De opkomende criminaliteit en toenemende kansenongelijkheid in achterstandswijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het project voor jongeren is weg, de dealers zijn er nog»1 en «Burgemeesters: coronacrisis treft kwetsbare wijken hard, 1,25 miljard euro nodig voor actieplan»?2
Ja.
Herkent u het in het bericht geschetste beeld van de wijk in Zaandam waar de criminaliteit en de kansenongelijkheid toeneemt? Zo ja, ziet u dit beeld ook terugkomen in andere wijken in de Nederlandse steden? Zo nee, waarom niet?
De Minister van BZK is op 27 mei jl. op werkbezoek geweest in Zaanstad, waarbij zij samen met de burgemeester, mensen van het welzijnswerk en de politie het gebied heeft bezocht. Zij herkent het geschetste beeld. Toenemende criminaliteit en kansenongelijkheid is, zoals blijkt uit de Leefbaarometer 20193, ook aan de orde in andere gebieden, in het bijzonder in de 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, waarover de Minister van BZK u op 31 maart jl. heeft geïnformeerd4, en waarvoor 15 burgemeesters onlangs aandacht hebben gevraagd in hun Manifest «Kom op voor de kwetsbare gebieden».
In de politiecijfers is geen toename van criminaliteit te zien in de periode van de coronacrisis, ook niet specifiek in genoemde wijk in Zaandam. Sinds het begin van de coronacrisis is er landelijk bij de politie wel sprake van een toename van meldingen over jongerenoverlast, alsook van online misdrijven. Daarentegen zagen we een daling van het overgrote deel van de andere vormen van criminaliteit, zoals onder andere het aantal inbraken, fietsendiefstallen en overvallen.
Deelt u de mening dat het voor jongeren nog steeds te verleidelijk en te gemakkelijk is om voor een criminele «carrière» te kiezen? Zo ja, wat gaat u doen om er weer voor te zorgen dat jongeren een maatschappelijke carrière met een baan of studie gaan kiezen boven een criminele carrière? Zo nee, waarom niet?
Met name kinderen, jongeren en jongvolwassenen in sociaaleconomisch zwakkere wijken komen te gemakkelijk in de georganiseerde criminaliteit terecht. Onder meer de verleiding van snel en veel geld trekt een deel van deze jongeren de verkeerde kant op.
Daarom is een onderdeel van het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit de preventieve en lokale aanpak gericht op (kwetsbare) jongeren en hun leefomgeving, met als doel te voorkomen dat zij in de criminaliteit terecht komen. Concreet betekent dit dat acht gemeenten (alle ondertekenaars van het eerder genoemde Manifest) onder meer met behulp van dadergerichte interventies, het weerbaar maken van scholieren, studenten en docenten in het onderwijs en/of de inzet van wijkregisseurs ter versterking van de samenwerking tussen de domeinen veiligheid en sociaal aan de slag gaan. In oktober 2019 en april 2020 informeerde ik uw Kamer over dit brede offensief en de financiële middelen die het kabinet hiervoor beschikbaar stelt. Met de brief van 18 juni jl. informeerde ik u over de uitwerking hiervan.
Daarnaast zijn we in het kader van het programma Leefbaarheid en Veiligheid in 16 gebieden aan de slag gegaan met een integrale aanpak naar voorbeeld van Rotterdam-Zuid, waarbij zowel gewerkt wordt aan het versterken van onderwijs, werkgelegenheid, wonen en het aanpakken van de criminaliteit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 30 995, nr. 98).
Deelt u mening van de in het tweede bericht genoemde burgemeester van Zaanstad dat «kwetsbare inwoners van de kwetsbaarste woonwijken [...] het hardst getroffen zijn door de maatregelen rond de lockdown» en dat «maatschappelijke schade [wordt] aangericht die nog heel erg lang zal doorwerken»? Zo ja, wat is uw reactie op het in het bericht genoemde manifest van 15 burgemeesters? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De sociale effecten van de coronacrisis manifesteren zich zeker ook in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, zoals de burgemeesters van de 15 gemeenten hebben aangegeven in hun Manifest «Kom op voor de kwetsbare gebieden». Het bericht van de burgemeesters sluit aan bij het verslag van de werkgroep Sociale Impact van de coronacrisis. Het kabinet bereidt naar aanleiding van het verslag een reactie voor. Daarin wordt ook verwezen naar het interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid, dat zich richt op een gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid in m.n. kwetsbare stedelijke gebieden. In spoor één van het programma werken Rijk, gemeentebesturen burgers en maatschappelijke partners aan een langjarige integrale aanpak in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, waar zich nu ook de sociale effecten van de coronacrisis sterk laten voelen. Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid dient hierbij als inspiratiebron. Daarnaast wordt in spoor twee met gemeenten, maatschappelijke partners en kenniscentra verkend wat mogelijk effectieve interventies in een bredere gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid zijn.
Bent u bereid om naar het voorbeeld van de wijkaanpak in Rotterdam-Zuid ook in andere steden tot een integrale aanpak van de problemen in achterstandswijken te komen? Zo ja, op welke wijze en welke budget gaat u daarvoor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
In de brieven van de Minister van BZK aan uw Kamer van 28 oktober 2019 en 31 maart jl.5 bent u geïnformeerd over het Interbestuurlijk Programma Leefbaarheid en Veiligheid, en de verkenning van integrale ontwikkelingsmogelijkheden in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden. Het programma wordt vormgegeven in samenwerking met betrokken gemeenten en de collega’s van J&V, OCW, SZW en VWS, waarbij het Nationaal Programma Rotterdam Zuid ter inspiratie dient. Het programma is toegespitst op een verkenning van nut, noodzaak en (financiële) mogelijkheden van een meerjarige inzet van het Rijk ten behoeve van een integrale maatwerkaanpak van stedelijke vernieuwingsgebieden. De verkenningen met gemeenten vinden momenteel plaats. In deze kabinetsperiode zal, zoals ik aangaf in mijn brief d.d. 18 juni 2020, voor de verdere uitwerking van de preventieve aanpak van ondermijnende criminaliteit bij deze verkenning worden aangesloten.6
Het bericht ‘Spionnen op de loer: “vooral China aast op vaccinkennis”’. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Spionnen op de loer: «vooral China aast op vaccinkennis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze signalen zorgelijk zijn? Zijn er bij u signalen bekend vanuit onderzoeksinstituten waarbij verdenking is van (Chinese) digitale spionage? Zo ja, wat gebeurt er met deze signalen? Zo nee, bent u bereid hier actief navraag naar te doen? Wordt er voor kennisinstellingen in kaart gebracht hoe en op welke schaal deze spionage plaatsvindt, zodat zij zich hiertegen kunnen beschermen?
Uit het Cybersecuritybeeld Nederland 2020 en de jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) blijkt dat sprake is van een permanente digitale dreiging vanuit statelijke actoren en dat deze dreiging blijft groeien. Digitale spionage wordt door deze statelijke actoren veelvuldig ingezet om onder meer geopolitieke en economische belangen van deze staten te dienen. Mochten er signalen zijn van digitale activiteiten richting kennisinstellingen of onderwijsinstellingen dan worden deze hierover geïnformeerd. In het openbaar worden echter geen concrete uitspraken gedaan over specifieke casuïstiek.
Het kabinet deelt uw zorg en werkt daarom aan maatregelen om ongewenste kennisoverdracht langs de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. Het kabinet spreekt geregeld met onderwijs- en onderzoeksinstellingen. Binnenkort wordt gestart met een nieuwe gespreksronde over veiligheidsbeleid en risico’s van internationale samenwerking op instellingen (zie ook het antwoord op vraag zes).
Zijn de onderzoeksinstituten waarbij verdenking is van Chinese digitale spionage actief geïnformeerd door sectorale toezichthouders over deze risico’s? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Zo nee, waarom niet? Wat doet u eraan om de Nederlandse wetenschap te beschermen tegen (digitale) spionage? Herinnert u nog dat u vorig jaar op soortgelijke berichtgeving2 aangaf om te kijken of er onderzoek moet komen om uit te zoeken of er een brede kennisregeling moet komen met betrekking tot risicolanden? Welke stappen heeft u na deze berichtgeving genomen?
Het borgen van de veiligheid inclusief digitale veiligheid is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van onderzoeksinstituten zelf. Afhankelijk van het onderzoeksinstituut kunnen er specifieke aanvullende eisen aan de (cyber-)veiligheid gesteld worden. Bijvoorbeeld voor instituten die zich bezighouden met defensie-gerelateerd onderzoek.
Onderwijsinstellingen nemen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid ook actie om hun (digitale) veiligheid te vergroten en risico’s in te dammen. Daarbij worden ze geholpen door organisaties als SURF, de ICT-coöperatie van onderwijs en onderzoek, waarin hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen samenwerken op het gebied van cybersecurity en het cybersecurity expertisecentrum Z-CERT voor academische ziekenhuizen met onderzoekafdelingen. Als het gaat om onderzoeksinstituten die verbonden zijn aan instellingen uit het hoger onderwijs is er ook het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs. Instellingen volgen actief de ontwikkelingen over kennisveiligheid. Ook hebben ze richtlijnen opgesteld, zoals integriteitscodes en gedragscodes als het gaat om internationale samenwerking. Tevens is de checklist van het The Hague Center for Strategic Studies over het aangaan van academische samenwerking met Chinese partners is onder de aandacht gebracht bij instellingen.3
De internationale oriëntatie van kennisinstellingen is een groot goed. Tegelijkertijd kan het ongewenst overdragen van (wetenschappelijke) kennis naar andere landen risico’s met zich meebrengen voor de nationale veiligheid en de positie van kennisinstellingen. Om de digitale weerbaarheid van onderzoekscentra die zich bezighouden van vaccinonderzoek gedurende de Covid-19-uitbraak te verhogen, heeft het kabinet een spoedwetsvoorstel ingediend waarmee het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) de mogelijkheid krijgt om bijstand aan deze centra te verlenen. Deze bijstand bestaat uit het informeren en adviseren van deze organisaties, het bijstaan in het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten, waaronder ook digitale spionage, en het verrichten van analyses en technisch onderzoek hiernaar.
Daarnaast werkt het kabinet aan maatregelen ter voorkoming van ongewenste kennisoverdracht, onder de werknaam brede kennisregeling. De focus ligt daarbij op dit moment onder andere op bewustwordingsverhoging, informatievoorziening en veiligheidsbeleid. Ook onderzoekt het kabinet wat de eventuele mogelijkheden zijn voor het toetsen van studenten en onderzoekers. Instellingen in het hoger onderwijs, onderzoeksinstellingen, sectororganisaties en het Platform Integraal Veilig Hoger onderwijs worden betrokken bij de uitvoering van de maatregelen. In het najaar wordt uw Kamer over de voortgang van dit traject geïnformeerd.
Concreet is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) naar aanleiding van de incidenten bij de Universiteit Maastricht en Wetsus in gesprek gegaan met de TO2-federatie om het veiligheidsbewustzijn te vergroten en de samenwerking op het gebied van cyberveiligheid bij de TO2 instellingen te verbeteren. Hierbij is ter ondersteuning ook het Digital Trust Center betrokken.
Valt het onderzoek naar het coronavaccin onder «onderzoeksgebieden waar zeer specifieke technische kennis kan worden opgedaan»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moeten er dan op zeer korte termijn geen kaders worden geschapen voor kennisinstellingen hoe om te gaan met invloeden uit risicolanden? Kunt u dit uitleggen?
Op dit moment wordt i.s.m. experts onderzocht welke kennisgebieden zouden moeten worden aangemerkt als risicovolle kennisgebieden. In het najaar wordt u hierover geïnformeerd.
Wat betreft het onderzoek naar het vaccin tegen de ziekte Covid-19, staat het kabinet een gezamenlijke, internationale aanpak voor. Waarin we uitgangspunten als open science (betreft onder meer open access van publicaties en onderzoeksdata), gelijkwaardigheid, wederkerigheid en academische vrijheid hanteren. Tegelijkertijd weten we dat deze uitgangspunten niet voor alle landen vanzelfsprekend zijn. Daarom is het belangrijk dat onderzoeksinstituten goed nadenken met wie ze samenwerken, de data delen, wederkerige afspraken maken en hoe ze hun onderzoek beschermen. Daarbij geldt het motto «zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig», zoals dat in 2016 onder Nederlands voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie is afgesproken.
Op de korte termijn zet het kabinet in op het verder vergroten van het bewustzijn van betrokken onderzoeksinstellingen onder meer door nader met hen in gesprek te gaan en het nog meer onder de aandacht brengen van het belang van (digitaal) veiligheidsbeleid.
Deelt u de mening dat juist in deze tijd de veiligheid van ons onderzoek zeker moet worden gesteld? Zijn kennisinstellingen naar uw mening voldoende op de hoogte van de risico’s en handelen zij hier ook voldoende naar? Hebben de kennisinstellingen voldoende vaardigheden en kennis in huis om zich te beschermen tegen digitale spionage? Waar zitten de kwetsbaarheden bij de kennisinstellingen?
Zoals ook vermeld bij het antwoord onder vraag drie is veiligheid van onderzoek altijd van belang. Door het hiervoor genoemde spoedwetsvoorstel dat het kabinet heeft ingediend krijgt het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) de mogelijkheid om bijstand aan deze centra die zich op dit moment bezighouden met het vaccinonderzoek te verlenen. Op die manier kunnen deze organisaties door het NCSC actief worden geïnformeerd en geadviseerd. Ook kan het NCSC bijstand verlenen in het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten, o.a. op het gebied van digitale spionage.
Is het Ministerie van Justitie & Veiligheid bereid om met sectorale toezichthouders van dit soort vitale onderzoeksinstituten in gesprek te gaan en daar waar mogelijk te ondersteunen en hun informatiepositie te versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze gesprekken?
Het kabinet spreekt geregeld met instellingen in onderwijs en onderzoek. Zoals hierboven aangegeven start het kabinet binnenkort met een nieuwe gespreksronde om het bewustzijn van de risico’s van internationale samenwerking te vergroten en om met instellingen en sectororganisaties te komen tot afspraken in het kader van het borgen van veiligheidsbeleid op de instellingen, inclusief digitale veiligheid. Het grootste gedeelte van de gesprekken komt voor rekening van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Maar ook de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zullen betrokken zijn bij de gesprekken met de voor hen relevante onderzoeksinstellingen. Bij de gesprekken zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteuning bieden. Ook zal het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs, naast de sectororganisaties, betrokken worden.
Op welke manier garandeert u de uitgangspunten van «open science» in de zoektocht naar een vaccin voor het Coronavirus, maar zorgt u er eveneens voor dat deze wetenschappelijke onderzoeksinstituten beschermd worden tegen Chinese digitale spionage? En op welke manier vraagt u hierin aandacht voor binnen de Europese wetenschappelijke samenwerkingsverbanden?
Het kabinet is voorstander van een internationale samenwerking in onderzoek en wetenschap. Voor ons belangrijke uitgangspunten zijn open science en open access. Waarden als gelijkwaardigheid, wederkerigheid en academische vrijheid hebben we hoog in het vaandel staan.
Nederland heeft, ook in Europees verband, nadrukkelijk aangeven dat het belangrijk is dat onderzoek omtrent de Covid-19-uitbraak volgens de principes van open science gedeeld zal worden. Dankzij deze internationale samenwerking staan we sterker in de zoektocht naar een vaccin en behandeling. De crisis toont het belang aan van breed en snel beschikbaar stellen van onderzoeksresultaten.
Niet alle landen hanteren dezelfde waarden over gelijkwaardigheid, wederkerigheid, academische vrijheid en open science. Daarom geldt dat we zo open mogelijk zijn, maar zo gesloten als het moet. Dat betekent dat ook wordt gevraagd aan onderzoekers om zich zo bewust mogelijk te zijn van met wie en op welke manier onderzoeksdata worden gedeeld en met wie men samenwerkt. Ook op grond van dual-use exportcontrole kunnen er beperkingen van toepassing zijn op het delen van technologie gerelateerd aan biologische agentia zoals virussen.
Dit vraagstuk komt ook aan bod op de Europese overlegtafels, waar ook het kabinet bij betrokken is. Als het gaat om de aanpak van de Covid-19-pandemie, maar ook in het algemeen als het gaat over onderzoek, wetenschap en innovatie. Lidstaten onderschrijven het belang van samenwerking om ongewenste overdacht van kennis en technologie tegen te gaan. De Europese Commissie werkt daarom op een aantal vlakken aan het voorkomen van ongewenste kennisoverdracht.
De beperkte mogelijkheden om maatwerk te leveren bij de kostendelersnorm |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat de mogelijkheid in de Participatiewet om maatwerk te leveren bij de kostendelersnorm in de praktijk slechts sporadisch gebruikt wordt?1
Om het toepassen van maatwerk te bevorderen, verlenen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik subsidie aan een project van Divosa, waarin gemeenten een handreiking wordt geboden op welke wijze zij maatwerk kunnen bieden binnen de kaders van de Participatiewet bij toepassing van de vierweken zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar, bij de jongerennorm voor jongeren tot 21 jaar en bij de kostendelersnorm. Dit project geeft ook inzicht in de omstandigheden waarin sommige gemeenten knelpunten ervaren bij de mogelijkheid om maatwerk binnen de kaders van de Participatiewet te bieden.
Vindt u het een goede zaak dat mensen mantelzorg verlenen aan bijvoorbeeld een ouder, een zus of een volwassen kind? Zo ja, waarom kort u de bijstandsuitkering van dergelijke mantelzorgers dan middels de kostendelersnorm?
Het verlenen van mantelzorg is een goede zaak. Hierbij is van belang dat mensen ook in hun inkomen kunnen voorzien en mantelzorg mentaal en fysiek kunnen dragen. De bijstand is het vangnet van de sociale zekerheid. Een bijstandsuitkering is bedoeld om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Bij kostendelende medebewoners is sprake van schaalvoordelen. Omdat dit onder meer betekent dat woonlasten en huishoudelijke kosten gedeeld kunnen worden, wordt de kostendelersnorm toegepast indien er geen sprake is van een tijdelijk verblijf.
Mensen werkzaam in de daklozenopvang geven regelmatig aan dat de kostendelersnorm dakloosheid bevordert, doordat mensen eerder het huis uit gezet worden (bijvoorbeeld volwassen kinderen) en daklozen niet opgevangen worden door vrienden en familie vanwege de kostendelersnorm; herkent u deze signalen?
Deze signalen zijn mij bekend. Het oorzakelijk verband tussen de kostendelersnorm en dakloosheid is evenwel niet aangetoond. Met het onderzoek «bijstandsgerechtigden en belemmeringen bij mensen om woonruimte te delen» dat antwoord moet geven op deze vraag en in opdracht van mij wordt uitgevoerd door Significant APE, geef ik tevens invulling aan de motie Peters en Jasper van Dijk over de kostendelersnorm.
Vindt u het nog gepast om naar maatwerk in de Participatiewet te verwijzen in antwoord op grote maatschappelijke problemen zoals het enorme aantal daklozen, nu blijkt dat gemeenten dit amper gebruiken?
Uit gesprekken met gemeenten, waaronder ook de pilotgemeenten van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren, blijkt dat sommige gemeenten knelpunten ervaren bij het toepassen van maatwerk binnen de kaders van de Participatiewet. Met de subsidie aan Divosa voor het maken van een handreiking, wordt bevorderd dat gemeenten ook daadwerkelijk maatwerk toepassen (zie antwoord op vraag2.
Onderschrijft u dat de mogelijkheid tot maatwerk in de Participatiewet geen oplossing is voor het probleem dat de kostendelersnorm vormt voor mantelzorgers en daklozen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de G4 die u vragen om kritisch naar wet- en regelgeving te kijken die oplossingen voor dakloosheid tegenwerken, zoals de kostendelersnorm, waardoor het lastig is voor daklozen om in het eigen netwerk een verblijfplaats te vinden?2
Ik ben voortdurend in gesprek met de VNG, Divosa en met de G4 en andere gemeenten om te luisteren naar knelpunten, het bieden van oplossingsrichtingen en ook het toelichten van het kabinetsstandpunt over het waarom van sommige aspecten uit de Participatiewet, zoals de kostendelersnorm. De uitkomsten van het onderzoek van Significant APE genoemd in het antwoord op vraag 3 wil ik bij deze gesprekken betrekken.
Wat is uw reactie op de gemeente Den Haag, die expliciet zegt dat de tijdelijke ontheffing van de kostendelersnorm tekort schiet als effectief instrument om uitkeringsgerechtigden aan te moedigen tot het in huis opnemen van een in nood verkerende medeburger?
De gemeente Den Haag is één van de pilotgemeenten van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren. Ik deel de analyse dat sommige gemeenten knelpunten ervaren bij het toepassen van maatwerk in de kostendelersnorm, vandaar het hierboven genoemde project van Divosa en het genoemde onderzoek van Significant APE.
Deelt u de analyse van gemeente Den Haag dat een meer wervende regeling nodig is die de hoofdbewoner, naast ondersteuning van de gemeente, ook enig financieel voordeel oplevert?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u dat de tijdelijkheid van de ontheffing van de kostendelersnorm problematisch is omdat de mensen in kwestie dan enkel op korte termijn weten waar ze aan toe zijn?
De kostendelersnorm houdt rekening met schaalvoordelen die ontstaan als mensen een woning delen. De kostendelersnorm is niet van toepassing als er sprake is van tijdelijk verblijf. Op deze manier heeft de tijdelijke opvang van bijvoorbeeld een dakloze of iemand die dakloos dreigt te geraken niet meteen effect op de bijstandsuitkering van de cliënt. Bij duurzaam verblijf dient de hoogte van de bijstandsnorm aangepast te worden aan de leefsituatie. Het is te allen tijde ter beoordeling van het college of het tijdelijk dan wel duurzaam verblijf betreft.
Wordt het onderzoek in reactie op de motie van de leden Peters en Van Dijk inzake de kostendelersnorm nog voor het zomerreces naar de Kamer gestuurd?3
Mijn voorganger heeft in haar reactie aan uw Kamer aangegeven op welke wijze zij invulling wilde geven aan de motie van de leden Peters en Van Dijk en dat de bevindingen van het onderzoek naar bijstandsgerechtigden en belemmeringen voor mensen om woonruimte te delen rond de zomer aan uw Kamer zou worden aangeboden. Ondanks de coronacrisis, waardoor het voor de onderzoekers meer tijd kostte, onder meer om afspraken te maken met gemeenten om interviews te kunnen houden, is de inzet dat het onderzoek eind augustus 2020 wordt opgeleverd. Echter, als gevolg van de coronacrisis en de daaruit voortvloeiende belasting van het onderzoek en het Ministerie van SZW, kan ik het onderzoek met de kabinetsreactie hoewel zo spoedig mogelijk, met wellicht een lichte uitloop, in het najaar aan uw Kamer aanbieden.
In hoeverre is de angst voor de gebundelde budgetten (BUIG-budgetten) van de gemeente Eindhoven gegrond als ze schrijft: «Het landelijk vastgestelde beleid rondom de kostendelersnorm zijn we verplicht om toe te passen. Doen we dit niet, dan kan dit leiden tot het rapporteren van de accountant over onrechtmatige verstrekkingen hetgeen consequenties kan hebben voor de BUIG-budgetten. Daar waar de rijksoverheid ruimte heeft geboden, nemen we die ook: maatwerk wordt toegepast in die gevallen waar het echt nodig is»?
Het behoort tot de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenten om de Participatiewet toe te passen. Dat betekent ook dat de rechtmatigheid van toekenning van de bijstand en het toepassen van de voor de individuele bijstandsgerechtigde juiste norm wordt getoetst ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. Als op basis van artikel 18, eerste lid, Participatiewet maatwerk wordt toegepast door middel van algemene bijstand dan kan dat ten laste worden gebracht van de gebundelde uitkering Participatiewet (de BUIG) en hierbij is er sprake van landelijke compensatie van gemeenten via doorwerking van de realisaties in het macrobudget BUIG.
Maatwerk dat op basis van artikel 12, Participatiewet wordt toegepast is bijzondere bijstand en wordt betaald uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds. Uitgaven van gemeenten hebben geen invloed op de hoogte van de algemene uitkering.
In hoeverre gaat het bieden van maatwerkoplossingen ten kostte van het gemeentelijk budget, of is er op enigerlei wijze compensatie vanuit het rijk?
Zie antwoord vraag 11.
Volgt op een verzoek om maatwerk binnen de Participatiewet toe te passen, altijd een officieel besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is?
Een besluit van het college over het al dan niet toekennen van het recht op bijstand en de hoogte daarvan wordt gecommuniceerd met de burger. Daarbij moet zijn aangegeven dat indien men het niet eens is met dat besluit bezwaar en beroep kan worden ingediend.
Bent u bereid te erkennen dat de maatwerkoplossing in de Participatiewet als antwoord op de problemen die worden veroorzaakt door de kostendelersnorm, een wassen neus is?
Nee. Dat zou ook te voorbarig zijn, omdat eind augustus de bevindingen van het hierboven genoemde onderzoek worden verwacht.
Bent u bereid de kostendelersnorm in zijn geheel af te schaffen?
Zie antwoord vraag 14.
Het eerder openen van coffeeshops |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het uitzonderlijk is dat coffeeshops als enige horecagelegenheden niet per 1 juni de deuren hebben mogen openen, maar slechts open zijn voor afhalen?
Nee, zoals ik bij vraag 2 aangeef zijn er redenen waarom de coffeeshops alleen open zijn voor afhalen.
Kunt u beargumenteren waarom specifiek coffeeshops nog niet volledig open mogen?
Om ervoor te zorgen dat er geen nieuwe piek ontstaat wordt er met kleine stapjes steeds meer toegestaan. De kleine stapjes zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat het beheersbaar blijft. Dit houdt ook in dat er keuzes gemaakt moeten worden over wat wel en niet open mag.
Zoals in de brief van 24 juni aangegeven, laten de cijfers een flink verbetering van de situatie zien. Daarom acht het kabinet het mogelijk om per 1 juli over te gaan tot een algemene openstelling van de resterende sectoren en activiteiten (onder voorwaarden en met een aantal uitzonderingen). Dit betekent dat de coffeeshops ook per 1 juli open mogen, ook voor de horecafunctie, onder dezelfde voorwaarden als de reguliere horeca.
Bent u in overleg met de branche over de huidige steunmaatregelen? Zo ja, voldoen deze volgens de branche?
Nee, ik ben op dit moment niet specifiek in overleg met de coffeeshopbranche over steunmaatregelen.
Deelt u de zorg dat het niet ter plekke mogen consumeren van de gekochte producten overlast in de buurt in de hand werkt? Heeft u signalen ontvangen van dergelijke problematiek vanuit gemeenten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat het niet kunnen consumeren van cannabis tot overlast en/of illegale handel heeft geleid.
Deelt u de zorg dat het niet ter plekke mogen consumeren van de gekochte producten de illegale handel in de hand werkt? Heeft u signalen ontvangen van dergelijke problematiek vanuit gemeenten?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de geuite zorgen in vraag 4 en 5 geen reden om de coffeeshops per 1 juli onder hetzelfde regime te laten vallen als de rest van de horeca?
Het kabinet is per 1 juli overgegaan tot een algemene openstelling onder bepaalde condities en met een aantal uitzonderingen. Deze openstelling geldt dus ook voor coffeeshops.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het volgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus in de week van 22 juni?
De beantwoording volgde helaas later, maar gezien het antwoord op vraag 6 voldoe ik wel aan het verzoek van de indienster om de coffeeshops per 1 juli onder hetzelfde regime te laten vallen als de horeca.
Schadelijke behandelingen tegen autisme |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over potentieel schadelijke behandelingen tegen autisme1 2 3?
Ja.
Hoe vindt u het dat homeopaten claimen dat zij autisme kunnen genezen?
Ik ben bekend met behandelingen als CEASE-therapie, HDT en HP.
In Nederland hebben mensen de vrije keuze om voor een bepaalde behandeling te kiezen en zijn behandelaren -onder voorwaarden- vrij om alternatieve behandelingen aan te bieden. Er mag geen sprake zijn van titelmisbruik of van voorbehouden handelingen die alleen door bevoegd zorgpersoneel mogen worden uitgevoerd en de behandeling mag geen schade veroorzaken.
In het algemeen is het niet toegestaan om onbewezen medische claims te doen voor geneesmiddelen, dit geldt ook voor homeopathische producten. Zorgaanbieders mogen niet stellen dat de door hen gebruikte producten aantoonbaar werken als dat niet zo is. Als onderdeel van de regels voor reclame voor geneesmiddelen mag bijvoorbeeld ook niet gesuggereerd worden dat de producten beter zijn dan andere geneesmiddelen, als daar geen bewijs voor is. Alternatieve behandelaren mogen de reguliere zorg niet in de weg staan en moeten in het kader van een goede zorgrelatie aan de patiënt ook een beeld schetsen van de behandeling in het reguliere zorgcircuit, zodat de patiënt een goed geïnformeerde keuze kan maken. (zie ook Kamervragen, maart 2020)4.
De claim dat homeopathische behandelaars autisme kunnen genezen vind ik onacceptabel om verschillende redenen. Ten eerste geeft het een beeld van autisme als een aandoening die volledig genezen zou kunnen worden. Daarnaast wordt autisme toegeschreven aan factoren van buitenaf (zoals vaccins, medicijnen, toxische stoffen) of ziekten. Hiervoor bestaat geen wetenschappelijk bewijs. Ik vind het dan ook onwenselijk dat homeopathische behandelaars claimen dat zij autisme, een in veel gevallen ernstige en ingrijpende aandoening, effectief kunnen behandelen, terwijl hiervoor geen wetenschappelijk bewijs bestaat. Ik denk dat door een dergelijke claim ouders misleid kunnen worden en kinderen daarmee blootgesteld aan onnodige en onbewezen alternatieve geneesmiddelen en therapie.
Bent u bekend met de behandelingen CEASE-therapie, HDT (Homeopathic Detox Therapy) en HP (Homeopathische Profylaxe)? Hoe oordeelt u over deze behandelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Op hoeveel plekken in Nederland worden deze behandelingen aangeboden?
Er zijn veel homeopathische behandelaars die informatie op hun website zetten, maar daarbij niet precies aangeven of ze deze therapie inzetten. Daarnaast is er een (onbekend) aantal, door de bedenker van de CEASE-therapie opgeleide, CEASE-therapeuten. Ik heb geen beeld van het totale aantal beoefenaren.
Zijn er wetenschappelijke bewijzen over de werking van deze behandelingen? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Alle homeopathische geneesmiddelen die geregistreerd zijn, hebben als indicatie vermeld «homeopathisch geneesmiddel toegepast zonder specifieke therapeutische indicatie». Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeelt aanvragen voor homeopathische producten onder de Geneesmiddelenwet op kwaliteit (bijvoorbeeld van de gebruikte grondstoffen) en veiligheid, maar het CBG velt geen oordeel over de werking of het doel waarvoor deze middelen worden toegepast. Dit berust op Europese wetgeving voor homeopathica. Profylactische homeopathische middelen zijn niet voor wetenschappelijke toetsing voorgelegd aan het CBG. Het is verboden dergelijke middelen als geneesmiddel in de handel te brengen zonder beoordeling en goedkeuring door het CBG.
Zijn er wetenschappelijke onderzoeken die wijzen op schadelijke gevolgen door genoemde behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, voor zover bekend is hier geen wetenschappelijk onderzoek naar gedaan.
Deelt u de mening dat onderzoek moet worden gedaan naar het voorkomen van deze therapieën?
Hoe vaak er precies gebruik van gemaakt wordt is niet bekend, maar het is niet op grote schaal. Het RIVM krijgt af en toe vragen over homeopathische middelen die bereid worden op basis van vaccins. Homeopathische vaccinatie of profylaxe komt wel eens ter sprake in contacten van ouders met de JGZ.
Ik ben van plan om, samen met IGJ en CBG, te kijken naar mogelijke (wettelijke) ingangen, waardoor de aanpak van mogelijk schadelijke homeopathische behandelingen of profylaxe kan worden verbeterd. Dit is door de coronacrisis helaas vertraagd, maar zal na de zomer weer worden opgepakt.
Welke andere behandelingen die niet evidence-based zijn worden in Nederland toegepast?
Alle alternatieve behandelingen of complementaire behandelingen zijn per definitie onbewezen. Naar schatting zijn er in Nederland, op basis van de inschrijvingen in de KvK, 40.000 tot 50.000 alternatieve behandelaars die niet evidence-based behandelingen aanbieden.
Bent u van mening dat de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) gewijzigd moet worden naar de situatie van voor 1998?
De Wet BIG is gericht op de kwaliteit van individuele gezondheidszorg en is gestoeld op een combinatie van vrijheid en bescherming. Bepaalde risicovolle handelingen mogen uitsluitend worden verricht door of onder verantwoordelijkheid van bevoegde zorgverleners. Overige handelingen kunnen vrij door eenieder verricht worden. Alternatieve genezers hebben dus wettelijk veel vrijheid in het aanbieden van behandelingen, ongeacht of zij in bezit zijn van een BIG-registratie.
Het veranderen van dit systeem is pas aan de orde als zou blijken dat er niet voldoende wettelijke mogelijkheden zijn om op te treden tegen schadelijke effecten. Ook als een behandelaar de beperkingen van de Wet BIG ten aanzien van toegestane handelingen respecteert, dan nog kan in voorkomende gevallen strafrechtelijke vervolging plaatsvinden.
Er zijn andere kaders waarbinnen handhaving mogelijk is. Alternatieve behandelaren moeten ook voldoen aan de voorwaarden voor «andere zorg», bepaald in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz, zie Kamervragen 11–2018)5. «Andere zorg» mag niet tot risico’s voor de gezondheid leiden, de rechten van de cliënt moeten zorgvuldig in acht worden genomen en de cliënt moet met respect worden behandeld. Het onderwerp «andere zorg» (en de handhaafbaarheid daarvan) is onderwerp van de evaluatie van de Wkkgz (in 2021).
Onbewezen medische claims voor homeopathische producten worden aangepakt. Onlangs heeft de IGJ 7 eigenaren van websites om deze reden een boete opgelegd. Nepnieuws of oneigenlijke berichten op dit terrein in de (sociale) media worden actief weerlegd door een Denktank van externe experts in contact met VWS. Beschikbaarheid van goede informatie hierover is ook van belang; deze kan nog verbeterd worden, bijvoorbeeld op de websites van RIVM en rijksoverheid. Ook persoonlijke voorlichting aan ouders, zoals de gesprekken op consultatiebureaus met ouders die twijfelen over vaccineren kan hierin een rol spelen.
Zoals bovengenoemd (Antwoord 7) ben van plan om, samen met IGJ en CBG, te kijken naar mogelijke (wettelijke) ingangen om de aanpak van mogelijk schadelijke homeopathische behandelingen of profylaxe te verbeteren. Naar verwachting kan ik de Tweede Kamer later dit jaar hier nader over informeren.
Op welke manier zou de Wet BIG aangepast kunnen worden? Op welke andere manier kunt u de bevolking beschermen tegen dit soort praktijken?
Zie antwoord vraag 9.
De bestelling van 300 miljoen vaccins bij AstraZeneca |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Is hier sprake van vaccin-nationalisme? Waarom wel/niet?1
Zeker niet. De Alliantie en de op 17 juni gepresenteerde EU Vaccin Strategie hebben beiden tot doel sneller een toegankelijk, beschikbaar en betaalbaar vaccin te realiseren voor de Europese bevolking en daarbuiten. Alle EU-lidstaten kunnen onder gelijke voorwaarden als de initiatiefnemers deelnemen aan de gemaakte afspraak.
Wat vindt u van de reacties van de EU en andere EU-lidstaten op het exclusieve karakter van de Inclusieve Vaccin Alliantie?2
Met de presentatie van de EU Vaccin Strategie heeft de Europese Commissie (EC) zich buitengewoon positief uitgelaten over de proactiviteit van de Alliantie. Er is grote interesse vanuit meerdere EU-lidstaten – en zelfs van buiten de EU – om aan de door de Alliantie gemaakte afspraken deel te nemen. We werken nu uit op welke wijze initiatieven elkaar kunnen versterken. Zo zijn de vier landen gevraagd om samen met de EC zitting te nemen in een Joint Negotiation Team en worden alle gesprekken en verkenningen in gezamenlijkheid doorgezet. Het is belangrijk dat de snelheid die in dit traject geboden is gewaarborgd blijft, zodat de inspanningen ten goede blijven komen aan de Europese bevolking en daarbuiten.
Hoe worden de 300 miljoen vaccins verdeeld over landen, zowel binnen als buiten de alliantie en de EU, die ze nodig hebben?
Voor de deelnemende EU-landen geldt een verdeling naar rato van het inwoneraantal. Op dit moment wordt nog nader bezien of de afspraak ook wordt opengesteld voor niet EU-lidstaten zoals Noorwegen en Zwitserland. Ik blijf me verder inspannen voor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van vaccins voor kwetsbare landen, ook binnen de afspraken die we maken met vaccinproducenten.
Klopt het dat AstraZeneca in totaal capaciteit heeft voor één miljard vaccins die nu allemaal zijn toegezegd aan verschillende landen?
De totale productiecapaciteit van AstraZeneca bedraagt momenteel meer dan 2 miljard doses, zoals AstraZeneca bekend heeft gemaakt in het persbericht over de overeenkomst met de Inclusieve Vaccin Alliantie. AstraZeneca heeft vergelijkbare overeenkomsten gesloten met verscheidene overheden en andere entiteiten, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en CEPI.
Deelt u de mening dat het niet solidair is dat in totaal voor een miljard mensen in het rijkste gedeelte van de wereld 700 miljoen vaccins zijn gereserveerd (70% dekking) en 300 miljoen vaccins voor de overige zes miljard mensen (5% dekking)? Wat gaat u eraan doen om dit gelijk te trekken?
Ik heb in mijn eerdere brieven aan uw Kamer aangegeven dat ik het van groot belang vind dat een vaccin effectief, veilig, toegankelijk en betaalbaar is voor iedereen. Daarbij moet nadrukkelijk aandacht zijn voor de positie van kwetsbare landen. AstraZeneca heeft in een persbericht aangegeven dat de totale productiecapaciteit meer dan 2 miljard is, in plaats van de door u genoemde 1 miljard. Via een rechtstreekse overeenkomst tussen AstraZeneca en CEPI wordt ingezet op beschikbaarheid van deze vaccins voor kwetsbare landen. Daarnaast gaat het erom dat er meerdere vaccins, van verschillende producenten, beschikbaar zullen komen. Dat is, gezien de omvang van deze pandemie, ook nodig. Zoals ik eerder heb aangegeven zijn er veel verschillende initiatieven die gericht zijn op het beschikbaar maken van een veilig, effectief en betaalbaar vaccin voor midden- en lage inkomenslanden, zoals CEPI, GAVI en de initiatieven van de Bill and Melinda Gates Foundation.
Waar gaat AstraZeneca het vaccin produceren en opslaan? Waarom is gekozen voor deze locaties?
Mocht sprake zijn van een succesvolle afronding van de ontwikkeling, dan heeft AstraZeneca aangegeven dat een deel van de productieketen is voorzien op Nederlandse bodem. Daarnaast gaat AstraZeneca in onder meer Duitsland, Italië, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Azië produceren. Het is aan AstraZeneca om geschikte productielocaties te kiezen. Uitgangspunt van de gemaakte afspraak is om productie waar mogelijk op Europese bodem te laten plaatsvinden.
Waarom heeft de Universiteit van Oxford de licentie voor de ontwikkeling van het vaccin verstrekt aan AstraZeneca?
De beweegredenen van de Universiteit van Oxford om juist voor AstraZeneca te kiezen, is een verantwoordelijkheid van de Universiteit van Oxford. Meestal hebben onderzoekscentra, zoals universiteiten en kleinere bedrijven, grote farmaceutische bedrijven nodig om met name fase 3 van het klinisch onderzoek uit te voeren en om een veilig en effectief vaccin op grote schaal te kunnen produceren. Ik ga ervan uit dat onderzoeksinstellingen hier zelf een goed gewogen afweging maken tussen de beschikbare opties.
Met welke fabrikanten sluit Oxford University nog meer licenties af en hoe wordt gegarandeerd dat via die contracten het vaccin eerlijk over de wereldbevolking wordt verdeeld?
Of de Universiteit van Oxford ook nog de intentie heeft met andere fabrikanten gesprekken voert om licenties af te sluiten is mij niet bekend.
Welke prijs heeft u betaald voor de optie om vooraan in de rij te zitten bij AstraZeneca?
Met AstraZeneca is overeengekomen dat de Inclusieve Vaccin Alliantie 300 tot 400 miljoen doses van het vaccin kan afnemen tegen kostprijs mits het vaccin veilig bevonden wordt en toegelaten wordt tot de markt.
Voor welk percentage is Nederland in financiële zin verantwoordelijk in de alliantie tussen Nederland, Frankrijk, Duitsland en Italië? Waarom is precies voor deze drie landen gekozen?
De landen van de Inclusieve Vaccin Alliantie zijn gelijkwaardige partners in de nu gemaakte afspraak ter versterking van de productiecapaciteit, waarbij als volgende stap de afname van vaccins naar rato van de bevolking zal plaatsvinden. We hebben ervoor gekozen om de handen ineen te slaan en een voortrekkersrol op ons te nemen omdat snelheid geboden is in dit traject. Verschillende landen hebben al afzonderlijke afspraken gemaakt met producenten. Bij alle vier de landen was bereidheid aanwezig om snel te handelen en de bijbehorende (financiële) risico’s te nemen. Daarnaast beschikken we gezamenlijk over een substantiële ontwikkel- en productiecapaciteit.
Waarom is dit onderhandelingsresultaat niet gewoon openbaar als het AstraZeneca werkelijk gaat om het helpen van de mensheid in haar strijd tegen de coronapandemie?
Het onderhandelingsresultaat is niet openbaar gemaakt omdat dit de onderhandelingspositie van de alliantie en in het vervolg van het Europese Joint Negotiation Team in gesprekken met andere farmaceutische bedrijven kan schaden.
Wat zijn de gevolgen als u de prijsafspraak met AstraZeneca voor de productie van 300 miljoen vaccins bekendmaakt?
Dit kan de onderhandelingspositie van de Alliantie en het Europese Joint Negotiation Team in gesprekken met andere farmaceutische bedrijven schaden.
Kunt u aangeven hoeveel publiek geld uit welke bronnen is gemoeid met het onderzoek naar het vaccin aan de Universiteit van Oxford?
Het is mij niet bekend hoeveel publiek geld uit welke bronnen is gemoeid met het onderzoek naar het vaccin aan de Universiteit van Oxford.
Is er sprake van (schijn) van belangenverstrengeling van adviseurs en onvoldoende scheiding van verantwoordelijkheden? Kunt u dit gedetailleerd toelichten?
Nee, er is geen sprake van de (schijn) van belangenverstrengeling bij de bij deze onderhandelingen betrokken adviseurs (juridisch en financieel). Ook is er met hen vooraf een check op conflict of interest afgesproken.
Hoe bent u ervan verzekerd dat AstraZeneca de kostprijs vraagt voor het vaccin? Hoe kunt u die garantie hebben zonder transparantie?
De alliantie heeft met AstraZeneca afgesproken audits te mogen uitvoeren op de investeringen en prijsbepalingen.
Is het waar dat het een investering in vaccinontwikkeling betreft en een koopoptie tegen kostprijs? Hoe is deze kostprijs medegedeeld, berekend en gecontroleerd? Wat is de precieze reikwijdte van de koopoptie? En is het zo dat waar normaliter een multinational als AstraZeneca zelf zijn Research & Development betaalt, nu u dit doet namens Nederland? Hoeveel bedraagt de investering in R&D van dit potentiële vaccin van AstraZeneca?
De alliantie is met AstraZeneca overeengekomen dat 300 tot 400 miljoen vaccins tegen kostprijs beschikbaar worden voor de Europese bevolking en daarbuiten, mits het vaccin dat door de Universiteit van Oxford wordt ontwikkeld succesvol blijkt te zijn. De alliantie investeert nu in de hiervoor benodigde productiecapaciteit en niet in de ontwikkelingskosten.
Als het vaccin van Oxford University/AstraZeneca niet werkt, bent u dan uw geld kwijt? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Er bestaat een risico dat (een deel van) het geïnvesteerde geld in het vaccin van Oxford University/ AstraZeneca zich niet vertaalt in een werkzaam en veilig vaccin. Het is echter nodig om dit risico te nemen om tijdige toegang tot een vaccin te bewerkstelligen. Het ligt in de lijn der verwachting dat we samen met de Europese Commissie nog meer van dergelijke overeenkomsten gaan sluiten. Op het moment waarop blijkt dat een ontwikkeling niet succesvol is, wordt gekeken welke gecontracteerde voorzieningen ook nog anders ingezet kunnen worden, voor bijvoorbeeld de productie van andere kandidaat-vaccins.
Heeft de Inclusieve Vaccin Alliantie met deze investering de vaccins daadwerkelijk gekocht? Welk bedrag dient aanvullend aan AstraZeneca te worden betaald indien het vaccin werkt om de 300–400 miljoen vaccins te kopen?
De Inclusieve Vaccin Alliantie heeft met deze overeenkomst geïnvesteerd in de productie van het vaccin van Oxford University / AstraZeneca, met de afspraak dat de bevolking van Europa en daarbuiten tijdig wordt voorzien van vaccins. Alleen indien het vaccin succesvol blijkt te zijn dient er een aanvullend bedrag aan AstraZeneca te worden betaald om 300 tot 400 miljoen vaccins tegen kostprijs aan te schaffen.
Betekent dat u met meer partijen investeringsovereenkomsten wilt afsluiten samen met de Inclusieve Vaccin Alliantie, dat u dan straks investerings- en koopopties heeft waarmee voor iedere Nederlander zes-zeven vaccins gekocht zijn? Zo ja, welke levering gaat dan voor?
De verwachting is dat we samen met de Europese Commissie met meerdere partijen overeenkomsten zullen afsluiten. Vaccinontwikkeling is een proces dat veel onzekerheden kent. Er zijn geen garanties dat het vaccin van AstraZeneca of de vaccins van andere partijen waarmee mogelijk overeenkomsten worden afgesloten succesvol zullen zijn. Het is tevens voorstelbaar dat er meerdere typen succesvolle vaccins nodig zullen zijn om verschillende doelgroepen veilig te kunnen vaccineren, bijvoorbeeld kwetsbare ouderen of zorgmedewerkers. Ik verwacht dus niet dat er voor iedere Nederlander zes of zeven vaccins gekocht zullen worden. Bovendien wordt de aankoopbeslissing van een daadwerkelijk vaccin op een later moment genomen.
Wie heeft u geadviseerd over de «juiste» aanbieders van een vaccin? Hoe bent u bij deze leverancier terechtgekomen en op welke analyse door welke partij is deze investering gedaan?
Internationaal zijn er verschillende beoordelingen van welke vaccins mogelijk kansrijk zullen zijn en in welke fase van ontwikkeling deze zijn. Het brede overzicht van de WHO is daarin belangrijk. Het kabinet wordt wetenschappelijk geadviseerd door het RIVM. Het is de inzet om op meer kandidaten in te zetten, mede gezien de onzekerheden in het ontwikkelproces waarvan sprake is. Deze overeenkomst betreft in die context de eerste. Het kandidaat-vaccin van Oxford/AstraZeneca is door zowel onze wetenschappers als vanuit de andere Alliantielanden aangeduid als kansrijk aan de hand van inhoudelijke criteria (voorspelde werkzaamheid en betrouwbaarheid), alsmede een inschatting van de haalbaarheid van opschaling van productiecapaciteit.
Hoe betaalt u deze koopopties en de eventuele vaccins? Welk bedrag is er in totaal voor Nederland met deze afspraak gemoeid en hoeveel wilt u voor alle afspraken uittrekken?
Over de bedragen die gemoeid zijn met de overeenkomst met AstraZeneca kan ik geen uitspraken doen om de onderhandelingspositie voor gesprekken met andere partijen niet te benadelen. De kosten komen ten laste van de VWS-begroting. Toekomstige afspraken komen hoofdzakelijk ten laste van de Europese Commissie.
Kunt u de criteria aangeven op basis waarvan u tot het besluit komt om met AstraZeneca in zee te gaan?
Zie mijn antwoord op vraag 20. Aanvullend geldt voor het kabinet ook een brede toegankelijkheid en goede betaalbaarheid van belang zijn.
Op basis waarvan ontleent u de rechtvaardiging om vele miljoenen euro’s uit te geven aan een nog niet bewezen effectief vaccin van AstraZeneca en in de wetenschap dat het maken van een effectief vaccin zeer ingewikkeld is en vele jaren in beslag neemt? Laat u zich niet gewoon gek maken door een fabrikant die nu niet bepaald een brandschoon verleden heeft?
De gevolgen voor de volksgezondheid en de maatschappelijke en economische schade die het coronavirus veroorzaakt rechtvaardigen een investering met een zeker risico. Een vaccin is nodig om deze pandemie het hoofd te kunnen bieden.
Er bestaat een risico dat (een deel van) het geïnvesteerde geld in het vaccin van Oxford University/ AstraZeneca zich niet vertaald in een werkzaam vaccin voor de Europese bevolking en daarbuiten. Het is echter nodig om dit risico te nemen om tijdige toegang tot een vaccin te bewerkstelligen. Als toegelicht maakt deze overeenkomst deel uit van een bredere inzet op meerdere kandidaten.
Bent u niet bang dat de bevolking wordt blootgesteld aan een vaccin dat onvoldoende werkt en waarbij er sprake is van een medisch experiment?
Nee, een vaccin zal alleen worden toegelaten als de werkzaamheid en veiligheid zijn gegarandeerd door het European Medicines Agency (EMA). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt met hoe andere vaccins beoordeeld worden. Aan de veiligheid en werkzaamheid van het vaccin worden absoluut geen concessies gedaan.
Wat is uw reactie op de rechtszaak tegen AstraZeneca uit 2001 voor het van de markt houden van de generieke versie van het kankermiddel Tamoxifen? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Wat is uw reactie op het feit dat AstraZeneca in 2003 door de Europese Commissie schuldig werd bevonden van misbruik van patentbescherming voor het maagzuurmiddel Losec (Prilosec in de VS) door het introductiejaar van het middel te vervalsen waardoor het langer in aanmerking kwam voor patentbescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Wat is uw reactie op het feit dat AstraZeneca in 2003 schuldig werd bevonden aan illegale marketing van het prostaatkankermiddel Zoladex? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op de lopende zaak in Californië tegen AstraZeneca vanwege misleidende marketing over het maagzuurmiddel Nexium waarvan het bedrijf zei dat het beter was dan AstraZeneca’s Prilosec omdat daarvan het patent zou verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2003 onderzoekers concludeerden dat AstraZeneca’s middel Seroquel het risico op diabetes verhoogde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2004 de groep Public Citizen opriep om AstraZeneca’s cholesterolmiddel Crestor te verbieden vanwege verband met de levensbedreigende spierziekte Rabdomyolyse en om een misdaadonderzoek wegens ernstige bijwerkingen van het middel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2004 de Food and Drug Administration (FDA) de veiligheid en effectiviteit van AstraZeneca’s bloedverdunner Exanta in twijfel trok? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het oordeel van de Food and Drug Administration in 2004 dat AstraZeneca onjuiste en misleidende informatie verspreidde over het cholesterolmiddel Crestor alsook over goedkeuring van de FDA voor het middel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat een rechter in de VS AstraZeneca in 2007 veroordeelde voor de te hoge prijs die het bedrijf rekende voor het prostaatkankermiddel Zoladex? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2010 het Amerikaanse Ministerie van Justitie AstraZeneca een boete oplegde vanwege illegale marketing over het antipsychoticum Seroquel voor indicaties waarvoor gebruik niet goed was gekeurd door de FDA en dat om het middel te promoten het bedrijf artsen betaalde om speeches te geven en artikelen te publiceren die in werkelijkheid door AstraZeneca zelf waren geschreven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw oordeel over het proces dat Menzis heeft aangespannen tegen AstraZeneca vanwege het kunstmatig hoog houden van de prijs van het middel Seroquel ondanks dat het patent was verlopen?6
Welke garanties biedt AstraZeneca’s verleden voor de toekomst met betrekking tot het te ontwikkelen coronavaccin?
Het vaccin is reeds door de Universiteit van Oxford ontwikkeld en bevindt zich thans in de klinische fase. AstraZeneca heeft de ervaring om in samenwerking met de Universiteit van Oxford deze fase goed uit te voeren. Dan zal blijken of het vaccin veilig en effectief is. Dit zal bij de toelatingsprocedure uitvoerig door de EMA worden gecontroleerd.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden voor het komende plenaire coronadebat?
Ja, met uitzondering van vraag 25 tot en met 35 zijn alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Experts: coronabeleid snel evalueren van levensbelang' |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Experts: coronabeleid snel evalueren van levensbelang»?1
Ik deel de mening van de in het artikel geciteerde groep experts dat een goede voorbereiding op een eventuele toename van het aantal besmettingen van levensbelang is. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om een aanpak in te richten die specifiek kijkt naar welke lessen we kunnen leren om een tweede golf te voorkomen, en klaar te zijn mocht een tweede golf ons alsnog raken. Een dergelijke aanpak biedt de kans om nog voor het eind van de zomer houvast te bieden over wat we met de kennis van nu anders gaan doen, dan wel wat we willen behouden.
Wat is uw oordeel over de oproep van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding om een tussentijdse reflectie uit te voeren naar de aanpak van deze pandemie?
Het kabinet vindt dit een goede oproep en heeft er dan ook voor gekozen om nu de focus te leggen op geleerde lessen zodat we goed voorbereid zijn om een eventuele tweede golf te voorkomen, en om er klaar voor te zijn om deze alsnog aan te kunnen. Het gaat daarbij niet om een evaluatie over wat er, gegeven de kennis van nu, allemaal goed en fout is gegaan, omdat we nog middenin de bestrijding van het coronavirus zitten. Een uitgebreide beleidsevaluatie wordt evengoed wel uitgevoerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid, op verzoek van het kabinet. Deze zal gericht zijn op het evalueren van het beleid van de crisisaanpak van de rijksoverheid en andere partijen met als doel terug te blikken, te verantwoorden en om ons op mogelijk toekomstige pandemieën voor te bereiden.
Waarom kiest u expliciet niet voor een (tussen)evaluatie maar voor «het expliciteren van geleerde lessen»?2
In voorbereiding op een eventuele tweede golf is het van belang dat we als kabinet kijken naar de zaken die goed zijn gegaan en juist ook naar wat we een volgende keer anders zouden doen. Deze geleerde lessen moeten in combinatie met de signalen uit het dashboard een mogelijke opleving van het virus zo snel mogelijk indammen. Dit biedt mijn inziens betere handvatten dan een tussenevaluatie. Die zal weliswaar inzicht bieden in het proces, maar zal minder concrete aanbevelingen bieden in deze fase van de virusbestrijding. Daarom gaan we gericht op zoek naar geleerde lessen.
Deelt u de mening dat de resultaten van het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid, welke nog minstens een jaar op zich laten wachten, te laat komen voor de voorbereiding voor een eventuele tweede golf?
Ik ben van mening dat tussentijds lessen trekken van belang is om voorbereid te zijn op een eventuele tweede golf. Daarom ben ik hier zelf al mee aan de slag gegaan zodat we vóór 1 september lessen kunnen trekken die op de korte termijn concreet toepasbaar om een tweede golf te voorkomen, en aan te kunnen wanneer deze zich aandient.
Wat is uw reactie op het rapport van KPMG en de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) waarin gesteld wordt dat in de praktijk nog steeds een strategie van groepsimmuniteit wordt nagestreefd?3
Die stelling klopt niet. Vanaf het begin van de uitbraak is de strategie van het kabinet gericht op het maximaal controleren van het virus. De strategie van maximaal controleren houdt in dat we het virus indammen op het moment dat het de kop opsteekt. Alleen zo kunnen we mensen met een kwetsbare gezondheid blijven beschermen en zorgen dat de zorg het aankan.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat een hardere inzet op indammen enorme schade voor de volksgezondheid (50.000 doden) en de economie (123 miljard euro) kan voorkomen?
De strategie is maximaal controleren en het voorkomen van besmettingen. Ik zie dus geen verschil tussen deze conclusie van het rapport en het beleid dat het kabinet voert.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de huidige inzet op testen en bron- en contactonderzoek onvoldoende is om een indamstrategie te bewerkstelligen? Deelt u de conclusies uit het rapport dat het inplannen van testen te traag gaat, er te weinig mensen gestimuleerd worden om te komen testen en er te weinig contacten tijdig worden gevonden? Wat gaat u doen om het bron- en contactonderzoek te verbeteren?
Ik deel deze conclusie niet. Ik constateer dat het vrijwel altijd lukt om op dezelfde of de volgende dag een afspraak voor het testen in te plannen. Er loopt een publiekscampagne om mensen op te roepen om zich te laten testen bij klachten. Ik vind het belangrijk mensen op te blijven roepen zich bij klachten snel te melden voor een testafspraak en ook zo snel als mogelijk naar de teststraat te gaan. De publiekscampagne wordt de komende periode stapsgewijs geïntensiveerd en ook wordt onderzocht of en hoe de gewenste doelgroepen worden bereikt. Daarnaast is momenteel tussen de 1 en 2% van de geteste mensen positief voor het coronavirus. Dit wijst op een zeer laagdrempelig testbeleid. Daarnaast voeren de GGD’en op dit moment grootschalig bron- en contactonderzoek uit waarmee mensen die contact hebben gehad met een indexpatiënt geadviseerd worden noodzakelijke maatregelen te treffen. Door dit bron- en contactonderzoek wordt de verdere verspreiding zo goed mogelijk tegengegaan. De komende weken werken de GGD’en aan de verdere opschaling om paraat te staan als de dagelijkse vraag naar bron- en contactonderzoek verder toeneemt. Er vindt tot slot overleg plaats met het RIVM, de GGD’en en de laboratoria om de doorlooptijden van het proces van testen en traceren verder te versnellen, conform de motie van de leden Veldman en van den Berg (Kamerstuk 25 295, nr. 393).
Bent u bereid om de zeven beleidsaanbevelingen uit het rapport te omarmen? Kunt u per aanbeveling toelichten waarom wel of waarom niet?
Het kabinet heeft zich al veel langer uitgesproken voor een indamstrategie en voor het stapsgewijs openen van de economie. Voor testen en BCO bestaat al een informatiecampagne, aan een online inplanfunctie wordt gewerkt, uitslagen binnen 24 uur is al een doel en we zetten in op 100% contactopsporing. Een totaal BCO in 4 dagen afronden is niet mogelijk, omdat contacten 14 dagen na het laatste contact gevolgd moeten worden. We nemen de aanbeveling rond FFP1-mondkapjes voor het publiek niet over. Het is namelijk belangrijk bij klachten thuis te blijven en je te laten testen, 1,5 meter afstand te houden (social distancing) en hygiëne maatregelen vol te houden. Niet-medische mondkapjes zijn dan voor de plaatsen waar het niet altijd lukt om 1,5 meter afstand te houden voldoende. Voor reizigers gelden al extra maatregelen, die Europees afgestemd worden. Het dashboard wordt doorontwikkeld in de richting die door de opstellers ook genoemd wordt.
Het kabinet constateert dat de aanbevelingen van het rapport grotendeels in lijn zijn met het bestaande beleid. Het kabinet stelt wel vraagtekens bij de economische robuustheid van de studie. Zo is zeer de vraag of het scenario dat eerder door De Nederlandsche Bank in kaart is gebracht zo te koppelen valt aan het voorgestelde beleid.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het komende plenaire coronadebat?
Daar heb ik op ingezet, maar dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Winkels van Waddeneilanden willen dat de bootcapaciteit stijgt naar 60 procent: ‘Dit is een noodkreet’’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Winkels van Waddeneilanden willen dat de bootcapaciteit stijgt naar 60 procent: «Dit is een noodkreet»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bedrijven op de Waddeneilanden met enorme omzetdalingen zitten, die wordt veroorzaakt doordat er minder ruimte is voor dagjesmensen op de veerdiensten naar de Waddeneilanden, maar ook doordat er afzeggingen zijn van toeristen voor accommodaties omdat er geen plek op de veerdiensten is? Wat vindt u hiervan?
Ik ben ervan op de hoogte dat de coronamaatregelen van de afgelopen maanden onder andere de ondernemers op de Friese Waddeneilanden ernstig raken. De beschikbare capaciteit op de veerboten is de afgelopen maanden beperkt geweest door de toepassing van de coronamaatregelen. Per 1 juli zijn in principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen weer beschikbaar in de Waddenveren. De gezondheid en veiligheid van zowel de reizigers als de medewerkers van de rederijen blijft daarbij steeds voorop staan.
In hoeverre is een bootcapaciteit van 60% voldoende om de veerdiensten niet de beperkende factor te laten zijn voor economie van de Waddeneilanden?
Ik kan niet beoordelen of er een bepaald percentage is waarbij de capaciteit van de veerdiensten geen beperkende factor is voor de economie van Waddeneilanden.
Wat doet u op dit moment specifiek in overleg met de bestuurders, ondernemers en rederijen van de Waddeneilanden om de capaciteit van de veerdiensten te vergroten en de economische effecten van de beperkte capaciteit te beperken?
Er vindt geregeld bestuurlijk overleg plaats met de bestuurders van de Friese Waddeneilanden, de provincie Fryslân en de Veiligheidsregio Fryslân over de impact van de coronamaatregelen op de veerdiensten.
In hoeverre wordt er op dit moment gekeken naar het vergroten van de capaciteit van het openbaar vervoer in het algemeen en van de Waddenveren in het bijzonder? In hoeverre heeft het Outbreak Management Team (OMT) specifiek naar de Waddenveren gekeken?
Op 24 juni jl. is aan uw Kamer gemeld dat het Kabinet heeft besloten dat in principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen weer beschikbaar zijn in de Waddenveren2. Daarmee wordt de beschikbare capaciteit op de Waddenveren aanzienlijk vergroot.
Bent u bereid om te kijken naar het verantwoord meer ruimte en capaciteit bieden aan de veerdiensten naar de Waddeneilanden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat er voor de Waddeneilanden een specifiek probleem qua bereikbaarheid is, omdat er buiten de veerdiensten geen alternatief in de vorm van de auto of fiets is, zoals elders wel vaak het geval is? Zo ja, wat bent u bereid te doen om het capaciteitsprobleem op te lossen?
Het is van groot belang dat de Waddeneilanden bereikbaar blijven. Mijn belangrijkste prioriteit daarbij is er zorg voor te dragen dat eilandbewoners, eilandbezoekers en medewerkers van de rederijen veilig en verantwoord gebruik kunnen maken van de Waddenveren. Ondanks de vergroting van de zitplaatscapaciteit blijven andere coronamaatregelen van kracht en is een goede beheersing van de toestroom van toeristen naar de Waddeneilanden noodzakelijk. Daarin ligt er ook een rol voor de regionale overheden in overleg met betrokken partijen. Zij kunnen er bijvoorbeeld gezamenlijk een rol in spelen om de toestroom van toeristen zoveel mogelijk te spreiden.
Deelt u de mening dat het vergroten van de capaciteit naar de Waddeneilanden in het kader van het openbaar vervoer een belangrijke prioriteit zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe wilt u er vanuit uw openbaar vervoersportefeuille voor zorgen dat alles in het werk gesteld wordt om, na het verloren voorseizoen, het hoogseizoen voor de Waddeneilanden positiever te doen zijn en de capaciteit op de veerdiensten niet de beperkende factor te laten zijn?
Zie het antwoord op vraag 5 en vraag 7.
De bombardementen van Turkije in de Iraakse regio Sinjar |
|
Bram van Ojik (GL), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de Turkse bombardementen in onder meer de Iraakse regio Sinjar?1
Ja.
Bent u op de hoogte van recente PKK-aanslagen op Turkse doelen vanuit dit gebied? Indien u niet beschikt over eigen informatie hierover, kunt u hier betrouwbare informatie over verkrijgen bij bondgenoten?
Er zijn aanwijzingen dat de PKK in gebieden in Noord-Irak aanwezig is. In het openbaar wordt niet ingegaan op de vraag of dit gebied wordt gebruikt voor het uitvoeren van aanslagen.
Zijn niet alle PKK-troepen sinds maart 2018 uit dit gebied teruggetrokken, zoals de Verenigde Staten indertijd ook bevestigd heeft? Indien u niet beschikt over eigen informatie hierover, kunt u hier betrouwbare informatie over verkrijgen bij de plaatselijke autoriteiten en/of bondgenoten?
Er zijn aanwijzingen dat de PKK in gebieden in Noord-Irak aanwezig is.
Klopt het dat ook het vluchtelingenkamp Makhmour is gebombardeerd, zoals sommige bronnen melden? Indien u hier geen eigen informatie over heeft, kunt u zich op de hoogte stellen over de vraag welke doelen precies bestookt zijn?
Volgens lokale bronnen is het vluchtelingenkamp Makhmour zelf niet gebombardeerd, maar zijn wel veiligheidsposten in de buurt van het kamp getroffen.
Klopt het dat ook het hospitaal is gebombardeerd dat is gebouwd in het kleine gebied dat de Yezidi’s in Sinjar na de opmars van IS hebben kunnen veilig stellen? Bent u bereid bij de plaatselijke autoriteiten na te vragen of dit hospitaal inderdaad is gebombardeerd?
Volgens lokale bronnen zou het ziekenhuis zelf niet gebombardeerd zijn. Wel zou er sprake zijn van schade aan het gebouw door scherven van aanvallen dichtbij het ziekenhuis.
Bent u het ermee eens dat de Yezidi-minderheid, zoals eerder tegen het geweld door IS, nu tegen de bombardementen door Turkije beschermd zou moeten worden?
Het kabinet maakt zich in het algemeen zorgen over de positie van kwetsbare minderheden in Irak, waaronder christenen en ook Yezidi’s. Nederland steunt verschillende projecten om de Yezidi-gemeenschap te ondersteunen. Dit betreft zowel directe steun aan organisaties als Yazda en Free Yezidi Foundation, als indirecte steun door het ondersteunen van ontmijning, onderwijs, psychosociale steun en verbetering van kansen op werk voor ontheemden in het algemeen. De bredere inzet voor hulpverlening aan intern ontheemden en wederopbouw van de gebieden waar de meest kwetsbare groepen wonen vormt een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet in Irak.
Hoe beoordeelt u de Turkse aanvallen op Yezidi-doelen? Bent u bereid bij Turkije om opheldering te vragen over deze bombardementen, om bewijs te vragen voor Koerdische aanslagen op Turkse doelen en bij het uitblijven daarvan deze acties van Turkije te veroordelen?
In algemene zin kan gesteld worden dat Turkije regelmatig bombardementen uitvoert in de Koerdische Regio van Irak en het noorden van Irak, met name in de provincies Erbil en Duhok. Volgens Turkije zijn de aanvallen gericht op de PKK, een organisatie die door onder andere de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld.
Zoals ook gemeld in de beantwoording op schriftelijke vragen over bombardementen van Turkije op christenen in Irak (BZDOC-718137848-44) komt het voor dat de PKK intrek neemt in dorpen in noord-Irak (vaak tegen de wens van de lokale bevolking) waardoor het dorp een doelwit wordt van Turkse bombardementen en er kans is op burgerslachtoffers. Dorpen waar de PKK intrek heeft genomen, zijn daarom vaak door burgers verlaten uit angst voor bombardementen.
Bent u bereid uw Europese collega’s ertoe op te roepen deze Turkse bombardementen namens de EU te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft onvoldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over hoe het optreden waarnaar in de berichtgeving wordt verwezen zich verhoudt tot het humanitair oorlogsrecht. In het algemeen kan worden opgemerkt dat strijdende partijen het humanitair oorlogsrecht dienen te respecteren. Het gaat daarbij onder andere om de beginselen van proportionaliteit, het maken van onderscheid tussen burgers en strijders, en de plicht tot het nemen van alle mogelijke voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de burgerbevolking. Uit het laatste vloeit onder andere voort dat partijen militaire doelen zoveel mogelijk buiten dichtbevolkte gebieden, zoals dorpen, zouden moeten plaatsen.
In dit geval betekent dat met name dat de terroristische organisatie PKK zoveel mogelijk moet afzien van schuilen in dichtbevolkte gebieden. Het kabinet roept Turkije daarnaast regelmatig op om proportionaliteit en grote terughoudendheid te betrachten. Ook heb ik de Turkse bombardementen recentelijk opgebracht bij mijn Europese collega’s tijdens de Raad Buitenlandse zaken op 13 juli jl. zoals ik tijdens AO RBZ op 1 juli had toegezegd.
Het meten van luchtkwaliteit nabij drukke wegen in de bebouwde kom |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de voorschriften A, B en C uit Bijlage III van de EU Richtlijn luchtkwaliteit?
Ja.
Kent u de interpretatie van de EU Richtlijn luchtkwaliteit door de European Environment Agency (EEA)1 die stelt: «Assessment should occur at sites where the concentrations are highest, e.g. the kerbside or close to strong sources, as well as in areas representative of the exposure of the general public, i.e. the urban background.» en «model receptor points should be placed directly at the kerbside or some allowance made for the distance of the receptor point from the kerbside»?
Ja. Het betreft een technisch document omtrent de interpretatie van de 2008–50 EG Air Quality Directive met betrekking tot modelberekeningen. Dit is geen wet of richtlijn maar een technische handleiding. De aangehaalde tekst betreft één van de passages waarop daarna nog nadere nuancering volgt als onderdeel van een voorbeeldsituatie. In Nederland is de EU richtlijn (incl annexen) geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007(Rbl), en wordt de luchtkwaliteit gemonitord conform deze wettelijke vereisten. Dat betekent langs wegen dat de luchtkwaliteit in principe binnen 10 meter van de wegrand wordt bepaald afhankelijk van eventuele bebouwing binnen die afstand. In de gevallen waar het toepasbaarheidsbeginsel of het blootstellingscriterium2 aan de orde is kan het voorkomen dat de beoordeling van de luchtkwaliteit op meer dan 10 meter van de wegrand plaats vindt. Dit is geheel in overeenstemming met de vigerende wetgeving.
Bent u bekend met de volgende uitspraak van uw eigen ministerie:»In de gevallen waar het toepasbaarheidsbeginsel of het blootstellingscriterium aan de orde is kan het dus voorkomen dat de beoordeling van de luchtkwaliteit op meer dan 10 meter van de wegrand plaats vindt»?2
Ik ben bekend met de uitspraak van mijn ministerie over de toepassing van het toepasbaarheidsbeginsel of het blootstellingscriterium in relatie tot de grens van 10 meter. Daarbij ben ik niet van mening dat deze uitspraak strijdig is met de interpretatie van de Richtlijn luchtkwaliteit.
Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2019:1734) in een dergelijke casuïstiek uitspraak gedaan. Het geschil draaide om de vraag of de wijze waarop in Nederland de luchtkwaliteit wordt beoordeeld in overeenstemming is met de Europese luchtkwaliteitsrichtlijn. Specifiek draaide het om de vraag of de lucht altijd op maximaal 10 meter van de wegrand beoordeeld moet worden of dat op grond van het zogenaamde «blootstellings-criterium» beoordeling niet noodzakelijk is indien de blootstellingsduur niet significant is ten opzichte van de middelingstijd van de grenswaarde. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat de luchtkwaliteitsrichtlijn correct is geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit, waardoor directe toetsing aan de richtlijn niet aan de orde is. Ook overwoog de Afdeling dat uit de systematiek van de richtlijn kan worden afgeleid dat het blootstellingscriterium mag worden toegepast bij het plaatsen van toetspunten voor luchtkwaliteit. Dit is tevens in lijn met het doel van de richtlijn, aangezien die verplicht tot het beoordelen van de luchtkwaliteit op plaatsen waar mensen worden blootgesteld aan luchtverontreiniging.
Overigens is van de wegen die worden genoemd in vraag 4 alleen de N65 een rijksweg. De luchtkwaliteitsberekeningen langs de betreffende wegen in Helmond en Eindhoven worden door het lokaal bevoegd gezag conform dezelfde wettelijke uitgangspunten uitgevoerd.
Bent u bekend met het feit dat langs drukke wegen door bebouwde kommen in Vught/Helvoirt (N65), Eindhoven (Kennedylaan) en Helmond (N270/Traverse) er verder dan 10 meter van de wegrand wordt getoetst?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de uitspraak van uw eigen ministerie strijdig lijkt met de wijze waarop de Richtlijn luchtkwaliteit geïnterpreteerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke locaties wordt afgeweken van de door de EEA voorgeschreven beoordelingsmethode? Klopt het dat, wanneer er conform de EEA interpretatie getoetst zou worden, op die locaties normoverschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen zouden zijn?
Ik verwijs hiervoor naar mijn reactie op de vragen 2, 3, 4 en 5. Van normoverschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen is hier geen sprake.
Klopt het dat, omdat er volgens de huidige meetwijze geen overschrijdingen zijn er ook in het Schone Lucht Akkoord geen gebiedsgerichte maatregelen genomen worden op deze locaties?
De gebiedsgerichte aanpak voor hoog blootgestelde locaties in het Schone Lucht Akkoord is niet gekoppeld aan een eventuele overschrijding van de Europese grenswaarden, maar is gericht op gebieden met relatief grote negatieve gezondheidseffecten als gevolg van blootstelling aan stikstofdioxide en/of fijn stof. De aanpak voor de hoog blootgestelde locaties binnen het Schone Lucht Akkoord wordt door de betrokken partijen verkend. Of er voor de betreffende locaties in het kader van het Schone Lucht Akkoord een gebiedsgerichte aanpak wordt uitgewerkt, is nog niet bekend. Wel dragen de maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord bij aan een versnelde afname van de concentraties stikstofdioxide en fijn stof voor alle gebieden in Nederland.
Klopt het dat daar waar de norm overschreden wordt volgens de Europese richtlijn maatregelen genomen dienen te worden? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, waarom gebeurd dit dan niet?
Indien ergens sprake is van overschrijdingen van EU-normen voor luchtkwaliteit dienen er passende maatregelen genomen te worden om op de kortst mogelijke termijn de overschrijding teniet te doen. Deze maatregelen worden genomen binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Omdat er langs de door u genoemde gemeentelijke wegen en rijkswegen geen sprake is van overschrijdingen op toetspuntlocaties, worden er dan ook geen maatregelen getroffen. Daar waar er elders nog wel overschrijdingen plaatsvinden, voorziet het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit in het door de Richtlijn luchtkwaliteit vereiste plan om de concentraties op zo kort mogelijke termijn aan de grenswaarden te laten voldoen.
Klopt het dat de Nederlandse regering zich in de Europese Unie inzet voor het flexibeler interpreteren van de Richtlijn luchtkwaliteit? Zo ja, waarom?
Dit klopt niet. Nederland voelt zich gehouden aan een goede naleving van de Europese Richtlijn Luchtkwaliteit. In dit kader wordt er door Nederland voor gepleit, net als overigens door enkele andere lidstaten, ook in Europees verband actief te blijven werken aan verdere verbetering van de luchtkwaliteit. In dat licht wordt er door Nederland ook consequent voor gepleit om in de Raadsconclusies op te nemen dat de EU-grenswaarden in de toekomst worden aangepast en meer in lijn worden gebracht met de WHO-advieswaarden.
Kent u de mededeling van uw eigen ministerie3 dat de levensduur verkorting door stikstof en fijnstof samen op 13 maanden gesteld kan worden?
Ja, In 2015 berekende het RIVM5 dat het levensduurverlies door (langdurige) luchtverontreiniging in Nederland gemiddeld 13 maanden is, waarvan ongeveer vier maanden door blootstelling aan mengsels vertegenwoordigd door stikstofdioxide (NO2) en negen maanden door fijn stof (PM10)
Welke maatregel gaat u nemen om omwonenden de bescherming te bieden waar zij recht op hebben? En welke maatregelen gaat u nemen om aan de richtlijn te voldoen?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 7 is er op de genoemde locaties geen sprake van een overschrijding van de wettelijke normen voor luchtkwaliteit. Echter, de ambitie van het kabinet beperkt zich niet tot het halen van de grenswaarden. In het Schone Lucht Akkoord heb ik daarom samen met gemeenten en provincies afgesproken te werken aan verdergaande gezondheidswinst door een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Met als concreet doel gemiddeld 50% gezondheidswinst voor het aandeel luchtemissies uit binnenlandse bronnen en we werken toe naar de WHO advieswaarden voor NO2 en PM10 in 2030.
Jehova’s getuigen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geoliede machine van manipulatie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de gesloten cultuur bij Jehova’s getuigen en de wijze waarop met kritiek van binnen en buiten wordt omgegaan weinig vertrouwen biedt dat misstanden binnen deze geloofsgemeenschap serieus genomen worden? Zo ja, waarom en wat zegt dat over de aanpak van die misstanden door de geloofsgemeenschap zelf? Zo nee, waarom niet?
Er is onderzoek uitgevoerd naar seksueel misbruik en aangiftebereidheid binnen de gemeenschap van Jehova´s Getuigen.2 Daarin is onderzocht hoe de geloofsgemeenschap omgaat met deze misstand. Voor de antwoorden van uw vragen die betrekking hebben op seksueel misbruik verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 23 januari jl. en de inhoudelijke beleidsreactie op dit onderzoek die ik uw Kamer later deze zomer zal sturen.3 Ik heb geen zicht op hoe de gemeenschap van Jehova´s Getuigen omgaat met andere misstanden. Ik hecht eraan te benadrukken dat bij strafbare feiten het altijd mogelijk is om aangifte te doen bij de politie.
Deelt u de mening dat het ongewenst is als een geloofsgemeenschap leden, die kritiek hebben, uitsluit? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wie lid mag zijn en blijven van een kerkelijke gemeenschap betreft een interne aangelegenheid van een kerkgemeenschap. De vrijheid van godsdienst, zoals we die in Nederland kennen, houdt onder andere in dat de overheid zich zoveel mogelijk onthoudt van ingrijpen in de interne organisatie van een kerkgenootschap. Kerkelijke besluiten mogen niet strijdig zijn met fundamentele normen van dwingend recht. Wanneer een (ex-)lid van een gemeenschap door andere leden ertoe wordt aangezet om iets te doen of na te laten, kan sprake zijn van uitoefening van strafbare dwang (artikel 284 Sr) of – in extremere gevallen – bedreiging (artikel 285 Sr). Bij het weghouden van een minderjarig kind bij (een van) de ouders of het faciliteren daarvan, zou zelfs sprake kunnen zijn van onttrekking van een kind aan het wettelijk gezag of opzicht, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 279 Sr. Wanneer hiervan sprake is kan aangifte worden gedaan bij de politie. Er zijn daarmee voldoende wettelijke mogelijkheden om te kunnen ingrijpen.
Deelt u de mening dat als een geloofsgemeenschap leden die een legitiem burgerlijk huwelijk aangaan uitsluit, en het echtpaar van contact met hun kinderen afhoudt, dat dat ongewenst is? Zo ja, waarom? Kan dat zelfs strafbaar zijn en op grond van welke delicten? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er meer wettelijke mogelijkheden moeten komen om binnen de vrijheid van godsdienst toch te kunnen ingrijpen in geloofsgemeenschappen waar leden worden geïntimideerd, geïsoleerd of verstoten? Zo ja, aan welke wettelijke mogelijkheden denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Krakers bij Lunetten hebben vrij spel’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Krakers bij Lunetten hebben vrij spel»?1
Ja.
Wie is de eigenaar van het betreffende terrein in Utrecht? Klopt het dat het bezetten van een terrein een strafbaar feitmisdrijf is ingevolge het Wetboek van Strafrecht?
Het betreffende terrein is eigendom van de gemeente Utrecht.
Op grond van artikel 138 Sr pleegt iemand die een erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, en zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, een strafbaar feit, namelijk huisvredebreuk. Dit is een misdrijf.
Wie draait op voor eventuele schade aan het terrein? Is het waar dat het dat krakers regelmatig grote schade aanrichten en er in de praktijk bijna nooit voor hoeven op te draaien?
De veroorzakers van schade zijn hiervoor aansprakelijk. Degene die schade lijdt, dient daartoe wel zelf actie te ondernemen en de veroorzakers aan te spreken op het vergoeden van de schade. Is de veroorzaker niet vrijwillig bereid de schade te vergoeden, dan rest degene die schade lijdt de gang naar de rechter.
Hoe vaak en in hoeverre krakers grote schade aanrichten, hiervoor aansprakelijk worden gesteld en uiteindelijk voor de kosten moeten opdraaien is mij niet bekend.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat de krakers het terrein met kettingsloten hebben afgesloten voor anderen (inclusief de eigenaar)? Deelt u de mening dat dit de omgekeerde wereld is?
De gemeente Utrecht heeft mij kunnen bevestigen dat het toegangshek tot het terrein met een hangslot is afgesloten. Het is onrechtmatig om het eigendom van een ander wederrechtelijk ontoegankelijk voor de eigenaar te maken.
Deelt u de mening dat er geen excuses zijn voor het plegen van een strafbaar feit?
In algemene zin onderschrijf ik uw mening. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Wat vindt u van het besluit van het college van Utrecht om terughoudend te zijn als het gaat om strafrechtelijke ontruimingen? Deelt u de mening dat een college niet terughoudend moet zijn als het gaat om strafrechtelijke ontruimingen?
Het is aan het OM om te besluiten of in de gegeven omstandigheden ontruimd wordt. Het is niet aan mij om hierover te oordelen. Wel kan ik u informeren dat het OM onder andere toetst of de eigenaar het gekraakte terrein – i.c. de gemeente Utrecht – dringend zelf nodig heeft. Mij is bekend dat de gemeente geen spoedeisend belang zag in de onmiddellijke ontruiming van het terrein.
Deelt u de mening dat krakers altijd ontruimd moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met het college van Utrecht in gesprek te gaan en te vragen om de krakers het terrein te laten ontruimen? Bent u bereid om in het geval het college van Utrecht dit niet doet, in te grijpen?
Nee, hiervoor zie ik geen aanleiding. Het besluit tot ontruiming wordt lokaal genomen.
Het injecteren van afvalwater in Twente en Zuidoost-Drenthe. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwsberichten «De NAM en het dumpen van afvalwater in Twente»1 en «NAM wil nu ook chemisch afvalwater injecteren in lege gasvelden Drenthe»?2
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving. Het begrip «afvalwater» verdient toelichting in deze context3. Het gaat om het terugbrengen van water in de ondergrond dat ook afkomstig is uit de diepe ondergrond. De samenstelling van het water dat in voormalige gasvelden in Twente wordt geïnjecteerd is getoetst aan de Euralnormen4. Op basis van deze Euraltoetsing kan het injectiewater worden aangemerkt als een «niet gevaarlijke afvalstof». Het injectiewater bestaat voornamelijk uit formatiewater5, gecondenseerde stoom en naar verhouding kleine hoeveelheden mijnbouwhulpstoffen. Het injectiewater is geen chemisch afvalwater zoals in het nieuwsbericht wordt gesuggereerd.
Deelt u de zorgen van bewoners omtrent de ontdekte corrosie van buizen op verschillende injectielocaties, specifiek in het kader van de lekkage die vlak over grens bij Emlichheim heeft plaatsgevonden? Zo ja, welke maatregelen heeft u of het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) getroffen sinds de corrosie op deze injectielocaties is ontdekt? Zo nee, kunt u nader verklaren waarom niet?
Ik begrijp de bezorgdheid van de bewoners6. SodM besteedt al geruime tijd aandacht aan het toezicht op de mijnbouwonderneming zodat corrosie zo goed mogelijk beheerst wordt en lekkages worden voorkomen. Naar aanleiding van het incident in Emlichheim is er uitgebreid contact geweest tussen SodM en de Duitse toezichthouder. Hieruit bleek dat er in Emlichheim onvoldoende was gecontroleerd of de put veilig functioneert. In Nederland wordt er gewerkt met het putintegriteit zorgsysteem, wat een belangrijke rol speelt bij het voorkomen van een dergelijk incident. Zie ook het antwoord op vraag 3. Er is geen aanleiding om te verwachten dat een dergelijk incident zich in Nederland voordoet, omdat iedere mijnbouwonderneming in Nederland een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem heeft geïmplementeerd, waar het SodM toezicht op houdt. Uit dit toezicht volgen geen signalen dat er zorgen zijn over de putintegriteit bij de Nederlandse mijnbouwondernemingen.
Kunt u toelichten hoe dik de wanden van de injectieputten zijn en hoe deze in verhouding staan tot de dikte van de wanden van de putten in Emlichheim? Kunt u uw antwoord toelichten aan de hand van de meest recente metingen van vorig jaar en dit jaar?
De wanddikte van de injectieputten is niet in een enkel getal uit te drukken en kan ook niet los worden gezien van de toegestane toleranties. De wanddikte van de putten wordt regelmatig gemeten, zodat bij afname daarvan tijdig ingegrepen kan worden. Op deze manier worden de lekrisico’s van de putten beheerst.
In Nederland is men verplicht om de annulaire drukken -dat wil zeggen de druk tussen de binnenste en de buitenste buis in de put- te monitoren. Een verandering van de annulaire druk kan een indicatie voor een lekkage zijn van de binnenste van de dubbele wand. Er is dan niet direct sprake van lekkage naar de omgeving, omdat de buitenste van de dubbele wand nog intact is. Daarnaast moeten de mijnbouwondernemingen verplicht jaarlijks de wanddiktes van de verbuizing meten, zodat hieruit een corrossietrend opgemaakt kan worden. Indien uit de metingen blijkt dat de wanddikte te veel is afgenomen kan dit leiden tot een vervanging van een verbuizing, voordat er daadwerkelijk een lekkage optreedt.
Deze methodiek is vastgelegd in het putintegriteit zorgsysteem en SodM houdt toezicht op de uitvoering daarvan. Zowel door het meten van annulaire drukken als de wanddikte, wordt in Nederland tijdig onderkend wanneer (preventief) ingrijpen noodzakelijk blijkt. In Emlichheim is er een lek opgetreden omdat de wanddikte te zeer was afgenomen zonder dat dit is onderkend.
Wat betreft de Rossum-Weerselo injectieputten, geven de resultaten van de meest recente wanddiktemetingen uit 2019 van de putten ROW-2, ROW-4 en ROW-5 geen aanleiding tot ongerustheid. De wanddiktemeting van put ROW-7, die in december 2019 niet voltooid kon worden, zal in 2020 volgens plan worden herhaald. Deze put wordt momenteel niet gebruikt voor injectie. In juli 2020 worden de metingen opnieuw uitgevoerd.
Kunt u aangeven of het klopt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een pomp halverwege bij de transportleiding Schoonebeek Rossum ter hoogte van Hardenberg bouwt? Zo ja, waarom wordt deze pomp aangelegd en staat dit in verband met toekomstige plannen om hier ook afvalwater te injecteren?
Ten noorden van Hardenberg, in de gemeente Coevorden, zal NAM op locatie De Hulte een watertransportpomp bouwen. Hiertoe heb ik recentelijk een vergunning verleend7. De aanleg van deze pomp heeft geen verband met toekomstige plannen om op de locatie ter hoogte van Hardenberg water te injecteren. Op deze locatie is namelijk geen injectieput. De watertransportpomp zal geplaatst worden op de NAM locatie ter ondersteuning van het bestaande leidingtracé. Dit tracé wordt gebruikt voor het transport van het productiewater uit het Schoonebeek olieveld naar het voormalige gasveld nabij Rossum waar het productiewater geïnjecteerd wordt. De pomp is bedoeld voor verbetering van de efficiëntie en doorstroming van het tracé. De exacte rol van pomp staat beschreven in de vergunning.
Bent u bekend met het budget dat de sanering in Emlichheim heeft gekost en hoeveel grondwater onbruikbaar is geworden voor toekomstige generaties? Zo ja, hoe hoog is dit budget en om hoeveel grondwater gaat het precies?
Nee, ik ben daar niet mee bekend.
Kunt u garanderen dat een lekkage zoals zich in Emlichheim heeft voorgedaan niet in Nederland kan voorkomen? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen u treft om deze garantie mogelijk te maken? Zo nee, deelt u de menining dat een dergelijk risico voor de volksgezondheid van omwonenden te groot is om deze afvalwaterinjecties zomaar voort te zetten?
SodM ziet er op toe dat alle mijnbouwondernemingen een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem geïmplementeerd hebben waardoor de kans op een dergelijke putlekkage bijzonder klein is en daardoor de kans dat een lekkage een risico voor de volksgezondheid zal vormen nog veel geringer is. Doordat het zorgsysteem met meerdere proactieve metingen werkt, kan al in een zeer vroeg stadium direct worden ingegrepen indien dat noodzakelijk blijkt te zijn. Ieder mijnbouwbedrijf is verantwoordelijk om alles wat redelijkerwijs van haar verwacht kan worden, te doen om zo risico’s te minimaliseren. Zoals ook is aangegeven bij de antwoorden onder de vragen 2 en 3 houdt het SodM toezicht hierop.
Kunt u toelichten hoeveel het onderhoud, de reparatie en vernieuwing aan de transportleidingen en injectielocaties reeds hebben gekost sinds de oliewinning in Schoonebeek in 2011 is herstart?
Ik kan geen specifieke toelichting geven op de kosten voor onderhoud, reparatie en vernieuwing aan de transportleidingen en injectielocaties. Dit zijn bedrijfsgegevens van NAM die ik niet heb en daarom niet kan delen. Voor globale inzichten in de kosten voor het onderhoud van de transportleidingen en injectielocaties kan ik wel verwijzen naar het evaluatierapport over de verwerking van het productiewater uit Schoonebeek. In dit rapport worden de operationele kosten, inclusief onderhouds- en vervangingskosten, geraamd8.
Kunt u aangeven hoeveel energie het proces van oliewinning kost, inclusief de energie die nodig is voor het zuiveren van ultrapuur water dat als stoom bij de oliewinning wordt ingezet?
Een energiebalans van de olieproductie in Schoonebeek is gemaakt als onderdeel van de milieueffectrapportage die destijds voor de aanvang van de olieproductie is opgesteld. De conclusie van deze analyse is dat de olieproductie, inclusief de productie van ultrapuur water dat wordt gebruikt voor de opwekking van stoom, meer energie oplevert dan dat de productie daarvan kost,. Voor inzicht in het energieverbruik van de verschillende onderdelen van het oliewinningsysteem verwijs ik naar hoofdstuk 29 van de milieueffectrapportage9.
Kunt u toelichten hoeveel water jaarlijks verbruikt wordt voor de oliewinning in Nederland?
Betreffende de olieproductie in Schoonebeek wordt het gezuiverde afvalwater van de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Emmen gebruikt. Het betreft circa 3.000 m3 water per dag, wat anders op het kanaal geloosd zou worden. Dit water wordt verder gezuiverd tot ultrapuur water, wat vervolgens dient als bron voor de stoomgeneratie. Deze stoom wordt geïnjecteerd ter bevordering van de olieproductie. Als de olieproductie in Schoonebeek 365 dagen per jaar draait, komt dit neer op een verbruik van ruim 1 miljoen m3 water per jaar.
Voor de olieproductie uit andere velden in Nederland wordt geen stoom geïnjecteerd en nagenoeg geen water verbruikt.
Deelt u de mening dat het waterverbruik – specifiek in het kader van de aanhoudende droogtes van de afgelopen jaren – een plek moet krijgen in de afwegingssystematiek binnen de vervroegde zesjaarlijkse herafweging van afvalwaterinjectie? Zo ja, hoe wilt u dit in de praktijk realiseren? Zo nee, waarom niet en hoe denkt u dan een allesomvattende afweging te kunnen maken over de duurzaamheid van afvalwaterinjectie zonder dat waterverbruik hierin wordt meegenomen?
Waterverbruik is inderdaad een belangrijk aspect. Het waterverbruik van de olieproductie in Schoonebeek is meegenomen in de initiële milieueffectrapportage en is ook onderdeel van de herafweging. Voor de herafweging moet namelijk de CE-methodiek of een gelijkwaardige methodiek worden toegepast. Onderdeel van de CE-methodiek is het opstellen van een levenscyclusanalyse waarin onder andere het waterverbruik wordt geanalyseerd. Daarbij wil ik opmerken dat voor de stoomgeneratie in Schoonebeek afvalwater uit de rioolwaterzuivering te Emmen wordt gebruikt. Dit water zou anders op het kanaal geloosd worden (zie ook mijn antwoord op vraag 9).
Bent u van mening dat het risico op ongelukken met het transport van het afvalwater voldoende wordt meegewogen in de afwegingssystematiek? Zo ja, kunt u nader toelichten hoe dit precies gebeurt? Zo nee, hoe wilt u de weging hiervan aanpassen zodat dit bij de volgende afweging wel het geval is?
Ja, het risico van transport is een onderdeel van de integrale risicoafweging die in het kader van vergunningverlening wordt gemaakt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in transport per as en transport per leiding. Bij transport per as worden met name trilling-, geluidhinder en, afhankelijk van de situatie, ook verkeersveiligheid in de directe omgeving van de waterinjectielocatie gewogen. Bij transport per leiding wordt het risico op lekkage gewogen.
Kunt u toelichten of de vervangings- en reparatiekosten voldoende worden meegewogen in de afwegingssystematiek? Zo ja, hoe worden deze kosten precies meegenomen in de afwegingssystematiek? Zo nee, hoe bent u van plan te bewerkstelligen dat dit bij de aankomende afweging wel het geval is?
Ja, de kosten voor vervanging en onderhoud worden voldoende meegenomen in de afwegingssystematiek. Voor de verschillende verwerkingsvarianten van het productiewater uit Schoonebeek zijn de kosten in kaart gebracht. Dit betreft de kosten die betrekking hebben tot de aanleg en aanpassingen van putten en leidingen, operationele kosten en onderhouds- en vervangingskosten. In de vorige evaluatie is de raming gebaseerd op ervaringscijfers van NAM voor transport, injectie, putten en onderhoud, leveranciersgegevens en publiek beschikbare overzichten van kosten. Ook zijn de geraamde kosten voorgelegd aan de betrokken partijen om er voor te zorgen dat ze in redelijk overleg tot stand zijn gekomen. De onzekerheid in de kosten is geschat op basis van standaard industriepraktijk. Vervolgens zijn de kosten per onderdeel en de totaal kosten naast elkaar gelegd om zo de varianten voor de verwerking van het productiewater onderling te vergelijken. Voor een detail beschrijving van de totstandkoming van de kosten verwijs ik naar het herafwegingsrapport10.
Kunt u verklaren of de terugneembaarheid en bodemeigenheid van het geïnjecteerde afvalwater voldoende wordt meegewogen? Zijn er praktijkonderzoeken gedaan die de terugneembaarheid van dit afvalwater hebben vastgesteld? Zo ja, zou u de onderzoeksresultaten hiervan kunnen delen en toelichten? Zo nee, deelt u de mening dat dergelijk onderzoek noodzakelijk is om de veiligheid van omwonenden ook op de lange termijn te kunnen borgen?
Ja, de terugneembaarheid en de bodemeigenheid van het geïnjecteerde water is voldoende meegewogen. Dit zijn eisen die worden gesteld in het Landelijk Afvalbeheer Plan en deze eisen zijn onderdeel van de afweging die wordt gehanteerd in de CE-methodiek. Berging van afvalstoffen in de diepe ondergrond is alleen aanvaardbaar als de te bergen afvalstoffen terugneembaar zijn. Doordat er slechts één waterstroom wordt geïnjecteerd in een leeg geproduceerd gasveld, kan dit water worden teruggewonnen.
Betreffende de bodemeigenheid is onderzocht in hoeverre het injectiewater afwijkt van het water dat oorspronkelijk in het reservoir aanwezig is geweest. De achterliggende gedachte is dat het oorspronkelijke water al lange tijd in het gesteente aanwezig is, zodat water met een vergelijkbare samenstelling niet tot reacties in het gesteente zal leiden. In een technisch rapport11 is de samenstelling van het formatiewater uit de Drenthevelden vergeleken met het formatiewater uit de Twentevelden. Op hoofdlijnen komt de samenstelling overeen en is de bodemeigenheid gewaarborgd. Daarnaast is onderzocht of de zuurgraad van het injectiewater of de aanwezige mijnbouwhulpstoffen het reservoirgesteente zouden kunnen aantasten. Dit blijkt niet het geval te zijn.
Bent u bekend met het feit dat het geïnjecteerde afvalwater in Twente een zoutlaag kruist? Klopt het dat deze zoutlaag op de lange termijn mogelijk op kan lossen in het afvalwater met bodemverzakking en aardbevingen tot gevolg? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dergelijke problemen op de lange termijn kunt voorkomen? Zo nee, kunt u nader toelichten hoe u tot deze conclusie bent gekomen?
Ja, ik ben bekend met het feit dat de waterinjectieputten ook door een zoutlaag gaan. Interferentie tussen het injectiewater en deze zoutlaag wordt voorkomen door een goed putontwerp in combinatie met het putintegriteit zorgsysteem en de naleving daarvan. SodM houdt hier toezicht op.
Tussen de zoutlaag en het kalksteen reservoir zit een onoplosbare anhydriet laag. Omdat er zorgen waren dat deze laag op sommige plekken niet aanwezig zou zijn is er ook gekeken of in dat geval de zoutlaag zou kunnen oplossen en of dat een lekpad tot gevolg kan hebben. De onderzoeken hiernaar, die door buitenlandse experts en SodM zijn beoordeeld, laten zien dat lokale zoutoplossing niet geheel uitgesloten kan worden maar dat geen dermate grote oplossing wordt verwacht waardoor lekpaden kunnen ontstaan. Ook worden daarmee geen bodemverzakkingen of trillingen door zoutoplossing verwacht.
Voorts wordt eenmaal per zes jaar door de NAM middels een technische evaluatie onderzocht of de gebruikte techniek nog de beste techniek is; hierbij worden ook de lange(re) termijn risico’s meegewogen. SodM zal bij het toetsen van de eerstkomende evaluatie, die naar aanleiding van de motie-Mulder12 met een jaar wordt vervroegd, opnieuw de lange(re) termijn risico’s goed onderzoeken.
Voor meer details verwijs ik naar berichtgeving op de SodM website13.
Begrijpt u de frustratie van gemeentebesturen die machteloos staan tegenover het injecteren van afvalwater in hun bodem? Begrijpt u dat bewoners het gevoel hebben dat binnen de huidige afwegingssystematiek de slager zijn eigen vlees keurt doordat de NAM zelf een heroverweging over de juiste systematiek maakt, terwijl de NAM grote financiële belangen heeft om deze systematiek voort te zetten gezien de relatief lage kosten die hiermee gemoeid zijn in vergelijking met waterzuivering?
De afwegingsmethodiek die wordt gebruikt om inzichtelijk te maken of injectie in de ondergrond de meest geschikte manier is om het productiewater uit Schoonebeek te verwerken is een onafhankelijke en gevalideerde methode. De methode is opgesteld door de onafhankelijke partij CE Delft. Vervolgens heeft de onafhankelijke commissie voor de m.e.r. de methodiek in beoordeeld en enkele verbeterpunten geadviseerd. Deze adviezen zijn meegenomen in de uiteindelijke toepassing van de afwegingsmethodiek. De uitkomsten van de afweging zijn ook gecontroleerd door Deltares en, wederom, de Commissie m.e.r. Naar aanleiding van deze controles is de afweging op enkele punten verduidelijkt. De totstandkoming van de eindafweging was een lang proces waarbij burgers, lokale overheden, de provincie en het waterschap zijn betrokken. De aanstaande evaluatie zal, conform de motie van het lid Agnes Mulder14, met een jaar vervroegd worden naar 2021. Ook zal de evaluatie door een onafhankelijke partij worden uitgevoerd.
Erkent u in het kader van de hierboven gestelde vragen de noodzaak om de afwegingsmethodiek te evalueren en bij te stellen, zoals ook door CE Delft is geadviseerd?3
De zorgen die in de hierboven gestelde vragen aanbod komen worden reeds meegenomen in de huidige afwegingsmethodiek. Ik zie daarom geen noodzaak om deze nu te evalueren. Daarnaast wil ik benadrukken dat de methodiek al meerdere malen is geëvalueerd. Nadat de afwegingsmethodiek in 2004 is opgesteld door CE Delft, heeft de Commissie m.e.r. in 2007 de toepasbaarheid van de afwegingsmethodiek getoetst. Hieruit volgde de conclusie dat de methode toepasbaar is en zijn er enkele verbeterpunten meegegeven. In aanloop naar de vorige evaluatie heeft de Commissie m.e.r. in 2015 geadviseerd om in de evaluatie de geactualiseerde CE Delft methodiek te gebruiken.
Deelt u de mening dat er eerst meer onderzoek nodig is naar de bestaande risico’s van afvalwaterinjectie en dat u eerst een nieuw heroverwegingskader moet opstellen en de nieuwe evaluatie af moet wachten voordat u overgaat tot uitbreiding van afvalwaterinjecties in Zuidoost-Drenthe? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom u ervoor gekozen heeft om de uitbreiding naar Zuidoost-Drenthe voor deze herevaluatie te realiseren en bent u bereid deze uitbreiding uit te stellen? Zo nee, hoe denkt u dan uit te kunnen sluiten dat de afvalwaterinjecties in Zuidoost-Drenthe geen schadelijke gevolgen hebben of dat er mogelijk veel loze investeringen worden gedaan als uit de nieuwe overweging blijkt dat afvalwaterinjectie niet de beste methode is?
Allereerst wil ik benadrukken dat er nog geen vergunning is voor de injectie van productiewater in voormalige gasvelden in Drenthe. Zonder vergunning is het niet toegestaan om de ondergrond te injecteren. Het vergunningsproces heb ik toegelicht in een eerdere brief aan uw Kamer16 en de stand van zaken omtrent de voorziene uitbreiding naar Drenthe beschrijf ik in een andere brief17. De huidige afwegingsmethodiek is geschikt om gebruikt te worden in het vergunningsproces. NAM is vrij om dit vergunningsproces op ieder moment te starten.
De risico’s van injectie in gasvelden zijn uitgebreid onderzocht. Daarnaast is er ook veel ervaring bij mijnbouwbedrijven met injectie. Voor ieder veld waar een mijnbouwbedrijf voornemens is om injectie toe te passen moeten de veld-specifieke risico’s onderzocht worden. Dit zal ook het geval zijn voor de injectie die NAM voornemens is om in Drenthe te starten. Pas als de risico’s duidelijk in beeld zijn gebracht wordt de afweging gemaakt of injectie veilig kan. Op basis hiervan neem ik mijn besluit. Dat in dit traject mogelijk loze investeringen worden gedaan is een bedrijfsrisico dat bij NAM ligt.
De diverse OMT-adviezen met betrekking tot luchtvaart |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Zijn partijen met een commercieel belang betrokken geweest bij de totstandkoming van de diverse adviezen van het Outbreak Management Team (OMT) met betrekking tot luchtvaart sinds eind januari?
Een arts van KLM Health Services is vanuit zijn expertise over gezondheid in relatie tot luchtvaart aanwezig geweest bij het 56e OMT over het coronavirus op 24 januari 2020. Hiertoe heeft de betreffende arts een Belangenverklaring behorend bij de Code ter voorkoming van oneigenlijk beïnvloeding door belangenverstrengeling ondertekend. Dit was het eerste OMT waar gesproken is over luchtvaart. Daarna is niemand van KLM of een andere commerciële partij meer betrokken geweest.
Waarom is een medewerker van KLM Health als expert aangeschoven bij het OMT? Was er geen expert te vinden die niet gelieerd is aan een partij die direct commercieel belang heeft bij het advies?
Deelnemers aan het OMT worden uitgenodigd op basis van hun expertiseveld of specifieke expertise met betrekking tot de betreffende ziekte of ervaring met de bestrijding van deze ziekte. De samenstelling van het OMT kan daarom, afhankelijk van het onderwerp en de agendapunten, wisselen. KLM is de enige Nederlandse vliegtuigmaatschappij die op Oost-Azië vliegt, de plaats waar het coronavirus op dat moment voorkwam. Een arts van KLM was daarom betrokken bij de advisering over beleid om de risico’s op import van corona via de luchtvaart te beperken. De situatie rond het nieuwe coronavirus is daarna in rap tempo veranderd. Na eerdergenoemd OMT is de desbetreffende arts niet meer uitgenodigd.
Is de medewerker van KLM Health ook betrokken geweest bij het OMT-advies van 12 juni jl., waarin gesteld is dat vliegtuigen ook weer met volledige bezetting mogen vliegen? Zijn er andere partijen met een direct commercieel belang betrokken geweest bij de totstandkoming van dit advies?
Het advies van 12 juni jl. is geen OMT advies geweest, maar een RIVM advies. Het RIVM geeft aan dat er geen commerciële partijen betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van dit advies.
Op welke manier is geborgd dat er geen belangenverstrengeling heeft plaatsgevonden?
Zie de antwoorden 1 t/m 3. In aanvulling daarop kan ik u ten aanzien van het OMT nog het volgende melden. Alle deelnemers zitten vanuit hun expertise en op persoonlijke titel in het OMT. Het is belangrijk dat zij vrijuit met elkaar kunnen discussiëren, zonder zich daarbij geremd te voelen door een achterban. De opdracht aan het OMT is om te komen tot het best mogelijke advies op dat moment. De OMT-leden geven onafhankelijk advies. Om transparant te zijn en belangenverstrengeling te voorkomen, vult elk lid voor een OMT een belangenverklaring in. Deze «Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling» vraagt informatie over (neven)functies, persoonlijke financiële belangen en onderzoeksgelden. De verklaring wordt na toetsing en ondertekening openbaar gemaakt via de website van het RIVM. De verklaring is opgevraagd bij het RIVM en zal deze week online komen.
Bestaat er internationaal wetenschappelijke consensus over virale verspreiding in vliegtuigen (luchtvaart)? Zijn eerdere onderzoeken naar verspreiding in vliegtuigen en via de luchtvaart van andere vergelijkbare virussen, zoals griep, SARS etc. betrokken bij het advies?
De kennis over verspreiding van virussen in vliegtuigen berust op algemene kennis over de verspreiding en eigenschappen van het virus, de ventilatie en filtersystemen in vliegtuigen en gepubliceerde casuïstiek. De beschikbare kennis is samen met opinies van experts door ECDC en EASA vertaald naar richtlijnen voor het omgaan met risico’s op transmissie van infectieziekten aan boord van vliegtuigen, de RAGIDA richtlijnen. In die richtlijnen is de kennis over de verspreiding van MERS-CoV, SARS-CoV-1 en andere respiratoire virussen en bacteriën meegenomen.
Weet u waarom KLM Health haar blog over griepverspreiding in vliegtuigen uit 2018 heeft verwijderd? Zijn de observaties van KLM Health – namelijk dat men in een vliegtuig juist veel ontvankelijker zijn voor bacteriën en virussen – betrokken bij de diverse adviezen van het OMT ten aanzien van de luchtvaart?
Wat luchtvaartmaatschappijen wel of niet publiceren op hun website is de verantwoordelijkheid van die maatschappijen. Voor het overige wordt verwezen naar het antwoord op vraag 1 en 5.
Als de luchtverversing in vliegtuigen grotendeels via bleed-air van de motoren verloopt, hoe vindt die verversing dan plaats als het vliegtuig stil staat aan de gate, het moment dat passagiers naast elkaar staan en lopen in het gangpad? Welke risico’s op besmetting zijn er op die momenten? Zijn die vergelijkbaar met het instappen in een trein, of het lopen naar een stoel in een theaterzaal?
Luchtvaartmaatschappijen moeten de ventilatie- en filtersystemen in werking stellen bij het instappen en uitzetten als alle passagiers van boord zijn. Bleed Air wordt in dit geval afgetapt van de auxiliary power unit (APU). Een APU is een hulpaandrijvingseenheid die in vliegtuigen energie levert voor functies anders dan voortstuwing en kan onder meer worden ingezet voor de verzorging van het ventilatiesysteem op de grond. Om de transmissiekansen optimaal te verkleinen is het dragen van mond-neusmaskers aan boord van Nederlandse vliegtuigen verplicht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Luchtvaart en corona van donderdag 18 juni 2020?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht dat tienduizenden studenten studievertraging oplopen |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van ResearchNed waaruit blijkt dat meer dan 50.000 studenten studievertraging oplopen als gevolg van de coronamaatregelen?1
De COVID-19-crisis heeft grote gevolgen voor het hele onderwijs, van de voorschool tot de universiteit. Onderwijsinstellingen hebben het onderwijs in de afgelopen maanden anders ingericht en op afstand georganiseerd. Mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten zijn sinds 15 juni gedeeltelijk weer gestart met het verzorgen van onderwijs op locatie.
Door alle betrokkenen in alle sectoren is de afgelopen periode keihard gewerkt aan het mogelijk maken van het onderwijs op afstand. Ik ben trots op wat er door het onderwijsveld onder zulke moeilijke omstandigheden in korte tijd is bereikt. Ondanks deze grote inspanningen is het onvermijdelijk gebleken dat sommige studenten studievertraging oplopen.
Op welke wijze wordt studievertraging en uitval als gevolg van de coronamaatregelen gemonitord? Bent u voornemens in de nabije toekomst studievertraging en uitval als gevolg van de coronamaatregelen te gaan monitoren?
Ik ga ervan uit dat individuele opleidingen zelf monitoren welke mate van studievertraging en uitval plaatsvindt. Daarnaast besteedt de jaarlijkse monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs aandacht aan de cijfers over uitval en aan de studievoortgang in de beleving van studenten. De eerstvolgende monitor verwacht ik u dit jaar na de zomer toe te sturen. Daarin zullen de gevolgen van corona nog niet zichtbaar zijn. Ik zal deze wel gaan betrekken in de monitor beleidsmaatregelen. De benodigde gegevens komen beschikbaar na afloop van het betreffende studiejaar. Als de inschrijvingscijfers over het nieuwe studiejaar 2020–2021 definitief zijn kan uitval in 2019–2020 inzichtelijk gemaakt worden. Kanttekening daarbij is dat het niet goed mogelijk zal zijn onderscheid te maken tussen uitval door de coronacrisis of uitval door andere redenen. Ook de studentbeleving van 2019–2020 komt in de loop van 2020–2021 beschikbaar. Ik verwacht op uitval, studievoortgang en corona, vergeleken met de periode vóór corona, in te kunnen gaan in de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs die in 2021 verschijnt.
Bent u voornemens om studenten meer ruimte te geven om fysiek onderwijs te volgen? Zo ja, op welke wijze? Bent u het daarnaast met de mening eens dat de ruimte die nu aan studenten wordt gegeven in het openbaar vervoer veel te mager is?
Met ingang van het nieuwe studiejaar wordt het mbo, hbo en wo verder opengesteld voor onderwijsactiviteiten op de locatie van de mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten. Sinds 15 juni was dit al het geval voor praktijkonderwijs, toetsing en begeleiding van kwetsbare studenten, maar na de zomervakantie mag de instelling aanvullend daarop zelf weer keuzes maken over onderwijsactiviteiten op locatie. Uiteraard met inachtneming van de RIVM richtlijnen waaronder het bewaren van de 1,5 meter afstand tot elkaar. Om studenten op verantwoorde wijze naar de onderwijsinstellingen te kunnen laten komen en met het openbaar vervoer te laten reizen hebben koepelorganisaties, vervoerdersorganisaties, IenW en OCW nieuwe afspraken gemaakt over het OV-gebruik. De gezamenlijke ambitie is zoveel mogelijk mensen veilig te kunnen vervoeren naar de onderwijsinstellingen met het OV. De afspraken vervangen de eerdere afspraken over het tijdsvenster van 11–15 uur. De nieuwe afspraken geven meer ruimte. Er is afgesproken om begin- en eindtijden van onderwijsactiviteiten te spreiden en het onderwijs zo te organiseren dat studenten niet of nauwelijks in de spits hoeven te reizen. Studenten wordt geen toegang tot de spits ontzegd en het studentenreisproduct wordt niet beperkt. Het uitgangspunt is regionale afspraken op basis van een landelijk model, zodat goed rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden en mogelijkheden.
Kunt u een beeld geven van hoeveel studenten die studievertraging oplopen buiten de eerder gepresenteerde compensatieregeling vallen? Kunt u daarnaast een inschatting maken van de extra kosten die studenten met studievertraging maken als gevolg van de coronamaatregelen?
Hoeveel studenten daadwerkelijk studievertraging hebben opgelopen en hoe groot hun studievertraging is, is op dit moment niet te zeggen. Ik kan dan ook niet aangeven hoeveel studenten studievertraging oplopen en buiten de eerder gepresenteerde compensatieregeling vallen. In elk geval vallen studenten die niet in de afrondende fase van hun hbo-bachelor of wo-masteropleiding zitten, buiten de eerder gecommuniceerde compensatieregeling.
In uitvoering van de motie Jetten/Heerma zijn de financiële gevolgen van de maatregelen als gevolg van COVID-19 voor studenten in kaart gebracht:
Bent u alsnog bereid om alle studenten die studievertraging oplopen vanwege de coronamaatregelen op gepaste wijze te compenseren, vergelijkbaar met hbo-bachelorstudenten en wo-masterstudenten?
Studenten in eerdere fases van de studie hebben meer ruimte voor het inhalen van eventuele studievertraging, daarom ben ik niet voornemens om ook deze studenten toe te voegen aan de compensatieregeling.
De ruimte die er is gekomen voor tentaminering, examinering en praktijkonderwijs zorgt er voor dat ook deze studenten hun onderwijsactiviteiten kunnen voltooien, zodat verdere vertraging wordt voorkomen.
Op welke wijze worden instellingen en docenten ondersteund bij het terugdringen van de studievertraging en uitval?
Het voorkomen van studievertraging en uitval vraagt om creatieve oplossingen in het geven van afstandsonderwijs, betrokkenheid bij de student, aandacht voor studentenwelzijn, een goede samenwerking tussen onderwijssectoren en anders werken dan we normaal gewend zijn. Hogeronderwijsinstellingen en iedereen die daarbinnen aan het werk is, doen nu alles wat in hun macht ligt om die inspanningen te leveren en uitval en studievertraging zoveel mogelijk te beperken. OCW ondersteunt hen om dit zo goed mogelijk te kunnen doen. OCW biedt bijvoorbeeld financiële ondersteuning aan het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT. Dit versnellingsplan speelt met de Vraagbaak Online Onderwijs een belangrijke rol in de uitwisseling van kennis over goed online onderwijs dat studievertraging en uitval kan voorkomen. Andere manieren waarop OCW ondersteuning biedt, zijn het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving (zoals in de toelating van studenten die nog niet aan alle instroomeisen voldoen), het maken van afspraken met toezichthouders over handhaving, het faciliteren van kennisuitwisseling middels de werkgroep Studentenwelzijn en het meedenken in oplossingen.
Afspraken hierover staan opgenomen in het, ook aan uw Kamer toegezonden, Servicedocument Hoger Onderwijs, waarmee wordt beoogd om instellingen handreikingen en ruimte te bieden in deze tijd van crisis. Op basis van signalen en behoeften van instellingen, studenten, onderwijsvakbonden en andere betrokkenen op landelijk niveau, is dit document in de afgelopen weken steeds weer geactualiseerd en zijn er waar nodig nieuwe afspraken gemaakt.
De Ecodesignrichtlijn en de reparatie-infrastructuur in Nederland. |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat in de Ecodesign-richtlijn voorschriften zijn opgenomen voor ondersteuning door fabrikanten van reparatie van huishoudelijke apparatuur, zoals wasmachines, koelkasten, TV’s en afwasmachines?
In december 2019 zijn diverse verordeningen voor energie-gerelateerde producten (waaronder die genoemd in vraag 1) gepubliceerd door de Europese Commissie op basis van de Ecodesign-richtlijn. De in de verordeningen opgenomen eisen aan de desbetreffende producten zullen vanaf 1 maart 2021 van toepassing zijn en moeten worden nageleefd door de respectievelijke fabrikanten. Eisen worden gesteld aan de beschikbaarheid van reserve-onderdelen, toegang tot informatie voor reparatie en onderhoud, maximale levertijd van reserve-onderdelen en eenvoudige wijze van ontmanteling voor reparatie of vervanging. In de verordeningen wordt de «professionele reparateur» geïntroduceerd en gedefinieerd als een exploitant of onderneming die professionele reparatie- en onderhoudsdiensten voor de in de verordening genoemde specifieke elektronische producten aanbiedt. De ondersteuning door de fabrikant van de professionele reparateur is meeromvattend en meer specialistisch dan die voor een niet-professionele reparateur, in de verordeningen aangeduid met «eindgebruiker». De professionele reparateur wordt geacht daartoe over de technische vaardigheden en over een aansprakelijkheidsverzekering te beschikken. De eindgebruiker wordt geacht uitsluitend eenvoudige reparaties met minimale veiligheidsrisico’s uit te voeren.
Bent u met ons van mening dat betrouwbare reparateurs, zoals vrijwilligers van Stichting Repair Cafe, niet mogen worden uitgesloten van deze ondersteuning bij hun reparatie-activiteiten?
Alle niet-professionele reparateurs of eindgebruikers hebben recht op ondersteuning van fabrikanten voor een beperkt aantal relatief eenvoudige reparaties die zijn opgesomd in de desbetreffende verordeningen. Ondersteuning bij dit type reparaties geldt dus ook voor de vrijwilligers van Stichting Repair Café. Een individueel Repair Café dat een meeromvattende en specialistischer ondersteuning wenst van een fabrikant van de in vraag 1 bedoelde energie-gerelateerde producten, zal dat in ieder geval kunnen doen door een professionele reparateur in te schakelen.
Bent u voornemens een registratieplatform met minimale eisen in te richten, zodat duidelijk wordt voor zowel fabrikanten als reparateurs wie bevoegd zijn reparaties uit te voeren?
Gebruiksduurverlenging door goed onderhoud en reparatie van producten is een belangrijke schakel in een circulaire economie. Het PBL-rapport «Circulaire Economie in Kaart» (2019) heeft in beeld gebracht dat er op het gebied van reparatie al het nodige gebeurt, maar stelt ook dat reparatie in de hoek van consumentenelektronica minder ontwikkeld is ten opzichte van diverse andere productgroepen. Ik zal dit idee meenemen in een breder onderzoek dat ik wil laten doen naar de verdere professionalisering van de reparatiesector. Vanzelfsprekend zal ik de stakeholders bij dat onderzoek betrekken. Over de resultaten van het onderzoek en mijn afweging over het registratieplatform zal ik uw Kamer informeren.
Bent u met ons van mening dat er geen onevenredige belemmeringen voor de toegang tot de reparatiemarkt mogen worden opgeworpen en dat er derhalve alleen eisen kunnen worden gesteld aan de competenties (technische bekwaamheid) en een aansprakelijkheidsverzekering?
De eisen aan technische bekwaamheid en de aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering worden in de respectievelijke verordeningen voor energie-gerelateerde producten als centrale elementen genoemd. Of andere eisen of condities eventueel nog nodig zijn kan bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de aard of complexiteit van een product. Met u ben ik van mening dat onevenredige belemmeringen moeten worden voorkomen.
Kunt u schetsen hoe de reparatiemarkt in andere Europese landen wordt gestimuleerd? Bent u bereid Nederland een trekkersrol te laten spelen in de reparatie-infrastructuur door het opstellen van een nationaal register?
Ik beschik momenteel niet over informatie die inzicht geeft in het stimuleringsbeleid van een reparatiemarkt in andere Europese landen. In de context van de implementatie van de in antwoord 1 bedoelde verordeningen zal in ieder geval spoedig duidelijk worden hoe andere lidstaten omgaan met de ondersteuning van de professionele reparatiemarkt.
Daarnaast is van belang dat de Europese Commissie in het kader van het circulaire economie actieplan zal werken aan de invoering van een nieuw «recht op reparatie» waarbij gekeken zal worden naar de beschikbaarheid van reserveonderdelen en de toegang tot reparatie in de vorm van een «recht» of via garantiestelling1. Dit zal naar verwachting een impuls geven aan de ontwikkeling van een reparatie-infrastructuur hoewel pas bij de detaillering van het concept in 2021 echt duidelijk zal worden welk effect precies kan worden verwacht.
Zoals aangegeven in antwoord 3 zal ik een onderzoek uitzetten om na te gaan wat er op het punt van de reparatiesector nodig is om invulling te geven aan de verordeningen. Daarbij zal ik ook de doelstellingen van het Europese circulaire economie actieplan en de Kaderrichtlijn afvalstoffen meenemen. Ook zal ik daarbij de ingezette ontwikkeling in Nederland betrekken van circulaire ambachtscentra die hergebruik en reparatie beogen te stimuleren. Voor de ontwikkeling van het concept circulaire ambachtscentra is overigens een toenemende internationale belangstelling waar te nemen onder de noemer van Urban Resource Centers2.
Bent u bekend met het «Circularity Gap Report – the Netherlands»1 dat de organisatie Circle Economy op 3 juni 2020 heeft gepresenteerd, waarin wordt uitgewerkt wat er moet gebeuren om de circulaire economie in 2050 te realiseren?
Ja.
Bent u bereid de aanbeveling voor het vergroten van de reparatie-sector met 100% van het rapport over te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk een uitwerking toesturen van de manier waarop u dit wil realiseren?
Ik heb kennisgenomen van de in het rapport aanbevolen interventies tot versterking van de «reparatie economie». In het verlengde van mijn antwoord op vraag 3 en 5 ben ik bereid de aanbevelingen te betrekken bij het onderzoek naar verdere professionalisering van de reparatiesector in Nederland. Ik zal zo spoedig mogelijk het resultaat daarvan aan uw Kamer toesturen.
Bent u bekend met de RepairMonitor Analyse 20192 van Stichting Repair Cafe? Deelt u de mening dat dit rapport waardevolle inzichten en handvatten biedt om de reparatie-sector te ondersteunen en te vergroten?
Ik ben betrokken geweest bij de bouw van de RepairMonitor en ben bekend met de jaarlijkse rapportages. Juist omdat de bevindingen en analyses uit de RepairMonitor inzicht bieden in de repareerbaarheid van uiteenlopende producten is het een belangrijke schakel in de basis van Stichting Repair Café.
Bent u bereid de aanbevelingen uit de Analyse over te nemen, zoals onder andere het verplichten van producenten tot het verstrekken van reparatie-handleidingen voor hun producten, het verbeteren van de mogelijkheden voor consumenten om kwetsbare en kritische onderdelen van producten, zoals batterijen, zelf te vervangen en voorlichting voor consumenten over de voordelen van reparatie?
De conclusies en aanbevelingen uit de Analyse maken duidelijk waar de problemen liggen en welke acties de reparateurs van Stichting Repair Café ondernomen willen zien. Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1 constateer ik dat een deel van de wensen die gericht zijn aan fabrikanten al realiteit wordt vanaf maart 2021. Dat is nog beperkt tot energie-gerelateerde producten waaronder consumentenelektronica die onder de scope van de diverse verordeningen vallen, maar het voornemen van de Europese Commissie is om de Ecodesign-richtlijn op een breder scala aan producten van toepassing te verklaren5. Wettelijke eisen omtrent reparatie en repareerbaarheid van producten op basis van deze richtlijn zullen daardoor in alle lidstaten gemeengoed worden op een meer uniforme basis. Daarnaast is van belang de ontwikkeling van het «recht op reparatie», zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 5. In het verlengde van mijn antwoord op vraag 3, 5 en 7 ben ik bereid de aanbevelingen te betrekken bij het onderzoek naar verdere professionalisering van de reparatiesector in Nederland.
Deelt u de conclusie dat mensen producten over het algemeen langer willen gebruiken dan de levensduur waar de fabrikant van uit gaat, aangezien uit de Analyse blijkt dat de producten die ter reparatie aangeboden worden relatief oud zijn? Bent u bereid om met fabrikanten in gesprek te gaan om met hen de mogelijkheden te bespreken om hun producten een langere potentiële levensduur te geven door bijvoorbeeld robuuster ontwerp, het gebruik van schroeven in plaats van lijm, langere garantietermijnen en het makkelijk maken van reparatie en vervanging van batterijen?
Mede getuige het effect van Stichting Repair Café constateer ik dat kennelijk veel mensen bereid zijn moeite te doen om een apparaat dat defect is geraakt te (laten) repareren. Daar kunnen echter meerdere redenen aan ten grondslag liggen. De vorig jaar gevoerde publiekscampagne van SIRE «Waardeer het – Repareer het» geeft diverse voorbeelden daarvan. Voorts geeft deze campagne inzicht in reparatie als eerste handelingsperspectief voor consumenten, in plaats van direct ontdoen of vervangen door nieuw.
Producten die circulair zijn ontworpen zullen per definitie goed te repareren moeten zijn. In het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie wordt circulair ontwerpen in Nederland gestimuleerd door middel van het programma CIRCO6. Een circulair product of dienst kent een optimale gebruiksduur en een zo laag mogelijke milieuvoetafdruk. Het programma CIRCO geeft ondernemers de mogelijkheid aan een zogeheten CIRCO-track deel te nemen, waaruit een circulaire propositie voor hun product of dienst ontstaat. In een zogeheten CIRCO-class worden professionele designers circulaire principes bijgebracht. Met CIRCO beoog ik circulair ontwerpen in Nederland naar een gangbare praktijk te brengen, die bijdraagt aan de realisatie van de circulaire economie in brede zin, inclusief reparatie als schakel in het geheel.
Asbest in drinkwater |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel procent van het drinkwaterleidingnet bestaat uit asbestcementbuizen en hoeveel kilometer dit betreft?
In het verleden werden transport- en hoofdleidingen van met asbest versterkt cement toegepast. Per 31 december 2019 bestaat het totale drinkwaternetwerk uit ruim 120.000 km leiding. Ongeveer 28.000 km (23%) hiervan bestaat uit asbestcement leidingen. Dit aantal neemt jaarlijks af met circa 200 km door vervanging, waarbij strikte veiligheidsmaatregelen worden gehanteerd. Asbest mag sinds 1993 niet meer worden toegepast, ook niet in waterleidingen. Als asbesthoudende waterleidingen worden vervangen, worden nieuwe waterleidingen van kunststof aangelegd, namelijk van polyethyleen (PE) of polyvinylchloride (PVC).
Kunt u aangeven of de aanwezigheid van asbestvezels in drinkwater gecontroleerd wordt? Zo ja, op welke schaal wordt dit gecontroleerd, met welke frequentie en wanneer hebben dergelijke controles voor het laatst plaatsgevonden?
Nederlandse drinkwaterbedrijven voeren analyses uit van de concentraties van asbest in drinkwater, zodat een inschatting van risico’s gemaakt kan worden. Hier ligt geen wettelijke verplichting aan ten grondslag. In de meest recente monitoringsronde van begin 2016 zijn er concentraties gemeten van gemiddeld 425 tot 637 vezels per liter. Het RIVM heeft mij laten weten dat dit zeer lage concentraties betreffen waarbij geen gezondheidsrisico’s te verwachten zijn. Het betreft een gezamenlijke actie, waarbij alle drinkwaterbedrijven betrokken zijn. De drinkwaterbedrijven hebben onderling afgesproken eens in de drie jaar steekproeven te nemen om zicht te krijgen op het verloop van asbestvezels in drinkwater. Die metingen vinden plaats in monsters die worden genomen aan de tap (dus na passage van de drinkwaterleidingen) in wijken waar asbestleidingen aanwezig zijn. De meetrondes worden gecoördineerd vanuit Vewin. De eerste gecoördineerde meetronde heeft plaatsgevonden in 2016/2017. Momenteel vindt de tweede meetronde plaats, waarvan de rapportage begin 2021 wordt verwacht.
Bent u bereid om indien de aanwezigheid van asbestvezels in drinkwater niet gecontroleerd wordt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) te vragen om hier onderzoek naar te doen en de uitkomsten met de Tweede Kamer te delen?
Hier is geen aanleiding voor, aangezien uit de reeds uitgevoerde metingen blijkt dat er geen gezondheidsrisico’s te verwachten zijn en de drinkwaterbedrijven periodiek controlemetingen uitvoeren.
Kunt u aangeven of er in het Drinkwaterbesluit een grenswaarde voor asbestvezels wordt genoemd? Zo nee, deelt u de mening dat een grenswaarde voor asbest in drink/leidingwater dient te worden vastgesteld? Zo ja, bent u bereid een dergelijke grenswaarde te laten vaststellen en op te nemen in het Drinkwaterbesluit?
In het Drinkwaterbesluit is geen grenswaarde voor asbestvezels in drinkwater opgenomen. Ook in de Europese Drinkwaterrichtlijn is een dergelijke norm niet opgenomen. De reden hiervoor is dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de blootstelling aan asbestvezels in het drinkwater een risico vormt voor de gezondheid. Er bestaat wel een Amerikaanse norm, vastgesteld door de US EPA (US Environmental Protection Agency) en opgenomen in de «National Primary Drinking Water Regulations»1. Dit is een zogenaamde MCL (Maximal Contaminant Level) van 7 miljoen vezels per liter (uitgaande van een vezellengte van meer dan 10 micrometer). De gevonden concentraties in het Nederlandse drinkwater zitten hier ver onder. Ook wordt het drinkwater geconditioneerd (verzadigingsindex van calciumcarbonaat – SI – in het drinkwater > -0,2) met als doel minder afgifte.
Het vaststellen van een norm voor asbestvezels in drinkwater in Nederland ligt niet voor de hand. Het risico op gezondheidseffecten door het inslikken van asbestvezels via drinkwater is waarschijnlijk erg klein. Het RIVM zal het toekomstig onderzoek blijven volgen. Als door de voortschrijdende stand van de wetenschap in de toekomst andere inzichten ontstaan zullen die uiteraard worden meegenomen bij de overweging om een norm vast te stellen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de laatste stand der internationale wetenschap blijkt dat asbest niet alleen een risico vormt bij inademing, maar ook bij inslikken?
Wetenschappelijk is er geen discussie dat asbestvezels kankerverwekkend zijn bij inademing. In het rapport dat het RIVM publiceerde in 2017 «Gezondheidseffecten van asbest, huidige en toekomstige omvang in Nederland» (RIVM Rapport 2017–0194) is beschreven dat inademing kan leiden tot mesothelioom (een vorm van kanker in vooral long- en buikvlies) en asbestose (een stoflongziekte als gevolg van zeer hoge blootstelling en bijdraagt aan het ontstaan van longkanker. In dit rapport wordt daarnaast beschreven dat er voldoende bewijs is dat asbest één van de risicofactoren is bij het ontstaan van kanker aan het strottenhoofd (larynx) en ovarium en dat voor kanker aan het slokdarmhoofd (farynx), maag en darm het bewijs beperkt is. Het RIVM baseert zich hierbij op publicaties van het International Agency for Research of Cancer (IARC)2 en de Helsinki-criteria3.
Er zijn slechts weinig wetenschappelijke onderzoeken naar de effecten van het inslikken van asbest en deze geven geen eenduidig beeld. Dit inconsistente beeld bleek ook uit het door de Amerikaanse ATSDR (Agency for Toxic Substances and Disease Registry) in 2001 gepubliceerde uitgebreide overzicht van relaties tussen blootstelling van mensen en dieren en gezondheidseffecten4, soms toonde een studie een relatie aan met specifieke gezondheidseffecten, andere studies weer niet. Sommige groepen mensen die zijn blootgesteld aan hoge aantallen asbestvezels in hun drinkwater hebben een hoger dan gemiddeld sterftecijfer door kanker van de slokdarm, maag en darmen. Het is echter erg moeilijk te zeggen of dit wordt veroorzaakt door asbest of door andere factoren.
Het IARC heeft asbest benoemd als carcinogeen (groep 1). Dit betekent uiteraard dat blootstelling aan asbestvezels via inhalatie zoveel mogelijk moet worden beperkt en vanuit voorzorg geldt dit ook voor inname via inslikken. Het risico op gezondheidseffecten door het inslikken van asbestvezels via drinkwater is waarschijnlijk erg klein. Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven waarom in Nederland alleen asbestose, mesothelioom en longkanker erkent wordt als asbest gerelateerde ziekten, terwijl onderzoek aantoont dat ook in andere organen zoals het strottenhoofd en de nieren kanker kan ontstaan door asbest, bijvoorbeeld door inslikken?
Asbestslachtoffers met de diagnose mesothelioom of asbestose kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. In de betreffende wettelijke regelingen is de tegemoetkoming beperkt tot deze ziekten, omdat daarvan de relatie met blootstelling aan asbest niet ter discussie staat. De tegemoetkoming kan niet voor andere ziekten worden verstrekt, omdat de bijdrage van asbest daaraan relatief beperkt is en omdat per individu niet vast te stellen is dat de ziekte is veroorzaakt door asbest.
Daarnaast is in het hiervoor genoemde RIVM-rapport uit 2017 gebruik gemaakt van (internationale) studies naar gezondheidseffecten van asbest om aantallen slachtoffers nu en in de toekomst te schatten. In het RIVM-rapport worden andere ziekten veroorzaakt door asbest en andere blootstellingsroutes dan inademing weliswaar niet uitgesloten maar er was onvoldoende wetenschappelijke zekerheid en informatie beschikbaar om daarmee te kunnen rekenen. Het is mogelijk dat dankzij de voortschrijdende stand van de wetenschap in de toekomst andere inzichten ontstaan en die zullen dan uiteraard worden meegenomen.
Bent u bereid om de Gezondheidsraad te vragen onderzoek te doen naar welke ziekten, naast de reeds bekende, asbest gerelateerd zijn en hoeveel slachtoffers er als gevolg van deze ziekten vallen in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u onze mening dat de aanwezigheid van asbest in leidingwater onwenselijk is en dat dit water, als bij verdamping het asbest alsnog in de lucht komt, een risico voor de gezondheid vormt?
De aanwezigheid van asbestvezels in het Nederlandse drinkwater is erg laag. Het is mogelijk dat asbestvezels via douchewater, kraanwater, bij koken, wassen en drogen, al dan niet gebonden aan deeltjes (aerosolen), in de lucht komen, neerslaan op vlakke oppervlakken en weer tot resuspensie (opwaaiing) kunnen komen. Ook kunnen asbestvezels achterblijven na verdamping van nat geworden oppervlakken. Gezien de relatief geringe aantallen vezels in het Nederlandse drinkwater is het gezondheidsrisico waarschijnlijk verwaarloosbaar.
In enkele studies is de invloed van verneveling van drinkwater op de luchtconcentraties van asbestvezels onderzocht. Zelfs bij veel hogere concentraties in water dan in Nederland gevonden zijn, werd de hoeveelheid asbestvezels die door een luchtbevochtiger in de lucht terechtkwam als verwaarloosbaar klein beschouwd (WHO, 20035), of betrof het voor gezondheidseffecten minder relevante vormen van asbestvezels (<1 micrometer; DWI, 2002). Deze onderzoeken zijn kleinschalig uitgevoerd, of gebaseerd op modelberekeningen.
Bent u bereid om het RIVM te laten onderzoeken in welke mate asbest uit opgedroogd leidingwater de concentratie asbestvezels in woningen negatief kan beïnvloeden en wat daar de effecten van zijn op de volksgezondheid?
Omdat de gevonden concentraties asbest in het Nederlandse drinkwater laag zijn, acht de Staatssecretaris een dergelijk onderzoek niet zinvol.
Bent u bekend met het onderzoek1, door internationaal zeer gerenommeerde onderzoekers op het gebied van asbest, waaruit blijkt dat Nederland niet 1200 maar meer dan 4.600 dodelijke asbestslachtoffers per jaar telt?
Ja.
Bent u bereid om, naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek, de Gezondheidsraad en/of het RIVM te laten onderzoeken of Nederland, zoals in het onderzoek «Global Asbestos Disasters» wordt gesteld, een hoger aantal asbestslachtoffers telt dan nu door de rijksoverheid wordt aangenomen (inclusief slachtoffers door ziekten die nu nog niet als asbest gerelateerd erkend worden)?
De Staatssecretaris zal het RIVM en de Gezondheidsraad eerst vragen of zij aanleiding zien in het onderzoek van «Global Asbestos Disasters» en mogelijk andere recente publicaties, om het huidige aantal asbestslachtoffers en schattingen van het aantal slachtoffers in de toekomst te actualiseren. Hierbij zal worden meegenomen dat het RIVM recent nog (in 2017) op grond van de wetenschappelijke inzichten op dat moment is gekomen tot de schatting van 1200 slachtoffers in 2016.
Het bericht dat honderden Chinezen hun valse identiteit ‘herstelden’ bij gemeenten. |
|
Jan Middendorp (VVD), Sven Koopmans (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Honderden Chinezen «herstelden» valse identiteit bij gemeenten?1
Ja.
Wat is uw informatie over het fenomeen identiteitsfraude door personen met Chinese afkomst in ons land en hoe zit dit met personen van andere afkomst?
Het beeld dat personen uit China zich jaren na vestiging in Nederland tot de gemeenten wenden om in de basisregistratie personen (hierna de BRP) hun volledige persoonsgegevens (niet hun nationaliteit) te laten aanpassen, wordt herkend. Zoals uw Kamer bij brief van 22 december 20172 is gemeld, geldt hetzelfde ook voor personen uit met name: Zuid-Soedan, Sierra Leone, Liberia, Rwanda, Uganda, Tanzania, Myanmar en Azerbeidzjan. Sommige aanvragen zijn ingrijpende wijzigingen, zoals naam, geboortedatum en geboorteplaats. Deze aanvragen zijn vaak complex door de diversiteit aan voorgelegde brondocumenten.
Deelt u de mening dat zowel het verkrijgen van het Nederlanderschap met een valse identiteit alsmede het kunnen herstellen van een volledige identiteit bij gemeenten na identiteitsfraude, niet zou moeten kunnen en dat het, mits onbestraft, als een beloning voelt voor de fraudeur als hij of zij hier vervolgens allerlei rechten aan kan ontlenen, zoals het eerder met pensioen kunnen gaan? Zo ja, met welke aanpak bestrijdt u momenteel dergelijke identiteitsfraude?
Wij delen de mening dat opzettelijke misleiding niet mag lonen. Het is echter niet uit te sluiten dat iemand, die in Nederland verblijf houdt onder volledig of gedeeltelijk onjuiste persoonsgegevens of een onjuiste nationaliteit, naturaliseert of rechtmatig verblijf heeft. Er zijn verschillende maatregelen genomen om bij asielaanvragen vroeg in de procedure de juiste identiteitsgegevens te kunnen registreren. Het instellen van de BRP-straten voor asielaanvragen helpt in belangrijke mate hierbij: gegevens die worden verkregen bij een asielaanvraag en noodzakelijk zijn voor registratie van de identiteit, nationaliteit en burgerlijke staat, worden gedeeld met ambtenaren burgerzaken zodat dezelfde gegevens beschikbaar zijn bij inschrijving in de BRP. Ook zijn regionale «Werkgroepen Tegengaan Identiteitsfraude» (hierna WTI) ingesteld met daarin vertegenwoordigers van gemeenten, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna de IND), politie en het Openbaar Ministerie (hierna het OM). Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren en efficiënter maken van het identificatie- en registratieproces van asielzoekers, als belangrijk onderdeel van het Programma Flexibilisering Asielketen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt de aanpak van identiteitsfraude door preventief op te treden. De «Handleiding uitvoeringsprocedure»3 beschrijft de voorwaarden waaronder een wijziging van persoonsgegevens mogelijk is. Het «Stappenplan identiteitswijziging in de BRP»4 van de Nederlandse Vereniging van Burgerzaken (hierna de NVVB) beschrijft de te volgen stappen en hulpmiddelen om tot een besluit te kunnen komen. Verder beschrijft de «circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken»5 hoe de geldigheid van buitenlandse documenten gecontroleerd moet worden.
Hoe staat het met de toezegging gedaan op 21 november 2019 tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2020 om identiteitsfraude van Chinezen extra onder de aandacht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te brengen en hier nog eens heel goed naar te kijken?
De toezegging aan uw Kamer is gestand gedaan door in de werkoverleggen binnen de IND het onderwerp identiteitsfraude te bespreken en bij de behandeling van aanvragen specifiek aandacht te vragen voor identiteitsfraude door Chinezen. De IND leeft de bestaande werkinstructies na. Fraudesignalen worden onderzocht en indien daartoe aanleiding bestaat wordt de vergunning of het Nederlanderschap ingetrokken dan wel wordt het Nederlanderschap niet verleend.
Hoe verhoudt een «herstel» van de identiteit zich tot akten in de Nederlandse burgerlijke stand, in het bijzonder als de «hersteller» getrouwd is in Nederland of kinderen in Nederland heeft gekregen? Kan een verzoek voor «herstel» van gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) in de ogen van het kabinet überhaupt in behandeling worden genomen als er al Nederlandse aktes van deze persoon zijn (in het bijzonder gelet op het stelsel van brondocumenten in de wet BRP)?
Uitgangspunt van de BRP is dat wijzigingen van de gegevens in de BRP worden ontleend aan brondocumenten. In artikel 2.8 van de Wet BRP zijn de uitgangspunten opgenomen met betrekking tot de bronnen van de gegevens over de burgerlijke staat. Het systeem maakt onderscheid tussen feiten die zich in Nederland hebben voorgedaan en feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan. In beide situaties spelen akten in de Nederlandse burgerlijke stand een grote rol. De registratie van persoonsgegevens in de BRP voor feiten die zich in Nederland hebben voorgedaan, gaat primair uit van akten van de Nederlandse burgerlijke stand (art. 2.8, eerste lid van de Wet BRP). Aanvulling, doorhaling of verbetering van een akte in de burgerlijke stand kan op verzoek van belanghebbenden of het OM door de rechtbank worden gelast (art. 1:24 BW). Inhoudelijke wijzigingen van een Nederlandse akte van de burgerlijke stand, zoals ten aanzien van de persoonsgegevens van de betrokkene, kunnen dus alleen op last van de rechter worden aangebracht. Omdat een akte van de burgerlijke stand een brondocument is kan de BRP vervolgens ook gewijzigd worden. Bij gebrek aan akten van de burgerlijke stand kunnen geschriften als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b dienen als brondocument op grond waarvan de gegevens in de BRP kunnen worden opgenomen en gewijzigd. Het gaat dan om een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte.
Voor feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, geldt de rangorde van documenten zoals opgenomen in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet BRP. Ook voor deze categorie geldt dat primair moet worden uitgegaan van akten van de Nederlandse burgerlijke stand. Wanneer dergelijke akten ontbreken komen Nederlandse rechterlijke uitspraken alsmede akten, geschriften en verklaringen die buiten Nederland zijn opgemaakt in aanmerking als grondslag voor opname of wijziging van gegevens in de BRP. Bij een verzoek tot wijziging van gegevens in de BRP zal steeds de rangorde van brondocumenten als opgegeven in artikel 2.8 van de Wet BRP moeten worden doorlopen.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen door mensen met een Chinese afkomst de afgelopen 15 jaar is verzocht hun identiteit aan te passen en in hoeveel gevallen dat is toegekend, in hoeveel gevallen gemeenten dat geweigerd hebben en in hoeveel gevallen de Raad van State het alsnog heeft toegekend of heeft geweigerd en kunt u dit uitsplitsen per gemeente?
Het is niet mogelijk om met behulp van gegevens uit de BRP deze vraag te beantwoorden. In de BRP worden alleen de wijzigingen bijgehouden. De reden van een doorgevoerde wijziging is niet te vinden in de BRP, waardoor het cijfer over toegekende identiteitswijziging voor deze groep Chinezen niet bepaald kan worden. Navraag bij de Raad van State leert dat zij uitspraken over de BRP niet registreert naar achtergrond van de rechtzoekende.
Is u bekend welke werkwijze door de betreffende personen wordt gehanteerd die hun identiteit willen aanpassen en welke rol vanuit China opgevraagde kopieën van documenten hierbij spelen?2
Burgers kunnen een formele aanvraag bij de gemeente indienen tot wijziging van de gegevens in de BRP. Om een wijziging te onderbouwen zijn brondocumenten noodzakelijk. In de door u geschetste casus spelen de opgevraagde kopieën van documenten een rol omdat burgers hiermee een wijziging in de BRP willen bewerkstelligen. Hierbij is het doorslaggevend of de documenten als brondocument worden aangemerkt door de medewerkers burgerzaken van de gemeenten. Brondocumenten kunnen op verschillende wijze worden ingediend. Soms wordt het origineel overhandigd, soms worden gelegaliseerde kopieën ingediend. Nadat in de BRP de persoonsgegevens zijn gewijzigd, komt deze wijziging automatisch terecht in de systemen van de IND. In beginsel worden deze persoonsgegevens overgenomen. Dit gebeurt om de gemeentelijke basisadministratie en de vreemdelingenadministratie gelijkluidend te laten zijn, zodat betrokkene niet met verschillende identiteiten staat geregistreerd in twee administraties. In zijn algemeenheid geldt dat een wijziging van de persoonsgegevens leidt tot het bezien op intrekking van het verblijfsrecht bij de IND.
Op welke wijze wordt de echtheid van de overlegde documenten vastgesteld? Kunnen BRP-medewerkers van gemeenten de inhoud van documenten bijvoorbeeld laten verifiëren en controleren door een Nederlandse ambassade in het buitenland? Zo ja, is dat in het geval van Chinese documenten ook mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Voor het controleren van buitenlandse brondocumenten op echtheid hebben gemeenten toegang tot DISCS (Documenten Informatie Systeem inzake Civiele Status). Dit is een hulpmiddel ontwikkeld en beheerd door Bureau Documenten van de IND met voorbeelden van documenten en hun echtheidskenmerken. Twijfelt een gemeente na het raadplegen van DISCS nog aan de echtheid van het overgelegde document dan kan het document worden opgestuurd naar Bureau Documenten. Daar worden documenten vooral technisch (o.a. productietechnieken) als tactisch (inhoudelijk) onderzocht en van de bevindingen wordt een rapport gemaakt. Een rapport bevat een zekerheidsgradatie zoals deze ook door het Nederlands Forensisch Instituut wordt gebruikt. De uitkomst is afhankelijk van factoren zoals de technische opmaak, aantal en kwaliteit van de echtheidskenmerken (hoe moeilijk zijn deze na te maken); omvang van het vergelijkingsmateriaal; eerder vastgestelde fraude; lokale regelgeving; feitenonderzoek in het land van herkomst. De Volksrepubliek China is niet aangesloten bij het Apostilleverdrag, op de speciale administratieve regio’s Hongkong en Macau na. Dit leidt ertoe dat stukken uit dat land, conform de circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek, moeten worden gelegaliseerd door de Nederlandse autoriteiten. In China wordt nog gelegaliseerd op de Nederlandse vertegenwoordiging in dat land. De consulair medewerker verifieert de handtekening van de Chinese ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van China. De inhoudelijke juistheid (verificatie) van het brondocument kan door de consulair medewerker niet worden vastgesteld. Vermoedt een uitvoeringsinstantie dat de inhoud van een brondocument niet klopt, dan kan een verificatieonderzoek vanuit Nederland worden gestart. De rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat uitsluitend uit het voor bijvoorbeeld een gemeente zoeken of verwijzen naar in het buitenland aanwezige onderzoeksbureaus. In China is inhoudelijke verificatie zo goed als onmogelijk, omdat geen betrouwbare vertrouwenspersonen beschikbaar zijn. Hierdoor is onafhankelijk onderzoek feitelijk niet mogelijk in China. De uiteindelijke beslissing of een document geaccepteerd wordt, ligt bij de gemeente of andere uitvoeringsinstantie.
Hoe betrouwbaar acht het kabinet, ook in het licht van vraag 7, een paspoort dat is afgegeven door een Chinees consulaat in Europa dat, blijkens de rechtspraak, vaak plots in het bezit blijkt van personen van Chinese afkomst die hun identiteit willen herstellen, terwijl de betrokken personen vaak al vele jaren in Nederland verblijven?
Het kabinet ziet geen aanleiding om een Chinees nationaal paspoort, afgegeven door een Chinees consulaat in Nederland of elders in Europa per definitie niet betrouwbaar te achten. Bij een gemeente kan de vraag spelen of de persoon, die in het paspoort staat, wel dezelfde persoon is als degene die in de BRP is ingeschreven en verblijf houdt in de gemeente. Deze problematiek beperkt zich evenwel niet specifiek tot Chinese paspoorten. Twijfelt een gemeente aan de echtheid van een buitenlands paspoort dan kan het worden getoetst aan de informatie die gemeenten hierover kunnen vinden in EdisonTD7. Is die informatie niet toereikend, dan kan het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten (ECID)8 betrokken worden. Uitkomst is dat het paspoort echt is of dat het een vals of vervalst document is. Uit informatie die de IND van de Chinese autoriteiten heeft verkregen in 2019 bleek dat Chinese onderdanen bij alle ambassades aanvragen kunnen indienen voor een paspoort. Dat is niet voorbehouden aan de ambassade in het land waar de Chinese onderdaan zijn hoofdverblijf heeft.
Kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gemeenten ondersteunen als zij bij Chinese autoriteiten willen nagaan op basis waarvan een dergelijk paspoort is afgegeven? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In welke gevallen neemt het ministerie zelf contact op met het land van herkomst bij constatering van identiteitsfraude en, wederom mede gelet op vraag 7, mogelijk vervalste buitenlandse documenten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties noch het Ministerie van Justitie en Veiligheid nemen zelf contact op met het herkomstland bij constatering van identiteitsfraude. In een aantal landen is het mogelijk dat een uitvoeringsorganisatie een verificatieonderzoek laat verrichten naar de inhoud van documenten. Bijvoorbeeld de IND initieert verificatieonderzoeken, maar neemt daarvoor in beginsel niet zelf contact op met buitenlandse autoriteiten. Dergelijk onderzoek vindt plaats via vertrouwenspersonen. Zoals onder het antwoord op vraag 10 is aangegeven, is dit in China zo goed als onmogelijk. Bureau Documenten van de IND onderhoudt wel rechtstreeks contact met buitenlandse ambassades en consulaten met betrekking tot algemene vragen over technische kenmerken van een (bron)document (echtheidskenmerken). Daarbij worden geen identiteitsgegevens prijsgegeven.
Is het kabinet bereid om personen die hier door immigratie zijn gekomen en soms al decennia in Nederland verblijven en waarvan blijkt dat zij opeens hun identiteit willen wijzigen uit te zonderen van de mogelijkheid om op basis van die herziene identiteit na 5 jaar het Nederlanderschap te kunnen aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet bereid om rechtmatig verblijvende vreemdelingen uit te sluiten van het verkrijgen van het Nederlanderschap. Na een wijziging van de persoonsgegevens in de BRP en als er overigens geen reden is om aan die nieuw opgenomen persoonsgegevens te twijfelen, is er geen reden om blijvend het Nederlanderschap te onthouden. Sinds 2012 geldt in een dergelijke situatie wel dat het Nederlanderschap dan eerst wordt verleend na ommekomst van een nieuwe termijn van vijf jaar toelating, die is gestart na de aanpassing van de gegevens in de BRP. Dit leidt ertoe dat sprake is van een toelating die gedurende vijf jaar is afgegeven op de persoonsgegevens en de nationaliteit, waaronder de naturalisatie zal plaatsvinden. Als het gaat om goed uitlegbare wijziging van persoonsgegevens in de BRP (zoals bijvoorbeeld de correctie van een verschrijving of van een verkeerde transcriptie naar het Europese schrift), dan geldt er geen nieuwe termijn en kan het Nederlanderschap worden verleend na ommekomst van de oorspronkelijk voor betrokkene geldende termijn van vijf jaar toelating.
Is het kabinet bereid te onderzoeken of het mogelijk is bij vaststelling van identiteitsfraude met terugwerkende kracht het Nederlanderschap in te trekken, ongeacht de datum van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap en ongeacht de duur van het verblijf in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Is het Nederlanderschap verkregen voor 1 april 2003 en is daarbij sprake geweest van identiteitsbedrog, dan geldt op grond van rechtspraak van de Hoge Raad dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit niet heeft gekregen. De Rijkswet op het Nederlanderschap wijzigde op 1 april 2003. Sindsdien kan na een voornemenprocedure en een belangenafweging een optie- of naturalisatiebesluit worden ingetrokken wegens, kort samengevat, bedrog, mits het in te trekken besluit niet ouder is dan 12 jaar. De intrekking is geen sanctie voor de frauduleuze handeling, maar heeft tot doel het gevolg ervan te corrigeren. De termijn van 12 jaar is ingevoerd omwille van de rechtszekerheid en is afgeleid van de verjaringstermijn van het misdrijf «valsheid in geschrifte».9 Eveneens indachtig de rechtszekerheid ziet het kabinet geen aanleiding voor een wijziging van de bepaling of voor een onderzoek daarnaar.
Kan van personen die een valse identiteit hebben opgegeven de op basis van die identiteit ten onrechte verkregen overheidsvoorzieningen worden teruggevorderd en gebeurt dit ook in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt in de sociale zekerheid en toeslagen dat iedereen die een uitkering aanvraagt of ontvangt zich aan de inlichtingenplicht moet houden. Van overtreding daarvan is sprake wanneer de uitkeringsgerechtigde onjuiste of onvolledige informatie verstrekt of relevante gegevens verzwijgt. Dat is reden tot terugvordering van de teveel ontvangen uitkering. Of dat in de praktijk mogelijk is, hangt af van de specifieke omstandigheden en technische mogelijkheden van de uitvoerder. Ter illustratie wordt hier uiteengezet hoe de Sociale Verzekeringsbank (hierna SVB) en de Belastingdienst hiermee omgaan. De SVB maakt gebruik van informatie uit de BRP. Op het moment dat daar gegevens worden gewijzigd neemt de SVB voor lopende uitkeringsrelaties de nieuwe gegevens over. De lopende uitkering wordt dan overeenkomstig aangepast en er kan een sanctie opgelegd worden. Bij reeds beëindigde uitkeringsrelaties, zoals de kinderbijslag nadat het kind 18 is geworden, worden deze signalen niet automatisch verwerkt. Wel kan naar aanleiding van specifieke informatie over een individueel geval het dossier alsnog geraadpleegd worden, waarna terugvordering en sanctionering kan volgen. De SVB dient dan wel over deze informatie te beschikken, na het aflopen van de bewaartermijn worden de dossiers immers vernietigd. Het onterecht innen van door de Belastingdienst uitgekeerde toeslagen zal altijd leiden tot de intentie voor terugvordering. Zodra duidelijk is wat de ware identiteit is van degene die onterecht aanspraak heeft gemaakt op de toeslagen zal over worden gegaan tot terugvordering. Er zijn voorbeelden dat dit in de praktijk inderdaad gebeurt. Als het achterhalen van deze identiteit afhankelijk is van informatie uit het buitenland, is er binnen EU-landen de mogelijkheid een verzoek om inlichtingen te doen. Wanneer de persoon zich in het buitenland bevindt zal de buitenlandse overheid op ons verzoek de openstaande bedragen invorderen als ware het haar eigen belastingvordering (maar wel zonder preferentie).
Is het kabinet bereid ervoor te zorgen dat identiteitsfraude niet langer kan verjaren – zodat plegers van identiteitsfraude in de toekomst altijd strafrechtelijk vervolgd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Vanuit een oogpunt van rationele inzet van opsporingsmiddelen en vervolgingscapaciteit, is bij de bepaling van de verjaringstermijnen de ernst van het strafbare feit leidend. Tegen deze achtergrond gelden op grond van artikel 70 Sr gedifferentieerde verjaringstermijnen, gebaseerd op de ernst van het strafbare feit, zoals die tot uitdrukking wordt gebracht in het strafmaximum. Naarmate een strafbaar feit ernstiger is, geldt een langere verjaringstermijn. Voor verschillende vormen van identiteitsfraude, waaronder valsheid in geschrifte (art. 225 Sr), geldt op basis daarvan een verjaringstermijn van in beginsel 12 jaar. Indien binnen deze termijn daden van vervolging hebben plaatsgevonden, kan deze termijn worden verlengd, tot maximaal 24 jaar (art. 72 Sr). Het door de wetgever gehanteerde uitgangspunt dat de mogelijkheden tot vervolging door langere verjaringstermijnen groter worden naarmate het gaat om zwaardere strafbare feiten, zijn redelijk en verantwoord. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding tot aanpassing van de geldende strafrechtelijke wetgeving.
Wat voor sancties kunnen momenteel worden opgelegd bij het vaststellen van identiteitsfraude of meineed (bij het afleggen van een valse verklaring onder ede voor de BRP) en in hoeveel gevallen worden er dergelijke sancties opgelegd? Bent u bereid de huidige bestrijding van identiteitsfraude te evalueren en te onderzoeken welke knelpunten in deze bestrijding kunnen worden weggenomen?
Sancties die opgelegd kunnen worden voor identiteitsfraude en meineed (bij de verklaring onder ede) wijken niet af van de sancties bij andere misdrijven. Alle bestaande strafmodaliteiten zijn mogelijk en worden ook opgelegd. Voor identiteitsfraude (art. 326 Sr) staat een maximale gevangenisstraf van 4 jaar en voor meineed (art. 207 Sr) een maximale gevangenisstraf van 6 jaar. In de afgelopen jaren werd gemiddeld 75% van de identiteitsfraudezaken die bij het OM binnen komen voorgelegd aan de strafrechter. In 90% van deze zaken vindt er schuldigverklaring door de strafrechter plaats. Dit gaat om identiteitsfraudezaken in het algemeen. Het OM houdt namelijk geen specifieke cijfers bij ten aanzien van zaken die zijn aangeleverd bij het OM die betrekking hebben op identiteitsfraude in vreemdelingenzaken en het herstellen van de identiteit. Het is derhalve niet bekend of en hoeveel strafzaken op dit specifieke type identiteitsfraude in strafrechtsketen zijn terechtgekomen. Indien sprake is van het gebruik van onjuiste gegevens in een asielprocedure zijn er overigens meer interventies mogelijk dan alleen de inzet van het strafrecht (zie de antwoorden 7, 13 en 14). De evaluatie van de bestrijding van identiteitsfraude is zeer moeilijk, omdat het zeer lastig is om vast te stellen hoe vaak met succes gefraudeerd wordt. Alleen het ontdekken van fraude kan indicaties geven van mogelijke verbeterpunten binnen het proces van het registreren van de identiteit. Met dat doel is de WTI opgericht (zie ook antwoord 3). Daarnaast worden naar aanleiding van de bijeenkomst »Basisregistraties tegen ondermijning» in maart 2020 door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna de RvIG) werkgroepen georganiseerd. Doelstelling is het analyseren van de problematiek van ondermijning en ontwikkelen van maatregelen. Identiteitsfraude is faciliterend aan ondermijning en daarom een van de onderwerpen die op basis van casussen onderzocht worden.
Deelt u de mening dat in het geval van identiteit er een zekere uniformiteit in uitvoering van wetgeving hoort te zijn? Klopt het dat wetgeving rond identiteitswijzigingen echter door gemeenten op verschillende manieren kan worden toegepast? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Deze mening deelt het kabinet; uniformiteit in uitvoering is in dit verband het uitgangspunt. Er worden hiertoe protocollen toegepast die zien op identiteitswijziging. Deze protocollen zijn via de RvIG en NVVB beschikbaar voor alle gemeenten. De complexiteit in deze zaken ligt vooral in de diversiteit van voorgelegde brondocumenten. Elke aanvraag voor wijziging van persoonsgegevens moet individueel behandeld worden. In de protocollen wordt gesteld dat bij het constateren van meineed of valsheid in geschriften aangifte bij de politie gedaan moet worden.
Bent u bereid om te onderzoeken – in samenspraak met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) -of een «Handvest Identiteitsfraude» voor alle gemeentelijke afdelingen Burgerzaken in Nederland eraan kan bijdragen dat er een uniform beleid is waardoor voor alle gemeenteambtenaren duidelijk wordt gemaakt welke procedures moeten worden doorlopen om zo nauwkeurig mogelijk na te gaan of er bij de aanvrager van een nieuwe identiteit sprake is geweest van eerder gepleegde identiteitsfraude en de gemeente wijst op het feit dat zij hiervan aangifte met kans op vervolging kunnen doen?
Zie antwoord vraag 17.
Is het kabinet bereid te overwegen de wet BRP aan te scherpen om het herstellen van een volledig andere identiteit onmogelijk te maken dan wel daar een rechterlijke toets en/of inhoudelijke beoordeling door de IND aan vooraf te laten gaan?
Een wijziging van de wet BRP op dit onderwerp is niet nodig. Uitgangspunt is dat zeer zorgvuldig wordt omgegaan met verzoeken tot gegevenswijziging. Daarom beoordelen de gemeenten aanvragen tot wijzigingen, conform de geldende instructie, kritisch. Verder geldt dat de bewijslast tot wijziging van gegevens in de BRP bij de aanvrager ligt. Uit de jurisprudentie volgt dat deze bewijslast hoog ligt. Deze zorgvuldige procedure is in het eerdergenoemde Stappenplan identiteitswijziging in de BRP beschreven. Bij behoefte wordt de IND of de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) al ingeschakeld. Uiteindelijk is het aan de gemeenten om een besluit te nemen over wijziging van de gegevens in de BRP. Het is niet passend om de besluitvorming omtrent het wijzigen van gegevens primair bij de rechter of de IND te leggen omdat de bijhouding van de BRP een taak van de gemeente is. De IND vervult momenteel wel een rol tijdens het beoordelingsproces van de gemeente voor zover de beoordeling van een brondocument niet mogelijk is. De IND ontvangt een automatische melding van de wijziging. Deze melding leidt tot een procedure bij de IND waarbij het verblijfsrecht wordt heroverwogen. Bij vermoeden van identiteitsfraude of twijfel aan de identiteit kan een identiteitsonderzoek bij de AVIM aangevraagd worden.
Bent u bereid identiteitsfraude door Chinezen extra bij de Chinese autoriteiten onder de aandacht te brengen en te benadrukken dat Chinese medewerking van groot belang is om deze fraude te bestrijden, en hen te vragen deze medewerking zoveel als mogelijk aan Nederland te bieden?
Mochten er aanwijzingen zijn dat het effectief zou kunnen zijn voor de bestrijding van de hier bedoelde fraude om de Chinese overheid te benaderen dan is het Kabinet bereid dat te doen.
Het bericht ‘Minister legt lek infectieradar bij ontwikkelaar, bedrijf reageert verbaasd’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister legt lek infectieradar bij ontwikkelaar, bedrijf reageert verbaasd»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke veiligheidsrisico’s nog meer aan het licht zijn gekomen tijdens de veiligheidscheck bij het ontwikkelen van de site?
Het RIVM heeft – conform de standaard aanpak bij het RIVM voor informatiebeveiliging en risicomanagement – een quickscan uitgevoerd voor het bepalen van de maatregelen vanuit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid / BIO (voorheen Baseline Informatiebeveiliging Rijk / BIR).
Formdesk betreft een zogenaamde SAAS-oplossing (Software As A Service). Hierbij draait de omgeving bij de leverancier en zorgt de leverancier voor het beheer van de omgeving en de ontwikkeling van de software. Het RIVM gebruikt Formdesk voor het online ontwerpen van formulieren, bijvoorbeeld aanvraagformulieren, registratieformulieren, bestelformulieren en enquêteformulieren.
Zoals gebruikelijk bij het gebruik van een SAAS-oplossing heeft het RIVM een risicoanalyse gemaakt en een pentest uitgevoerd. Voor het gebruik van de Formdesk-oplossing voor de Infectieradar is daarnaast ook een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd.
Bij deze analyses zijn – naast het risico op het ontstaan van een datalek – meerdere veiligheidsrisico’s onderkend, namelijk risico’s op:
Op alle genoemde risico’s zijn door het RIVM (organisatorische of technische) maatregelen genomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Formdesk dat de kwetsbaarheid niet eerder aan het licht is gekomen en ook niet aan Formdesk teruggekoppeld is?
Het RIVM heeft voor ingebruikname van de Infectieradar (op 25 maart) contact gehad met de leverancier van Formdesk over het oplossen van het risico op mogelijk misbruik van de URL-gegevens dat bij de risico-analyse van het RIVM geconstateerd was. De leverancier heeft vervolgens aangegeven hoe RIVM dit risico kon vermijden. RIVM heeft de maatregelen genomen die Formdesk heeft geadviseerd.
De feitelijke rolverdeling tussen RIVM en Formdesk wijkt af van hetgeen ik op 9 juni jl. heb gemeld. Toen heb ik, op basis van informatie van het RIVM, gemeld dat Formdesk de maatregel moest doorvoeren. Bij nader onderzoek is gebleken dat, zoals hierboven beschreven, het RIVM de maatregel heeft doorgevoerd die Formdesk heeft geadviseerd.
Op 6 juni bleek dat het risico op manipulatie van URL zich op een andere plek in de Formdesk software had voorgedaan. Dit was niet in de eerste risico-analyse naar voren gekomen, en de door Formdesk voorgestelde maatregelen die het RIVM heeft doorgevoerd, waren daarmee geen oplossing voor dit probleem. Achteraf gezien concludeert het RIVM dat dit probleem op 25 maart opgemerkt had kunnen worden indien ná implementatie van de door de leverancier van Formdesk geadviseerde maatregel en vóór het online plaatsen van Infectieradar een extra test op dit risico was uitgevoerd.
Kunt u uw uitspraak uit het artikel, dat Formdesk op de hoogte was van het lek, onderbouwen?
Ik heb aangegeven dat de leverancier van Formdesk op de hoogte was van het risico dat uit de risico-analyse van het RIVM naar voren is gekomen. Dit risico is door het RIVM en de leverancier van Formdesk besproken naar aanleiding van de uitgevoerde risico-analyse. De leverancier van Formdesk heeft RIVM aangegeven hoe dit risico vermeden kon worden. RIVM heeft de maatregelen genomen die Formdesk heeft geadviseerd. Achteraf is gebleken is dat elders in de software een kwetsbaarheid aanwezig was, en dat daardoor een daadwerkelijk lek is ontstaan.
Kunt u aangeven of er na de melding van het lek door de NOS contact is geweest met Formdesk? Zo ja, welke vervolgacties zijn er op basis van dit contact ondernomen?
RIVM heeft op 6 juni, na de melding van de NOS, onmiddellijk contact gezocht met de leverancier van Formdesk. Vervolgacties waren onder meer het offline halen van Infectieradar en andere toepassingen van Formdesk voor het RIVM. Vervolgens zijn RIVM en de leverancier een onderzoek gestart naar het datalek. De leverancier van Formdesk heeft op dezelfde dag middels een patch het datalek gedicht.
Kunt u toelichten van hoeveel deelnemers van de infectieradar het aanmeldformulier door andere mensen bekeken is dan henzelf? Kunt u aangeven welke vervolgacties er ondernomen worden voor die deelnemers?
De leverancier heeft het RIVM bevestigd dat niemand anders dan de journalist en de aan hen meldende beveiligingsexpert gegevens hebben geopend. Het ging om 49 aanmeldformulieren. Verder zijn de gegevens van de deelnemers van Infectieradar niet door anderen ingezien. Het RIVM heeft een melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens van het datalek. Ook heeft het RIVM de deelnemers waarvan de gegevens zijn ingezien en alle overige deelnemers inmiddels geïnformeerd. De journalist die het lek meldde, heeft het RIVM laten weten dat de geopende formulieren niet zijn ingezien en zijn vernietigd. Zie ook: https://www.rivm.nl/nieuws/geen-misbruik-datalek-infectieradar.
Heeft het datalek in de infectieradar ook effect op alle Nederlanders boven de 18 jaar die hun keuze met het oog op het registreren in het nieuwe donorregister nog moeten maken? Met andere woorden: heeft dit datalek een negatief effect op de bereidheid van de mensen om zich te registreren?
Voor de goede orde, dit incident staat los van het Donorregister en de nieuwe donorwet. En dit datalek is onvergelijkbaar met het datalek dat zich bij het Donorregister heeft voorgedaan. Dat gezegd hebbende, is het natuurlijk voorstelbaar dat mensen door dit (nieuwe) incident minder vertrouwen krijgen in de overheid als beheerder van hun gegevens. Ik heb tot op heden echter geen signalen dat dit van significante betekenis is voor mensen om al dan niet hun keuze in te vullen in het Donorregister. Het aantal burgers dat een keuze heeft ingevuld in het Donorregister neemt nog steeds toe.
Kunt u aangeven hoe u het beschaamde vertrouwen van gebruikers gaat herstellen?
Het datalek in de infectieradar is bovenal zeer vervelend voor de deelnemers waarvan de gegevens door de NOS zijn ingezien. Zij zijn via een persoonlijke e-mail hierover geïnformeerd. Daarnaast is het ook vervelend voor het publieke vertrouwen in de infectieradar, wat een nuttig instrument is om verspreiding van infectie te volgen. Burgers mogen erop rekenen dat de overheid zorgvuldig met hun gegevens omgaat. Dit is onvoldoende gebeurd en dat betreurt het RIVM. Om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen worden de RIVM Formdesk omgevingen pas vrijgegeven als er een extra pentest is uitgevoerd door een externe partij.
Welk verband ligt er tussen de infectieradar en de grotegriepmeting.nl? Is er contact geweest met de initiatiefnemers van de grotegriepmeting.nl en zo nee, waarom niet?
De Grote Griepmeting (GGM) is een onderzoek dat heeft gelopen van 2003 tot 2017. Vanaf de start in 2003 is er nauwe samenwerking geweest tussen GGM en het RIVM. De GGM heeft later deelgenomen aan het Europees samenwerkingsverband Influenzanet (georganiseerd door de ISI-foundation in Italië). Dit samenwerkingsverband heeft EU-gelden ontvangen voor de ontwikkeling van open-source software. De GGM werd daar destijds ook uit betaald voor haar bijdrage aan deze ontwikkelingen. De gegevens van de GGM zijn door het RIVM gebruikt voor de influenza surveillance en er zijn vele wetenschappelijke artikelen gepubliceerd met auteurs van de GGM en het RIVM. Helaas moest de GGM stoppen in 2017 vanwege gebrek aan middelen.
Door de uitbraak van COVID-19 ontstond bij het RIVM de noodzaak om weer informatie te krijgen over mogelijk aan COVID-19 gerelateerde klachten in de bevolking. Daarom werd de Infectieradar opgezet. Tijdens de voorbereiding daarvan heeft het RIVM contact gezocht met de initiatiefnemers van GGM. Helaas bleek een vruchtbare samenwerking niet mogelijk zonder grote investeringen. Het RIVM heeft toen besloten zonder deze samenwerking verder te gaan.
Het artikel ‘Unilever wake-upcall voor het kabinet’ |
|
Helma Lodders (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Unilever wake-upcall voor het kabinet»?1
Ja.
Wat betekent het vertrek van hoofdkantoren, zoals die van Unilever, voor de economie als geheel en voor het verdienvermogen van Nederland? Welke directe en indirecte effecten heeft het vertrek voor Nederlandse ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (MKB’ers) en zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers)?
Multinationals zijn belangrijk voor de Nederlandse economie. Volgens onderzoek van het CBS2 genereerden multinationals in 2016 ruim 30 procent van de 635 miljard euro aan toegevoegde waarde en was het directe belang van internationale bedrijven in de werkgelegenheid 1,5 miljoen voltijdsbanen. Deze multinationals zijn indirect te relateren aan 872.000 voltijdsbanen, deels ook bij het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel. Daarnaast zijn deze bedrijven goed voor 70% van de private R&D-uitgaven in Nederland.
Het duiden van het belang van hoofdkantoren voor de economie is een stuk complexer.3 Nederland heeft relatief meer hoofdkantoren dan andere landen. Een hoofdkantoor is in de praktijk een verzameling van management-, coördinatie- en/of controlefuncties. Deze functies kunnen bij de tophoudster van het concern zijn ondergebracht, maar ook deels elders in de groep. Dit is dus erg afhankelijk van de specifieke structuur van het bedrijf. Zo heeft Unilever momenteel een duale structuur met een Britse PLC en Nederlandse NV en heeft het bestuur van Unilever het voornemen aangekondigd om over te stappen op een enkelvoudige structuur met alleen een PLC aan het hoofd. Unilever geeft aan dat deze versimpeling een juridische stap is gericht op het versimpelen van de structuur van het bedrijf. Het bedrijf geeft tevens aan dat deze stap geen gevolgen heeft voor de activiteiten in Nederland. Het wereldwijde hoofdkantoor van de Food & Refreshment divisie en het Benelux hoofdkantoor blijft in Rotterdam gevestigd.4
Hoofdkantoren moeten niet alleen gezien worden als een bundeling van concernbrede functies, die op zichzelf directe en indirecte werkgelegenheid opleveren, maar ook als besliscentra. Het kabinet is ervan overtuigd dat, hoewel niet kwantificeerbaar, een dergelijk besliscentrum in Nederland op termijn voor Nederland gunstiger uitwerkt dan een buitenlands besliscentrum. Bovendien maakt een grotere dichtheid van hoofdkantoren van multinationals, bij voorkeur met een Nederlandse beursnotering, de stap naar Nederland van andere multinationals gemakkelijker. Al met al heeft Nederland al decennia baat bij de aanwezigheid van dergelijke hoofdkantoren. In meer directe zin is duidelijk dat het vertrek van hoofdkantoren direct gevolgen heeft voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sectoren, zoals taxichauffeurs, hotelmedewerkers en financiële dienstverleners. Aan de hand van verschillende onderzoeken heeft de Adviescommissie belastingheffing van multinationals een grove inschatting van de ordegrootte van de directe werkgelegenheid van hoofdkantoren gegeven, namelijk tienduizenden banen. Van de indirecte werkgelegenheid is geen schatting gemaakt.
Is Nederland een voldoende interessante en aantrekkelijke plek om zich te vestigen? Hoe heeft dit zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Kan dit op meerdere aspecten bekeken worden, dus niet alleen de fiscaliteit, maar ook innovatie, onderwijs en arbeidsmarkt? Waar zitten kansen en waar zitten bedreigingen?
Nederland heeft in de breedte een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit blijkt ook uit verschillende internationale ranglijsten over de innovatie- en concurrentiekracht van verschillende landen. Al jaren draait Nederland hier in de top mee (zie onderstaande tabel).
Global Competitiveness Index (WEF, 141)
6
4
Productiviteit (Conf Board, 40)
6
7
World Competitiveness Scoreboard (IMD, 63)
4
6
Global Talent Competitiveness Index (INSEAD, 125)
9
6
National Entrepreneurship Context Index (GEM, 54)
–
3
European Innovation Scoreboard (EC, 28)
4
4
Global Innovation Index (Cornell University e.a., 126)
2
4
Het algemene beeld uit deze ranglijsten, waarin de effecten van de wereldwijde uitbraak van het coronavirus nog niet zijn meegenomen, is dat Nederland een gezond macro-economisch beleid heeft. De Nederlandse economie doet het bovengemiddeld goed in Europees perspectief. Het is aantrekkelijk om in ons land te ondernemen door een goed opgeleide beroepsbevolking, goede fysieke en digitale infrastructuur en hoge score op lijstjes met wetenschappelijke publicaties. In de ranglijsten komen ook enkele terugkerende verbeterpunten naar voren, zoals de structureel achterblijvende private R&D-investeringen, de flexibiliteit van de arbeidsmarkt en de financieringsknelpunten van het mkb.
In mijn brief aan uw Kamer van 17 april jl.5 over het acquisitiebeleid en vestigingsklimaat heb ik ook aangegeven dat beschikbaarheid van geschikt personeel en het belastingstelsel de twee belangrijkste aandachtspunten zijn voor de aantrekkelijkheid van ons vestigingsklimaat. Daarnaast zijn er, naast de huidige prioriteit van het beperken van de economische gevolgen van de uitbraak van het coronavirus, twee actuele aandachtspunten die de aandacht hebben van het kabinet: de stikstofproblematiek en de beschikbare netcapaciteit.
Hoeveel bedrijven en werkgelegenheid heeft Nederland de afgelopen jaren aangetrokken? Hoeveel zijn er aangetrokken indien gecorrigeerd wordt voor het (incidentele) effect van de Brexit? Hoe verhoudt zich dit tot omringende landen? Wat kan Nederland daarvan leren?
De afgelopen jaren zijn de acquisitieresultaten van de NFIA en het Invest in Holland-netwerk gegroeid (zie tabel 2 hieronder). Deze resultaten, waarin de projecten die voortkomen uit de Brexit dus zijn meegenomen, onderstrepen dat Nederland aantrekkelijk is voor een breed palet aan sectoren en activiteiten. Ons land heeft sterke clusters op het gebied van AgriFood, IT, de Creatieve Industrie (o.a. media en mode), de Life Sciences & Health en de logistiek. Binnen deze sectoren gaat het om allerhande typen bedrijfsactiviteiten. Denk aan (Europese) hoofdkantoren, marketing & sales activiteiten, productiefaciliteiten, datacenters en onderzoekslaboratoria.
323
9.331
1,87
350
11.398
1,74
357
12.686
1,67
372
9.847
2,85
397
14.056
4,3
Een deel van deze resultaten komt voort uit de Brexit (zie tabel 3 hieronder). Ik heb geen vergelijkende informatie over de aantallen Brexitprojecten die omliggende landen hebben weten aan te trekken.
1
10
1
18
483
18,8
43
1.929
291,77
78
1.795
64,2
Eerder heb ik uw Kamer gemeld, dat Nederland volgens EY (2018) in 2017 een vierde plaats in Europa bezette bij het aantrekken van buitenlandse bedrijven.6 Nederland plaatste zich dat jaar, net als in 2016, achter het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Daarmee scoort Nederland bovengemiddeld in internationaal perspectief. Zeker omdat de ranglijst een vergelijking maakt op basis van het absolute aantal buitenlandse bedrijven dat is aangetrokken. Hierbij is dus niet gecorrigeerd voor het feit dat de landen die boven Nederland staan een aanzienlijk grotere economie hebben. In 2018 en 2019 bezet Nederland een vergelijkbare positie.7 Dit beeld wordt bevestigd door onderzoeken van IBM-PLI en FDI Markets.
Welke aanvullende stappen worden er genomen om de vestiging van bedrijven en het aantrekken van banen in Nederland te verbeteren? Wat wordt er gedaan aan beleidsopties om het vestigingsklimaat te verbeteren?
Op 17 april jl.8 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het acquisitiebeleid van dit kabinet. Het kabinet wil bij het aantrekken van buitenlandse bedrijven sterker focussen op juist die buitenlandse bedrijven die bijdragen aan versterking van Nederlandse innovatie-ecosystemen en de verduurzaming en digitalisering van onze economie. Dit draagt bij aan de duurzame groeiambities van dit kabinet evenals de doelstelling van het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid. Het gaat het kabinet dus niet alleen om de kwantiteit van de buitenlandse bedrijven die worden aangetrokken maar zeker ook om de kwaliteit. Een ranglijst die een vergelijking maakt op basis van absolute aantallen (zie antwoord op vraag 4) is daarom voor mij ook niet alleszeggend.
Een aantrekkelijk vestigingsklimaat is geen doel op zich. Het is een middel: een randvoorwaarde die bedrijven die in Nederland actief zijn in staat stelt om internationaal te concurreren en een randvoorwaarde – naast het acquisitiewerk van de NFIA – voor het succes van het acquisitiebeleid is.
Nederland zal dus werk moeten maken van haar vestigingsklimaat. Zeker omdat als gevolg van de forse economische impact van het coronavirus is de verwachting dat verschillende landen zullen inzetten op verbetering van hun vestigingsklimaat. Naast de reeds eerder genoemde aandachtspunten in mijn brief van 17 april jl. (zie antwoord op vraag 3), zal ik de komende maanden benutten om scherp te krijgen waar het Nederlandse vestigingsklimaat nog verder kan worden verbeterd. Dit onderzoek zal zich ook specifiek richten op hoe Nederland aantrekkelijker kan worden voor investeringen, van zowel Nederlandse als buitenlandse bedrijven, die bijdragen aan onze ambities op innovatie, verduurzaming en digitalisering. In april heb ik uw Kamer reeds toegezegd om dit onderzoek uiterlijk begin 2021 naar uw Kamer te sturen. Waar mogelijk probeer ik dit te versnellen.
Wanneer komt de Studiegroep Duurzame Groei uit? Bent u bereid om in het onderzoek van de Studiegroep Duurzame Groei aanbevelingen op te nemen om de vestigingskracht van Nederland te verbeteren?
De studiegroep duurzame groei heeft voor het laatst advies uitgebracht in 2016. Dit voorjaar heeft het kabinet uw Kamer de rapporten van de brede maatschappelijke heroverwegingen aangeboden9 waarin ambtelijke werkgroepen hebben gekeken naar mogelijke beleidskeuzes op verschillende maatschappelijke terreinen over de volle breedte van de collectieve sector. Tevens zijn verschillende opties voor investeringen, besparingen en het stopzetten van beleid – inclusief de mogelijke effecten – in kaart gebracht. In deze brede maatschappelijke heroverwegingen is onder meer ingegaan op de arbeidsmarkt, innovatie, digitalisering, onderwijs, zorg, omgevingsveiligheid, wonen, gebiedsontwikkeling, duurzaamheid en de kwaliteit van de publieke sector. Dit zijn allemaal elementen die invloed hebben op de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat.
Wanneer komt de volgende monitor vestigingsklimaat uit? Bent u bereid de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) te vragen om een verdere analyse op het vestigingsklimaat te maken en te vragen om concrete beleidsopties?
De vierde, en laatste, monitor vestigingsklimaat van de NFIA heb ik op 20 december 2017 naar uw Kamer gestuurd10. Deze monitor werd samengesteld op basis van bestaande data uit verschillende internationale ranglijsten, bijvoorbeeld van OESO en World Economic Forum. Om naast de feitelijke input van deze ranglijsten ook een plek te geven aan de signalen die de NFIA en mijn ministerie over het vestigingsklimaat ontvangen, heb ik de monitor in december 201811 vervangen door een beleidsbrief over het vestigingsklimaat. In deze brief werd dan ook direct de link gelegd tussen het vestigingsklimaat en het acquisitiebeleid. Het vestigingsklimaat is immers de belangrijkste randvoorwaarde voor het succes van het acquisitiebeleid. Deze beleidsbrief, die ik circa eens per jaar naar uw Kamer stuur, geeft daarmee een meer compleet beeld over de ontwikkeling van het vestigingsklimaat en de link naar het acquisitiebeleid. Voordeel van de monitor was dat deze in één oogopslag inzicht gaf in de relatieve sterkte van Nederland op een aantal subfactoren van het vestigingsklimaat. Ik zal bezien hoe ik dit in de volgende beleidsbrief over het vestigingsklimaat een plaats kan geven.
In de laatste beleidsbrief van april 2020 heb ik al een aantal aandachtspunten voor het Nederlandse vestigingsklimaat opgenomen. Daarbij heb ik aangekondigd onderzoek te willen doen naar hoe het Nederlandse vestigingsklimaat verder kan worden versterkt. Ik verwacht dat de al benoemde aandachtspunten, de rapporten van de brede maatschappelijke heroverweging, het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (zie antwoord op vraag 9) en de aanvulling uit dit extra onderzoek naar het vestigingsklimaat voldoende concrete opties schetsen over hoe het vestigingsklimaat verder kan worden versterkt.
Bent u bereid de fiscale bouwstenen, zoals aan de Kamer toegestuurd, aan te vullen met concrete fiches ter verbetering van het vestigingsklimaat, in het belang van ons verdienvermogen?
De Kamer heeft op 11 juni 2019 via een motie12 verzocht tot het instellen van een onafhankelijke commissie die adviseert over maatregelen om de belasting over winsten van multinationals eerlijker te maken, terwijl Nederland aantrekkelijk blijft voor Nederlandse hoofdkantoren. Het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (de Adviescommissie) is op 15 april jl. aan uw Kamer aangeboden.13 In het syntheserapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» dat op 18 mei jl. aan uw Kamer is aangeboden14 worden de voornaamste knelpunten van ons belastingstelsel in samenhang beschreven en hoe deze knelpunten kunnen worden aangepakt. Dit heeft 169 uitgewerkte beleidsopties opgeleverd die een breed spectrum beslaan. Het syntheserapport gaat daarbij ook specifiek in op het belasten van multinationals mede gebaseerd op het rapport van de Adviescommissie. Het gaat daarbij om het vinden van een goede balans in het belasten van multinationals en de aantrekkelijkheid van het fiscale vestigingsklimaat. De Adviescommissie adviseert diverse maatregelen die Nederland unilateraal kan nemen om de belastingheffing van multinationals eerlijker te maken. Hierbij heeft de Adviescommissie ook oog gehad voor de effecten daarvan op het fiscale vestigingsklimaat. Tegenover deze – grondslagverbredende – maatregelen stelt de Adviescommissie diverse compenserende maatregelen voor ter bevordering van het fiscale vestigingsklimaat. Deze maatregelen maken tevens deel uit van de 169 beleidsopties van het Bouwstenentraject.
Klopt het dat een van de «push-factoren» voor Nederland de relatief hoge lasten op arbeid zijn? Kunt u in de gevraagde verkenningen expliciet beleidsopties meenemen om dit te verbeteren?
Nederland heeft internationaal gezien relatief hoge lasten op arbeid. De hoge lasten kunnen voor sommige bedrijven een overweging zijn om Nederland te verlaten of zich niet in Nederland te vestigen wanneer deze lasten niet op wegen tegen de baten die gepaard zijn met zich vestigen in Nederland. In de «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel», zie ook het antwoord op vraag 8, komen ook de hoge lasten op arbeid aan de orde als één van de belangrijkste knelpunten van ons belastingstelsel en dat deze lasten – mede gelet op vergrijzing en een eventuele verdere groei van het aantal zelfstandigen – beter kunnen worden verlaagd, door de lasten te verschuiven naar andere grondslagen. In de «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» worden diverse beleidsopties geschetst om de lasten op arbeid te verlagen.
Kunt u de Kamer nog voor de zomer informeren over welke stappen het kabinet op bovenstaande punten zet de komende tijd?
Het kabinet heeft de vragen zo snel mogelijk beantwoord. Helaas is het net niet gelukt deze voor het reces naar uw Kamer te sturen.