals dagblad Trouw bericht? Zo nee, wat staat er dan wel?
De genoemde passages waren inderdaad onderdeel van interne UWV-communicatie. Zie het antwoord op vraag 5 voor een nadere toelichting.
Wat betekent het «in beginsel niet verstrekken van voorschotten»? Zou dit ertoe kunnen leiden dat mensen die om goede redenen een WIA- of Wajonguitkering aanvragen zonder inkomen komen te zitten? Waar worden deze mensen naartoe verwezen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich de problemen bij het experiment in Groningen, waarbij dossiers op afstand gecontroleerd werden en 30% van de toekenningen achteraf onterecht bleek? Hoe verschilt de huidige beoordeling van de beoordelingswijze bij het experiment in Groningen?2
Bij het genoemde experiment vond in beginsel geen contact plaats met de betrokken uitkeringsgerechtigde en werd de beoordeling enkel gebaseerd op de in het dossier aanwezige informatie. Bovendien was de op kantoor Groningen toegepaste werkwijze in operationele en juridische zin niet juist. In de huidige crisissituatie wordt in beginsel wel gesproken met de cliënt en vinden de beoordelingen plaats door of onder de verantwoordelijkheid van geregistreerde verzekeringsartsen.
Welke maatregelen heeft UWV genomen om te voorkomen dat onterecht uitkeringen worden verstrekt op basis van telefonische keuringen?
De sociaal-medische beoordelingen vinden plaats door of onder de verantwoordelijkheid van opgeleide en geregistreerde verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Op districtsniveau en op het hoofdkantoor houdt UWV zicht op hun betrokkenheid, zowel door datamonitoring als door persoonlijk contact. Adviserend verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zijn bovendien beschikbaar voor inhoudelijke afstemming.
De geheimhoudingsclausules in IMVO-convenanten |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de vervolguitzending van Keuringdienst van Waarde (KvW) over de slavenarbeid op tomatenplantages in Zuid-Italië?1
De betreffende aflevering van de Keuringsdienst van Waarde is mij bekend.
Wat is uw reactie op de weigering van supermarkten om in gesprek te gaan over de slavenarbeid die in hun productieketens is ontdekt?
De Nederlandse overheid vraagt bedrijven om in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen gepaste zorgvuldigheid (due diligence) uit te voeren. Dit doen zij door hun waardeketens in kaart te brengen en risico’s, zoals uitbuiting, te identificeren en deze op basis van een prioritering naar ernst en waarschijnlijkheid te voorkomen of aan te pakken. Verder wordt van bedrijven volgens de OESO-richtlijnen gevraagd op transparante wijze over dit proces te rapporteren. Onderdeel van due diligence is betekenisvolle betrokkenheid van stakeholders.
In de uitzending van 23 april jl. van KvW heeft branchevereniging Centraal Bureau voor de Levensmiddelenhandel (CBL) een reactie gegeven namens de supermarkten. Hierin heeft CBL onder andere aangegeven dat misstanden in de keten onacceptabel zijn en dat de supermarkten die lid zijn bij CBL over de casus in gesprek zijn gegaan met de leveranciers die samenwerken met plantages in Zuid-Europa. Met leveranciers wordt onder andere gesproken over mogelijke risico’s in de productieketen. CBL heeft hier ook een statement over gepubliceerd op hun website2. Ook binnen het IMVO-convenant zijn de partijen met elkaar in gesprek over de (vermeende) misstanden en hoe hier met alle partijen aan gewerkt kan worden. Doordat brancheorganisaties partij zijn bij de IMVO convenanten gaan zij hierover juist het gesprek aan met hun leden en zoeken zij naar lange termijn oplossingen in een breed samenwerkingsverband.
Kunt u de documenten en informatie die de stuurgroep van het levensmiddelenconvenant naar aanleiding van van de tweede uitzending van de KvW gaat delen, ook aan de Kamer sturen met uw appreciatie?2
Ja, de betreffende informatie is bijgesloten bij deze beantwoording van de Kamervragen4. Mijn appreciatie hiervan is als volgt: De stukken bevatten een chronologische weergave van de momenten waarop de casus, die door de KvW aan de kaak werd gesteld, is besproken binnen de stuurgroep van het convenant. Deze loopt vanaf het moment dat de casus op de agenda is gezet tot en met de laatste notulen van de stuurgroepen waarin de kwestie is besproken. Tevens bevat het document de verklaringen vanuit de drie brancheorganisaties die binnen het convenant werden gedeeld en de publieke verklaring vanuit het convenant, evenals de correspondentie met de Kamer over dit onderwerp. Uit deze stukken valt op te maken welke afspraken er over deze kwestie binnen het convenant zijn gemaakt, hoe hieraan opvolging is gegeven door verschillende partijen en hoe informatie tussen de partijen is gedeeld.
Hoe kan het zijn dat «onderzoek naar mogelijke betrokkenheid» en «mogelijke betrokkenheid van leden bij deze misstanden» zoals beschreven in uw brief van 3 maart 2020 onder het vertrouwensprotocol valt?3 Wat vindt u daarvan?
Elk IMVO-convenant, ook dat van de voedingsmiddelensector, kent een vertrouwensprotocol. Dit protocol borgt de toepassing van nationale en internationale wet- en regelgeving op het gebied van mededinging en privacy. Zo is het voor bedrijven bijvoorbeeld niet toegestaan om concurrentiegevoelige informatie te delen en de deelnemers moeten de wet- en regelgeving respecteren met betrekking tot privacy en persoonsgegevens. Indien het toch noodzakelijk blijkt om concurrentiegevoelige informatie te delen, gebeurt dit op een manier die is toegestaan binnen de wet via een onafhankelijke derde partij. Dat is in dit geval de SER, die ook het secretariaat voert. Het is aan de partijen om gezamenlijk te besluiten om informatie te delen, bijvoorbeeld voor publicatie- en onderzoeksdoeleinden.
In de uitzending van de KvW wordt ten onrechte de indruk gewekt dat dit protocol er zou zijn om misstanden buiten de openbaarheid te houden. Echter, het doel van het protocol is juist om samenwerking van partijen te bevorderen om gezamenlijk deze misstanden in vertrouwen te kunnen bespreken en aan te pakken. Het is inherent aan deelname aan het convenant dat partijen onderling informatie uitwisselen, bijvoorbeeld tijdens vergaderingen. Dat is van belang voor de succesvolle implementatie van het convenant. Partijen verbinden zich er daarom toe alle informatie en documenten die zijn of worden uitgewisseld in het kader van de activiteiten, vertrouwelijk te behandelen en niet aan een derde, niet zijnde het Secretariaat, te openbaren.
De OESO-Richtlijnen schrijven voor dat bedrijven bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, dit zo veel mogelijk in samenwerking met relevante stakeholders moeten doen. Het is goed dat bedrijven dankzij het vertrouwensprotocol in vertrouwen informatie met elkaar en stakeholders in het convenant kunnen delen. Dit bevordert de samenwerking binnen het convenant en het delen van geleerde lessen. Buiten een convenant, en zonder een vertrouwensprotocol, zouden bedrijven waarschijnlijk veel minder snel uitkomsten van dergelijke onderzoeken met elkaar mogen, kunnen of willen bespreken. Uiteraard is het ook belangrijk om in de samenwerking het mededingingsrecht na te leven. Het vertrouwensprotocol staat tegelijkertijd het publiek delen van informatie niet in de weg, mits dit door de partijen gezamenlijk in de stuurgroep wordt besloten.
Hoe verhoudt het vertrouwensprotocol zich tot het verzoek tot informatie «voor publicatie- en onderzoeksdoeleinden» op basis waarvan nu wel documenten worden gedeeld? Is dit een incidentele toezegging?
Het besluit van de stuurgroep om informatie publiekelijk te delen is geheel binnen de huidige en bestaande kaders van het convenant en het vertrouwensprotocol genomen. Bij eventuele nieuwe verzoeken tot het delen van informatie zal de stuurgroep volgens afspraak hier gezamenlijk over besluiten. Het convenant rapporteert jaarlijks publiekelijk over de voortgang van de convenantafspraken.
Hoe kan het zijn dat dit verzoek nu pas wordt ingewilligd? Heeft u de betreffende informatie al eerder gezien, aangezien de Kamer ook eerder om deze informatie heeft verzocht?
Zoals ook in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1268) is aangegeven, heeft de stuurgroep afgesproken dat de branchepartijen die het convenant hebben getekend nader onderzoek zouden doen naar mogelijke betrokkenheid van hun leden bij de door de KvW gesignaleerde (vermeende) misstanden in de tomatensector in Zuid-Italië, en dat zij hierover zouden communiceren aan de stuurgroep.
Eind februari heeft de stuurgroep, waar ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderdeel van uitmaakt, de verklaringen van alle drie de branches ontvangen. Deze statements werden gedeeld binnen de vertrouwelijkheid van het convenant. In aanloop naar het Algemeen Overleg IMVO van 3 maart 2020 was er binnen de stuurgroep van het convenant alleen consensus om aan uw Kamer te communiceren over de gehanteerde procedures omtrent de casus en de uitkomsten daarvan. In de tweede uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over dit onderwerp is het beeld ontstaan dat het convenant geen informatie wil delen met de buitenwereld. Dit heeft ertoe geleid dat partijen in het convenant samen hebben besloten om meer openheid van zaken te geven.
Deelt u de mening dat de vertrouwensprotocollen van de convenanten in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) zo gewijzigd dienen te worden dat de resultaten van onderzoek naar vermeende misstanden in de toekomst wel gepubliceerd worden? Zo nee, hoe is ketentransparantie dan mogelijk?
De vertrouwensprotocollen van de convenanten zijn geen beperking voor individuele bedrijven om transparant te zijn over de risico’s die zij in hun keten ondervinden en over de aanpak van deze risico’s, conform de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de OESO Due Diligence Handreiking. De afspraken die zijn vastgelegd in de IMVO-convenanten volgen de OESO-Richtlijnen. Het protocol zorgt er binnen de convenanten voor dat bedrijven en partijen op vertrouwensbasis met elkaar samenwerken en onderling geleerde lessen kunnen delen. De bedrijven kunnen deze geleerde lessen toepassen in hun eigen processen en hier individueel over rapporteren, wat ketentransparantie bevordert. Binnen het convenant is er tevens een werkgroep Toegang tot Herstel, waarin mogelijkheden worden geëxploreerd voor het opzetten van goed werkende klachtenmechanismes voor mistanden. Daarnaast rapporteren de partijen gezamenlijk over deze geleerde lessen in de jaarrapportage.
Worden de uitwerkingen van de vertrouwensprotocollen meegenomen in de evaluatie van de IMVO-convenanten?
In de Terms of Reference voor de evaluatie van de IMVO-convenanten is opgenomen dat moet worden meegenomen welke factoren de totstandkoming en uitvoering van convenanten kunnen belemmeren. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de elementen waar de vertrouwensprotocollen betrekking op hebben, zoals mededinging, het delen van bedrijfsgevoelige informatie en het gebrek aan vertrouwen tussen partijen en via brancheorganisaties betrokken bedrijven.
Het bericht 'NCG levert in afgelopen drie maanden elf versterkte huizen op' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NCG levert in afgelopen drie maanden elf versterkte huizen op»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in de eerste drie maanden van dit jaar elf huizen heeft versterkt?
Ja. Daarbij moet worden opgemerkt dat de uitvoering van versterking nu veelal sloop-nieuwbouw of ingrijpende versterking betreft. Dit zijn complexe projecten die gekenmerkt worden door een lange doorlooptijd. Er zijn tot en met maart 2020 1210 adressen naar de markt gebracht voor ontwerp, in totaliteit is van 317 adressen het ontwerp gereed (hier kan de schop in de grond) en in totaal zijn 11 adressen opgeleverd.
Wat was de planning als het gaat om het versterken van huizen in de eerste drie maanden?
In het Versnellingspakket dat tijdens het bestuurlijk overleg op 23 januari 2020 is vastgesteld (Kamerstuk 33 529, nr. 718) is een vooruitblik voor 2020 opgenomen. De ambitie is om in 2020 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen uit te voeren. Gekeken naar de realisatie in het laatste kwartaal van 2019 lijkt dit haalbaar. Dit is ook het uitgangspunt dat de gemeenten en de NCG hanteren ten behoeve van hun planvorming. De gemeentelijke plannen van aanpak worden uiterlijk eind mei vastgesteld en bieden inzicht in de uitvoering de komende tijd. Het kabinet zet samen met de NCG, de regio en bouwbedrijven alles op alles om ook de uitvoering van versterkingsmaatregelen te versnellen met de praktijkvariant en de Bouwimpuls. Ik verwacht dat het tempo van de uitvoering door deze maatregelen omhoog zal gaan. Op korte termijn betekenen de afspraken bijvoorbeeld dat met de bouwimpuls circa 900 woningen versneld in uitvoering gebracht kunnen worden door bouwpartijen eerder te betrekken. Hierbij moet worden opgemerkt dat de gebouwen die op dit moment gereed zijn om in uitvoering te worden gebracht veelal fors versterkt moeten worden. De complexiteit van deze projecten betekent dat de planfase en de daadwerkelijke uitvoering de nodige tijd kosten. De verwachting is dat naarmate de gaswinning verder daalt, de noodzakelijke versterkingsmaatregelen minder vergaand worden en de planning en uitvoering sneller zal gaan.
Wat vindt u van het feit dat in drie maanden tijd maar elf huizen zijn versterkt? Deelt u de mening dat dit veel en veel te langzaam gaat en veel te weinig is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de voornaamste oorzaken van het feit dat er maar elf huizen zijn versterkt in de afgelopen drie maanden? Wat kan er worden gedaan om deze oorzaken weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe heeft het coronavirus invloed op het versterken van huizen, naast het feit dat het aantal inspecties achterloopt als gevolg van de maatregelen die zijn genomen rondom het coronavirus?
Omdat de versterking een veiligheidsoperatie is, wordt ook tijdens de Coronacrisis alles op alles gezet om het versterkingsproces zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en eventuele vertraging te minimaliseren. Ten aanzien van de daadwerkelijke start bouw en bouwprojecten: hieraan wordt doorgewerkt conform het protocol «Samen veilig doorwerken». De NCG heeft extra bewonersbegeleiders aangesteld om bewoners te begeleiden in alle stadia van het versterkingsproces.
Welke maatregelen kunnen er op korte termijn worden genomen om de versterking van huizen in Groningen te versnellen, vanzelfsprekend binnen de richtlijnen en adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Omdat de versterking een veiligheidsoperatie is, wordt ook tijdens de coronacrisis alles op alles gezet om het versterkingsproces zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en eventuele vertraging te minimaliseren. Vanwege de crisis is heeft de NCG 167 geplande opnames en nog eens 40 opnames uit bijzondere projecten noodgedwongen afgezegd. Inmiddels zijn opnames op vrijwillige basis hervat. De NCG heeft om vertraging te voorkomen een alternatieve werkwijze uitgetest, eveneens op vrijwillige basis. Bij een alternatieve werkwijze wordt in een telefonisch gesprek met eigenaren bepaald welke vorm van opname mogelijk is voor het pand en geschikt is voor de bewoner. Dit kan zijn een opname door de bewoner zelf met een camera eventueel onder begeleiding van een deskundige of een fysieke opname waarbij het inspectiebureau langskomt binnen de kaders van de RIVM-richtlijnen. De eerste ervaringen zijn positief. De NCG onderzoekt of deze wijze van opnemen mogelijk ook op langere termijn kan worden toegepast. De engineerbureaus, die de bouwkundige beoordelingen uitvoeren, zijn verzocht om binnen haar mogelijkheden en de richtlijnen van het RIVM zoveel mogelijk de beoordelingen uit te voeren. Daarnaast wordt verder gegaan met steekproefsgewijze reviewen van de aangeleverde beoordelingen. Hierdoor zal naar verwachting in de komende periode de maandproductie licht kunnen stijgen. Verder werkt de NCG samen met de ingenieursbureaus aan verdere kwalitatieve verbetering van de beoordelingen om deze eerder aan de bewoner te kunnen leveren. Er is een digitale werkwijze voor opnames uitgewerkt waarmee vanaf 13 april een pilot is gestart van 10 adressen per ingenieursbureau. Deze werkwijze is ook te hanteren na de opheffing van de intelligente lockdown. Er zijn 15 extra bewonersbegeleiders aangesteld om bewoners te begeleiden in alle stadia van het versterkingsproces. Het doel blijft om het afgesproken aantal van opnames en beoordelingen voor 2020 te halen.
Bent u bereid alle maatregelen te nemen die binnen de richtlijnen en adviezen van het RIVM mogelijk zijn om de versterking van huizen in Groningen te versnellen? Zo ja, welke?
Ja. Zoals in het antwoord van vraag 7 uiteengezet worden door de NCG verschillende stappen gezet om met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM de versterkingsoperatie zoveel mogelijk door te laten gaan.
Op welke termijn verwacht u dat de wijzigingen die binnen de NCG zijn doorgevoerd om de versterking te versnellen zijn vruchten zullen afwerpen? Kunt u hierbij concreet aangeven wat wordt bedoeld met in de loop van 2020?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u een planning geven van de hoeveelheden te versterken huizen in 2020 en daarna?
Om iets te kunnen zeggen over het aantal gebouwen dat zal moeten worden versterkt zal uit een beoordeling duidelijk moeten worden of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. Vervolgens zal ook voor de planning veel afhangen van de omvang van de benodigde versterkingsmaatregelen. Zodoende is het niet mogelijk om een doorkijk te geven naar de komende jaren.
Een bericht dat in de Haagse wijk Valkenbos-Regentes een dodelijke steekpartij heeft plaatsgevonden |
|
Chris van Dam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de dodelijke steekpartij die in de nacht van 17 op 18 april 2020 in de Haagse wijk Valkenbos-Regentes heeft plaatsgevonden?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat gelet op: de bewoners in de wijk helemaal klaar zijn met de huidige aanpak van drugsoverlast, criminaliteit en overlast?
De dodelijke steekpartij is vreselijk voor de naasten van het slachtoffer, maar ook confronterend voor de bewoners van de Haagse wijk. Ik ben op 12 maart 2020 op werkbezoek geweest in de Weimarstraat en heb gesproken met bewoners. Ik kan mij voorstellen dat zij zich zorgen maken over drugsoverlast en geweldsincidenten in hun buurt. Op vrijdag 24 april jl. stuurde ik u een brief over het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In de komende jaren wordt 150 miljoen euro structureel uitgetrokken voor deze aanpak. Het geld wordt onder meer besteed aan het opzetten van een Multidisciplinair Interventieteam, dat de grote criminele netwerken gaat aanpakken. Daarnaast komt incidenteel geld beschikbaar voor de lokale en regionale aanpak. De middelen zijn aanvullend op de 110 miljoen euro die in de najaarsnota incidenteel beschikbaar kwam voor de aanpak van de criminele industrie. Met deze gelden moeten drugsoverlast, criminaliteit en overlast worden teruggedrongen.
Bent u bekend met de brieven die Stichting MafuganovaValkenbosch, WijWeimar en andere vertegenwoordigers van bewoners en bedrijven hebben gezonden aan burgemeester Remkes, soms in afschrift aan u? Kunt u aangeven – al dan niet na navraag bij de burgemeester – hoe op deze brieven gereageerd gaat worden?
Ja, ik ben bekend met de brieven die aan mij in afschrift zijn verzonden en ik heb navraag gedaan bij de gemeente Den Haag over de brieven die aan burgemeester Remkes zijn verzonden. Aangegeven is dat op 26 maart 2020 door Stichting MafuganovaValkenbosch, WijWeimar en de BIZ Weimarstraat gezamenlijk een brief geschreven is aan burgemeester Remkes met het dringende verzoek tot verlenging van de inzet van de transformatiemanager3. Hierop is door de stadsdeeldirecteur Segbroek, namens de burgemeester, aan de partijen schriftelijk aangegeven dat de gemeente voornemens is om de opdracht van de transformatiemanager te verlengen. Tevens is aan mij aangegeven dat eind april Stichting MafuganovaValkenbosch en WijWeimar een brief aan burgemeester Remkes hebben gericht over de aanpak Weimarstraat. Ik kan u aangeven dat mij is verteld dat het college van Den Haag hier spoedig op zal antwoorden.
Kunt u aangeven welke controle- en opsporingsactiviteiten het afgelopen jaar van de zijde van de politie en het openbaar ministerie zijn verricht ten aanzien van drugscriminaliteit in de Weimarstraat, tussen de Valkenboskade en de Beeklaan? Met welke frequentie en door welke instantie(s) worden de coffeeshops in dit gedeelte van Den Haag gecontroleerd op de AHOJG-criteria? Wat heeft dit opgeleverd?
De gemeente Den Haag en de politie hebben aan mij aangegeven dat alle coffeeshops in Den Haag meerdere keer per jaar worden gecontroleerd door de politie op de AHOJG-criteria. Dit gebeurt in samenwerking met de gemeente. Deze controles hebben uitgewezen dat de AHOJG-criteria niet werden overtreden. De politie heeft het afgelopen jaar verschillende controle- en opsporingsactiviteiten uitgevoerd in de Weimarstraat en omgeving. Tevens heeft de politie een verkeerscontrole georganiseerd in de Weimarstraat waaruit informatie is voortgekomen die de input heeft gevormd voor verdere (opsporings)onderzoeken. Ook heeft eind 2019 een Integrale Handhavingsactie in het gebied Regentesse-Valkenboskwartier, waar de Weimarstraat onder valt, plaats gevonden. De politie, Brandweer, HTM, Haagse Pandbrigade, Stedin, NVWA, Parkeren, Handhavingsteam, gemeentelijke Belastingzaken en de Rijksbelastingdienst hebben het gebied gezamenlijk aan controles onderworpen.
Wat vindt u ervan dat nagenoeg alle coffeeshops in de Weimarstraat in de onmiddellijke nabijheid van een schoolgebouw staan, waar bij afwisseling basisscholen gebruik van maken, op dit moment basisschool de Toermalijn?
In de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie zijn de landelijke gedoogvoorwaarden voor coffeeshops vastgelegd. Er is voor gekozen dat een minimale afstand tussen coffeeshops en scholen niet één van deze landelijke gedoogvoorwaarden is, omdat bij het verkleinen van de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren lokaal maatwerk past.4 Gemeenten kunnen naast de criteria uit de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie in het lokale coffeeshopbeleid zelf additionele criteria toevoegen, zoals een afstandscriterium, zodat een gemeente zelf kan beoordelen wat lokaal het beste werkt. De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat in Den Haag al geruime tijd geldt dat coffeeshops niet zichtbaar mogen zijn vanaf de voordeur van basisscholen. Voor scholen van het Voortgezet Onderwijs en Middelbaar Beroepsonderwijs geldt dat coffeeshops op een minimale afstand van 250 meter moeten liggen. De coffeeshops in de Weimarstraat voldoen hieraan, aldus de gemeente. De coffeeshops zijn niet zichtbaar vanaf de voordeur van basisschool de Toermalijn, die op deze locatie op de Weimarstraat een tijdelijke vestiging kent.
Deelt u de opvatting dat in dit deel van de stad Den Haag sprake is van overconcentratie aan coffeeshops? Deelt u de mening dat deze overconcentratie ten koste gaat van de leefbaarheid en de openbare orde in dit gedeelte van de stad Den Haag?
De gemeente Den Haag heeft mij gewezen op de commissiebrief van juni 20195 waarin het Haagse college een uiteenzetting heeft gegeven van het huidige coffeeshopbeleid en hoe dit uitwerkt in de praktijk. Het college geeft daarin aan formeel twee overconcentratiegebieden van coffeeshops te kennen, waaronder ook het gebied in de Weimarstraat valt. In deze brief is stilgestaan bij de overconcentratiegebieden en het daaraan verbonden verplaatsingsbeleid. Daarin is bepaald dat coffeeshops vanuit de overconcentratiegebieden verplaatst mogen worden naar een coffeeshoplocatie buiten dat gebied die vrijvalt, bijvoorbeeld na intrekking van de exploitatievergunning in verband met de Wet BIBOB, of naar een andere passende locatie. Het college van Den Haag heeft in haar coalitieakkoord «Samen voor de stad: coalitieakkoord 2019–2022» tevens aangegeven de overlast afkomstig door overconcentratie van coffeeshops aan te willen pakken door verplaatsing te vergemakkelijken.
Bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om aan de AHOJG-criteria een nieuw criterium toe te voegen, namelijk een Concentratiecriterium, inhoudende dat coffeeshops een bepaalde afstand ten opzichte van elkaar dienen te hebben?
Nee, ik zie geen meerwaarde in het toevoegen van een extra landelijk criterium om de volgende redenen. Ten eerste ben ik van mening dat het juist belangrijk is dat er lokaal maatwerk mogelijk is ten aanzien van de vestiging van coffeeshops. Er is niet op voorhand in een regel te voorzien die eisen stelt aan de vestigingsmogelijkheden van coffeeshops die in elke gemeente op dezelfde wijze uitpakt. Gemeenten zijn daarom vrij om het lokale coffeeshopbeleid zelf in te vullen, mits zij zich houden aan de landelijke kaders die staan opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet. Zo hebben in 2018 27,5% van de coffeeshopgemeenten een vestigingscriterium in het beleid opgenomen, waarbij er minimale onderlinge afstand tussen coffeeshops moet zijn.6 Het is dus niet noodzakelijk dat dit ook een landelijk criterium wordt. Ten tweede biedt het overlastcriterium de mogelijkheid dat bij overlast veroorzaakt door coffeeshops het Openbaar Ministerie de coffeeshophouder strafrechtelijk kan vervolgen en de burgemeester handhavend kan optreden. Ik zie om bovenstaande redenen dus geen meerwaarde in een extra landelijk criterium.
Welke actie mogen de bewoners en de fatsoenlijke ondernemers op korte termijn verwachten van handhavers, politie en justitie om de openbare orde, de nachtelijke rust en veiligheidsgevoelens terug te brengen in de straat?
Ik vind het belangrijk dat elke burger op de overheid moet kunnen rekenen om veilig te kunnen wonen in zijn of haar eigen wijk. De politie is belast met het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Dat betekent dat er een rol is voor de politie bij het voorkomen en het aanpakken van onveilige situaties zoals die als gevolg van drugsoverlast kunnen ontstaan. De politie en de gemeente Den Haag hebben mij geïnformeerd dat de Weimarstraat de laatste jaren vanuit handhavingsoogpunt veel aandacht heeft gekregen en dit zal behouden. Dat betekent dat handhaving en politie optreden tegen openbare orde- en leefbaarheids problematiek als mede strafbare gedragingen. Malafide ondernemingen worden daarnaast in samenspraak met ketenpartners aangepakt. In de Weimarstraat is in maart 2019 een tijdelijke openbare orde camera geplaatst. Ik heb begrepen dat omwonenden en ondernemers over het algemeen positief gestemd over de aanwezigheid van deze openbare orde camera zijn. De gemeente Den Haag heeft laten weten dat er recent (mei) een evaluatie van het toezicht van de openbare orde camera heeft plaatsgevonden. Uitkomst is dat de openbare orde camera op de Weimarstraat is verlengd voor in ieder geval de duur van één jaar. De politie en het handhavingsteam van de gemeente Den Haag opereren al lange tijd vanuit dezelfde locatie en zij hebben mij geïnformeerd dat
dit zorgt voor een efficiënte én effectieve samenwerking in het stadsdeel Segbroek waar de Weimarstraat onderdeel van uit maakt. De burgemeester heeft de Weimarstraat als pilotgebied benoemd om, in het kader van de aanpak ondermijning, aan de slag te gaan. De burgemeester heeft aangegeven in de Weimarstraat te willen starten met een nieuw APV instrument dat op 6 februari 2020 door de Haagse gemeenteraad is vastgesteld.
Teneinde een gezond ondernemingsklimaat te stimuleren is in de APV een artikel opgenomen dat de burgemeester de mogelijkheid geeft om waar nodig met een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor bedrijfsmatige activiteiten in voor publiek toegankelijke gebouwen, een branche of gebied. Ook start er in juni een gebiedsmanager voor onder andere de Weimarstraat.
De opschorting van het Wob-verzoek van Pieter Klein. |
|
Steven van Weyenberg (D66), Nevin Özütok (GL), Bart Snels (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Op welke grond heeft u het verzoek krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) van Pieter Klein opgeschort?1
De behandeling van het Wob-verzoek van Pieter Klein is opgeschort wegens een situatie van overmacht. De Algemene wet bestuursrecht biedt daarvoor een wettelijke grondslag. Op grond van deze wet kan ik de termijn voor het geven van een besluit op een aanvraag, in dit geval een Wob-verzoek, opschorten gedurende de periode dat ik door overmacht niet in staat ben om een beslissing te nemen. Als gevolg van de uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden waarin mijn ministerie verkeert in verband met de bestrijding van de coronacrisis en de in dat kader door het kabinet getroffen maatregelen was het niet mogelijk om tijdig een beslissing te nemen op het verzoek. Het kunnen uitoefenen van de noodzakelijke werkzaamheden met het oog op de crisisbeheersing vereist immers de onverdeelde aandacht van de medewerkers van het RIVM en de betrokken beleidsdirecties van mijn ministerie.
Is het op dit moment feitelijk onmogelijk om Wob-verzoeken te behandelen door uw ministerie?
Om misverstand te voorkomen: uitsluitend de bij mijn ministerie ingediende Wob-verzoeken die verband houden met het coronavirus worden momenteel niet in behandeling genomen. Wob-verzoeken over andere, niet corona gerelateerde, onderwerpen worden gewoon door mijn ministerie behandeld.
Met de Wob-verzoeken over het coronavirus wordt informatie opgevraagd die aanwezig is bij de medewerkers werkzaam bij het RIVM en de betrokken beleidsdirecties van mijn ministerie. Deze medewerkers richten momenteel hun volledige aandacht op hun werkzaamheden in het kader van de bestrijding van het coronavirus. Dit vergt al een uiterste inzet van de betrokken medewerkers. Zij zijn om deze reden niet in staat om de gevraagde informatie te verzamelen zonder dat dit ten koste gaat van hun werkzaamheden ter bestrijding van de crisis. Het verzamelen en aanleveren van de gevraagde informatie over het coronavirus zou op dit moment een onredelijke extra belasting voor de betrokken beleidsdirecties en het RIVM inhouden en bovendien ten koste kunnen gaan van de vereiste inzet voor het uitoefenen van de noodzakelijke werkzaamheden met het oog op de crisisbeheersing.
Tegelijkertijd is de Wob als controlemiddel ten opzichte van de overheid van groot belang. Het is hierom dat er op mijn ministerie momenteel maatregelen worden getroffen voor een efficiënte wijze van afdoening van verzoeken over het coronavirus, waarbij de ambtenaren die werken aan de bestrijding van het coronavirus zoveel als mogelijk kunnen worden ontlast. Een aanzienlijk deel van de gevraagde informatie bevindt zich onder meer in hun e-mailboxen. Om de relevante informatie beschikbaar te maken, zonder dat dit tot extra werklast voor hen leidt, dienen de nodige maatregelen op het gebied van ICT te worden genomen. Voorts zal extra personele capaciteit moeten worden ingezet om de grote hoeveelheid documenten te kunnen beoordelen in het kader van de Wob. Ik verwacht hiervoor tot uiterlijk 1 juni de tijd nodig te hebben. Ik ben daarom voornemens om Wob-verzoeken afkomstig van de media ten aanzien van het coronavirus vanaf die datum weer in behandeling te nemen.
Deelt u de mening dat controle van de macht slechts op zeer uitzonderlijke grond buiten werking kan worden gesteld? Zo ja, in welke situatie is dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee, controle van de macht dient niet buiten werking te zijn. Hiervoor is openbaarheid en transparantie door de overheid van groot belang. De Wet openbaarheid van bestuur dient het belang van openbaarheid en transparantie en vormt een zeer belangrijk instrument voor de burger om het door de overheid gevoerde beleid te kunnen controleren en haar daarvoor ter verantwoording te roepen. Uitsluitend in geval van een zeer uitzonderlijke situatie kan een bestuursorgaan met een beroep op overmacht de beslistermijn voor Wob-verzoeken opschorten. Daarbij geldt dat een dergelijke opschorting niet langer duurt dan strikt noodzakelijk en dat gedurende deze periode de nodige maatregelen worden getroffen om de verzoeken op een zo kort mogelijke termijn alsnog in behandeling te nemen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat met het momenteel tijdelijk niet in behandeling kunnen nemen van corona gerelateerde Wob-verzoeken door mijn ministerie geen onaanvaardbare schending wordt gemaakt op het met de Wob gediende belang van openbaarheid en transparantie. Op dit moment wordt immers op andere wijzen recht gedaan aan het belang van openbaarheid en transparantie, opdat het kunnen controleren van de overheid mogelijk blijft. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat een vitale beroepsgroep als de journalistiek haar werk te allen tijde zou moeten kunnen doen? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De persvrijheid, als onderdeel van de vrijheid van meningsuiting, is onmisbaar voor een democratische samenleving en van fundamenteel belang voor het voeren van een maatschappelijk en politiek debat. Journalisten hebben, als publieke waakhond, het recht op informatie van de overheid. De Wob is een belangrijk instrument voor journalisten om deze informatie te verkrijgen en enkel bij hoge uitzondering lukt het nu tijdelijk niet om de corona gerelateerde Wob-verzoeken in behandeling te nemen. Gedurende deze periode is door middel van de dagelijkse berichtgeving vanuit het RIVM, het tenminste wekelijks uitvoerig schriftelijk en via technische briefings informeren van de Tweede Kamer, het afleggen van verantwoording aan het parlement in zijn controlerende taak en het houden van persconferenties tevens recht gedaan aan het belang van een goede uitoefening van de journalistiek. Onder meer via deze kanalen wordt de meest recente informatie over het coronavirus en de (maatregelen ter voorkoming van) de verspreiding van het virus met het publiek gedeeld. Tevens wordt veel informatie via de website van de rijksoverheid openbaar gemaakt. Het voorgaande laat evenwel onverlet dat de Wob voor de journalistiek een belangrijk instrument is om haar werk te kunnen uitoefenen.
Op welke wijze staan bezwaar en beroep open tegen bovengenoemd besluit?
Indien de indiener van een Wob-verzoek zich niet kan vinden in mijn besluit tot opschorting van de beslistermijn, staat de mogelijkheid open van het instellen van een beroep bij de rechtbank wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het Wob-verzoek. Daartoe heeft de indiener twee opties. De eerste optie is het indienen van een bezwaarschrift bij mijn ministerie wegens het uitblijven van een beslissing op het Wob-verzoek. Tegen de daarop te nemen beslissing kan vervolgens een beroep bij de rechtbank worden ingesteld. De tweede optie is het indienen van een ingebrekestelling bij mijn ministerie. Bij het uitblijven van een beslissing staat na twee weken eveneens beroep bij de rechtbank open.
De gevolgen van beleidskeuzes bij de bestrijding van de coronapandemie in Nederland |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoeveel procent van de Nederlandse bevolking zal naar verwachting besmet raken met het coronavirus bij voortzetting van het huidige mitigatiebeleid, voordat er een vaccin beschikbaar is?
Uit het serologische onderzoek van het Sanquin blijkt dat ongeveer 5,5% van de Nederlandse populatie bloeddonoren tussen 18–79 jaar oud besmet is geweest met Covid-19. Uit het Pienter-Covid onderzoek, een steekproef uit de Nederlandse populatie, blijkt op basis van een eerste meting (1e week april 2020) 3.6% besmet te zijn geweest op basis van rond 2100 geteste personen. Op basis van een recente meting (1e week juni 2020) is dat percentage gestegen naar ongeveer 4.6%, waarbij het aantal metingen tevens landelijk werd uitgebreid naar een totaal van ongeveer 7300 personen. Dit percentage zal als er transmissie plaats blijft vinden en er geen vaccin beschikbaar is, blijven toenemen. Op dit moment kunnen we nog niet zeggen wanneer er een vaccin beschikbaar zal zijn, en tot dat het geval is zal de prevalentie langzaam oplopen.
Met hoeveel zekerheid is op dit moment te stellen dat, aangezien nu wordt uitgegaan van een groepsimmuniteit bij een doorgemaakte besmetting bij 50–60% van de bevolking, deze percentages gelden voor het coronavirus – mede in het licht van recente aanwijzingen dat mensen die een minder ernstig ziekteverloop hebben doorgemaakt ook minder antistoffen lijken aan te maken en er ondertussen ook nog onzekerheid is ontstaan of mensen die de ziekte al hebben doorgemaakt mogelijk weer herbesmet kunnen worden?
Het beleid is gericht op het maximaal controleren van het virus. Daarbij dammen we nieuwe uitbraken door zicht en inzicht op verspreiding van het virus in. Het beleid is niet gericht op groepsimmuniteit. Er is onderzoek in welke mate men immuniteit opbouwt na het doormaken van Covid-19 en of de mate van immuniteit gerelateerd is aan de ernst van de klachten. De hoeveelheid antistoffen die men opbouwt kan (nog) niet gerelateerd worden aan de mate van immuniteit die men opbouwt. Veel is op dit punt nog onzeker.
Van welk sterftepercentage bij besmetting gaat u uit als basis voor de huidige beleidskeuzes?
Er is geen sterftepercentage als uitgangspunt voor huidige beleidskeuzes. Voor de basis waarop huidige (en toekomstige) beleidskeuzes worden gemaakt, verwijs ik naar de verschillende brieven «COVID-19 Update stand van zaken.»
Is volgens u de kern van de te maken keuze van het beleid rondom het coronavirus de vraag hoe we kunnen voorkomen dat onze gezondheidszorg overbelast raakt óf hoe we de meeste sterfgevallen kunnen voorkomen?
Het kabinet gaat uit van drie ankerpunten waarop het beleid is gebaseerd:
Wat is uw reactie op de stelling dat het niet alleen gaat om de waarde van het reproductiegetal (R0) onder de waarde van één te krijgen, maar vooral hoe je dat het snelst en het sterkst doet, en of je er wellicht niet zeer expliciet naar moet streven die R0 waarde zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij nul te brengen?
Wanneer het reproductiegetal (R0) onder de 1 komt betekent dit dat een virus zich niet meer exponentieel verspreidt. We streven naar een reproductiegetal onder de 1,0 om zo het aantal besmettingen beheersbaar te houden.
Wat zijn de te verwachten totale overlijdensaantallen in Nederland uitgaande van de volgende drie beleidsopties: a) geen interventies b) het huidige in Nederland gevoerde mitigatiebeleid. c) maximale lockdown, vergelijkbaar met die in Wuhan?1
Berekeningen die worden gemaakt betreffen het aantal IC- en ziekenhuisopnames. Sterfte is een afgeleide van deze berekeningen. Het totale overlijdensaantal is een complex getal. In de technische briefing van 25 juni jl. noemde de heer Van Dissel dat zonder interventies er ruim 35.800 extra IC-opnames zouden zijn geweest. Omdat de IC deze aantallen niet aankan, is het redelijk te verwachten dat deze voorkomen opnames grotendeels overeenkomen met voorkomen sterfte door het huidige in Nederland gevoerde beleid. De huidige maatregelen hebben 90% van de IC-opnames voor Covid-19 voorkomen.
Waarop baseert de regering (of haar adviseurs) berekeningen over het aantal te verwachten overlijdens bij het nemen van verschillende maatregelen/verschillende beleidsopties? Gebruikt men hiervoor een bepaald model? Zo ja, kunt u meer details geven over dit model en kunnen de uitkomsten hiervan voor de verschillende beleidsopties zoals genoemd in de vorige vraag met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Leidt het huidige mitigatiebeleid, waarbij gekozen is voor'flattening the curve»,niet automatisch ook tot een verbreding van die curve en daarmee tot een langere periode waarin er maatschappelijk en economisch schadelijke beperkingen zoals onder andere sluiting van scholen, bedrijfslocaties, horeca en amusementlocaties moeten blijven bestaan?
Het beleid van «flattening the curve» is erop gericht om a) aantal nieuwe infecties omlaag te brengen en b) de infecties die wel plaatsvinden niet allen tegelijk plaats te laten vinden. In zekere zin leidt dit beleid tot een langere periode waarin maatregelen zullen gelden. Echter, er vinden ook minder infecties plaats, zodat dat de maatschappij en economie minder ontregeld raken. Nu de maatregelen effect hebben, is overgegaan tot versoepeling van maatregelen die het grootste effect op de maatschappij heeft en het minst op aantal besmettingen.
Hoeveel nieuwe besmettingen zijn sinds de laatste aanscherping van het beleid op 23 maart jl. met tests geconstateerd, die op grond van contactopsporing met zekerheid of door gemiddelde incubatietijd met grote waarschijnlijkheid zijn opgetreden na die aanscherping? Wat is de beste schatting van de werkelijke aantallen vergeleken met de met tests vastgestelde besmettingen, gezien de bekende onderrapportage?
Op dit moment wordt daar onderzoek naar gedaan, onder andere door de seroprevalentiestudies van Sanquin en de Pienter-Covid studie waar een steekproef uit de Nederlandse populatie wordt genomen. Deze studies geven inzicht in de prevalentie van Covid-19 in Nederland. Deze prevalentie kan vergeleken worden met het aantal besmettingen dat op basis van het testen van mensen met klachten wordt gevonden. De aantallen positief geteste mensen worden elke dag op de site van het RIVM gepresenteerd.
Hoe ziet de trendlijn van het aantal nieuwe besmettingen per dag er tot op heden uit, sinds de minimale incubatietijd na de datum van de laatste beleidsaanscherping waarbij ook de later binnenkomende meldingen verwerkt zijn?
Op de website van het RIVM is wekelijks een update te vinden van het aantal nieuwe bevestigde gevallen. Per 21 juli zijn er 52.073 bevestigde gevallen gerapporteerd, 11.902 zijn er opgenomen (geweest) in het ziekenhuis en 6136 personen zijn overleden.
Leidt een zogenaamde «harde lockdown» tot een besmettingsniveau dat zo laag is dat je daarmee dan ook sneller in een veel gunstigere uitgangspositie verkeert voor vervolgbeleid vanaf dat moment, met onder andere minder langdurig noodzakelijke maatschappelijk en economisch schadelijke beperkingen zoals genoemd in de achtste vraag?
In modelleringsstudies is de effectiviteit van een harde lockdown vergelijkbaar met die van een intelligente lockdown.
Leidt het huidige beleid in vergelijking met een «harde lockdown» tot meer ziektegevallen, waarna deze mensen na genezing nog langdurig door blijvende gezondheidsschade een groter beroep op de gezondheidszorg zullen doen met bijbehorende stijgende kosten en natuurlijk ook een verminderde kwaliteit, en wellicht kwantiteit, van leven?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u ermee bekend dat de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op 12 maart als advies voor het beleid aangaande de bestrijding van de coronapandemie «beleid dat toegesneden is op de lokale omstandigheden» maar wel met «containment als belangrijkste centrale uitgangspunt» heeft gesteld?2
De WHO heeft benadrukt dat het in deze crisis zeer belangrijk is dat er politiek commitment is om deze dreiging te controleren. Mijn beleid is toegesneden op de Nederlandse omstandigheden. Wij volgen hierbij de adviezen en uitgangspunten van de WHO.
Wilt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden?
Met uitzondering van vraag 6 en 7 en vraag 11 en 12 zijn de vragen afzonderlijk beantwoord.
Verdroging in Nederland |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verdroging Nederland is een politieke keuze»1, «Nederland kampt weer met droogte»2, «7 procent meer drinkwater gebruikt doordat we thuis zijn»3 en «Wetenschappers slaan alarm: «Droogte is een sluipmoordenaar»»4?
Ja.
Deelt u de zorgen dat verdroging in Nederland ook dit jaar weer een probleem zal zijn, zoals verwachtingen van het KNMI nu lijken te voorspellen?5 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Ik deel de zorg dat droogte nu voor het derde jaar op rij voor problemen zorgt, met name op de hoge zandgronden. De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking die bij deze droogtesituatie horen – zoals peilopzet en extra aanvoer – en monitoren de situatie nauwlettend. De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te kunnen beheersen. Vanwege de lage Rijnaanvoer is de LCW per 25 mei opgeschaald naar niveau 1 «dreigend watertekort».
Bent u het ermee eens dat verdrogingsproblemen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden, zowel dit jaar als structureel? Zo ja, welke stappen gaat u nu zetten om verdrogingsproblemen te voorkomen?
Ja. Nederland wordt beter weerbaar tegen droogte met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling). Door alle partijen wordt gewerkt aan de realisatie van de aanbevelingen.
In het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werken partijen aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is € 150 miljoen uit het Deltafonds beschikbaar, dat wordt aangevuld met financiering van de regionale waterpartners.
Voor de Impulsregeling klimaatadaptatie is daarnaast € 150 tot € 250 miljoen gereserveerd voor de periode vanaf 2021. Deze middelen worden aangevuld met cofinanciering uit de regio. Hiermee wordt de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie voor wateroverlast en droogte door decentrale overheden financieel ondersteund.
Op dit moment nemen waterbeheerders, andere overheden en sectoren al diverse maatregelen, zoals het aanhouden van een hoger waterpeil en duurzaam beheer van landbouwbodems. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
De provincies werken aan het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur door – in gebieden met wateraanvoer – de kwetsbare natuurgebieden als categorie 1 natuur aan te merken. Waterbeheerders moeten dan bij watertekorten prioriteit geven aan de watervoorziening aan deze gebieden. In gebieden die afhankelijk zijn van regenwater (veelal de hoge zandgronden) wordt gewerkt aan een klimaatbestendige natuur door het verhogen van grondwaterstanden en het vasthouden van water. De investeringsimpuls natuur zal, in het kader van de stikstofaanpak, deels worden ingezet voor het verbeteren van de hydrologie in en rondom natuurgebieden. Samen met provincies werkt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit deze maatregelen uit in het Programma Natuur.
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische) schade niet altijd voorkomen kan worden.
Klopt het dat door veel boeren de beregening alweer is aangezet sinds de start van de droge periode, ondanks dat bekend is dat dit bijdraagt aan de verdrogingsproblematiek? Heeft u een beeld om hoeveel boeren dit gaat?
Als gevolg van een gebrek aan neerslag de laatste tijd beregenen boeren hun gewassen weer.
Het is voor een goede opkomst en groei van de gewassen alsmede voor een maximale opname van nutriënten (en daarmee minder verlies van nutriënten naar het water) van belang dat boeren met beregening een juiste vochtvoorziening voor hun percelen kunnen regelen. Waar nog geen watertekorten zijn en onttrekkingsverboden gelden, kan dat ook.
Provincies en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het waterbeheer in het landelijk gebied. Zij hebben een beeld van het aantal boeren dat hun percelen beregent; hier bestaat op dit moment geen landelijk overzicht van. Zij zijn ook in gesprek met boeren en andere watergebruikers over de waterbeschikbaarheid en mogelijke maatregelen voor een zuiniger watergebruik. Duurzaam agrarisch grondgebruik is één van de maatregelen die daarvoor van belang is.
Deelt u de zorgen dat een oproep van drinkwaterbedrijven aan consumenten om zuinig om te gaan met water, een druppel op een gloeiende plaat is als per uur een jaarverbruik aan water van een huishouden wordt gebruikt voor beregening in de landbouw, vooral op zandgronden, die sowieso voor veel uitspoelingsgevoelige gewassen ongeschikt zijn?
Het is belangrijk dat alle watergebruikers zuinig omgaan met oppervlakte- en grondwater, zowel landbouw en industrie als consumenten. Ik onderschrijf de oproep van de drinkwaterbedrijven aan consumenten om zuinig om te gaan met drinkwater; dat draagt ook bij aan bewustwording. Het klopt dat de omvang van het gebruik van huishoudens relatief klein is ten opzichte van veel andere gebruikers. Lokaal kunnen grondwateronttrekkingen voor drinkwatervoorziening echter negatieve effecten hebben op grondwaterstanden. Zuinig gebruik van drinkwater kan bijdragen aan het beperken van deze effecten. En daarnaast kan zuinig gebruik van drinkwater ertoe bijdragen dat de buffercapaciteit van drinkwaterbedrijven langere tijd toereikend zal zijn.
Bent u van mening dat er een oproep aan boeren moet worden gedaan om minder te beregenen, zodat grondwaterdaling en tekorten bij een eventuele aanhoudende droogte beperkt kunnen worden?
Het kabinet en de bij droogte betrokken partijen vragen bij de watergebruikers, en dus ook de boeren, reeds aandacht voor het bewust omgaan met water. Via omschakeling naar kringlooplandbouw en duurzaam agrarisch grondgebruik zijn boeren al bezig hun watergebruik te beperken en slimmer te regelen. In het antwoord op vraag 4 geef ik aan dat de regionale waterbeheerders in gesprek zijn met boeren over waterbeschikbaarheid en waterbesparing.
Bent u het eens met de kritiek in het artikel van het Nederlands Dagblad dat het Nederlands waterbeleid op dit moment te veel gefocust is op maximale gewasproductie, waardoor de landbouw een onevenredige invloed uitoefent op het waterbeheer in Nederland?6 Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens? Zo ja, ziet u mogelijkheid om stappen te ondernemen om het waterbeleid in Nederland structureel te veranderen?
De landbouw is een maatschappelijk breed gewaardeerde functie. Het is dan ook te eenvoudig om te stellen dat de landbouw onevenredige invloed uitoefent op het waterbeheer in Nederland. Het kabinet ondersteunt de transitie van de huidige landbouw naar een kringlooplandbouw, die meer in harmonie met haar omgeving is. Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer dat, op grond van samenwerking tussen boeren en waterschappen gericht is op water- en bodemmaatregelen op landbouwbedrijven, wordt daarbij benut.
In hoeverre wordt volgens u een evenwichtige en brede afweging tussen de belangen van natuur en landbouw gehinderd door de dominantie van de geborgde landbouwzetels in de waterschapsbesturen?
Het kabinet wil de discussie over de geborgde zetels in de waterschapsbesturen graag voeren aan de hand van het advies van de Adviescommissie geborgde zetels. Ik heb u in februari 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 27 625, nr. 492) over de instelling van deze commissie. De commissie heeft tot taak te adviseren over een afgewogen en breed gedragen wijze van totstandkoming en samenstelling van waterschapsbesturen, toegespitst op het stelsel van de geborgde zetels (zie ook Kamerstuk 27 625, nr. 487). Ik zal dit advies, zodra de commissie het aan mij heeft aangeboden, aan uw Kamer toesturen.
Welke acties gaat u ondernemen om voedseltekorten te voorkomen voor weidevogels, die ontstaan door het uitdrogen van de bovenste bodemlagen?
Voor de weidevogels is de droogte net als eerdere jaren een probleem. Niet alleen vanwege het voedseltekort, maar ook door het ontbreken van schuilmogelijkheden tegen predatoren. Een goede plas-drassituatie is een ideale omgeving voor weidevogels. Agrarische collectieven zijn actief bezig om met boeren individuele afspraken te maken over het plas dras zetten van hun percelen. Waterschappen stemmen als beheerders van de regionale watersystemen de waterpeilen zo goed mogelijk af op de aanwezige functies.
De Minister van LNV heeft recent besloten tot een tweede openstelling van de regeling «niet productieve investeringen voor behoud akker- en weidevogels». Deze regeling biedt subsidiemogelijkheden voor investeringen in verbetering van het leefklimaat van weide- en akkervogels. Voor weidevogels zijn investeringen in waterpompen voor het creëren van hoogwaterpeil, vergroten van openheid van gebieden en plaatsen van nestkappen belangrijke bijdragen. De regeling is met ingang van 1 mei 2020 opengesteld. Hiervoor is een bedrag van € 3,2 miljoen beschikbaar.
Kunt u toelichten wat de status is van het Actieprogramma Klimaatadaptatie Landbouw, welke in januari van 2020 verscheen? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen voor het vasthouden en infiltreren van water, beter bodembeheer en het gebruik van andere teelten, waardoor beregening mogelijk in de toekomst minder nodig zal zijn of een minder groot probleem vormt voor de grondwaterstand?
Na de aanbieding van het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw door de Minister van LNV aan uw Kamer in januari 2020 is gestart met de uitvoering van de acties in dit programma. Zoals ik aangeef in antwoord 3 zijn (en worden) er veel maatregelen genomen om water in het landelijk gebied vast te houden in plaats van af te voeren, zoals gebeurt in de aanpak in Meerssen en via duurzaam beheer van landbouwbodems door boeren. Er zijn ook voorbeelden van boeren die investeren in de aanleg van waterbassins, vergelijkbaar met die in de glastuinbouw, om meer water te kunnen bufferen. Waterschappen hebben in de winterperiode waar mogelijk een hoger waterpeil aangehouden om de grondwaterstand aan te vullen. Ook lopen er proeven om zuiveringswater van Rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) te hergebruiken in de landbouw. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. In april 2020 hebben de Topsectoren een uitvraag gedaan voor onderzoeksvoorstellen op het gebied van klimaatbestendig landelijk gebied, denk aan zuiniger watergebruik en toepassing van adaptieve teelten. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer komt meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
Kunt u uiteenzetten hoe er invulling is gegeven aan de aanbeveling van de Beleidstafel Droogte om onderzoek te doen naar de kansen van en condities voor flexibilisering van vergunningsruimte voor grondwateronttrekking, vooral in relatie tot andere grondwaterafhankelijke functies zoals natuur, gezien de bevinding van de Beleidstafel Droogte dat onttrekkingslimieten in verschillende gebieden zijn overschreden in 2018?7 Komen deze onderzoeken ook naar de Kamer? Indien dit zo is, op welke termijn kunnen de resultaten hiervan verwacht worden?
Voor alle aanbevelingen van de Beleidstafeldroogte is een actiehouder aangewezen. Voor de actie om onderzoek te doen naar de kansen van en condities voor flexibilisering van vergunningsruimte voor grondwateronttrekking in relatie tot andere grondwaterafhankelijke functies, zoals natuur, ligt het voortouw bij de provincies. De provincies zijn het bevoegd gezag en maken de afweging of flexibilisering kan worden toegestaan. Het IPO pakt deze actie op in samenwerking met mijn Ministerie van IenW, het Ministerie van LNV en Vewin. Er is een samenhang met andere acties van de Beleidstafel droogte gericht op klimaatbestendig land- en watergebruik. Ik voer de regie op de voortgang van al deze acties via de Stuurgroep Water. Over de onderzoeken zal aan de Kamer worden gerapporteerd. Dit loopt afhankelijk van het onderwerp via Deltaprogramma, Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw en Actielijnen klimaatadaptatie natuur, Beleidsnota Drinkwater 2020–2026. De oplevering van het onderzoek over flexibilisering vergunningsruimte is voorzien in 2021. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Kunt u toelichten wat de status is van de onderzoeken naar mogelijkheden voor drinkwaterrestricties in crisissituaties, zoals werd aanbevolen in de Beleidstafel Droogte? Komen deze onderzoeken ook naar de Kamer? Zo ja, op welke termijn kunnen de resultaten van deze onderzoeken verwacht worden?
Verkenning naar toepassing drinkwaterrestricties in crisissituaties is een van de aanbevelingen van de Beleidstafel droogte. Drinkwaterrestricties maken onderdeel uit van een breder palet aan mogelijke maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van de waterbeschikbaarheid. Afgesproken is dat het Ministerie van IenW een verkenning zal laten uitvoeren naar een uitvoerbaar en handhaafbaar stelsel van drinkwaterrestricties voor crisissituaties, zodanig dat overheden en drinkwaterbedrijven dit kunnen uitvoeren. Deze verkenning zal worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met Vewin, de VNG (in verband met de bevoegdheid van de burgermeester) en de Veiligheidsregio’s. Deze actie zal worden opgenomen in de nieuwe Beleidsnota Drinkwater, die eind 2020 naar uw Kamer zal worden gestuurd. De planning is dat het onderzoek in 2021 wordt afgerond. Uw Kamer zal over de bevindingen worden geïnformeerd. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de crisisorganisatie, het escalatiemodel, de communicatie en handhaving voor drinkwaterrestricties verder moeten worden uitgewerkt om knelpunten, oplossingsrichtingen en voor- en nadelen van inrichtingsvarianten in beeld te brengen. Dit betreft o.a. de afstemming tussen de functionele- en algemene crisiskolom, afstemming met de LCW en het toezicht/sanctieregime. Op deze punten zal de verkenning zich richten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Importheffingen en btw op mondkapjes en andere persoonlijke beschermingsmaterialen, die gebruikt worden in de strijd tegen het coronavirus |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat op Filtering Facepiece Particles (FFP)2- en FFP3-mondmaskers 6,3% importheffingen zitten, op bepaalde schorten 12% en dat daar bovenop het standaardtarief van 21% btw geldt en dat een zorginstelling (die een btw-vrijstelling heeft en dus betaalde btw niet kan verrekenen) deze btw en importheffingen volledig zelf betaalt?
Ja, in beginsel dienen over de genoemde producten invoerrecht en btw bij invoer te worden voldaan. Onder voorwaarden kan door bepaalde organisaties gebruik worden gemaakt van een vrijstelling. In de situatie die u omschrijft, waarbij de persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt door een zorginstelling, kan gebruik gemaakt worden van de vrijstelling van invoerrechten en invoer-btw indien aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.
Bent u bekend met besluit (EU) 2020/491 van de Europese Commissie van 3 april 2020, waarbij vrijstelling van rechten bij invoer en van btw op invoer wordt verleend voor goederen die nodig zijn om de gevolgen van de COVID-19-uitbraak in 2020 te bestrijden?1
Ja, op dinsdag 24 maart 2020 heeft Nederland een verzoek ingediend bij de Europese Commissie om gebruik te mogen maken van de vrijstelling uit Verordening (EG) 1186/2009 (hierna: vrijstellingsverordening). Op grond van de vrijstellingsverordening kan in bijzondere omstandigheden recht zijn op een vrijstelling van rechten bij invoer en rechten bij uitvoer. Naar aanleiding van het verzoek van een aantal lidstaten van de EU, waaronder Nederland, heeft de Europese Commissie op 3 april 2020 met het Besluit (EU) 2020/491 toestemming gegeven voor het gebruik van de vrijstelling. Besluit (EU) 2020/491 is van toepassing op persoonlijke beschermingsmiddelen die van 30 januari 2020 tot en met 31 juli 2020 worden ingevoerd. Daarmee is de door de Nederlandse Douane gehanteerde proactieve werkwijze (zie het antwoord op vraag2 nu ook Unierechtelijk gedekt.
Gebruikt Nederland op dit moment de mogelijkheid om de import van persoonlijke beschermingsmiddelen (waaronder mondkapjes) en andere zaken die nodig voor de bestrijding van COVID-19, vrij te stellen van douaneheffingen en btw? Zo ja, kunt u het beleidsbesluit aan de Kamer doen toekomen, inclusief de voorwaarden waaraan importeurs en zorgverleners moeten voldoen om voor deze vrijstellingen in aanmerking te komen en de beschermingsmiddelen en apparatuur waarvoor op dit moment een vrijstelling van invoerrechten en btw geldt?
Ja, de Nederlandse Douane heeft al in een vroeg stadium gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de vrijstellingsverordening geeft. De vrijstelling kan pas worden verleend nadat de Europese Commissie een beschikking heeft afgegeven. Lidstaten kunnen in afwachting van deze beschikking al wel toestemming geven voor invoer van de goederen met schorsing van de betrokken rechten bij invoer mits de invoerende instelling zich ertoe verbindt de verschuldigde rechten te betalen indien geen vrijstelling wordt toegekend. Half maart is al door de Nederlandse Douane proactief besloten om gebruik te maken van deze schorsingsmogelijkheid in afwachting van de goedkeuring van de Europese Commissie voor het gaan toepassing van de vrijstelling voor btw bij invoer en rechten bij invoer (hierna: de vrijstelling). De goedkeuring van de Europese Commissie die volgde heeft Nederland zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, op 3 april 2020 ontvangen.
De vrijstellingsverordening die geldt voor rampenbestrijding en het Besluit (EU) 2020/491 waarbij toestemming aan de lidstaten is verleend om de vrijstelling toe te passen, hoeft niet in een nationale wet- en regelgeving omgezet te worden, omdat deze rechtstreeks werkt. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden staan opgesomd in de vrijstellingsverordening en het Besluit (EU) 2020/491 en zijn nader uitgelegd op de website van de Douane. Daar staat ook vermeld hoe daarvoor aangewezen personen een vrijstellingsvergunning kunnen aanvragen bij het regionale bedrijvencontactpunt van de Douane. Een uitgebreide toelichting van de vrijstelling is te vinden in Hoofdstuk 24, paragraaf 25 van het Handboek Douane.
De Wereld Douane Organisatie heeft in verband met de uitbraak van Covid-19 een indicatieve lijst gepubliceerd voor de indeling van medische hulpmiddelen die kan helpen bij de toepassing van de vrijstelling.
Bent u bereid om dit besluit van de Europese Commissie (waar ook Nederland om gevraagd heeft volgens de Europese Commissie) te gebruiken en in ieder geval alle instellingen die onder de Wet Toelating Zorginstellingen zijn toegelaten (zoals ziekenhuizen en verpleeghuizen) en instellingen die automatisch zijn toegelaten (zoals instellingen voor huisartsenzorg, kraamzorg en ziekenvervoer) en alle Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerden onder artikel 1, lid 1, onderdeel c van het besluit van de Commissie aan te wijzen als organisaties die gratis aan hun medewerkers (en anderen, zoals cliënten, patiënten, familieleden en bezoekers) mondkapjes en andere beschermingsmateriaal ter beschikking kunnen stellen?
Ja, genoemd besluit wordt op dit moment door de Nederlandse Douane ook toegepast indien (zorg)instellingen of BIG-geregistreerden gebruik willen maken van de vrijstelling. Voordat gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling moet er een vergunning worden aangevraagd bij de Douane. De vergunning kan alleen worden aangevraagd bij de Douane in de lidstaat waar de (zorg)instelling of BIG-geregistreerde is gevestigd. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat zorginstellingen die onder de Wet toelating zorginstellingen zijn toegelaten, geen gebruik kunnen maken van de vrijstelling.
Om in aanmerking te komen voor de vergunning, moet worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 74 tot en met 80 van de vrijstellingverordening. De persoonlijke beschermingsmiddelen moeten door of namens de vrijstellingsgenietende organisatie worden ingevoerd. Vervolgens dienen de persoonlijke beschermingsmiddelen gratis te worden verstrekt aan slachtoffers van de uitbraak, dan wel moeten zij worden ingezet voor de slachtoffers van de uitbraak óf zij moeten worden gebruikt door de hulporganisatie voor de duur van hun bijstand.
Kunt u ervoor zorgen dat deze vrijstelling zowel geldt voor import die via het landelijk centrum verloopt als inkoop die privaat, zonder winstoogmerk en centraal geschiedt – ook als men op het moment van invoer nog niet precies weet welke beschermingsmiddelen aan wie uitgeleverd worden – ten behoeve van de zorginstellingen en BIG-geregistreerden en eventueel ook ten behoeve van andere belangrijke sectoren zoals politie, gevangeniswezen, uitvaart-sector etc?
De persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden ingevoerd door of namens een organisatie die valt binnen een van de volgende categorieën: 1. Overheidsinstellingen, 2. liefdadigheids- of filantropische instellingen of 3. hulporganisaties, ziekenhuizen, zorginstellingen en zorgverleners in het BIG-register.
De betrokken instellingen doen er goed aan zich zoveel als mogelijk te schikken onder de genoemde instellingen. De Douane maakt hierbij maximaal gebruik van de vrijstellingsmogelijkheden binnen de grenzen van de rechtstreeks werkende Unierechtelijke bepalingen.
Een private organisatie die niet in een van bovenstaande categorieën valt, komt op basis van de vrijstellingsverordening in beginsel niet in aanmerking voor de vrijstelling. Besluit (EU) 2020/491 van 3 april 2020 biedt echter enige ruimte. Indien deze organisatie handelt namens een organisatie die wel in aanmerking komt voor de vrijstelling, bijvoorbeeld een ziekenhuis, dan kan dat ziekenhuis een vergunning aanvragen of kan de private organisatie, onder voorwaarden, namens het ziekenhuis een vergunning aanvragen. Zo kunnen de persoonlijke beschermingsmiddelen alsnog onder de vrijstelling worden ingevoerd. In dit voorbeeld dient het ziekenhuis dan uiteraard wel te voldoen aan de onder 4 genoemde voorwaarden. Belangrijk is dat de hulpverleners zo snel mogelijk de persoonlijke beschermingsmiddelen ontvangen. Deze administratieve procedure zorgt dan ook voor zo minimaal mogelijk logistiek oponthoud van de beschermingsmiddelen aan de grens.
Waar het in het vermogen van de Douane ligt, zal binnen de grenzen van de Unierechtelijke vrijstellingsbepalingen al het mogelijke gedaan worden om de persoonlijke beschermingsmiddelen met vrijstelling ingevoerd te krijgen voor een ieder die daarvoor in aanmerking komt. Echter wanneer de Unierechtelijke bepalingen die vrijstellingsmogelijkheid uitsluiten, kan ze ook niet verleend worden. Op de vraag wat er gedaan wordt wanneer bij invoer van een samengestelde partij persoonlijke beschermingsmiddelen nog niet bekend is welk deel naar welke organisatie gaat, kan ik aangeven dat dit niet voor logistiek oponthoud zorgt. Achteraf zal gecontroleerd worden of uiteindelijk de vrijstelling voor het geheel terecht genoten is. Wanneer delen van de partij achteraf niet terecht gekomen zijn bij partijen waarvoor de vrijstelling bedoeld is, dan zal voor die delen alsnog het invoerrecht en de btw bij invoer geheven worden.
Kunt u aangeven op welke manier u de centrale inkoop, vrij van douaneheffingen en vrij van btw op eenvoudige wijze mogelijk maakt zonder dat elke zorginstelling of zorgverlener persoonlijk hoeveelheden formulieren moet gaan ondertekenen voor de Belastingdienst, maar dat bijvoorbeeld via acceptatie in de algemene voorwaarden kan doen om zo aan te geven dat deze niet doorverkocht worden etc.?
Een private organisatie die of een inkoopconsortium dat niet in een van de in antwoord 5 opgesomde categorieën valt, komt op basis van de vrijstellingsverordening in beginsel niet in aanmerking voor de vrijstelling. Het vrijstellingsbesluit biedt echter enige ruimte. Indien een dergelijke partij handelt namens een organisatie die wel in aanmerking komt voor de vrijstelling, zoals met name zorgverleners, dan kan de private organisatie een vrijstellingsvergunning aanvragen voor de invoer van beschermingsmiddelen namens de zorgverleners. De Minister voor Medische Zorg heeft samen met een team van professionals uit ziekenhuizen, academische centra, leveranciers en producten een gezamenlijk initiatief opgericht: het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Het LCH heeft als doel om verschillende medische hulp- en beschermingsmiddelen waarvan een tekort dreigt gezamenlijk in te kopen, zonder winstoogmerk, en te distribueren in het landsbelang.
Bovenstaande werkwijze betekent niet dat zorginstellingen helemaal geen administratieve handelingen meer hoeven te verrichten. Zorginstellingen hoeven namelijk geen gebruik te maken van consortia als het LCH. Van deze zorginstellingen wordt op grond van artikel 77 van de vrijstellingsverordening verwacht dat zij een goede administratie bijhouden. Om de vereiste controle achteraf mogelijk te maken, moeten partijen per zending vastleggen welke goederen met welk doel naar welke afnemers zijn gegaan. Eenmalige acceptatie van de vrijstellingsvoorwaarden via de algemene voorwaarden voldoet niet aan deze administratieve eis. De hoeveelheid administratie wordt zo veel mogelijk beperkt zodat de invoer zo soepel en snel mogelijk verloopt, maar er toch voldoende controlemogelijkheden zijn voor de Douane ter voorkoming van fraude en andere onregelmatigheden. De Douane moet zelf ook rapporteren aan de Europese Commissie en kunnen aantonen dat de bijzondere, invoervrijstelling is toegepast binnen de daarvoor gestelde wettelijke kaders.
Is er overleg geweest met zorginstellingen zodat zij met de importvrijstellingen en btw-vrijstellingen – inclusief administratieve lasten – uit de voeten kunnen?
Veel zorginstellingen zijn aangesloten bij het LCH. Zorginstellingen kunnen daarnaast zelf gebruik maken van de vrijstelling, óók als andere partijen namens deze instellingen persoonlijke beschermingsmiddelen invoeren. Indien een zorginstelling een vergunningaanvraag doet, is er direct contact met het bedrijvencontactpunt van de Douane ter verifiëring van de aanvraag en bespreking van het verloop van de verdere procedure.
Bent u bekend met het feit dat de Franse Assemblee Nationale de btw op mondkapjes voor de gewone verkoop verlaagd heeft naar het lage tarief2 en dat er een discussie in Italië is om dat voorbeeld te volgen? Bent u ook bereid om de btw op persoonlijke beschermingsmiddelen te verlagen?
Ja, daar ben ik mee bekend en inmiddels hebben ook al meerdere andere landen een verlaagd tarief aangekondigd. Het kabinet heeft besloten om tijdelijk de btw op de binnenlandse verkoop van mondkapjes te verlagen naar 0%. De reden hiervoor is de verplichting tot het dragen van mondkapjes in het openbaar vervoer. Toepassing van het nultarief betekent dat het aftrekrecht van de verkoper in stand blijft. Het nultarief gaat in per 25 mei 2020 en geldt in ieder geval tot 1 september 2020. De nadere invulling van het nultarief op mondkapjes wordt op dit moment verder uitgewerkt in regelgeving. Het nultarief zal toegepast worden op mondkapjes die consumenten in het OV mogen gebruiken, alsook op medische mondkapjes, ongeacht aan wie deze worden verkocht.
Bent u bekend met het feit dat Europese mededingingsautoriteiten tijdens de pandemie meer ruimte geven voor samenwerking bij bijvoorbeeld inkoop van beschermingsmiddelen, maar tegelijk wel streng zullen optreden bij bijvoorbeeld woekerprijzen?
Ja.
Bent u bereid om met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in overleg te treden zodat zij expliciet aangeeft wanneer gezamenlijke inkoop en distributie (door de overheid of privaat geregeld) geen probleem oplevert met mededinging en hen te vragen daarbij expliciet rekening te houden met de bestaande initiatieven en de noodzaak snel grote aantallen mondkapjes en ander beschermingsmateriaal te importeren?
Ik vind het positief dat de ACM zich het kader van de coronacrisis zeer actief en betrokken opstelt en dat zij zich heeft ingespannen om zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen over wat er onder de mededingingsregels mogelijk is om met tekorten om te gaan. Zo heeft de ACM op 18 maart jl. een bericht4 op haar website geplaatst waarin zij aangeeft dat de Mededingingswet veel ruimte geeft om in deze uitzonderlijke tijden samen te werken om te voorkomen dat mensen en bedrijven de dupe worden van de crisis. Daarnaast heeft de ACM meegewerkt aan het opstellen van het statement van de Europese Mededingingsautoriteiten en geeft zij aan deze verklaring te onderschrijven.5 In het bericht daarover zegt de ACM dat de mededingingsautoriteiten in de huidige omstandigheden niet actief zullen optreden tegen noodzakelijke en tijdelijke maatregelen die genomen worden om een tekort aan producten te voorkomen. De ACM geeft daarbij aan dat in de huidige omstandigheden dergelijke maatregelen snel toegestaan zullen zijn aangezien zij ofwel geen beperking van de mededinging in de zin van Artikel 101 VwEU (of Artikel 6 van de Mededingingswet) vormen, dan wel efficiëntieverbeteringen opleveren die zwaarder wegen dan een dergelijke beperking. De Europese Commissie heeft nadere duiding geboden over de vormen van samenwerking die geen mededingingsproblemen opleveren in een mededeling6 die zij op 8 april jl. uitbracht. Hierin expliciteert zij de voorwaarden waaronder samenwerking is toegestaan. Vanwege de nationale doorwerking van het Europese mededingingsrecht, gelden deze zelfde criteria in het uitoefenen van het toezicht door nationale mededingingsautoriteiten zoals de ACM. Als bedrijven toch nog twijfelen of hun samenwerkingsinitiatieven wel of niet verenigbaar zijn met de Europese mededingingsregels kunnen zij de Europese Commissie of hun nationale mededingingsautoriteit (in Nederland: de ACM) om informeel advies vragen. Ik heb van de ACM begrepen dat zij in deze uitzonderlijke tijden regelmatig om dergelijk advies wordt gevraagd, en partijen zoveel mogelijk probeert te faciliteren bij het bestrijden van de crisis zonder de belangen van consumenten op de korte en lange termijn uit het oog te verliezen.
Op verschillende manieren wordt er nu al zoveel als mogelijk duidelijkheid geschapen over de mogelijkheden voor samenwerking zonder tegen mededingingsproblemen aan te lopen en de ACM zet zich in om daar waar nodig initiatieven van informeel advies te voorzien. Ik vind het goed dat Europese mededingingsautoriteiten, waaronder de ACM, duidelijkheid scheppen over de ruimte die er onder de mededingingsregels is om samen te werken om te voorkomen dat er tekorten van schaarse (medische) hulpmiddelen ontstaan en blijf hierover graag met hen in gesprek.
Wilt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De (woning)bouw ten tijde van de Coronacrisis |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Orderinstroom bouw daalt met een kwart»?1
Ja.
Kunt u een onderbouwde inschatting maken in welke mate de orderinstroom voor specifiek de woningbouw afneemt?
Het is onzeker hoe de gevolgen van de Coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Door de grote onzekerheid over de diepte van de economische crisis bestaat het risico dat mensen terughoudender worden bij het kopen van een woning en beleggers en ontwikkelaars terughoudender worden met investeringen. Tijdens de vorige crisis hebben we gezien dat de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen doorwerken. De gevolgen van een crisis worden niet direct heel duidelijk zichtbaar in de bouwsector, maar kunnen op termijn hard aankomen. Een belangrijke les uit de analyse naar de cycliciteit van de woningmarkt is dat het van groot belang is om niet te wachten met maatregelen totdat de bouwproductie stilvalt. Daarom heb ik op 20 mei jl. maatregelen aangekondigd die erop gericht zijn dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd.2 Deze maatregelen hebben tot doel dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld. Dit moet er uiteindelijk voor zorgen dat er zo min mogelijk banen verloren zullen gaan. Naast de reeds aangekondigde maatregelen blijf ik niet stilzitten en houd de vinger aan de pols.
Wat is uw reactie op dit zorgelijke signaal, mede gezien het grote woningtekort van honderdduizenden woningen dat er reeds vóór de Coronacrisis was?
In een tijd waarin het woningtekort met 4,2% historisch hoog is, is het belangrijk dat de bouw ten tijde van de Coronacrisis op gang wordt gehouden. De bouw ondervindt, net als vele sectoren, hinder van de contactbeperkende maatregelen. Daarnaast heeft de economische neergang een potentieel grote impact op de bouwproductie en werkgelegenheid in de sector. Ook is voor kwetsbare groepen zoals daklozen en arbeidsmigranten de urgentie van goede huisvesting nog verder toegenomen vanwege het besmettingsgevaar van corona.
Daarnaast zorg ik er met de op 20 mei jl. aangekondigde maatregelen voor dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd.
Deelt u de mening dat gezien de woningnood Nederland zich eigenlijk geen stagnatie van de bouw kan veroorloven en dat het van het allergrootste belang is om zowel het aanbod als de vraag op peil te houden?
Een stagnatie van de woningbouwproductie kunnen we ons inderdaad niet permitteren. Het op gang houden van de bouw is een gezamenlijke opgave. Gelukkig ervaar ik een grote bereidheid van de sector om te werken aan een gezamenlijke aanpak. Daarom hebben we er met het protocol «Samen veilig doorwerken» allereerst voor gezorgd dat de bouw op een veilige manier door kan gaan.3 Ook is met medeoverheden, de bouw- en technieksector, banken en brancheverenigingen de verklaring «Samen doorbouwen aan Nederland» opgesteld.4 Hiermee hebben we met elkaar afgesproken om alles op alles te zetten om aan de grote vraag naar woningen te voldoen, de verduurzamingsopgave van de bestaande bouw uit het Klimaatakkoord door te laten gaan. De partijen hebben afspraken gemaakt over het door laten gaan of versnellen van investeringen, vergunningverlening en aanbestedingen. Zo willen zij voorkomen dat bouwprojecten vertragen of stil komen te liggen.
Daarnaast bevat het doorbouwpakket maatregelen die erop gericht zijn dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld. Door het laten doorgaan en zo mogelijk versnellen van investeringen vanuit verschillende overheidspartijen, het wegnemen van obstakels bij procedures en planvorming door in te zetten op extra capaciteit bij gemeenten, het naar voren halen van middelen van de woningbouwimpuls en door de bouw van huisvesting voor kwetsbare groepen te versnellen kunnen we realiseren dat er tijdens de Coronacrisis wordt doorgebouwd. Ook ga ik bestuurlijke afspraken met gemeenten en woningcorporaties maken om te zorgen dat er wordt doorgebouwd. En tot slot geef ik een extra stimulans opdat particulieren verduurzamingsmaatregelen niet uitstellen.
Deze maatregelen zijn aanvullend op het beleid gericht op versnellen aanpak woningtekort5 en gericht op de problematiek voor de korte termijn. Het is onzeker hoe gevolgen van de Coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Naast de maatregelen die met het doorbouwpakket zijn aangekondigd, onderzoeken ik nader of en zo ja welke verdere maatregelen nodig zijn om de bouw te kunnen laten doorbouwen.
Deelt u de conclusie van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat de terugval met name te verklaren valt vanuit onzekerheid over de toekomst? Welke andere oorzaken van de terugval ziet u?
Ik herken het beeld dat potentiële huizenkopers zich in financieel onzekere tijden niet willen committeren aan een nieuwbouwwoning waardoor de bouw daarvan niet van de grond komt. Gezien de huidige Coronacrisis en de prognoses van onder meer het EIB is de kans aanzienlijk dat er dit jaar (2020) en volgend jaar (2021) inderdaad minder dan 75.000 woningen worden gebouwd. Bij het uitbreken van de Coronacrisis heb ik daarom direct met het Ministerie van I&W en alle maatschappelijke partners de «Gemeenschappelijke verklaring: Samen doorbouwen aan Nederland» ondertekend. Daarnaast draag ik bij aan het op peil houden van de woningbouwproductie middels de woningbouwimpuls, het Expertteam Woningbouw en het lostrekken van specifieke projecten. Bovenop deze trajecten ben ik in nauw overleg met alle partijen van de Woonagenda en de Woondeals om aanvullend te kijken wat nodig is om de bouwproductie duurzaam op gang te houden.
Ook de stikstofproblematiek leidt tot terugval in de vergunningverlening. Voor veel bouwbedrijven is het aanvragen van een Natuurvergunning voor woningbouwprojecten nieuw. Het kabinet zet zich in om dit probleem aan te pakken. Zo zijn vorig jaar drie maatregelen aangekondigd waarvan de opgeleverde stikstofruimte – na afroming ten behoeve van natuurherstel – met voorrang wordt ingezet voor de woningbouw en zeven MIRT-projecten. Met de structurele aanpak stikstof die uw Kamer op 24 april jl. heeft ontvangen, heeft het kabinet verdere stappen gezet om dit probleem aan te pakken.6
Wat vindt u van het idee van fondsvorming voor zaken zoals het kopen van te bouwen woningen, investeringen in gebiedsontwikkeling, het op peil krijgen van ambtenarencapaciteit bij gemeenten en provincies, het versnellen van de woningbouwproductie en het op peil houden van kredietverlening aan ontwikkelaars en woningbouwers? Kunt u uw antwoord per onderdeel toelichten?
Kunt u uiteenzetten welke mogelijkheden het Rijk reeds benut om anticyclisch bouwen aan te jagen, en zo een bouwcrisis te voorkomen?
Cycliciteit is inherent aan het karakter van de woningmarkt. De woningmarkt is een voorraadmarkt, hetgeen betekent dat het aanbod in geringe mate kan reageren op ontwikkelingen in de vraag. Het vergroten van de woningvoorraad kost tijd, gemiddeld zo’n tien jaar. Dat betekent dat bij een stijging van de vraag er op korte termijn nog niet direct een stijging van het aanbod plaatsvindt. De afgelopen financiële crisis heeft ons geleerd dat de woningmarkt sterk cyclisch kan zijn: de woningbouwproductie is sterk teruggevallen en huizenprijzen zijn sterk op en neer gegaan. Omdat ik streef naar een stabielere woningmarkt, heb ik op 18 februari jl. mijn aanpak uiteengezet hoe ik met andere partijen het inlopen van het woningtekort ga versnellen.
Deze aanpak komt bovenop de al eerder aangekondigde Woningbouwimpuls van € 1 miljard en de korting op de verhuurderheffing. Hiermee komen meer woningen in de komende jaren beschikbaar, vooral voor lage- en middeninkomens, waaronder meer dan 80.000 woningen waarvoor aanvragen zijn ingediend op basis van de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Nieuwbouw 2020. Woningbouwcorporaties kunnen een stabiliserende rol spelen in de woningbouwproductie. Ongeacht de stand van de economie blijft de vraag naar betaalbare huurwoningen bestaan. Wanneer corporaties in een economische neergang blijven investeren in woningbouw kunnen zij de terugval in de woningbouwproductie – en de daarmee gepaard gaande negatieve gevolgen, zoals een uitloop aan personeel – beperken. Verder blijkt uit de interdepartementale analyse die ik op 20 mei jl. naar uw Kamer heb gestuurd dat het belangrijk is om de woningbouwproductie aan te laten sluiten bij de lange termijn woningbehoefte.7 De analyse wijst op het belang om partijen te faciliteren om in crisistijd door te blijven bouwen. Daartoe zijn middelen voor extra flexpools die gemeenten ondersteunen bij de vergunningverlening en andere procedures een onderdeel van de reeds aangekondigde doorbouwmaatregelen.8
Zoals ik heb aangegeven bij vraag 6 (d) heb ik ook middelen uit de woningbouwimpuls naar voren gehaald zodat er in 2020 50 miljoen euro extra beschikbaar is en er nog sneller meer betaalbare huizen voor starters en middeninkomens kunnen worden gebouwd. Tevens heb ik ingezet op het vergroten en versnellen van de woningbouwproductie middels de Woondeals die ik heb gesloten met een aantal regio’s die op de langere termijn de grootste bouwopgave hebben. Ook het verkorten van procedures kan helpen om de woningbouw in de toekomst sneller toe te laten nemen na een crisis. Daar draagt de Omgevingswet aan bij.
Welke mogelijkheden ziet u, voor zover dat nog niet gebeurt, om de inzet uit te breiden met:
Wanneer wordt de Wet maatregelen middenhuur ingevoerd, die immers reeds door de Eerste Kamer behandeld is?
De Wet maatregelen middenhuur bestaat uit twee delen: een aanpassing van de Huisvestingswet en een aanpassing van de Woningwet. De aanpassing van de Huisvestingswet is reeds enige tijd in werking getreden en daar wordt ook al gebruik van gemaakt door gemeenten.
Om de wijziging van de Woningwet te effectueren is ook een wijziging van de onderliggende AMvB nodig. Dit betreft het conceptbesluit waarin de markttoets wordt vervangen door een marktverkenning. Deze is echter vanwege verscheidene vragen en moties vanuit uw Kamer, vooralsnog niet aan de Raad van State aangeboden. Naar aanleiding van de vragen over de werking van de marktverkenning tijdens het Algemeen Overleg op 12 december jl., heb ik toegezegd een brief te sturen ter verduidelijking. Ervan uitgaande dat deze brief eventuele onduidelijkheden wegneemt, kan het conceptbesluit voor advies aan de Raad van State aangeboden worden. Bij een voorspoedige voortgang in het wetgevingsproces zou het voorstel na de zomer in werking kunnen treden.
Hoe stelt de rijksoverheid zich op wanneer als gevolg van de coronacrisis (ziekteverzuim, problemen met de aanvoer van materialen etc.) bouwprojecten vertraging oplopen, wordt hierin redelijkheid betracht?
Waar de Coronacrisis aantoonbaar leidt tot knelpunten binnen projecten handelt de rijksoverheid doortastend vanuit het perspectief best for project. Daarbij stelt de rijksoverheid zich redelijk en billijk op richting de opdrachtnemer. Het Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat hanteren hierbij de volgende uitgangspunten:
Deze aanpak is in lijn met hetgeen Staatssecretaris Knops (BZK) en Minister van Nieuwenhuizen (I&W) hebben afgesproken met de brancheorganisaties. Onderdeel van deze afspraken is de redelijke en flexibele opstelling die de rijksoverheid verwacht van de marktpartijen, richting opdrachtgever en naar andere bedrijven in de keten. Deze aanpak is met medeopdrachtgevers gedeeld en wordt door een groeiend aantal opdrachtgevers toegepast.
Herkent u signalen dat bij transformaties (bijvoorbeeld een kantoorpand dat wordt omgezet naar woningen) binnen zes maanden moet worden door-geleverd om de vrijstelling overdrachtsbelasting te behouden, maar door de coronacrisis deze termijn te krap is? Bent u bereid deze termijn te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de doorverkoopfaciliteit is om de overdrachtsbelasting te beperken voor situaties van verkrijgingen binnen zes maanden van dezelfde onroerende zaak door verschillende verkrijgers. Er zijn mij geen signalen bekend dat transformaties door de Coronacrisis de termijn van zes maanden niet hebben kunnen halen. Overigens duurt het transformeren van een kantoorpand naar woningen doorgaans langer dan zes maanden. Dergelijke transformaties vallen altijd buiten de reikwijdte van de doorverkoopfaciliteit. Daarom ontbreekt op dit moment de noodzaak de voor de faciliteit gestelde termijn te versoepelen.
Herkent u signalen dat procedures voor bezwaar en beroep aanzienlijke vertraging oplopen doordat de rechterlijke macht vanwege de coronacrisis noodzakelijkerwijs focust op zwaardere strafzaken? Wat kunt u hierin betekenen?
Ik heb geen gegevens over vertraging bij bezwaarprocedures. Daar ligt in elk geval geen relatie met de rechterlijke macht, omdat die in dat stadium nog niet betrokken is. Wat betreft de beroepszaken heb ik geen aanwijzingen dat op dit moment minder bestuursrechtelijke zaken worden afgedaan ten faveure van het aantal strafrechtelijke zaken of dat bestuursrechters worden ingezet voor het afdoen van strafzaken. Voor de toekomst kan niet worden uitgesloten dat extra rechters voor de behandeling van strafzaken moeten worden ingezet om de achterstanden weg te werken. Die inzet zou ten koste kunnen gaan van andere rechtsgebieden, waaronder Bestuursrecht. De Rechtspraak heeft in de Algemene regeling zaaksbehandeling en meer specifiek in de Tijdelijke regeling Bestuursrecht regels gesteld welke zaken worden afgedaan en hoe zij worden afgedaan.
Klopt het dat sommige huizenbouwers sinds het uitbreken van de coronacrisis met regelmaat contracten aanpassen, waarbij aansprakelijkheid voor een langere bouwtijd en hogere bouwkosten al bij voorbaat worden uitgesloten? Wat vindt u van deze praktijk? Op welke manier kunt u woningkopers in deze situatie wijzen op hun rechten?
Ik heb op dit moment geen signalen van onrechtmatig aanpassen van contracten door bouwers of ontwikkelaars. Vereniging Eigen Huis ondersteunt woningkopers en fungeert daarbij vaak als eerste vraagbaak. Wanneer ik concrete aanwijzingen heb van dergelijke signalen, dan ben ik natuurlijk bereid deze nader te onderzoeken.
Welke mogelijkheden ziet u om kopers te ondersteunen, bijvoorbeeld middels het uitbreiden van de Nationale Hypotheek Garantie? Klopt het dat mensen die gebruik maken van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) ook gebruik kunnen maken van hypotheek-leenmogelijkheden, aangezien deze regeling er op gericht is dat mensen hun baan behouden?
De maximale kostengrens voor een woning met NHG is € 310.000. Voor woningen waarbij energiebesparende voorzieningen worden getroffen is de kostengrens 6% hoger, namelijk € 328.600. Deze grens sluit aan bij de doelgroep van NHG, namelijk: lage- en middeninkomens. Ook in economisch minder goede tijden zal NHG deze kopers bescherming blijven bieden tegen betalingsproblemen en restschulden. Huishoudens met al een bestaande NHG-hypotheek die door de Coronacrisis onvrijwillig werkloos worden of te maken krijgen met een substantiële inkomstenderving kunnen terugvallen op de zekerheden die NHG biedt. NHG heeft de voorwaarden aangepast zodat kredietverstrekkers bij hypotheken met NHG gemakkelijker uitstel van betaling kunnen geven.
Bij mensen die gebruik maken van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en een hypotheek of lening willen aangaan, zal gekeken worden of het inkomen voldoende bestendig en de woonlasten voldoende betaalbaar zijn, zodat zij ook in de toekomst de hypotheek of lening kunnen betalen. Het doel hierbij is dat verantwoorde financiering mogelijk blijft voor de koper. NHG heeft met een groot deel van de markt een uniforme aanpak hiertoe ontwikkelt door een corona vragenlijst voor hypotheekaanvragen op te stellen. De vragenlijst biedt koper en hypotheekadviseur extra ruimte om aan te geven waarom een aanvraag verantwoord is. Daarmee wordt voorkomen dat kopers die in getroffen branches werkzaam zijn per definitie geen toegang krijgen tot de hypotheekmarkt.
Wat vindt u van het pleidooi voor een Zesde Nota Ruimtelijke Ordening door Peter Boelhouwer, hoogleraar woningmarkt TU Delft (NRC, Hoe de overheid zelf de woningnood creëerde, 16 april). Vindt u dat de Nationale Omgevingsvisie voldoende richtinggevend is en een snelle woningbouwproductie kan aanjagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brieven over het versnellen van de aanpak van het woningtekort9 en over regie en keuzes in het nationaal omgevingsbeleid (NOVI)10 heb ik de lijnen uitgezet voor een concrete aanpak voor het terugdringen van het woningtekort, zowel kwantitatief als kwalitatief en met aandacht voor de betaalbaarheid. Eerder zijn in de Woondeals al afspraken gemaakt over de plancapaciteit en hebben partijen gezamenlijk locaties aangewezen die een substantiële bijdragen leveren aan de bouwopgave. Daarbij gaat het zowel om de versnelling op de korte termijn, als om grotere gebiedsontwikkelingen voor de langere termijn. Het betreft zowel binnenstedelijke verdichtingslocaties als transformatielocaties en uitleglocaties. Sommige locaties vallen zowel onder de versnellingslocaties als onder de gebiedsontwikkelingen. In de nadere uitwerking van de NOVI en de verstedelijkingsstrategieën zullen deze gebieden worden meegenomen.
In het debat over de Ontwerp NOVI in de Tweede Kamer in november 2019 en in aansluiting daarop in de Bestuurlijke Overleggen MIRT van november 2019 is door de toenmalige Minister voor Milieu en Wonen aangegeven dat de ronde voorjaars-BO’s MIRT (gehouden juni 2020) meer in het teken komt te staan van de uitvoering van de NOVI onder een nieuwe naam: de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving. De aanleiding voor de verbreding van het BO is dat de transitieopgaven zoals genoemd in de NOVI om een bredere afweging en aanpak vragen, waaronder de (versnelling van de) woningbouw. Belangrijk onderdeel van de agenda van deze BO’s Leefomgeving vormt de uitwerking van de regionale verstedelijkingsstrategieën. In deze strategieën wordt door regio en Rijk samen in lijn met de nationale verstedelijkingsstrategie uit de NOVI een gezamenlijke strategie opgesteld voor realisatie van voldoende woningen, werklocaties en voorzieningen in het juiste tempo, dit in relatie tot bereikbaarheid en andere opgaven zoals de kwaliteit van het landschap, energietransitie en klimaatadaptatie.
De vergunningverlening aan Vattenfall voor de bouw van een biomassacentrale in Diemen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouw biomassacentrale kan doorgaan»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie Vattenfall heeft aangevraagd voor de biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet?
De centrale waaraan gerefereerd wordt, heeft een subsidiebeschikking ontvangen in de najaarsronde van de SDE+ in 2019. Over de uitkomsten hiervan is de Kamer op 24 juni geïnformeerd (kenmerk 2020D25815). De relevante informatie over deze en andere subsidiebeschikkingen, waaronder het maximale subsidiebedrag, is zoals gebruikelijk gepubliceerd op www.rvo.nl.
Mocht u geen uitspraak kunnen doen over de hoogte van de subsidie vanwege bedrijfsbelangen, kunt u dan ingaan op de balans tussen de openbaarheid van bestuur en het beschermen van bedrijfsbelangen? Is die balans naar uw mening momenteel juist?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al een beslissing genomen aangaande de subsidieaanvraag? Kunt u aangeven wanneer deze genomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds een besluit genomen de subsidie toe te kennen.
In het geval dat er nog geen beslissing is genomen over de subsidieaanvraag, kunt u dan de uitspraak van de rechter in de rechtszaak van Mobilisation for the Environment (MOB) tegen de biomassacentrale in Diemen en het nog te publiceren Duurzaamheidskader Biomassa meenemen in uw beslissing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u bereid bent om een tijdelijke stop af te kondigen op de bouw van nieuwe biomassacentrales terwijl de heroverweging van de subsidie en het bredere biomassa beleid plaatsvindt, zoals u aangeeft in uw antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Raan?2 Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet gaat niet over de bouw van biomassacentrales. Het kabinet besluit wel over de subsidie voor het gebruik van duurzame biomassa. In het kader van de uitvoering van de motie Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 554) worden er in ieder geval in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 (nu gepland voor 24 november tot 17 december) geen nieuwe subsidiebeschikkingen afgegeven voor warmteproductie door verbranding van houtige biomassa middels installaties met een vermogen < 5 MWth.
Vindt u het nog verantwoord om subsidies af te geven aan biomassacentrales die aan dezelfde duurzaamheidseisen moeten voldoen voor het te stoken hout3, overwegende de aangenomen motie-Koffeman c.s. in de Eerste Kamer van 12 november 2019 (Kamerstuk 35 300, O) om voorlopig geen subsidies meer af te geven voor het bijstoken van hout?
Het kabinet heeft eerder al aangekondigd geen nieuwe subsidie te zullen geven voor de bij- en meestook van duurzame biomassa in kolencentrales. Deze categorie is sinds 2018 niet meer opengesteld in de SDE+-regeling. De regering ziet de motie Koffeman c.s., waarin wordt gevraagd om op zo kort mogelijke termijn alle voorgenomen subsidies voor hout-bijstook in kolencentrales stop te zetten, dan ook als een bevestiging van bestaand beleid. Ook geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. door geen nieuwe subsidie beschikbaar te stellen voor het gebruik van vaste houtige biomassa voor de productie van uitsluitend elektriciteit.
Kunt u gegeven het feit dat het Duurzaamheidskader Biomassa nog ontvangen moet worden, de maatschappelijke onrust over biomassa groeit en het feit dat de emissienormen voor centrales in 2022 aangepast worden, nogmaals uitleggen waarom u het niet nodig vindt om nu een moratorium op subsidie voor biomassa af te kondigen?
Ik ben bekend met de algemene discussie over het gebruik van duurzame biomassa, en de specifieke casus van de centrale in Diemen. De biomassacentrale in Diemen voldoet aan de wettelijke voorwaarden en over de bouw zijn afspraken gemaakt tussen het betrokken bedrijf en de verantwoordelijke bevoegde instanties. Het Rijk speelt hierbij verder geen rol. De eigenaar heeft momenteel zelf besloten de bouw uit te stellen en te wachten op het duurzaamheidskader.
Ten aanzien van de bredere discussie over biomassa leven er in de samenleving verschillende zorgen. Het duurzaamheidskader dat het kabinet binnenkort aan uw Kamer zal aanbieden is bedoeld om zorgen rond de duurzaamheid en de verschillende toepassingen van biomassa te adresseren. Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven, geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. over het gebruik van vaste houtige biomassa voor energietoepassingen. Er wordt geen nieuwe subsidie beschikbaar gesteld voor de productie van uitsluitend elektriciteit en er wordt in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 geen subsidie gegeven voor installaties met een vermogen < 5 MWth. Het kabinet zal bovendien, uitgaande van de tijdige beschikbaarheid van de concrete emissie-eisen, borgen dat installaties voor de verbranding van vaste houtige biomassa die in 2021 SDE++-subsidies aanvragen al aantoonbaar moeten voldoen aan de verwachte aanscherping van de emissie-eisen voor installaties tussen de 0,5 en de 50 MWth, die in 2022 van kracht moet worden. Tot slot zal ik op korte termijn het duurzaamheidskader voor biomassa aan uw Kamer aanbieden, dat ingaat op het tijdpad voor de beëindiging van de subsidiering van warmteproductie met vaste houtige biomassa, en zal ik een uitfaseringsstrategie maken voor 2021 waarin ik op hoofdlijnen toelicht hoe het gebruik van vaste houtige biomassa voor warmte moet worden afgebouwd.
Erkent u dat de bouw van de biomassacentrale in Diemen als controversieel wordt beschouwd door de maatschappij? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vind u van de grote weerstand bij lokale overheden, zoals de gemeenten Diemen, Gooise Meren, Weesp en stadsdeel Oost (Amsterdam), omtrent de mogelijke komst van een biomassacentrale in Diemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zich in te zetten voor een (tijdelijke) stop op de bouw van de biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het niet verschaffen van deze duidelijkheid tot onzekerheid leidt bij de bevolking? Zo ja, hoe gaat u de ongerustheid wegnemen?
Dat mensen onzeker zijn zolang ergens nog geen duidelijkheid over is, geloof ik zonder meer. De uitvoering van de klimaatopgave tot 2050 kent nog vele onzekerheden, die gaandeweg, aan de hand van nieuwe inzichten zullen worden verhelderd. Het kabinet is van mening dat houtige biomassa nog enige tijd noodzakelijk is voor het realiseren van de klimaatopgave en de transitie naar een circulaire economie. Daarbij hanteert het kabinet als uitgangpunt dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam moet zijn, dat het gebruik ervan op termijn zo hoogwaardig en beperkt mogelijk is, en dat luchtkwaliteitseffecten zoveel als mogelijk worden beperkt.
Het testbeleid in zorginstellingen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Ontvangt u ook berichten dat zorgverleners ondanks milde klachten geen test kunnen krijgen? Hoe rijmt u dat met uw nadrukkelijke boodschap dat álle zorgverleners met milde klachten getest moeten kunnen worden?1
Kunt u inzicht geven in de rolverdeling als het gaat om het testen op corona? Is een zorgaanbieder, zoals een ziekenhuis of verpleeghuis, als werkgever verantwoordelijk voor het laten testen van werknemers of kan een ziekenhuis daarvoor doorverwijzen naar huisarts en GGD?
Want vindt u ervan dat sommige zorgaanbieders hun medewerkers niet willen laten testen maar naar huis sturen om uit te zieken? Deelt u de mening dat het voor deze zorgverleners ook voor hun privésituatie van belang is om te weten of ze al dan niet besmet zijn?
Kan een huisarts nu zelfstandig een test aanvragen bij de GGD of een andere testlocatie als hij dat geïndiceerd acht voor zijn patiënt?
Welk advies geeft u aan zorgverleners die van de werkgever horen dat ze voor een test naar de GGD moeten terwijl de GGD verwijst naar de werkgever? Hoe zorgt u ervoor dat deze zorgverleners alsnog getest kunnen worden?
Het bericht ‘VU blundert er op los met loting opleiding geneeskunde: “het gaat om onze toekomst”’. |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VU blundert er op los met loting opleiding geneeskunde: «het gaat om onze toekomst»»?1
Ja.
Wat is er precies gebeurd bij de loting bij de studie Geneeskunde en wat is er precies fout gegaan? Heeft de Vrije Universiteit (VU) gebruik gemaakt van de extra mogelijkheden die er nu zijn om tot een alternatieve selectieprocedure te komen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Door de overheidsmaatregelen met betrekking tot COVID-19 kon de tweede ronde van de selectieprocedure bij de VU geen doorgang vinden. De VU heeft ter vervanging van deze toetsdag een aanvullende alternatieve selectieprocedure gebruikt waarbij een deel van de kandidaten (37%) op basis van gewogen loting is gerankt.
Kort voordat de definitieve ranglijst moest worden aangeleverd, ontstond bij de VU twijfel of OCW akkoord zou gaan met deze alternatieve selectieprocedure. Dit nadat OCW in een andere casus een vorm van loting had afgekeurd. Daarop heeft de VU zelf besloten over te gaan op een andere alternatieve methode zonder loting.
Onder deze tijdsdruk zijn de ranglijsten van beide methoden verwisseld. De ranglijst in Studielink is gebaseerd op het eerste alternatief. De toelichtingsbrief aan studenten is uitgegaan van de nieuwe selectiemethode. Dit betekent dat ongeveer 50 aspirant--studenten in Studielink een laag, niet plaatsbaar rangnummer kregen toegewezen, terwijl zij in de brief van de VU werden geïnformeerd over een hoger en plaatsbaar rangnummer. Op basis van de VU regeling voor selectie en plaatsing is de ranglijst in Studielink leidend.
Wat betekent de toezegging van de Vrije Universiteit «dat er voor elke scholier een passende oplossing zal worden gezocht»? Deelt u de mening dat juist voor een studie als Geneeskunde, waar grote behoefte aan is op de arbeidsmarkt, foutief geïnformeerde scholieren alsnog toegang zouden moeten krijgen tot deze opleiding?
De VU spant zich in om de 50 aspirant-studenten alsnog toe te laten tot de opleiding Geneeskunde. De VU wil daartoe de opleidingscapaciteit voor de bacheloropleiding Geneeskunde dit jaar eenmalig verhogen met 50 plaatsen. Daartoe heeft de VU inmiddels schriftelijk een verzoek om toestemming bij mij ingediend. Gezien de uitzonderlijke omstandigheden en in het belang van de 50 aspirant-studenten heb ik besloten toestemming te geven voor deze eenmalige ophoging van de opleidingscapaciteit.
Herinnert u zich het nieuwe servicedocument «Hoger Onderwijs – Aanpak Coronavirus COVID-19» van 9 april 2020, op basis waarvan de instroom in een numerus fixus opleiding dit jaar hoger mag zijn, omdat (internationale) studenten vanwege COVID-19 vaker hun aanmelding weer intrekken? Ziet de Minister in dat licht mogelijkheden om deze studenten in de regeling mee te nemen? Welke (andere) stappen zet de Minister om deze studenten alsnog toe te laten en om daarnaast ook in de toekomst structureel capaciteit voor studies die opleiden voor tekortsectoren te vergroten?
Het klopt dat in het Servicedocument Hoger Onderwijs de mogelijkheid is geboden om vooruitlopend op de Wet Taal en Toegankelijkheid voor een numerus fisxusopleiding nu alvast meer opleidingsplaatsen uit te schrijven dan de maximale onderwijscapaciteit. Daarmee biedt dit een mogelijkheid voor de VU om eenmalig extra onderwijsplaatsen uit te schrijven en die ook in te zetten voor deze groep van 50 aspirant-studenten. Daarnaast kunnen van deze 50 aspirant-studenten mogelijk ook enkelen geplaatst worden bij de reguliere naplaatsing voor de opleiding.
Voor de structurele capaciteit van de opleiding Geneeskunde baseert het kabinet zich onder meer op de ramingen van het Capaciteitsorgaan dat de toekomstig benodigde capaciteit aan professionals in de zorg en de daarvoor benodigde instroom in de zorgopleidingen onderzoekt. Daarnaast is één van de ambities uit de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek een betere aansluiting tussen het onderwijs en de vraag op de arbeidsmarkt. Daartoe wordt onder meer de strategische samenwerking door middel van sectorplannen of sectorale verkenningen krachtig voortgezet. Zo wordt er in het hbo dit jaar gewerkt aan een sectorplan zorg.
Kunt u ervoor zorgen dat voor de betreffende studenten spoedig een oplossing wordt gevonden, zodat zij ook in deze bijzondere tijd zich goed kunnen voorbereiden op hun aanstaande studie?
Zoals gezegd, spant de VU zich in om zo spoedig mogelijk een oplossing te vinden voor deze aspirant-studenten. Daartoe heeft de VU mij om toestemming gevraagd voor een eenmalige ophoging van de opleidingscapaciteit, zodat deze aspirant-studenten alsnog kunnen worden toegelaten tot de bachelor Geneeskunde aan de VU. Ik ben van mening dat de aspirant-studenten in geen geval de dupe mogen worden van deze uitzonderlijke situatie en daarom heb ik de VU toestemming gegeven voor deze eenmalige ophoging.
Gedwongen verhuizingen in Leiden |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Tijdelijke huurders Hoflaan in de knel door crisis»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja.
Is er contact geweest vanuit het ministerie met Portaal, de gemeente Leiden en de leegstandbeheerder over deze situatie? Zo ja, wat is er uit deze gesprekken gekomen? Zo nee, bent u bereid om hier alsnog over in contact te treden?
Er is vanuit het ministerie contact geweest met de betrokken woningcorporatie en de leegstandsbeheerder. Uit deze gesprekken komt naar voren dat deze partijen mijn standpunt delen dat het belangrijk is dat er geen mensen op straat belanden tijdens de coronacrisis. Dit betekent dat de leegstandsbeheerder ook contact heeft gezocht met de bewoners van het pand om hen te vragen of zij vervangende woonruimte hebben. Uit dit contact blijkt dat een groot deel van de bewoners dat ook heeft. De leegstandsbeheerder en de woningcorporatie hebben aangegeven bereid te zijn om de huurders te helpen die geen vervangende woonruimte hebben.
Is het waar dat leegstandbeheerder in kwestie Ad Hoc Beheer in een brief aan de bewoners aangeeft dat de eigenaar van het pand de overeenkomst met Ad Hoc heeft opgezegd en het pand weer wil gaan gebruiken voor andere doeleinden of het pand wordt gesloopt / gerenoveerd? Zo ja, welke doeleinden zijn dit? Is dit volgens u op dit moment een legitieme reden om de bruikleenovereenkomst op te zeggen?
De woningcorporatie is reeds voor de coronacrisis contractuele verplichtingen aangegaan met derden over sloop (en daarna nieuwbouw). De bewoners zijn hier al ruim voor de coronacrisis van op de hoogte gesteld. Ik vind dat er daarbij een balans moet zijn tussen de belangen van huurders en verhuurders in deze buitengewone omstandigheden. Ik vind het belangrijk dat de bouw- en verduurzamingopgave doorgang kan blijven vinden in deze tijd.
Hoe kunt u garanderen dat wanneer deze bewoners het pand moeten verlaten op een veilige manier kunnen verhuizen met in achtneming van de richtlijnen, zoals vastgesteld door het RIVM?
Het is belangrijk dat we maatregelen treffen om de verspreiding van het Coronavirus een halt toe te roepen en er is daarbij een verantwoordelijkheid voor alle burgers in deze samenleving om te voldoen aan de richtlijnen van RIVM, ook tijdens verhuizingen. De «Erkende Verhuizers» geven aan dat verhuizingen, met inachtneming van de richtlijnen, door kunnen gaan3.
Deelt u de mening dat de beste manier om deze groep bewoners en daarmee ook de rest van de samenleving te beschermen is om hen op dit moment zoveel mogelijk thuis te laten blijven, zodat de verspreiding van het Coronavirus een halt kan worden toegeroepen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er geen absolute noodzaak is om deze groep bewoners op dit moment uit huis te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat deze groep bewoners op dit moment niet op straat moet komen te staan. Maar de betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder zijn er naar eigen zeggen toe bereid om gezamenlijk de bewoners die geen alternatieve woonruimte hebben te helpen.
Van de woningcorporatie begreep ik dat de woningen ondanks de coronacrisis toch nu vrij moeten komen omdat in de komende periode, voorafgaand aan de daadwerkelijke sloop, in de woningen asbestonderzoek gedaan gaat worden. Dat asbestonderzoek kan tot gevaar voor bewoners leiden en om dat te voorkomen worden de betrokken bewoners nu naar alternatieve woonruimte begeleid. Een groot deel van de betrokken bewoners beschikt al over alternatieve woonruimte.
Bent u bereid om in dit geval te bemiddelen tussen verhuurders, leegstandbeheerders en huurders om, gezien de coronacrisis, uitstel van oplevering te vragen zolang de crisis duurt plus de gebruikelijk opzegtermijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, beschikken de meeste van de betrokken bewoners al over alternatieve woonruimte. Om in aanmerking te komen voor een bruikleenovereenkomst dient de huurder namelijk te beschikken over een zogenoemd «achtervangadres». De betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder zetten naar eigen zeggen gezamenlijk en in overleg met de bewoners alles op alles om voor de bewoners die nog niet over alternatieve woonruimte beschikken tijdig andere woonruimte te vinden.
Deelt u de mening dat deze doelgroep van zogenoemde antikraak bewoners op dit moment in nog grotere onzekerheid leeft en daarom extra beschermd dient te worden zolang de coronacrisis voortduurt? Zo ja, hoe bent u van plan dit te gaan regelen?
Volgens de betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder beschikken de meeste van de betrokken bewoners al over alternatieve woonruimte of kunnen zij gebruik maken van een achtervangadres. Deze betrokken bewoners leven niet in onzekerheid. De betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder zetten naar eigen zeggen gezamenlijk en in overleg met de bewoners alles op alles om voor de bewoners die nog niet over alternatieve woonruimte beschikken tijdig andere woonruimte te vinden.
Is er volgens u een groter economisch belang dat de gedwongen verhuizing van deze groep bewoners boven hun eigen veiligheid en dat van de samenleving plaatst?
De betrokken bewoners worden juist vanwege hun veiligheid nu naar alternatieve woonruimte begeleid, omdat de woningcorporatie naar eigen zeggen voorafgaande aan de sloop asbestonderzoek in de woningen gaat uitvoeren, wat tot gezondheidsgevaar van bewoners zou kunnen leiden. Ook als dat asbestonderzoek nog niet in de eigen huurwoning geschiedt kan asbestonderzoek in omliggende woningen en in de gemeenschappelijke ruimten tot gezondheidsgevaar leiden.
De woningcorporatie wil de sloop en daarna nieuwbouw vanwege het woningtekort in Leiden (na de asbestonderzoeken) volgens planning uitvoeren. Daarbij geven de betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder naar eigen zeggen aan gezamenlijk de bewoners, die nog geen alternatieve woonruimte hebben en in overleg met hen, naar alternatieve woonruimte te begeleiden.
De vraag hoe mensen die kinderopvang geheel zelf betalen ook gecompenseerd zullen worden |
|
Peter Kwint , Renske Leijten |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoeveel mensen betalen de kinderopvang geheel zelf, omdat zij niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag?1
Het overgrote deel van de ouders waarvan de kinderen naar de opvang gaan, krijgen daarvoor een tegemoetkoming via de kinderopvangvangtoeslag. Deze groep ouders bedraagt ongeveer 570.000 huishoudens (850.000 kinderen).
Daarnaast is er nog een groep ouders die een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang krijgt via de gemeente. Dit gaat om een gemeentelijk aanbod, VVE en vergoedingen in het kader van een sociaal medische indicatie (SMI). Deze groep ouders bedraagt ongeveer 50.000 kinderen.
Tot slot is er een groep ouders die geheel zonder vergoeding gebruik maakt van kinderopvang. Dit is een diverse groep, die niet in beeld is bij de overheid. Naar verwachting gaat het om enkele duizenden ouders die de kinderopvang volledig zelf betalen. Er zullen ouders zijn die bewust gekozen hebben om geen gebruik te maken van kinderopvangtoeslag. Sommigen zullen een vergoeding krijgen van de werkgever. Ook zal een deel geen tegemoetkoming krijgen, omdat zij niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag of een gemeentelijke voorziening. Dit kunnen bijvoorbeeld expats zijn met een partner buiten de EU, eenverdieners, of ouders zonder baan en die ook geen erkend traject naar werk volgen. Oudervereniging BOinK heeft een meldpunt openstaan om deze groep ouders beter in beeld te krijgen.
Waarom is niet aan deze ouders gedacht bij het maken van de compensatie voor het doorbetalen van de kinderopvang tijdens de periode van sluiting in verband met de COVID-19 uitbraak?
Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, is gevraagd de gehele factuur aan de kinderopvang te blijven betalen. Het door laten lopen van de reguliere betaling heeft verschillende voordelen. Ouders behouden op deze manier de plek voor hun kinderen op de kinderopvang voor wanneer de kinderopvang weer regulier opengaat. De kinderopvangtoeslag blijft gewoon doorlopen en er hoeft niet te worden ingegrepen in het lopende toeslagsysteem. Een belangrijk voordeel is bovendien dat de kinderopvang op deze manier gefinancierd blijft en zo in staat is goede noodopvang te verzorgen. De sector blijft op deze manier ook zo veel mogelijk stabiel waardoor de terugkeer naar de reguliere situatie straks gemakkelijker zal zijn.
De vergoeding van de eigen bijdrage die ouders betalen voor een dienst die zij niet geleverd krijgen, is in hoog tempo opgezet. Er is nagedacht over verschillende varianten. Uitvoerbaarheid en privacyaspecten waren daarbij belangrijke aandachtspunten. Het kabinet heeft daarbij gekozen voor een route die snelle uitbetaling mogelijk maakt. Ouders ontvangen een vergoeding die bij benadering compenseert voor de eigen bijdrage. Voor afwijkingen wordt begrip gevraagd van ouders. Er is sprake van een ambtshalve toekenning en een directe uitbetaling aan ouders. Dit beperkt de lasten bij ouders en kinderopvangorganisaties vergaand.
Om dit mogelijk te maken wordt, net als bij andere noodmaatregelen, uitgegaan van bestaande gegevens. Namelijk, de gegevens die bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen. Dit is mogelijk voor de groep ouders met kinderopvangtoeslag. Ouders die de kosten geheel zelf betalen komen niet in deze gegevens terug en zijn daarom niet in de tegemoetkomingsregeling opgenomen.
Het kabinet heeft daarom bewust afgewogen de ouders met kinderopvangtoeslag alvast te informeren en nader terug te komen op de groep ouders die de kosten geheel zelf betalen.
Erkent u dat de ouders die de kosten zelf betalen niet in beeld zullen zijn als er uitgegaan wordt van de gegevens van de Belastingdienst – Toeslagen?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend hoeveel mensen jaarlijks niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag? Is tevens bekend wat de afwijzingsgronden zijn? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Het aantal mensen dat niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag is niet in te schatten. Ouders kunnen namelijk zelf bewust afzien van een aanvraag, omdat zij niet voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen.
Bent u bereid een mogelijkheid te bieden voor deze ouders om zich te melden en te zorgen dat ook zij gecompenseerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment proberen we meer zicht te krijgen op de groep ouders die de kinderopvang geheel zelf betalen. Als hier meer duidelijkheid over is, zal worden bezien of voor deze groep een vorm van tegemoetkoming wenselijk en mogelijk is. Daarbij zal ik alle factoren meenemen, waaronder de effecten die het heeft voor deze ouders, maar ook de uitvoerbaarheid van een eventuele tegemoetkoming.
‘Sluip’marketing van de tabaksindustrie |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek van Argos over de huidige praktijken van «sluip»marketing van de tabaksindustrie? Onderschrijft u de conclusie dat de tabaksindustrie ook 18 jaar na het verbod op tabaksreclame nog steeds de wet op dit punt overtreedt?1
Alle vergoedingen van tabaksfabrikanten aan verkooppunten die tot doel hebben de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten te bevorderen zijn in strijd met het reclameverbod uit de Tabaks- en rookwarenwet. Hieronder vallen ook vergoedingen voor een in het oog springende presentatie, exclusiviteit en het voeren van een beperkt aantal merken. Of de wet daadwerkelijk wordt overtreden dient per geval te worden onderzocht door de NVWA. Eerder heeft de NVWA opgetreden tegen verboden exclusiviteitsdeals en verkoopafspraken met studentenverenigingen, tabakswinkels en festivals.
Is het in strijd met de wet dat bedrijven die tabak verkopen zoals speciaalzaken, supermarkten, tankstations of festivalorganisatoren geld krijgen van de tabaksindustrie om tabaksproducten op een in het oog springende manier te presenteren, dan wel exclusief één of een beperkt aantal merken te verkopen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het voorbeeld van jonge influencers die in filmpjes op een aantrekkelijke locatie in het buitenland een jeugdig vrolijk gevoel weergeven waarbij in de aftiteling de naam van het tabaksproduct Glo te zien is? Is hier sprake van ongeoorloofde sluikreclame? Kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hier handhavend optreden?
Het inzetten van influencers door de tabaksindustrie valt onder de definitie van reclame en is in Nederland dus wettelijk verboden. Om die reden is de NVWA een onderzoek gestart naar bovengenoemde casus. Het ingewikkelde aan social media is echter het grensoverschrijdende karakter van de media. De NVWA kan optreden tegen sociale mediacampagnes die actief zijn vanuit of specifieke gericht zijn op Nederland. Is dit niet het geval dan kan de NVWA wel een signaal afgeven aan de autoriteiten van het land waar het bedrijf gevestigd is.
Verder houdt de NVWA scherp toezicht op reclame/sponsoring en exclusieve verkoop door tabaksfabrikanten bij muziekevenementen en festivals. Zowel in 2018 als in 2019 heeft de NVWA bij 6 muziekevenementen onderzoek gedaan.
In 2018 zijn hiervoor 4 boetes opgemaakt en in 2019 3 boetes tegen de tabaksindustrie voor deze overtredingen.
Heeft de NVWA voldoende zicht op de sluikreclame van de tabaksindustrie? Ook op de sociale media? En bij festivals?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe groot is de capaciteit van de NVWA voor onderzoek en handhaving op dit terrein? Is deze voldoende?
In de brief van 11 mei (Kamerstukken II 2019/2020, 32 793, nr. 479) aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik het toezicht op de nieuwe regels van het Nationaal Preventieakkoord van belang acht voor het behalen van de doelen uit het akkoord. Daarvoor zijn toereikende middelen voor het toezicht van belang. Voor het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet is in 2020 6,5 fte. extra nodig en vanaf 2021 jaarlijks 7,5 fte. extra. Op dit moment bedraagt het aantal fte’s binnen de NVWA voor het toezicht op tabak en alcohol in totaal circa 50 fte. (inspecteurs en andere medewerkers). Dit is inclusief de fte’s voor tabak en alcohol die ik reeds aanvullend heb toegekend in 2020.
Is het juist dat u de capaciteit van de NVWA wilt uitbreiden? Zo ja, met hoeveel personen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het boeteregime voor overtreding van de Tabaks- en rookwarenwet voldoende adequaat? Is het niet wenselijk bij recidive de boetes verder te verhogen gezien de enorme schade die tabaksgebruik oplevert voor onze volksgezondheid? Kunt u dit toelichten?
Voor overtredingen van het reclame- en sponsoringsverbod door de industrie geldt voor de eerste overtreding een boete van € 45.000. Bij recidive kan het bedrag met tussenstappen van € 135.000 en € 225.000 uiteindelijk worden verhoogd tot € 450.000. Na het opleggen van een boete wordt een her-inspectie gedaan om te bepalen of de overtreding is opgeheven. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te stellen dat het boeteregime in de Tabaks- en rookwarenwet niet adequaat werkt.
De vernieling van graven van christenen in Turkije |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Graven van christenen in Turkije vernield»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat «ontheiliging» van graven en kerkhoven – denk aan de vernieling van 72 grafstenen op een christelijke kerkhof in Ankara op 14 februari – een groeiend fenomeen en probleem is in Turkije?
In 2019 zijn er, net als in voorgaande jaren, diverse voorvallen geweest waarbij religieuze en culturele plekken in Turkije beschadigd zijn. Dat is uiteraard zorgwekkend, maar tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat de Turkse overheid hier steeds op heeft gereageerd en vervolging heeft ingesteld.
Het genoemde artikel spreekt van de vernieling van 20 van de 72 grafstenen. Hiervoor zijn inmiddels zes jongeren in de leeftijd van 16 en 17 jaar aangehouden. Tegen hen is strafvervolging ingesteld. Omdat de begraafplaats in kwestie in de afgelopen jaren onder zijn voorgangers sterk was verwaarloosd, heeft de huidige burgemeester van Ankara opdracht gegeven voor de restauratie en ommuring van de begraafplaats. Daarnaast is bij de ingang permanente bewaking neergezet.
Klopt het dat dit fenomeen past in een bredere trend van toenemende druk op christenen in Turkije, zoals ook uiteengezet in achtereenvolgende rapporten van de Turkse Unie van Protestantse Kerken?2
Christenen en andere religieuze minderheden hebben in Turkije inderdaad te maken met de problemen zoals beschreven in het genoemde rapport. Dat is een zorgwekkend fenomeen. Noch uit het rapport (dat spreekt over een afname van hate crimes tegen protestante christenen in 2019) noch uit eigen waarneming van de Nederlandse vertegenwoordigingen in Turkije en bronnen ter plaatse blijkt echter dat er sprake is van een duidelijke toename van de druk op christenen in Turkije.
Wie zijn de veroorzakers van dit soort vernielingen en welk maatschappelijk klimaat draagt hieraan bij?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van haat zaaien tegen christenen via boeken die gebruikt worden op basisscholen, maar ook bijvoorbeeld via (staatsgezinde) kranten of preken in moskeeën? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het probleem van hate speech tegen christenen in sommige Turkse media blijft voortbestaan. De Unie van Protestante Kerken in Turkije stelt vast dat dit wat betreft protestante christenen in 2019 is verminderd. Er zijn geen gevallen bekend van haatzaaien tegen christenen in het algemeen in schoolboeken of preken in moskeeën. Wel worden missionaire activiteiten in enkele schoolboeken omschreven als nationale dreiging, omdat dit wordt gezien als beïnvloeding van buitenaf.
Klopt de bewering dat in Turkse schoolboeken missionaire activiteiten omschreven worden als nationale dreiging?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wordt haat zaaien in het algemeen, en grafschennis in het bijzonder, daadwerkelijk tegengegaan in Turkije, of is er sprake van straffeloosheid?
Tegen grafschennis en tegen het beschadigen of bekladden van gebedshuizen wordt effectief strafvervolging ingesteld. In geval van aangifte van haatzaaien wordt een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, dat niet in alle gevallen tot strafvervolging leidt, onder andere omdat in sommige gevallen de uitspraken geacht worden te vallen onder de vrijheid van meningsuiting.
Bent u bereid met uw Turkse collega in gesprek te gaan over het actief beschermen van de rechten, vrijheden en veiligheid van (protestantse) christenen in Turkije, en ook het (ongestraft) vernielen van graven van christenen daarbij te betrekken?
De Nederlandse vertegenwoordigingen in Turkije brengen regelmatig de zorgen over de positie van minderheidsgroepen, waaronder religieuze minderheden, in Turkije op. Ook ik doe dat in mijn gesprekken met mijn Turkse ambtsgenoot.
Het bericht ‘Onderzoek: Met hyperloop binnen half uur van Amsterdam naar Brussel’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek: Met hyperloop binnen half uur van Amsterdam naar Brussel», waarin wordt beschreven dat met de aanleg van een hyperloopverbinding de reistijd tussen Amsterdam en Brussel tot minder dan een half uur verkort kan worden?1
Ja.
Ziet ook u kansen om op termijn een hyperloopverbinding tussen Amsterdam en Brussel te realiseren? Zo ja, kunt uiteenzetten hoe snel zo’n verbinding gerealiseerd kan worden op basis van het onderzoek uitgevoerd door de provincie Noord-Holland?
Nee, niet op korte of middellange termijn. Er liggen al verschillende verbindingen zoals de HSL-Zuid en er moet nog veel ontwikkeld worden voordat de eerste persoon met de hyperloop kan reizen. Zie voor verdere toelichting ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten hoe het staat met het opzetten van de hyperlooptestbaan in de provincie Groningen?
Zoals u weet heeft in 2017 de toenmalige Minister een onderzoek naar hyperloop laten doen door TNO en dit aan uw Kamer gezonden. Sindsdien heb ik steeds het standpunt ingenomen dat een investering in de verdere ontwikkeling van een hyperloop-concept grotendeels door private partijen gedaan zou moeten worden. Samenwerking tussen internationale hyperlooppartijen onderling en bijvoorbeeld potentieel leveranciers en aannemers kan daarbij ook bijdragen. Het gaat om grote investeringen waarbij interoperabiliteit vanaf de start belangrijk is. Een hyperloop werkt alleen wanneer er in Europa hetzelfde systeem gebruikt wordt. Wij hebben ons als Nederland daarom ook hard gemaakt voor standaardisering- en certificeringscomités op EU-niveau. Die zijn er mede door onze inspanning gekomen.
Ambtelijk zijn er sindsdien door IenW en EZK gezamenlijk twee overleggen met mogelijke partners en investeerders in een hyperloop-ecosysteem gehouden. Tot dusverre heeft dat nog niet geleid tot voldoende commitment om ook een bijdrage vanuit het Rijk te rechtvaardigen. Insteek is om na een nieuwe ronde van gesprekken over mogelijkheden en omvang van private investeringen in een ecosysteem rond een testtraject in Groningen in de komende maanden te bezien of dit die situatie verandert.
Bent u het ermee eens dat de hyperloop op termijn een goed alternatief voor korteafstandsvluchten in Europa kan bieden? Zo ja, ziet u mogelijkheden om een tijdpad te geven voor het aanleggen van een hyperloopverbinding van Amsterdam naar andere Europese steden?
Het is prematuur om daarover uitspraken te doen. Hyperloop lijkt een aantrekkelijk systeem, ook met het oog op reductie van CO2 en de verduurzaming van lange afstand transport, maar is nog verre van realiteit.
Het bericht ‘Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Nevin Özütok (GL), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u van het feit dat anno 2020 mensen vanwege hun seksuele gerichtheid (en/of gendergerichtheid of -expressie) nog steeds op straat worden gediscrimineerd en met dergelijk respectloos gedrag worden geconfronteerd?
Dit vind ik onacceptabel. Discriminatie, op welke grond dan ook, is in Nederland niet toegestaan.
Bent u het ermee eens dat dergelijk discriminatoir geweld ervoor zorgt dat lhbti-ers zich niet veilig voelen en daardoor minder zichtbaar zichzelf durven te zijn op straat?
Ieder mens zou zich veilig moeten kunnen voelen en zichzelf kunnen zijn op straat.
Of in dit specifieke geval sprake is geweest van geweld met een discriminatoire achtergrond, moet nog door uiteindelijk een rechter worden vastgesteld.
Het recent aan uw Kamer aangeboden WODC-onderzoek «Speciale behoeften van slachtoffers van hate crime ten aanzien van het strafproces en de slachtofferhulp»2 bevestigt dat het discriminatie-aspect van invloed is op de ernst en de duur van de psychosociale gevolgen van het delict. In vergelijking met «reguliere» slachtoffers hebben slachtoffers van een commuun delict met een discriminatie-aspect gemiddeld meer te lijden onder het strafbare feit. Zij hebben bijvoorbeeld vaker en langer last van depressieve gevoelens, woede, angst en stress als gevolg van het delict. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat het discriminatoire motief het delict persoonlijker maakt dan delicten zonder haatmotief, dat de slachtoffers in zekere zin «inwisselbaar» (en daarmee machtelozer) zijn, en dat veel van deze slachtoffers gedurende hun leven herhaaldelijk te maken krijgen met hate crime. Juist deze cumulatieve impact kan ernstige gevolgen teweegbrengen.
Bent u ermee bekend dat veel hate crime slachtoffers terugdeinzen voor het doen van aangifte en dat zij dus al problemen ervaren vóórdat er strikt genomen sprake is van een strafprocedure?2
Ja. Uit het hierboven aangehaalde WODC-onderzoek komt ook naar voren dat de meldingsbereidheid bij slachtoffers van hate crime laag is.
Hoe kijkt u aan tegen publieke informatie- en bewustwordingscampagnes die hate crime slachtoffers informeren over hun rechten om aangifte te stimuleren? Bent u bereid hier (meer) werk van te maken?
Zoals ik heb aangekondigd in het Actieplan Veiligheid LHBTI, dat ik op 2 april 2019 aan uw Kamer heb aangeboden (2018–2019, nr. 303), zet ik in op diverse trajecten die het proces van melding en aangifte en het oppakken van die meldingen en aangiften verder verbeteren. Hierover ga ik in gesprek met politie, OM en belangenorganisaties. Het is daarbij mijn streven dat alle meldingen en aangiften tenminste worden geadresseerd, binnen dan wel buiten het strafrecht. Ik ben voornemens dit traject af te ronden met een publiekscampagne gericht op de meldings- en aangiftebereidheid van LHBTI.
Bent u bekend met het feit dat binnen de lhbti-gemeenschap een algemeen gebrek aan vertrouwen in de rechtshandhavende instanties bestaat, en concrete negatieve ervaringen met de politie ook een belangrijke rol kunnen spelen?3 Bent u tevens bekend met het feit dat slachtoffers zich ook laten weerhouden van aangifte omdat zij hun homo- of biseksuele georiënteerdheid of hun transgenderachtergrond niet bekend willen maken?
Ja, deze problematiek is mij bekend.
Bent u het ermee eens dat vanuit de overheid alle mogelijke inzet moet worden gepleegd om de veiligheid van lhbti-ers te vergroten zodat zij zichtbaar zichzelf kunnen zijn zonder om die reden te worden bedreigd of mishandeld?
In het reeds eerder aangehaalde Actieplan Veiligheid LHBTI staat een overzicht van de inzet van de rijksoverheid en van de G4 om de veiligheid van LHBTI’s te vergroten. Daarnaast ben ik voornemens om samen met mijn collega van OCW en met de G4 te bezien of het onderzoek naar de achtergrond van daders van geweld tegen LHBTI’s kan worden geactualiseerd. Voorts heb ik gevraagd om ook met het COC en andere organisaties die opkomen voor de belangen van LHBTI’s te mogen spreken. Ik wil graag met hen om de tafel om te bespreken wat er vanuit mijn ministerie kan worden ondernomen om vooral bij jonge mensen respect voor ieders seksuele gerichtheid en geslacht een vanzelfsprekendheid te laten zijn.
Bent u met het oog daarop bereid om alsnog gespecialiseerde discriminatierechercheurs in te voeren, zodat slachtoffers van hate crimes meer gestimuleerd zullen zijn tot het doen van een melding of aangifte?4 Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om hiertoe bijvoorbeeld een pilot te starten om hiermee ervaring op te doen? Zo nee, waarom niet?
De politie is er voor iedereen. Dat betekent ook dat slachtoffers bij elke politiemedewerker terecht moeten kunnen als zij melding willen maken van discriminatie. De politie kiest daarmee niet voor verdergaande functiespecialisatie op dit terrein, maar zorgt dat elke politiemedewerker in generalistische zin kennis heeft van het fenomeen discriminatie en haar verschillende uitingsvormen, het feit dat discriminatie strafbaar is en een discriminatieaspect bij een commuun delict strafverzwarend kan zijn en weten hoe het (kwetsbare) slachtoffer van discriminatie correct moet worden bejegend. De opleidingen bij de politie zijn daarop gericht. De politie zorgt er eveneens voor dat kennis en inzichten op het terrein van de verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving ook in haar organisatie aanwezig zijn en beschikbaar via het Netwerk Divers Vakmanschap die in alle eenheden een plek hebben gekregen. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken binnen de politie, zoals Roze in Blauw, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten met de groepen in de samenleving. Er zijn meerdere manieren waarop een behoefte tot specialisatie op het terrein van discriminatie kan worden georganiseerd. De politie in Nederland maakt een keuze voor het Netwerk Divers Vakmanschap als middel om de expertise op dit terrein te borgen en te verspreiden.
Kunt u bevestigen dat volgens het onderzoeksrapport van het WODC het inzetten van gespecialiseerde hate crime agenten en officieren van justitie door veel buitenlandse respondenten steevast als een best practice wordt beschouwd en ook enkele geïnterviewde belangenorganisaties daar heil in zien?5
Er zijn meerdere manieren waarop een behoefte tot specialisatie op het terrein van discriminatie kan worden georganiseerd. In het WODC-rapport wordt niet de aanbeveling gedaan om te gaan werken met gespecialiseerde hate crime afdelingen en/of gespecialiseerde rechercheurs. De politie in Nederland maakt een keuze voor het Netwerk Divers Vakmanschap als middel om de expertise op divers vakmanschap te borgen en te verspreiden. Daarnaast werken politie, OM en antidiscriminatie voorzieningen bij gemeenten nauw samen op basis van een periodieke geüpdatete lijst van meldingen, aangiftes, mutaties en processen-verbaal van discriminatie, zodat discriminatie-incidenten betekenisvol worden afgedaan. Voor de nabije toekomst geldt dat de politie, als een extra voorziening om de specifieke kennis over de aanpak van discriminatie te borgen en te delen, een landelijke coördinatiefunctie zal inrichten.
Een specialistische functie of afdeling binnen de politie voor de aanpak van hate crime past niet in de Nederlandse juridische context waarbinnen de opsporing en vervolging functioneert. Dit in tegenstelling tot landen als het Verenigd Koninkrijk. De strafwetgeving in Nederland kent immers het juridische begrip hate crime niet. Het is daarom niet mogelijk om de best practices uit de in het onderzoek genoemde landen rechtstreeks door te vertalen naar de Nederlandse situatie. Nederland kent een aantal discriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht (zoals bijvoorbeeld art. 137c, a 137d en 137e) maar het merendeel van de discriminatie-incidenten zijn commune delicten (zoals bedreiging, geweld, bekladding) met een discriminatoir aspect. Dit betekent dat slachtoffers aangifte doen van een commuun delict. Het discriminatoire aspect kan door het slachtoffer worden gemeld en politiemedewerkers zullen het slachtoffer ook actief bevragen indien zij het vermoeden hebben dat dit speelt. Dat betekent dat alle politiemedewerkers in generalistische zin die kennis moeten hebben om discriminatie te herkennen en aan te pakken. Dit maakt onderdeel uit van de individuele beoordeling van de kwetsbaarheid van slachtoffers bij de aangifte van een incident.
Het OM beschikt op ieder arrondissementsparket op het gebied van discriminatie over gespecialiseerde discriminatie Officieren van Justitie, die vaak ondersteund worden door een discriminatiesecretaris dan wel beleidsmedewerker. Daarnaast heeft het OM een Landelijk Expertisecentrum discriminatie (het LECD). Iedere officier in NL kan discriminatiezaken doen en kan voor meer ingewikkelde of meer principiële casussen terecht bij de lokale discriminatie OvJ en het LECD.
Wat vindt u van de in het WODC-rapport voorgestelde maatregel – zoals ook toegepast in het Verenigd Koninkrijk – dat bepaalde politiekorpsen (in grote stedelijke gebieden) werken met gespecialiseerde hate crime afdelingen, waarbij de meeste korpsen (daarnaast) gespecialiseerde agenten hebben die zijn belast met het onderzoeken van hate crime?6
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijke maatregel ook in Nederland door te voeren?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre staat u in contact met landen als het Verenigd Koninkrijk en Zweden die reeds ervaring hebben met de inzet van gespecialiseerde rechercheurs en, zo ja, welke lessen kunt u uit hun ervaring trekken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te pakken?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat een betere borging en officiële erkenning van een informeel medewerkersnetwerk zoals Roze in Blauw binnen de politieorganisatie ertoe leidt dat slachtoffers zich hierdoor daadwerkelijk serieus genomen weten en zich gesterkt voelen bij het doen van aangifte?7 Kunt u aangeven welke acties u onderneemt om Roze in Blauw nog beter binnen de politieorganisatie te verankeren?
Juist doordat de informele diversiteitsnetwerken in de politieorganisatie, zoals Roze in Blauw, de laatste anderhalf jaar zijn verbonden en ondergebracht bij het formele Netwerk Divers Vakmanschap, zijn zij verankerd in de politieorganisatie. Binnenkort spreek ik met de Korpsleiding door over de wijze waarop de politie de ondersteuning van slachtoffers – en met inbreng van Roze en Blauw – organiseert.
Kunt u aangeven of politieagenten in opleiding allemaal worden getraind in het omgaan met hate crime (slachtoffers) en/of discriminatie?
Al tijdens de introductie en daarna in de opleiding wordt veel aandacht besteed aan de vier onderliggende kernwaarden van de politie: integer, betrouwbaar, moedig en verbindend. Hierbij komt ook artikel 1 van de Grondwet, het artikel over gelijke behandeling, het discriminatieverbod en discriminatie aan bod. De vier kernwaarden van de politie vormen de basis voor elke politieagent.
Er is in het curriculum van de basispolitieopleiding van aspiranten volop aandacht voor wet- en regelgeving met betrekking tot discriminatie, voor sociaal-communicatieve vaardigheden die daarmee samenhangen, en voor het omgaan met morele dilemma’s die daaruit voortvloeien. Omdat de basispolitieopleiding is opgebouwd rond de beroepstaken van de politie (handhaving, noodhulp, opsporing, signaleren en adviseren) worden de aspiranten vooral praktisch getraind, met casuïstiek op het gebied van diversiteit en discriminatie. Tijdens het aanleren van het opnemen van een aangifte wordt bijvoorbeeld specifiek aandacht besteed aan het beleid van het OM, zoals dat is neergelegd in de aanwijzing discriminatie. Tegengaan van discriminatie is een speerpunt en een aangifte van discriminatie moet altijd opgenomen worden door de verbalisant en moet ook worden ingestuurd aan het OM. Docenten in het politieonderwijs gebruiken actuele berichtgeving over casussen strafbare feiten en het optreden van de politie daarin.
Klopt het dat discriminatie weliswaar is «gemainstreamd» in de initiële opleiding, maar dat het nog beter moet worden verankerd in het verplichte curriculum van de Politieacademie?
Kunt u aangeven of de modules die Roze in Blauw verzorgt aan de Politieacademie een verplichtend karakter hebben of dat het keuzemodules betreft? Indien het laatste het geval is, bent u bereid om deze modules alsnog verplicht te laten opnemen in het curriculum?
Bent u bereid om binnen het curriculum van de Politieacademie alsnog een leerlijn (lhbti)-discriminatie te ontwikkelen, waarmee de kennis over dit onderwerp binnen de politieorganisatie wordt geborgd en daarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de vergroting van de meldings- en aangiftebereidheid van slachtoffers?8 Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of de specialistische kennis en vaardigheden bij alle medewerkers voldoende is geborgd door middel van verplichte training voor alle (frontoffice) agenten?
Wat vindt u van de in Italië en het Verenigd Koninkrijk bestaande mogelijkheid om gebruik te maken van zogenaamde (laagdrempelige) reporting centers?9
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheid om door een verbalisant of verhoorder met dezelfde achtergrondkenmerken als het hate crime slachtoffer te worden geholpen, een recht waarop bijvoorbeeld alle hate crime slachtoffers in Finland in beginsel recht hebben, en de in Ierland bestaande LGBT Liaison Officers en Ethnic Liaison Officers?
Wat vindt u van de best practice in Griekenland, namelijk de introductie van gespecialiseerde officieren van justitie in 24 steden, hetgeen heeft geleid tot meer zichtbaarheid van hate crime binnen parketten? Hoe kijkt u aan tegen de in Griekenland bestaande mogelijkheid voor slachtoffers om aangifte te doen bij een parket, in plaats van bij een politiebureau?
Kunt u aangeven wanneer – in navolging van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb)- ook in het Wetboek van Strafrecht de term «hetero- of homoseksuele gerichtheid» wordt vervangen door «seksuele gerichtheid»? Welk tijdpad wordt hiervoor gehanteerd?
Kunt u de Kamer informeren over het wetstraject tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht waarbij de discriminatiegrond «genderidentiteit en genderexpressie»10 wordt toegevoegd aan de artikelen 137c en 137e van het Wetboek van Strafrecht, in lijn met uw toezegging in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen? Welk tijdpad wordt hiervoor gehanteerd?
Bent u bereid om in de artikelen 137c en 137e van het Wetboek van Strafrecht ook de discriminatiegrond «geslachtskenmerken» mee te nemen, conform het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Awgb?
Rechtspraak in de tijden van de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Strafrechtspraak kan ook in crisis weer snel op orde zijn»1 en «De rechtspraak werkt hard door om haar maatschappelijke opdracht te vervullen»?2
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de essentiële rol van de rechtspraak binnen onze rechtsstaat, zij zo veel mogelijk haar maatschappelijke opdracht zou moeten blijven vervullen in deze tijden, mits dat veilig kan?
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak dat ondanks dat 80% van het aantal zaken de afgelopen drie weken wel is afgedaan, het niet kunnen houden van fysieke zittingen problematisch is, met name voor het straf-, jeugd- en familierecht?
Zoals wij in onze brief van 23 april jl. hebben geschreven is in de democratische rechtsstaat het houden van openbare terechtzittingen van essentieel belang. Een langdurige en vergaande beperking van het houden van de fysieke zittingen staat op gespannen voet met de beginselen van de rechtsstaat. Tegelijkertijd is er de verantwoordelijkheid om de verspreiding van het virus tegen te gaan. In het besluit om vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen te houden en daarbij prioriteit te geven aan straf-, jeugd- en familierecht is een goede balans gevonden, die recht doet aan de verschillende belangen.
Bent u bereid hiervoor samen met de Raad voor de Rechtspraak, de politie, het openbaar ministerie (OM) en de advocatuur met spoed naar een oplossing te zoeken en verschillende scenario’s uit te werken om fysieke zittingen mogelijk te maken, bijvoorbeeld in een «1,5-meter-zittingszaal», waarbij uiteraard rekening wordt gehouden met vraagstukken rond wachtruimtes, toegangscontroles en het niet kunnen vervoeren van gedetineerden? Kunt u hier de Kamer zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zeven dagen, over informeren? Zo nee, hoe snel kan dat wel?
Er is voortdurend met de genoemde organisaties aan oplossingen gewerkt. In onze brief van 23 april jl hebben we gemeld dat de Rechtspraak vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen zou gaan houden en dat daartoe de gerechtsgebouwen en werkprocessen coronaproof zijn gemaakt.
Welke gevolgen hebben de door het coronavirus genomen maatregelen voor de doorlooptijd van zaken? Hoe denkt u de opgelopen achterstanden te gaan wegwerken?
Zaken waarvan de behandeling niet schriftelijk of met ondersteuning van audio-visuele middelen kan plaatsvinden, lopen vertraging op. Dat doet zich in alle rechtsgebieden voor, maar met name in het strafrecht. De afgelopen weken zijn de meeste reguliere zittingen strafrecht uitgesteld. Daarbij gaat het om duizenden zaken per week. De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM) zijn en blijven in overleg over het beperken en terugdringen van achterstanden. Zoals hiervoor aangegeven, hebben de Rechtspraak en het OM maatregelen getroffen om in de gerechtsgebouwen corona-proof te kunnen werken en weer meer zittingen te kunnen houden. Daarmee is vanaf 11 mei gestart en dit zal binnen de mogelijkheden waarin dit verantwoord kan, verder worden uitgebouwd. De aandacht gaat nu uit naar het weer zo veel mogelijk kunnen behandelen van zaken. Uiteraard wordt ook al na gedacht over hoe opgelopen achterstanden kunnen worden ingehaald, maar daarvoor kunnen wij op dit moment nog geen plan presenteren. Zodra daarover meer duidelijk is zullen wij uw Kamer nader informeren.
Wat is uw reactie op het voorstel van de voorzitter van het College van procureurs-generaal om, eventueel op afstand via videoverbinding, in de avond en in het weekend zittingen te gaan organiseren? Ziet u dit als een mogelijke oplossing om de onwenselijke toename van achterstanden weg te werken? Wordt hierover ook het overleg met de advocatuur gevoerd?
In onze brief van 23 april jl. hebben we aangegeven dat er de mogelijkheid is om gerechtsgebouwen ook buiten kantoortijden te openen en zittingen te houden. Daarmee kan de capaciteit vergroot worden. Het is aan de gerechten hieraan in afstemming met alle partijen van de keten invulling te geven.
Wat is uw reactie op het voorstel van strafrechter Janssen om als noodoplossing tijdelijk toe te staan dat de politierechter in plaats van een maximum gevangenisstraf van één jaar, maximum twee jaar kan opleggen, waardoor er een capaciteitstoename voor dit soort kleine zittingen kan ontstaan?
Wij staan open voor goede suggesties om de capaciteitsproblematiek het hoofd te bieden. De genoemde suggesties betreffen vrij ingrijpende veranderingen in de bevoegdheid van de politierechter en de werkwijze van de meervoudige kamer, die ook wetswijziging vergen. De voorstellen worden besproken binnen en tussen de betrokken ketenorganisaties. Mocht daaruit de onderbouwde wens naar voren komen dat een aanpassing van de wettelijke regeling in de lijn van de in vraag 7 en 8 genoemde voorstellen wenselijk is en deze tijdelijk kan bijdragen aan spoedige en zorgvuldige afdoening van strafzaken, dan zullen wij een dergelijk voorstel op zijn merites beoordelen.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om de rechtspraak ook tijdelijk de bevoegdheid te geven om een meervoudige politierechter in te voeren met een maximum gevangenisstraf van drie jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen hebben de genomen maatregelen (waardoor minder zaken behandeld worden) voor de financiering van het OM en de rechtspraak, gezien de financieringssystematiek die gedeeltelijk is gebaseerd is op het aantal zaken?
Het bekostigingssysteem van de Rechtspraak biedt voldoende ruimte om in te spelen op bijzondere omstandigheden zoals deze zich nu voordoen. Artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005 bevat een hardheidsclausule, die de mogelijkheid biedt om maatwerk te leveren bij een dreigend negatief vermogen dan wel een ingrijpende wijziging van omstandigheden met aantoonbare gevolgen voor de productie. Besluitvorming over de hardheidsclausule vindt in beginsel plaats aan het einde van het jaar, wanneer de productie en bijbehorende financiële gevolgen over geheel 2020 helder zijn. De ontwikkelingen in productie en bijbehorende financiële gevolgen volgt de Minister voor Rechtsbescherming op de voet en hierover blijft hij met de Raad in gesprek. Op de hardheidsclausule is ook in het verleden vaker een beroep gedaan, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende instroom was om een afgesproken productie te leveren waardoor een negatief eigen vermogen dreigde.
Voor het OM geldt dat het bekostigingssysteem nog niet in de volle omvang operationeel is. Zoals u eerder bericht in de brief van 9 april jl. resteert er een belangrijke aanpassing aan de systemen om te zorgen dat de productie betrouwbaar en volledig kan worden ontsloten vanuit de bronsystemen. Pas daarna kan ook worden afgerekend op de productie. Dit is op dit moment nog niet het geval. Mocht dit wel het geval zijn geweest, dan geldt voor het OM dezelfde procedure als bij de Rechtspraak en kan er een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule in het bekostigingssysteem.
Welke extra kosten gaat het afhandelen van opgelopen achterstanden met zich mee brengen? Kunt u dit uitsplitsen naar rechtspraak, OM en advocatuur? Hoe gaat u deze kosten betalen?
Of het wegwerken van opgelopen achterstanden extra geld zal kosten valt op dit moment niet te zeggen. Dat is mede afhankelijk van de maatregelen die worden getroffen. De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie zijn en blijven in overleg over het beperken en terugdringen van achterstanden.
In zijn algemeenheid geldt dat de omvang van het productievolume jaarlijks wordt bijgesteld. Zoals hierboven toegelicht kan in bijzondere omstandigheden een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule, artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005.
Bent u bereid te bekijken hoe, na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, initiatieven om schuldenaren in contact te brengen met de schuldhulpverlening via de rolzitting zo veel mogelijk doorgang kunnen vinden, zodat een groep kwetsbare schuldenaren niet nodeloos wordt geraakt door het gemis aan een fysieke rolzitting? Hoe wordt gewaarborgd dat mensen met schulden in deze situatie niet dieper in de problemen komen maar ook nu hulpverlening krijgen? Worden hiertoe maatregelen genomen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
De rechtbanken zullen, wanneer door een gedaagde mondeling gereageerd wordt, deze zeker zo nodig doorverwijzen naar een schuldenfunctionaris van het gerecht of de schuldhulpverlening van de betreffende gemeente. De rechtbanken zien dat ondanks het gemis aan een fysieke kantonrolzitting veel gedaagden telefonisch of per e-mail reageren naar aanleiding van de brief die zij die op de voet van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid door de deurwaarders bij de dagvaarding ontvangen. Ook in dat contact kan schuldhulpverlening aan de orde komen. Verder wordt hard gewerkt aan het weer mogelijk maken van het houden van fysieke kantonrolzittingen.
Bent u voornemens om positieve ervaringen die nu worden opgedaan, zoals bijvoorbeeld met videobellen in bepaalde omstandigheden, te handhaven in de toekomst? Zo ja, welke?
Het is belangrijk om te leren van de ervaringen die worden opgedaan met de maatregelen die zijn opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 JenV. Afhankelijk van deze ervaringen kan worden bezien of bepaalde maatregelen, met name wanneer deze zich toespitsen op het gebruik van moderne communicatietechnieken zich wellicht lenen voor permanente toepassing. In voorkomend geval zal daartoe uiteraard een regulier wetgevingsproces worden bewandeld. Op een later moment zullen wij samen met de Rechtspraak en andere partijen in de keten de verschillende werkwijzen evalueren.
Het bericht ‘Nederland faalde zelf bij aanschaf foute mondkapjes’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland faalde zelf bij aanschaf foute mondkapjes»?1
Klopt het dat Putian Jinli LAISI Clothing Weaving Co, fabrikant van de mondkapjes waar het hier om gaat, (destijds) niet gecertificeerd was om medische mondkapjes, zoals besteld, te maken? Heeft u dat destijds gecheckt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Indien genoemde onderneming niet gecertificeerd was, waarom heeft u destijds dan toch besloten daarmee in zee te gaan?
Is er voor de aanschaf van de bewuste partij mondkapjes contact geweest met de Chinese overheid om te verifiëren of de onderneming in kwestie een geschikte partner was voor de aanschaf van de benodigde mondkapjes en/of is daar op andere wijze onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de mondkapjes in kwestie niet eerder dan na doorlevering door u aan bijvoorbeeld ziekenhuizen zijn getest? Was dat toen gebruikelijk? Is dat nog steeds de werkwijze?
Wat had u anders kunnen of moeten doen om te voorkomen dat van een zending van 1,3 miljoen mondkapjes maar liefst bijna de helft (600.000) niet voldeed aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen?
Zijn er naast de hier aan de orde zijnde mondkapjes de afgelopen maand ook andere zendingen hulpmiddelen afgekeurd? Zo ja, om welke hoeveelheden gaat het dan en wat waren daar de redenen voor?
Is het aankoop- en leveringsproces van medische hulpmiddelen inmiddels zodanig vormgegeven dat alleen deugdelijke middelen worden geleverd? Op welke wijze?