Het bericht 'Crisis legt bom onder banenafspraak gehandicapten' |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Crisis legt bom onder banenafspraak gehandicapten»?1
Ja
Hoeveel mensen uit de banenafspraak zijn de afgelopen tijd hun baan kwijtgeraakt door de coronacrisis?
De eerste indicatie van het coronaeffect op de resultaten voor de banenafspraak zal de trendrapportage van UWV van eind oktober 2020 geven. Daarin worden de voorlopige resultaten op landelijk niveau over de eerste twee kwartalen van 2020 duidelijk. In juli 2021 zullen de volledige resultaten over 2020 bekend zijn.
Deelt u de zorgen van verschillende partijen uit het veld dat juist mensen met een arbeidsbeperking extra hard geraakt zullen worden door de coronacrisis? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De doelgroep banenafspraak heeft een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Een economische crisis kan deze positie verder onder druk zetten. Ik ben me daarvan bewust en ik ken de zorgen van de partijen uit het veld.
Mijn ambtsvoorganger liet uw Kamer in haar brief van 2 juli 2020 weten dat er eind 2019 ruim 61.500 extra banen zijn gerealiseerd voor mensen uit de doelgroep banenafspraak. Dit is ruim meer dan de afgesproken 55.000 extra banen. Dit is zeer positief. Zaak is te zorgen dat de gemaakte progressie niet verloren gaat de komende periode. Het kabinet beoogt met behulp van de noodpakketten de schade zo beperkt mogelijk te houden, ook voor mensen met een arbeidsbeperking.
Ik ben in gesprek met betrokken partijen of aanvullende maatregelen nodig zijn, en zo ja welke. Uit deze gesprekken blijkt duidelijk dat er breed zorgen leven om de gevolgen voor de doelgroep en dat de urgentie gevoeld wordt om gezamenlijk extra inzet te doen om deze kwetsbare groep goed uit de crisis te krijgen.
Hiervoor is in ieder geval een goede samenwerking in de arbeidsmarktregio’s tussen alle betrokken partijen nodig. Ik werk deze gezamenlijke inzet uit met betrokken partijen.
Hierbij is het in eerste instantie van belang om goed zicht te hebben op de feitelijke impact van de crisis. De eerste indicatie van het coronaeffect op de resultaten voor de banenafspraak zal zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven de trendrapportage van UWV van eind oktober 2020 zijn. Samen met sociale partners, cliëntenorganisaties en uitvoering houd ik de situatie goed in de gaten om indien nodig en mogelijk, op tijd extra ondersteuning te kunnen bieden.
Los van mogelijke extra ondersteuning is er door mijn ambtsvoorganger een aantal trajecten ingezet die ook in de huidige crisissituatie voordelen bieden. De voorgenomen vereenvoudiging van de banenafspraak zal het eenvoudiger voor werkgevers maken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Verder stelt de regering belangrijke maatregelen voor in het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet uitvoeren Breed Offensief dat momenteel bij de Tweede Kamer ligt. Deze maatregelen maken het voor werkgevers eenvoudiger om mensen met een beperking in dienst te nemen en te houden. Het wetsvoorstel biedt ook meer waarborgen voor ondersteuning op maat. En het bevat maatregelen om het werken voor mensen met een arbeidsbeperking aantrekkelijker te maken, door vrijlating van een deel van het inkomen. De behandeling van het wetsvoorstel Breed Offensief staat inmiddels geagendeerd voor plenaire behandeling direct na het zomerreces.
Is er extra inzet nodig om de doelstelling van 125.000 banen in 2025 te halen? Zo ja, welke extra inzet is nodig en wat is uw rol hierin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de stelling van de directeur van Oval dat nieuw beleid niet kan wachten op een nieuw kabinet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de regels voor bijverdienen met een uitkering te verruimen, eventueel tijdelijk? Zo nee, waarom niet?
Bijstand is hét vangnet van de sociale zekerheid in Nederland. Daarom wordt er in de bijstand rekening gehouden met in beginsel alle middelen (inkomen en vermogen) waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. Er zijn weliswaar – in tijd en omvang – beperkte mogelijkheden voor het vrijlaten van inkomsten uit arbeid, maar die zijn zodanig gereguleerd, dat de prikkel om (meer) te gaan werken blijft bestaan, dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat men langer dan nodig op (aanvullende) bijstand blijft aangewezen én dat een armoedeval bij uitstroom uit de bijstand wordt voorkomen. In het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet Uitvoeren Breed Offensief wordt een nieuwe gedeeltelijke vrijlating van arbeidsinkomsten voorgesteld voor mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken. Deze vrijlating is tijdelijk (12 maanden), met de mogelijkheid van verlenging zolang een uitbreiding van de deeltijduren door het college niet mogelijk wordt geacht. Een (verdere) verruiming van de vrijlating van inkomsten uit arbeid zou dit beleid doorkruisen en is ongewenst.
Wat gaat u doen met de brief van de alliantie?
Ik heb goede nota genomen van de brief van de alliantie. Ik waardeer de inzet van de alliantie om mensen met een arbeidsbeperking meer perspectief te geven. Dat is ook de inzet van het kabinet, zoals blijkt uit het wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet Uitvoeren Breed Offensief. Het is goed dat de alliantie haar zorgen uit en suggesties doet. Deze kunnen de komende tijd worden betrokken bij de verdere besluitvorming.
Internationale drugshandel per post |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post»1 en herinnert u zich uw eerdere antwoorden op meerdere vragen van de leden Kuiken en Moorlag over dit onderwerp?2
Ja.
Is het waar dat de handel in harddrugs per post naar het buitenland groeit? Zo ja, over welke cijfers dan wel indicaties beschikt u? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is niet met zekerheid te zeggen of sprake is van een groei in de handel in harddrugs per brievenbuspost en postpakketten naar het buitenland.
De Politie (toezichthouder voor het binnenlandse postverkeer en het postverkeer naar en vanuit de andere EU-landen) en de Douane (toezichthouder goederenverkeer met landen buiten de EU) hebben beperkt cijfers beschikbaar.
Bovendien kan een stijging in het aantal pakketten en door buitenlandse autoriteiten in beslaggenomen kilo’s verdovende middelen, sterk beïnvloed kunnen zijn door incidentele zaken. Er vindt geen mondiale vastlegging, dan wel uitwisseling plaats van gegevens over de totale hoeveelheden inbeslaggenomen harddrugs per brievenbuspost en postpakketten.
Voor een overzicht van de beschikbare cijfers, verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen (vraag 2 en 3) van de Kamerleden Yesilgöz-Zegerius en Lodders van 1 juli 2020 (2020Z12910), die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt.
Voor de brievenbuspost naar landen buiten de EU is op dit moment geen indicatie te geven over de hoeveelheden in beslag genomen verdovende middelen. Brieven mogen vanwege het wettelijke briefgeheim niet zomaar geopend worden door de douane. Daarvoor is toestemming nodig van een Rechter-Commissaris.
Is het waar dat bij een proef van de Nederlandse douane tijdens een paar uur intensief controleren bij driekwart van de vijfhonderd pakketten onderzochte pakketten drugs werden gevonden? Zo ja, deelt u de mening dat dit een zeer verontrustend gegeven is? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
In het kader van een pilot, gericht op een intelligente, innovatieve en informatie gestuurde detectie van drugs, heeft de Nederlandse douane in 2019 en 2020 bij controleacties gericht op specifieke bestemmingslanden in enkele uren tijdsbestek honderden inbeslagnames van verdovende middelen in uitgaande post(pakket)zendingen naar landen buiten de EU gedaan. Doel van de pilot is om het misbruik van post- en pakketdiensten voor (internationale) drugshandel efficiënter en effectiever tegen te gaan. De pilot levert positieve resultaten op. Thans wordt bezien hoe we deze innovatieve manier van detecteren breder kunnen toepassen.
Is het waar dat de drugsverzendingen vanuit Nederland de samenwerking met buitenlandse justitiële autoriteiten onder druk zet omdat rechtshulpverzoeken met vertraging worden afgehandeld? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het Openbaar Ministerie krijgt van opsporingsinstanties vanuit een aantal landen signalen dat er veel verdovende middelen worden toegestuurd via de post vanuit Nederland. Deze signalen komen tot het OM via rechtshulp-kanalen, via contacten op (internationale) bijeenkomsten, maar ook bijvoorbeeld via de door Nederland in het buitenland gestationeerde Liaison Officers. Deze signalen zijn bijvoorbeeld gekomen vanuit Duitsland, Frankrijk, België, het Verenigd Koninkrijk, de Baltische staten, de Verenigde Staten, Hong Kong en Thailand. Er is vooralsnog geen indicatie dat de behandeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken met vertraging heeft plaatsgevonden.
Hoe komt het dat, ondanks de eerder aangekondigde intensivering van de opsporing van drugs in pakketten, de inspanningen van postorderbedrijven en het Postinterventieteam (Pit) toch nog naar schatting maandelijks 9.000 pakketten met harddrugs worden verstuurd?
De schatting van maandelijks 9.000 pakketten – zo blijkt uit navraag bij de betrokken diensten – betreft een extrapolatie van de vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Ten aanzien van deze schatting is dus voorzichtigheid geboden. In dit kader is met name relevant dat de post- en pakketstroom zeer omvangrijk is; zo maakt de Post- en Pakkettenmonitor van de Autoriteit Consument en Markt melding van het vervoeren van 576 miljoen pakketten in 2019, binnenlandse en grensoverschrijdende pakkettenbezorging samen. Tegen deze achtergrond is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de grote hoeveelheid pakketten met drugs aangeeft dat de opsporing nog meer geïntensiveerd moet worden? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen. Mede met dit doel wordt sinds dit jaar door politie (PIT), Openbaar Ministerie, douane, RIEC, het Ministerie van JenV, PostNL en het landelijk aanjaagteam ondermijning, actief samengewerkt in de zogeheten Regiegroep PPS Post- en Pakketdiensten. Uitgangspunt is de onderlinge samenwerking te intensiveren en de gezamenlijke informatiepositie te verstevigen. Daarvoor wordt momenteel gewerkt aan een fenomeengericht criminaliteitsbeeld. Dit criminaliteitsbeeld gaat de basis vormen voor een gezamenlijke strategische aanpak, waarbij ook zal worden bekeken hoe kan worden toegewerkt naar intelligente en effectieve toezicht en opsporing. Daarbij blijft de inzet bovenal gericht op slimme en gerichte controles en – gegeven de omvang van de totale pakketstroom – niet op het openmaken van alle pakketten. Om daar nog beter invulling aan te kunnen geven zal de controle-capaciteit van de Douane in de brief- en pakketpost worden uitgebreid.
Ik verwijs in dit verband graag tevens naar de beantwoording op de Kamervragen van de leden Kuiken en Moorlag van 28 januari 20193.
Waarom werkt het Pit alleen op structurele basis samen met PostNL en met andere postbedrijven op basis van casussen en meldingen?3 Acht u het nodig om ook met andere postbedrijven tot een structurele samenwerking te komen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het PIT is in de basis bedoeld als een samenwerking tussen overheid en de post- en pakketvervoerders (branche), dus niet alleen specifiek PostNL. De politie gaat daarom de samenwerking met andere pakketvervoerders intensiveren.
Deelt u de mening dat zolang niet te achterhalen valt wie de verzender van pakketten is het probleem niet goed kan worden aangepakt omdat degenen die de drugs verzenden buiten schot blijven? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat hier verandering in komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande reeds aan de orde is gesteld, worden momenteel mogelijke intelligente barrières in het kader van brede publiek-private samenwerking in kaart gebracht. Zowel intensivering van opsporing en vervolging als het idee van een legitimatieplicht zullen hierin worden betrokken.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat een legitimatieplicht voor verzenders van postpakketten naar het buitenland zal helpen bij het tegengaan van drugszendingen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan nog steeds van mening dat een legitimatieplicht ondanks het gegeven dat het om 9.000 pakketten per maand gaat «gelet op het totale volume aan pakketpost, de inbreuk op de privacy en de verzwaring van de administratieve lasten niet proportioneel [is] om drugscriminaliteit tegen te gaan»?4
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat het makkelijker moet worden om verzendingen te controleren op inhoud? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Wat vindt u van het idee dat politieambtenaren zelf de bevoegdheid moeten krijgen om een pakket te openen?
Ja, die mening deel ik. In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
Het bericht dat de Nederlandse regering waarschuwingen negeert over het financieren van een NGO met banden met terrorisme |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Dutch government ignored warnings about funding terror linked NGO»?1
Ja.
Hoeveel subsidie ontving de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) in de afgelopen jaren en dit jaar van de Nederlandse staat?
Nederland startte in september 2007 financiering van het Land Development 2 programma, dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. In daaropvolgende programma’s nam UAWC eveneens als uitvoerende partnerorganisatie deel aan door Nederland gefinancierde consortia en in 2013 werd UAWC, gezien bewezen expertise, kennis en capaciteit, trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management programma Fase 1. In 2017 startte Fase 2 van dit programma. Dit programma wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever en is erop gericht Palestijnse boeren te helpen toegang te behouden tot hun land en water. Daarnaast wordt ondersteuning geboden om zoveel mogelijk klimaatverantwoord te kunnen werken. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het effectief hergebruik van regenwater voor landbouw en advisering voor het planten van waterzuinige gewassen. Het consortium ontvangt een bijdrage van 11,7 mln. euro uit decentrale middelen voedselzekerheid (ODA artikel 2.1) voor een periode van 4 jaar (2017–2020). Dit jaar werd 1,27 mln. euro uitbetaald aan UAWC. Tussen 2013 en 2017 was UAWC de trekker van een consortium dat een programma uitvoerde dat gericht was op het vergroten van de landbouwproductie en inkomsten van Palestijnse boeren. De totale bijdrage voor dat programma was 8,5 mln. euro. Tevens werkt Nederland met UAWC samen in de volgende andere programma’s: Women Peace and Humanitarian Fund en het Multidonor Agricultural Programme van de FAO (samen met onder meer de EU). UAWC voert daarnaast projecten uit met financiering van de EU, een brede groep landen en meerdere internationale NGOs.
Kunt u bevestigen dat de UAWC banden onderhoudt met dePopular Front for the Liberation of Palestine (PFLP)?
Nee, er zijn geen aanwijzingen bekend bij Nederland en andere donoren dat UAWC banden onderhoudt met de PFLP. Subsidiering had dan geen doorgang kunnen vinden.
Het kabinet verwerpt terrorisme en verwacht van alle partners waarmee wordt samengewerkt dat zij zich niet schuldig maken aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien of andere activiteiten die strijdig zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Dit wordt uiteraard standaard besproken met alle organisaties waarmee Nederland samenwerkt, ook in de Palestijnse gebieden, inclusief UAWC.
Voordat UAWC in 2013 de leidende rol kreeg in het consortium heeft Nederland uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren, ondanks het feit dat enkele medewerkers van UAWC in Israëlische administratieve detentie hadden gezeten. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie door de EU en/of de VN. De bestuursleden van UAWC komen evenmin voor op EU-sanctielijsten.
In de samenwerkingsovereenkomst met UAWC is vastgelegd dat de Nederlandse financiering niet gebruikt mag worden voor doeleinden die in strijd zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Uit het Nederlands toezicht op UAWC zijn geen aanwijzingen gekomen dat UAWC en de partners in het consortium de Nederlandse bijdrage anders gebruikt hebben dan zoals is overeengekomen. Het toezicht bestaat uit werkbezoeken, financiële en inhoudelijke rapportages en onafhankelijke audits door internationale auditorganisaties. Uit eerdere internationale controles en uit het Nederlands toezicht op UAWC zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen van banden tussen UAWC en organisaties op een internationale terreurlijst.
Na de arrestatie van de twee medewerkers van UAWC op verdenking van het plegen van een bomaanslag bleek dat beiden niet betrokken waren bij de project management unit van het Nederlandse project. Bij nader archiefonderzoek naar aanleiding van deze schriftelijke vragen is echter geconstateerd dat zij wel een deel van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. In 2017 hebben beide personen, net als andere medewerkers van NGO’s die door Nederland worden gesteund, voor de periode van 1 jaar een pasje gekregen van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah waarmee zij zich konden identificeren als medewerkers van een partnerorganisatie van de Nederlandse vertegenwoordiging. Ook andere landen geven papieren aan medewerkers van partnerorganisaties waarmee zij kunnen aantonen voor de vertegenwoordigingen van die landen projecten uit te voeren.
Zoals ik eerder in deze brief aangaf was de informatie dat de twee personen die verdacht zijn van het plegen van een bomaanslag salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten van het door Nederland gefinancierde programma met UAWC voor mij direct reden om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. Het kabinet acht zorgvuldig handelen op dit punt dermate belangrijk dat Nederland een extern onderzoek zal laten verrichten naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn, alvorens een besluit kan volgen over de verdere samenwerking met UAWC. Met het aanhouden van betalingen en verder onderzoeken van de feiten volgt Nederland de standaard aanpak die in alle vergelijkbare gevallen, in alle landen gehanteerd wordt.
Nederland heeft hierbij ook nauw contact met andere donoren van UAWC. Net als Nederland nemen zij beschuldigingen over mogelijke banden van medewerkers van UAWC met terroristische organisaties uitermate serieus. Geen van deze landen heeft in de jaren dat Nederland met UAWC samenwerkt, zowel voor als na de aanslag van augustus 2019, hierom reden gezien UAWC uit te sluiten van directe of indirecte financiering. Evenmin is in onderzoek van andere donoren geconstateerd dat er banden bestaan tussen UAWC en PFLP. Geen van de andere donoren heeft besloten betalingen aan te houden.
Op dit moment zijn de twee personen verdachten. Nederland volgt de zaak nauwgezet.
Klopt de bewering dat de PFLP te karakteriseren is als een terreurgroep die de staat Israël wil vernietigen? Is deze organisatie bijvoorbeeld schuldig aan een dodelijke bomaanslag op 23 augustus 2019?
De EU en dus ook Nederland heeft de PFLP aangemerkt als terroristische organisatie. De groepering staat op de Europese terrorismelijst. Israël verdenkt PFLP van de bomaanslag van 23 augustus 2019.
Kunt u bevestigen dat (voormalig) medewerkers van de UAWC, zoals dhr. Abdul Razaq Farraj, berecht zijn of worden om steun of deelname aan terroristische activiteiten?
Zie antwoord op vraag 3.
Heeft u gereageerd op brieven van de UK Lawyers for Israel (UKLFI) aan de Nederlandse staat, in mei 2019 en mei 2020, met informatie over de banden tussen UAWC en PFLP? Zo ja, bent u bereid deze antwoorden openbaar maken? Zo nee, waarom heeft u hier niet op gereageerd, en bent u voornemens dit alsnog te doen?
In mei 2019 schreef UK Lawyers for Israel de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah aan, die de brief vervolgens op 19 juni 2019 beantwoord heeft. De strekking daarvan is dat de Nederlandse overheid geen informatie bezit die leidt tot de conclusie dat de Nederlandse financiële bijdrage aan UAWC gebruikt is door organisaties die door Nederland en de EU als terroristische organisaties zijn aangemerkt. De brieven van mei en juni 2020 van UKLFI zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken beantwoord op 20 juli 2020. Dit antwoord wordt als bijlage bij deze brief gevoegd3.
Wilt u in kaart brengen welke door Nederland gesubsidieerde organisaties, zoals de UAWC, banden hebben met terreurgroepen, en de financiering van deze organisaties zo snel mogelijk stopzetten?
Fondsen van Nederland worden pas verstrekt zodra zorgvuldige beoordelingsprocedures zijn doorlopen. Conform internationale en Nederlandse audit richtlijnen vindt er toezicht plaats gedurende de uitvoering van de programma’s en vindt er controle plaats op de daadwerkelijke uitvoering van projecten. Beschuldigingen van steun aan terroristische organisaties worden door Nederland uitermate serieus genomen en individueel onderzocht en beoordeeld. Indien wordt geconstateerd dat er sprake is van schending van de (subsidie)voorwaarden worden maatregelen getroffen, waarbij het opschorten of beëindigen van de bijdrage vanzelfsprekend tot de mogelijkheden behoort (zie ook de antwoorden op Kamervragen van de leden Ten Broeke, Van der Staaij en Voordewind d.d. 30 augustus 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3027).
Wilt u tevens zo snel mogelijk de directe of indirecte financiering van organisaties, die op basis van hun doelstellingen of middels hun activiteiten een boycot van, of sancties tegen Israël nastreven of bevorderen, beëindigen, in het bijzonder van organisaties die daarin een voortrekkersrol spelen?2
Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) tegen Israël propageren.
Het feit dat organisaties de beweging die oproept tot Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) ondersteunen is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering van deze organisaties, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in diens uitspraak op 11 juni jl.
De gevolgen voor huurders tijdens en na gedwongen verhuizing |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u aangeven wie er precies in aanmerking komt voor de compensatie van verhuiskosten, voor mensen die gedwongen moeten verhuizen omdat hun onveilige huis versterkt moet worden, en wie niet?1
Deze zomer is er gewerkt aan zowel een set afspraken om vergoedingen voor huurders en eigenaren in de versterkingsopgave die vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zoveel als mogelijk gelijk te trekken. Daarnaast zet ik in op een eenmalige tegemoetkoming voor huurders die reeds in een wisselwoning hebben gezeten of op dit moment zitten en niet met de bovengenoemde voorstellen zijn geholpen. In mijn Kamerbrief «HEFT/EI en vergoedingen voor huurder van 7 september 2020 staat opgenomen hoe de afspraken en de regeling worden vormgegeven. Het voornemen is om de afspraken die toezien op het zoveel als mogelijk gelijktrekken van vergoedingen voor eigenaren en huurders in de versterkingsopgave alsmede de tegemoetkomingsregeling per 1 oktober aanstaande in te laten gaan.
Op welke termijn wordt er invulling gegeven aan genoemde voorstellen voor een rechtvaardige verhuiskostenvergoeding? Bent u bereid een uiterste datum te noemen van bijvoorbeeld 1 oktober 2020? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat de regeling gelden met terugwerkende kracht? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat ook deze bewoners worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat het nodig is dat mensen naar de rechter moeten stappen om zo hun verhuiskostenvergoeding te bevechten, zoals nu het geval is in Appingedam? Wie draait er op voor de kosten die daar gemaakt worden?
Zoals vermeld in Kamerbrief (Kamerstuk 33 529, nr. 716) vind ik het van belang dat een gang naar de rechter wordt voorkomen. De afspraken die worden gemaakt om vergoedingen voor huurders en eigenaren in de versterkingsopgave die vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zoveel als mogelijk gelijk te trekken beogen juist dergelijke geschillen te voorkomen.
Weet u dat het binnenklimaat van de inmiddels versterkte en verduurzaamde huurwoningen in bijvoorbeeld Middelstum en Loppersum, als te warm, benauwd en vochtig wordt bestempeld door meerdere huurders? Wat is daarop uw reactie?
Navraag bij de corporaties die deze woningen in beheer hebben leert dat bij sterk geïsoleerde woningen (nul op de meter) dit soort klachten (te warm, benauwd en vochtig) incidenteel voorkomen. De woningen zijn zo goed geïsoleerd dat dit een andere benadering qua stoken en ventileren vergt. Als dat niet gebeurt dan kan het snel te warm of te vochtig worden omdat de lucht niet weg kan via kieren en gaten. Door middel van coaching van een energiecoach en/of begeleiding vanuit de woningcorporatie leren bewoners hiermee om te gaan. In een incidenteel geval is in overleg met de bewoner gezocht naar een andere woning.
Te warm, benauwd en vochtig zijn klachten die vaker voorkomen bij sterk geïsoleerde woningen. Dat zien we landelijk terug en staat los van de versterking van de woningen.
Bent u op de hoogte van de gezondheidsklachten van veel mensen als gevolg van dat binnenklimaat? Wat is daarop uw reactie?
Navraag bij de KR8-corporaties leert dat één bewoner zich bij hun heeft gemeld met zware klachten. Uit meting van de woning is gebleken dat de klachten niet gerelateerd kunnen worden aan de kwaliteit van de woning. Zoals ik in het vorige antwoord aangaf wordt er veel aandacht besteed aan het leren omgaan met het binnenklimaat in de nieuwe woningen.
Is er inmiddels onderzoek geweest naar de verhouding gezondheidsklachten en verduurzaamde woningen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid zo’n onderzoek in te stellen? Wilt u dat baseren op het onderzoek waar GGD-Groningen inmiddels mee gestart is?
Ik heb bij de GGD Groningen navraag gedaan naar het in deze vraag genoemde onderzoek. De GGD Groningen heeft mij gemeld dat er geen onderzoek is gestart. Voor wat betreft de gesignaleerde problemen en mogelijke oplossingen daarvoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6. Voorts heeft de Gezondheidsraad op 14 juli 2020 een advies uitgebracht «Gezonde energietransitie in de gebouwde omgeving». De Gezondheidsraad schetst in dit advies mogelijkheden om de positieve gezondheidseffecten van de energietransitie in de gebouwde omgeving uit te breiden en de onbedoelde negatieve gezondheidseffecten te beperken. Het kabinet zal dit najaar op het advies van de Gezondheidsraad reageren.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze mensen zo snel mogelijk in een gezonde woning leven?
Zie antwoord vraag 7.
Het evaluatierapport van de schoonmaak van Ogoniland |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «No clean-up, no justice» van Amnesty International, Friends of the Earth Nigeria, Friends of the Earth Europe en Milieudefensie?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport?
Het rapport schetst een schokkend beeld van de vervuiling van de Niger Delta en de gevolgen voor de bevolking. Dit soort rapporten zijn erg belangrijk, omdat hiermee weer bevestigd wordt dat het schoonmaken van de vervuiling in de Nigerdelta een moeizaam proces is, dat een lange adem zal vergen.
Hoe kan het zijn dat maar in 11% van de vervuilde gebieden in de Nigerdelta is gestart met de schoonmaak? En waarom waren deze plekken alweer verlaten nog voor de COVID-19 pandemie uitbrak?
De Niger Delta is ruim twee keer zo groot als Nederland en de schoonmaak een enorme en uiterst complexe operatie. De schoonmaak wordt uitgevoerd door Hydrocarbon Pollution Remediation Project (HYPREP) welke is opgericht door het Nigeriaanse Federale Ministerie van Milieu en voor een aanzienlijk deel wordt gefinancierd door oliebedrijven, waaronder Shell. Het gebied Ogoniland, waar de schoonmaak plaats vindt, beslaat ongeveer 1.000 km2, en is ingedeeld in sublocaties. Ongeveer 5% van deze locaties zijn gecategoriseerd als eenvoudig en 95% als complex.
De schoonmaak is gestart in deze eenvoudige locaties. Door hiermee te beginnen kunnen de aannemers zich vertrouwd maken met het terrein en ervaring op doen alvorens met de complexere locaties te beginnen. HYPREP heeft recent nieuwe locaties, inclusief complexe locaties, toegekend aan aannemers die klaar zijn om de schoonmaak te starten.
De schoonmaak verloopt helaas langzamer dan verwacht. De selectie van gedegen, gekwalificeerde aannemers is niet eenvoudig gebleken. Werkzaamheden waren al voor het uitbreken van de COVID-19 pandemie om verschillende redenen vertraagd of gestaakt. Om de organisatorische capaciteit van HYPREP te verbeteren zal UNEP op verzoek van de Nigeriaanse autoriteiten HYPREP naar verwachting de komende 5 jaar ondersteunen en daarbij ook de organisatie herstructureren.
Hoe kan het zijn dat gemeenschappen die leven in dat gebied nog steeds geen drinkbaar water hebben? Wat kunt u eraan doen om dit verhelpen?
Een van de aanbevelingen die UNEP deed in een rapport van 2011 is de voorziening van schoon drinkwater aan zwaar getroffen gemeenschappen. HYPREP is namens de Nigeriaanse autoriteiten en oliemaatschappijen hier verantwoordelijk voor. Selectie van de gemeenschappen gebeurt op basis van samples, waarna een aanbestedingsprocedure volgt. De duurzame voorziening van schoon drinkbaar water voor de hele bevolking is een taak en functie van de Nigeriaanse autoriteiten (zowel federaal als op deelstaatniveau).
Nederland speelt al sinds 2013 een mediërende rol in de schoonmaak van de vervuilde gebieden van de Bodo-gemeenschap in Ogoniland in de Niger Delta. In dialoog met HYPREP en verschillende Nigeriaanse autoriteiten verantwoordelijk voor de implementatie van HYPREP, kaart de ambassade de voortgang van de schoonmaak en eventuele obstakels aan. Zo spreekt de ambassade regelmatig over de implementatie van noodmaatregelen, bijvoorbeeld ten aanzien van de voorziening van drinkwater en het verlenen van gezondheidszorg. Deze maatregelen zijn in de eerste plaats van belang voor de gezondheid maar ook belangrijk voor het behouden van een constructieve relatie met de getroffen gemeenschappen en de continuering van de schoonmaak.
Bent u bereid zich in te zetten om de opstart van de complexere sites aan te moedigen?
Een technisch correct en effectief proces is van belang, ook om te vermijden dat er meerdere malen naar dezelfde locaties teruggekeerd moet worden. De opstart van complexere sites kan gestart worden wanneer er voldoende resultaat is geboekt in de eenvoudiger sites, en er voldoende ervaring beschikbaar is om de complexe sites effectief schoon te maken.
Bent u bereid de schoonmaak van de Nigerdelta prioriteit te maken? Wat is uw reactie op deze en de andere aanbevelingen van het rapport aan Nederland?
De situatie in de Nigerdelta is altijd een prioriteit van Nederland geweest in de relatie met Nigeria. Nederland ondersteunt al jaren maatschappelijke organisaties in de Niger Delta en speelt sinds 2013 een actieve rol bij de realisering van een duurzame schoonmaak van delen van de Niger Delta. Nederland zal met alle betrokken partijen in overleg blijven met als doel dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen.
Wat vind u van de rol van Shell Nigeria in het bestuur van de verantwoordelijke organisatie voor de schoonmaak, HYPREP? Deelt u de mening dat dit belangenverstrengeling is? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur van HYPREP is een gebalanceerd bestuur waarin verschillende belanghebbenden, inclusief de gemeenschappen en de private sector, worden vertegenwoordigd. De rol van Shell Nigeria in HYPREP is essentieel voor een goed verloop van de schoonmaak. Dit door haar rol als oliebedrijf en operator van pijpleidingen, haar relatie met de olieproducerend gastgemeenschappen, en haar rol in het voorkomen van verdere olievervuiling. Daarbij financiert Shell de olieschoonmaak voor een aanzienlijk deel. Door de diverse samenstelling van het bestuur en de actieve rol die het speelt bij de monitoring van dit project wordt er alles aan gedaan om belangenverstrengeling en de perceptie daarvan te vermijden. De technische en organisatorische assistentie en betrokkenheid van UNEP is daarbij van meerwaarde.
Kunnen we niet minimaal van Shell en de andere oliemaatschappijen die verantwoordelijk zijn voor de gigantische vervuiling eisen dat verdere olie spills worden voorkomen, zoals nu nog steeds gebeurt? Bent u bereid deze bedrijven hierop aan te spreken?
De vervuiling in de Nigerdelta wordt veroorzaakt door verschillende factoren. Olievervuiling door oliemaatschappijen is er daar een van. Een andere belangrijke factor is oliediefstal waarbij pijpleidingen beschadigd worden. Bedrijven zoals Shell worden regelmatig aangesproken op hun activiteiten en maatschappelijk verantwoord ondernemen in de Nigerdelta. Het voorkomen van verdere olie spillsvergt een holistische benadering, waar de gemeenschappen, het maatschappelijk middenveld, de private sector, en de Nigeriaanse overheid bij betrokken worden.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart brengen en deze aan moeten pakken. Dit onderwerp is een belangrijk onderdeel van de dialoog die wordt gevoerd met oliemaatschappijen.
Vindt u de situatie van de schoonmaak van de Nigerdelta nog steeds «te complex» voor een goed/fout afweging over de rol van Shell, inzake de afweging over het toestaan van deelname aan handelsmissies conform de motie Alkaya/Van den Hul?2 3
Alle Nederlandse bedrijven worden bij deelname aan een handelsmissie getoetst aan het IMVO-kader conform de motie Alkaya/Van den Hul. Op het moment dat een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie verklaart het bedrijf de OESO-Richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Indien het redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf zich de facto niet aan de OESO-richtlijnen houdt, zal de RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf. Het toetsingskader voor handelsmissies is gericht op het verbeteren van de situatie en niet op het uitsluiten van bedrijven.
Wanneer heeft Shell te veel foute dingen gedaan om wél te worden uitgesloten van de handelsmissies?
Zoals gesteld in de Kamerbrief Uitvoering gewijzigde motie van de leden Alkaya en Van den Hul (motie 26 485, nr. 302) over naleving OESO-richtlijnen door bedrijven die meegaan op handelsmissie, zijn er verschillende situaties waarin een bedrijf kan worden uitgesloten van handelsmissies. Indien een IMVO-beleid van een bedrijf onvoldoende wordt bevonden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan dit aanleiding zijn voor een verbetertraject met het bedrijf. Wanneer een bedrijf weigert het verbetertraject uit te voeren, kan dit uitsluiting van deelname tot gevolg hebben. RVO onderzoekt tevens of het bedrijf voorkomt op de World Bank list of ineligible firms and individuals en toetst aan de FMO-uitsluitingslijst. Als het bedrijf voorkomt op Wereldbanklijst of onder de FMO-uitsluitingslijst valt, wordt het bedrijf uitgesloten van deelname. Een bedrijf dat veroordeeld is voor corruptie, wordt uitgesloten van deelname aan handelsmissies totdat het kan aantonen dat het passend beleid heeft geïmplementeerd.
Is er al vooruitgang met de belofte van de olie- en gassector voor een plan van aanpak Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in hun productie- en handelsketens, zodat dit soort schandalen vermeden kunnen worden in de toekomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de olie- en gassector heeft nog geen gezamenlijk plan van aanpak Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) gepresenteerd, zoals gevraagd door het kabinet in de Kamerbrief van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) inzake kabinetsreactie NCP-rapport naleving OESO-richtlijnen door de Nederlandse olie- en gassector.
Op 8 mei jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brancheorganisaties binnen de olie- en gassector hierop aangesproken en daarbij aangegeven dat hun leden in ieder geval zelf transparant behoren te zijn over hun gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de verwachting van het kabinet dat bedrijven de OESO-richtlijnen naleven. Ook worden deze ontwikkelingen meegenomen in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid.
Kunt u toezeggen dat de schoonmaak van de Nigerdelta prioriteit wordt gemaakt voor de Nederlandse ambassade in Nigeria?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 is de schoonmaak al vele jaren een prioriteit van de ambassade. Nederlands zal het maatschappelijk middenveld in de Delta blijven steunen en de ambassade een stuwende en bemiddelende rol blijven spelen in het realiseren van een voortvarende en duurzame schoonmaak van de Niger Delta.
Bent u bekend met het artikel «Een soft maar gevaarlijk wapen: moderne oorlogsvoering richt zich op beïnvloeding van de bevolking»?1
Ja.
Bent u bekend met het gebruik van de Behavioural Dynamics Methodology (BDM) binnen Defensie? Zo ja, wat vindt u van de methode en het gebruik? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij zijn hiermee bekend. Het is al langer kabinetsbeleid dat departementen pilots uitvoeren met het toepassen van gedragsinzichten. Voor het opstellen en uitvoeren van effectief beleid is het van belang dat vanuit het perspectief van de doelgroep wordt gekeken naar wat hun reactie op bepaalde maatregelen kan zijn.2 In 2018 informeerde dit kabinet de Kamer dat de toepassing van gedragswetenschappelijke inzichten voortaan deel uitmaakt van het Integraal Afwegingskader (IAK) voor beleid en regelgeving.3
Militaire inzet verschilt hierin niet van ander overheidsbeleid. Ieder conflict draait om het gedrag van mensen. Daarbij spelen conflicten zich tegenwoordig vaak af tussen de lokale bevolking waarbij de grens tussen strijders en burgers niet altijd duidelijk is. Door gedragsonderzoek onder lokale bevolkingsgroepen ontstaat hierin beter inzicht en kan Defensie daar gerichter op inspelen. Bijvoorbeeld door naast fysieke- ook niet-fysieke middelen in te zetten met minder kans op burgerslachtoffers. Of om militaire activiteiten beter aan de lokale bevolking uit te kunnen leggen en zo meer begrip, draagvlak en steun te creëren.
In november 2017 ontving de Tweede Kamer een eerste rapportage van pilots die de overheid met de toepassing van gedragsinzichten heeft uitgevoerd.4 Eén daarvan betrof het programma van Defensie in de MINUSMA-missie in Mali om de bevolking beter tegen geïmproviseerde explosieven (IED’s) te beschermen. Na onderzoek met de Behavioural Dynamics Methodology (BDM) werd de doelgroepgerichte communicatie aan de lokale omstandigheden aangepast. Hierna meldde de lokale bevolking meer IED-locaties die vervolgens onschadelijk konden worden gemaakt. Met deze methodiek wordt het instrumentarium van Defensie dus verbreed en wordt Defensie effectiever.
Is de top van Defensie op de hoogte van het gebruik van de BDM-methodiek? Zo ja, hoe kijken zij tegen deze methodiek aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de BDM-methode ontwikkeld is door het moederbedrijf van Cambridge Analytics en voor veel geld door Defensie ingekocht? Waarom is de Kamer nooit geïnformeerd over de samenwerking met dit omstreden bedrijf?
De basis van BDM is ontwikkeld door de SCL-groep die ook het moederbedrijf van Cambridge Analytica was. Defensie kocht de BDM-cursus in 2017 niet bij Cambridge Analytica, maar bij SCL-Defence. Dit was voordat in 2018 de gebeurtenissen rondom Cambridge Analytica bekend werden. Daarbij was de ophef rond Cambridge Analytica niet gerelateerd aan het gebruik van BDM, maar aan het overschrijden van juridische en ethische grenzen bij grootschalige data-mining, data-analyse en micro-targeting in relatie tot verkiezingen. Het gebruik van big-data maakte geen deel uit van de opleiding die Defensie kocht. Verder is BDM volgens Defensie een instrument en de ethiek van het gebruikte middel bevindt zich in de gebruiker en niet in het instrument.
Klopt het dat een ethisch kader lijkt te ontbreken bij de toepassing van de BDM-methode, zoals in het artikel wordt gesteld? Is er een vastgesteld ethisch kader voor het gebruik van de BDM-methode? Zo ja, kan de Kamer die ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Net als bij alle andere inzet van de krijgsmacht, gelden bij het gebruik van BDM de bestaande ethische kaders. Militairen worden opgeleid met de gedragscode en zij krijgen diverse lessen over ethiek en ethische dillema’s. De principes proportionaliteit en subsidiariteit zijn evenals het humanitair oorlogsrecht altijd leidend. Deze kaders zijn ook steeds toegepast tijdens de pilots met BDM. In lijn met het kabinetsbeleid gaat Defensie het toepassen van gedragsinzichten de komende tijd verder vormgeven.
Is de toepassing van de BDM-methode getoetst aan het oorlogsrecht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van die toetsing?
Ja. De toepassing van de BDM is onderwerp geweest van juridisch advies. De methode is als zodanig niet in strijd met het recht, waaronder het oorlogsrecht. Wel is van belang dat de methode wordt toegepast in overeenstemming met het toepasselijk juridisch kader voor de inzet als geheel, waaronder de mensenrechten en het oorlogsrecht. Dit geldt bij alle militaire inzet.
Klopt het dat Defensie geoefend heeft met deze methode in het Caribisch gebied? Zo ja, wat was de maatschappelijke impact van deze oefening? Klopt het dat er een evaluatie heeft plaatsgevonden? Wat is er met deze evaluatie gebeurd?
Ja. Defensie heeft in 2016 in het Caribisch gebied een pilot met de BDM uitgevoerd. Het betrof een onderzoek naar het draagvlak onder de bevolking voor de aanwezigheid van Nederlandse militairen. Hieruit bleek dat er bij de lokale bevolking geen weerstand was tegen de aanwezigheid van Nederlandse militairen. Verder bleek de lokale bevolking niet goed op de hoogte van de taken en bevoegdheden van de Nederlandse militairen. Een aantal aanbevelingen uit het rapport is opgepakt, zoals bijvoorbeeld het communiceren in het Papiamento in plaats van in het Nederlands. Voor zover bekend heeft deze pilot geen maatschappelijke impact gehad. Net als andere oefeningen bij Defensie is deze oefening intern geëvalueerd.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de BDM-methode niet te communiceren met de Tweede Kamer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Klopt het uit het artikel naar voren komende beeld dat pas in derde instantie de inkoop van de BDM-methode door middel van een aanbesteding wordt ingekocht? Zo ja, waarom is in de eerste twee gevallen niet gekozen voor aanbesteding, mede ook gezien de hoogte van de bedragen?
De eerste keren is gebruik gemaakt van rechtstreekse opdrachtverstrekking op grond van uitzonderingsbepalingen in de Europese aanbestedingsregelgeving. Mede naar aanleiding van de pilots is besloten het traject met BDM voort te zetten. Om invulling te geven aan de structurele opleidingsbehoefte wil Defensie een meerjarige raamovereenkomst afsluiten. De financiële omvang hiervan vergt een aanbestedingsprocedure. Dit proces is in 2019 gestart.
In welke mate overlapt het gebruik van de BDM-methode met het takenpakket van de MIVD? Zijn er afspraken vastgelegd over samenwerking en afstemming met de MIVD bij het gebruik van BDM?
Zowel de ingezette Nederlandse eenheden als de MIVD willen meer inzicht krijgen in het gedrag van de lokale bevolking en strijdende partijen. Daarbij hebben beide hun eigen manier van optreden. De militaire eenheden treden de lokale bevolking bij inzet van BDM transparant en met open vizier tegemoet en leggen daarover in de lijn verantwoording af. De MIVD opereert in voorkomend geval onder de WIV. Om te voorkomen dat hierbij in een operatiegebied vermenging of overlap ontstaat, kunnen hierover afspraken worden gemaakt. Zo kan de MIVD op de hoogte worden gehouden van gepland en lopend gedragsonderzoek.
Wie houdt binnen Defensie toezicht op het gebruik van de BDM-methode? Waaraan wordt dat toezicht getoetst?
De commandant van de ingezette eenheid is verantwoordelijk voor alle activiteiten van zijn of haar eenheid en bewaakt daartoe het mandaat en de juridische kaders, inclusief de ethische aspecten. In de nationale lijn legt de commandant verantwoording af aan de CDS.
Hoe kijkt u aan tegen vormen van psychologische oorlogsvoering en de rol van de Kamer in de besluitvorming hierover?
Psychologische operaties (PsyOps) maken deel uit van de mogelijkheden die een militaire commandant heeft bij de uitvoering van de opdracht. De commandant acteert hierbij binnen de geldende juridische kaders en in overeenstemming met de voor desbetreffende operatie gemaakte afspraken. PsyOps kunnen alleen worden ingezet op de door het politiek-strategisch niveau goedgekeurde doelgroepen. Bijvoorbeeld bij NAVO-operaties gebeurt dat door de Noord Atlantische Raad. De Tweede Kamer wordt hierover in voorkomend geval conform de bestaande procedures voor de inzet van de krijgsmacht geïnformeerd.
De uitzending van Nieuwsuur over illegale hondenhandel |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van 25 juni jl. over de illegale handel in honden en puppy’s?1
Ja.
Op welke wijze hebt u tot dusver uitvoering gegeven aan de eerdere motie-Weverling (Kamerstuk 28 286, nr. 1084) om in overleg te treden met probleemlanden over het verbeteren van de handhaving op Europese wettelijke vereisten voor export van honden en het inzichtelijk maken van malafide import- en exportstromen? Met welke landen en wanneer heeft u tot dusver gesproken?
In EU-verband wordt, mede op Nederlands initiatief, samengewerkt om illegale hondenhandel aan te pakken. Nederland is koploper op het gebied van Identificatie & Registratie (I&R) en zal deze voortrekkersrol verder intensiveren door aandacht te vragen voor ons I&R-systeem en samen met partners te zoeken naar de mogelijkheden voor een Europees I&R of binnen de EU inter-operabele I&R-systemen. De vrijwillige initiatief werkgroep over de handel in honden en katten, die functioneert onder het EU Platform Dierenwelzijn en onder Nederlands voorzitterschap, is een gremium waaraan zowel lidstaten als ngo’s deelnemen. Deelnemende landen zijn België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Finland, Hongarije, Ierland, Italië, Roemenië, Slowakije, Spanje en Portugal. Hier wordt kennis en ervaring gedeeld over I&R-systemen en registratiesystemen voor fokkers in de verschillende lidstaten waartussen handel plaatsvindt en wordt gekeken waar onderlinge samenwerking mogelijk is. Goede voorbeelden over beleid en handhaving worden uitgewisseld binnen deze werkgroep. Daarnaast voert het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit een ketenanalyse uit naar handel in en fokkerij van honden. Dit onderzoek geeft inzicht in de kritieke momenten in het leven van een hond waarin welzijnsproblemen kunnen ontstaan. Mijn beleid richt zich op die kritieke momenten en het onderzoek biedt mogelijkheden om specifieke problemen aan te pakken, door barrières op te werpen en interventies te doen. Het onderzoek wordt in het najaar opgeleverd.
Door zowel het laten doen van onderzoek, als het internationaal opereren om het dierenwelzijn in hondenhandel te verbeteren, geef ik uitvoering aan de motie Weverling (Kamerstuk 28 286, nr. 1084).
Wat is de stand van zaken van de verbetering van het identificatie- en registratiesysteem van honden, waarvan u in antwoord op eerdere vragen aangaf ermee bezig te zijn? Welke concrete verbeteringen in dit systeem zijn inmiddels gerealiseerd?2
In het vernieuwde I&R-hond worden meer betrokkenen bij I&R-hond geregistreerd, is het hondenpaspoort verplicht voor alle honden en worden technische verbeteringen gedaan. Ook wordt er een sluitende chiplogistiek en paspoortlogistiek gerealiseerd.
Door de registratie van de betrokken fokker, dierenarts of chipper is het bekend waar de hond vandaan komt, wie de hond heeft gechipt en van een paspoort heeft voorzien. De sluitende chip- en paspoortlogistiek zorgt ervoor dat de laatste schakel in de keten terug te vinden is, mocht een chip of paspoort toch in het illegale circuit belanden. Inwerkingtreding van de verbeterde I&R en het hondenpaspoort zijn voorzien halverwege 2021.
Welke doelstellingen of termijnen zijn gesteld voor wat betreft de sluitende chiplogistiek en de registratie?
Inwerkingtreding van de verbeterde I&R en het hondenpaspoort zijn voorzien halverwege 2021.
Hoeveel honden zijn er in het afgelopen jaar en in de jaren daarvoor vanuit het buitenland geïmporteerd naar Nederland? Kunt u aangeven hoeveel honden in dierenasiels geïmporteerd zijn uit het buitenland?
In 2019 zijn er volgens de beschikbare I&R-data 31.022 honden geïmporteerd
In 2018 zijn er 30.279 honden geïmporteerd volgens de beschikbare I&R data.
Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel honden in dierenasiels geïmporteerd zijn vanuit het buitenland.
Hoe vaak is in het afgelopen jaar geconstateerd dat honden op illegale wijze, dus buiten de voorgeschreven procedures om, geïmporteerd werden of dat dit geprobeerd is? Hoe vaak is in het afgelopen jaar geconstateerd dat bij de import van honden gebruikgemaakt is van valse registratiepapieren?
Bij inspecties in 2019, naar aanleiding van meldingen, zijn twee keer onjuistheden geconstateerd bij identificatiedocumenten en zijn drie keer onjuistheden geconstateerd bij de rabiësvaccinatie.
Bent u bekend met signalen dat dierenartsen bedreigd of beïnvloed worden door malafide hondenhandelaren om signalen over malafide handel of dierenmishandeling niet naar buiten te brengen?
Nee, ik heb daarover geen signalen ontvangen.
Kunt u door middel van een overzicht per jaar over de afgelopen vijf jaar aangeven hoeveel gevallen van illegale hondenhandel in de afgelopen jaren aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zijn gemeld? Kunt u vervolgens aangeven wat de aard van de meldingen is en wat er met de verschillende meldingen is gebeurd qua opvolging, zoals onderzoek of inspectie? Bij hoeveel meldingen is er geen opvolging gegeven? Wat is de reden dat er geen opvolging is gegeven? Hoeveel meldingen zijn uiteindelijk afgehandeld en hoeveel meldingen hebben tot strafrechtelijke vervolging geleid?
Meldingen worden sinds 2017 vastgelegd in de categorieën welzijn, laag rabiësrisico en hoog rabiësrisico. In de jaren 2015 en 2016 werd dit niet op deze manier vastgelegd.
392
348
109
849
391
183
150
724
271
190
55
516
424
424
324
324
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Risicogericht toezicht betekent dat we vooral daar inspecties uitvoeren waar we (op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties) de kans op overtreding van de regels voor de handel in gezelschapsdieren het grootst achten. Ongeveer 30% van de meldingen over illegale hondenhandel leidt tot directe actie. Meldingen die niet direct worden opgepikt worden wel geregistreerd en bewaard.
De voornaamste reden van het niet oppakken van meldingen was een gebrek aan aanknopingspunten. Een nadere toelichting hierop vindt uw Kamer in het antwoord op vraag 9.
Illegale hondenhandel is in zichzelf echter geen in de wet opgenomen strafbaar feit, maar het kan zich uiten in verschillende formeel-juridische strafbare feiten zoals overtredingen van de Dierenwelzijnswet en valsheid in geschrift. Uit de registratiesystemen van het OM kan derhalve niet achterhaald worden hoeveel zaken gerelateerd aan illegale hondenhandel de afgelopen jaren door het OM zijn verwerkt en of dit tot een veroordeling heeft geleid.
De inzet op het tegengaan van illegale hondenhandel is verhoogd. Voor toezicht en handhaving bij gezelschapsdieren (specifiek honden en katten) heeft de NVWA sinds 2020 10 fte beschikbaar. Voor 2020 was dit 5 fte. In maart van dit jaar zijn de politie, NVWA en de Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) een tasforce hondenhandel gestart om de handhaving op hondenhandel zo effectief mogelijk te laten verlopen. Zowel op strategisch als op operationeel niveau wordt samengewerkt. Doel van de taskforce is het bevorderen van de naleving van wet- en regelgeving en het aanpakken van misstanden in hondenhandel, om dierenwelzijn en diergezondheid te waarborgen. Dit doel wordt bereikt door slimme samenwerking en het efficiënt inzetten van de beschikbare capaciteit en informatie.
Herkent u de signalen dat de NVWA na veel meldingen van illegale hondenhandel helemaal geen actie onderneemt? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit komt?
Alle klachten en meldingen over hondenhandel worden beoordeeld door een inspecteur. Het is daarbij belangrijk dat de melding voldoende informatie en aanknopingspunten bevat. Dit betekent dat er een goede omschrijving is en dat er foto’s en/of filmmateriaal beschikbaar is. Als de NVWA risico’s ziet voor dier- en/of volksgezondheid, dierenwelzijn of andere overtredingen, dan kan een melding worden opgevolgd door een fysieke of administratieve inspectie. Meldingen die niet direct worden opgepakt door een inspecteur worden wel geregistreerd en bewaard. Als de NVWA bijvoorbeeld op en later moment meer meldingen over een bepaalde fokker krijgt, kunnen ook die eerdere meldingen betrokken worden bij het onderzoek.
Bij import moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat, afgegeven door een dierenarts. Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de NVWA er vanuit moet gaan dat de informatie die door de dierenarts in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. Het is ook erg moeilijk om met zekerheid de leeftijd van een individuele pup te bepalen (en dus te bewijzen dat certificaten niet kloppen). De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
Hoeveel inspecties van de NVWA hebben er in 2019 plaatsgevonden? Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat tijdens veel inspecties van de NVWA geen tekortkomingen geconstateerd worden, terwijl de problematiek in dierenasiels, meldingen en verhalen van kopers van illegaal geïmporteerde honden erop duiden dat illegale hondenhandel wel degelijk een groot probleem is in Nederland?
In totaal kwamen er in 2019 bij de NVWA in 872 meldingen binnen over gezelschapsdieren, waarvan 849 specifiek over honden en katten. Er zijn 118 meldingen opgevolgd met een inspectie. Van de 118 inspecties was er slechts 16% akkoord.
Kunt u aangeven hoe de extra capaciteit die de NVWA dit jaar, conform uw beantwoording van eerdere vragen, heeft vrijgemaakt om de handhaving op illegale hondenhandel te intensiveren, tot nu toe is ingezet? En kunt u aangeven op welke wijze de door u in de eerder over dit onderwerp gestelde vragen genoemde voorlichting tot dusver gematerialiseerd is?3
In 2019 had de NVWA 5 FTE* voor toezicht en handhaving op alle taken van de hondenhandel en fokkerij van gezelschapsdieren. In 2020 zijn dat 10 FTE4, waarvan 6.5 FTE zijn gereserveerd voor toezicht op hondenhandel (inclusief I&R en online handel).
Van de geplande capaciteit is, tot en met mei 2020, voor ongeveer 4 FTE besteed aan hondenhandel.
Voorlichting vindt plaats via het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG), waaraan onder meer het Ministerie van LNV subsidie verstrekt. Ook bij advertenties van honden op Marktplaats verschijnt informatie van het LICG over de aankoop van een hond.
Het jaarverslag van Witte Kruis over 2018. |
|
Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat de juridische constructie van het Witte Kruis duidelijk is? Zo ja, kunt u deze toelichten?1
Witte Kruis is de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) in Zeeland en Noord- en Oost Gelderland. Witte Kruis geeft in het jaarverslag aan dat Witte Kruis Holding B.V. een directe en volledige dochter is van Connexxion Nederland N.V., welke op haar beurt weer een directe en volledige dochter van Transdev Nederland Holding N.V. is.
Klopt het dat er inmiddels een eigen vermogen van € 13.107.900,– is opgebouwd maar dat er geen euro van dit bedrag wordt geherinvesteerd in de ambulancezorg?
RAV’s zijn op grond van de Wet toelating zorginstellingen verplicht een jaarrekening met controleverklaring in te dienen bij het CIBG. Via jaarverantwoordingzorg.nl zijn deze jaarrekeningen openbaar toegankelijk. Het eigen vermogen van Witte Kruis bedraagt per eind 2018 inderdaad € 13.107.900.
Wat wordt precies verstaan onder «overige reserves»? Wat vindt u ervan dat in 2017 € 1.636.000,– naar «overige reserves» overgeheveld is?
Het bedrag van € 1.636.000,– is in 2017 aan het eigen vermogen toegevoegd. In artikel 4 van de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg is het volgende bepaald: De Regionale Ambulancevoorziening verkeert in een dusdanig financiële staat dat deze de continuïteit van de ambulancezorg en het voldoen aan de in deze regeling gestelde eisen niet in gevaar brengt. Het eigen vermogen van de RAV’s moet dus zodanig zijn dat aan deze eisen wordt voldaan.
Wat vindt u ervan dat de «overige reserves» ter beschikking staan van de algemene vergadering? Is het correct dat hieronder Transdev wordt verstaan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, moeten RAV’s ervoor zorgen dat er voldoende eigen vermogen is om te zorgen dat de continuïteit van de ambulancezorg niet in gevaar komt. De Raad van Commissarissen dient erop toe te zien dat dit gebeurt en dat er geen gelden aan het eigen vermogen worden onttrokken, waardoor de continuïteit van de ambulancezorg in het geding kan komen. Inderdaad is Transdev de aandeelhouder.
Klopt het dat het feitelijk zo is dat geld dat als «overige reserve» geparkeerd staat, in handen kan belanden van de eigenaren van het buitenlandse bedrijf Transdev? Zo ja, vindt u dan dat dit niet moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Is na te gaan waar het door premiegelden verkregen Nederlandse geld, precies naar toe gaat? Zo ja, waar naartoe? Zo nee, wat vindt u daarvan?
Navraag bij Witte Kruis leert dat alle premiegelden zijn aangewend voor het verlenen van ambulancezorg en opbouwen van een solide eigen vermogen. Witte Kruis geeft aan dat er sinds 2007, het moment waarop de Nederlandse Staat Connexxion aan Transdev verkocht, geen winst is uitgekeerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor maandagavond 29 juni 2020, de avond voorafgaand aan de stemmingen over het wetsvoorstel Ambulancevoorzieningen?
Dat is helaas niet gelukt.
De uitgestelde verbreding van de N35 |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u van mening bent dat de verbreding naar twee keer twee rijbanen niet de meest voor de hand liggende oplossing zou zijn voor onder andere de doorstroming en verkeersveiligheid op de N35? Wat is dan wel de meest voor de hand liggende oplossing?
Zoals ik ook in mijn beantwoording van de Kamervragen gesteld door de leden Postma en van der Graaf heb aangegeven, is in het huidige verkeersonderzoek o.a. geconcludeerd dat het voorstel van de provincie om de weg naar 2x2 rijstroken te verbreden niet op voorhand de meest doelmatige oplossing is. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek ga ik de komende maanden het gesprek met de provincie aan om de conclusies te bespreken en om te zien wat er eventueel voor vervolgstappen mogelijk zijn. Vooruitlopend op die gesprekken doe ik geen uitspraken over eventuele andere oplossingen.
Kunt u een verwacht tijdspad schetsen wat betreft de aanpak en verbreding van de N35?
Zoals ik tijdens het AO MIRT van 25 juni jl. aan uw Kamer heb toegezegd, heb ik recentelijk contact gehad met gedeputeerde Boerman. Afgesproken is om aan het einde van de zomer met elkaar door te praten over de N35. De N35 kan vervolgens eventueel worden geagendeerd op het BO MIRT aankomend najaar. Verder vooruitlopen dan dat, kan ik momenteel niet.
Heeft u de urgentie van de verbreding van de N35 duidelijk genoeg in beeld en onderstreept u het belang van de aanpak en verbreding van de N35?
Ik heb de wens over de aanpak van de N35 vanuit de provincie, gemeenten, belangenpartijen en uw Kamer gehoord. Naast deze wens en het aanbod van cofinanciering door de provincie gelden voor het landelijke perspectief ook het Regeerakkoord en de NMCA als criteria om een project op te nemen in het MIRT. Ik wil de beslissing of en wat er gaat gebeuren pas nemen na gesprekken hierover met de Provincie Overijssel.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de aangenomen moties met betrekking tot de N35?
Zoals ik tijdens het AO MIRT van 25 juni jl. aan de Kamer heb toegezegd, heb ik contact opgenomen met de gedeputeerde van de Provincie Overijssel. Met hem heb ik afspraken gemaakt over het proces tot aan het bestuurlijk overleg over het MIRT dit najaar.
Bent u op de hoogte van de open brief die liefst tien van de dertien Overijsselse Provinciale Statenfracties u gestuurd hebben, waarin benadrukt wordt dat opwaardering van de N35 keihard nodig is?
Ja.
Bent u op de hoogte van de open brief die VNO-NCW Midden Overijssel, MKB-Nederland Midden, MKB Regio Zwolle, TLN Regio Oost, ANWB, Bouwend Nederland Regio Oost, Regioraad Oost evofenedex, Port of Zwolle, Port of Twente, Economic Board Regio Zwolle, Twente Board, Regio Twente en Regio Zwolle u gestuurd hebben, met dezelfde boodschap als geschetst in vraag 5?
Ja.
Bent u op de hoogte van de open brief die de gemeenteraden van Raalte en Hellendoorn en diverse plaatselijke belangen, bedrijvenkringen en ondernemersverenigingen uit diezelfde gemeenten u gestuurd hebben, met dezelfde boodschap als geschetst in vraag 5?
Ja.
Zijn de heldere en breed gedragen signalen vanuit Overijssel voldoende reden voor u om meer urgentie aan de aanpak van de N35 te geven? Zo ja, welke acties gaat u naar aanleiding van deze brieven ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Miljoenentekort voor geplaagde Noordelijke Randweg Utrecht' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Miljoenentekort voor geplaagde Noordelijke Randweg Utrecht»?1
Ja.
Klopt het dat de gemeente Utrecht heeft aangeklopt bij het Rijk voor een aanvullende bijdrage? Zo ja, heeft u nadere details van de gemeente Utrecht ontvangen over de exacte hoogte van het tekort en de oorzaken daarvan? Bent u bereid deze informatie met de Kamer te delen?
De gemeente heeft aangegeven een tekort te hebben van € 92 mln. op basis van een second opinion. Op verzoek van de gemeente zijn we in gesprek over de gevolgen van dit tekort op het gemeentelijke project.
Kunt u uiteenzetten welk bedrag er nodig is per variant (geen onderdoorgangen, één onderdoorgang, twee onderdoorgangen, drie onderdoorgangen) en hoe hoog het tekort is voor elk van deze varianten?
Ik heb daar geen zicht op. De financiële onderbouwing van de verschillende varianten en de huidige tekorten op de maatregelen vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Overweegt u, gezien het belang van de doorstroming op de Noordelijke Randweg Utrecht, een bijdrage aan dit project te doen voor het afdekken van risico’s, voor zover dat noodzakelijk is, voor de doorstroming?
Aangezien de door de gemeente geplande inpassing niet noodzakelijk is voor de doorstroming op het hoofdwegennet noch nodig is vanuit de wettelijke normen, heb ik eerder aangegeven geen extra bijdrage te kunnen doen.
Is een variant denkbaar zonder onderdoorgangen? Deelt u de mening dat Utrecht zelf moet opdraaien voor (extra) zaken die alleen de leefbaarheid dienen?
Er is in 2017 door de gemeente een plan gepresenteerd met een onderdoorgang en twee fly-overs. Dit plan paste binnen de (financiële) uitgangspunten. De gemeente beraadt zich nog over een alternatieve oplossing.
De voorgestelde aanvullende inpassingsmaatregelen voor de leefbaarheid zijn niet nodig voor de doorstroming en zijn niet nodig vanuit wettelijke eisen en zullen daarom door de regio gefinancierd moeten worden.
Bent u bereid de uitvoering van dit deel als 100 km/uur-weg als voorwaarde te stellen voor een verdere financiële bijdrage van het Rijk? Zo nee, waarom niet?
De NRU is een gemeentelijk project. In 2010 is in het kader van VERDER 2in de bestuurlijke overleggen vastgelegd dat de rijksbijdrage in dit project gemaximaliseerd is. Ook is in 2010 afgesproken dat de uitvoering van dit project voor rekening en risico van de gemeente is. De NRU is geen onderdeel van het HWN, het is een gemeentelijke weg en zal worden opgewaardeerd naar 80 km/uur.
Deelt u de mening dat afwaarderen van de doorstroming voor doorgaand verkeer geen optie is?
De NRU is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Zover mij bekend heeft de gemeente in haar gemeentelijk vervoersplan de NRU opgenomen als 80 km/ uur. Zie ook vraag 4, 6.
Deelt u de mening dat de Rijksbijdrage in de variant «tweesporenaanpak», waarbij in «spoor 2» een variant met gelijkvloerse kruisingen wordt onderzocht (zoals in een openbare brief aan de gemeenteraad van 29 mei jl.2 wordt voorgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht) dient te vervallen, omdat er geen sprake is van verbetering van de doorstroming?
De keuze voor een oplossing van de NRU is aan de gemeente Utrecht. Ik ga ervan uit dat de gemeente vasthoudt aan de afspraken die gemaakt zijn in het kader van VERDER (zie antwoord vraag 6).
De malafide puppyhandel vanuit Hongarije naar Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Dion Graus (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 25 juni over de malafide puppyhandel uit Oost-Europa naar aanleiding van het onderzoek van dierenbeschermingsorganisatie House of Animals?1
Ja.
Is het juist dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2018 in totaal 614 meldingen van misstanden heeft ontvangen en dat driekwart van de meldingen niet in behandeling is genomen? Is het juist dat slechts 3 van de 614 meldingen zijn afgehandeld? Zo nee, kunt u aangeven hoeveel procent van de meldingen wordt afgehandeld en hoe vaak dit tot boetes heeft geleid?
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Risicogericht toezicht betekent dat we vooral daar inspecties uitvoeren waar we (op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties) de kans op overtreding van de regels voor de handel in gezelschapsdieren het grootst achten. Ongeveer 30% van de meldingen over illegale hondenhandel leidt tot directe actie. Meldingen die niet direct worden opgepikt worden wel geregistreerd en bewaard.
De voornaamste reden van het niet oppakken van meldingen was een gebrek aan aanknopingspunten.
In totaal kwamen er in 2018 743 meldingen binnen over gezelschapsdieren, waarvan 724 specifiek over honden en katten. Er zijn 187 inspecties uitgevoerd, bij 13% van de inspecties was het resultaat akkoord. Het is niet mogelijk om aan te geven hoe vaak dit tot boetes heeft geleid.
In 2018 werden de volgende interventies gedaan:
Type interventie
Aantal
Mondelinge correctie
8
Herstelbrief
9
Schriftelijke Waarschuwing
130
Rapport van bevindingen
10
Proces verbaal
14
Totaal
171
NB: Het totaal aantal opgemaakte interventies kan hoger liggen dan het aantal niet akkoord inspecties, in sommige gevallen wordt zowel een punitieve sanctie als een herstellende sanctie opgelegd.
Er zijn geen bestuurlijke boetes opgelegd, wel processen verbaal. Deze zijn ingezonden naar het OM. Het is uiteindelijk aan de rechter of er een boete of straf wordt opgelegd.
Hoeveel fte is er beschikbaar om alle aspecten van de malafide hondenhandel te controleren?
Voor toezicht en handhaving bij gezelschapsdieren (specifiek honden en katten) heeft de NVWA 10 fte beschikbaar. 65% van die capaciteit is gereserveerd voor toezicht op hondenhandel.
Vindt u dat u, op basis van het aantal door de NVWA in behandeling genomen klachten, kunt spreken van adequaat handelen door de NVWA?
In eerdere antwoorden is toegelicht hoeveel inspectie de NVWA heeft uitgevoerd en welke interventies zijn gedaan. Het is op basis van de huidige capaciteit niet mogelijk om naar aanleiding van iedere melding een inspectie uit te voeren. Het tegengaan van illegale hondenhandel kent verschillende facetten waarvan de inspecties van de NVWA een belangrijke component vormen. Mijn beleid richt zich daarnaast op andere aspecten, zoals het verbeteren van het I&R-systeem en Europese samenwerking.
Erkent u dat het identificatie en registratie (I&R)-systeem veel manco’s en tekortkomingen kent, waar malafide hondenhandelaren dankbaar gebruik van maken? Vindt u dat een I&R-systeem dat aan de basis staat van vele tienduizenden nieuwe registraties van pups, waterdicht zou moeten zijn?
Zoals ik eerder in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 909) heb aangegeven, is het huidige I&R-systeem van honden ontoereikend. Ik werk aan de verbetering van het systeem.
In het vernieuwde I&R-hond worden meer betrokkenen bij I&R-hond geregistreerd, is het hondenpaspoort verplicht voor alle honden en zijn technische verbeteringen gedaan. Ook wordt er een sluitende chiplogistiek en paspoortlogistiek gerealiseerd.
Door de registratie van de betrokken fokker, dierenarts of chipper wordt het bekend waar de hond vandaan komt, wie de hond heeft gechipt en van een paspoort heeft voorzien. De sluitende chip- en paspoortlogistiek zorgt ervoor dat de laatste schakel in de keten terug te vinden is, mocht een chip of paspoort toch in het illegale circuit belanden.
Kunt u aangeven op welke termijn de NVWA gaat handhaven op het I&R-systeem?
De NVWA controleert tijdens iedere inspectie of de I&R-verplichtingen zijn nageleefd. Zodra de nieuwe regelgeving is ingevoerd en het systeem is verbeterd, zal de NVWA een naleefmeting uitvoeren om te kijken hoe het met de naleving is gesteld.
Onderschrijft u de conclusie die House of Animals uit haar onderzoek trekt, namelijk dat de Hongaarse overheid de puppyhandel vanuit dat land niet of nauwelijks controleert? Zo nee, kunt u aangeven wat de Hongaarse overheid doet om paal en perk te stellen aan de illegale export van puppy’s naar Nederland?
Bij import moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat, afgegeven door een dierenarts. Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de NVWA er vanuit moet gaan dat de informatie die door de dierenarts in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. Het is ook erg moeilijk om met zekerheid de leeftijd van een individuele pup te bepalen (en dus te bewijzen dat certificaten niet kloppen). De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
Kent u het bericht dat de Belgische dierenarts Jantina B. door de Rechtbank Antwerpen schuldig is bevonden aan meewerken aan illegale hondenhandel?2
Ja.
Is het juist dat deze dierenarts ook hand- en spandiensten heeft geleverd aan broodfokkers en puppyhandelaren in Nederland, waaronder Meiboom BV te Diessen?3
Er kunnen geen gegevens worden gedeeld over individuele bedrijven.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om de illegale hondenhandel een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Het doel van mijn beleid is niet alleen het bestrijden van de illegale handel maar ook er zorg voor te dragen dat, ook in het legale circuit, iedereen een gezonde en sociale hond kan aanschaffen en kan houden. Dit doe ik door het verbeteren van het I&R-systeem van honden, Europese samenwerking op hondenhandel en het laten uitvoeren van een ketenanalyse van de handel in en fokkerij van honden. Dit zet ik nader uiteen in mijn brief over dierenwelzijn, welke u heden heeft ontvangen.
Het bericht 'Appen tijdens je tentamen: ook nu frauderen studenten' |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Appen tijdens je tentamen: ook nu frauderen studenten»?1
Ja
Klopt de constatering dat de fraudezaken bij online tentamens «zich langzaam opstapelen»? Waaruit blijkt dat?
Van de VH en VSNU heb ik geen signalen ontvangen dat het aantal fraudezaken zich opstapelt. Door de grootschalige omschakeling naar online onderwijs is in veel gevallen ook de toetsvorm veranderd naar online varianten. Wanneer de toetsvorm verandert, verandert ook de wijze waarop studenten mogelijk kunnen frauderen. Onderwijsinstellingen zetten met hun examencommissies in op fraudepreventie. Dit kan bijvoorbeeld door de inzet van alternatieven als online mondelinge tentamens en (met de juiste privacy-waarborgen omklede) online proctoring. Er wordt daarbij per opleiding, per tentamen gekeken welke toetsvorm geschikt is.
Er zijn mij wel enkele fraudezaken bekend bij online tentamens. Bij deze fraudezaken zijn door de instellingen passende maatregelen genomen. Instellingen leren hiervan, bijvoorbeeld door bepaalde toetsvormen aan te passen of op een andere manier in te zetten. Hierover wordt ook afgestemd binnen de SIG (Special Interest Group) Toetsen op afstand van SURF en de landelijke werkgroep Tentamineren van de VSNU, zodat instellingen ook van elkaar kunnen leren.
Is er momenteel vaker sprake van fraude bij het afnemen van tentamens of andere examinering in het hoger onderwijs dan voor maart 2020?
Van de VH en VSNU heb ik geen signalen ontvangen dat er momenteel bij hogescholen en universiteiten vaker sprake zou zijn van fraude bij het afnemen van tentamens of andere examinering in het hoger onderwijs dan voor maart 2020. Zoals uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, worden door de instellingen en hun examencommissies al veel maatregelen genomen om fraude tegen te gaan.
Op welke manier worden hoger onderwijsinstellingen geholpen om fraude tegen te gaan bij het afnemen van examens en tentamens op afstand binnen de kaders van de coronamaatregelen?
SURF, de ICT-coöperatie van de hoger onderwijsinstellingen, ondersteunt instellingen door op nationaal niveau kennisuitwisseling te organiseren over toetsen op afstand. SURF doet dit middels de SIG Toetsen op afstand. Daarnaast krijgt dit onderwerp een plek in het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT, waarin SURF samenwerkt met de VH, VSNU en OCW. In het Versnellingsplan zal vanaf het komende collegejaar een werkgroep Toetsen op afstand starten. Het Versnellingsplan, door mij financieel ondersteund, stelt middelen beschikbaar om een aantal vraagstukken rond toetsen op afstand gecoördineerd aan te pakken op landelijk niveau.
Daarnaast heeft het SURF-netwerk van ICT-hoofden uit wo, hbo en mbo aangegeven samen op te trekken in het ontwikkelen van maatregelen, middelen en kennis om aspecten rondom fraude en privacy gezamenlijk op te pakken.
Vanuit de VSNU wordt ook samengewerkt in de landelijke werkgroep Tentamineren, waar onder andere ook gesproken wordt over fraudegevallen en passende maatregelen om deze te voorkomen.
Binnen al deze gremia wordt relevante kennis opgebouwd en signaleren experts op welke terreinen actie nodig is.
Op welke manier bent u in gesprek met hoger onderwijsinstellingen, de Vereniging van Universiteiten(VSNU) en de Vereniging Hogescholen om fraude bij examens en tentamens op afstand op een adequate manier tegen te gaan?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om bij de evaluatie van het afstandsonderwijs door de coronacrisis ook expliciet te kijken naar de beste praktijken rondom het afnemen van examinering en toetsing op afstand in het hoger onderwijs? Zo ja, wanneer kan de Kamer hier de eerste resultaten van verwachten? Zo nee, waarom niet?
De huidige omstandigheden maken dat instellingen in sneltreinvaart kennis opdoen over online onderwijs en ook over online examinering en toetsing op afstand. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, worden de daarbij opgedane ervaringen en inzichten al breed benut en met elkaar gedeeld. Ik ga niet centraal monitoren, omdat ik de instellingen niet teveel wil belasten. Ook bij de start van het komende collegejaar hebben de instellingen vooral ruimte nodig om zich zo goed mogelijk te concentreren op het verzorgen van onderwijs.
De benoeming van oud-staatssecretaris van Financiën, Menno Snel, tot commissaris bij IHC en de directeur van Atradius DSB als bestuurder in de Stichting Continuïteit IHC |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Menno Snel commissaris bij scheepsbouwer IHC Merwede»?1
Ja.
Wanneer was u bekend met het voornemen dat Menno Snel, de oud-staatssecretaris van Financiën die eind vorig jaar aftrad als gevolg van de toeslagenaffaire rond de Belastingdienst, namens de overheid plaats zou nemen in de raad van commissarissen bij IHC?
De heer Menno Snel is op 7 mei jl. namens de Staat voorgedragen als commissaris van de Raad van Commissarissen van IHC. IHC heeft op 4 juni jl. bekend gemaakt dat de eerder aangekondigde overname en herfinanciering was afgerond en in samenhang daarmee dat de samenstelling van de Raad van Commissarissen was gewijzigd.
Was u bekend met dit voornemen toen de Minister van EZK en u de Kamer middels een brief op 30 april jl. informeerden over de bijdrage van de staat aan de continuïteit van IHC? Zo ja, waarom heeft u de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Op 30 april jl. was nog niet bekend wie namens de Staat zou worden voorgedragen. Het is bovendien aan IHC om te communiceren over benoemingen in de Raad van Commissarissen van de onderneming.
Was u bekend met dit voornemen op 18 mei jl. toen het debat plaatshad over de tweede en derde incidentele suppletoire begroting EZK inzake Noodpakket banen en economie en overbruggingsfaciliteit IHC? Zo ja, waarom heeft u de Kamer daar toen niet over geïnformeerd?
Over wijzigingen in de Raad van Commissarissen kon pas worden gecommuniceerd op het moment dat er definitieve overeenstemming was over de overname en herfinanciering van IHC. IHC heeft dit op 4 juni jl. gedaan toen definitief overeenstemming was bereikt.
Waarom is besloten de directeur van Atradius DSB in het bestuur te laten plaatsnemen van Stichting Continuïteit IHC?
De Stichting Continuïteit IHC dient, zoals de naam aangeeft, toe te zien op het voortbestaan van IHC. De Staat heeft grote financiële belangen bij IHC vanuit de exportkredietverzekering, die in gevaar komen als de continuïteit van IHC onder druk komt te staan. De directeur van Atradius DSB heeft vanuit zijn achtergrond kennis van het bedrijf en van de markten waarop IHC opereert. Daarnaast is hij in staat om deze rol gezien zijn functie op een voor de Staat herkenbare wijze uit te oefenen.
Ziet u risico's op belangenverstrengeling, aangezien IHC vaste klant is van Atradius DSB en grootgebruiker van exportkredietverzekeringen?
Nee. Alle besluiten op het gebied van exportkredietverzekeringen worden genomen door de Staatssecretaris van Financiën dan wel binnen beleidskaders die door de Staatssecretaris worden vastgesteld. Voor exportkredietverzekeringen waarbij IHC betrokken is moeten op dit moment alle besluiten door de Staatssecretaris worden genomen.
Ook is hierbij van belang dat de directeur van Atradius DSB zitting neemt in het bestuur van de Stichting Continuïteit, die op juridisch grote afstand staat van het bedrijf IHC en geen enkele bemoeienis heeft met of inspraak of zelfs inzage heeft in de dagelijkse gang van zaken bij IHC. Dit zou anders zijn geweest bij een benoeming in de raad van commissarissen van IHC.
Hoe zijn de risico’s op belangenverstrengeling afgewogen?
Zie antwoord op vraag 6.
Op welke manier gaat u deze belangenverstrengeling voorkomen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u uitsluiten dat er belangenverstrengeling optreedt?
Zie antwoord op vraag 6.
Is Atradius DSB – gegeven het feit dat de directeur van Atradius DSB in het bestuur zit van de stichting die eigenaar is van IHC – desondanks nog in staat om een onafhankelijke financiële, sociale en milieubeoordeling te geven van aanvragen van IHC?
Ja. Atradius DSB adviseert en de Staatssecretaris van Financiën neemt besluiten. Adviezen van Atradius DSB worden altijd, voor elk bedrijf, kritisch beoordeeld alvorens een besluit wordt genomen en besluiten die Atradius DSB onder de verstrekte volmacht kan nemen – niet van toepassing op dit moment voor IHC – dienen te voldoen aan de beleidskaders van de Staat. Zie voorts het antwoord op vraag 6: het bestuur van de stichting heeft geen enkele bemoeienis met transacties van IHC of de bijbehorende financiële, sociale of milieuaspecten.
Anderhalve meter afstand houden in het theater |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat in het theater leden van hetzelfde huishouden anderhalve meter afstand moeten houden? Zo ja, waarom? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit klopt niet. Leden van één huishouden hoeven onderling geen 1,5 meter afstand te houden, ook niet in theaters of andere culturele instellingen.
Waarom moet er in het theater wel afstand worden gehouden van andere leden van het huishouden, terwijl deze regel op andere plekken, bijvoorbeeld in de horeca, het openbaar vervoer, en het vliegtuig, niet geldt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid met de sector in gesprek te gaan over een vergelijkbare behandeling als de horeca?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen voor 29 juni a.s. beantwoorden, zodat alle theaters en mensen die werken in de theaters zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen?
Ja.
De verruiming van de sluis bij Kornwerderzand. |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de huidige, tijdelijke verdieping van de vaargeul Boontjes bij Kornwerderzand die als test momenteel op 3.80 m onder NAP-niveau wordt gehouden?1
Ja, daarmee ben ik bekend. De verruiming van de vaargeul tussen Kornwerderzand en Harlingen (de Boontjes) is in 2013 gerealiseerd conform de gesloten Bestuursovereenkomst. Deze is daarna op een diepte van 3,80m – NAP en een bodembreedte van 100m onderhouden. Deze Bestuursovereenkomst liep vorig jaar af. Op 23 juni 2020 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen Rijkswaterstaat en de provincie Friesland. In dat overleg is de Bestuursovereenkomst geëvalueerd en is geconcludeerd dat het jaarlijkse volume flink wisselt, maar sowieso helaas flink meer was dan de vooraf geprognosticeerde hoeveelheid. Ik laat daarom onderzoek doen naar de oorzaken hiervan en effecten op langere termijn. Zie ook mijn onderstaande antwoord op vraag 6.
Bent u bekend met het feit dat deze tijdelijke verdieping van de Boontjes fors meer baggerinspanning vergt dan voorspeld, en dat hier vorig jaar 300.000 m3 voor was gebaggerd terwijl er maar 32.000 m3 per jaar aan baggerinspanning was verwacht? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat deze extra baggerinspanning veroorzaakt zou kunnen worden door natuurlijke verondieping van dit onderdeel van de Waddenzee, en begrijpt u dat dit proces kan leiden tot structureel en significant hogere baggerinspanning dan in eerste instantie werd voorspeld?
Ik ben hiermee bekend. De bodem van dit deel van de Waddenzee wordt door natuurlijke processen opgehoogd. In zijn algemeenheid kan dit tot extra baggerinspanningen leiden.
Bent u daarnaast bekend met het feit dat er vanuit Harlingen de wens is neergelegd om deze vaargeul nog verder te verdiepen tot 4.70 m onder NAP-niveau?
Ja, ik ben bekend met deze wens.
Bent u bekend met zowel de financiële gevolgen van extra baggerinspanning, als de gevolgen die deze praktijken hebben op het bodemleven in de Waddenzee? En erkent u dat het vanuit milieu en financiële overwegingen onwenselijk is om deze vaargeul nog meer te verdiepen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Op dit moment is er van verdere verdieping geen sprake. Het beleid rond vaargeulonderhoud van de Waddenzee is gericht op verduurzaming van gebruik, zodat de impact op de natuurwaarden vermindert, zonder dat dit ten koste gaat van de bereikbaarheid van de havens. Het streven is altijd naar een optimale balans tussen belangen van bereikbaarheid en economie, natuur en ecologie.
Deelt u de zorgen dat een verdere verdieping van deze vaargeul zou kunnen leiden tot een soortgelijke situatie als bij de vaargeul Holwerd-Ameland waar de vaargeul blijft dichtslibben ondanks extra baggerinspanning? Zo nee, kunt u verklaren waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om een dergelijke situatie te voorkomen?
Zoals gezegd is op dit moment van een verdere verdieping geen sprake. Ik ben in gesprek met de provincie om de Bestuursovereenkomst voor de Boontjes te verlengen tot en met eind 2022. Bij verlenging zal de tussenliggende periode worden benut om aanvullend economisch, morfologisch en ecologisch onderzoek uit te voeren, waarmee de kosten, baten en de gevolgen voor de Waddenzee voor zowel de kortere als de langere termijn inzichtelijk worden gemaakt. Met deze inzichten kan dan een besluit worden genomen over hoe het definitieve beheer van de Boontjes er vanaf 2023 uit komt te zien. Tot die tijd gelden de genoemde streefafmetingen van 3,80m – NAP en een bodembreedte van 100m. Verder biedt het nieuwe contract voor het baggeren van de vaargeul Holwerd-Ameland experimenteerruimte. Hoewel de morfologische situatie tussen de geulen verschilt, levert dit naar verwachting nieuwe inzichten op voor het omgaan met baggeren en baggerslib per 2021.
Bent u bereid een studie te laten uitvoeren naar de lange termijn ontwikkelingen in dit deel van de Waddenzee en de consequenties daarvan voor de bereikbaarheid van de sluis (inclusief en exclusief verdieping van de sluis)? Zo nee, kunt u verklaren waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit te combineren met een maatschappelijke kosten-batenanalyse naar de kosten en opbrengsten van een verruimde sluis en het op diepte houden van de aansluitende vaargeulen in de Waddenzee en het IJsselmeer?
Zoals ik in mijn beantwoording op de vorige vragen heb aangegeven wordt er de komende tijd aanvullend economisch, ecologisch en morfologisch onderzoek uitgevoerd naar (het gebruik van) de Boontjes. Op basis van de uitkomsten hiervan wordt besloten hoe het definitieve beheer van de Boontjes eruit moet zien. Hiermee worden ook de lange termijn ontwikkelingen in dit deel van de Waddenzee en de consequenties daarvan voor o.a. de bereikbaarheid van de sluis aan de Waddenzeekant daarvan inzichtelijk.
Het ontwerp-instemmingsbesluit Winningsplan Nedmag en de zoutwinningsactiviteiten in Zuidwending. |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jan de Graaf (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
1. Welke advies is er door de betrokken waterschappen uitgebracht over het ontwerpinstemmingsbesluit voor zoutwinning door Nedmag in Noord-Nederland, en neemt de u dit advies over? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat? Zo ja, hoe gaat u deze adviezen verwerken in uw definitieve besluit?
Op 6 februari 2019 heb ik bij de beantwoording van Kamervragen van lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1452) aangegeven dat ik de adviezen van het waterschap en andere overheden bij de beoordeling van het winningsplan van Nedmag betrek. Op de website www.mijnbouwvergunningen.nl en op www.nlog.nl heb ik alle adviezen die ik heb ontvangen over deze aanvraag gepubliceerd. De adviezen zijn uitgebreid en zien op verschillende aspecten van het te nemen besluit, proces en maatschappelijke belangen. Ik constateer dat de regio verdeeld is en heb mede om die reden meerdere bestuurlijke overleggen over deze vergunningaanvraag met de regio belegd. In het ontwerpbesluit heb ik beschreven hoe ik de adviezen van het waterschap en de andere overheden heb gewogen. Ik ga hier in op de meest in het oog springende onderdelen.
Ik stem mede op basis van de adviezen niet in met verdere zoutwinning uit caverne VE-3 en ik beperk de zoutwinning uit de caverne TR-9 om te voorkomen dat deze caverne te groot wordt en aan het cluster groeit. De schadeafhandeling waar de overheden over adviseren regel ik via een protocol met de zoutbedrijven. Dit protocol zal ter hand worden genomen door de Commissie Mijnbouwschade die sinds 1 juli 2020 operationeel is. Het waterschap geeft in haar advies aan dat de bodemdaling het waterbeheer bemoeilijkt. Ik merk op dat alleen het aflaten van pekel uit de bestaande cavernes, en daarmee het verlagen van de cavernedruk, zoals dat als veiligheidsmaatregel is opgelegd door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een bodemdaling van meer dan 80 cm kan veroorzaken. Hoewel het waterschap in hun advies aangeeft dat zij een verdere toename in het aantal peilvakken en te plaatsen kunstwerken niet in verhouding vindt staan tot het aantal maatregelen in andere veenweidegebieden, meen ik dat de waterbeheersing mogelijk is, en niet tot veiligheidsvraagstukken leidt. Ik heb gevolg gegeven aan de adviezen over het zekerstellen van de financiële middelen voor de benodigde waterhuishoudkundige maatregelen en het beheer en onderhoud daarvan, door een voorschrift te stellen aan Nedmag. In lijn met de adviezen neem ik ook voorschriften op ten behoeve van de veiligheid zoals de maximale cavernegrootte en cavernedruk, beperking van het gebruik van dakolie en het meten en delen van de monitoringsgegevens met mij en de inspecteur-generaal der mijnen.
Welke adviezen zijn er door overige lokale overheden uitgebracht over het ontwerpinstemmingsbesluit voor zoutwinning door Nedmag in Noord-Nederland, en neemt de u deze adviezen over? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat? Zo ja, hoe gaat u deze adviezen verwerken in uw definitieve besluit?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat, wat betreft mijnbouw en schadeafhandeling, het vertrouwen van inwoners van Groningen ernstig geschonden is en dat deze unieke situatie vraagt om het inbouwen en aanbieden van extra zekerheden in het zoutwinningsbesluit? Hoe gaat u tegemoetkomen aan de zorgen die leven in de regio over zoutwinning?
Ik begrijp goed dat het vertrouwen van de inwoners van Groningen geschonden is daar waar het aankomt op mijnbouw en schadeafhandeling en dat daarmee het maatschappelijk draagvlak voor mijnbouwactiviteiten, ook buiten de gaswinning, is afgenomen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 32 849, nr. 188) heb ik de Commissie Mijnbouwschade in het leven geroepen. Ik ben dan ook blij dat sinds 1 juli jl. de commissie operationeel is, die nu al aan de slag kan gaan met de afhandeling van schadegevallen door gaswinning buiten Groningen en op (korte) termijn ook met schade door andere vormen van mijnbouw, zoals zoutwinning. Daarmee zorgt de Commissie voor extra zekerheden in het zoutwingebied. De instelling van deze commissie en het zo spoedig mogelijk afsluiten van een schadeprotocol met de zoutbedrijven staan los van een individueel besluit.
Het is moeilijk gebleken de zorgen die mensen hebben weg te nemen. De commissie kent deze zorgen en zal door het voortvarend, deskundig en onafhankelijk afhandelen van schademeldingen naar verwachting een deel van de zorgen weg kunnen nemen. Ik ben er van overtuigd dat met het instellen van deze commissie en de bijbehorende protocollen en overeenkomsten een stevige basis vormen om het vertrouwen van inwoners in gebieden waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden te kunnen laten groeien.
Erkent u dat de cumulatieve effecten in de bodem van extra bodemactiviteiten onzeker zijn? Hoe past u het voorzorgsprincipe in deze situatie toe, zeker in het licht van het eerdere incident bij het veld Tripscompagnie en incidenten in het buitenland? Hoe gaat u om met de notie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat het risico op schade klein is, maar dat bij het realiseren van dat risico, de schade voor het milieu wel heel groot is? Waarom volgt u het advies van het SodM niet op om de zoutcaverne Tripscompagnie-9 te sluiten?
In het besluit beoordeel ik de cumulatieve effecten van de zoutwinning van Nedmag met de aanwezige gaswinning. Bij de beoordeling van winningsplannen ga ik uit van het scenario met de grootste effecten, dat is het scenario waarin de onzekerheden zijn meegenomen. Niet alle risico’s cumuleren. Bij Nedmag is er geen cumulatie van seismische risico’s.
Het voornaamste cumulatieve effect uit zich via de bodemdaling. Zoals ik eerder heb aangegeven bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 250) is een expliciet onderdeel van de individuele winningsplannen het in kaart brengen van de cumulatieve bodemdaling van alle mijnbouwactiviteiten in de omgeving. Ook de mogelijke effecten hiervan worden beoordeeld bij de instemming met de individuele winningsplannen.
De bij het winningsplan van Nedmag gebruikte bodemdalingsprognose bevat onzekerheidsmarges. Deze worden opgeteld bij de bodemdalingsprognose en de onzekerheidsmarges van de aanwezige gaswinning. Bij de beoordeling van winningsplannen ga ik uit van het scenario met de grootste bodemdaling, dat is het scenario waarin de onzekerheidsmarges zijn meegenomen. Tijdens de winning wordt de actuele bodemdaling periodiek gemeten en geanalyseerd. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt hier toezicht op en controleert of de maximale bodemdaling zoals die in de instemmingsbesluiten met de winningsplannen behorend bij de verschillende mijnbouwactiviteiten is vastgelegd, niet wordt overschreden.
Nedmag heeft onderzoek gedaan naar de milieueffecten door het gebruik van diesel bij de zoutwinning. Nedmag heeft hierover gerapporteerd aan het SodM en monitort de grondwaterkwaliteit. Er zijn geen aanwijzingen dat het incident van 28 april 2018 gevolgen heeft voor het milieu zoals ook aangegeven inde beantwoording van de Kamervragen van lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2714). De kans op een herhaling van het incident acht de toezichthouder klein en acceptabel gegeven de maatregelen die Nedmag heeft genomen na het incident en het stoppen van de actieve productie uit VE-3, en het advies van de toezichthouder de operationele cavernedruk te verlagen en de maximale omvang en onderlinge afstand van de nieuwe cavernes te beperken. Het gebruik van diesel wordt met de voorwaarde die ik aan het besluit heb gesteld drastisch beperkt van circa 2.500 m3 tot maximaal 500 m3 en, indien het SodM oordeelt dat het veilig kan, geheel vervangen door een alternatief, een synthetische en minder toxische olie.
In het ontwerpbesluit volg ik het advies van het SodM om samengroei van cavernes VE-3 en TR-9 te voorkomen. Ik heb geen instemming gegeven voor verdere winning uit VE-3 en ik heb de winning uit TR-9 beperkt om het mogelijk aaneengroeien en vergroting van het cluster te voorkomen. Naar mijn oordeel is hiermee het risico afdoende afgedekt. Het SodM ziet toe op de naleving hiervan.
Hoe komt u tegemoet aan het feit heel moeilijk zal zijn om bij schade door eventuele bodemdaling of andere gevolgen voor de bodem aan te tonen dat er een causaal verband is tussen zoutwinning en de schade, juist omdat er sprake is van een opeenstapeling van bodemactiviteiten? Heeft u in dat licht kennisgenomen van het feit dat er 400 schadeclaims uit het verleden zijn afgewezen door Nedmag, juist op deze grond? Bent u bereid om op basis hiervan alsnog te kiezen voor een omkering van de bewijslast bij schade door zoutwinning?
Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 25 juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 188) heb ik een Commissie Mijnbouwschade in het leven geroepen om gedupeerde in procedures maximaal te ontzorgen. De Commissie Mijnbouwschade zet bij schademeldingen deskundigen in die kennis en ervaring hebben op gebied van bodembeweging in relatie tot mogelijke schade. Ook is bij de commissie kennis en ervaring aanwezig op het gebied van de relatie tussen de (diepe) ondergrond, constructie van woningen en schade. Indien bepaalde kennis niet aanwezig is bij de commissie kan gebruikt worden gemaakt van externe deskundigen om de schademelding mede te beoordelen. Ik ben ervan overtuigd dat hiermee voldoende zekerheid wordt geboden aan de betrokken partijen, dat er een deskundig en onafhankelijk oordeel wordt geveld, ook in geval van gestapelde mijnbouwschade.
Over het bewijsvermoeden en de reden waarom dit niet gehanteerd wordt voor schadegevallen buiten Groningen is al veel gezegd. Ik vind het van belang dat de burger niet wordt belast met de bewijsvoering, zeker als er sprake is van mogelijk meerdere oorzaken.
Zoals ook eerder aangegeven kan het wettelijk bewijsvermoeden zoals dat geldt in Groningen, niet zomaar landelijk worden toegepast. Daarvoor verschilt het schadebeeld voor mijnbouw in de rest van het land te zeer van dat in Groningen. De afdeling advisering van Raad van State gaf in haar voorlichting over het bewijsvermoeden (Kamerstuk 34 041, nr. 43) aan dat er in Groningen sprake is van een uitzonderlijke situatie die een uitzonderlijke maatregel als een wettelijk bewijsvermoeden rechtvaardigt. De situatie in Groningen wordt gekenmerkt door veel gedupeerden en veel gelijksoortige schade aan gebouwen, met in verreweg het grootste deel van de gevallen mijnbouwactiviteiten als oorzaak. In de Groningse situatie is de omvang van het aantal schadegevallen en de gelijksoortigheid ervan een argument om een wettelijk bewijsvermoeden te hanteren. Voor de rest van Nederland ontbreekt voldoende rechtvaardiging voor een uitzonderlijke en vergaande maatregel als de introductie van een (wettelijk) bewijsvermoeden.
Om de burger te ontzorgen wordt in de praktijk de bewijslast bij de burger weggehaald doordat de commissie de schade zal laten onderzoeken op de hierboven beschreven wijze en zal beoordelen waardoor de schade is veroorzaakt.
Ten slotte ben ik er van op de hoogte dat er sinds 2001, 202 schademeldingen zijn gedaan bij Nedmag. Een deel daarvan is tevens onderzocht door de Technische commissie bodembeweging (Tcbb). Uit deze onderzoeken is geen causaal verband aangetroffen tussen de zoutwinning en de schade.
Wie draagt de kosten die moeten worden gemaakt wanneer er door ongelijke bodemdaling, veroorzaakt door zoutwinning, meer grondwater weggepompt moet worden? Deelt u de mening dat deze kosten door Nedmag zouden moeten worden gedragen?
Kosten die moeten worden gemaakt als gevolg van de bodemdaling door de activiteiten van Nedmag dienen door Nedmag te worden gedragen.
Heeft u onderzoek gedaan naar de impact op het milieu van het achterblijven van 90% van de gebruikte diesel in de zoutwinningsputten? Kunt u ook toelichten waarom eventuele alternatieven als minerale of biologisch afbreekbare olie minder impact zouden hebben?
Er zijn bij mij geen voorvallen bekend waarbij het achterblijven van diesel in zoutcavernes impact heeft gehad op het milieu. Als de diesel in de caverne blijft maar ook als de diesel uit de caverne komt en onder de bovenliggende isolerende lagen blijft komt de diesel niet in aanraking met het grondwater. Zolang de diesel niet in aanraking komt met het grondwater, heeft dit geen effect op het milieu. Zoals het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft aangegeven in hun advies op het winningsplan en in de Staat van de Sector Zout kan, wanneer de bovenliggende isolerende laag voldoende aanwezig is, met diesel verontreinigde pekel niet in het grondwater terecht komen. Enkel wanneer de isolerende laag onvoldoende aanwezig is, kan met diesel verontreinigde pekel bovenliggende lagen bereiken. Diesel bevat toxische bestanddelen, synthetische of biologisch afbreekbare alternatieven bevatten minder toxische stoffen. Als zich een incident zou voordoen en er pekel met een alternatief voor diesel in het milieu terecht zou komen, zijn deze alternatieven minder schadelijk voor het milieu. SodM beoordeelt of de vervanging van diesel door een alternatief veilig kan geschieden.
Hoe waarborgt u dat Nedmag de putten goed afdekt?
Nedmag dient een put buiten gebruik te stellen conform een vooraf bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) in te dienen werkprogramma dat in detail beschrijft welke werkzaamheden worden uitgevoerd. Het SodM houdt toezicht op de naleving van het werkprogramma en op de wijze waarop Nedmag de putten sluit.
Waarom heeft u gekozen voor een besluit met toestemming voor zoutwinning voor 25 jaar? Bent u bereid de duur van het besluit flink te verkorten, zodat er veel meer ruimte is voor tussentijdse evaluatie en ingrijpen wanneer de veiligheid voor mens en milieu daarom vraagt?
Het inkorten van de looptijd van het besluit zou niet in het belang van de veiligheid zijn.
De actieve winning uit de nieuwe cavernes duurt ca. 8 jaar. De caverne en put moeten veilig worden af gesloten. De cavernedruk moet worden gereguleerd. Dit wordt conform advies van SodM gedaan door na de reguliere pekelwinning de aanwezige pekel gecontroleerd te verwijderen door deze op de reguliere manier via de productiebuis uit te laten stromen (aflaten). Door de eigenschappen van steenzout op die diepte vloeit de caverne daarmee langzaam, gedurende meerdere jaren tot enige decennia, dicht. Een termijn van 25 jaar is voor al deze activiteiten passend.
Hoe kunnen lokale overheden en andere belanghebbenden een onderbouwd oordeel vellen over het besluit wanneer een cruciaal element, het meet- en regelprotocol, nog ontbreekt? Bent u bereid uw besluit aan te houden tot dit meet- en regelprotocol is uitontwikkeld?
Het meet- en regelprotocol ziet op de monitoring van hetgeen in het instemmingsbesluit wordt vastgelegd en maakt daarmee onderdeel uit van het besluit. De informatie die wordt verkregen is van belang. Nedmag moet bijvoorbeeld aangeven:
Dit voorschrift geldt zodra het instemmingsbesluit is genomen. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) controleert de inhoud en houdt toezicht op de uitvoering van het meet-en regelprotocol. Dit meet en regelprotocol staat los van de beoordeling van de effecten van de winning waarover de decentrale overheden advies over zijn gevraagd.
Bent u bereid om het in werking treden van het (aangepaste) toestemmingsbesluit te verbinden aan het gerealiseerd hebben van deze financiële veiligstelling van Nedmag om bij het einde van de winning het opruimen, de continuïteit van maatregelen in het waterbeheer en de afhandeling van eventuele toekomstige schade te waarborgen?
Nee, conform het voorschrift in het instemmingsbesluit moet de financiële waarborg er zijn voor aanvang van de winning uit nieuwe cavernes. De schadeafhandeling is reeds wettelijk geregeld via het Burgerlijk Wetboek en het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Kunt u reflecteren op de lokale maatschappelijke kosten en baten van deze zoutwinning? Is er volgens u een rechtvaardige verdeling tussen baten en risico’s?
Het beleid voor de zoutwinning kent dezelfde strenge voorwaarden die ook gelden voor de andere mijnbouwsectoren. De winning van zout mag alleen plaatsvinden zolang dat veilig en verantwoord kan. Deze veiligheid beoordeel ik na het inwinnen van advies hierover bij het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO.
De zoutwinning door Nedmag voorziet in werkgelegenheid in de regio. In de regio Oost-Groningen is het behoud en uitbreiding van werkgelegenheid een belangrijke zorg. De werkgelegenheid is echter geen onderdeel van het toetsingskader van het winningsplan en speelt dan ook geen rol in het besluit tot instemming met het winningsplan.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de wenselijkheid van hergebruik van cavernes in Zuidwending? Bent u bereid hierbij de verschillende risico’s te onderzoeken van de diverse stoffen die in deze cavernes zouden kunnen worden opgeslagen, zoals gas, perslucht, waterstof of CO2?
Alternatief gebruik van de cavernes zal ik alleen toestaan als dit veilig kan. Daarvoor zal aanvullend onderzoek nodig zijn. Primair zal dat uitgevoerd moeten worden door de initiatiefnemer die gebruik wil gaan maken van een caverne voor bijvoorbeeld onder andere de opslag van perslucht of stikstof. Na ontvangst van een aanvraag zal ik deze onderzoeken laten controleren door TNO en SodM en zal daar ook verder onafhankelijk onderzoek naar laten uitvoeren indien nodig.
Het lekken van data van slachtoffers van mensenhandel |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Data slachtoffers mensenhandel op internet gezet»?1
Ja
Wat was de aard en omvang van de gegevens die online zijn gezet?
De gegevens betroffen informatie omtrent meldingen door het COA van signalen over mensenhandel en -smokkel. Het document in kwestie bevat 1185 meldingen van signalen over mensenhandel en -smokkel uit de periode 1 februari 2017 tot en met 11 februari 2020, waarvan 87 met betrekking tot asielzoekers met de Nigeriaanse nationaliteit. Omdat de persoonsgegevens van de Nigeriaanse asielzoekers gewit waren, konden deze niet uit het document gehaald worden. De gegevens van de niet-Nigeriaanse asielzoekers die verborgen waren gemaakt konden, zo bleek achteraf, echter zichtbaar gemaakt worden. Persoonsgegevens met betrekking tot deze groep konden dus achterhaald worden.
In het document staan de namen, geboortedata en de nationaliteiten van mogelijke slachtoffers, daders en getuigen van mensenhandel of -smokkel. In voorkomende gevallen worden gegevens over voertuigen in het kader van een melding genoemd. Ook de COA locatie waar er is gesignaleerd, wordt in het bestand genoemd en in sommige gevallen worden daarnaast ook de namen van COA-medewerkers genoemd. Omdat het een lijst met signalen van mensenhandel en -smokkel van het COA betreft, omvat het document in de regel geen asielgerelateerde of medische informatie. Het feit dat door dit datalek bepaalde (persoons)gegevens openbaar zijn geworden kan in individuele gevallen echter mogelijk gevolgen hebben voor lopende asielaanvragen. Zie hieromtrent ook mijn antwoord op vraag 7.
Zie ook de brief die ik uw Kamer heb gezonden op 24 juni jl.2
Hoe kon het dat deze informatie tot twee keer toe op internet kwam te staan? Kunt u een feitenrelaas over deze gang van zaken geven?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni jl. heb ik een uitgebreide
weergave van het feitelijk verloop van deze zaak uiteengezet. Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Heeft of gaat het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) de mensen van wie de gegevens gelekt zijn, persoonlijk daarvan op de hoogte stellen? Zo ja, wat is de stand van zaken dienaangaande? Zo nee, waarom niet?
Na het melden van het datalek heeft het COA een uitgebreide analyse op het bewuste document gedaan, met daaraan gekoppeld een risicoprofiel. De analyse en het risicoprofiel zijn met de relevante COA-opvanglocaties gedeeld, waarna de locaties de betrokkenen zoveel mogelijk persoonlijk informeren.
Het COA heeft inmiddels met het merendeel van de betrokkenen contact gezocht. In die gevallen waarin dat mogelijk was persoonlijk, anders via berichten op de website, per brief of per mail. Daarbij moet wel het voorbehoud gemaakt worden dat, hoewel het COA zich maximaal inzet om met iedereen contact te leggen, niet alle betrokkenen (nog) bij het COA of zelfs in Nederland verblijven en hun huidige contactgegevens dan ook niet altijd bekend zijn. Mede daarom heeft het COA via zijn website en op social media een nieuwsbericht geplaatst over het datalek. Op de speciale bewonerswebsite van het COA (MyCOA.nl) worden de asielzoekers in meerdere vreemde talen over het datalek geïnformeerd.
Kunt u uitsluiten dat de inmiddels van het internet afgehaalde gegevens voor die tijd door derden al zijn opgeslagen? Zo ja, hoe kunt u dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van het COA blijkt dat 11 succesvolle downloads van dit document zijn geregistreerd vanaf 7 IP-adressen. Het COA heeft getracht te achterhalen wie vanaf deze IP-adressen het document gedownload hebben, maar dat bleek niet meer mogelijk. Wel monitort het COA de komende tijd of het bestand op internet terugkomt.
Daarnaast is contact gelegd met de betrokken journalisten. Zij hebben aangegeven het document alleen voor eigen onderzoek te gebruiken, niet met derden te delen en het na het onderzoek te zullen zal vernietigen.
Acht u het mogelijk dat door dit datalek toch al kwetsbare slachtoffers van mensenhandel nog kwetsbaarder zijn geworden of in gevaar kunnen komen? Zo ja, wat gaat u doen om deze slachtoffers extra te beschermen? Zo nee, hoe kunt u dit dan uitsluiten?
In het gesprek dat het COA met betrokkenen heeft, zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, wordt stil gestaan bij mogelijke maatregelen, voor zover die nodig zijn. Dit is altijd maatwerk en kan gaan om maatregelen die binnen de mogelijkheden van het COA liggen maar ook om maatregelen die betrokkene zelf kan nemen. Daarnaast kan bijvoorbeeld gewezen worden op de mogelijkheid van slachtofferhulp, psychische ondersteuning, etc.
Deelt u de mening dat, indien slachtoffers van mensenhandel of andere vormen van uitbuiting door deze datalek grotere risico’s zijn gaan lopen, dat van invloed moet zijn op het toekennen van een verblijfstatus in Nederland? Zo ja, waarom en hoe zijn de regels in dit verband? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze slachtoffers dan wel helpen?
Voor slachtoffers van mensenhandel geldt in het algemeen dat zij in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning indien zij aangifte hebben gedaan van mensenhandel en waarna vervolging door het OM is ingesteld. Bij een eventueel sepot geldt dat een slachtoffer van mensenhandel een verblijfstatus wordt verleend (behoudens contra-indicaties), indien hij of zij heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij of zij Nederland verlaat. In ieder geval wordt bij deze beoordeling gekeken naar risico’s van represailles in het land van herkomst bij terugkeer, het risico van vervolging in het land van herkomst en de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie. Indien in een individueel geval aannemelijk is gemaakt dat door het datalek sprake is van een verhoging van deze risico’s of een beperking van de mogelijkheden van herintegratie, dan kan dat van invloed zijn op het toekennen van een verblijfstatus.
Voor lopende asielaanvragen geldt dat momenteel overleg plaatsvindt tussen het COA en de IND om te inventariseren welke gevolgen dit mogelijk heeft. Elke asielaanvraag wordt, conform het huidige kader, beoordeeld op zijn eigen, individuele gronden. Indien uit een individueel geval blijkt dat als gevolg van het datalek een asielzoeker een risico loopt op vervolging of ernstige bedreiging van zijn persoon dan wordt dat meegenomen in de beslissing omtrent zijn aanvraag.
Zijn er door het publiceren van deze gegevens strafrechtelijke onderzoeken verstoord? Zo ja, wat is de aard en omvang van die verstoring? Zo nee, hoe weet u zeker dat dit niet het geval is?
Momenteel vindt ook overleg plaats tussen het OM en de Politie om vast te stellen welke gevolgen dit heeft voor lopende processen en onderzoeken. Momenteel is nog niet duidelijk welke omvang dit precies heeft.
Het bericht ‘Hoe beveiligers van Thierry Baudet met geweld een demonstrant onschadelijk maken’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe beveiligers van Thierry Baudet met geweld een demonstrant onschadelijk maken»?1
Ja.
Is het juist dat een demonstrant uit het artikel door particuliere (persoons)beveiligers met gebruik van fysiek geweld belemmerd is in zijn recht op demonstratie?
Het in goede banen leiden van demonstraties, onder meer door het stellen van voorschriften en beperkingen, is op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) een bevoegdheid van het lokale gezag. Volgens de berichtgeving in de media ging het hier evenwel om een eenmansprotest, een dergelijk protest valt in principe niet onder het bereik van de Wom.
In algemene zin geldt dat het handhaven van de openbare orde en veiligheid taken zijn van de overheid en niet van individuele burgers, waartoe ook particuliere beveiligers moeten worden gerekend. De bij het protest betrokken persoon heeft van het voorval aangifte gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat politici, politieke partijen en welke organisatie of individu dan ook de demonstratievrijheid niet zelfstandig mogen inperken en dat de demonstratievrijheid alleen door het bevoegde gezag op grond van de Wet op de openbare manifestaties kan worden ingeperkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat particuliere beveiligers – die niet meer bevoegdheden hebben dan iedere andere burger – demonstranten hardhandig met fysiek geweld het demonstreren onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Het geweldsmonopolie ligt bij de overheid. Het gebruik van geweld door andere personen of organisaties is verboden en onacceptabel. Particuliere beveiligers hebben, net als iedere andere burger, geen bevoegdheid tot het aanwenden van geweld.
Zijn u meer incidenten met particuliere (persoons)beveiligers bekend? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak dit de afgelopen 5 jaar is gemeld en hoeveel aangiftes hiervan de afgelopen 5 jaar zijn binnengekomen?
Eventuele incidenten met particuliere (persoons)beveiligers worden niet apart geregistreerd door de politie. Derhalve kan deze informatie niet eenvoudig en automatisch uit de politiesystemen worden gegenereerd.
Bent u bereid om maatregelen te nemen tegen de beveiligingsbedrijven waarvan medewerkers of ingehuurde particuliere (persoons)beveiligers zich bij herhaling schuldig maken aan strafbare feiten? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Bij overtreding van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) kunnen diverse maatregelen worden genomen. Zo kunnen er bestuurlijke boetes tot € 11.250,- worden opgelegd en waar nodig kan ook worden overgegaan tot intrekking van de vergunning in het kader van de Wpbr. Dit laatste betekent sluiting van het bedrijf.
Beveiligingsorganisaties zijn onderwerp van toezicht vanuit de politie en de Dienst Justis. De politie screent particuliere beveiligers, verleent toestemming om binnen de branche te mogen werken en houdt toezicht. De Dienst Justis verleent de vergunningen voor particuliere beveiligingsorganisaties en toestemming om met de leiding van zo’n organisatie te mogen worden belast.
Het artikel ‘Eindelijk succes voor Almelose luchtwapen van Jan Waayer‘ |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Eindelijk succes voor Almelose luchtwapen van Jan Waayer»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kracht van innovaties om uitdagingen op het gebied van klimaat, milieudoelstellingen en terugdringen van emissies vorm te geven?
Zoals recent is aangegeven in de Kamerbrief van 2 juli jl. over het rapport stalbeoordeling2 vindt het kabinet innovaties van groot belang voor de integrale verduurzaming van de veehouderij en de reductie van emissies. Daartoe financiert het kabinet onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe technieken en subsidieert het kabinet het gebruik van bewezen innovaties met de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv). Daarnaast is samen met andere overheden gewerkt aan het opstellen van een pilot in het kader van de Crisis- en herstelwet voor experimenteerruimte bij het vergunnen van innovatieve technieken en stalsystemen.
Hoe kijkt u terug op het proces en jarenlang getouwtrek om een biologische luchtwasser op de zogenaamde Regeling Ammoniak en Veehouderij (RAV)-lijst te zetten?
Het proces om een innovatieve emissiereducerende techniek of emissiearm stalsysteem in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) op te nemen, kent in de meeste gevallen een aantal stappen: een aanvraag voor een bijzondere emissiefactor (ook wel proefstalaanvraag genoemd, bedoeld voor de vergunning op de testlocatie), een aanvraag voor een voorlopige emissiefactor Rav (waarmee op basis van een deskundigenoordeel opname in de Rav mogelijk is) en een aanvraag voor een definitieve emissiefactor Rav, die wordt verleend op basis van de beoordeling van de meetresultaten. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de uitvoerder van de Rav, geeft aan dat voor deze biofilter circa 4,5 jaar na de eerste aanvraag voor een proefstal een voorlopige emissiefactor Rav is afgegeven. Het beoordelingsproces heeft om diverse redenen in verhouding lang geduurd. Vanwege het concurrentiebelang van de aanvrager kan niet inhoudelijk op deze redenen worden ingegaan.
Heeft u het proces, de beoordeling en de toelating van deze specifieke casus geëvalueerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten en aanbevelingen met de Kamer delen? Bent u bereid dit op korte termijn te doen en de Kamer voor 15 september hierover te informeren?
In de bovengenoemde Kamerbrief van 2 juli jl. over het rapport stalbeoordeling heb ik aangegeven dat de «Taskforce versnelling innovatieproces» aan de slag is met het innovatieproces. In deze taskforce nemen deel: vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en van de decentrale overheden en ambtenaren van het Ministerie van LNV en van mijn ministerie. De Taskforce zal op basis van casuïstiek adviseren hoe het innovatieproces kan worden versneld. Ik heb hiertoe ook informatie over deze casus aangedragen aan de Taskforce. Zoals aangegeven in de Kamerbrief wordt u in het najaar geïnformeerd over het advies van de Taskforce en de acties die daaruit volgen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal aanvragen welke onderhanden is voor beoordeling en toelating RAV-lijst (geanonimiseerd en gecategoriseerd naar verschillende sectoren en oplossingsrichtingen en stadium van informatieverzoek/beoordeling)? Zo nee, waarom niet?
RVO heeft de volgende aanvragen voor beoordeling van emissiereducerende technieken en stalsystemen voor de Rav in behandeling:
30 aanvragen voor een bijzondere emissiefactor, waarvan 16 voor de melkveehouderij, 11 voor de varkenshouderij, 2 voor de pluimveehouderij en 1 voor de kalverhouderij;
5 aanvragen voor een voorlopige emissiefactor, waarvan 2 voor de melkveehouderij, 2 voor de varkenshouderij en 1 voor de kalverhouderij;
4 aanvragen voor een definitieve emissiefactor, waarvan 2 voor de melkveehouderij en 2 voor de pluimveehouderij;
9 aanvragen voor wijziging van de technische beschrijving (leaflet), waarvan 4 voor de melkveehouderij, 1 voor de varkenshouderij, 2 voor de pluimveehouderij en 2 niet sectorspecifieke wijzigingen.
De oplossingsrichtingen en het stadium waarin de aanvragen verkeren kunnen vanwege concurrentieoverwegingen niet nader worden aangegeven.
Kunt u toelichten hoe de innovatieve toelating in omringende landen plaatsvindt?
Uit het adviesrapport «Een nieuw systeem van stalbeoordeling» die met de bovengenoemde Kamerbrief van 2 juli jl. naar uw Kamer is verstuurd, blijkt dat de stalbeoordeling in de ons omringende landen veelal op een vergelijkbare wijze plaatsvindt. Belangrijkste verschillen zijn het wel of niet hebben van een proefstalprocedure, het wel of niet verplicht stellen van metingen voorafgaand aan een toelating en het publieke of private karakter van de beoordeling van de resultaten van metingen. Het rapport stelt ook dat Nederland vanwege de hoge prikkel voor innovatie vooroploopt op het gebied van stalbeoordeling. Een gedetailleerde beschrijving van de toelating in deze landen is terug te vinden in de bijlage van het adviesrapport.
Via welk systeem en en op welke manier wordt deze toelating betrokken bij de beoordeling in Nederland?
De toelating van een techniek in het buitenland kan worden gebruikt bij de reguliere beoordelingsprocedure in Nederland. Als aanvragers over meetrapporten beschikken die voldoen aan de Nederlandse eisen voor metingen dan kan de beoordeling relatief snel plaatsvinden. Daarnaast heeft Nederland een samenwerking met Denemarken, Duitsland en Vlaanderen binnen VERA (Verification of Environmental Technologies for Agricultural Production). Deze samenwerking is gericht op het bevorderen van een internationale markt voor agrarische milieutechnologieën. Meetresultaten die met behulp van het VERA-protocol tot stand zijn gekomen, kunnen in alle VERA landen worden gebruikt bij de beoordeling.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd bij de procedure tot beoordeling en toelating van innovatieve ontwikkelingen?
Een beslissing op een aanvraag voor een bijzondere emissiefactor kent een wettelijke termijn van maximaal 20 weken. In de meeste gevallen wordt binnen deze termijn beslist. Wanneer aanvullende informatie moet worden opgevraagd kan deze termijn worden verlengd, afhankelijk van de tijd die de aanvrager nodig heeft om de gevraagde informatie aan te leveren. De doorlooptijd voor het afgeven van een voorlopige emissiefactor Rav, bedroeg volgens RVO in de afgelopen drie jaar 14 maanden. Een analyse van RVO op basis van de ervaringen in de afgelopen jaren laat zien dat het gehele proces voor het afgeven van een definitieve emissiefactor Rav circa 3 tot 6 jaar in beslag kan nemen. Dat is inclusief de tijd die een aanvrager nodig heeft voor het zoeken en realiseren van nieuwe locaties waar kan worden gemeten, de opstarttijd, het meten en alle vergunning-, aanvraag- en beoordelingsprocedures. Op al deze onderdelen van het innovatieproces zal aan de hand van het advies van de Taskforce versnelling innovatieproces worden gekeken naar mogelijkheden voor versnelling.
Deelt u de mening dat de procedure tot beoordeling en toelating van innovatieve ontwikkelingen meer snelheid vereist? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u het proces versnellen?
Zie antwoord vraag 4.
Subsidieverlening aan Palestijnse organisatie met terreurbanden |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland aan de Palestijnse organisatie Union of Agricultural Work Committees (UAWC) zo’n 23 miljoen dollar subsidie heeft gegeven in de afgelopen tien jaren?1
Nederland startte in september 2007 financiering van het Land Development 2 programma, dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. In daaropvolgende programma’s nam UAWC eveneens als uitvoerende partnerorganisatie deel aan door Nederland gefinancierde consortia en in 2013 werd UAWC, gezien bewezen expertise, kennis en capaciteit, trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management programma Fase 1. In 2017 startte Fase 2 van dit programma. Dit programma wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever en is erop gericht Palestijnse boeren te helpen toegang te behouden tot hun land, water. Daarnaast wordt ondersteuning geboden om zoveel mogelijk klimaatverantwoord te kunnen werken. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het effectief hergebruik van regenwater voor landbouw en advisering voor het planten van waterzuinige gewassen. Het consortium ontvangt een bijdrage van 11,7 mln. euro uit decentrale middelen voedselzekerheid (ODA artikel 2.1) voor een periode van 4 jaar (2017–2020). Dit jaar werd 1,27 mln. euro uitbetaald aan UAWC. Tussen 2013 en 2017 was UAWC de trekker van een consortium dat een programma uitvoerde dat gericht was op het vergroten van de landbouwproductie en inkomsten van Palestijnse boeren. De totale bijdrage voor dat programma was 8,5 mln. euro. Tevens werkt Nederland met UAWC samen in de volgende andere programma’s: Women Peace and Humanitarian Fund en het Multidonor Agricultural Programme van de FAO (samen met onder meer de EU). UAWC voert daarnaast projecten uit met financiering van de EU, een brede groep landen en meerdere internationale NGOs.
Hoe beoordeelt u de beweringen dat medewerkers van UAWC betrokken zijn bij ernstige terreurdaden?
Het kabinet verwerpt terrorisme en verwacht van alle partners waarmee wordt samengewerkt dat zij zich niet schuldig maken aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien of andere activiteiten die strijdig zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Dit wordt uiteraard standaard besproken met alle organisaties waarmee Nederland samenwerkt, ook in de Palestijnse gebieden, inclusief UAWC.
Voordat UAWC in 2013 de leidende rol kreeg in het consortium heeft Nederland uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren, ondanks het feit dat enkele medewerkers van UAWC in Israëlische administratieve detentie hadden gezeten. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie door de EU en/of de VN. De bestuursleden van UAWC komen evenmin voor op sanctielijsten.
In de samenwerkingsovereenkomst met UAWC is vastgelegd dat de Nederlandse financiering niet gebruikt mag worden voor doeleinden die in strijd zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Uit het Nederlands toezicht op UAWC zijn geen aanwijzingen gekomen dat UAWC en de partners in het consortium de Nederlandse bijdrage anders gebruikt hebben dan zoals is overeengekomen. Het toezicht bestaat uit werkbezoeken, financiële en inhoudelijke rapportages en onafhankelijke audits door internationale auditorganisaties. Uit eerdere internationale controles en uit het Nederlands toezicht op UAWC zijn ook geen aanwijzingen naar voren gekomen van banden tussen UAWC en organisaties op een internationale terreurlijst.
UAWC heeft Nederland na arrestatie van twee medewerkers van UAWC op verdenking van het plegen van een bomaanslag geïnformeerd. Hierop heeft de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah UAWC om uitleg gevraagd, ook over de eventuele betrokkenheid van beiden bij het door Nederland gefinancierde project. UAWC gaf aan geschokt te zijn door de gebeurtenissen. Na hun arrestatie heeft UAWC de dienstverbanden opgezegd en salarisbetalingen gestopt.
In de gesprekken met de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah in oktober 2019 gaf UAWC aan dat beide personen niet betrokken waren bij de uitvoering van het Nederlandse project. Bij nader archiefonderzoek naar aanleiding van deze schriftelijke vragen is echter geconstateerd dat zij wel een deel van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. In 2017 hebben beide personen, net als andere medewerkers van NGO’s die door Nederland worden gesteund, voor de periode van 1 jaar een pasje gekregen van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah waarmee zij zich konden identificeren als medewerkers van een partnerorganisatie van de Nederlandse vertegenwoordiging. Ook andere landen geven papieren aan medewerkers van partnerorganisaties waarmee zij kunnen aantonen voor de vertegenwoordigingen van die landen projecten uit te voeren.
Op basis van deze nieuwe informatie dat de twee personen die verdacht zijn van het plegen van een bomaanslag salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten van het door Nederland gefinancierde programma met UAWC is op 9 juli jl. direct besloten om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. Omdat zorgvuldig handelen op dit punt dermate belangrijk is heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking besloten om een extern onderzoek te laten verrichten naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn, alvorens een besluit kan volgen over de verdere samenwerking met UAWC. Het kabinet zal de overige donoren van UAWC uitnodigen zich aan te sluiten bij het onderzoek. Andere donoren zien op dit moment geen reden tot aanhouding van betalingen; het kabinet wil niettemin eigenstandig vaststellen of en op welke wijze continuering van de bijdragen gepast is.
Nederland heeft hierover ook nauw contact met andere donoren van UAWC. Net als Nederland nemen zij beschuldigingen over mogelijke banden van medewerkers van UAWC met een terroristische organisatie uitermate serieus. Geen van deze landen heeft in de jaren dat Nederland met UAWC samenwerkt, zowel voor als na de aanslag van augustus 2019, hierom reden gezien UAWC uit te sluiten van directe of indirecte financiering. Evenmin is in onderzoek van andere donoren geconstateerd dat er banden bestaan tussen UAWC en PFLP. Geen van de andere donoren heeft besloten betalingen aan te houden.
Op dit moment zijn de twee personen verdachten. Nederland volgt de zaak nauwgezet.
Waarom heeft u geen gevolg gegeven aan de petitie van UK Lawyers for Israel om de subsidiering van UAWC te stoppen?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de subsidieverlening alsnog per direct te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.