Certificering zeegaande zeilvaart |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Certificering zeegaande zeilvaart»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Klopt het bericht dat eigenaren van Nederlandse zeezeilschepen, die hun schepen hebben laten keuren volgens de eisen van Europese Richtlijn 2009/45/eu, toch geen certificaten krijgen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Ja. De ILT heeft geen bevoegdheid om certificaten conform de richtlijn af te geven vanwege het ontbreken van een grondslag, ontstaan door een wijziging van de richtlijn eind 2019. Ik ben daarom hard bezig om in een dergelijke grondslag te voorzien, en tevens voor de korte termijn een werkbare oplossing voor de certificeringsproblematiek te bieden. Zie verder het antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Is de omvang van de schade die de Nederlandse zeilvaart hierdoor leidt bekend? Kunt u aangeven waarom die economische belangen kennelijk bij de ILT niet meegewogen worden?
Het is mij bekend dat er kosten zijn gemaakt in het verleden om de schepen te verbouwen zodat ze aan de richtlijn kunnen voldoen. Wat de totale kosten hiervan voor de Nederlandse zeilvaart zijn, is mij momenteel niet bekend.
De ILT is een uitvoeringsinstantie die wet- en regelgeving toepast om certificaten aan schepen af te geven en toezicht te houden op schepen. Zij maakt geen economische belangenafweging.
Deelt u de visie dat vanwege het veelvuldige overleg tussen de betrokken scheepseigenaren en het ministerie, betrokkenen erop mogen rekenen dat gebruik van die certificeringsmogelijkheid ook daadwerkelijk toegepast zou worden door de ILT? Zo nee, waarom niet?
De ILT is een uitvoeringinstantie die beslissingen neemt op basis van de wet en de onderliggende regelgeving. Door een verandering eind 2019 van de Europese Richtlijn 2009/45/EG, waardoor zeegaande zeilende passagiersschepen expliciet worden uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn, is de toepassing van deze richtlijn als normenkader niet langer toepasbaar voor de ILT. Om deze reden kan ze dan ook zonder juridische grondslag niet langer certificaten op basis van deze richtlijn afgeven.
Ik ben het met de vragensteller eens dat hiermee voor de zeegaande zeilende passagiersschepen een onwenselijke situatie is ontstaan. Ik werk daarom hard aan een oplossing voor de certificeringsproblematiek; zowel structureel door aanpassing van regelgeving als voor de korte termijn. Daarbij zal de wens van de sector meegenomen worden.
Voor de korte termijn zal ik de ILT verzoeken om, vooruitlopend op aanpassingen in de regelgeving, tijdelijke verklaringen af te geven waarbij de voorschriften van de richtlijn worden toegepast.
Klopt het dat de ILT het lange overleg over oplossingen die recht doen aan de eerder gemaakte afspraken, de gedane investeringen, het zakelijke belang en de afstemming met de buurlanden kennelijk zat is en daarom nu weigert om ook nog maar iets af te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw visie daarop?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de kennelijke koerswijziging van de ILT bij te stellen en om samen met de scheepseigenaren op zo kort mogelijke termijn tot oplossingen te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontzettend zonde is wanneer Thialf gedwongen wordt om zonnepanelen uit te zetten, zowel vanwege de investeringen die zijn gedaan als de duurzame energieopbrengst?
Het zou ontzettend zonde zou zijn wanneer Thialf gedwongen wordt om de zonnepanelen uit te zetten. Echter betreft de situatie bij Thialf een specifiek geval, waarbij gebruikte materialen van de dakisolatie en de kwaliteit van de dakconstructie een belangrijke rol spelen. Het is uiteraard van belang dat verduurzaming veilig gebeurt. Ik hoop dat de betrokken partijen tot een oplossing kunnen komen.
Bent u bereid te bemiddelen tussen de betrokken partijen?
Ik ben op de hoogte van de lopende overleggen tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche over deze problematiek op algemeen niveau. De komende tijd zal ik nauw betrokken zijn bij dit overleg. Aangezien de gesprekken tussen Thialf en hun verzekeraar een individueel geval betreffen zie ik in deze gesprekken geen aanvullende rol voor de overheid weggelegd.
Hoe verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen over het verzekeren van zonnepanelen?
In het algemeen is de kans op brandincidenten bij zonnepanelen zeer klein en leiden zonnepanelen niet tot problemen m.b.t. de verzekerbaarheid. Naar ik begrijp verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen constructief. Zo wordt er door de betrokken partijen gezamenlijk gewerkt aan een Preventie Brochure Zonnepanelen met technische informatie over zonnestroomsystemen en de verzekeringsrisico’s die hierbij spelen. Daarnaast wordt er gewerkt aan een brochure waarin uitgelegd wordt wat verzekeraars kunnen doen zonder zich in alle technische details te hoeven verdiepen. Om verzekeraars meer comfort te geven of een installatie daadwerkelijk veilig is en of de installateur kwalitatief goed werk heeft afgeleverd wordt op dit moment een checklist voor installateurs opgesteld. Voor de inspectie van grote zonnestroominstallaties (>15 kWp) is door Stichting SCIOS een nieuwe certificeringsregeling ontwikkeld (SCOPE 12).
Welke theoretische opties zijn er om een initiatief of instrument te introduceren dat deze problemen verhelpt?
In theorie zou een Rijksverzekering kunnen worden geïntroduceerd. Het is echter zeer de vraag of dit een oplossing biedt voor de huidige problematiek. Zo zal het Rijk tegen dezelfde kwesties aanlopen als private verzekeraars. Bovendien vind ik het niet wenselijk dat de overheid de rol van marktpartijen overneemt.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 verloopt het overleg en de samenwerking tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche constructief en ondernemen zij zelf al de nodige acties om bestaande knelpunten zo spoedig mogelijk op te lossen. Op dit moment voorzie ik geen rol voor de overheid om deze lopende initiatieven aan te vullen met nieuw instrumentarium. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om vanuit het Rijk mee te denken over eventuele onderliggende problemen en oplossingen daarvoor. Vanuit dat oogpunt zal ik op korte termijn ook aansluiten bij het overleg tussen de marktpartijen en de verzekeringsbranche.
Is het in theorie mogelijk dat de overheid zelf een aantrekkelijke verzekering introduceert voor dit soort gevallen en waardoor verzekeraars geprikkeld worden om beter met deze situaties om te gaan? Hoe zou dit mogelijk kunnen worden vormgegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze mogelijkheid te onderzoeken?
Ik zal een verzekering vanuit de overheid om bovengenoemde redenen niet verder onderzoeken.
Het bericht dat de president van de Verenigde Staten de banden met de WHO verbreekt |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de president van de Verenigde Staten heeft aangekondigd de banden met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) te verbreken?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving.
Hoe beoordeelt u dat de WHO begin december 2019 betrouwbare informatie omtrent de verspreiding van het nieuwe coronavirus in Wuhan zou hebben genegeerd, omdat die informatie niet in lijn was met de officiële informatie van de Chinese overheid?
Nederland steunt een onafhankelijke evaluatie van de internationale corona response, inclusief het handelen van de WHO, op een daarvoor geëigend moment wanneer de situatie onder controle is. Een oproep tot dit onderzoek is vastgelegd in een resolutie, die op 19 mei jl. door de World Health Assembly is aangenomen op initiatief van de EU, en ondersteund door 146 landen, inclusief China. De evaluatie zal het internationale handelen ten aanzien van de COVID-19 pandemie nader bekijken. Hieruit zullen lessen getrokken worden over de werkwijze van de WHO en lidstaten. Een dergelijke evaluatie is standaard beleid van de WHO aangaande gezondheidscrises. Het kabinet vindt het belangrijk dat de feiten in een onafhankelijk onderzoek, met gebruikmaking van de juiste en onafhankelijke expertise, worden beoordeeld en vindt het niet wenselijk hier nu op vooruit te lopen.
Er is onlangs een eerste interim- rapport over de COVID-response gepubliceerd van de hand van het Independent Oversight and Advisory Committee (IOAC) van het WHO Health Emergencies Programme. Het IOAC stelt dat de WHO volgens de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) heeft gehandeld in reactie op COVID-19 uitbraak. Het IOAC stelt verder dat nader onderzoek naar het handelen van de WHO nuttig kan zijn, maar waarschuwt ervoor dat dit niet gedaan moet worden midden in de strijd tegen de pandemie. Dit kan slagkracht van de WHO in de COVID-19 crisis ernstig verstoren. Het kabinet sluit zich hierbij aan en is van mening dat de focus nu moet blijven op het bestrijden van het virus, waar de WHO een essentiële coördinerende rol in speelt.
Nederland steunt de WHO in de strijd tegen het virus, onder andere door de eerder bekendgemaakte extra bijdrage aan de organisatie (Kamerstuk 33 625, nr. 293), en zal zich samen met EU-lidstaten ervoor blijven inzetten dat de rol van de WHO en het multilaterale systeem gewaarborgd blijft tijdens deze mondiale gezondheidscrisis.
Bent u het ermee eens dat de WHO zich zou moeten opstellen als een onafhankelijke organisatie en dus ook betrouwbare informatie die niet in lijn is met de informatie van de Chinese overheid deugdelijk zou moeten onderzoeken?
Ja. Dit is ook conform de taken die de WHO heeft in het kader van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR). De WHO is hierbij wel afhankelijk van de medewerking van de lidstaten.
Kunt u bevestigen dat de Taiwanese autoriteiten de WHO er al op 31 december 2019 over hebben geïnformeerd dat het nieuwe virus van mens op mens overdraagbaar zou zijn? Hoe beoordeelt u het dat de WHO deze informatie, vermoedelijk om politieke redenen, niet met de rest van de wereld heeft gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO op 14 januari 2020 heeft beweerd dat het nieuwe coronavirus niet van mens op mens overdraagbaar zou zijn, terwijl Taiwan al eerder melding had gedaan van het tegendeel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat landen op grond van internationale gezondheidsrichtlijnen een risico op een gezondheidsnoodtoestand binnen 24 uur moeten rapporteren? Zo ja, hoe beoordeelt u dat China pas op 31 december 2019 melding deed van het nieuwe coronavirus, terwijl het daar al weken eerder van op de hoogte zou zijn geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO onder druk van China (d.d. 21 januari 2020) op 22 januari 2020 heeft verklaard dat het nieuwe coronavirus niet zou moeten worden beschouwd als een noodtoestand?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO op 28 januari 2020 vol lof sprak over de «transparante» aanpak van het coronavirus door China, terwijl toen al voor de WHO bekend was dat China censuurmaatregelen had opgelegd aan artsen en instituties omtrent de publicatie van informatie over het virus?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u dat de WHO veel lof had voor de reisbeperkingen die China had opgelegd om verspreiding van het virus tegen te gaan, maar tegelijkertijd kritiek had op het Amerikaanse besluit om reizen vanuit China te beperken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO onder druk van China andere landen zou hebben opgeroepen om vooral geen beperkingen op te leggen voor vluchten uit China?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van diverse Afrikaanse landen aan het adres van China, over discriminatie van Afrikanen in China bij de aanpak van het coronavirus?
Het kabinet heeft kennisgenomen van zorgwekkende berichten over de bejegening van Afrikanen en andere buitenlanders in China bij de aanpak van het coronavirus aldaar, en constateert dat verschillende Afrikaanse overheden en anderen, waaronder de EU, zich hierover richting de Chinese overheid hebben uitgesproken. Het kabinet keurt discriminatie in alle gevallen af.
Erkent u dat de WHO grote steken heeft laten vallen omtrent het coronavirus en dat er aanwijzingen zijn dat de WHO vooral in het belang van China gehandeld heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Nederlands belastinggeld gaat er jaarlijks naar de WHO? Aan de hand waarvan wordt de hoogte van dit bedrag door de regering bepaald?
In 2019 is er vanuit het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking EUR 24,5 miljoen bijgedragen aan de WHO. Voor 2020 is deze bijdrage EUR 34,5 miljoen. De verhoging ten opzichte van 2019 is gerelateerd aan de extra bijdragen die de organisatie zal ontvangen voor de COVID-19 response, inclusief de EUR 7,5 miljoen waarover uw Kamer eerder geïnformeerd is (Kamerstuk 33 625, nr. 293). Bijdragen aan VN-organisaties, waaronder de WHO, worden bepaald aan de hand van Nederlandse beleidsprioriteiten, en de appreciatie van het kabinet van het functioneren van de organisaties.
Daarnaast financiert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het werk van de WHO met een jaarlijks bedrag van ongeveer EUR 3,9 mln.; een deel hiervan gaat naar samenwerking met het Europese regio-kantoor en Nederlandse kennisinstituten.
Steunt Nederland de WHO onvoorwaardelijk? Zo nee, welke voorwaarden zijn verbonden aan de Nederlandse steun voor de WHO?
Het kabinet acht het van groot belang voor de bestrijding van de pandemie dat de WHO haar cruciale werk blijft voortzetten, en wacht de bevindingen van de onafhankelijke evaluatie af. Indien er aantoonbaar bewijs is over ernstige misstanden of het niet functioneren van een VN-organisatie kan het kabinet (de hoogte van) haar bijdragen aan deze organisatie heroverwegen of (al dan niet tijdelijk) opschorten.
Bent u bereid de Nederlandse steun aan de WHO op te schorten, totdat na onafhankelijk onderzoek is komen vast te staan dat de WHO onafhankelijk en betrouwbaar functioneert?
Zie antwoord vraag 14.
Het artikel ‘Zorgverzekeraars frustreren specialistische ouderenzorg in de wijk’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zorgverzekeraars specialistische ouderenzorg in de wijk frustreren?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Kerstens c.s. van 31 oktober 20192 over zorg thuis aan kwetsbare patiënten door de specialist ouderengeneeskunde en de motie-Kerstens van 4 maart 20203 over het structureel financieren van initiatieven als het MESO-concept («multidisciplinaire ouderenzorg met een specialist ouderenzorg»)?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook van mening dat inzet van de specialist ouderengeneeskunde ín de wijk van grote toegevoegde waarde is bij de zorg voor (kwetsbare) ouderen thuis?
Ik ben het zeker met u eens dat de inzet van de specialist ouderengeneeskunde (SO) van toegevoegde waarde is in de eerste lijn bij de zorg voor (kwetsbare) ouderen thuis. Ik vind het erg belangrijk dat zij toegang hebben tot deze zorg. Dat is de weg die we samen zijn ingeslagen en daarom is deze zorg ook sinds 1 januari 2020 onderdeel van het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de eerste lijn. Met de komst van deze specifieke geneeskundige expertise in de eerste lijn kan in samenhang en in samenwerking met andere professionals in de eerste lijn, zoals de wijkverpleegkundige of huisarts, zorg en ondersteuning gegeven worden aan deze kwetsbare mensen in de thuissituatie. De zorg die de SO levert kan crisissituaties voorkomen, het beroep op de acute zorg verminderen en bijdragen aan vroegsignalering. Zoals u weet draagt het ook bij aan het programma Langer Thuis van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het organiseren van de juiste zorg op de juiste plek.
Bent u ook van mening dat – gelet op het hiervoor gestelde – de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk dan ook nagestreefd moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de onder vraag 2 genoemde moties?
De door u ingediende motie van 31 oktober 2019 is in de antwoorden op Kamervragen van Kamerleden Slootweg en Renkema afgedaan.4 Destijds ging het over de contractering voor het jaar 2020. De inkoopvoorwaarden waar Verenso op in gaat in het door u aangehaalde bericht zien toe op 2021. In de tweede motie wordt aan mij gevraagd in overleg te treden om initiatieven, zoals het zogenaamde MESO-concept, bijvoorbeeld door het introduceren van een specifieke, passende betaaltitel structureel te financieren. Met de beantwoording van deze vraag ga ik hierop in en doe ik de motie af. Ik ben reeds in overleg getreden met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Zorginstituut Nederland. Insteek van deze gesprekken is zoeken naar een duurzame oplossing waar zowel het MESO-concept van kan profiteren als andere nog te ontwikkelen initiatieven. Hierover zal de NZa ook in gesprek gaan met de betrokken koepels, en zal VWS ook aansluiten. Daarnaast ben ik samen met Minister van VWS voornemens om aan het MESO-concept een subsidie te verlenen om te onderzoeken of dit concept breder in Nederland toepasbaar is en dezelfde resultaten behaald kunnen worden.
Vindt u het ook een slechte zaak dat (zeven maanden na het aannemen van bovengenoemde eerste motie, die nota bene juist daar op zag) de conclusie blijkbaar nog steeds moet zijn dat zorgverzekeraars het streven om specialisten ouderengeneeskunde ook buiten de muren van instellingen zorg aan te laten bieden «dwarsbomen»? Deelt u ook de mening van Verenso (vereniging van specialisten ouderengeneeskunde) dat daar uiteindelijk vooral kwetsbare thuiswonende ouderen de dupe van zijn?
Ik vind het belangrijk dat kwetsbare ouderen thuis toegang hebben tot de zorg die de SO levert. Met de overheveling van deze zorg naar de Zvw afgelopen januari is het aan zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen voor hun verzekerden. Zorgverzekeraars hebben mij eerder al laten weten te hechten aan goede en voldoende zorg voor hun verzekerden. Bovendien dragen zij zorgplicht en ziet de NZa hierop toe.
Met de huidig gestelde voorwaarden kunnen bij sommige zorgverzekeraars SO’s alleen in de eerste lijn aan de slag als zij in dienst zijn van een VVT-instelling. Bij meerdere zorgverzekeraars, waaronder ook kleine zorgverzekeraars, worden andere organisatievormen van SO’s gecontracteerd. Ik heb hierover contact gehad met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars geven aan in de instelling de kennis en kwaliteit van zorg te zien en met deze inkoopvoorwaarde multidisciplinaire wijkgerichte zorg vanuit de instelling te stimuleren. Deze samenwerking met de instellingen leidt er volgens hen toe dat het vak van SO aantrekkelijker wordt.
Ook geven zij aan zich zorgen te maken over de continuïteit van zorg als deze zorg door een solist wordt geleverd. Daarnaast hebben ze toegelicht dat zij zicht hebben op de arbeidsproblematiek die ontstaat door het verzelfstandigen van functies in andere sectoren. Dit willen zij voorkomen door als voorwaarde op te nemen dat het om een instelling met verblijf moet gaan. Tot slot geven zorgverzekeraars aan de mogelijkheid te bieden aan zorgaanbieders en brancheorganisaties om vragen te stellen over het inkoopbeleid, en dat daar tot nu toe weinig gebruik van wordt gemaakt.
Voor de doorontwikkeling van deze zorg vind ik het belangrijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat SO’s in verschillende organisatievormen zorg kunnen leveren. SO’s werken niet alleen meer in het verpleeghuis, maar bijvoorbeeld ook in huisartspraktijken. Ook de NZa heeft in haar quickscan5 aangegeven dat het inkopen van andere type of nieuwe zorgaanbieders bijdraagt aan een gezonde marktdynamiek en het beschikbaar houden van de schaarse SO’s. Daarom heb ik zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als Verenso uitgenodigd om over de inkoopvoorwaarden in gesprek te gaan. Dit gesprek zal op de korte termijn plaatsvinden. Over de uitkomsten van dit gesprek zal ik uw Kamer in het najaar berichten.
Ziet u ook dat een dergelijke handelwijze van verzekeraars niet bijdraagt aan het aantrekkelijker maken van het vak van specialist ouderengeneeskunde en dus niet bijdraagt (integendeel zelfs) aan het oplossen van de al bestaande en in de toekomst bij ongewijzigd beleid nog verder oplopende tekorten in (ook) deze beroepsgroep?
Voor de doorontwikkeling van deze zorg vind ik het belangrijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat SO’s in verschillende organisatievormen zorg kunnen leveren. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het beroep, en maakt het mogelijk dat zij zowel in het verpleeghuis als in de eerste lijn aan het werk kunnen. Zoals de NZa ook stelt in haar quickscan draagt het inkopen van ander type of nieuwe zorgaanbieders bij aan het beschikbaar houden van de toch al schaarse SO’s.
Bent u het ermee eens dat de blijkbaar door zorgverzekeraars gestelde voorwaarde voor inkoop dat specialisten ouderengeneeskunde ook «verblijf» moeten leveren onnodig belemmerend werkt voor de gewenste inzet van betrokkenen in de wijk? Zo ja, wilt u verzekeraars er dan (in lijn met genoemde motie die u daartoe opriep) toe bewegen die voorwaarde te laten vervallen en zo de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk niet langer te dwarsbomen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke andere manieren bent u bereid de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk te stimuleren c.q. te faciliteren?
Hier wordt op dit moment al via meerdere trajecten op ingezet. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 ben ik samen met Minister van VWS voornemens om aan het MESO-concept een subsidie te verlenen om te onderzoeken of dit concept breder in Nederland toepasbaar is en dezelfde resultaten behaald kunnen worden. Daarnaast heb ik ZonMw de opdracht gegeven om te komen tot een programma voor de doorontwikkeling en het in samenhang bezien van de zorgvormen Geriatrische revalidatiezorg, Eerstelijnsverblijf en de Geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (GZSP). De SO in de eerste lijn is onderdeel van laatstgenoemde zorgvorm. Hiervoor is al enige tijd geleden het programma Beter Thuis gestart6. Ook ben ik samen met het Zorginstituut Nederland, NZa en betrokken partijen aan het kijken wat er aanvullend nodig is om de doorontwikkeling van deze zorgvormen aanvullend de stimuleren. Aanvullend gaat de NZa wederom dit jaar het inkoop- en contracteringsproces van de GZSP volgen en beschrijven in een quickscan. Tot slot faciliteer en begeleid ik de overheveling van de GZSP via implementatie overleggen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het op 15 juni 2020 geplande notaoverleg Care?
Bij dezen zijn de vragen u voor het notaoverleg Care toegezonden.
De Nederlandse kernwapentaak en de Duitse kernwapendiscussie |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u naar aanleiding van het vrijgeven van Amerikaanse archieven over kernwapenpolitiek bevestigen dat Nederland in 1961 akkoord ging met de kernwapentaken die de Amerikaanse regering vastgesteld had? Zo ja, zijn er nog meer documenten, bijvoorbeeld in Nederlands bezit, die dit document bevestigen?1
Nederland heeft binnen de NAVO een kernwapentaak, een bondgenootschappelijke verplichting die Nederland al meer dan 55 jaar op zich neemt. Sinds 1961, en met name sinds het einde van de Koude Oorlog, zijn afspraken en besluitvormingsprocedures aangepast. Met de kernwapentaak is op dit moment één squadron F-16’s belast. Over afspraken en procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Zoals gesteld in de beantwoording van eerdere Kamervragen,2 vindt alle besluitvorming binnen de NAVO plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland (en alle andere bondgenoten) vereist is.
De kernwapentaak die Nederland vervult binnen de NAVO levert een bijdrage aan de bescherming en verdediging van het gehele NAVO-bondgenootschap. Binnen de NAVO wordt geen onderscheid gemaakt tussen een aanval op de VS en een aanval op een andere NAVO-bondgenoot.
Het beoefenen van nucleaire scenario’s, op alle niveaus, teneinde de effectiviteit, veiligheid en beveiliging van nucleaire wapens te garanderen, heeft binnen NAVO altijd plaatsgevonden en vindt ook nu nog plaats. Over de aard en omvang van deze oefeningen kunnen eveneens onder de geldende bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u een overzicht geven van de oefeningen die de eventualiteit van atoominzet hebben geoefend die Nederland atoomwapens zou moeten inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen bestuurlijke oefeningen, het doen besluiten tot de inzet van kernwapens en van militaire oefeningen? Om welk atoomwapen of welke atoomwapens, van de toen zes atoomtaken, ging het daarbij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u daarbij ook een onderscheid maken tussen de inzet in geval van een aanval op de Verenigde Staten (VS) zelf als ook elders in de wereld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens bevestigen dat in 1965 door middel van een brief werd voorgesteld om Amerikaanse atoombommen op het vliegkampschip Karel Doorman ter beschikking te stellen?2
De brief die wordt beschreven in dit artikel, ziet op correspondentie tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk over de opslag van wapens voor onderzeebootbestrijding, eventueel bedoeld voor vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman. Nederland doet geen uitspraken over het beleid van bondgenoten.
Is het beleid zoals in 1961 vastgesteld ooit opgeheven of veranderd? Zo ja, wanneer was dat?
Zoals hierboven aangegeven kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, noch over afspraken en procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag.
Zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen genoemd onder vraag 7, vindt alle besluitvorming binnen de NAVO plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland (en alle andere bondgenoten) vereist is.
Hoe verhouden deze afspraken in de thans vrijgegeven documenten zich tot uw antwoord in Kamervragen dat bij nucleaire besluitvorming altijd instemming is vereist binnen de NAVO?3
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de actuele afspraken tussen de VS en Nederland over het gebruik van de B-61-11 die ter beschikking zijn van de Nederlandse F-16's?
Zie antwoord vraag 6.
Hebt u kennisgenomen van de discussie in de Duitse regering over de Duitse atoomtaak en dat de woordvoerder in de Duitse Bondsdag voor regeringspartij SPD, Rolf Mützenich, een einde wil maken aan de Duitse verplichting om mee te doen aan de atoomafschrikking?4
Wij hebben inderdaad kennisgenomen van de uitspraken van de heer Mützenich hierover.
Deelt u de analyse van Mützenich dat het risico op escalatie met deze Amerikaanse regering bestaat om niet alleen kernwapens voor afschrikking te gebruiken maar ook als aanvalswapen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel de Amerikaanse Nuclear Posture Review als de bondgenootschappelijke Deterrence and Defence Posture Review stellen dat het doel van kernwapens de afschrikking van agressie is, niet militaire inzet.
Bent u bereid met de Duitse regering in contact te treden om het vraagstuk van Amerikaanse kernwapens in Europa samen op te pakken en tot een einde te brengen? Zo ja, op welke wijze hebt u dat gedaan of zult u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de Tussenrapportage Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie6 zal het kabinet samen met de VS en andere bondgenoten eventuele kansen identificeren voor het verwijderen van Russische en Amerikaanse sub-strategische kernwapens uit Europa. Om daadwerkelijk bij te dragen zullen ontwapeningsstappen volledig, wederzijds, verifieerbaar en onomkeerbaar moeten zijn. Het New START wapenbeheersingsverdrag met haar effectieve verificatiemechanisme vormt het aangewezen vehikel voor zulke stappen tussen Rusland en de VS; Nederland zal zich inzetten voor het verlengen van dit verdrag om onderhandelingen over ambitieuzere vervolgstappen mogelijk te maken.
Wat is uw reactie op de visie van de Amerikaanse ambassadeur in Polen dat de Amerikaanse kernwapens die in Duitsland liggen in Polen kunnen worden gestationeerd? Kunt u dat toelichten?5
In de NAVO-Rusland Founding Act (1997) hebben NAVO-bondgenoten gesteld dat ze geen intentie, geen plan en geen reden hebben om nucleaire wapens op het grondgebied van nieuwe NAVO-bondgenoten te stationeren. Weliswaar heeft Rusland inmiddels de waarden, principes en committeringen geschonden die de basis vormen voor de relatie tussen de NAVO en Rusland (zoals uiteengezet in de NAVO-Rusland Founding Act en de Verklaring van Rome van 2002), maar NAVO-bondgenoten hebben in het Communiqué van de NAVO-Top in Brussel in 2018 herhaald dat het bondgenootschap zijn internationale verplichtingen wel nakomt. Het plaatsen van kernwapens op het grondgebied van de nieuwe NAVO-bondgenoten is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de opvatting van de Russische regering dat plaatsing van atoomwapens in de landen die ooit lid waren van het Warschau Pact, de nieuwe NAVO-landen, in strijd is met de overeenkomst uit 1997 tussen Rusland en de NAVO, NATO-Russia Founding Act?6 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u er bij de Amerikaanse regering op aandringen dit nooit te doen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid in Europa met alle relevante landen contact op te nemen om initiatieven te nemen die leiden tot de-escalatie en vermindering van kernwapengevaar in Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Conform de motie Van Ojik/Karabulut9 en de Nederlandse inzet inzake nucleaire risicobeperking10 werkt Nederland samen met NAVO bondgenoten om de-escalatie mogelijk te maken en nucleaire risico’s te anticiperen en waar mogelijk te beperken. Dit doet Nederland door samen met NAVO-bondgenoten gebalanceerd en proportioneel te reageren op de groeiende dreiging van Russische raketten en kruisvluchtwapens (met name sinds de Russische productie en introductie van het SSC-8 grondgelanceerde kruisvluchtwapen, wat heeft geleid tot de teloorgang van het INF-verdrag), en daarbij het belang te onderstrepen van de combinatie van druk en dialoog met Rusland. Bovendien werkt Nederland samen met NAVO-bondgenoten om nucleaire risicobeperking binnen het bondgenootschap verder vorm te geven.
Het bericht ‘Ouders De Fontein luiden noodklok over sluiting school’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouders De Fontein luiden noodklok over sluiting school»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad het verzoek om een jaar uitstel te verlenen voor de dreigende sluiting per 1 augustus 2020 ondersteunt?
Ja.
Deelt u de mening dat er zeer bijzondere omstandigheden zijn om de voorgenomen sluiting als gevolg van het niet voldoen aan de opheffingsnorm uit te stellen, te weten het feit dat het bestuur van de andere bijzonder neutrale school, De Wildzang, op 13 mei 2020 aan de gemeente heeft laten weten per 1 augustus 2021 De Wildzang te zullen sluiten, dat met de sluiting van De Wildzang er niet alleen meer kinderen op zoek moeten naar een andere passende school, maar ook de opheffingsnorm voor De Fontein fors lager komt te liggen en dat de twee bijzonder neutrale scholen als gevolg van de coronacrisis moeilijk in staat waren te overleggen over een mogelijke fusie en ouders van kinderen op De Wildzang ook moeilijk in staat waren kennis te nemen van hoe het onderwijs op De Fontein wordt ingericht?
Nee. Inmiddels heb ik van het bestuur van De Fontein vernomen dat zij hun school definitief sluiten per 1 augustus 2020. In overleg met interne begeleiders van De Fontein wordt al gezocht naar een passende school voor de leerlingen. Met de gemeente en andere schoolbesturen wordt ook gezocht naar een mogelijke samenwerking om groepen leerlingen op een zo kort mogelijke termijn te plaatsen. Zo mogelijk met instandhouding van de huidige huisvesting van de Fontein.
Bent u bereid om in deze bijzondere omstandigheden recht te doen aan de wens van ouders, leerlingen, gemeenteraad en gemeentebestuur van Lelystad en basisschool De Fontein een extra jaar te blijven bekostigen?
Zie mijn antwoord op uw derde vraag.
Het weer opschalen van de reguliere ziekenhuiszorg |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ziekenhuizen hervatten reguliere zorg» «stap voor stap»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de reguliere zorg slechts langzaam wordt opgeschaald? Wat zijn hiervoor volgens u de belangrijkste redenen?
Ik heb de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd regie te nemen in het weer opschalen van de reguliere zorg. Aan de hand van voortgangsrapportages wordt de stand van zaken voor de verschillende sectoren betreft verwijzingen en behandelingen door hen inzichtelijk gemaakt. Op basis van die cijfers zien we dat de reguliere zorg weer toeneemt, maar dat de zorg nog niet volledig terug is op het oude niveau. Dit komt onder meer doordat de anderhalvemetersamenleving, het bieden van COVID zorg en de beschikbaarheid van personeel van invloed zijn op de zorgcapaciteit en zorgvraag.
Is de fasering van het opstarten van de reguliere zorg in elk ziekenhuis hetzelfde (bijvoorbeeld op basis van landelijke richtlijnen) of maakt elk ziekenhuis hierin eigen keuzes?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om de zorg weer op te starten en de mogelijkheden daartoe voor de eigen organisatie te benutten. Ziekenhuizen moeten hierin dus eigen keuzes maken. Wel is een urgentielijst opgesteld die op basis van input van de betreffende wetenschappelijke verenigingen, leden van de Federatie Medisch Specialisten (FMS), bijgewerkt wordt. Daarnaast wordt regionaal de opstart gemonitord door het Regionaal overleg acute zorg (ROAZ). Zorgaanbieders moeten de opschaling van de zorg in het ROAZ afstemmen als er bijvoorbeeld afhankelijkheden met andere zorgaanbieders bestaan. De NZa faciliteert vervolgens op landelijk niveau de ROAZ-en aan de hand van gesprekken en het beschikbaar stellen van cijfers over de verwijzingen en productie op regioniveau.
Hoe beoordeelt u de uitdaging van het wegwerken van forse wachtlijsten in de reguliere ziekenhuiszorg als gevolg van de coronacrisis in relatie tot de voorbereiding op een mogelijke stijging van het aantal coronapatiënten in het najaar en de noodzaak om de werkdruk voor zorgmedewerkers niet nogmaals te hoog te laten worden?
Dat het wegwerken van het stuwmeer aan zorg geen gemakkelijke opgave is, in een veld dat al een uiterste inspanning heeft geleverd tijdens de piek van de pandemie, ben ik mij terdege bewust. Daarom neemt het kabinet ook verschillende maatregelen, waarover uw kamer periodiek wordt geïnformeerd, om ervoor te zorgen dat een dergelijke piekbelasting niet nogmaals kan gebeuren. Zo heb ik het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) opdracht gegeven om tot een plan te komen voor het opschalen van de IC-capaciteit. Hierbij is ook nadrukkelijk aandacht voor de werkdruk van zorgmedewerkers.
Ziet u kansen en mogelijkheden voor landelijke coördinatie of centrale regie van (bepaalde vormen van) ziekenhuiszorg om zo de wachtlijsten versneld weg te werken? Zou het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) hierbij een rol kunnen vervullen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om de zorg weer op te starten en de mogelijkheden daartoe voor de eigen organisatie te benutten. Het ziekenhuis zelf heeft daar het meeste zicht op wat haalbaar is voor organisatie. De NZa sluit met haar werkwijze aan bij de bestaande regionale structuren en zorgnetwerken die er al zijn. De zorgverzekeraars zijn aangesloten bij deze regionale structuren. Verder heb ik het LNAZ gevraagd om in het plan voor de opschaling van de IC-capaciteit ook aan te geven of er nadere afspraken over landelijke coördinatie nodig zijn.
Deelt u de mening dat deze crisisperiode ook kansen biedt om een slag te maken richting efficiëntere en duurzamere zorg, bijvoorbeeld door kritischer te kijken naar de verwijzing van de eerstelijns- naar de tweedelijnszorg of door het beter benutten van e-healthmogelijkheden?
Met de Juiste Zorg op de Juiste plek waren we – ook in de periode voor de COVID-19 crisis – al intensief bezig met het verplaatsen en vervangen van zorg. Ik deel de mening dat dit door deze crisisperiode nog meer aan urgentie heeft gewonnen.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, vergen de maatregelen rondom de aanpak van COVID-19 dat zoveel mogelijk passende zorg buiten het ziekenhuis wordt gegeven. Het gaat dan om de inzet van digitale toepassingen, die bijvoorbeeld kunnen worden ingezet voor consulten, controle afspraken, begeleiding/coaching of voor- en nazorg op afstand. Hierbij gaat het niet alleen om het omzetten van een fysiek consult naar een consult via beeldbellen, maar ook om het anders organiseren van de zorg met inzet van ehealth toepassingen. Dus bijvoorbeeld geen (of minder) consulten als begeleiden of monitoren op afstand voldoende is. Het is aan veldpartijen gezamenlijk om te bepalen in welke gevallen digitale zorg mogelijk en wenselijk is en aan professionals en patiënten waar die wel of niet wordt ingezet. Passende zorg buiten het ziekenhuis kan ook door te kijken of de zorg niet beter in de eerstelijn kan plaatsvinden en door te kijken naar gepast gebruik van zorg.
Dit alles geldt nu voor de situatie waarin we nog te maken hebben met het virus, maar ook voor daarna. Er moet te allen tijde bekeken worden waar en hoe zorg het beste kan worden geleverd.
Hoe beoordeelt u het rapport van Gupta Strategists, waaruit blijkt dat een kwart van alle policonsulten op afstand zou kunnen worden uitgevoerd?1
Ik deel dat er zeker meer mogelijkheden zijn als het gaat om het verlenen van zorg op afstand. Dat hebben professionals en patiënten de afgelopen periode ook kunnen ervaren. Ik kan niet beoordelen of het genoemde percentage realistisch is. Het is primair aan professionals en patiënten gezamenlijk om te bepalen wat de juiste zorg op de juiste plek is. Van belang is dat dit een gezamenlijk besluit is van professional en patiënt.
Bent u bereid om digitalisering van de zorg op korte termijn extra te ondersteunen, eventuele belemmeringen in wet- en regelgeving weg te nemen en in gesprek te gaan met wetenschappelijke verenigingen over het aanpassen van richtlijnen, zeker als dit bijdraagt aan het sneller wegwerken van wachtlijsten als gevolg van de coronacrisis?
De afgelopen periode ben ik al bezig om deze beweging te ondersteunen. Dit is in lijn met de ambitie in het regeerakkoord om inzet van digitale zorg te bevorderen via afspraken en akkoorden met de relevante partijen in het zorgveld. Ondersteuning is er zowel financieel als door hulp te bieden bij de transformatie. Tevens heeft de NZa de mogelijkheden voor het leveren van zorg op afstand uitgebreid door de prestaties voor de COVID-19 crisis tijdelijk aan te passen. Ik vind het in deze fase vooral van belang dat digitale zorg nu ook een regulier onderdeel van de zorg wordt en blijft. Ik ben daarom in gesprek met de inspectie, het zorginstituut en de NZa om te kijken wat nodig is om dat nu structureel te realiseren. Met het oog daarop heb ik de NZa ook de opdracht gegeven om mij te adviseren in de mogelijkheden die de bekostiging biedt om de huidige versnelde ontwikkelingen rondom digitale zorg te bestendigen en verder te stimuleren.
Bent u bereid om, bijvoorbeeld via het Programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik, te inventariseren welke lessen er getrokken kunnen worden uit de coronacrisis met betrekking tot zinnige zorg?
Ja daar ben ik toe bereid. Zo heb ik bijvoorbeeld de NZa gevraagd om, in aanvulling op haar coördinerende rol, te kijken naar de lessen die getrokken kunnen worden uit de COVID-19 crisis. Ik heb de NZa gevraagd om te kijken welke instrumenten verder ingezet kunnen worden om de goede ontwikkelingen op het gebied van gepast gebruik en digitale levering van zorg te blijven stimuleren en mij hierover uiterlijk medio juli te adviseren. Het Zorginstituut is hier vanuit zijn rol met betrekking tot gepast gebruik nauw bij betrokken.
Verder wordt er vanuit het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik ingezet op het ondersteunen van medisch specialisten met concrete handvatten. Het programma heeft net voor de crisis een agenda vastgesteld van onderwerpen van gepast gebruik die sowieso geïmplementeerd moeten worden. Juist deze agenda is extra behulpzaam in de crisis en ook hier zullen lessen uit getrokken worden over de beste manieren om te implementeren.
Deelt u de mening dat zorgmedewerkers actief betrokken dienen te worden bij de keuzes die ziekenhuizen maken bij het opstarten van de reguliere zorg? Zo ja, bent u bereid om het belang van zeggenschap van zorgmedewerkers onder de aandacht te brengen van ziekenhuisbestuurders? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangaf zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het opstarten van de reguliere zorg. Dat zorgmedewerkers bij dit proces worden betrokken lijkt mij niet meer dan logisch. Het gaat immers ook over de beschikbare capaciteit van zorgpersoneel bij het opstarten van zorg. Uit signalen die ik van de NZa voor wat betreft het opschalen van reguliere zorg krijg, begrijp ik dat ziekenhuizen de knelpunten (tekorten en benodigde recuperatie) onderkennen en hiermee rekening houden. Ook heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister voor Medische Zorg, de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ) en de Chief Nursing Officer (CNO) over de verbetering van de positie van verpleegkundigen. Ik verwacht hierover van de CNO op termijn een aanvullend advies met input vanuit alle branches en zal uw Tweede Kamer daarna informeren.
Wat is uw reactie op het gestelde in het artikel dat in sommige ziekenhuizen nog steeds IC-zorg wordt verleend buiten de IC-muren, terwijl er mogelijk in andere ziekenhuizen wel voldoende IC-capaciteit beschikbaar is?2
De afgelopen periode is er in de ziekenhuizen alles aan gedaan om de benodigde COVID-19 zorg te leveren. Alle zeilen zijn bijgezet in deze piekperiode. Dat betekende ook dat in bepaalde ziekenhuizen extra ruimtes werden ingericht om IC-zorg te leveren. Na deze eerste piek wordt op dit moment de reguliere zorg die tijdelijk was afgeschaald, weer opgeschaald en zien we dat het aantal COVID-19 patiënten op de IC gelukkig weer sterk gedaald is. In deze nieuwe fase bereiden we ons tevens voor op een eventuele tweede golf. Een situatie zoals tijdens de eerste piek willen we in de toekomst voorkomen. Dit is onderdeel van de opdracht die ik aan LNAZ heb gegeven. In verschillende werkgroepen wordt dit plan verder uitgewerkt. Een van deze werkgroepen richt zich op de regioverdeling en infrastructuur.
Kunt u aangeven of de afspraken die zorgverzekeraars met ziekenhuizen hebben gemaakt over de continuïteitsbijdrage (bevoorschotting) toereikend zijn? Deelt u de mening dat financiële problemen in ziekenhuizen als gevolg van de coronacrisis geen belemmering mogen vormen bij het weer opschalen van de reguliere zorg?
Zorgverzekeraars maken specifieke afspraken voor de continuïteitsbijdrage met zorgaanbieders met een jaarlijkse omzet boven de 10 miljoen euro, zoals de ziekenhuizen. Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en NVZ zijn constructief met elkaar in gesprek, met als streven om rond 1 juli een regeling gereed te hebben. Tot dat moment kunnen ziekenhuizen een vooruitbetaling van hun zorgverzekeraar krijgen. Op deze manier zouden financiële gevolgen van de Covid-19 crisis geen belemmeringen mogen vormen bij het opschalen van de reguliere zorg.
Hoe beoordeelt u de claim van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen van vijf miljard euro vanwege wegvallende omzet en extra kosten voor het «coronaproof» maken van de zorg? Wat is volgens u hierbij de positie van de ziekenhuizen, medisch-specialistische bedrijven, zorgverzekeraars en de overheid?
Het is op dit moment nog niet duidelijk wat de precieze financiële gevolgen zijn van de COVID-19 crisis voor de ziekenhuizen. De verschillende partijen die u noemt zijn op dit moment met elkaar in gesprek om hierover inzicht te krijgen. Zo zijn zorgverzekeraars en ziekenhuizen in gesprek over de vergoeding van meerkosten voor COVID-19 en over de vergoeding van weggevallen omzet voor 2020 en ik heb hen ook gevraagd om in kaart te brengen wat de financiële impact is voor 2021. Met elkaar wordt nu dus inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen van de crisis zijn voor dit jaar, maar ook wat dit voor de jaren daarop betekent.
Deelt u de mening dat bij eventuele extra financiële ondersteuning het belang van het ziekenhuis als goed werkgever en het belang van patiënten die moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede zorg in hun eigen ziekenhuis, centraal moeten staan? Hoe wilt u hierbij ongewenste productieprikkels voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 13. Het is van belang dat er eerst inzicht komt in de financiële impact van de COVID-19 crisis op de ziekenhuizen en dat er passende afspraken worden gemaakt over de vergoeding van meerkosten en omzetverlies. Daarbij stel ik het belang van kwalitatief goede zorg voor patiënten altijd voorop.
Heeft u inmiddels, mede met het oog op de ervaringen bij het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen, goed zicht op de financiële positie van alle ziekenhuizen in Nederland, zodat eventuele financiële problemen tijdig gesignaleerd worden en er snel actie kan worden ondernomen?
Ja, naar aanleiding van de faillissementen van MC Slotervaart en MC IJsselmeerziekenhuizen is het systeem van vroegsignalering van financiële en organisatorische risico’s bij ziekenhuizen en andere belangrijke zorgaanbieders verbeterd. Zorgverzekeraars hebben hun eigen systemen uitgebreid en signalen worden sneller gedeeld met de NZa. In werkafspraken tussen de NZa, zorgverzekeraars en zorgkantoren is vastgelegd op welk moment zorgverzekeraars en zorgkantoren mogelijke risico’s in ieder geval moeten melden. Daarnaast leunt het early warning system niet langer op informatie van zorgverzekeraars alleen. De NZa houdt zelf de financiële positie van zorgaanbieders scherper in de gaten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van openbare informatie uit jaarrekeningen en media-analyses. Ten slotte wordt het Ministerie van VWS in een eerder stadium geïnformeerd bij dreigende discontinuïteit van bepaalde zorgaanbieders, namelijk als het zorgaanbieders betreft waarvan de discontinuïteit een grote maatschappelijke impact zou hebben en/of wanneer partijen zelf niet tot een oplossing komen. Dit brengt mij in positie om regie te nemen wanneer partijen er onderling niet uit dreigen te komen en daarmee de continuïteit van zorg in gevaar komt.
Wat vindt u van het pleidooi van de voorzitter van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding om bij een volgende piek per regio een coronaziekenhuis aan te wijzen?3
Momenteel werkt het LNAZ met diverse veldpartijen aan een plan voor opschaling van de IC-capaciteit. Hierin zal onder meer bekeken worden hoe de IC-zorg voor COVID-19 patiënten in het geval van een tweede golf het beste georganiseerd kan worden. Daarbij wordt ook de optie bezien om patiënten te concentreren in bepaalde ziekenhuizen. Het plan wordt later deze maand gepresenteerd. Hier wil ik niet op vooruit lopen.
Kunt u schetsen welk effect het terugschalen van de electieve zorg (met name het uitvoeren van operaties) heeft op de revalidatiezorg? Klopt het dat hier sprake is van tien procent vraaguitval? Zo ja, hoe gaan zorgverzekeraars hiermee om?
De verwachting is dat het terugschalen van electieve zorg ook een reactie heeft op vervolgzorg, zoals de revalidatiezorg. Wanneer minder zorg wordt geleverd, zijn er ook minder patiënten die doorstromen naar een revalidatietraject. Tot hoeveel vraaguitval dit precies heeft geleid, is door de NZa niet onderzocht, mede vanwege een gebrek aan toegang tot actuele data. Maar het is waarschijnlijk dat dit voor verschillende zorgvragen varieert. De (groepsactiviteiten in het kader van) hartrevalidatie bijvoorbeeld was volledig gestopt, terwijl alle acute en noodzakelijke revalidatiebehandelingen gewoon doorgang gevonden hebben. Niet alle zorg is acuut en ook in de revalidatiesector wordt bij (de opstart van) reguliere zorg gebruik gemaakt van zorg op afstand/digitale zorg (bij bepaalde onderdelen van hartrevalidatie bijvoorbeeld) om zoveel mogelijk zorg te laten plaatsvinden. Zorgverzekeraars bieden daarbij zorgaanbieders de mogelijkheid om een continuïteitsbijdrage aan te vragen voor omzetdaling vanuit de basisverzekering en/of aanvullende verzekering door COVID-195.
Kunt u schetsen welk effect het terugschalen van de electieve zorg (met name het uitvoeren van operaties) heeft op de wijkverpleging? Klopt het dat hier sprake is van tien procent vraaguitval? Zo ja, hoe gaan zorgverzekeraars hiermee om?
De NZa voert momenteel twee analyses uit naar het effect van de crisis op de wijkverpleging. In de eerste analyse wordt gekeken bij welke vormen van electieve zorg wijkverpleging vaak als vervolgzorg wordt ingezet. In de tweede analyse kijkt de NZa naar het effect van de crisis op de wijkverpleging en de huisartsenzorg. Deze rapportages volgen dus nog en uw Kamer wordt daarover te zijner tijd geïnformeerd.
Het bericht ‘UMC’s willen loonsverhoging voor verpleegkundigen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UMC’s willen loonsverhoging voor verpleegkundigen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het veelzeggend is dat het deze keer niet vakbonden zijn, maar nota bene werkgevers die in de aanloop naar hun cao-onderhandelingen met een «looneis» komen? Wat zegt u dat?
Werknemers in de zorg doen belangrijk en verantwoordelijk werk. Daar mag, of beter gezegd, daar moet ook een fatsoenlijke beloning tegenover staan. Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling beschikbaar. Voor 2020 bedraagt deze bijdrage ongeveer € 1,1 miljard.
De beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte vertaalt zich uiteindelijk in de cao’s die in de sector worden afgesloten. De afgelopen periode zijn binnen de zorg diverse cao’s afgesloten met een mooie loonsverhoging. Bijvoorbeeld bij de ziekenhuizen (loonsverhoging van 5% per januari 2020) en bij de VVT (loonverhoging van 3,5% per 1 juni 2020). In meerjarig perspectief lopen de loonstijgingen in de zorg in de pas met die in de markt, onderwijs en overheid.
Begrijpt u zorgverleners als zij zeggen dat zij alle bij herhaling uitgesproken, mooie woorden van waardering voor hun beroep en hun inzet de laatste maanden vanuit de hele politiek, omgezet willen zien in daden, bijvoorbeeld met betrekking tot hun beloning?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, ook van de voorzitter van werkgevers, dat nu het moment is om een betere (financiële) waardering van zorgverleners concreet vorm te geven door het uittrekken van extra geld daarvoor? Zo ja, bent u daartoe bereid? Wanneer en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Straffeloosheid voor Israëlisch geweld tegen demonstranten in Gaza |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw herhaaldelijk geuite woorden over het belang van onafhankelijk onderzoek en vervolging van de verantwoordelijken voor het Israëlische geweld tegen demonstranten aan de grens met Gaza waarbij twee jaar geleden zo’n tweehonderd doden vielen, waaronder de woorden in uw brief van maart vorig jaar?1
Ja.
Staat u hier nog steeds achter?
Het kabinet hecht belang aan onafhankelijk en gedegen onderzoek zoals ook is aangegeven in de kamerbrief betreffende de reactie van het kabinet op het VN Gaza rapport van 13 maart 2019 (Kamerstuk 23 432, nr. 473). Daar onderschrijft het kabinet het belang dat Israël inhoudelijk reageert op de diverse kwalificaties in het rapport van de Commission of Inquiry (CoI) van 28 februari 2019, en een eigen inhoudelijke appreciatie geeft van de gebeurtenissen, gezien de ernst van de conclusies in het VN rapport over de incidenten. Het kabinet heeft sindsdien bij verschillende gelegenheden Israël opgeroepen om alle incidenten waarbij slachtoffers zijn gevallen te onderzoeken, overeenkomstig internationale standaarden. Bij mijn recente kennismakingsgesprek met de nieuwe Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Ashkenazi heb ik wederom gevraagd naar de stand van zaken van de onderzoeken.
Klopt het dat ondanks allerlei onafhankelijk onderzoek naar de dood van hulpverleenster Razan al-Najjar op 1 juni 2018, waaruit het beeld naar voren komt dat een (oorlogs)misdaad is gepleegd, nog steeds niemand hiervoor is veroordeeld?2
Het kabinet doet regelmatig navraag bij het Israëlische Military Advocate General’s Office(MAG) naar de voortgang van dit onderzoek. Het MAG heeft bevestigd dat het strafrechtelijk onderzoek nog steeds gaande is en dat er derhalve nog geen uitspraak is. Lopende het onderzoek doet het MAG geen verdere uitspraken over deze zaak. Het kabinet volgt de voortgang van dit onderzoek en andere onderzoeken nauwlettend.
Kunt u aangeven in welke mate tot op heden door Israël de verantwoordelijken voor de vele misdaden zijn bestraft?
Het kabinet begrijpt de zorg dat de onderzoeken lang duren en het is te betreuren dat nabestaanden daardoor lang moeten wachten op uitsluitsel. Het kabinet volgt de voortgang van de onderzoeken nauwlettend en blijft aandringen op transparant en gedegen onderzoek. Het kabinet heeft ook in de Kamerbrief van 13 maart 2019 aangegeven dat de lange duur van de lopende onderzoeken vragen oproept over welke bescherming en preventieve werking om andere slachtoffers te voorkomen hiervan uitgaat. Dit is herhaaldelijk met de MAG besproken.
Deelt u de zorgen dat er voor de verantwoordelijken voor het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza vooral straffeloosheid geldt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat u allemaal heeft gedaan om Israël aan te moedigen een einde aan straffeloosheid te maken en daders van misdaden tegen demonstranten in Gaza te vervolgen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3
Deelt u de opvatting dat Israël hiertoe aangemoedigd moet blijven worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Zolang de onderzoeken naar de voorgenoemde gebeurtenissen niet zijn afgerond blijft Nederland er bij Israël op aandringen gedegen en onafhankelijk onderzoek te verrichten naar incidenten en gebeurtenissen waarbij slachtoffers zijn gevallen, overeenkomstig internationale standaarden.
De dood van George Floyd als gevolg van racistisch politiegeweld |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe beelden: drie agenten hielden George Floyd tegen de grond bij arrestatie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de arrestatie en moord op George Floyd?
De kniewurging van George Floyd is een schokkende gebeurtenis die nooit had mogen gebeuren. De beelden van zijn dood zijn zeer aangrijpend. Het kabinet beschikt niet over het complete feitenrelaas.
Zoals ook blijkt uit de wereldwijde reacties, is racisme niet alleen een Amerikaans probleem. Ook in Nederland en elders in de wereld speelt deze problematiek. Het is begrijpelijk dat dit veel losmaakt.
Het kabinet vertrouwt erop dat de Amerikaanse democratische rechtstaat de dood van George Floyd zal onderzoeken en dat recht zal worden gesproken. In dit verband wijs ik erop dat alle vier de betrokken agenten inmiddels zijn ontslagen, aangeklaagd en gearresteerd.
Tijdens de video-conferentie van de RBZ met Secretary of StatePompeo op 15 juni heb ik aangegeven dat de recente ontwikkelingen in de VS, Nederland en wereldwijd eraan herinneren dat de gezamenlijke strijd tegen racisme en discriminatie nog niet voorbij is. Nederland heeft daarbij benadrukt dat inspanningen noodzakelijk blijven om het gezamenlijke doel voor het uitbannen van racisme en discriminatie wereldwijd te behalen (conform de motie van de Leden Van Helvert en Koopmans, kamerstuk 21 501-02, nr. 2172).
Er is op ambtelijk niveau contact met de Amerikaanse autoriteiten over de situatie, ook met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland.
Hebt u naar aanleiding van de moord op George Floyd uw zorgen geuit over het grensoverschrijdende politiegeweld en racisme in het Amerikaanse politiekorps in de Verenigde Staten (VS) bij uw Amerikaanse ambtsgenoot? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat journalisten zijn gearresteerd tijdens hun werk, het verslaan van de protesten naar aanleiding van de moord op George Floyd in Amerikaanse steden2?
Ik ben bekend met deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat journalisten altijd in vrijheid en zonder angst voor vervolging hun werk moeten kunnen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De veiligheid van journalisten is van groot belang voor een vrije pers. Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en veilig kunnen doen. Vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten gelden als een prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland maakt zich hier wereldwijd hard voor.
Naast mijn interventie in de RBZ, heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur naar aanleiding van de situatie in de VS reeds via sociale media aandacht gevraagd voor het belang van vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten.
De VS zijn een democratische rechtsstaat. Ik ga ervan uit, zie ook het debat binnen de eigen Amerikaanse instituties, dat de incidenten in de VS onderzocht en opgehelderd zullen worden en, indien nodig, ook tot vervolging overgegaan zal worden.
Hebt u uw zorgen over de gang van zaken geuit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot? Zo nee, bent u bereid dit zo snel als mogelijk te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het geweld tegen vreedzame demonstranten? Deelt u de zorgen van Amnesty International3 over onnodig en excessief geweld?
Nederland volgt de ontwikkelingen in de VS op de voet en spreekt zich uit voor het recht op vreedzame demonstraties. Hoewel de meeste demonstraties in de VS vreedzaam zijn verlopen, zijn op meerdere plekken demonstraties uitgemond in geweld. Daarnaast is er soms sprake geweest van plunderingen. De VS heeft als democratische rechtstaat met een robuuste Grondwet alle benodigde instrumenten om de situatie tot een goed einde te brengen, inclusief het al dan niet inzetten van het leger binnen de kaders van de rechtstaat en het doen van nader onderzoek.
Hoe beoordeelt u de inzet van het leger tegen demonstranten? Deelt u de opvatting dat dit uitermate onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de opvatting dat in plaats van repressie tegen demonstranten juist ingezet moet worden op het tegengaan van de grondoorzaken van racistisch geweld in de VS?
Racisme is geen uniek Amerikaans probleem, maar komt wereldwijd voor, ook in Nederland. Racisme is nooit acceptabel en dient altijd te worden tegengegaan. Nederland draagt dit actief uit. Het is aan de Amerikaanse samenleving en overheid om te bepalen hoe daar racisme wordt bestreden.
Bepleit u een onafhankelijk onderzoek naar het geweld tegen vreedzame demonstranten?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Het bericht ‘Banken klagen over hoge kosten Geldmaat’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken klagen over hoge kosten Geldmaat»?1 Kunt u reageren op het artikel?
Ja.
Kunt u aangeven waarom de tarieven van Geldmaat geheim zijn en welk belang daarmee is gediend?
In het verleden maakten banken onderling (bilaterale) afspraken over de tarieven voor het gastgebruik van elkaars geldautomaat, net als voor andere vormen van onderlinge betalingen. Er is sprake van gastgebruik wanneer je een rekening hebt bij een bepaalde bank en geld opneemt bij een geldautomaat van een andere bank. Deze onderling overeengekomen tarieven werden niet gepubliceerd vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter hiervan.
Sinds 2019 wordt het beheer van het geldautomatennetwerk van ING, ABN AMRO en Rabobank in Nederland stapsgewijs overgedragen aan Geldmaat. Hiermee ontstaat een constructie waarbij Geldmaat een landelijk dekkend netwerk van geldautomaten in Nederland aanbiedt.
Bij Geldmaat is navraag gedaan over de gehanteerde tarieven bij geldopnames door rekeninghouders bij aandeelhoudende banken en niet-aandeelhoudende banken. Geldmaat heeft aangegeven dat voor partijen die klant willen worden van Geldmaat, de klanttarieven verkrijgbaar zijn. Geldmaat geeft verder aan dat de klanttarieven niet worden gepubliceerd, vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter van deze informatie. Ik zal in overleg gaan met Geldmaat over de gehanteerde tarieven. Daarbij zal ik ook aandacht hebben voor de gevolgen van de contractuele geheimhouding voor exploitanten van niet-bancaire geldautomaten.
Betalen Van Lanschot, Bunq, Triodos en Volksbank hetzelfde bedrag per transactie als de partners in Geldmaat?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze vorm van horizontale samenwerking zich tot de Mededingingswet en daarbinnen de «Leidraad samenwerking concurrenten» van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Is de ACM betrokken bij het in stand houden van deze situatie?
De ACM laat zich, zonder onderzoek vooraf, in individuele zaken niet uit over de verenigbaarheid van haar leidraad en specifieke gedragingen in een markt. De ACM heeft kennisgenomen van het bericht en heeft aangegeven dat de situatie de aandacht van de ACM heeft. Eerder heeft de ACM bij de oprichting van Geldmaat (destijds GSN) aangegeven geen mededingingsrechtelijke bezwaren te zien voor de horizontale samenwerking van Geldmaat als er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Voorwaarden zijn dat de afspraken leiden tot efficiëntieverbeteringen, stakeholders actief betrokken worden bij de migratie van het geldautomatennetwerk via het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) en derden toegang houden tot Geldmaat onder dezelfde financiële voorwaarden als de deelnemende banken.2
Welke gevolgen heeft deze contractuele geheimhouding voor andere aanbieders van geldautomaten, zoals die bij festivals en andere evenementen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de positie van kleinere banken een negatief effect kan hebben op het doel van Geldmaat om geldautomaten kostenefficiënt in gebruik te houden? Welke gevolgen heeft dit voor de circulatie van cashgeld in Nederland?
Het doel van de oprichting van Geldmaat was om, met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de keten van contant geld te vergroten en de beschikbaarheid en betaalbaarheid van contant geld in Nederland te garanderen.3 Het kabinet vindt het belangrijk dat ook kleinere banken via open, transparante en niet-discriminatoire voorwaarden toegang houden tot het netwerk van Geldmaat en dat zij niet op achterstand worden gezet door de samenwerking. Het kabinet zal hier aandacht voor blijven vragen bij Geldmaat.
In het kader van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) wordt onder andere de generieke bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten in Nederland gemonitord. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de driejaarlijkse Bereikbaarheidsmonitor. Daarnaast heeft het MOB onlangs de «Eindrapportage herziening contant geld» gepubliceerd, die ook is aangeboden aan uw Kamer4, waar uitgebreid gekeken is naar de ontwikkelingen in het chartale betalingsverkeer en de infrastructuur van contant geld. Uit deze rapportages kwam niet naar voren dat de tarieven die Geldmaat hanteert negatieve gevolgen hebben voor de circulatie van contant geld.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om dit probleem op te lossen en binnen welke termijn?
Zowel voor het kabinet als ACM geldt dat het onderwerp onze aandacht heeft.
Bovendien zal in het onderzoek dat DNB gaat uitvoeren naar de infrastructuur voor contant geld op de middellange termijn5 ook gekeken worden naar kosten, waaronder die van de geldautomaten. Mocht uit toekomstige rapportages of onderzoeken blijken dat de samenwerking van Geldmaat negatieve gevolgen heeft voor de circulatie van contant geld, dan kan er op dat moment gekeken worden of eventuele maatregelen wenselijk zijn.
Het bericht dat de groep externe deskundigen zich niet serieus genomen voelt |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de externe deskundigen die het niet eens zijn met het feit dat u het standpunt van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) met betrekking tot het bestrijden van vuurwerk heeft overgenomen?1
Ja.
Kunt u reageren op het feit dat deze groep zich niet serieus genomen voelt en wat is u mening hierover?
Ik baseer mij op het in opdracht van mij opgestelde rapport naar de bestrijding van vuurwerkbranden waaraan deskundigen van verschillende organisaties en kennisinstituten hebben meegewerkt, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO).2 De mening van de in de vraag bedoelde groep externe deskundigen is in het onderzoek betrokken. Door de onderzoekers is geconcludeerd dat die mening onvoldoende is onderbouwd. Ik zie dan ook geen reden om met deze externe deskundigen in gesprek te gaan.
Kunt u uitleggen waarom u de mening van externe deskundigen ter zijde laat liggen, terwijl zij spreken over een onjuist en levensgevaarlijk standpunt van het IFV?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nogmaals in gesprek te gaan met de externe deskundigen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen naar subklasse 1.4?
Nee. Er is volgens de door mij geraadpleegde deskundigen geen reden om verder aanvullend onderzoek te doen, omdat dit niet tot andere inzichten zal leiden.
Bent u bereid om de externe deskundigen te betrekken bij het aanvullende onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u nog toelichten dat er in het document is aangegeven dat de Adviseur Gevaarlijke Stoffen als onderdeel van de brandweer Nederland zelf aangeeft niet deskundig te zijn op het gebied van vuurwerk? Welke consequenties moeten hieruit getrokken worden?
De Adviseurs Gevaarlijke Stoffen (AGS) zijn specifiek voor die taak opgeleide functionarissen binnen de veiligheidsregio’s. Bij incidenten met vuurwerk worden die specialisten ingeschakeld. Zo nodig winnen zij advies in bij personen/organisaties met meer specifieke kennis van vuurwerk. In het kader van het IFV-onderzoek is gekeken naar de schakelfunctie van de AGS. Geconcludeerd is dat de AGS-en voldoende deskundig zijn voor die rol. Ik zie geen aanleiding om dit nader te laten bekijken.
Het bericht 'Het is onduidelijk en onzeker welke natuurgebieden baat hebben bij de stikstofaanpak' |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het is onduidelijk en onzeker welke natuurgebieden baat hebben bij de stikstofaanpak» en de «Toelichting bij berekening stikstofdepositie kamerbrief 24 april 2020» van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1 2
Ja.
Waarom heeft het RIVM gebruikgemaakt van «de gemiddelde kritische depositiewaarde per hexagoon van 64 hectare» bij zijn berekening van de mate waarin stikstofgevoelige natuur onder de kritische depositiewaarde (KDW) komt?
Het kabinet wil de Kamer een zo goed en overzichtelijk mogelijk overzicht geven van de reeds bekende effecten van de maatregelen. De kaarten geven daartoe een ruimtelijk, globaal beeld van het gemiddelde effect van de bronmaatregelen bij elkaar opgeteld. De weergave op hexagonen van 64 ha met gemiddelde KDW doet daar recht aan. Het aantal hectares met stikstofgevoelige natuur dat onder de KDW komt, kan pas met meer precisie vastgesteld worden wanneer de bronmaatregelen verder uitgewerkt zijn en de effecten optreden.
Hoe wordt bij deze methode in ogenschouw genomen dat meer stikstofgevoelige en minder stikstofgevoelige natuur binnen een hexagoon kan voorkomen?
In het stikstofbeleid wordt gepoogd om de stikstofneerslag op zoveel mogelijk hectaren van daarvoor gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de KDW te krijgen. Dé KDW van een hectare – waar in het dagelijkse taalgebruik naar wordt gerefereerd – kent in technische zin de volgende uitleg. Elk habitattype en leefgebied van soorten heeft een eigen KDW. De facto hebben hectaren waar meerdere habitattypen of leefgebieden voorkomen, dus meerdere KDW’s. De relevante KDW voor een hectare, is de KDW van het meest gevoelige habitattype of leefgebied. Die duidt de grens aan waar de stikstofdepositie onder moet blijven om het risico weg te nemen dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op deze manier wordt gestreefd naar het voorkomen van overbelasting van alle habitattypen en leefgebieden die op een hectare voorkomen. Zodoende is een methode om het aantal habitattypen te meten dat zich per hectare boven of onder de betreffende KDW van een specifieke habitattype bevindt, niet relevant voor de stikstofdoelstelling. Daarom zie ik ook geen meerwaarde in het inzichtelijk maken hiervan.
Waarom heeft het RIVM geen methode gebruikt waarbij wordt uitgegaan van de hoeveelheid habitattypen onder de KDW?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de gehanteerde methode van het RIVM stikstofgevoelige habitattypen worden weggemiddeld in de totale oppervlakte (minder) stikstofgevoelige leefgebieden en habitattypen, wetende dat de minder gevoelige een groot oppervlak innemen?
Het kabinet is van mening dat de gehanteerde methode recht doet aan de vraag om een globaal beeld te schetsen, zoals is toegelicht in de beantwoording van vraag 2. De precieze stikstofgevoeligheid van habitattypen en leefgebieden van soorten op hectareniveau wordt gebruikt bij de toestemmingsverlening. Dit gedetailleerd beeld is onderdeel van de uitwerking van het maatregelenpakket en de systematiek van monitoring en bijsturing.
Bent u bereid om het RIVM aanvullend te laten berekenen hoeveel habitattypen er voldoende onder de KDW komen, om zo inzichtelijk te maken wat de door het kabinet geformuleerde ambitie betekent voor de meer stikstofgevoelige habitattypen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het eerstvolgende Kamerdebat over de stikstofproblematiek plaatsvindt?
Ja.
De gevolgen van het coronavirus voor vrouwen. |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Women’s job cuts may shave $1 trillion off global GDP, Citi says»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Wat vindt u van het feit dat van de 44 miljoen werknemers in kwetsbare sectoren wereldwijd bijna driekwart vrouwelijk is?
Als dat juist is, is het ernstig. De economische zelfstandigheid van vrouwen komt hiermee wereldwijd verder onder druk te staan.
Heeft u inzicht in dit percentage voor de Nederlandse arbeidsmarkt? Herkent u het beeld dat voornamelijk vrouwen werkzaam zijn in sectoren die direct geraakt zijn door de maatregelen genomen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals de horeca en de detailhandel?
Het beeld over het aandeel vrouwen in sectoren die relatief zwaar getroffen zijn door de gevolgen van het coronavirus is niet eenduidig en hangt ook af van de definitie van kwetsbare sector. Het klopt dat er meer vrouwen in de horeca en de detailhandel werken dan gemiddeld. In 2018 was ongeveer 59,5% van de werkzame personen in de detailhandel vrouw2, ten opzichte van 47,3% over alle sectoren. Voor de sector horeca was dit 49,6%.
Anderzijds hebben vrouwen relatief vaak cruciale beroepen in de sectoren gezondheidszorg en onderwijs. In 2018 bedroeg het aandeel vrouwen in de gezondheidszorg 76,9%. In het onderwijs was dit 63,7%.
Klopt het dat vrouwen door de coronavirus economisch harder zijn geraakt dan mannen, doordat zij vaker op onzekere contracten werken of zonder vaste uren?2 Is dit zichtbaar in de werkloosheidscijfers of in het aantal gewerkte uren?
Ook hier is het beeld niet eenduidig.
Het gemiddelde aantal uren dat vrouwen werken is sinds de uitbraak van het coronavirus sneller gedaald dan bij mannen. Daar staat tegenover dat vrouwen even vaak als mannen hun baan verloren en ongeveer even vaak werkloos werden.
Uit cijfers van het CPB4 blijkt dat de daling van het aantal gewerkte uren onder vrouwen groter is dan onder mannen. Het aantal gewerkte uren onder vrouwen daalde van 28,4 uur per week begin maart tot 23,9 uur per week in april. Dat is gelijk aan een daling van 4,5 uur, ofwel 15,8%. Voor mannen bedroeg de daling 4,2 uur, ofwel 11,2%. Het verschil in gewerkte uren tussen mannen en vrouwen is in de onderzochte maanden (maart en april) toegenomen.
De arbeidsmarktcijfers van het CBS5 van maart op april en van april op mei laten een afname zien van de werkzame beroepsbevolking van ongeveer 184 duizend personen. Hiervan was ongeveer de helft (47%) vrouw, vergelijkbaar met het aandeel vrouwen in de werkzame beroepsbevolking (47% in mei). Van maart op april en van april op mei verloren per saldo 86 duizend vrouwen hun baan en werden per saldo 27 duizend vrouwen werkloos (31% van 86 duizend)6. Voor mannen was dit ook 31%.
Eenzelfde beeld zien we in de cijfers over contracttypes. Over het algemeen hebben vrouwen vaker een vast contract dan mannen. 63,9% van alle vrouwen heeft een vast contract, terwijl dit voor mannen 61,3% is. Vrouwen zijn ook minder vaak zelfstandige (13,2%) dan mannen (19,7%). Daar staat tegenover dat zij vaker een flexcontract hebben (22,9%) dan mannen (19,1%). Als er wordt gekeken naar het type flexcontract, dan valt op dat vrouwen vaker dan mannen een tijdelijk contract hebben (uitzicht op vast, korter dan een jaar, langer dan een jaar), een vast of tijdelijk contract zonder vaste uren hebben of een oproepcontract hebben. Daarentegen hebben mannen vaker een uitzendcontract.
Door deze bevindingen is het per saldo nog niet te zeggen of vrouwen meer door de coronacrisis (zullen) worden geraakt dan mannen. Zie verder ook het antwoord op vraag 14.
Deelt u de analyse dat dit anders is dan in eerdere economische crises, waarbij laagopgeleide mannen meestal harder werden geraakt door werkloosheid?3
Het is nu nog niet te zeggen of in Nederland vrouwen harder worden geraakt door de crisis (zie de antwoorden op de vragen 3 en 4). Voor de vorige economische crisis geldt inderdaad dat vanaf 2008 de netto arbeidsparticipatie van vrouwen gelijk bleef, terwijl die van mannen daalde. Mannen werkten vaker in conjunctuurgevoelige sectoren zoals de bouw- en de transportsector.8 Bij crises in het verdere verleden trokken vrouwen zich vaker dan mannen terug van de arbeidsmarkt.9
Deelt u het beeld dat tegelijkertijd vrouwen oververtegenwoordigd zijn in beroepen waar de kans groter is om het coronavirus op te lopen, zoals bijvoorbeeld in de zorg?4
In de zorg zijn vrouwen inderdaad oververtegenwoordigd. Niet bij alle zorgberoepen is het risico even groot, en de beschermingsmiddelen zijn hierop ook aangepast. Zorgmedewerkers zijn tot 1 juni oververtegenwoordigd geweest in het testbeleid, dat geldt dus ook voor vrouwen. Maar dat wil niet zeggen dat vrouwen ook daadwerkelijk vaker besmet zijn. Vanaf 1 juni 2020 kan iedereen met klachten die passen bij het coronavirus zich laten testen. Pas na enige tijd na het nieuwe testbeleid kan pas blijken of vrouwen vaker besmet zijn. Naast de zorg zien we ook vaker besmettingen in bijvoorbeeld slachthuizen, waar veelal mannen werkzaam zijn.
Deelt u het beeld dat vrouwen het grootste deel van de onbetaalde zorg op zich nemen, waardoor zij meer kans hebben op besmetting en zij de afgelopen maanden een groter deel van de onbetaalde zorg op zich hebben genomen voor bijvoorbeeld kinderen, toen school en kinderopvang gesloten waren?5
Vrouwen nemen traditioneel het grootste deel van onbetaalde zorg op zich.
Er is sprake van een gemengd beeld als er wordt gekeken naar de vraag of de coronacrisis dit heeft versterkt. Uit de eerste resultaten van onderzoek van de universiteit Utrecht12 komt bijvoorbeeld naar voren dat de coronacrisis een duidelijke impact heeft op de werksituatie maar ook op de thuissituatie van Nederlandse ouders. Het algemene beeld is dat de verdeling tussen vaders en moeders nog altijd ongelijk blijft, zowel wat betreft zorgtaken als huishoudelijke taken. De onderzoekers zien echter tekenen van verandering. Een redelijk deel van de vaders geeft aan meer zorgtaken te zijn gaan doen dan voor de crisis. Bij huishoudelijke taken gebeurt dit ook, maar in mindere mate. De verandering in de verdeling van zorgtaken heeft duidelijk te maken met het al dan niet hebben van een cruciaal beroep. Ouders die in een cruciaal beroep werken, geven vaker aan minder te zijn gaan doen aan de zorg voor kinderen dan voor de coronacrisis. Ouders die meer zijn gaan doen werken juist minder vaak in een cruciaal beroep.
Voor wat betreft de zorg voor kinderen binnen het eigen huishouden is niet te verwachten dat dit een grotere kans op besmetting met zich meebrengt.
Ook bij mantelzorgers die zorg thuis aan een kwetsbare naaste geven zijn vrouwen oververtegenwoordigd. Mantelzorgers hebben tijdens de COVID-19 crisis veel extra zorg op zich genomen. Om hen te beschermen zijn er in nauw overleg met partijen in het veld passende richtlijnen, testen en persoonlijke beschermingsmiddelen voor mantelzorgers georganiseerd. MantelzorgNL heeft een zorgladder gemaakt, als leidraad om het passende aanbod aan ondersteuning op het juiste moment te kunnen aanbieden (en vragen)13.
Bent u van mening dat de overheid zich actief moet inzetten om deze onevenwichtige situatie tussen mannen en vrouwen tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 9
Op welke manier wordt de beschreven ongelijkheid op dit moment bestreden in Nederland?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt niet per definitie dat vrouwen meer risico lopen op het krijgen van COVID-19. Er is daarom geen noodzaak voor specifiek beleid. Als het gaat om ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, streeft het kabinet naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeid en inkomen en zet zich in voor een gelijke deelname van vrouwen op elk beroepsniveau. De participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt is daarbij cruciaal. Financiële onafhankelijkheid is een van de prioriteiten in dit beleid. Voor gelijke kansen van vrouwen op de arbeidsmarkt is de verdeling van arbeid en zorg cruciaal. Veel mannen willen meer zorgen, bijvoorbeeld voor hun kinderen. En als mannen meer zorgtaken verrichten, is het voor vrouwen makkelijker om (meer uren) te werken en naar hogere functies door te stromen.
De manier waarop in Nederland genderongelijkheid in de breedte wordt bestreden, staat beschreven in de Emancipatienota van dit kabinet (Kamerstuk 30 420, nr. 270), en in de jaarlijkse voortgangsrapportage. Prioriteiten in het emancipatiebeleid zijn gelijkheid op de arbeidsmarkt (financiële onafhankelijkheid, vrouwen naar de top, en gelijk loon), sociale veiligheid en acceptatie, en genderdiversiteit en gelijke behandeling. De meest recente voortgangsrapportage wordt u op korte termijn toegezonden.
Ook in bijvoorbeeld de kabinetsreactie op het IBO Deeltijdwerk kunt u vinden hoe het kabinet een gelijke arbeidsparticipatie bevordert (Kamerstuk 29 544, nr. 1006).
Kunt u aangeven of Nederland bij het opstellen van de wet- en regelgeving voor de steunmaatregelen gebruik heeft gemaakt van een gendertoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten waren?
De steunmaatregelen zijn bewust zoveel mogelijk generiek vormgegeven, om ze breed en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden, zonder specifiek op achtergrondkenmerken te selecteren. Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid staan hierbij voorop. Om te volgen of de arbeidsmarktmaatregelen ook in de praktijk voor alle groepen even toegankelijk zijn, zullen mijn collega’s van SZW en ik de effecten van de arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren. Daarbij zal waar relevant en mogelijk specifiek aandacht zijn voor verschillen tussen mannen en vrouwen (zie ook het antwoord op vraag 11).
Bent u bereid te monitoren wat de gevolgen van de steunmaatregelen zijn wat betreft de arbeidsparticipatie en de inkomenspositie van vrouwen, en de Kamer hierover te informeren?
Ja, het kabinet zal de effecten van arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren en de Kamer hierover informeren. Daarbij zullen waar relevant en mogelijk de effecten worden uitgesplitst naar specifieke achtergrondkenmerken, zoals opleidingsniveau en gender.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen nog meer genomen kunnen worden om te voorkomen dat vrouwen ernstiger worden getroffen?
Op dit moment is nog niet duidelijk of vrouwen ernstiger getroffen worden en is een onderzoek naar mogelijke maatregelen daartegen dus niet aan de orde.
Ik ben wel op de hoogte van het feit dat er diverse onderzoeken lopen naar gender en corona. Als specifieke problemen naar voren komen uit die onderzoeken, uit de monitoring van de arbeidsmarktmaatregelen of uit periodieke cijfers van CBS of CPB, zal ik bekijken of maatregelen noodzakelijk zijn.
Bent u bereid de aanbevelingen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties mee te nemen bij beleidsvorming in Nederland om de negatieve impact van de coronacrisis voor vrouwen te beperken?6
De aanbevelingen van de secretaris-generaal zal ik zoveel mogelijk meenemen. Zoals gezegd zijn er op dit moment geen duidelijke aanwijzingen dat de coronacrisis in Nederland vooral vrouwen zou treffen, dus is er geen reden voor specifieke beleidsvorming. Zie echter ook het antwoord op vraag 12.
Voor wat betreft de gendergelijkheid in de top van de publieke sector en in de adviesraden in het algemeen, heeft het kabinet besloten het SER-advies «Diversiteit in de top, tijd voor versnelling» integraal over te nemen. De maatregelen die gaan gelden voor de private sector zullen een vertaalslag krijgen naar de (semi-)publieke sector. Gezien de breedte en de diversiteit van de organisaties behorend tot de (semi-)publieke sector past hier geen one-size-fits-all regeling. Om dit uit te werken wordt een programma ingesteld. Het kabinet zal de Kamer voor de zomer van 2020 informeren over de vormgeving, de aanpak en het tijdspad van het programma.
Deelt u de mening dat het juist nu tijd is om de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt verder te stimuleren?
Het kabinet zal de inspanningen om de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren onverminderd doorzetten, zie ook het antwoord op vraag 8 en 9. Zoals gezegd is het op dit moment nog niet te zeggen of de coronacrisis de arbeidsparticipatie van vrouwen sterker treft dan mannen. Het is niettemin opvallend dat het gemiddelde aantal uren dat vrouwen werken sinds de uitbraak van het coronavirus sneller is gedaald dan bij mannen. Het gaat hier om cijfers van maart en april, toen de scholen en de kinderopvang nog dicht waren. Dat kan invloed hebben gehad op de cijfers; het is niet uitgesloten dat juist vrouwen daardoor minder uren zijn gaan werken. Als de komende maanden eenzelfde beeld laten zien, is het belangrijk om te kijken wat de oorzaken zijn en wat we extra kunnen doen om juist in deze situatie de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren. Mijn collega’s van SZW en ik zullen daarnaast de effecten van arbeidsmarktmaatregelen monitoren en evalueren. Daarbij zal waar relevant en mogelijk specifiek aandacht zijn voor verschillen tussen mannen en vrouwen.
Een mogelijke aanbesteding van het Centraal Administratie Kantoor |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de aanbestedingen voor haar incasso’s op dit moment via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) laat verlopen? Zo nee, hoe zit dit dan precies? Wat zegt de Rijksincassovisie hier precies over?
Een groot deel van de vorderingen van het CAK loopt via het CJIB. Het gaat hier om vorderingen op burgers die volgen uit de regelingen voor wanbetalers zorgpremie en onverzekerde verzekeringsplichtigen.
In de Rijksincassovisie is opgenomen dat zoveel mogelijk vanuit één overheid, maatschappelijk verantwoord wordt geïncasseerd. Het CAK is voornemens om alle incassoactiviteiten, behalve de buitenlandse incasso, met betrekking tot het executietraject over te dragen naar het CJIB. De buitenlandse incasso heeft betrekking op de buitenlandregeling (verdragsgerechtigden). Dit is uitdrukkelijk opgenomen in de aanbestedingsdocumenten.
Het CAK heeft op 14 mei 2020 zelfstandig een aanbesteding gepubliceerd betreffende incasso en deurwaardersdiensten met betrekking tot een aantal vorderingssoorten met een eigen karakteristiek, waarvoor de inning vooralsnog via het CAK verloopt. Deze aanbesteding verloopt niet via het CJIB, omdat de betreffende regelingen verschillende processen en systemen kennen. Deze vergen een gefaseerd overgangstraject om te borgen dat de ontmanteling bij het CAK en de implementatie bij het CJIB organisatorisch en technisch zorgvuldig plaatsvinden. Het CAK heeft deze aanbesteding gepubliceerd vanuit zijn aanbestedingsplicht.
Kan het CAK ook zelfstandig haar incasso’s aanbesteden? Zo ja, doet zij dat ook en op welke manier?
Het CAK kan zelfstandig zijn incasso’s aanbesteden en doet dit voor een deel van zijn vorderingen. Het betreft dan een openbare Europese aanbesteding.
Klopt het dat het CAK parallel aan het CJIB onlangs een aanbesteding in de markt heeft gezet voor 100.000 dwangbevelen en executietrajecten op het terrein van de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de «Zorgverzekeringswet (Zvw): Wanbetalers broninhouding en Onverzekerden broninhouding; en Buitenland (verdragsgerechtigden)»?
Het klopt dat de vorderingen op het terrein van de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de «Zorgverzekeringswet (Zvw): Wanbetalers broninhouding en Onverzekerden broninhouding; en Buitenland (verdragsgerechtigden)» nu worden aanbesteed door het CAK. Het CAK heeft op 14 mei 2020 deze aanbesteding gepubliceerd. Het gaat om minder dan 100.000 vorderingen. Bij deze aanbesteding gaat het jaarlijks om circa 46.000 minnelijke vorderingen en 15.000 gerechtelijke vorderingen.
Klopt het dat er overlap in deze aanbestedingen van het CJIB en het CAK zit? Zo ja, hoe kan dit en acht u dat wenselijk?
Ik ga bij de beantwoording er vanuit dat u met overlap bedoelt, de overlap die ontstaat als gevolg van het overdragen van de vorderingen van het CAK naar het CJIB. Er zit geen overlap in deze aanbestedingen. In de aanbesteding van het CAK is nadrukkelijk aangegeven dat de vorderingen inzake broninhouders Zvw mogelijk buiten scope gaan vallen, omdat het CAK ernaar streeft om deze vorderingen per 1 januari 2021 naar het CJIB over te dragen conform Clustering Rijks Incasso (CRI).) Om het risico af te dekken dat deze datum niet wordt behaald, heeft het CAK dit onderdeel inzake Zvw broninhouders in zijn aanbesteding meegenomen. De vorderingen inzake Wmo en Wlz komen pas later voor overdracht naar het CJIB in aanmerking, als zowel het CAK als het CJIB hier organisatorisch en technisch klaar voor zijn. Dit betreft de overdracht van de executoriale titels na het behalen van vonnis.
Klopt het dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de aanbesteding flink verschillen tussen het CJIB en CAK, en bijvoorbeeld de kwaliteitsnormen uit de Verordening Normen voor Kwaliteit van de Konink Beroepsorg Van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) voor het CJIB ruim voldoende zijn, maar voor het CAK niet? Kunt u dit verschil in voorwaarden bij de aanbesteding verklaren?
De kwaliteitsnormen inzake maatschappelijk verantwoord incasseren zijn zowel bij het CAK als het CJIB van groot belang en duidelijk opgenomen als onderdeel van de aanbesteding. De aanbesteding van het CAK biedt ook de incassobureaus- niet zijnde gerechtsdeurwaarders- de mogelijkheid om in te schrijven. Voor het CJIB geldt dat alleen gerechtsdeurwaarders kunnen inschrijven. Voor de gerechtsdeurwaarder geldt wet- en regelgeving en de genoemde verordening van de KBvG en daarmee is de kwaliteit voldoende gewaarborgd voor het CJIB. Op basis van de incasso- en deurwaardersdiensten, in zowel binnen als buitenland, die namens het CAK dienen te worden uitgevoerd heeft het CAK zijn kwaliteitsnormen geformuleerd. Deze komen overeen met de door de KBvG gehanteerde kwaliteitsnormen. Het CAK heeft een aantal aanvullende technische vereisten opgenomen in de aanbesteding met betrekking tot informatiebeveiliging en gegevensuitwisseling.
Kunt u verder verklaren waarom het CAK er voor kiest slechts enkele percelen te creëren bij de aanbesteding en daardoor de kleinere deurwaarderskantoren de facto al direct buiten spel te zetten? Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zou het uitgangspunt niet moeten zijn: zo goed mogelijk maatschappelijk verantwoord incasseren? Dan zou het toch niet uit hoeven maken hoeveel zaken een kantoor op zich kan nemen?
Het CAK biedt in de aanbesteding zowel incassobureaus als gerechtsdeurwaarders de mogelijkheid zich aan te melden (al dan niet in combinatie of door middel van onderaanneming) ten behoeve van het uitvoeren van incasso- en deurwaardersdiensten. De werkzaamheden binnen de scope van de opdracht hebben immers betrekking op zowel de minnelijke incassofase welke kunnen worden uitgevoerd door zowel een incassobureau als een gerechtsdeurwaarder, als op werkzaamheden in de gerechtelijke en executie fase, welke enkel kunnen worden uitgevoerd door, of in samenwerking met een gerechtsdeurwaarder.
Bij de verdeling van de percelen is het uitgangspunt gehanteerd dat een burger niet met verschillende incassopartners in aanraking komt als er meerdere vorderingen ontstaan op een burger. Dit kan immers zorgen voor een negatieve klantbeleving. Daarnaast kan er ook niet naar de totale debiteurenpositie worden gekeken als de burger in aanraking komt met meerdere incassopartners. Het CAK acht het daarom van grote waarde dat slechts één incassopartner het aanspreekpunt is voor de burger en dat deze partij een totaaloverzicht heeft van de persoonlijke omstandigheden en de betaalmogelijkheden van de burger. Dit past in de Rijksincassovisie. Vanuit deze gedachten en op basis van de omvang van de opdracht is er een scheiding aangebracht tussen binnenlandse incasso (twee opdrachtnemers) en buitenlandse incasso (één opdrachtnemer). Gezien het relatief beperkte volume is het inefficiënt om de opdracht te verdelen over een groot aantal percelen. Het CAK zet erop in om doormiddel van intensief contractmanagement zijn visie en strategie rondom maatschappelijk verantwoord incasseren in samenwerking met de gecontracteerde partijen uit te dragen.
Het CAK hanteert binnen de aanbesteding de volgende verhouding voor prijs en kwaliteit: prijs = 30% en kwaliteit = 70%. Dit betekent dat het CAK de nadruk legt op het selecteren van partijen die de door het CAK gewenste kwaliteit kunnen leveren binnen de kaders rondom maatschappelijk verantwoord incasseren, waarbij er oog is voor de persoonlijke situatie van de burger conform de Rijksincassovisie.
Is het inzetten op grote percelen niet een verkapte manier om alsnog te selecteren op prijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Miljoenen slimme meters ongeschikt voor energietransitie' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen slimme meters ongeschikt voor energietransitie»?1
Ja.
Klopt het dat ruim vier miljoen slimme energiemeters niet in staat zijn om doorlopend gegevens over het energieverbruik te versturen?
Er is destijds, meer dan vijf jaar gelden, gekozen voor energieverbruikersdata uit de slimme meter vanuit de zogeheten P-4 poort, die kwartierwaarden geeft en deze data verstuurt aan de netbeheerder. Het op deze wijze uitlezen van de slimme meter voldoet aan de wensen voor het gebruik van de data uit de slimme meter op dit moment. Inmiddels zijn er nieuwe wensen aan de functionaliteit van de slimme meter ontstaan.
De netbeheerder leest de slimme meter uit en verstrekt de energieverbruikersdata een dag later aan de energieleverancier of onafhankelijke dienstenaanbieder als deze daarom vragen en ze toestemming daartoe hebben van de betreffende consument. De consument kan de optie van het uitlezen van de slimme meter ook uit laten zetten door de netbeheerder als dit om privacy-redenen toch gewenst is. De data uit de slimme meter worden dan niet uitgelezen.
Een andere mogelijkheid is energieverbruikersdata vanuit de zogeheten P-1 poort (USB-poort). Deze P-1 poort zit ook in de slimme meter en kan nagenoeg real-time data verstrekken indien de gebruiker dit wil. Hiertoe kan de gebruiker een hulpstuk (energieverbruiksmanager) aan de P-1 poort van de slimme meter koppelen.
Het uitlezen van de kwartierwaarden zoals dat gebeurt komt tegemoet aan het gewenste gebruik van data uit de slimme meter tot nu toe. Door onder andere de Energietransitie is de vraag naar data uit de slimme meter verruimd naar het gebruik van real-time data. Op dit moment kijken de netbeheerders en het ministerie naar mogelijke opties voor de toekomstige nieuwe toepassingen van de data uit de slimme meter. Hierbij is het ook van belang om de bescherming van persoonsgegevens goed te borgen.
Deelt u de analyse dat een doorlopend inzicht in het energieverbruik noodzakelijk of in elk geval bevorderlijk is voor de energietransitie?
Inzicht in het energieverbruik is belangrijk voor de energietransitie. Inzicht in het energieverbruik stimuleert het besparen van energie en draagt zo bij aan de energietransitie.
Klopt het dat er destijds geen eisen zijn gesteld rondom het doorlopend versturen van gegevens door slimme energiemeters? Waarom zijn deze eisen niet gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom bent u niet bereid het recht op het gebruik van de frequentie voor de netbeheerders te verlengen? Is het niet van algemeen belang dat de netbeheerders nog van deze frequentie gebruik kunnen maken, los van de vraag of er destijds wellicht een inschattingsfout is gemaakt door de netbeheerders?
Bij een heruitgifte van de frequentieruimte zullen zo nodig voorzieningen worden getroffen om de continuïteit van de slimme meters te borgen. De verwachting is dat eind 2020 een beleidsvoornemen over het gebruik van de frequentie in consultatie kan worden gebracht. Er is nog niet besloten dat er een veiling komt.
In algemene zin hebben we de afgelopen jaren een snelle voortgang in de ontwikkeling van telecom- en communicatietechnieken gezien. Evenals in de wensen voor het gebruik van energieverbruikersdata uit de slimme meter voor de energietransitie.
Netbeheerders hebben bij de uitrol van de slimme meter verschillende keuzes gemaakt welke communicatietechniek er werd gekozen. Zo heeft Enexis gekozen voor ontsluiting van de slimme meter in hun verzorgingsgebied door middel van 4G-technologie via mobiele telecomaanbieders.
Door Liander en Stedin is gekozen voor maken gebruik van de PAMR-frequentie, 450 MHz, om slimme energiemeters op afstand uit te kunnen lezen. Dit is op basis van een frequentievergunning die in 2005 via veiling is uitgegeven. Deze vergunning is technologieneutraal uitgegeven. De keuze voor de in te zetten communicatietechnologie is aan degene die de frequentie in gebruik heeft. In dit geval is door netbeheerders gekozen voor zo genoemde CDMA-technologie (3G) bij het ontsluiten van slimme meters in hun verzorgingsgebied. De CDMA-technologie is in inmiddels verouderd ten opzichte van bijvoorbeeld 5G, maar kan volgens de netbeheerders nog steeds technologisch het gebruik van de slimme meters ondersteunen.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft in 2018 besloten om de frequentievergunning met vier jaar te verlengen, tot en met 17 november 2024. Om Liander en Stedin meer zekerheid te geven, heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bij het besluit tot verlengbaarheid uitdrukkelijk aangegeven dat bij een heruitgifte van de frequentieruimte zo nodig voorzieningen zullen worden getroffen om de continuïteit van de slimme meters te borgen.
Recent heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat laten onderzoeken hoe dit gerealiseerd kan worden op een manier waarbij de frequentieruimte optimaal bruikbaar is, ook voor andere marktpartijen. Dialogic heeft dit onderzoek uitgevoerd en de oplossingsrichtingen in kaart gebracht.2 Zodra ook twee andere lopende onderzoeken naar de PAMR-frequentieband afgerond zijn, kan beleid worden geformuleerd voor het gebruik van de band na 2024. Momenteel onderzoekt ICT-adviesbureau Strict de bredere behoefte in de markt aan deze specifieke frequentieruimte. Verder zal het Agentschap Telecom vanuit haar expertise adviseren over optimaal gebruik van de frequentieband.
Hierna zal worden beslist over het toekomstig gebruik van de PAMR-frequentieband en hoe die opnieuw wordt uitgegeven. Hier zullen alle overwegingen in worden meegenomen.
Had deze situatie, waarin netbeheerders mogelijk hoge kosten moeten maken voor een frequentieveiling of waarin hoge kosten moeten worden gemaakt om energiemeters te vervangen, voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn mogelijke oplossingsrichtingen rondom de situatie die nu speelt met betrekking tot slimme energiemeters?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een toekomstbeeld schetsen? Welke energiemeters zijn er in 2030 geïnstalleerd in Nederlandse gebouwen en hoe communiceren deze meters?
De ontwikkelingen op het gebied van digitalisering volgen elkaar snel op, ook in verband met de slimme meters. Deze ontwikkelingen vormen een belangrijk aandachtspunt, voor de netbeheerders en voor mij. Met de netbeheerders kijk ik naar de vereisten aan de slimme meters in de toekomst. Slimme meters zijn op basis van de gestelde eisen zo ingericht en ontworpen dat ze lang meegaan en beschikbaar zijn. Het is immers kostbaar om deze meters frequent te gaan wisselen.
Op dit moment kijken de netbeheerders in overleg met het ministerie naar de wijze waarop communicatie met de huidige generatie meters in ieder geval de komende jaren doorgang kan vinden. Daarnaast worden door de netbeheerders en het ministerie gezamenlijk de voorwaarden en eisen aan de volgende generatie slimme meters verzameld en vastgesteld, zodat de slimme meter nog meer dan nu kan leiden tot energiebesparing en marktfacilitering.
Het gebruik van data door middel van de Leefbaarheidseffectrapportage, bewonersparticipatie en de Omgevingswet |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Deze wijk weet álles over zichzelf»1 en «Met data wordt bewonersparticipatie wél een succes»?2
Ja.
Kent u het daarin besproken instrument: de Leefbaarheidseffectrapportage (LER)?
Ja. De LER toont de cijfermatige uitkomsten en mogelijke effecten van ontwikkelingen voor een gebied. Dat deze aan de hand van open data ook op wijk- en buurtniveau inzichtelijk kan worden gemaakt, maakt het een aansprekend communicatiemiddel in de participatie rond voorgenomen activiteiten.
Bent u van mening dat bij het verdichten van wijken of grote bouwplannen het goed is om, naast het voldoen aan de normen per bouwproject, ook het effect op de leefbaarheid mee te wegen?
Het is belangrijk om bij het overwegen van activiteiten het effect op de leefbaarheid ook in ogenschouw te nemen. Dat gebeurt op veel manieren. Overheden en bureaus zetten daarvoor bijvoorbeeld 3D-modellen, risicoberekeningen, scenariostudies of impact-analyses in. Vaak met ondersteuning van bedrijven die hierin zijn gespecialiseerd. Dat vindt ook plaats in participatietrajecten met bewoners, zoals bijvoorbeeld met de Landelijke Signaleringskaart3 of met de omgevingsscan4 in Brabant. Soms doen bewoners het zelf of komen bedrijven met initiatieven, bijvoorbeeld met de Leefbaarheidseffectrapportage, maar ook met de Social Impact Assessment5of via eigen metingen6.
Hoe ziet u de plaats van de LER of een dergelijk instrument binnen de werkwijze van de omgevingswet?
Bij het maken van plannen is het belangrijk dat de omgeving in een vroeg stadium betrokken wordt. Alle initiatieven die de betrokkenheid van bewoners vergroten zijn zeer welkom. Instrumenten als de LER bieden een manier om organisaties en mensen te betrekken bij plannen die hen raken. Ze versterken de informatiepositie van burgers. De informatie die nodig is, verschilt per geval. Het is daarom goed dat er verschillende instrumenten bestaan en er vanuit de maatschappij en markt steeds nieuwe initiatieven komen om naar behoefte van gebruikers de informatie te ontsluiten.
Denkt u dat hiermee een bijdrage kan worden geleverd aan het doel van de omgevingswet, namelijk het bereiken van een balans tussen een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit en het vervullen van maatschappelijke behoeften?
Instrumenten zoals de LER vergroten het inzicht in de effecten van de plannen. Meer kennis en inzicht bieden een betere basis voor de afweging van de belangen en de keuzes die worden gemaakt. In die zin kunnen ze bijdragen aan de doelen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe de LER of dergelijke instrumenten op meer plekken kunnen worden ingezet?
De uitkomsten van een LER of soortgelijke instrumenten bieden een goede basis om samen in gesprek te gaan. Verschillende locaties vragen om verschillende aanpakken. Het is aan de verantwoordelijke(n) om daarin een weloverwogen keuze te maken, maar goed voorbeeld doet volgen. Ik zal de ervaringen met de LER in het Haagse Bezuidenhout als voorbeeld opnemen in de Inspiratiegids Participatie Omgevingswet.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe de LER verbeterd kan worden en zo tegemoetkomen aan zorgen over het onvoldoende meewegen van bovenwijkse aspecten en NIMBY-gedrag?
Uit de berichtgeving maak ik op dat de LER al breder ingezet en getoetst wordt, zoals ook in de gemeente Gooise Meren7. Kennelijk weet het instrument net als soortgelijke instrumenten zijn eigen weg te vinden. Ik zie geen aanleiding om dit specifieke (commerciële) instrument op mogelijke verbeteringen te onderzoeken.
Zo nee, bent u bereid om te kijken hoe op andere wijze informatie, op het gebied van bijvoorbeeld parkeerplaatsen, voorzieningen, groen, luchtkwaliteit en geluid, breder en makkelijker toegankelijk kan worden gemaakt voor bewoners?
Instrumenten zoals bijvoorbeeld de LER worden mogelijk gemaakt door het stelsel van basisregistraties, afspraken over het ontsluiten van data en aanvullend beleid dat is gericht op het zo goed mogelijk ontsluiten van overheidsinformatie voor burgers en bedrijven. De wijze waarop dit gebeurt is uiteen gezet in de Data Agenda Overheid: NL DIGITAAL8. De rijksoverheid en de decentrale overheden voeren deze agenda gezamenlijk uit. Het voor burgers en bedrijven vrij ontsluiten van bijvoorbeeld informatie over de fysieke leefomgeving is onderdeel van deze agenda. Tegen die achtergrond streeft de rijksoverheid samen met de decentrale overheden naar het zoveel mogelijk voor iedereen toegankelijk maken van data en stimuleert het toepassen daarvan.
De Atlas Leefomgeving9, die tot stand komt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in samenwerking met provincies, gemeenten en diverse kennisinstituten, bevat zowel regionale als landsdekkende kaarten die continu worden aangevuld en geactualiseerd. Via het onderdeel Check je plek bekijkt men met één klik hoe zijn of haar leefomgeving scoort op onder andere luchtkwaliteit, geluidsoverlast en groen in de omgeving.
Verder is er het dataplatform Waarstaatjegemeente10 van de VNG. Het platform bundelt, bewerkt en presenteert data van en over gemeenten voor iedereen. Op de site zijn cijfers te vinden over alle 355 Nederlandse gemeenten op alle belangrijke beleidsterreinen.
Tot slot is er de Publieke dienstverlening op de Kaart (PDOK). Via PDOK worden 192 datasets over de fysieke leefomgeving vrij ontsloten. Momenteel vinden daarop meer dan 29 miljoen bevragingen per dag plaats. Bijvoorbeeld als iemand zich voor de aankoop van een woning via een grote landelijke makelaarswebsite oriënteert op de omgeving van die woning.
Op de website van PDOK11 wordt ter inspiratie ook casuïstiek getoond hoe datasets gecombineerd kunnen worden met Virtual Reality technieken om bewoners zo te tonen hoe de versterking van de dijken in hun omgeving er uit kan gaan zien. Dit draagt bij aan hun informatiepositie en het draagvlak voor dit soort ruimtelijke beslissingen.
Open data kunnen door commerciële en niet-commerciële partijen worden gebruikt om voor belanghebbenden inzichtelijk te maken wat de effecten op de leefomgeving zijn. En dat is belangrijk om goed in gesprek te kunnen gaan met bewoners en andere belanghebbenden.
De gevolgen van de coronacrisis voor kinderen en jongeren in jeugdzorg |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recent gepubliceerde Unicef-rapport «Coronacrisis en kinderen en jongeren in Nederland: een inventarisatie van de impact van de coronacrisis op kinderen en jongeren in Nederland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat de rechten en belangen van Nederlandse kinderen nauwelijks meegenomen zijn in het coronabeleid?
De «tijdelijke werkgroep sociale impact van het coronavirus» o.l.v. burgermeester Halsema verwoordde dit in haar advies: «In de acute fase van de coronacrisis is beleid overwegend top-down tot stand gekomen op advies van gezondheidsexperts. De ernst van de crisis maakte dat dit nodig was en daardoor voor de meeste mensen begrijpelijk. Na verloop van tijd komt deze top-down benadering evenwel op gespannen voet te staan met de fundamentele behoefte om een eigen oordeel te vormen, kritisch te zijn en zelf initiatieven te nemen.» Daarom wil het kabinet meer regie geven aan jongeren in toekomstig coronabeleid. Rond de zomer stuurt het kabinet haar reactie op bovenstaand advies met o.a. een aanpak om jongeren beter te betrekken bij het (corona)beleid.
Zijn er nieuwe cijfers bekend in welke mate de hulpverlening in de jeugdzorg weer op het oude niveau is, aangezien in de quickscan van de Jeugdautoriteit van 2 april jl. werd gesproken over een daling in ambulante zorg tot 30 procent en in het Unicef-rapport over de reële kans dat kinderen uit beeld raken?2
Op 30 oktober publiceert het CBS de halfjaarcijfers van 2020. Dan kunnen we met enige zekerheid zeggen wat de Coronacrisis voor impact heeft gehad op het jeugdhulpgebruik. Eind mei hebben 56 aanbieders deelgenomen aan «Tweede Coronaquickscan jeugdhulpaanbieders» van Jeugdautoriteit van 2 juni 2020. Hieruit is naar voren gekomen dat zij in algemene zin beter in staat zijn de jeugdhulp te bieden die nodig is, dan in de periode ervoor. Desalniettemin gaf 32% aan dat ze eind mei naar schatting 0–10% minder jeugdhulp leverden dan normaal, 38% leverde tussen 10 en 30% minder en 13% leverde meer dan 30% minder dan normaal.
Dit maakt dat het op dit moment nog niet mogelijk is om uitspraken te doen wat de effecten van de Coronacrisis zijn op het aantal jongeren die jeugdhulp nodig hebben voor de lange termijn. De verwachting is dat een deel van de zorg die nu niet geleverd of gevraagd wordt, op een later moment alsnog tot uiting komt. Ook zal dan duidelijk worden of het niet kunnen leveren van de juiste zorg, leidt tot een intensivering van de complexiteit van een probleem.
Wel hebben we signalen dat minder jongeren jeugdhulp hebben ontvangen aan het begin van de uitbraak van corona. Hier liggen verschillende redenen aan ten grondslag. Als gevolg van de maatregelen kunnen niet alle vormen van zorg, bijvoorbeeld dagbesteding of groepsbegeleiding, geboden worden. Zorgaanbieders is gevraagd zo veel mogelijk zorg op een alternatieve manier voort te zetten, maar dit lukt niet altijd. Ook is de zorgvraag afgenomen, omdat ouders er zelf voor hebben gekozen even geen zorg aan te vragen omdat ze zorgvragen via de eigenkracht van het gezin of hun netwerk hebben opgelost, verwijsstromen naar jeugdhulp vanuit de eerste lijn zijn afgenomen en ook de signalerende functie van het onderwijs was weggevallen.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft dagelijks contact met jeugdhulpaanbieders om te vragen naar de effecten van de uitbraak van het coronavirus op de kwaliteit en de veiligheid van de jeugdhulp en wat de situatie betekent voor jongeren in de jeugdhulp. Uit deze contacten blijkt dat sinds medio mei 2020 overall de jeugdhulp, zoals dagbesteding en logeeropvang, weer op gang komt en dat langzamerhand ook de huisbezoeken en face-to-face contacten weer worden opgestart. Verder geven wijkteams aan dat ook de nieuwe aanmeldingen aantrekken. Wel zijn er signalen dat met name de specialistische hulp aan jeugdigen met complexe problematiek of een combinatie van problemen stokt. Het gaat dan om specifieke therapietrajecten, zoals psychologisch onderzoek en intakes voor jeugd-GGZ.
Tegelijkertijd is er door de goede samenwerking tussen scholen, wijkteams en jeugdhulpaanbieders zicht gekomen op kwetsbare kinderen die eerder niet in beeld waren en is ook voor deze groep, waar nodig, zorg en ondersteuning en opvang/onderwijs ingezet.
Krijgt u signalen dat er bij gemeenten sprake is van een toename van het aantal kinderen dat jeugdzorg nodig heeft door de coronacrisis? Zo ja, hoeveel kinderen zijn dit en wat is hiervan het effect op de wachtlijst binnen de jeugdhulp en jeugd-ggz?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de impact van de coronacrisis op de jeugdzorg, jeugd-ggz en jeugddetentie te onderzoeken zodat men deze onderzoeksresultaten kan gebruiken in het geval er mogelijk een nieuwe toename is van het aantal besmettingen en nieuwe beperkende maatregelen nodig zijn? Zo ja, neemt u dan mee hoe instellingen zijn omgegaan met de coronacrisis gedurende de «intelligente lockdown»?
We staan in nauw contact met jeugdhulpaanbieders, GI’s en gemeenten over de impact van de coronacrisis. Voor de jeugdhulp (incl jeugd-ggz) en de Justitiële Jeugdinrichtingen wordt de impact nauwkeurig gemonitord en worden maatregelen weer opgeschaald indien nodig. Daarbij betrekken we de geleerde lessen van de afgelopen maanden, inclusief hoe instellingen zijn omgegaan de «intelligente lockdown».
Deelt u de stelling in het rapport dat kinderen en jongeren meer medezeggenschap verdienen in hun behandeling en begeleiding, zeker als aanpassingen nodig zijn rondom de coronamaatregelen? Zo ja, hoe wilt u dit extra stimuleren?
Bij maatregelen als dagbesteding en bezoekregelingen zijn de cliëntenorganisaties betrokken. Verder hebben de partners in de stuurgroep Zorg voor de Jeugd alle bij jongeren betrokkenen opgeroepen, middels de brochure Kinderen in een samenleving met corona, om nadrukkelijk met kinderen in gesprek te gaan.
Ook is het Nederlands Jeugdinstituut, onder andere met jongerenorganisaties, begonnen om jongeren te laten meepraten via #ik praat mee.
In algemene zin ondersteunt LOC Jeugd cliëntenraden in de jeugdhulp om de medezeggenschap in de jeugdhulp vorm te geven en te versterken, onder ander via een medezeggenschapsregeling en daarbij horende cursussen. Ook wordt gezocht naar alternatieve vormen van medezeggenschap.
Het bericht dat een nertsenfokker al jaren vossen in kleine, kale en smerige draadgazen kooien houdt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenactivisten vinden illegale vossen in kleine kooien op nertsenfarm»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het houden van vossen voor de productie van bont al sinds 2008 is verboden?
Ja.
Hoeveel controles zijn er sinds de inwerkingtreding van het verbod in 2008 uitgevoerd bij de bedrijven die voorheen vossen hielden en hoe vaak zijn hierbij nog vossen aangetroffen op de bedrijven?
Het is niet meer te achterhalen welke bedrijven voor het verbod van 2008 vossen hebben gehouden, waardoor het niet mogelijk is om deze vraag te beantwoorden.
Was de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ervan op de hoogte dat de betreffende nertsenfokker, die voorheen ook vossen fokte voor bont, deze vossen hield? Zo ja, sinds wanneer was de NVWA hiervan op de hoogte?
In 2017 zijn deze vossen gezien tijdens een inspectie. De nertsenhouder had in het verleden vossen gehouden voor de bontfokkerij en was daar in verband met het verbod mee gestopt. Het is niet verboden om (pool)vossen te houden als hobby- of gezelschapsdier (althans als niet-productiedier), mits er niet meer mee gefokt wordt voor het bont. De houder hield zich aan deze voorwaarden. In 2017 was daarom geen aanleiding tot nader onderzoek of handhaving.
Indien de NVWA daarvan op de hoogte was, waarom is er dan niet ingegrepen, gezien het feit dat de vossen in kleine, smerige, kale draadgazen kooien verbleven en dat de dieren duidelijk diergeneeskundige hulp nodig hadden?
Zoals hierboven beschreven werden de poolvossen hobbymatig gehouden en werd niet met de dieren gefokt voor het bont. De houder hield zich aan de (wettelijke) voorwaarden. In 2017 was daarom geen aanleiding tot nader onderzoek of handhaving.
Indien de NVWA daarvan niet op de hoogte was, hoe verklaart u dan dat de NVWA de vossen blijkbaar gemist heeft, ondanks het feit dat de vossen gezien de leeftijd van de dieren vermoedelijk al negen jaar door de nertsenfokker werden gehouden, en de NVWA wel degelijk zegt «risicogericht te controleren bij de pelsdiersector»?2
Zie mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Is het juist dat de omstandigheden waaronder de vossen werden gehouden identiek zijn aan de omstandigheden waaronder vossen werden gehouden voor de pelsproductie in Nederland, tot deze verboden werd? Zo nee, waarin verschillen deze omstandigheden dan?
Op het moment van controle op 20 mei jl. waren er vijf poolvossen aanwezig. Het is niet verboden om (pool)vossen te houden als hobby- of gezelschapsdier (althans als niet-productiedier), mits er niet mee gefokt wordt voor het bont. Er is tijdens de inspectie niet getoetst aan de regelgeving zoals die tot 12 jaar geleden gold, maar aan de op dit moment geldende regelgeving uit de Wet dieren en het Besluit houders van dieren.
Hoe vaak is de betreffende bontfokkerij waar de vossen werden gehouden de afgelopen tien jaar gecontroleerd door de NVWA? Werden daarbij overtredingen geconstateerd? Zo ja, welke dan en is daarbij handhavend opgetreden? Zo nee, waarom werd er niet handhavend opgetreden?
De afgelopen 10 jaar is het betreffende bedrijf één keer gecontroleerd. Dit was in 2017. Op dat moment was er geen aanleiding tot nader onderzoek of handhaving.
Klopt het dat de NVWA in 2019 bij geen enkele nertsenfokker een controle heeft uitgevoerd? Zo ja, hoe is dit mogelijk? Zo nee, hoeveel controles zijn er dan uitgevoerd bij hoeveel bedrijven en waren dit reguliere controles of controles op basis van een melding?3
De NVWA heeft in 2019 één controle verricht op dierenwelzijn op een nertsenbedrijf. Dit betrof een controle naar aanleiding van een melding.
Hoe vaak controleert de NVWA de bontfokkerij? Kunt u een overzicht geven van het aantal controles sinds 2013 bij pelsdierenbedrijven en de aard van deze controles?
De NVWA controleert risicogericht bij de pelsdierhouderij op diverse onderwerpen, waaronder de Wet verbod pelsdierhouderij en welzijn. Voor een aantal van deze onderwerpen heb ik uw Kamer overzichten toegestuurd met de aantallen controles. Voor de inspecties bij pelsdierhouders, op basis van de Wet verbod pelsdierhouderij, verwijs ik naar mijn antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer4 en mijn brief van 19 februari 20195. Voor de inspecties bij pelsdierhouders op dierenwelzijn verwijs ik u naar de Meerjarig Nationaal Controleplan (MANCP) jaarverslagen.6 Tevens verwijs ik u naar de inspectieresultaten zoals deze zijn gepubliceerd op de website van de NVWA.7
Erkent u dat het onthouden van de nodige verzorging aan welk dier dan ook strafbaar is? Wordt de bontfokker die de vossen hield hiervoor gestraft?
Op grond van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren is het onthouden van de nodige verzorging aan dieren strafbaar. Op 20 mei jl. is naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Animal Rights, een inspectie uitgevoerd door een inspecteur en een dierenarts van de NVWA op het betreffende bedrijf. Bij deze inspectie zijn vijf (pool)vossen aangetroffen. De houder gaf aan deze dieren niet te houden voor hun bont. Het is niet verboden om (pool)vossen te houden als hobby- of gezelschapsdier (althans als niet-productiedier). In een bericht van Omroep Brabant8 is te lezen dat de eigenaar zijn vossen vrijwillig heeft overgedragen aan een dierentuin.
Zijn er meer nertsenfokkers die vossen als «gezelschapsdieren» houden? Zo ja, om hoeveel locaties gaat het en hoeveel vossen leven daar? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Er zijn tijdens controles in de afgelopen jaren bij andere nertsenbedrijven geen vossen aangetroffen.
De coronamaatregelen in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Viering niet te verkopen. Verbijstering om Suikerfeest in gevangenis»?1
Het is correct dat in deze situatie de RIVM-richtlijn die voorschrijft dat er maximaal 30 mensen bijeen mogen komen is overtreden. Dit had niet mogen gebeuren. Ik betreur dit zeer.
Het in vraag 1 bedoelde bericht heeft betrekking op de penitentiaire inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel, waar twee groepen van vijftig gedetineerden na elkaar een eredienst ter afsluiting van de ramadan op 25 mei 2020 hebben bijgewoond.
Het beoogd aantal deelnemers voor deze groepsbijeenkomst was op dertig deelnemers gesteld. In het aanmeldingsproces is dit aantal overschreden. Hierop is niet adequaat gereageerd.
De bijeenkomsten hebben plaatsgevonden in de sportzaal, waar 1,5 meter afstand is gehouden. Voorts is deze ruimte tussen beide bijeenkomsten geventileerd en schoongemaakt. Bij geen van de deelnemende gedetineerden en medewerkers was sprake van coronagerelateerde klachten. De bijeenkomsten hebben niet geleid tot besmettingen.
Hoe kan het dat in een penitentiaire inrichting het Suikerfeest is gevierd met 50 gedetineerden bij elkaar, terwijl dit buiten de penitentiaire inrichtingen niet zou zijn toegestaan? Klopt het dat de Dienst Justitiële Inrichtingen de coronamaatregelen hiermee heeft overtreden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het tevens dat in een andere penitentiaire inrichting de ingebruikname van het restaurant en vergadercentrum is gevierd met een bijeenkomst van tientallen personeelsleden? Was hier ook sprake van een overtreding van de geldende RIVM-richtlijnen?
Het vergadercentrum van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is sinds 16 mei 2020 weer open voor medewerkers van DJI. Van een viering ter gelegenheid van de heropening van het vergadercentrum is geen sprake geweest. De eerste vergadering die is gehouden stond in het kader van het proefdraaien met de nieuwe werkwijze, om te bezien of vergaderen in het vergadercentrum conform de richtlijnen van het RIVM mogelijk was. Dit was het geval. De RIVM-richtlijnen zijn tijdens deze bijeenkomst niet overschreden.
Als er allerlei beperkingen gelden voor de hele samenleving en die beperkingen ook gedetineerden in het bijzonder stevig raken (bijvoorbeeld geen bezoek en verlof), hoe legt u dan uit dat de Dienst Justitiële Inrichtingen zelf deze regels kennelijk niet goed naleeft?
DJI volgt de RIVM-richtlijnen. Helaas is dit niet gebeurd bij de twee beschreven bijeenkomsten bij vraag 1.
Kunt u zich de frustratie hierover bij gedetineerden en hun familieleden voorstellen, bijvoorbeeld omdat ze maandenlang hun kinderen niet hebben kunnen zien? Waarom heeft het zo lang geduurd voordat zij geïnformeerd zijn over aanstaande versoepelingen?
Ja. Het opschorten van bezoek was een zware maar noodzakelijke maatregel om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Het is begrijpelijk dat dit gedetineerden zwaar viel. Inmiddels zijn de maatregelen rondom bezoek en verlof versoepeld. In de Kamerbrief d.d. 26 juni is aangekondigd dat per 1 augustus gedetineerden meerdere bezoekers mogen ontvangen, mits de RIVM-maatregelen gehandhaafd kunnen worden. Op dit moment is het in 24 van de 27 inrichtingen al mogelijk om één volwassen bezoeker en één kind tot en met vier jaar oud tegelijk te ontvangen.
De versoepelingen moesten steeds worden afgewogen tegen de risico’s die de dit met zich mee brengt, specifiek vanwege het gesloten karakter van de justitiële inrichtingen. De versoepeling vindt daarom stapsgewijs en verantwoord plaats om te voorkomen dat nieuwe besmettingen ontstaan en als gevolg daarvan de versoepeling weer moet worden teruggedraaid. Om deze reden is het niet mogelijk om de gedetineerden eerder te informeren dan reeds is gedaan.
Waarom gelden de aangekondigde versoepelingen van de maatregelen in de gevangenissen, met name het bezoek, slechts voor enkele penitentiaire inrichtingen? Bent u bereid om te bezien of het verantwoord is sneller dan door u aangekondigd bezoek toe te staan en dit in meer penitentiaire inrichtingen te doen?
De proef in de PI’s Alphen aan den Rijn, Veenhuizen en Arnhem was nodig om te kunnen beoordelen of bezoek veilig kan worden uitgevoerd volgens de richtlijnen van het RIVM. Dit blijkt het geval. Daarom is besloten om bezoek per 16 juni 2020 toe te staan in alle inrichtingen, waar dat conform de gemaakte afspraken en de RIVM richtlijnen mogelijk is.