Het bericht dat zorgsectoren bakkeleien over opleidingsplaatsen gz-psychologen |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hoe reageert u op de berichtgeving dat er meer vraag is naar gz-psychologen dan er opleidingsplaatsen worden toegewezen, terwijl de druk op de zorg toeneemt vanwege complexere zorgvragen op het gebied van gedragsdeskundigheid?1
Sinds 2007 is voor enkele medische vervolgopleidingen, waaronder die tot gz-psycholoog, een systeem van landelijke publieke financiering ingevoerd om de beschikbaarheid van zorg te borgen. Om op de opleidingscapaciteit te kunnen sturen baseert VWS zich bij het beschikbaar stellen van de aantallen subsidiabele opleidingsplaatsen op de (voorkeurs)-ramingen van het Capaciteitsorgaan. VWS houdt daarbij rekening met de beschikbare financiële ruimte voor opleiden.
Om de 3 jaar brengt het Capaciteitsorgaan een ramingsadvies uit voor onder meer de ggz-opleidingen. Het gaat om langdurige meerjarige opleidingen. Het veld hecht voor de opleidingsinfrastructuur aan stabiliteit en rust in de opleidingscapaciteit en in het verlengde daarvan aan een meerjarig geldende raming.
De laatste integrale capaciteitsraming van het Capaciteitsorgaan is van december 2019. Voor de instroom voor 2021 volgt VWS het maximumadvies van deze raming. De volgende raming wordt in 2022 verwacht. Het Capaciteitsorgaan komt evenwel naar verwachting medio november a.s. met een tussentijdse raming op verzoek van de HLA partijen.
In de afgelopen jaren zijn boven het maximumadvies incidenteel extra plekken toegekend, omdat dat de uitdrukkelijke wens van het veld en de Tweede Kamer2 was en er toen geld voor beschikbaar was. Dat geld is er nu niet. De extra plaatsen zijn geen verworven recht en passen niet goed bij de reguliere VWS beleidslijn om de capaciteitsramingen te volgen, mits de budgettaire ruimte dat toelaat.
De extra opleidingsinzet gaat zich in de komende twee jaar uitbetalen: er stromen in totaal naar verwachting ruim 2.000 gz-psychologen uit de opleiding. Dit kan dankzij de inspanningen van diverse veldpartijen. Het effect daarvan zouden we moeten gaan zien.
Voor het bepalen van de instroom in de medische vervolgopleidingen zijn voor VWS de capaciteitsramingen leidend. Ik wacht de tussentijdse raming van medio november af en wil daar niet op vooruitlopen.
Waarom wilt u niet meer structurele opleidingsplaatsen voor gz-psychologen regelen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom krijgen praktijkopleidingsinstellingen met meer opleidingsuren meer recht op de toewijzing van nieuwe opleidingsplaatsen dan kleinere instellingen?
De toewijzingssystematiek is de verantwoordelijkheid van de stichting Toewijzend Overleg opleidingsPlaatsen (TOP), waarin veldpartijen (brancheorganisaties van opleidende zorginstellingen en beroepsorganisaties met een onafhankelijke voorzitter) bestuurlijk participeren. TOP hanteert een verdeelsystematiek, die deze uitkomst tot gevolg heeft. Veldpartijen kunnen de systematiek zelf veranderen, als ze daartoe aanleiding zien en daartoe bereid zijn.
Kunt u inzicht geven in het aantal opleidingsplaatsen dat het Capaciteitsorgaan heeft geadviseerd in vergelijking met het aantal opleidingsplaatsen dat de stichting Toewijzend Orgaan opleidingsPlaatsen (TOP-opleidingsplaatsen) daadwerkelijk heeft aangewezen? Bent u van mening dat de capaciteitsramingen adequaat gevolgd zijn?
De subsidiabele instroom gz-psycholoog voor 2021 bedraagt 787 opleidingsplaatsen conform het maximumadvies van het Capaciteitsorgaan. TOP heeft dit aantal ook daadwerkelijk toegewezen. Daarmee is de raming adequaat gevolgd.
Is het correct dat dit een probleem is dat al meerdere jaren speelt? Zo ja, waarom is hier nog niets aan gedaan? Bent u van plan de structuur van toekennen van gesubsidieerde opleidingsplaatsen voor gz-psychologen te vereenvoudigen?
Het is correct dat veldpartijen al langer aangeven meer behoefte te hebben aan opleidingsplaatsen gz-psycholoog dan het Capaciteitsorgaan adviseert. Dit is opmerkelijk, omdat zij via hun participatie in de Kamer Beroepen GGZ en het Algemeen Bestuur van het Capaciteitsorgaan medeverantwoordelijk zijn voor en meebeslissen over de ramingsadviezen. De veldpartijen hebben ingestemd met het laatste ramingsadvies.
Het Capaciteitsorgaan maakt voor de ramingen voor de circa 50 andere zorgberoepen gebruik van hetzelfde rekenmodel en daar sluiten de ramingen juist goed aan bij de praktijk. Het draagvlak voor het komende tussentijdse ramingsadvies in november a.s. heeft dan ook uitdrukkelijk de aandacht van het Capaciteitsorgaan.
Het ramen van de benodigde instroom heeft geen relatie met de systematiek van toekennen van opleidingsplaatsen voor gz-psychologen. Ik ben dan ook niet van plan om daarin wijzigingen aan te brengen.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden van zowel het gesprek dat met de branchevereniging van zorgorganisaties, ActiZ, en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) gaat plaatsvinden over de tekorten aan gz-psychologen, als van de uitkomsten van de evaluatie van Top Opleidingsplaatsen over de indeling voor volgend jaar?
Ja, daar ben ik toe bereid.
De ontvoering van Insiya naar India |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vader van ontvoerde Insiya krijgt ouderlijk gezag niet terug» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Kuiken over dit onderwerp?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onbevredigend is dat Insiya ondanks rechterlijke uitspraken met betrekking tot kinderontvoering, teruggeleiding en het ouderlijk gezag, nog steeds niet terug bij haar moeder is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening.
Wat is er door Nederland gedaan om de rechterlijke uitspraken over de teruggeleiding van Insiya en het ouderlijk gezag te effectueren, welke Nederlandse autoriteiten zijn daarbij betrokken en met welk resultaat?
Wanneer het land waar een kind naar toe is overgebracht niet is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag, wordt het verzoek tot teruggeleiding van de achtergebleven ouder langs diplomatieke weg aangeboden aan de autoriteiten van dat land. Uitspraken van de Nederlandse rechter over de betreffende zaak worden langs dezelfde weg onder de aandacht gebracht bij de buitenlandse autoriteiten. Effectuering van de Nederlandse uitspraken kan in India door Nederland echter niet worden afgedwongen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot juridische procedures die in India lopen ten aanzien van deze zaak en in hoeverre belemmeren die de terugkeer van Insiya naar Nederland?
Over in India aanhangige procedures tussen partijen kan en mag ik u alleen met toestemming van betrokken partijen informeren.
Heeft u contact met uw Indiase ambtsgenoot over Insiya? Zo ja, wat is de aard van dat contact en welk resultaat heeft dit opgeleverd of verwacht u? Zo nee, waarom niet en gaat u alsnog contact opnemen?
Ja, in de ambtelijke en politieke gesprekken die het Ministerie van Buitenlandse Zaken voert met India is deze zaak steeds onderwerp van gesprek, ook in de gesprekken die de Minister van Buitenlandse Zaken heeft met zijn ambtgenoot. Daarbij wordt aangedrongen op een snelle en goede oplossing voor moeder en kind. In reactie op het teruggeleidingsverzoek verwijst India naar de lopende rechtsgang in dat land. Nederland blijft bij India aandringen op het belang van een spoedige uitspraak in de diverse zaken en op naleving van het door de Indiase rechter bevolen contactherstel tussen moeder en kind.
Het bericht ’LTO: inbreng sector niet meegenomen in afspoelingsmaatregelen’ |
|
Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «LTO: inbreng sector niet meegenomen in afspoelingsmaatregelen»?1
Ja.
Klopt het dat de inbreng van de sector niet betrokken is of meegenomen wordt bij het opstellen van maatregelen om afspoeling van akkerbouwpercelen te voorkomen? Zo ja, wat is de reden dat de deskundigheid van de sector niet betrokken is? Zo nee, waar komt het verschil van inzicht vandaan?
Met LTO is ambtelijk overleg gevoerd over de maatregelen tijdens de voorbereiding van het ontwerpbesluit, onder andere over afspoeling van akkerbouwpercelen. Ook tijdens de periode van 18 mei tot en met 15 juni jongstleden waarin het ontwerpbesluit is geconsulteerd, is overleg met LTO geweest. De inbreng van LTO en van andere organisaties en individuele landbouwers, heeft geleid tot aanpassingen in het ontwerpbesluit.
Bij neerslag kunnen nutriënten oppervlakkig afspoelen van percelen naar nabijgelegen wateren. Zoals in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn2 is aangekondigd, wordt deze afspoeling bemoeilijkt voor landbouwers met ruggenteelten op klei- of lössgronden door het plaatsen van waarneembare hindernissen. In de uitwerking van deze maatregel is ervoor gekozen om de landbouwer opties te geven waaruit deze kan kiezen. In de consultatieversie van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen zijn twee opties opgenomen om deze oppervlakkige afspoeling tegen te gaan, te weten het frezen van een opvanggreppel parallel aan de watergang rondom het perceel zonder aansluiting op oppervlaktewater óf het aanleggen van drempeltjes tussen de ruggen.
De consultatie heeft geleid tot aanpassingen van deze maatregelen. Ten eerste is de optie van het frezen van een opvanggreppel verbreed waarbij een landbouwer afwaterende greppels of infiltratiesleuven aanlegt die bij normale weersomstandigheden het afstromende water opvangen en niet afwateren op de watergang. Hierdoor kan de landbouwer de voor zijn perceel meest passende greppel of infiltratiesleuf aanleggen. Ten tweede is de optie van het aanleggen van drempeltjes tussen de ruggen gewijzigd waarbij het voorstel van LTO is overgenomen om tijdens of na het aanleggen van de ruggen mechanisch kleine drempeltjes te maken tot een afstand van maximaal 2 meter. In het artikel van de Boerderij wordt over deze gewijzigde maatregel aangegeven dat dit problematisch is bij pootaardappelen. Bij pootaardappelen is deze maatregel inderdaad lastiger toepasbaar, daarom voorziet het ontwerpbesluit in meerdere opties voor de landbouwer.
Als gevolg van de consultatie is een derde optie toegevoegd: overgenomen is namelijk de optie van het verbreden van de teeltvrije zone langs watergangen. Dat houdt in dat langs de watergang grenzend aan het betreffende perceel een onbeteelde en onbemeste zone wordt aangelegd van minimaal 3 meter breed.
LTO heeft in de consultatie ook voorgesteld de bewerking van land met een woeltand op te nemen. Dit voorstel is niet overgenomen om redenen van praktische uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Bij toepassing van de woeltand zou, om afspoeling het hele jaar door tegen te gaan, telkens na een stevige regenbui de woeltand opnieuw gebruikt moeten worden. Dit is praktisch moeilijk uitvoerbaar en in de handhaving is lastig te controleren of steeds tijdig een nieuwe bewerking met de woeltand is uitgevoerd.
Kunt u toelichten waarom u voor de gehanteerde mate van gedetailleerdheid heeft gekozen en waarom bent u niet overgegaan tot meerdere maatregelen waarbij de boer kan kiezen uit een palet aan maatregelen die het best past bij de bedrijfsvoering?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 waarin ik heb toegelicht dat, naar aanleiding van de consultatiereacties, in het ontwerpbesluit meerdere mogelijkheden zijn opgenomen die een boer bij de teelt in ruggen op klei- of lössgronden kan toepassen en waaruit hij kan kiezen. Hiermee wil ik ruimte bieden aan maatwerk. Daarbij is een zeker detailniveau van de individuele opties nodig om zowel voor de landbouwer als handhavende partij duidelijk te maken of wanneer in de uitvoering aan een gekozen optie is voldaan.
Het ontwerpbesluit is bij de Kamer ingediend, bent u bereid om in aanloop naar de behandeling van het ontwerpbesluit de wetenschappelijke onderbouwing van de voorgestelde maatregelen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u – voordat de Kamer de behandeling van het ontwerpbesluit ter hand neemt – toelichten op welke manier de landbouwpraktijk betrokken is bij het opstellen van de maatregelen en op welke manier de sector, naast de formele consultatieronde, input heeft kunnen geven of maatregelen kunnen voorstellen om invulling te geven aan de doelstelling in het zesde actieprogramma?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. In de fase van de voorbereiding van het ontwerpbesluit is ook ambtelijk overleg gevoerd met Cumela.
Voorafgaand aan de opstelling van deze maatregelen in het 6e Actieprogramma heeft in 2017 overleg met diverse organisaties uit de agrarische sector en andere organisaties plaatsgevonden over de te nemen maatregelen, gegeven de situatie van de waterkwaliteit volgend uit de Evaluatie Meststoffenwet3 en «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland: toestand en trends».4 Ook is in het kader van de verplichte milieueffectrapportage op het ontwerp zesde actieprogramma een publieke consultatie geweest.
Kunt u voordat de Kamer de behandeling van het ontwerpbesluit ter hand neemt toelichten wat de verschillende maatregelen betekenen voor de regeldruk in de landbouw en de daaruit voorkomende kosten? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u graag naar paragraaf 3.1.1. van de Nota van Toelichting behorend bij het ontwerpbesluit. De aanpassing in de uitrijdperiode op bouwland voorafgaand aan de teelt van maïs leidt tot een toename van de regeldruk als gevolg van de melding die landbouwers uiterlijk 15 februari aan de Minister moeten doen indien zij maïs gaan telen. Aan de berekening van de aanvullende lasten ligt de gecombineerde opgave van 2019 ten grondslag van landbouwers die in die jaren maïs hebben geteeld op zand- en lössgronden. Voor de melding wordt gerekend met 2,5 minuut aanmelden op Mijn RVO, een kwartier voor het verzamelen van gegevens en 1,2 minuut voor het doorvoeren van het perceelnummer. Daarbij wordt gerekend met een tarief per persoon per uur van € 37 overeenkomstig de standaard die voor kostenberekening van landbouwers wordt toegepast. Daarmee komt de totale regeldruk op € 249.428. De reacties in de consultatie zijn aanleiding geweest in het ontwerpbesluit toe te voegen dat de melding van een perceel kan worden gewijzigd, omdat het voorkomt dat na 15 februari met het gebruik van percelen wordt geschoven. Het is niet mogelijk in te schatten hoeveel percelen dit betreft, daarom kan de regeldruk van de wijziging van de melding niet worden berekend.
Voor een landbouwer kan de aanpassing van de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib voorafgaand aan de teelt van maïs op zand- of lössgrond leiden tot mogelijke aanvullende afzetkosten voor mest. De omvang van deze kosten is niet te duiden omdat dit per bedrijf zal verschillen.
De aanleg van drempeltjes of andere waarneembare maatregelen tussen en rondom ruggenteelten op klei- of lössgrond brengt kosten met zich mee voor de landbouwer die deze werkzaamheden (laten) uitvoeren. Omdat een landbouwer kan kiezen welke optie hij wil toepassen is de omvang van deze kosten niet te duiden. Daarnaast kan dit per bedrijf verschillen afhankelijk van het areaal dat het betreft.
Ik wil tot slot opmerken dat het Adviescollege toetsing regeldruk geen aanleiding heeft gezien een formeel advies uit te brengen over dit ontwerpbesluit.
Het bericht ‘VS zet hoofdaanklager Internationaal Strafhof op zwarte lijst’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «VS zet hoofdaanklager Internationaal Strafhof op zwarte lijst»?1
Ja.
Bent u vooraf geïnformeerd door de Verenigde Staten van Amerika dat ze deze stap ook daadwerkelijk gingen nemen?
Nederland is kort van te voren op de hoogte gesteld door de Amerikaanse ambassade.
Welke stappen heeft u de afgelopen maanden bilateraal genomen om deze sancties te voorkomen?
Het Kabinet heeft de VS de afgelopen maanden verschillende malen publiek en achter de schermen gevraagd deze kwestie niet verder te escaleren, de aan medewerkers van het Strafhof opgelegde reisbeperkingen in te trekken en geen verdergaande sancties op te leggen. Dit is zowel in Den Haag via de Amerikaanse ambassade als in Washington gebeurd, en direct door mijzelf in gesprek met Secretary of State Pompeo.
Welke stappen heeft u de afgelopen maanden in Europees Unieverband genomen om deze sancties te voorkomen?
In april heeft Nederland deelgenomen aan een door de EU georganiseerde VTC met State Department waarin Nederland de VS heeft opgeroepen geen verdere maatregelen te nemen en de steun van de EU lidstaten aan het Hof heeft onderstreept. Nederland heeft de door de VS opgelegde reisbeperkingen en de dreiging van verdergaande sancties tegen het Hof daarnaast in verschillende EU-besprekingen opgebracht en op de agenda gezet. De dag voorafgaand aan het aankondigen van de nieuwe VS-sancties in september jl. heeft Nederland nog een bijeenkomst georganiseerd met 9 Europese lidstaten over de verwachte aanscherping van de Amerikaanse sancties en onze reactie hierop.
Bovendien heeft Nederland in EU-verband opgeroepen tot maatregelen om het ICC zoveel mogelijk te beschermen tegen deze VS-sancties. Zo heeft Nederland onder andere de Europese Commissie gevraagd het toevoegen van de sancties aan de bijlage van de Antiboycotverordening van de EU in overweging te nemen. Dit is ook door andere lidstaten opgebracht tijdens een EU-vergadering. Het toevoegen van de Amerikaanse sancties tegen het Strafhof aan de Antiboycotverordening is uiteindelijk een beslissing van de Commissie, maar NL acht het van belang dat de Commissie van ons en zoveel mogelijk andere gelijkgezinde lidstaten hoort dat deze toevoeging gewenst wordt geacht.
Ben u het eens dat dit een aanval is op het internationaal recht in het algemeen en het internationaal strafrecht in het bijzonder, en dat dit de missie van het Internationaal Strafhof, namelijk het voorkomen van straffeloosheid, ernstig in de weg staat?
Ja, en dit is ook zo aan de VS gecommuniceerd. Voor het Kabinet is het meest belangrijke dat het Strafhof zijn werk kan blijven doen. Daartoe zijn dan ook verschillende stappen gezet de afgelopen maanden, zie hierover vragen 9 en 10.
Bent u het eens dat het opleggen van sancties tegen personeel van het Internationaal Strafhof ontoelaatbaar is?
Zoals gezegd vindt Nederland de sancties verontrustend. Nederland is teleurgesteld dat de VS verdergaande sanctiemaatregelen heeft genomen, ondanks onze oproep, en die van de bredere internationale gemeenschap, om dit niet te doen.
Bent u het eens dat Nederland als gastland van het Internationaal Strafhof, en u als Minister van buitenlandse zaken van dit gastland, een bijzondere plicht heeft om het Internationaal Strafhof te beschermen tegen maatregelen die het functioneren van dit hof belemmeren?
Naast zijn verplichtingen als een van de 123 verdragspartijen bij het Statuut van Rome heeft Nederland als gastland de verantwoordelijkheid het Hof onafhankelijk, veilig en naar behoren te laten functioneren, zoals is vastgelegd in Zetelverdrag.
Bent u het eens dat u diezelfde plicht heeft om internationaal uw blijk te geven van het belang van het Internationaal Strafhof, en zal u daarom stellig in het verweer komen tegen dergelijke sancties?
Ik onderstreep het belang van het Internationaal Strafhof, en het belang dat Nederland hecht aan de strijd tegen straffeloosheid in het algemeen, vaak in internationaal verband. Premier Rutte heeft het belang van het Strafhof vorige week nog in zijn speech genoemd tijdens de opening van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en ik nam zelf deel aan een bijeenkomst van het Informal Ministrial Network of the ICC, een informele groep van landen die actief hun steun aan het Strafhof betuigen, waar ik opnieuw mijn zorgen over de sancties heb uitgesproken en alle aanwezige landen heb opgeroepen het Hof te blijven steunen.
Welke stappen bent u van plan te nemen om ervoor zorg te dragen dat de personen die onder deze sancties vallen daar zo min mogelijk last van ervaren?
Afgelopen maanden is nauw contact onderhouden met het Strafhof, verschillende banken en onze Europese partners. Met het Hof is bekeken wat nodig is om zijn werkzaamheden in de strijd tegen straffeloosheid te blijven uitvoeren. Met verschillende banken is de mogelijke impact van sancties op het Hof besproken en is het belang van het werk van het Hof, evenals voortzetting van de bancaire dienstverlening aan het Hof en zijn medewerkers, onderstreept. Deze gesprekken worden voortgezet zolang de sancties van kracht blijven.
Herinnert u zich dat u aankondigde «vervolgstappen» te zullen nemen indien de Verenigde Staten daadwerkelijk over zou gaan tot het instellen van deze sancties? Welke vervolgstappen bent u bereid te nemen?
Zoals gezegd is Nederland met de Europese Commissie in gesprek over het toevoegen van de sancties aan de bijlage van de Antiboycotverordening van de EU. Deze optie is ook tijdens een EU-vergadering aan de orde gekomen, en de Commissie brengt op dit moment opties in kaart over dit onderwerp. Toevoeging van de executive order die de basis vormt voor de sancties tegen het Strafhof aan de bijlage van de Antiboycotverordening van de EU zou een belangrijk politiek signaal geven.
Bent u bereid de Verenigde Staten bilateraal er op aan te spreken en hen ertoe op te roepen deze sancties direct van tafel te halen?
Ja, dat is ook direct gedaan na invoering van de sancties.
Bent u bereid direct te pleiten voor een verklaring van de Europese Unie met deze strekking?
Dat heb ik gedaan. De Hoge Vertegenwoordiger heeft daarop een statement uitgebracht.
Het bericht 'Rijkswaterstaat maakt cruciale rekenfout bij omstreden granulietstort' |
|
van Esch , Cem Laçin (SP), Gijs van Dijk (PvdA), Corrie van Brenk (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat maakt cruciale rekenfout bij omstreden granulietstort?»1
Bent u bereid per direct de stort van granuliet landelijk stil te leggen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wanneer u te horen kreeg dat er een ernstige rekenfout was gemaakt?
Kunt u aangeven waarom u niet zelfstandig de Tweede Kamer heeft geïnformeerd over deze rekenfout?
Hoe heeft deze rekenfout kunnen gebeuren?
Deelt u de mening dat (na de correctie van de rekenfout) geconstateerd moet worden dat de daadwerkelijke waarde de risicogrens ruim overschrijdt?
Kunt u aangeven op welke momenten en waar deze rekensom (of de uitkomst ervan) is aangehaald of gebruikt?
Klopt het dat deze cijfers ter verdediging zijn gebruikt in de rechtszaak die was aangespannen door de gemeente West Maas en Waal?
Zou de vergunning voor de stort in Over de Maas zijn verstrekt wanneer deze rekenfout niet was gemaakt?
Is er door belanghebbende partijen, die op enige wijze betrokken zijn bij de granulietstort, invloed uitgeoefend op deze rekensom? Zo ja, door wie?
Bent u bereid om te onderzoeken of deze rekenfout opzettelijk is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Waarom werd dit worstcasescenario niet opgesteld voordat er toestemming werd gegeven voor de granulietstort bij Over de Maas?
Kunt u zich herinneren dat meerdere fracties (zoals de Partij voor de Dieren, GroenLinks, SP en 50PLUS) u meermaals hebben opgeroepen om, op basis van het voorzorgsbeginsel, de stort van granuliet stil te leggen?
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het notaoverleg Bodem op 12 mei 2020 in de Tweede Kamer over de granulietstort zei: «Ecologisch gezien is er dus geen probleem»?2 Staat u nog altijd achter die uitspraak? Zo ja, waarom?
Bent u er bekend mee dat stroomafwaarts Maaswater wordt ingenomen door Evides en Dunea voor de productie van drinkwater?
Meten deze drinkwaterbedrijven ook op acrylamide en wordt deze stof ook gezuiverd in het productieproces?
Wat gaat u doen om mogelijke natuurschade die is ontstaan door deze rekenfout te herstellen?
Kunt u, indien u niet besluit om de stort per direct stil te leggen, dan per ommegaande de Kamer daarover informeren zodat de leden zich kunnen beraden op vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u ingaan op de reactie van Rijkswaterstaat?3
De uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland inzake de e-screener. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland d.d. 13 augustus 2020 inzake de toepassing van de e-screener?1
Ja.
Kunt u duiden wat het voorlopige oordeel van de Voorzieningenrechter – namelijk dat niet zonder meer vaststaat dat de e-screener een voldoende geschikt, objectief instrument is ter beoordeling van de psychische gesteldheid van een persoon – voor betekenis heeft voor het huidige, landelijke gebruik van de e-screener? Is daarmee niet de volledige bodem onder de toepasbaarheid van de e-screener weggevallen?
Allereerst acht ik het van belang te benadrukken dat dit een uitspraak is over een individuele casus. Hieraan kunnen geen algemene uitspraken over de werking van de e-screener worden ontleend.
De voorzieningenrechter heeft geen oordeel kunnen vormen over de wijze waarop de testresultaten in dit specifieke geval zijn verkregen, omdat onvoldoende inzicht is verkregen in de werking van het instrument. Dat zegt dus primair iets over de (niet) aan voorzieningenrechter geleverde informatie. Om belanghebbenden meer inzicht te verschaffen in de werking van de e-screener heb ik TNO reeds in een eerder stadium gevraagd, een rapport op te stellen over de wijze waarop de e-screener werkt en waar het toe dient. Het betreffende rapport – dat in deze zaak helaas niet aan de voorzieningenrechter is vertrekt – voeg ik als bijlage2 bij deze antwoorden.
Om omissies, zoals in voornoemd kort geding in de toekomst te voorkomen heb ik de te betrachten zorgvuldigheid andermaal onder de aandacht van de korpschef gebracht en hem gevraagd om het hiervoor bedoelde TNO rapport voortaan in juridische procedures aangaande de e-screener in te brengen.
Nu de voorzieningenrechter, in de door u aangehaalde casus, de e-screener niet inhoudelijk heeft beoordeeld en het een voorlopig oordeel betreft, heeft de uitspraak geen gevolgen voor de toepassing van de e-screener bij andere aanvragers van een wapenverlof of jachtakte.
Overigens wordt de e-screener, zoals voorzien was, dit najaar geëvalueerd met de politie en TNO. Hierbij betrek ik ook de KNSA en KNJV, waarmee medewerkers van mijn departement doorlopend overleg hebben. Indien de evaluatie aanleiding geeft tot aanpassing van het instrument informeer ik uw Kamer hier uiterlijk in het voorjaar van 2021 over.
Kunt u de Kamer informeren over de plaats en de betekenis van de contra-expertise in de meest recente procedure rond het aanvragen van een jachtakte of -verlof?
Behalve het TNO-rapport voeg ik ook de door mij gegeven instructie aan de politie inzake de beoordeling van e-screener uitslagen als bijlage3 bij deze antwoorden. Waar het de contra-expertise betreft bepaalt de instructie dat – indien aan de voorwaarden is voldaan waaraan de contra-expertise dient te voldoen – de e-screener uitslag van betreffende aanvrager terzijde wordt geschoven en doorslaggevende waarde wordt toegekend aan de contra-expertise (i.c. een psychologisch rapport). Indien de opsteller van het contra-expertiserapport tot een negatief oordeel ten aanzien van de aanvrager komt, dan weegt dit, mogelijk met andere factoren waardoor twijfel is ontstaan, mee in het voornemen tot weigering van de aanvraag. Indien het rapport niet aan eisen van de contra-expertise voldoet, wordt de uitslag van de e-screener geacht leidend voor de beoordeling te zijn.
Kunt u – zo nodig als bijlage – de geldende regeling op dit punt aan de Kamer bekend maken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er maar één instituut in Nederland is dat deze contra-expertise kan verzorgen en bent u bereid een lijst te publiceren waarop meerdere instituten worden genoemd waar mensen een contra-expertise kunnen aanvragen?
Nee, dat klopt niet. Als voorwaarde geldt dat het psychologisch rapport opgesteld en ondertekend moet zijn door een BIG-geregistreerd psycholoog dan wel psychiater. Het is aan de aanvrager om zelf een deskundige aan te zoeken.
Kunt u bevestigen dat een contra-expertise ongeveer € 1.500 kost en bent u van mening dat dit bedrag in verhouding staat tot de draagkracht van aanvragers van een jachtakte of -verlof?
Ik heb geen zicht op de precieze kosten van een contra-expertise rapport. Ik heb ook geen zicht op de financiële draagkracht van aanvragers van een jachtakte of wapenverlof. Maar er van uitgaande dat zij een redelijke dwarsdoorsnede van de Nederlandse samenleving vormen, zal de financiering van de contra-expertise voor een deel van de aanvragers een behoorlijke last betekenen, waarbij door hen zelf de afweging moet worden gemaakt of deze last opweegt tegen het mogelijke resultaat.
Deelt u de mening dat de onvolkomenheid van het functioneren van de e-screener niet rechtvaardigt dat individuele burgers € 1.500 kosten moeten maken om zich tegen dit instrument te verweren?
Ik deel het oordeel dat de e-screener niet naar behoren functioneert niet en derhalve ook niet uw gevolgtrekking daaruit.
Wie draagt de kosten van de contra-expertise indien deze in het voordeel van de verzoeker/aanvrager uitvalt?
De kosten voor het laten uitvoeren van de contra-expertise zijn voor degene die deze aanvraagt.
In hoeverre is de e-screener geschikt voor mensen met dyslexie en is dit wetenschappelijk onderzocht? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag onderscheid maken tussen aanvragen vóór en aanvragen na aanpassingen die verricht zijn naar aanleiding van implementatieproblemen rond de e-screener?
Er is geen onderzoek gedaan naar de mate waarin de e-screener door mensen met dyslexie een belemmering vormt. Maar om de groep van dyslectische aanvragers beter van dienst te zijn is een voorleesfunctie in het systeem gebouwd. Ook kan lettergrootte worden aangepast. Bovendien wordt in de informatievoorziening voorafgaand aan de afname van de e-screener, richting de aanvrager, aandacht aan mogelijke belemmeringen, zoals dyslexie, belemmeringen besteed.
Welke mogelijkheden zijn er voor mensen met dyslexie om een tweede kans te krijgen om de e-screener af te leggen en is het wettelijk verboden om de e-screener twee keer af te leggen?
Ik heb in mijn instructie aan de politie bepaald dat na weigering of intrekking te allen tijde een nieuwe aanvraag kan worden ingediend. Als tijdelijke maatregel heb ik tevens bepaald dat als het resultaat van de e-screener laat zien dat deze onbetrouwbaar is ingevuld – voorafgaand aan besluitvorming – een aanvrager ook gebruik kan maken van een herkansing. Hierbij wordt aan de aanvrager wel medegedeeld dat, in verband met de betrouwbaarheid van de uitslag van de tweede poging, tussen twee testen een periode van ten minste één maand dient te liggen.
In welke mate is de e-screener geschikt voor met name bestaande aktehouders met een (relatief) hogere leeftijd die binnenkort aan de beurt komen om hun verlof te verlengen en in dat kader de e-screener moeten afleggen?
Ik ben mij er van bewust dat oudere aanvragers mogelijk minder vaardig zijn met computers, het middel waarmee de e-screener wordt afgenomen. Om daaraan tegemoet te komen zijn verschillende maatregelen genomen, zoals duidelijke voorlichting vooraf, de voorleesoptie en de mogelijkheid het lettertype te vergroten. Overigens zie ik ook een kans voor belangenorganisaties om de achterban op de afname van de e-screener voor te bereiden. Hier ben ik ook met ze over in gesprek.
Kunt u zich voorstellen dat een groot deel van deze groep met angst en beven deze test tegemoet ziet?
Ik ben mij er terdege van bewust dat een deel van aanvragers opziet tegen het vooruitzicht de e-screener te moeten afleggen. De brochure die voorafgaand aan de afname van de e-screener aan aanvragers wordt uitgereikt heeft mede tot doel (een deel van) de angst weg te nemen. Ook belangenorganisaties zouden hier een rol in spelen door de eigen achterban bijvoorbeeld te informeren over ervaringen met de afname van de e-screener, en aanvragers, voor zover mogelijk op de afname zelf voor te bereiden.
Deelt u de mening dat ook voor mensen met een afstand tot digitale vaardigheden, maar ook laaggeletterden de e-screener een relatief zwaardere test is?
Ja, daar ben ik mij van bewust. Het taalgebruik in de informatiebrochure, die voorafgaand aan de afname van de e-screenertest aan de aanvrager wordt uitgereikt, is hierop afgestemd. Om interpretatieproblemen te voorkomen zijn de vragen van de e-screener zo zorgvuldig, eenvoudig en eenduidig mogelijk geformuleerd.
Is het een doel van het beleid om door middel van de inzet van de e-screener het aantal verlofhouders in Nederland fors te decimeren?
Nee, er bestaat geen specifieke beleidsdoelstelling ten aanzien van het aantal verlof- of jachtaktehouders. Uitgangspunt van de wet en doel van beleid is – mede aangespoord door uw Kamer, de Inspectie van Justitie en Veiligheid en Europese regelgeving – de samenleving zo goed mogelijk te beschermen tegen mogelijk misbruik van vuurwapens.
Bent u bekend met het informatieblad van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Politie inzake de e-screener en met het tekstvak waarin te lezen staat: «Heeft u wel eens gelogen? Het lijkt dan niet handig om ja te antwoorden als u wilt overkomen als een betrouwbaar persoon. Algemeen bekend is dat iedereen wel eens een leugentje om bestwil vertelt of dit als kind wel een heeft gedaan. Dus op deze vraag is het verwachte antwoord «ja»?»
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat er een grote groep Nederlanders is – zeker onder verlofhouders – die daadwerkelijk nooit liegt en zonder de geringste twijfel «nee» antwoordt op bovenstaande vraag?
Iedereen met enige zelfkennis weet dat hij of zij op enig moment in zijn of haar leven weleens een leugen (om bestwil) verteld heeft. Ik kan mij wel de gedachtegang voorstellen dat de aanvrager meent de betreffende vraag met «nee» te moeten beantwoorden om een positieve uitslag van de e-screener te krijgen. Het doel van het door u aangehaalde informatieblad (brochure) is onder andere om deze misvatting te corrigeren. Dit informatieblad is afgestemd met alle belanghebbenden, inclusief verenigingen als KNSA en KNJV, om zo goed mogelijk aan te sluiten op de belevingswereld van de aanvrager.
Is het niet vreemd dat mensen bij het invullen van de e-screener tactisch in plaats van naar waarheid moeten gaan antwoorden?
De e-screener moet louter naar waarheid worden ingevuld. Hier wordt voorafgaand aan de afname van de e-screener ook op gewezen. Tevens is hier bij het opstellen van de vragen in de e-screener, die toetsen op sociaal wenselijke beantwoording, rekening mee gehouden.
In welke mate zijn de door de Corona-maatregelen opgelopen achterstanden – bij het behandelen van aanvragen en verzoeken die door de bureau Korpschefstaken worden verricht in het kader van de Wet Wapens en Munitie – per 1 september 2020 ingelopen en is het mogelijk hier per politie-eenheid op de verschillende soorten aanvragen een overzicht van te verstrekken?
De politie is met ingang van 28 mei jl. begonnen met het in behandeling nemen van nieuwe aanvragen en daarmee ook de mogelijkheid voor de aanvragers om deel te nemen aan de e-screener. Rekening houdende met ook de verminderde beschikbare capaciteit tijdens de zomervakantieperiode is de verwachting dat de achterstand voor het eind van het jaar is ingelopen. Het is technisch mogelijk om per politie-eenheid de verschillende soorten aanvragen in een overzicht te laten zetten. Dat kost echter politiecapaciteit die effectiever ingezet kan worden op het inlopen van de achterstand.
Worden verlof-aanvragers al weer op het politiebureau ontvangen, of verlopen alle contacten nog op afstand?
De bureaus zijn op beperkte schaal aangepast om zoveel mogelijk Covid-19-proof te kunnen werken. Vanwege de beperkte hoeveelheid beschikbare loketten worden tot nader order in principe alleen nieuwe aanvragers en bestaande verlofhouders die tussentijds een nieuw wapen willen aanschaffen op de bureaus ontvangen. Bestaande verlof- en jachtaktehouders ontvangen – gegeven de uitzonderlijke situatie – voorafgaand aan het verlopen van hun wapenvergunning en na controle in de politiesystemen of geen bezwaar tegen afgifte bestaat – eenmalig een schriftelijk verlengingsbesluit en hoeven zich om die reden niet op het bureau te melden.
Wat is de voortgang van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid inzake het takenpakket van de bureaus Korpscheftaken en worden ook andere belanghebbenden dan de Politie betrokken bij dit onderzoek?
De Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) heeft zowel betrokkenen bij de politie als bij het departement gesproken. Op basis van gesprekken heeft de IJenV besloten meer tijd te nemen voor het onderzoek.
Ziet u mogelijkheden om de verlening van vergunningen en verloven van de Politie over te dragen naar de dienst Justis en op welke termijn kunt u hier een beslissing over nemen?
Momenteel verkennen de politie en dienst Justis onder welke voorwaarden een dergelijke taakoverdracht mogelijk is. Verdere besluitvorming op dit vraagstuk vindt plaats zodra de businesscase – waar naast de Wet wapens en munitie, ook de eventuele overdracht van de bestuursrechtelijke taken van de politie ten aanzien van de Wet natuurbeheer, de Wet explosieven civiel gebruik en de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus in worden meegenomen – gereed is. Dit zal aan het einde van 2020 zijn of aan het begin van 2021.
Wat is de voortgang van het deactiveren van vuurwapens?
In Nederland dienen vuurwapens conform de technische specificaties van de EU-uitvoeringsverordening gedeactiveerd te worden. De politie is in Nederland, conform artikel 43 van de Wet wapen en munitie, aangewezen als controlerende en certificerende instantie. Als de vraag is of vuurwapens conform de EU-uitvoeringsverordening gedeactiveerd en in Nederland gecontroleerd en gecertificeerd kunnen worden, is het antwoord ja.
In hoeverre is er na mijn werkbezoek begin juli 2020 voortgang geboekt in het laten groeien van het innemen en het controleren van gedeactiveerde vuurwapens?
Momenteel zijn 146 wapens aangeboden en behandeld (t.o.v. de 106 medio juli).
Er zijn daarnaast nog 25 wapens aangeboden waarvan de behandeling ingepland wordt. Om belanghebbenden beter van dienst te zijn heeft de politie op zijn website informatie over de procedure van de keuring van onklaargemaakte wapens opgenomen. De politie heeft mij voorts gemeld dat, zodra de verbouwing en inrichting van de beoogde werkplaats zijn afgerond, alle erkenninghouders zullen worden uitgenodigd voor een informatieve bijeenkomst, waarbij nog bekeken moet worden of dat pas op een moment zal zijn als de Coronacrisis voorbij is. Gezocht wordt naar een tijdschrift waarin een artikel kan worden geplaatst over het functioneren van de bij de politie ondergebrachte controlerende autoriteit van onklaargemaakte wapens.
Deelt u de mening dat de stand toen (106 aangeleverde gedeactiveerde vuurwapens, afkeuringspercentage 40%) niet zal leiden tot een jaarlijkse productie van minstens 2.500 wapens en op welke wijze bent u voornemens actief te zorgen voor het op gang krijgen van het deactiverings-proces in Nederland?
Er is geen kwantitatieve doelstelling geformuleerd voor de controle op en certificering van gedeactiveerde vuurwapens, anders dan dat dat van het aanbod afhangt. Voor de berekening van het legesbedrag is van de, door de politie en enkele erkenninghouders (=wapenhandelaren) bevestigde, aanname uitgegaan dat jaarlijks 2400 van dergelijke voorwerpen aan de controlerende autoriteit voor onklaargemaakte wapens zouden worden voorgelegd. Ik stel nu vast dat die inschatting die ten tijde van het opstellen van het wetsvoorstel ter implementatie van de EU vuurwapenrichtlijn gemaakt is, sterk afwijkt van het huidige, werkelijke aanbod.
Een afgeschermde mailinglist voor pedoseksuelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hengelose bestuurder verboden pedoclub Martijn weer actief»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat achter een besloten mailinglijst strafbare feiten kunnen worden gepleegd of voorbereid ten aanzien van het hebben van seks met minderjarigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
In hoeverre kan de vrijheid van meningsuiting of van vergadering worden doorbroken indien er een ernstig vermoeden bestaat dat besloten websites, mailinglists en dergelijke gebruikt worden voor het begaan of voorbereiden van strafbare feiten?
De hoofdregel is dat alle gedragingen die door de formele wetgever strafbaar zijn gesteld, ook strafbaar zijn tijdens het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting of van vergadering. Zo volgt uit artikel 7 lid 1 Grondwet, waarin staat dat het recht tot vrijheid van meningsuiting wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Een persoon die in het Wetboek van Strafrecht (Sr) strafbaar gestelde uitingen doet – te denken valt aan opruiing (artikel 131 Sr), belediging (266 Sr), bedreiging (artikel 285 Sr) etc., pleegt derhalve een strafbaar feit. De vraag of hier in het onderhavige geval sprake van is, maakt onderdeel uit van het strafrechtelijk onderzoek dat het OM momenteel uitvoert.
Acht u het denkbaar dat justitiële autoriteiten kennis gaan nemen van hetgeen op de genoemde mailinglist besproken wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het bestaan van de mailinglist is bekend. Op dit moment voert het OM een strafrechtelijk onderzoek uit. Over lopende onderzoeken van het OM worden geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
DDoS-aanvallen op internetproviders |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Netwerk Caiway opnieuw getroffen door DDoS-aanval»?1
Ja
Kunt u aangeven, door middel van een overzicht, hoeveel DDoS-aanvallen op internetproviders of andere bedrijven in de vitale digitale infrastructuur er over de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden? Hoeveel DD0S-aanvallen hebben er op het brede midden- en klienbedrijg (mkb) plaatsgevonden over de afgelopen jaren?
De meest gestructureerde statistieken die beschikbaar zijn over DDoS-aanvallen zijn afkomstig van de Nationale Beheersorganisatie voor Internet Providers (NBIP). NBIP rapport jaarlijks over de DDoS-aanvallen die gemeten zijn door hun Nationale DDoS Wasstraat (NaWas).2 De NaWas is een privaat non-profit initiatief om DDoS-aanvallen te mitigeren. De NaWas heeft 90 deelnemers en beschermt 2,5 miljoen.nl domeinen, ongeveer 42,5% procent van het Nederlandse internet. In 2019 zijn 919 aanvallen geregistreerd door de NaWas, gemiddeld twee tot 3 per dag. Dit is een lichte daling ten opzichte van het aantal aanvallen in 2018, terwijl het aantal deelnemers groeide in dezelfde periode. De intensiteit van DDoS-aanvallen neemt al jaren gestaag toe. Daarin is geen uitsplitsing te maken naar sectoren.
Welke impact hebben dergelijke DDoS-aanvallen op internetgebruikers en het bedrijfsleven? Is een inschatting te maken van de economische schade als gevolg van de verstoring van het internet die DDoS-aanvallen veroorzaken?
DDoS-aanvallen zijn dagelijks aan de orde in het digitale domein. Om de impact te beperken nemen organisaties mitigerende maatregelen. Dat kan in eigen beheer, via commerciële partijen en men kan zich aansluiten bij de NaWas. Voor internetproviders geldt dat zij een zorgplicht hebben om maatregelen te nemen ten behoeve van de continuïteit van hun dienstverlening op basis van de Telecommunicatiewet. Aanbieders van essentiële diensten hebben een plicht om passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen te nemen op basis van de Wet bescherming netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Succesvol gemitigeerde aanvallen hebben niet of nauwelijks impact op de continuïteit van de dienstverlening van een bedrijf of voor internetgebruikers. Een inschatting van de economische schade als gevolg van een verstoring van het internet als gevolg van een DDoS-aanval is niet te maken omdat het afhangt van een groot aantal factoren zoals de omvang van de verstoring, de duur van de verstoring en welke diensten worden getroffen.
Welke rol speelt het Digital Trust Center (DTC) in het voorkomen van DDOS-aanvallen en het beperken van de gevolgen van DDOS aanvallen voor het brede mkb? In hoeverre helpt het NCSC het brede mkb hierbij? Welke mogelijkheden bestaan er om het brede mkb hier bij te helpen?
DDoS-aanvallen zijn niet te voorkomen, het is wel mogelijk om de kwetsbaarheid voor en de impact van DDoS-aanvallen te verkleinen. Het DTC en het NCSC maken deel uit van het zogenaamde Landelijk Dekkend Stelsel van schakelorganisaties op het gebied van cybersecurity. Binnen dit stelsel kan, met inachtneming van de hiervoor geldende wettelijke kaders, informatie over bijvoorbeeld digitale kwetsbaarheden en DDoS-aanvallen worden gedeeld tussen publieke en private partijen, met als doel de slagkracht van de partijen te vergroten.
Het DTC informeert niet-vitale bedrijven via haar website over wat te doen voor, tijdens en na een DDoS-aanval, zoals het maken van afspraken met hun ICT-leveranciers.3 Ook informeert het DTC bedrijven welke beschermingsmaatregelen zij kunnen nemen om minder kwetsbaar te zijn voor misbruik van digitale systemen.
Het NCSC heeft primair tot taak de rijksoverheid en vitale bedrijven te informeren en adviseren over voor hen relevante digitale dreigingen en incidenten. Daarnaast verstrekt het NCSC ook, binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders, aan andere organisaties voor die organisaties of hun doelgroepen relevante dreigingsinformatie, die in het kader van de primaire taakuitoefening beschikbaar is gekomen. Verder draagt het NCSC bijvoorbeeld ook met haar kennis en expertise bij aan de publiek-private anti-DDoS coalitie en faciliteert het de Information Sharing and Analysis Centers (ISACs). Binnen de ISACs wisselen aanbieders onderling kennis en informatie uit over onder andere DDoS-aanvallen. Naar aanleiding van de recente toename van het aantal en de intensiteit van DDoS-aanvallen, heeft het NCSC gewaarschuwd om extra waakzaam te zijn. Op haar beurt heeft het DTC de aangesloten samenwerkingsverbanden van bedrijven hierover geïnformeerd.
Hoe duidt u het feit dat, volgens cijfers van onder andere de nationale anti-DDoS-coalitie, de complexiteit en intensiteit van DDoS-aanvallen toeneemt? Welke consequenties voor de manier waarop er wordt samengewerkt om DDoS-aanvallen af te slaan dient deze observatie volgens u te hebben?
Op basis van de gegevens van NBIP neemt de intensiteit van DDoS-aanvallen al een aantal jaren toe. In het Cyber Security Beeld Nederland 2020 kwam naar voren dat een toename van de complexiteit van DDoS-aanvallen volgens experts is uitgebleven. Met een toename van de intensiteit van DDoS-aanvallen neemt de noodzaak om samen te werken door kennis en technische mogelijkheden bij elkaar te brengen ook toe. De publiek-private anti-DDoS coalitie is hier een goed voorbeeld van. De anti-DDoS coalitie bestaat uit ongeveer vijfentwintig deelnemers vanuit overheidsorganisaties zoals het NCSC en Agentschap Telecom, internetproviders, internet exchanges, non-profit organisaties en universiteiten. De anti-DDoS coalitie is in 2018 gestart om Nederlandse organisaties beter te beschermen tegen DDoS-aanvallen door middel van kennisdeling, gezamenlijke oefeningen, het promoten van maatregelen tegen aanvallen en het ontwikkelen van technische oplossingen. Elk van deze onderdelen wordt ingevuld door een werkgroep van de coalitie waarin deelnemers kunnen plaatsnemen. De coalitie stelt zich ook tot doel om in brede zin organisaties te informeren over de ontwikkelingen en resultaten via hun website.4
Kunt u aangeven of de wijze waarop er op dit moment tussen providers kennis gedeeld wordt over het afslaan van DDoS-aanvallen naar behoren functioneert?
Het delen van kennis en informatie tussen bedrijven vindt onder meer plaats in de ISACs en in de anti-DDoS coalitie. Mijn beeld is dat deze vormen van kennisdeling en samenwerking concreet bijdragen aan de aanpak van DDoS-aanvallen in Nederland. Een voorbeeld is dat in de anti-DDoS coalitie een zogenoemde clearing house wordt ontwikkeld waarbij in een technisch systeem de karakteristieken van een DDoS-aanval worden uitgewisseld tussen clearing house deelnemers. Dit project draagt ook bij aan de ontwikkelingen van clearing houses in Europa via het EU-project CONCORDIA. Tijdens de recente toename aan DDoS-aanvallen is ook informatie uitgewisseld tussen deelnemers in de coalitie om de kenmerken van de aanvallen scherper te kunnen duiden.
Op welke wijze zijn overheidsinstellingen, zoals het NCSC, betrokken bij het tegengaan van DDoS-aanvallen? Welke instrumenten heeft het NCSC om DDoS-aanvallen te voorkomen en de gevolgen te verkleinen? Welke verbeterpunten signaleert u hierbij?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de voorgaande vragen verrichten verschillende overheidsinstellingen activiteiten ten behoeve van het bevorderen van de weerbaarheid met betrekking tot het tegengaan van DDoS-aanvallen via kennis, informatie en samenwerking. Het NCSC heeft krachtens de Wbni bijvoorbeeld NBIP aangewezen als organisatie waaraan in het kader van bovenvermelde taakuitoefening dreigingsinformatie kan worden verstrekt. Ook de Politie zet in het kader van haar taakuitoefening in op preventie, verstoring, opsporing en vervolging van daders en het uit de lucht halen van botnets die voor onder meer DDoS-aanvallen worden ingezet. Daarnaast wordt door Logius en CIO-Rijk afgestemd met internetproviders hoe directe koppelingen (peering) voor overheidsorganisaties behulpzaam kunnen zijn om de impact van DDoS-aanvallen te minimaliseren.
Deelt u de mening dat samenwerkingsverbanden gericht op het tegengaan van DDoS-aanvallen een belangrijke rol hebben in het versterken van onze digitale weerbaarheid? Op welke wijze neemt u deel aan dergelijke samenwerkingsverbanden?
Ik deel de mening dat samenwerking cruciaal is om de digitale weerbaarheid in Nederland te versterken. Het bundelen van kennis en krachten is een hoeksteen van de Nederlandse cybersecurity aanpak in de Nederlandse Cyber Security Agenda. De anti-DDoS coalitie is een goed voorbeeld van samenwerking op een specifiek gebied waarbij kennis vanuit publiek, privaat en wetenschap bij elkaar komt om de weerbaarheid in Nederland te verhogen tegen DDoS-aanvallen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als, naast internetproviders met een landelijk netwerk, ook regionale providers, zoals Caiway of Delta, toetreden tot (publiek-private) samenwerkingsverbanden gericht op het afslaan van DDoS-aanvallen? Zo ja, bent u bereid deze providers hiertoe aan te sporen?
Op basis van de Telecommunicatiewet hebben aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten de plicht om passende technische of organisatorische maatregelen te nemen om de continuïteit van hun dienstverlening te waarborgen. Ik vind het van belang dat internetaanbieders een oplossing kiezen die het beste aansluit bij hun bedrijfsvoering om de continuïteit te waarborgen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kunnen mitigerende maatregelen voor DDoS-aanvallen op verschillende manieren worden geïmplementeerd, namelijk in eigen beheer, via een commerciële partij of door zich aan te sluiten bij de NaWas.
Wordt er, bijvoorbeeld in het kader van de stresstest digitale ontwrichting, geoefend op scenario’s van (grootschalige) verstoring van het internetverkeer als gevolg van DDoS-aanvallen? Op welke wijze komen de lessen die uit deze oefeningen getrokken worden terecht bij de providers?
Binnen de anti-DDoS coalitie worden publiek-private oefeningen georganiseerd waar in een gecontroleerde omgeving een aantal partijen een DDoS-aanval inzet en aantal partijen de DDoS-aanval mitigeert. De lessen uit deze oefeningen worden gedeeld met de verschillende partners zodat zij verbetering door kunnen voeren in hun netwerken. De anti-DDoS coalitie wil deze lessen in de toekomst via hun site delen zodat meer partijen de opgedane lessen kunnen benutten. Deze oefeningen sluiten aan op de inzet van het kabinet voor een structureel oefen- en testprogramma conform de motie Weverling. 5
Worden «normale» internetgebruikers op dit moment voldoende voorgelicht over de noodzaak beschermingsmaatregelen te nemen om daarmee te voorkomen dat hun apparaten misbruikt worden voor het uitvoeren van een DDoS-aanval?
Voor vergroten van de bewustwording van burgers op het gebied van digitale veiligheidsmaatregelen is informatie en handelingsperspectief beschikbaar op veiliginternetten.nl en er vinden campagnes plaats, zoals «Doe je updates». Door apparaten te updaten beschermen eindgebruikers niet alleen zichzelf. Ze zorgen er ook voor dat apparaten minder kwetsbaar zijn om onderdeel te worden van een botnet waarmee onder meer DDoS-aanvallen worden uitgevoerd.
De maatschappelijke kosten en baten van zonne-energieprojecten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Maatschappelijke kosten-batenanalyse naar toekomstige inpassing van drie alternatieven voor opwek van zonne-energie» van Berenschot en Kalavasta?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat, vanuit maatschappelijk oogpunt, zon op bedrijfsdaken sterker gestimuleerd zou moeten worden?
Deze conclusie is in lijn met het kabinetsbeleid op dit terrein. Zoals aangegeven in mijn brief van 23 augustus 2019 (Kamerstuk 34 682, nr. 29) in reactie op de moties van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 204 en Kamerstuk 34 682, nr. 25) zet het kabinet erop in om met zon-PV daken en onbenutte terreinen zoveel mogelijk te benutten en landbouw en natuur zoveel mogelijk te ontzien. Met de inzet op zon-op-dak-projecten, die over het algemeen een hoger percentage eigen verbruik hebben, wordt bovendien het elektriciteitsnet zoveel mogelijk ontlast.
Het kabinet is met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en maatschappelijke organisaties een voorkeursvolgorde overeengekomen, die voorziet in het ontzien van landbouw- en natuurgronden en het stimuleren van zon op daken. De voorkeursvolgorde is opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), die provincies en gemeenten kunnen benutten om af te wegen waar zon-PV het beste kan worden ingepast. Omdat voor de realisatie van grootschalige zon-PV-projecten een vergunning nodig is, is het beleid voor ruimtelijke ordening op deze wijze sturend bij de realisatie van zon-PV-projecten.
In dit licht werkt het kabinet tevens aan wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Daarin krijgen gemeenten de bevoegdheid om via een zogenoemde maatwerkregel in het omgevingsplan te eisen dat nieuwe gebouwen die niet al onder de voorgenomen BENG-eisen vallen, zoals onverwarmde industriehallen, hun dak gebruiken voor opwek van duurzame energie of klimaatadaptatie.
Deelt u de mening dat zonne-energieprojecten met een hogere maatschappelijke waarde (inclusief indirecte en externe kosten) ook een betere businesscase dienen te hebben? Zo nee, waarom niet?
Deze stelling deel ik niet. In het geval dat projecten met een hoge maatschappelijke waarde door private partijen dienen te worden uitgevoerd, is het nodig dat de uitvoering hiervan ook rendabel is. Daarbij is het niet nodig dat deze projecten een betere businesscase hebben. Het instrumentarium dat door de verschillende overheden beschikbaar wordt gesteld, levert hieraan een bijdrage.
Deelt u de mening dat het van belang is om middels subsidies ervoor te zorgen dat zonne-energieprojecten met een hogere maatschappelijke waarde een betere businesscase hebben? Zo nee, waarom niet?
De SDE++ subsidieert de onrendabele top van zonne-energieprojecten. Daarmee krijgen deze projecten een voldoende aantrekkelijke businesscase. Het verder verbeteren van de businesscase zou leiden tot overstimulering en hogere kosten voor de energietransitie. Het Rijk en medeoverheden hebben verschillende andere instrumenten tot hun beschikking die er gezamenlijk toe moeten leiden dat de investeringen van onder andere private partijen leiden tot maatschappelijk gewenste uitkomsten. Zo worden veel beslissingen die van invloed zijn op de omgeving, zoals de inpassing van zonne-energie, beïnvloed door het ruimtelijke instrumentarium.
Bent u ook van mening dat zonneweides doorgaans een betere businesscase hebben dan zonprojecten op bedrijfsdaken, terwijl zonneweides maatschappelijk gezien minder wenselijk zijn? Zo ja, op welke wijze wilt u het voor investeerders en ontwikkelaars aantrekkelijker maken om zon op daken te realiseren in plaats van op land? Bent u bereid hiervoor de Stimulering Duurzame Energietransitie (SDE++)-regeling verder aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de SDE+(+) is CO2-reducerende projecten te stimuleren door de onrendabele top van deze projecten af te dekken. Daarbij is de SDE++ techniekneutraal: technieken met een gelijk risicoprofiel ontvangen een gelijk financieel rendement. Wel was het in het verleden zo dat in de SDE+ gestuurd werd op de laagste kostprijs. Projecten met een lagere kostprijs kwamen hierdoor eerder aan bod dan projecten met een hogere kostprijs. Dit betekende onder andere dat zonneweides eerder aan bod kwamen dan zon-PV op daken.
In de SDE++ concurreren projecten niet langer op basis van kostprijs maar op basis van subsidiebedrag (basisbedrag – verwacht correctiebedrag). Dit betekent dat in de SDE++ de relatieve rangschikking van systemen met eigen verbruik zal verbeteren ten opzichte van systemen zonder eigen verbruik. Zon-op-dak-projecten gebruiken doorgaans een groot deel van de opgewekte energie zelf, in tegenstelling tot veldsystemen. Hierdoor zullen zon-op-dak-projecten eerder voor subsidie in aanmerking komen.
In het rapport dat wordt aangehaald, wordt uitgegaan van een vrij laag aandeel eigen gebruik bij zon op dak (namelijk 30%), waardoor zon op dak niet eerder aan bod zou komen dan grondgeboden systemen. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gaat uit van 60% gemiddeld eigen verbruik over het gehele vermogensspectrum, waardoor dit wel het geval is. Ik ben daarom niet van mening dat zonneweides een betere businesscase hebben dan zonprojecten op daken. Daarom ben ik ook niet voornemens om de SDE++-regeling op dit punt verder aan te passen.
Zou u bovenstaande vragen voor het algemeen overleg Klimaat en energie dat op 24 september 2020 gepland is willen beantwoorden?
Het algemeen overleg Klimaat en Energie, dat op 24 september 2020 gepland stond, is vervallen. Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Illegale veelplegers |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Politiebond: «Zet veelplegende illegalen het land uit, wij hebben er te veel werk aan»»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik begrijp deels de frustratie bij de agenten die hiermee te maken hebben. De Nederlandse inzet is erop gericht de terugkeer van personen die hier niet mogen zijn en de samenwerking met landen van herkomst om hun onderdanen op te nemen te bevorderen. Het uitzetten van overlastgevers en criminelen heeft hierbij in het bijzonder prioriteit. Dat is belangrijk om het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen en het brede migratiebeleid te behouden.
Erkent u de problemen die de politiebond beschrijft en bent u het eens met de oplossing die door hen wordt aangedragen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met agent Bas Wijnen als hij zegt dat hij «het bijzonder blijft vinden dat wij zo iemand niet op het vliegtuig kunnen zetten naar het land van herkomst»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat een Marokkaanse man bijna 600 keer in aanraking komt met de politie en al vijftig jaar zonder verblijfsvergunning in Nederland verblijft? Is dit voor u ook een bewijs van falend terugkeerbeleid?
Zoals u weet ga ik in openbare beantwoording niet in op individuele zaken. Ik deel niet dat er sprake is van falend terugkeerbeleid is. Wel erken ik dat verbeteringen in de effectiviteit van de terugkeerinzet nodig zijn. Daarop is de kabinetsinzet ook gericht.
In het door u aangehaalde voorbeeld is de persoon klaarblijkelijk niet zelf vertrokken. Zelfstandig vertrek is het uitgangspunt: wanneer een vreemdeling meewerkt aan zijn vertrektraject, dan verloopt terugkeer in de regel probleemloos. Echter, als een vreemdeling besluit niet mee te werken aan vertrek, is de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) aangewezen op de organisatie van gedwongen vertrek. In die gevallen is terugkeer een complexer proces en spelen verschillende factoren een rol. Uitzetting is enkel mogelijk wanneer geen sprake is van procedures die in Nederland afgewacht mogen worden, de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld kan worden en het herkomstland bereid is (vervangende) reisdocumenten af te geven. In sommige situaties is het (tijdelijk) niet mogelijk te voorzien in deze voorwaarden. Hoewel vreemdelingenbewaring, waar het juridisch mogelijk is, zeker wordt ingezet in dit soort gevallen, zie ik ook dat de maatregel om bewaring op te leggen vaak complex is geworden, door steeds verdergaande eisen, onder meer volgend uit de Nederlandse jurisprudentie. Ik zet me er actief voor in, ook binnen Europa met de herziening van de richtlijnen, om de administratieve lasten en onmogelijkheden voor bewaring en daarmee gedwongen terugkeer te beperken en waar mogelijk te verminderen.
Strafrechtelijk optreden, ook als iemand door eigen toedoen niet vertrekt, is aan de orde als iemand een misstap heeft begaan. Het niet rechtmatig in Nederland verblijven is op zichzelf niet strafbaar, behoudens die gevallen waarin de vreemdeling tevens ongewenst vreemdeling is verklaard of een inreisverbod heeft gekregen met toepassing van artikel 66a, zevende lid van de Vreemdelingenwet 2000, in welke gevallen verder verblijf een misdrijf is.
Hoe kan het dat «deze mensen door hun land van herkomst niet meer worden opgenomen»?
Centraal staat in hoeverre de vreemdeling beschikt over de juiste (reis)documenten, dan wel bereid is medewerking te verlenen aan de verkrijging daarvan. Indien een vreemdeling niet beschikt over de juiste (reis)documenten vraagt de DT&V aan het vermoedelijke herkomstland om de nationaliteit vast te stellen.
Na een nationaliteitsvaststelling door het herkomstland wordt in de regel een (vervangend) reisdocument afgegeven. De mate waarin een herkomstland de nationaliteit van een onderdaan kan vaststellen is mede afhankelijk van de medewerkingsbereidheid van de vreemdeling. Frustratie, bijvoorbeeld door het achterhouden van identiteitsdocumenten of het niet beantwoorden van vragen, maakt het voor herkomstlanden soms niet mogelijk de nationaliteit vast te stellen. Ook verdwijnen mensen soms uit beeld en is in sommige gevallen de samenwerking met herkomstlanden voor verbetering vatbaar.
Per herkomstland wordt bezien waar het knelpunt ligt. Voor landen waar vanuit migratie-oogpunt prioriteit ligt, wordt een kabinetsbrede benadering gehanteerd, waarbij de verschillende aspecten van de relatie in samenhang worden bezien en gekeken wordt hoe die kunnen bijdragen aan betere migratiesamenwerking, inclusief terugkeer. Hiervoor kunnen verschillende instrumenten worden ingezet, waaronder ook het visuminstrument.2 Uiteraard worden hierbij alleen instrumenten ingezet die effectief zijn en niet contraproductief. Dialoog met derde landen vraagt om structurele inzet en onderhoud, en in veel gevallen ook rust en vertrouwelijkheid. In alle gevallen is sprake van maatwerk, en wordt rijksbreed – en waar van toepassing samen met andere EU-lidstaten of EU-breed – opgetrokken. Zo zet Nederland zich in om tot een meer Europees gecoördineerde benadering ten aanzien van herkomstlanden te komen en moedigt Nederland de Europese Commissie aan om brede partnerschappen met landen van herkomst en transit te realiseren.
Het treffen van visummaatregelen is daarbij één van de mogelijkheden. Het is goed te realiseren dat dit een middel is dat in EU verband dient te worden ingezet om effectief te zijn. Op dit moment wordt in Europees verband gekeken welke landen voor dergelijke maatregelen in aanmerking kunnen komen.
Waarom kunt u dit soort herkomstlanden niet overtuigen van het opnemen van hun onderdanen? In hoeverre treft u sancties dan wel visummaatregelen tegen dit soort weigerachtige landen?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u al een gesprek gevoerd met uw Marokkaanse ambtsgenoot over het terugkeerbeleid of is de deur nog altijd gesloten?
Zoals bekend is Marokko een belangrijk land voor samenwerking op migratie, waaronder terugkeer. De inzet van het kabinet is dan ook gericht op dialoog met Marokko op verschillende niveaus om de samenwerking in den brede te verbeteren. Dit vindt plaats binnen de bredere bilaterale relatie en wordt nauwkeurig afgestemd met alle betrokken ministeries. De beperkingen inzake het COVID-19 virus hebben impact gehad op de uitvoering van deze inzet. Zoals ook voor Nederland geldt, lag de focus voor Marokko op het onder controle brengen van de COVID-pandemie. Er is voortdurend contact op verschillende niveaus met Marokko over een breed aantal onderwerpen. Daarbij wordt ook de intentie voor versterkte dialoog op het gebied van migratie en terugkeer onder de aandacht gebracht.
Erkent u dat de frustratie onder agenten alleen maar toeneemt als er niets terechtkomt van het terugkeerbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Nederland zijn eerlijke deel moet nemen in het opnemen van vluchtelingen, maar dat u er tegelijk voor moet zorgen dat mensen die geen recht hebben op asiel terugkeren naar hun herkomstland, teneinde het draagvlak voor het beleid in stand te houden?
U verwoordt hier precies de ambitie van het regeerakkoord en daarmee van het kabinet.
Het bericht 'Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria»? Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?1
Deelt u de mening dat in het vluchtelingenkamp Moria waar te veel mensen te dicht op elkaar verblijven en de benodigde medische voorzieningen grotendeels ontbreken, dit het risico op verdere verspreiding van COVID vergroot?
Deelt u de mening dat zonder interventie de consequenties vanwege slechte hygiëne en de kwetsbare gezondheid van veel mensen verdere verspreiding van COVID de humanitaire crisis ernstig zal vergroten?
Bent u naar aanleiding van de uitbraak van COVID bereid zich in te spannen voor het zo snel als mogelijk opzetten van adequate zorg? Zo ja, deelt u de mening dat de expertise en ervaring die Artsen zonder Grenzen in dit verband op Lesbos heeft daarbij van groot belang is en hoe gaat u zorgen dat hier gebruik van wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de uitbraak van COVID tot onmiddellijke en omvangrijke evacuatie van vluchtelingen uit de overvolle kampen naar veiligere locaties moet leiden? Zo ja, bent u naast uw bestaande voornemen tot herplaatsing van een gering aantal minderjarige vluchtelingen ook bereid minderjarige vluchtelingen in Nederland op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het staand beleid dat kwetsbare migranten door de Griekse autoriteiten vanuit de Griekse eilanden worden overgebracht naar het vasteland. Mede met het oog op COVID-19 zijn sinds het voorjaar circa 26.000 kwetsbare migranten en vluchtelingen, waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv), overgebracht naar het Griekse vasteland. In geval van Lesbos gaat het om 12.000 personen, d.w.z. bijna de helft van de populatie migranten en vluchtelingen op het eiland in maart 2020. Daarnaast zijn Griekse autoriteiten voornemens om in de week van 28 september 2.000 erkende vluchtelingen over te plaatsen vanaf Lesbos naar het Griekse vasteland. Al met al is het totaal aantal migranten en vluchtelingen dat aanwezig is op de Griekse eilanden afgenomen van circa 42.000 begin 2020 naar 26.000 in september 2020. Dit is een afname van 38%.
Tevens heeft Griekenland direct na de eerste branden 406 amv die nog op Lesbos verbleven overgeplaatst naar het vasteland. Gelet op de uitzonderlijke situatie op Lesbos heeft het kabinet besloten de Griekse overheid aan te bieden om 50 amv en 50 migranten in gezinsverband met minderjarige kinderen over te nemen. Hierover is uw Kamer op de hoogte gesteld in de Kamerbrief van 10 september jl.3 en waarover uitgebreid is gesproken tijdens het Algemeen Overleg op 10 september. Inmiddels hebben meer dan 10 EU-lidstaten zich bereid getoond om de groep van circa 400 amv’s op te vangen, als ook andere kwetsbare groepen. Onder coördinatie van de Europese Commissie vindt overleg plaats om dit zo snel mogelijk te bewerkstelligen.
Het bericht 'Kopzorgen KNVB om duel Jong Oranje in Belarus: ‘Veiligheid boven alles’' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kopzorgen KNVB om duel Jong Oranje in Belarus: Veiligheid boven alles»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de KNVB die ondanks de situatie in Belarus op het standpunt staat «Als er gevoetbald kan worden, dan spelen wij»?
Deze uitspraak komt voor rekening van de KNVB, niet het kabinet. Het ligt niet op de weg van het kabinet hierover een oordeel te vellen.
Geldt voor de internationals van Jong Oranje een uitzonderingspositie betreffende de quarantainemaatregelen voor voetballers? En zo ja, waarom? En zo nee, heeft u dit al aan de KNVB laten weten?
Voor topsporters die internationaal op het hoogste niveau actief zijn (waaronder Jong Oranje) geldt dat zij de thuisquarantaine mogen onderbreken voor het reisdoel topsport. Bij activiteiten buiten dit reisdoel geldt het dringende advies van 10 dagen in thuisquarantaine. Om de internationale topsport weer te laten opstarten is het voor professionele topsporters noodzakelijk dat zij zich optimaal kunnen voorbereiden en kunnen deelnemen aan internationale wedstrijden op het hoogste niveau. Mede gelet op de strikte maatregelen die reeds gelden voor deze specifieke groep topsporters rondom hygiëne, vervoer, sociale isolatie en de continue medische begeleiding, is hiertoe besloten. Hierover is de KNVB geïnformeerd.
Deelt u de mening dat ook van internationale sportorganisaties zoals de UEFA verwacht mag worden dat zij in een geval als deze een wedstrijd in een land waar zowel grote gezondheidsrisico’s zijn als een politiek instabiele situatie schrappen?
Het kabinet is van mening dat het niet aan de overheid, maar aan de UEFA en aangesloten bonden zelf is om te bepalen of het wenselijk is in een land als Wit-Rusland te voetballen. Vanuit dit oogpunt is geen contact opgenomen met de UEFA. Wel is op verzoek van de KNVB geadviseerd over de lokale gezondheids- en veiligheidssituatie.
Welke verantwoordelijkheid heeft een internationale opererende en invloedrijke organisatie als de UEFA met betrekking tot mensenrechtenschendingen? Zouden de maatstaven die opgelegd worden aan internationaal opererende NGO’s niet ook moeten gelden voor andere organisaties die een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben en een voorbeeldfunctie vervullen?
Het kabinet moedigt aan dat er een publiek debat plaatsvindt over het in uw vraag opgeworpen vraagstuk, maar het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de UEFA zelf, om in samenspraak met de leden, te bepalen welke rol mensenrechten en bredere maatschappelijke vraagstukken innemen in het werk van de organisatie.
Welk signaal geeft de UEFA naar uw mening af wanneer zij een wedstrijd in een land waar op dit moment onschuldige burgers opgepakt en gemarteld worden en protesten met harde hand onderdrukt worden gewoon door laat gaan?
Het is niet aan het kabinet om de signaalwerking van een beslissing van de UEFA te duiden. Over de eigenstandige opvatting van het kabinet kan vanzelfsprekend geen misverstand bestaan. Nederland speelt in EU, VN, OVSE en Raad van Europa verband een actieve rol om de autoriteiten ter verantwoording te roepen, externe bemiddeling te bevorderen en onafhankelijk onderzoek in te stellen met het oog op gerechtigheid.
Heeft u contact opgenomen met de UEFA over het door laten gaan van deze wedstrijd gezien de omstandigheden in Belarus en heeft u daarbij uw zorgen over het door laten gaan van deze wedstrijd uitgesproken? En zo ja, wat is de reactie? En zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen contact opgenomen met de UEFA. Zie de beantwoording van vraag 4.
Acht u het opportuun dat deze wedstrijd alle omstandigheden in overweging nemende doorgang vindt? En zo ja, waarom? En zo nee, welke maatregelen kunt u nemen om vergelijkbare toekomstige situaties te voorkomen?
Zie de beantwoording van vraag 4.
Kunt u deze vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Ten koste van mens en milieu' |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ten koste van mens en milieu»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de modellen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gebaseerd zijn op een beperkt aantal metingen en aannames waarbij steeds meer kanttekeningen worden geplaatst?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gebruikt als input voor haar modellen de stikstofuitstoot van de landbouw uit de Emissieregistratie. Deze stikstofuitstoot wordt jaarlijks berekend met het NEMA-model (NEMA staat voor Nationaal Emissiemodel voor Ammoniak). Over deze berekening wordt gerapporteerd in Emissies naar lucht uit de landbouw door Wageningen University & Research (WUR), dat de berekening uitvoert onder begeleiding van de werkgroep NEMA van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM). De berekeningen van emissies uit de landbouw en uit stallen zijn gebaseerd op een veelheid van metingen en aannames en wordt jaarlijks verbeterd op basis van nieuwe inzichten en gegevens. Hiermee hebben we een robuust model voor de uitstoot en depositie van stikstof in Nederland.
Klopt het dat er vooral met modellen gewerkt wordt en dat de Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) ervan uit gaat dat de modellen er 25 procent naast kunnen zitten?
De materie is complex, waardoor modellen, ook die van TNO, helaas onzekerheden bevatten. Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof onder voorzitterschap van de heer Hordijk heeft in hun eindadvies aanbevelingen gedaan om te komen tot een vermindering van de onzekerheden. Ik heb uw Kamer op 13 oktober jl. de kabinetsreactie gestuurd op dit eindadvies. De inzet van het kabinet is om de onzekerheden te beperken.
Klopt het dat de verschillende bestanden met dieraantallen, dierproductierechten en (gemeentelijke) vergunningen niet aan elkaar gekoppeld zijn of met elkaar worden vergeleken?
Gegevens over het aantal gehouden dieren en dierproductierechten zijn bekend bij RVO. Deze worden, binnen de grenzen van de AVG, aan elkaar en aan andere gegevens gekoppeld en waar nodig aan een nadere inspectie onderworpen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Vergunningen die door provincies of gemeenten worden afgegeven worden gecontroleerd door het betreffende bevoegde gezag.
Kunt u uitgebreid ingaan op de vraag waarom omgevingsdiensten boeren regelmatig controleren op milieu en omgevingsvergunningen maar zij niet controleren of de boeren voldoende dier- of fosfaatrechten hebben en wat vindt u hier van?
Het controleren van de mestproductie aan de hand van onder meer dierrechten en fosfaatrechten, is een verantwoordelijkheid van het Rijk en wordt in dit geval uitgevoerd door RVO en de NVWA. Het is ten principale zo dat de overheidslaag die de vergunning of rechten uitgeeft ook de uitvoering en handhaving voor zijn rekening neemt.
Wat vindt u ervan dat in veel gevallen fraude lucratief is?
Ik vind fraude in alle gevallen een zeer kwalijke zaak, zeker ook richting ondernemers die zich wel netjes aan de regels houden. Door de pakkans te vergroten en met stevige (financiële) consequenties te confronteren neemt de fraudeprikkel af. De pakkans wordt vergroot door risico gebaseerd te controleren met gebruikmaking van gecombineerde datastromen. Het is een continu proces om dit te verbeteren en verder te optimaliseren. In de herbezinning van het mestbeleid is een van de doelen om de mestketen transparanter te maken en de uitvoering en handhaving te vereenvoudigen.
In hoeverre wordt gebruik gemaakt van de in het artikel beschreven mogelijkheid dat satellietdata en plaatselijke metingen een grote rol kunnen spelen bij het verbeteren van de cijfers van het RIVM en kunt u ook in gaan op wat er sinds onze vragen hierover in oktober 2018 verder mee gebeurd is?2
Satellietdata kunnen een waardevolle aanvulling zijn op andere metingen, maar kunnen ze niet vervangen, onder andere omdat de meteorologische omstandigheden van invloed zijn op het waarnemingsvermogen van satellieten. Overigens bevestigen de satellietdata de beelden die het RIVM al op basis van metingen bepaalt.
In hoeverre wordt er op meerdere plaatsen een regionaal meetnetwerk opgezet met snuffelpalen zodat metingen beter gecombineerd kunnen worden met modellen, zoals nu in Noord-Brabant gebeurt?
In Nederland zijn meerdere regionale meetnetwerken actief. Enerzijds zijn dit formele meetstations in beheer van regionale uitvoerings- en omgevingsdiensten en GGD’s en anderzijds gaat dit om sensormetingen(snuffelpalen) in beheer van bedrijven, gemeenten of burgerinitiatieven. De meetstations van de verschillende diensten en GGD’s die onderdeel uitmaken van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) worden door het RIVM gebruikt bij het kalibreren van modelberekeningen. De sensormetingen zijn momenteel echter nog van onvoldoende kwaliteit om gebruikt te worden in het kader van modelkalibratie. Door de snelle ontwikkelingen op het gebied van sensormetingen wordt in het kader van het Schone Lucht Akkoord (SLA) de voorbereiding getroffen voor een pilot om ervaring op te doen met (regionale) sensornetwerken en de rol die dit soort metingen (fijnstof en NO2) kunnen vervullen in aanvulling op het LML en modelberekeningen. Het is momenteel nog niet duidelijk waar deze pilotprojecten precies gerealiseerd zullen worden. Daarbij is op te merken dat de regionale sensormetingen in de provincie Noord-Brabant enkel fijnstof en NO2 betreffen, en geen NH3. Dit komt doordat de kwaliteit van de huidige NH3-sensoren voor de lage concentraties NH3 in de buitenlucht nog onvoldoende is. In het geval van ammoniak zal er op korte termijn dan ook geen sprake zijn van sensormetingen die gecombineerd kunnen worden met formele modelberekeningen.
Het bericht ‘Nieuwe studie: elektrische auto gaat langer mee dan gedacht’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe studie: elektrische auto gaat langer mee dan gedacht»?1
Ja.
Herkent en onderschrijft u de resultaten uit het recente onderzoek van de TU Eindhoven?2 Zo nee, waarom niet?
Ik herken en onderschrijf de resultaten van het onderzoek van de TU Eindhoven. In deze studie wordt geconcludeerd, op basis van nieuwe onderzoeken, dat een elektrische auto / batterij veel langer mee gaat dan tot nu toe werd gedacht. Ook blijkt dat de productie van de batterij tot minder CO2-uitstoot leidt dan werd aangenomen. Ik ben verheugd te zien dat het onderzoek naar elektrische voertuigen niet stilstaat en dat belangrijke parameters – zoals CO2-reductie, levensduur van de auto en batterij, en verantwoorde productie van batterijen – zich positief blijven ontwikkelen. Ik heb het Planbureau voor de leefomgeving (hierna: PBL) en andere instanties zoals de Algemene Rekenkamer gewezen op de bevindingen van het rapport.
Deelt u de conclusie uit het onderzoek dat de milieuprestaties van elektrische personenauto’s tot op heden worden onderschat?
Indien de bevindingen van het rapport zoals de langere levensduur van de elektrische auto’s in de komende tijd op grote schaal empirisch bevestigd worden heeft dat positieve effecten op de kosteneffectiviteit van een elektrische auto. De positieve effecten van een emissievrije auto gaan dan immers langer mee. Sommige studies zoals van de Algemene Rekenkamer gaan bijvoorbeeld nog uit van een levensduur van slechts 5 jaar van een elektrische auto. De ontwikkelingen en innovaties bij de productie van volledig elektrische auto’s gaan snel en de stroommix wordt steeds groener.
Los van de klimaatwinst heeft volledige elektrische automobiliteit ook nog andere voordelen voor de consument en de samenleving: elektrische automobiliteit draagt bij aan de energietransitie, omdat de elektromotor een veel hoger rendement (ca 90%) heeft dan de fossiele brandstofmotor (35%) en daarom energie bespaart. Daarnaast draagt het bij aan doelstellingen van het Schone Lucht Akkoord3. Voorts draagt elektrische automobiliteit volgens studies bij aan extra werkgelegenheid4. Tot nu toe behoort Nederland tot één van de wereldwijde koplopers op het gebied van elektrisch vervoer, aldus RVO. De positieve effecten op werkgelegenheid, innovatie en export zijn eerder door hen in kaart gebracht. 5
Deelt u de mening dat het voor het monitoren van de voortgang van de afspraken uit het Klimaatakkoord van belang is dat de meest recente inzichten worden gebruikt, ook ten aanzien van het mobiliteitsdeel? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Met welke kosten per ton CO2-reductie is bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord gerekend voor wat betreft het onderdeel automobiliteit en waar is dat op gebaseerd?
Voor de bepaling van de effecten van het Nederlandse Klimaatakkoord worden volgens internationale afspraken voor automobiliteit alleen de directe («tank-to-wheel») emissies op Nederlands grondgebied meegenomen. De indirecte emissies bij de productie en distributie van auto’s, brandstoffen of elektriciteit worden in andere sectoren meegenomen of vallen buiten de afbakening van Nederlands grondgebied. In het onderzoek van de TUe staat de technische levensduur en levenscyclus van elektrische auto’s centraal. In 2015 heeft TNO een vergelijkbare «life cycle analysis» uitgevoerd om naast de CO2-uitstoot en vervuilende emissies als gevolg van het gebruik van het voertuig ook de CO2- en vervuilende emissies die worden uitgestoten bij de productie van het voertuig, de accu’s én de elektriciteit en brandstoffen inzichtelijk te maken. Een emissievrije auto met accupakket die volledig op groene stroom wordt gereden, stoot gemiddeld 70% minder CO2-uit dan een vergelijkbare auto op benzine. Rijdt men de emissievrije auto op grijze stroom, dan is de CO2-uitstoot bij gebruik van de elektrische auto 30% minder dan bij gebruik van een conventionele auto. Ook een recente studie van Transport & Environment6 van april 2020 toont aan dat een gemiddelde elektrische auto in Europa al 3 keer schoner is dan een conventionele auto. Bij de kosteneffectiviteitsanalyses van het Nederlandse stimuleringsbeleid staan vooral de directe emissies van autogebruik en de verwachte verblijfsduur van auto’s binnen Nederland centraal.
In het rapport «kosteneffectiviteit stimuleringsbeleid EV» (Revnext, 2020) worden de kosten per vermeden ton CO2 beschreven van het stimuleringsbeleid voor nul-emissie auto’s in het Klimaatakkoord. De totale overheidskosten van het beleid in 2020–2025 liggen voor de zakelijke rijder op circa 500 euro per ton en voor de particuliere rijder op 600 euro per ton. Deze totale overheidskosten bestaan voor circa 50% uit indirecte kosten zoals accijnsderving en minder inkomsten uit BPM. Dat zijn kosten die bij elke verduurzamingsmaatregel optreden, die geen stimuleringseffect hebben en vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld de accijnsdervingen bij alcohol of sigaretten die optreden als maatregelen worden genomen om dit gebruik te ontmoedigen. Conform de huidige begrotingssystematiek moeten ook deze indirecte kosten worden meegenomen in de berekening van de totale overheidskosten. Als deze indirecte effecten echter buiten beschouwing worden gelaten en alleen gekeken wordt naar de directe kosten, dan bedragen deze voor particulieren 190–262 euro per ton voor particulieren en 220–311 euro per ton voor de zakelijke rijders. Hierbij is nog uitgegaan van een conservatieve inschatting voor de verblijfsduur en afschrijvingstermijn van een elektrische auto, namelijk van 10 jaar met een autogebruik van 140.000 tot 205.000 km. Binnen de totale kosteneffectiviteit betreft circa 200 tot 300 euro per ton de directe stimuleringskosten, zoals de BPM-vrijstelling, MRB-vrijstelling, bijtellingskorting en subsidies voor elektrische auto’s. De overige kosten betreffen indirecte effecten in het belastingstelsel zoals lagere BPM en accijnsopbrengsten doordat elektrische auto’s in de plaats komen van conventionele auto’s.
Naast het overheidskostenperspectief is voor de maatschappij als geheel het nationale kostenperspectief van belang. In Kansrijk mobiliteitsbeleid 20207 staat beschreven dat de nationale kosten van het Klimaatakkoord voor elektrisch rijden reeds in 2025 lager zijn dan 0 euro per ton CO2. Het stimuleringsbeleid is maatschappelijk gezien kosteneffectief.
Ondanks dat er nog geen grootschalige ervaringscijfers zijn met elektrische auto’s van ouder dan 10 jaar en het onzeker is in welke mate en op welke leeftijd elektrische auto’s in de toekomst naar het buitenland geëxporteerd worden, is een technische levensduur en verblijfsduur van langer dan 10 jaar aannemelijk voor een volwassen markt. Zo hebben benzineauto’s in Nederland een gemiddelde leeftijd van 12 jaar en de gemiddelde leeftijd bij export is 16 jaar. Ik heb daarom een gevoeligheidsanalyse met 15 jaar en een autogebruik van 190.000 tot 255.000 km laten uitvoeren. De totale overheidskosten van het beleid in 2020–2025 liggen in dat geval op circa 300 (zakelijke rijder) tot 500 (particulier) euro per ton CO2. Binnen de totale overheidskosten bedragen de directe stimuleringskosten dan circa 100 tot 250 euro per ton CO2.
Zijn de resultaten van het onderzoek aanleiding om de kosten per ton CO2-reductie in het onderdeel automobiliteit uit het Klimaatakkoord te herijken? Zo ja, binnen welke termijn kunt u deze herijking gereed hebben? Zo nee, waarom niet?
Veel kenmerken van auto’s en gedragsontwikkelingen in de Nederlandse automarkt hebben invloed op de kosteneffectiviteitsberekeningen. De belangrijkste kenmerken en ontwikkelingen worden zo goed mogelijk meegenomen in de rekenmodellen. Op basis van monitoring van deze kenmerken en ontwikkelingen worden de rekenmodellen up-to-date gehouden en ramingen periodiek geactualiseerd. De overheidskosteneffectiviteit en de nationale kosteneffectiviteit (CPB en PBL 2020) geven het meest actuele inzicht in de kosteneffectiviteit. Het onderzoek van de TUe heeft op onderdelen een andere afbakening en berekeningswijze dan de wijze waarop overheidsbeleid op kosteneffectiviteit beoordeeld moet worden. De belangrijkste uitgangspunten en aannames achter de kosteneffectiviteitsberekeningen komen goed overeen. Het ministerie blijft deze ontwikkelingen monitoren. Op basis van deze monitoring kunnen de uitgangspunten van de methodiek van effectiviteitsberekeningen in de toekomst eventueel worden geactualiseerd. Het blijft daarbij van belang om bij de overheidskosten nadrukkelijk onderscheid te maken tussen directe stimuleringskosten en afgeleide indirecte kosten zoals accijnsderving en gederfde BPM die bij elke vorm van verminderd gebruik van fossiele brandstoffen optreden.
Deelt u de mening dat de consument beter geïnformeerd moet worden over de levensduur van elektrische occasions? Zo ja, wat gaat u daartoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat de consument goed geïnformeerd moet worden over elektrische occasions, inclusief levensduur van elektrische occasions. In het kader van het Klimaatakkoord heb ik daarom ook met de partners van het formule E-team8 afspraken gemaakt over scholing van personeel als ook aanvullende informatieverstrekking/communicatie.
De markt van elektrische occasions is nog pril en in ontwikkeling. Steeds meer consumenten en marktpartijen oriënteren zich op de mogelijkheden van elektrische occasions. Vanuit de rijksoverheid heb ik elektrische occasions geïncludeerd in de Subsidieregeling Elektrische Personenauto's Particulieren (SEPP), zodat elektrisch rijden ook toegankelijk wordt voor consumenten die een elektrische occasion wensen aan te schaffen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De NAM die geen bemoeienis meer heeft in afhandeling van de bevingsschade. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) die aankondigt dat hun taak er op zit bij schadeafhandeling?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met het bericht van NAM. NAM meldt dat zij klaar is met de reguliere schadeafhandeling. Dat beeld herken ik. Voor alle 6.199 oude schadegevallen heeft NAM een aanbod gedaan. Voor bewoners die zich niet konden vinden in het aanbod van NAM, was het mogelijk het geschil aan te melden bij de Raad van Arbiters Bodembeweging (hierna: Arbiter). De Arbiter heeft in juni de laatste uitspraak gedaan. Naar ik begrepen heb van NAM zijn alle uitspraken opgevolgd. Hiermee is voor al deze oude schademeldingen het reguliere schade-afhandelingsproces doorlopen en afgerond.
NAM richt zich momenteel op een goede afronding van enkele resterende oude schades die buiten de reguliere schadeafhandeling vallen. Zo zijn er nog enkele complexe situaties waar NAM nog medewerking verleent om tot een totaaloplossing te komen die meer behelst dan alleen schade. Ook kunnen sommige bewoners zich nog melden bij NAM voor de betaling van een factuur, bijvoorbeeld voor het verzilveren van een voucher of gemaakte bijkomende kosten conform gemaakte afspraken of een uitspraak van de arbiter. In twee zaken geeft de NAM nog opdracht voor het schadeherstel. In deze gevallen zijn de werkzaamheden gestart of ingepland, of op wens van de bewoner gekoppeld aan bijvoorbeeld bouwkundig versterken. Ook zijn er circa 25 zaken waarin door bewoners een procedure aanhangig is gemaakt bij de rechter. Voor schademelders bij wie er geen overeenstemming is bereikt, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de Arbiter bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Klopt het dat alle «oude schadegevallen» (6199) die nog onder de NAM vielen, zijn afgehandeld? Zo ja, is dit naar tevredenheid van gedupeerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het onderzoek naar de afhandeling van de schade te herhalen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft hier een onderzoek dat is uitgevoerd door marktonderzoeksbureau AHA! in opdracht van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat, niet in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het onderzoek richtte zich op bewoners die onder de groep «oude»» schadegevallen vielen en die het aanbod van NAM hadden geaccepteerd. Naar aanleiding van het door de Tweede Kamer uitgevraagde onderzoek van AHA! heb ik uw Kamer op 17 december 2019 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 706) over de opgezette «Reparatie herstelkosten acceptanten ruimhartig aanbod NAM». Gezien het feit dat de reparatie inmiddels heeft plaatsgevonden en is afgerond, zie ik geen aanleiding om het eerdere onderzoek te herhalen.
Bent u, net als de NAM, tevreden over de regeling die slechts 54 van de duizenden mensen, met een ontoereikende schadevergoeding, heeft gecompenseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In reactie op vragen van de VVD van het SO Mijnbouw-Groningen op 15 april jl. heb ik uw Kamer op 15 mei jl. geïnformeerd dat het niet de verwachting was dat de ruim 6.000 gevallen een aanvraag zouden indienen. Niet elke bewoner die een aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen heeft ontvangen, voldeed namelijk automatisch aan de voorwaarden van de reparatieregeling. Het is positief dat met deze regeling 54 bewoners bij wie het aanbod van NAM ontoereikend is gebleken een aanvullende vergoeding hebben ontvangen.
Waar kunnen mensen terecht die hun schade nog steeds niet of onvoldoende vergoed hebben gekregen? Wat gaat u doen om deze gedupeerden alsnog naar volle tevredenheid te compenseren?
Voor bewoners bij wie er geen overeenstemming is bereikt over de schademelding, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de Arbiter, bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Hoeveel van de 7.900 vouchers van 1.500 euro die door Centrum Veilig Wonen (CVW) in 2017 zijn aangeboden in «operatie Schone Lei» zijn er inmiddels ingewisseld? Hoe gaat u mensen die nog een voucher hebben en deze toch nog willen verzilveren, helpen?
Op initiatief van de Nationaal Coördinator Groningen heeft NAM in het kader van een «schone lei» een voucher aangeboden aan bewoners met niet erkende schades. Het versturen en afhandelen van de vouchers is uitgevoerd door het CVW. Er zijn volgens de administratie van NAM 6.870 vouchers geaccepteerd met een gemiddeld bedrag van € 1.692,–. Daarvan zijn 88 geaccepteerde vouchers nog niet verzilverd. NAM heeft eind 2019 tweemaal een belronde gedaan om bewoners aan te moedigen de voucher te verzilveren. Wanneer bewoners zich alsnog melden, kunnen de vouchers verzilverd worden.
Daarnaast zijn er ruim 100 schadedossiers waarin een voucher is geaccepteerd, maar waarbij de schade alsnog op andere wijze is vergoed, of anderszins bij CVW of NAM de verwachting is ontstaan dat van de voucher geen gebruik wordt gemaakt.
Hoeveel rechtszaken lopen er nog tegen de NAM? Wat is de stand van zaken van deze rechtszaken?
NAM is nog betrokken bij circa 25 zaken waarin een procedure aanhangig is bij de rechter en waarin schade een onderdeel uitmaakt van het geschil. Deze zaken bevinden zich in verschillende stadia. Ik kan geen uitspraken doen over lopende rechtszaken.
Hoeveel mensen met «oude zaken» zijn er die tot nu toe onvoldoende geld geboden hebben gekregen door de NAM en die nog steeds wachten op een voorstel dat de schade volledig dekt?
NAM heeft voor alle resterende 6.199 schademeldingen een aanbod gedaan. Ruim 5000 bewoners hebben dit aanbod geaccepteerd. Indien bewoners zich niet konden vinden in dat aanbod dan konden zij het geschil voorleggen aan de Arbiter. De zaken die zijn aangemeld bij de Arbiter, zijn inmiddels afgerond. Voor bewoners die zich niet kunnen vinden in de uitspraak van de Arbiter of geen gebruik hebben gemaakt van de arbiterprocedure, bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Welke rol speelt de NAM nog in de zaken die de Arbiter dit voorjaar heeft overgedragen aan de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), inmiddels het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)?4
NAM heeft geen rol in de verdere afhandeling van deze zaken. Ten algemene geldt dat de kosten van de door het IMG afgehandelde aanvragen om schadevergoeding op grond van de Tijdelijke wet Groningen via een heffing op NAM worden verhaald.
Waarom zal er geen onafhankelijk onderzoek uitgevoerd worden naar de arbiterprocedure?
De werkwijze van de Arbiter is tussentijds geëvalueerd en op basis daarvan zijn er verbeteringen in het proces doorgevoerd. Nu de Arbiter klaar is, is een evaluatie niet aan de orde.
Is het betalingsconflict met de NAM over de Stuwmeerregeling inmiddels opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het notaoverleg van 27 mei jl. heb ik uw Kamer gemeld, dat ik met NAM in gesprek ben over de stuwmeerregeling. Zoals ook de Algemene Rekenkamer in haar Rapport bij het Jaarverslag (RJV) 2019 heeft gemeld, bestaat er geen grondslag om de kosten van deze regeling te verhalen op NAM op grond van de Tijdelijke overeenkomst schadeafhandeling Groningen. Ik ben hierover met NAM in gesprek. Zodra er een uitkomst is, informeer ik uw Kamer.
Staat genoemd betalingsconflict op zichzelf of zijn er meerdere discussies met NAM aangaande betalingen voor schade, versterking en compensatie? Kunt u dit antwoord ook toelichten?
Doordat NAM op afstand staat, heeft NAM geen enkele invloed op de schadeafhandeling en de versterking. De kosten worden achteraf op NAM verhaald. Als er discussies zijn over de kosten, dan worden die door mij met NAM gevoerd en niet door individuele bewoners. De operatie aan de voorkant ondervindt daar geen nadeel van. NAM heeft de schadefacturen over 2018 en 2019 volledig betaald, maar daar bezwaren bij geuit. Hierover ben ik in gesprek. Dit kan op grond van de afspraken die zijn gemaakt in de Tijdelijke overeenkomst schadeafhandeling Groningen uitmonden in een arbitrageprocedure. Met NAM lopen verder gesprekken over welk deel van versterking van zorggebouwen en batch 1588 genoodzaakt wordt door veiligheid en waarvoor NAM moet betalen. Tenslotte ben ik met NAM in gesprek over het afsluiten van een geactualiseerde betaalovereenkomst voor de versterkingsoperatie en een betaalovereenkomst voor de nieuwbouwregeling, versterking van industrie en infrastructuur. Zoals gebruikelijk informeer ik uw Kamer over de uitkomsten en stuur ik, eveneens zoals gebruikelijk, de gesloten overeenkomsten mee.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 10 september 2020?
Vanwege het vergaren van de benodigde informatie is dit helaas niet gelukt.
Nog meer Nederlands hulpgeld voor Palestijnse terroristen |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel Nederlands belastinggeld is exact verspild aan de organistatie Al-Mezan, die nauw is verbonden met terreurclubs als het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) en Hamas?1
Nederland werkt al ongeveer 20 jaar samen met Al Mezan, omdat het werk van Al Mezan past bij de Nederlandse inzet voor het Midden-Oosten Vredesproces. Momenteel steunt Nederland Al Mezan indirect via twee programma’s van de Verenigde Naties waar Nederland aan bijdraagt. Met deze programma’s wordt bescherming geboden aan de mensen in Gaza, o.a. ook tegen het optreden van de terroristische organisatie Hamas.
Van de Nederlandse bijdrage aan het Civil Society Fund van de VN voor de periode juli 2019–juni 2022 ontvangt Al Mezan USD 420.000 voor het opkomen voor de rechten van Palestijnen in Gaza. De organisatie monitort daarbij het optreden van de Palestijnse Autoriteit en Hamas in Gaza en het Israëlisch handelen in de Palestijnse gebieden. Zo spreekt Al Mezan Hamas aan op martelen en de situatie in gevangenissen en komt Al Mezan op voor journalisten in Gaza. Tevens coördineert Al Mezan met het Israëlische leger toegang tot Israël en Oost-Jeruzalem voor Palestijnen uit Gaza, bijvoorbeeld voor ziekenhuisbezoek in Jeruzalem.
Van de Nederlandse bijdrage aan het Rule of Law and Access to Justice programma van de VN ontvangt Al Mezan USD 204.253 voor de periode maart 2019–31 december 2020 voor rechtsbijstand voor de meest kwetsbare groepen in Gaza, zoals vrouwen en kinderen.
Kunt u de connecties die NGO-monitor legt tussen Al-Mezan en de Palestijnse terreurclubs PFLP en Hamas per geval bevestigen dan wel ontkennen?2
NGO Monitor kwam op 31 augustus 2020 met een publicatie over de Palestijnse mensenrechtenorganisatie Al Mezan, waarin onder meer gesteld wordt dat Al Mezan banden zou hebben met PFLP en Hamas. Het kabinet neemt dergelijke aantijgingen serieus en de Nederlandse Vertegenwoordiging heeft direct contact opgenomen met de organisatie en gevraagd naar een reactie, en is hierover tevens in contact getreden met andere donoren. Al Mezan heeft in reactie op het rapport laten weten de aantijgingen over banden tussen eigen medewerkers en terroristische organisaties te verwerpen en heeft op verzoek van de Nederlandse Vertegenwoordiging een reactie gegeven op het rapport van NGO Monitor. Onderstaand volgt een korte appreciatie per geval, op basis van de nu beschikbare informatie ontleend aan contact met Al Mezan, gevolgd door een eigen algemene appreciatie van de aantijgingen, mede op basis van informatie van andere donoren.
NGO Monitor stelt dat Al Mezan niet transparant zou zijn. Al Mezan voldoet echter aan alle rapportageverplichtingen die gesteld worden door de EU, VN, en bilaterale donoren en vraagt zelf om een jaarlijkse audit van een internationale auditor. Deze audits publiceert Al Mezan jaarlijks op de site van de Palestijnse tak van Transparency International.
NGO Monitor stelt dat Al Mezan «lawfare» zou bedrijven door zaken aan te spannen tegen Israël of diens overheidsvertegenwoordigers en informatie aan te dragen bij internationale organisaties. Het kabinet wijst op de eerdere antwoorden over deze inzet (antwoorden op Kamervragen van de leden Ten Broeke, Van der Staaij en Voordewind, d.d. 16 januari 2018, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 884). Het onder de aandacht brengen van vermeende schendingen bij internationale organisaties is een legitiem en gebruikelijk middel, dat door mensenrechtenorganisaties in vele landen onder allerlei omstandigheden wordt gehanteerd.
Het derde punt dat NGO Monitor stelt is dat medewerkers van Al Mezan banden zouden hebben met PFLP. Hieronder wordt nader ingegaan op de verschillende aantijgingen van NGO Monitor over individuele medewerkers en leden van de Board en de reactie van Al Mezan daarop.
NGO Monitor stelt dat Nafith Al Madhoun een leider van Hamas zou zijn, en namens Hamas in het Palestijns parlement zou zitten. Al Mezan verklaart in diens reactie dat Nafith Al-Madhoun door de Palestijnse Autoriteit als ambtenaar benoemd was bij het Palestijnse parlement nog voor de machtsovername in Gaza door Hamas in 2007. Vorig jaar heeft hij zijn werkzaamheden in Gaza bij het parlement beëindigd. Hij is geen lid geweest van het parlement en niet politiek verbonden aan een partij.
NGO Monitor stelt dat Kamal Al-Sharafi ontmoetingen heeft met PFLP. Al Mezan verklaart dat Kamal Al-Sharadi een voormalig Minister van de Palestijnse Autoriteit en adviseur van president Abbas is. Al Mezan ontkent dat Al Sharadi lid is van PFLP en wijst erop dat het onlogisch is om te stellen dat iemand die dergelijke posities bekleedt lid zou zijn van PFLP, gezien de felle kritiek van de PFLP op het beleid van Abbas en het afwijzen door PFLP van de Oslo-akkoorden, waarmee de Palestijnse Autoriteit werd opgericht. Al-Sharafi bekleedt een functie aan de universiteit van Gaza, en ontmoet in die hoedanigheid vertegenwoordigers van allerlei studentenorganisaties. Al Mezan geeft aan dat Al-Sharafi bovendien van de Israëlische autoriteiten een vergunning heeft om Gaza in en uit te reizen, en ook via het Ben Gurion vliegveld mag reizen.
NGO Monitor stelt dat Jamil Sarhan lid zou zijn van PFLP. Volgens Al Mezan verwart NGO Monitor de bij Al Mezan betrokken Jamil Sarhan met een inmiddels overleden lid van PFLP met dezelfde naam. Tenminste 3 artikelen waar NGO Monitor naar verwijst zouden over deze overleden persoon gaan.
NGO Monitor stelt dat Talal Awkal banden zou hebben met PFLP. Volgens Al Mezan was Talal Awkal tot 2000 inderdaad werkzaam voor de media-afdeling van PFLP, en is sinds 2000 niet meer politiek actief of verbonden aan welke partij dan ook. In 2008 is hij toegetreden tot het bestuur van Al Mezan.
NGO Monitor stelt dat Samir Deeb Ahmed Zaqout steun uitsprak voor Bilal Kaid, die een gevangenisstraf uitzit. Al Mezan stelt dat hij zich heeft uitgesproken voor het beschermen van de rechten van Bilal Kaid, tijdens een hongerstaking, en dat dat niet uitgelegd mag worden als steun voor zijn daden. Dit past binnen het mandaat van een mensenrechtenorganisatie, aldus Al Mezan. Het kabinet wijst erop dat ook de VN zorgen heeft geuit over de toestand van deze gevangene.3 Kaid was in hongerstaking gegaan toen hij in administratieve detentie werd gezet op de dag dat zijn opgelegde gevangenisstraf ten einde zou lopen. Daarnaast verwijst NGO Monitor naar een artikel dat het aan dhr. Zaqout toeschrijft. Volgens Al Mezan betreft dit echter een artikel van iemand anders, Samir Ahmed Zaltout.
NGO Monitor claimt dat Hussein Hammad een prijs kreeg van PFLP. Volgens Al Mezan werd Hussein Hammad vanwege zijn afstuderen door PFLP gefeliciteerd. Al Mezan verklaart dat met het aanbieden van een cadeau of felicitaties de gever, in dit geval PFLP, kan proberen de eigen reputatie te verbeteren. NGO Monitor stelt tevens dat hij volgens de PFLP een leidende rol in de eerste intifada gespeeld zou hebben. Al Mezan verwerpt dit, omdat Hussein Hammad toen 11 jaar oud was, en het artikel over een andere persoon gaat. NGO Monitor heeft ook een aantal berichten opgenomen die dhr. Hammad geplaatst heeft op sociale media. Al Mezan wijst erop dat dit zijn persoonlijke berichten betreft, geen uitingen namens Al Mezan, en dat medewerkers vrijheid van meningsuiting hebben.
NGO Monitor noemt ook een aantal berichten die andere individuele medewerkers geplaatst hebben op sociale media, zoals berichten die Mohammed Abdullah over Bilal Kaid plaatste. Al Mezan benadrukt dat aandacht vragen voor het respecteren van de rechten van een gedetineerde geen steunbetuiging is voor diens daden, maar past bij het werk van een mensenrechtenorganisatie.
NGO Monitor heeft ook een foto in het rapport opgenomen van Wael Mohammad Ahmad, waar hij te midden van een groep mensen staat waarvan iemand anders een PFLP-vlag op vasthoudt. Deze foto is genomen bij een bruiloft van een familielid, aldus Al Mezan, waarbij vaker vlaggen van politieke partijen worden vertoond. Al Mezan benadrukt dat dhr. Ahmad geen politieke affiliaties heeft.
Verder stelt NGO Monitor dat vertegenwoordigers van Al Mezan bij bijeenkomsten zijn geweest waarbij ook Hamas, PFLP of andere Palestijnse organisaties waren. Dat betrof onder meer bijeenkomsten over intra-Palestijnse verzoening, iets waar Nederland, de EU en VN ook op aandringen. Al Mezan wijst op de nadelige gevolgen van de Palestijnse verdeeldheid voor de rechten van Palestijnen, en dat het zich daarom inzet om de verschillende Palestijnse groepen bij elkaar te brengen om rechtsbescherming en hereniging van het rechtssysteem als deel van verzoening te bevorderen.
Aantijgingen dat iemand of een organisatie banden heeft met terroristische organisaties kunnen verstrekkende gevolgen hebben, en moeten daarom goed onderbouwd zijn. Het kabinet constateert dat Al Mezan door Israël niet is aangemerkt als terroristische organisatie en intensief contact onderhoudt met Israëlische militaire en juridische autoriteiten, vaak ook in persoon.
Op basis van de hierboven beschreven voorbeelden komt het beeld naar voren dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van banden tussen Al Mezan en PFLP.
Het simpele feit dat mensen ontmoetingen hebben of bij een bijeenkomst aanwezig zijn, kan volgens het kabinet niet worden uitgelegd als steun voor een organisatie, laat staan lidmaatschap. In geval van Al Mezan zijn er foto’s te vinden van vertegenwoordigers van Al Mezan met leden van Hamas en PFLP bij intra-Palestijnse bijeenkomsten, bijvoorbeeld over verzoening of het ICC, zoals hierboven genoemd. Tegelijkertijd zijn er ook foto’s te vinden van vertegenwoordigers van Al Mezan met militairen van de Israëlische leger. Contacten met partijen bij het conflict horen bij het werk van een mensenrechtenorganisatie. Wel is het kabinet van mening dat medewerkers van een mensenrechtenorganisatie zich bewust moeten zijn van de politieke context en gevoeligheden als het gaat om foto’s die in de privésfeer worden genomen.
Het kabinet onderschrijft het belang van vrijheid van meningsuiting. Echter, omdat sommige berichten die individuele medewerkers op hun persoonlijke profielen op sociale media geplaatst hadden, betrekking hebben op PFLP en gebruik van geweld, is de Nederlandse Vertegenwoordiging met Al Mezan het gesprek daarover aangegaan. Al Mezan heeft toegezegd dat de berichten verwijderd zullen worden en heeft de medewerkers opnieuw gewezen op interne afspraken, waarbij enerzijds vrijheid van meningsuiting gerespecteerd wordt, maar medewerkers wel beloven geen meningen te uiten die strijdig zijn met mensenrechtenrechten.
Aan hoeveel Palestijnse organisaties die banden hebben met de PFLP, Hamas of andere terreurclubs geeft u eigenlijk nog meer hulpgeld?
Het kabinet geeft geen steun aan organisaties die banden hebben met terroristische organisaties en controleert of de Nederlandse bijdrage aan deze organisaties wordt besteed aan de afgesproken doelstellingen. Indien ondanks controles en toezicht toch blijkt dat een partnerorganisatie banden heeft met een terroristische organisatie, dan wordt opgetreden. In het geval van UAWC wordt onderzocht of er sprake is van banden met PFLP, op basis daarvan zullen conclusies getrokken worden over de samenwerking.
Kunt u een complete lijst geven van Palestijnse organisaties die Nederlands hulpgeld krijgen – of de afgelopen jaren hebben gekregen – inclusief de bedragen?
Het kabinet verwijst naar openaid.nl voor een overzicht van de huidige steun en afgesloten projecten. Voor een overzicht van Israëlische en Palestijnse maatschappelijke organisaties die in 2020 vanuit de gedelegeerde middelen worden gesteund verwijst het kabinet tevens naar de antwoorden op vragen van het lid Baudet, d.d. 10 juni 2020, Aanhangsel van de Handelingen nr. 3108.
Bent u bereid niet alleen de organisaties Union of Agricultural Work Committees (UAWC) en Al-Mezan, maar alle Palestijnse organisaties aan wie u hulpgeld geeft grondig door te lichten op banden met terreurorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Verondersteld wordt dat met doorlichten wordt bedoeld een extern onderzoek in te stellen naar mogelijke banden met terroristische organisaties.
Voordat het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) bijdragen toevertrouwt aan organisaties is het noodzakelijk om vast te stellen of BZ hier geen onverantwoorde risico’s loopt. Een risicoanalyse van de organisatie en integriteit-toets is hierbij een verplicht onderdeel. Hierbij wordt onder meer bezien of de organisatie wel in staat is om de beoogde activiteit op een doelmatige wijze uit te voeren, of de organisatiecapaciteit voldoende is wat betreft structuur, omvang en management, of er voldoende financiële basis is voor de uitvoering, of de mensen die er werken de benodigde kennis en ervaring hebben, of de financiële administratie op orde is en of er deugdelijke interne controlemechanismes bestaan. Tijdens deze beoordeling kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of de organisatie voldoet aan het (bij subsidies verplichte) normenkader financieel beheer en of ze – in geval van uit ODA-middelen gefinancierde activiteiten – in staat zijn te rapporteren conform de normen van BZ en International Aid Transparency Initiative (IATI). Ook gedurende de looptijd van de activiteit vindt er monitoring plaats aan de hand van voortgangsrapportages en accountantsrapporten. Binnen BZ vindt er dus zowel in het voortraject als tijdens de uitvoering van activiteiten zorgvuldig risicomanagement plaats. Zie ook de Kamerbrief van 8 september jl., met kenmerk 2020Z15518/2020D33541. Het ministerie heeft een zero-tolerance beleid met betrekking tot misstanden. Ieder vermoeden wordt onderzocht en daar waar daadwerkelijk sprake is van een misstand wordt het sanctiebeleid toegepast. Desondanks kunnen er misstanden met door BZ beschikbaar gestelde middelen voorkomen.
Wilt u per direct de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah sluiten, omdat u kennelijk niet in staat bent om te voorkomen dat de Nederlandse vertegenwoordiging wordt gebruikt/misbruikt voor terrorismefinanciering?
Nee.
Indien u de vorige vraag met een «nee» heeft beantwoord, kunt u er dan in ieder geval voor zorgen dat zolang de onderzoeken lopen, er geen toegangspasjes voor de vertegenwoordiging meer worden afgegeven aan medewerkers en bestuursleden van Palestijnse organisaties die Nederlands hulpgeld ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil de uitkomsten van het extern onderzoek naar UAWC afwachten om te bezien welke lessen eruit getrokken kunnen worden. Zie ook het antwoord op de vragen van de leden Voordewind, Weverling, Van der Staaij en de Roon, d.d. 20 augustus 2020, Aanhangsel Handelingen 2019–2020, nr. 3819. Het gaat hier overigens uitdrukkelijk niet om een toegangspasje voor de Nederlandse Vertegenwoordiging, maar om een pasje waarmee zij zich konden identificeren als medewerker van een organisatie die door de Nederlandse Vertegenwoordiging gesteund wordt.
Bent u bereid alle Nederlandse hulpgelden aan Palestijnse organisaties per direct stop te zetten?
Nee. De Nederlandse steun aan Palestijnse organisaties maakt deel uit van de Nederlandse inzet voor de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, met een levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig Israel, op basis van de grenzen van 1967.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘WhatsApp-fraude explodeert: ‘Ik snap niet hoe ik erin ben getrapt’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «WhatsApp-fraude explodeert: «Ik snap niet hoe ik erin ben getrapt»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de omvang van dit probleem is? Zo ja, in hoeveel gevallen wordt er aangifte gedaan of melding gemaakt door slachtoffers en in hoeveel gevallen niet? Zo nee, zijn er redenen bekend waarom niet?
De exacte omvang van hulpvraagfraude (ook wel vriend-in-nood-fraude genoemd), is niet bekend, omdat niet alle slachtoffers aangifte doen bij de politie of een melding maken bij hun bank of de Fraudehelpdesk (FHD). Hoewel de exacte omvang niet bekend is kan wel geconcludeerd worden dat er sprake is van een stijging sinds 2019 van het aantal meldingen en aangiftes van deze vorm van fraude.
Bij de FHD zijn tot 1 augustus 2020 7.907 meldingen binnengekomen van hulpvraagfraude. In heel 2019 waren dat er 2.663. Ook de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) meldt dat Nederlandse banken in de maanden maart, april en mei van dit jaar drie keer zoveel meldingen van oplichting via social media hebben ontvangen ten opzichte van de laatste drie maanden van 2019. Het aantal aangiftes bij de politie lag voor de coronacrisis op circa 120 tot 150 aangiftes per week. Sinds april van dit jaar is het mogelijk om digitaal aangifte te doen bij de politie en kwamen tot augustus circa 700 aangiftes per week binnen. De politie wijdt de toename van de aangiftes van hulpvraagfraude deels aan het feit dat het makkelijker is om melding te doen, maar ook aan de feitelijke toename van deze vorm van fraude. De feitelijke toename kan volgens de politie mogelijk verklaard worden doordat mensen tijdens de Corona-crisis meer online zijn gegaan om contact te hebben met hun familie en bekenden. Sinds augustus is het aantal aangiftes iets afgenomen.
In hoeveel gevallen van aangifte of melding wordt er ook daadwerkelijk vervolgd? In hoeveel gevallen wordt er na vervolging een straf opgelegd? Kan een overzicht worden gegeven van het aantal opgelegde straffen naar soort? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel aangiftes of meldingen hebben geleid tot een vervolging is niet inzichtelijk. Het OM registreert hulpvraagfraude via bijvoorbeeld WhatsApp niet apart. Er worden voor het begaan van hulpvraagfraude soms forse straffen opgelegd. Zo hebben twee mannen uit Deventer die mensen via WhatsApp hebben opgelicht een celstraf van 2,5 jaar en 3 jaar opgelegd gekregen.2
Heeft u zicht op het daderprofiel? Zo ja, wat is kenmerkend voor dit profiel? Hoe zit dit aan de slachtofferkant? Zo nee, wat wordt er concreet gedaan om deze profielen in beeld te krijgen?
Bij hulpvraagfraude gaat het in de meeste gevallen om een georganiseerde samenwerking van verschillende daders en medeplichtigen: katvangers/geldezels3, katvanger-ronselaars, pinners, oplichters, hackers en verkopers van de benodigde kennis4. De politie heeft het beste zicht op de katvangers/geldezels, die ook de grootste groep daders vormen. Dit zijn vaak jongeren en/of personen met een sociaaleconomisch zwakkere positie. De politie onderzoekt op verschillende manieren de verschillende dadertypes en de mogelijke (persoonsgerichte)barrières om deze vorm van fraude tegen te gaan.
De politie, FHD, Slachtofferhulp Nederland (SHN) en NVB hebben het beeld dat de meeste slachtoffers ouder zijn dan vijftig jaar. Het is op basis van de informatie van de politie, FHD en SHN niet met zekerheid te stellen dat vijftigplussers ook een hoger risico lopen op slachtofferschap.
Onder welke voorwaarden staan banken garant bij dit soort vormen van financiële criminaliteit? In hoeveel gevallen hebben slachtoffers tot nu toe hun geld teruggekregen? In hoeveel gevallen gebeurt dit niet?
In principe staan banken niet garant voor dit soort vormen van financiële criminaliteit. Wel zijn banken voor bepaalde soorten bancaire fraude wettelijk verplicht5 om schade te vergoeden. Bij bancaire fraude is er sprake van misbruik van betaalmogelijkheden die de bank aan klanten ter beschikking stelt. Hierbij geldt dat over het algemeen overgegaan wordt tot schadevergoeding wanneer de klant niet grof nalatig is geweest. Of er sprake is van grove nalatigheid is afhankelijk van het individuele geval en wordt uiteindelijk bepaald door de rechter. Wel hebben de banken gezamenlijk met de Consumentenbond een vijftal uniforme veiligheidsregels opgesteld die meer duidelijkheid geven over de vergoeding van schade als gevolg van fraude6; houd je beveiligingscodes geheim, zorg ervoor dat je bankpas nooit door een ander gebruikt wordt, zorg voor een goede beveiliging van de apparatuur die je gebruikt voor je bankzaken, controleer je bankrekening, en meld incidenten direct aan de bank en volg aanwijzingen van de bank op. Wanneer aan deze vijf veiligheidsregels is voldaan, kan de klant erop rekenen dat de schade vergoed wordt.
Banken zijn niet verplicht om schade te vergoeden als er sprake is van niet-bancaire fraude. Bij niet-bancaire fraude is sprake van een slachtoffer die onbewust of onder valse voorwendsels zelf opdracht geeft voor de uitvoering van de betaling aan de fraudeur.
Wanneer een klant zelf een betaalopdracht initieert, zoals het geval is bij hulpvraagfraude via WhatsApp, dan is de bank verplicht deze uit te voeren. Dit is alleen anders als de bank vermoedt dat er sprake is van fraude, bijvoorbeeld omdat de fraudedetectiesystemen aanleiding geven tot twijfel (in antwoord 6 en 8 wordt toegelicht wat banken verder doen ter voorkoming van fraude). Het is echter voor banken lastig om te zien of er sprake is van fraude als de klant zelf de betaalopdracht geeft.
Het kan dat in bepaalde gevallen van niet-bancaire fraude banken uit coulance overgaan tot een vergoeding. Dit is een eigen overweging van de bank op basis van de omstandigheden van het geval. Omdat dit gaat over een eigen overweging van de bank heb ik hierover geen cijfers tot mijn beschikking.
Op welke manieren proberen banken deze vorm van criminaliteit te voorkomen? Wat doen banken concreet om slachtoffers te waarschuwen en naderhand te adviseren?
De NVB en Betaalvereniging Nederland hebben aangegeven dat zij verschillende initiatieven ondernemen ter preventie van fraude, zoals het voorlichten van klanten om hen bewust te maken van potentiële frauderisico’s. Dit gebeurt onder andere via veiligbankieren.nl en via de eigen kanalen van de banken. Ook werken banken bij voorlichting samen met andere organisaties, waaronder de ouderenbonden. In september hebben de banken bijvoorbeeld bijgedragen aan de campagne «Senioren en Veiligheid» waarin onder andere aandacht werd besteed aan hulpvraagfraude via WhatsApp7.
Verder hebben de banken ter voorkoming van fraude de IBAN-naam check ingevoerd. Bij deze check krijgen klanten een melding als de naam en het rekeningnummer die de klant invoert niet in overeenstemming zijn met de gegevens die bekend zijn bij de bank.
Daarnaast werken de banken met verschillende fraudedetectiesystemen om frauduleuze transacties op te sporen en te onderzoeken. De monitoring vindt plaats op basis van vele indicatoren. In samenwerking met de politie wordt op basis van bepaalde modus operandi gekeken welke indicatoren gehanteerd kunnen worden om de fraudedetectiesystemen verder te verbeteren. Omwille van veiligheid kunnen banken hier verder geen toelichting op geven.
Wanneer een mogelijk frauduleuze transactie gedetecteerd wordt door het fraudedetectiesysteem, wordt de transactie apart gezet en onderzocht door een medewerker van de bank, waarbij vrijwel altijd contact gezocht wordt met de klant. Met deze fraudedetectiesystemen kunnen banken dus tijdig fraude signaleren en klanten hiervoor waarschuwen. Gezien de grote aantallen overboekingen die dagelijks worden uitgevoerd is het ondoenlijk om ter controle een telefoontje te plegen naar elke klant. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de privacy van de klant.
Gegeven het stijgende aantal slachtoffers en de enorme economische impact, deelt u de mening dat er meer moet worden gedaan om dit soort fraude tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen en hierbij de fraudehelpdesk, politie en banken te betrekken?
Vanwege het stijgende aantal slachtoffers sinds de corona crisis is mijn ministerie snel overgegaan tot voorlichting van het publiek. De meest effectieve aanpak van fraude is namelijk het voorkomen dat mensen slachtoffer worden. Mijn ministerie betrekt hierbij o.a. de politie, de banken, fraudehelpdesk en andere private organisaties. Zo publiceerde het jongerenplatform scholieren.com in samenwerking met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en mijn ministerie in augustus jl. een video gericht op jongeren met uitleg over hulpvraagfraude zodat zij ook hun (groot)ouders waarschuwen. In september startte mijn ministerie de campagne «Senioren en Veiligheid» met als doel senioren bewust te maken en handelsperspectief te bieden om slachtofferschap van o.a. hulpvraagfraude) te voorkomen. Ook onze partners zetten zich in om slachtofferschap te voorkomen.
In repressieve zin wordt deze fraudevorm serieus opgepakt door politie en het OM, bijvoorbeeld met de invoering van de internetaangifte. De aanpak van hulpvraagfraude wordt centraal opgezet en gecoördineerd. De aangiftes worden landelijk gebundeld zodat snel zicht is op de zaken die kansrijk zijn. Dit heeft inmiddels geleid tot een aantal succesvolle opsporingsonderzoeken en strafzaken8.
Daarnaast wordt door het kabinet ook ingezet op het verder versterken van het financieel rechercheren door onder meer het proces van vorderen van gegevens bij banken en andere betaaldienstverleners te automatiseren. Per 10 september jl. is de Wet en het Besluit verwijzingsportaal bankgegevens in werking getreden. Het Verwijzingsportaal bankgegevens maakt het mogelijk dat geautomatiseerd binnen 30 seconden identificerende gegevens van banken en andere betaaldienstverleners kunnen worden verkregen ten behoeve van opsporingsonderzoeken. Zo kan de politie sneller en beter financieel onderzoek doen naar mogelijke fraudeurs. Het vorderen van saldo- en transactiegegevens is een volgende stap bij financieel onderzoeken omdat het wenselijk is ook dit proces te versnellen wordt samen met de aangesloten diensten en de banken gewerkt aan het automatiseren van dit proces. Verder werken de banken nauw samen met de politie in de Electronic Crimes Taskforce (ECTF) en zetten zij zich in op de aanpak van geldezels van verschillende soorten fraude, waaronder ook deze vorm.
Wat kunnen banken doen om deze vorm van criminaliteit te voorkomen? Is het mogelijk dat er een telefoontje vanuit de bank ter controle van de overboeking naar ouderen wordt gepleegd met de vraag of zij zeker zijn van deze overboeking?
Zie antwoord vraag 6.
Welke informatie heeft de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU) over deze transacties? Welke informatie hebben zij over daders? Heeft de FIU daarnaast in de gaten om hoeveel dadergroepen gaat dit?
De Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) is op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) het enige en centrale meldpunt, waar diverse meldingsplichtige instellingen ongebruikelijke transacties dienen te melden die kunnen wijzen op witwassen en terrorisme financiering. Deze meldingen van ongebruikelijke transacties kunnen ook betrekking hebben op fraude, maar dit betreft bijvangst. Over de jaren 2016 tot en met begin september 2020 heeft de FIU in totaal bijna 4.900 meldingen van ongebruikelijke transacties van meldingsplichtige instellingen ontvangen, die mogelijk verband kunnen houden met fraude, waaronder hulpvraagfraude. Vanaf 2018 ziet de FIU een sterk toenemende trend. In 2018 ging het nog om circa 200 meldingen van ongebruikelijke transacties, in 2019 was dat aantal 1.060 en in 2020 waren er tot en met begin september bijna 3.400 meldingen. Ongebruikelijke transacties die na analyse door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard zijn, ook op voornoemd thema, ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Door de opsporing wordt op uiteenlopende wijzen gebruik gemaakt van de verdachte transacties, onder meer als sturingsinformatie, als startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van het bewijs in een strafzaak. Deze informatie kan dan ook behulpzaam zijn voor het in kaart brengen van daders en dadergroepen.
Welke mogelijkheden zijn er om slachtoffers preventief te waarschuwen? Hoe vaak is er daadwerkelijk gehandeld naar deze mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om deze nieuwe, schadelijke vorm van financiële criminaliteit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Tekort aan jeugdzorgers steeds nijpender’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan jeugdzorgers steeds nijpender»?1
Ja.
Klopt het dat de instroom in de jeugdzorg in het eerste kwartaal van 2020 is afgenomen met 30 procent? Zo ja, welke verklaringen heeft u voor deze afname?
CBS heeft onlangs een kwartaalupdate met gegevens over het eerste kwartaal 2020 met betrekking tot de arbeidsmarkt zorg en welzijn op AZW StatLine gepubliceerd en hierbij een nieuwsbericht uitgebracht waarin deze afname van 30% wordt gemeld. Echter, de in het nieuwsbericht gebruikte gegevens betreffen enkel de instroom van nieuwe medewerkers in de Jeugdzorg die voorheen buiten Zorg en Welzijn werkzaam waren en bieden daarmee geen volledig beeld van de ontwikkeling van de instroom van medewerkers in de jeugdzorg. Er is ook instroom vanuit andere branches binnen Zorg en Welzijn naar de jeugdbranche.
Daarnaast moeten ook de volgende aspecten worden meegewogen:
Rekening houdend met deze aspecten en als gekeken wordt naar de gegevens over de in- en uitstroom dan is vanaf 2015 een oplopend aantal mensen dat instroomt te zien. De instroomgegevens over de afgelopen jaren laten zien dat de instroom afneemt en dat is zorgwekkend. Maar deze afname is beduidend kleiner dan de 30% die in het nieuwsbericht van CBS wordt genoemd. De 30% heeft enkel betrekking op de instroom van medewerkers in jeugdzorg van buiten de sector Zorg en Welzijn en zonder dat is gecorrigeerd voor administratieve mobiliteit. Als gekeken wordt naar alle instroom in de branche jeugdzorg (van buiten de sector Zorg en Welzijn en van andere branches binnen Zorg en Welzijn) en daarnaast gecorrigeerd wordt voor administratieve mobiliteit, dan zien we een daling in de instroom van medewerkers in de jeugdzorg van 13% (van ca. 6.400 in Q1 2019 naar ca. 5.600 medewerkers in Q1 2020).
Onbekend is of de covid-19 pandemie een rol heeft gespeeld bij de instroom in het eerste kwartaal 2020.
VWS heeft geen gegevens over de motieven van mensen om niet te kiezen voor een baan in de jeugdzorg. Momenteel wordt in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) een onderzoek uitgevoerd naar mobiliteit in het sociaal domein. Onderzoeksvragen hierin zijn onder meer wat nieuwe werknemers motiveert om (wel of niet) in het sociaal domein te gaan werken, en welke goede voorbeelden er zijn van behoud van werknemers in het sociaal domein. Ik verwacht hiermee meer zicht te krijgen op de motieven die een rol spelen bij de keuze voor het sociaal domein. De resultaten van het onderzoek komen nog in 2020 beschikbaar. VWS gaat de uitkomsten van dit onderzoek bespreken met de veldpartijen en de Arbeidsmarkttafel Jeugd en bezien welke aanvullende acties eventueel nodig zijn gericht op het vergroten van de instroom.
Deelt u de mening, ook van de FNV, dat het verminderen van de administratieve lasten in de jeugdzorg een deel van de oplossing zou kunnen zijn om personeelsverloop- en ziekteverzuim tegen te gaan?
Ja.
Wanneer en op welke wijze voert u de unaniem door de Kamer aangenomen motie-Wörsdörfer c.s. uit waarin u opdracht krijgt bij ministeriële regeling regels te stellen met als doel het aanzienlijk verminderen van de uitvoeringskosten en het stroomlijnen van de verantwoordingseisen en administratieve processen binnen de jeugdhulpsector?2
De afspraak uit het convenant «stoppen met tijdschrijven in de jeugdzorg» is «dat VNG en VWS een project zullen starten om te komen tot een vereenvoudiging van productcodes met normen voor cliëntgebonden tijd, niet-cliëntgebonden tijd en reistijd.» Indien deze normen worden afgesproken zal dit als gevolg hebben dat bijvoorbeeld het bijhouden van een (digitale) agenda voor professionals voldoende is. Ik ben voornemens om de vereenvoudiging van de productcodes vast te leggen in een ministeriele regeling, streefdatum is 1 januari 2022.
Wat is de uitkomst van de gesprekken tussen de regering en gemeenten om lokale en regionale verantwoordingseisen zo veel mogelijk te beperken dan wel te stroomlijnen met als doel een minimale uniformiteit tussen en binnen de 42 zorgregio’s zoals verzocht in de motie van 18 november 2019?3
De uitwerking om lokale en regionale verantwoordingseisen zo veel mogelijk te beperken dan wel te stroomlijnen zit op meerdere vlakken. Zo richt de Norm van Opdrachtgeverschap van de VNG zich op zorgvuldigheidseisen bij inkoop, de verplichting tot het beperken van administratieve lasten en het gebruik van de i-standaarden. In het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» worden eisen gesteld aan de regionale samenwerking. Mijn wens om verantwoordingseisen voor de jeugdhulp op regionaal niveau te stroomlijnen, is verwerkt in dat wetsvoorstel.
Heeft u gesprekken gevoerd met branchepartijen over het verminderen van administratieve lasten van hun kant, zoals door de VVD-fractie gevraagd tijdens het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V 2020 van 18 november 2019?4 Wat waren de uitkomsten van deze gesprekken? In hoeverre monitort u de daadwerkelijke resultaten van deze gesprekken in de praktijk voor jeugdzorgmedewerkers? In hoeverre zullen nog meer van dit soort gesprekken plaatsvinden?
VWS heeft vanuit het programma Ontregel de Zorg en onder leiding van Rita Verdonk als speciaal adviseur voor de jeugdzorg, diverse gesprekken gevoerd met betrokken partijen over het verminderen van administratieve lasten en regeldruk, waaronder het stoppen met tijdschrijven. Dit heeft o.a. geresulteerd in de ondertekening van het convenant «Stoppen met tijdschrijven» door VWS, VNG, Jeugdzorg Nederland en FNV (mede namens CNV) op 11 juni 2020. Zo gaan werknemers en werkgevers in de CAO vastleggen dat er geen vermijdbaar tijdschrijven meer plaatsvindt. Gemeenten en jeugdhulpaanbieders hebben afgesproken geen vermijdbaar tijdschrijven meer op te nemen in de contracten inspannings- en output gericht. VWS, VNG, Jeugdzorg Nederland en FNV (mede namens CNV) hebben regelmatig overleg over de voortgang en monitoring van de afspraken uit het convenant.
Heeft u signalen ontvangen dat jeugdzorgmedewerkers graag meer inspraak in hun werkzaamheden willen hebben? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om de inspraak van jeugdzorgpersoneel te vergroten?
VWS is bekend met de wens van professionals om meer inspraak te hebben. Inspraak van professionals is wenselijk en helpend. Krachtige organisaties betrekken hun professionals bij het beleid van de organisatie en gaan met hen in gesprek over professionele autonomie en wat nodig is om hun vak goed te kunnen doen. Inspraak is een onderwerp dat geregeld zal moeten worden tussen werkgever en werknemer. Ik wil en kan hier niet in treden.
Het gifterrein in Krimpen aan den IJssel |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Gifterrein EMK Krimpen aan den IJssel baart Provincie grote zorgen»1 en «Nieuw leven voor het EMK- terrein»?2
Ja.
Klopt het dat er in de jaren zeventig minimaal 73.000 ton chemisch afval van het EMK-terrein (Exploitatie Maatschappij Krimpen) is verdwenen? Is er bekend hoeveel daarvan in de grond is gelopen op het voormalige terrein van EMK? Waarom is er in de jaren tachtig voor gekozen om het EMK-terrein niet te reinigen en werd er gekozen voor een IBC-maatregel (Isoleren, Beheersen en Controleren)?
Het is ons niet bekend waarop de in de publicaties genoemde 73.000 ton verdwenen chemisch afval van het bedrijf EMK is gebaseerd. Het EMK-terrein terrein heeft een lange industriële geschiedenis. Als laatste was hier de B.V. Exploitatie Maatschappij Krimpen (EMK) gevestigd. Na de sluiting van het bedrijf EMK heeft de ingestelde projectgroep EMK in november 1982 een werkbeschrijving laten opstellen voor de sanering van de boven- en ondergrondse opslag. Dit was nodig vanwege de slechte conditie waarin de onder- en bovengrondse opslag van chemische afvalstoffen op het terrein zich bevonden en ter voorkoming van verdere verontreiniging van de bodem en het grondwater.
Bij het slopen en opruimen van de bovengrondse tanks in 1984 is circa 4.000 m3 aan afvalstoffen van de locatie afgevoerd. In het saneringsonderzoek uit 1984 wordt gesproken over 350.000 m3 te saneren grond en in het raamsaneringsplan van 2016 is sprake van het afvoeren van circa 90.000 m3 verontreinigde grond ter verwerking. Op basis van deze getallen kan wel geconcludeerd worden dat grote hoeveelheden afvalstoffen in de bodem ter plaatse terecht moeten zijn gekomen.
Op basis van het saneringsonderzoek in 1984 is door het adviesbureau IWACO b.v. in opdracht van het toenmalig Openbaar Lichaam Rijnmond een saneringsonderzoek uitgevoerd, waarbij meerdere saneringsvarianten zijn afgewogen. Hierop is uiteindelijk besloten om de locatie te saneren door middel van een IBC-aanpak (Isoleren, Beheren, Controleren) met een zo sober en doelmatig mogelijke isolatie.
In de jaren tachtig kon bij bodemsaneringen, in het kader van de Interimwet Bodemsanering, de afweging worden gemaakt tussen multifunctioneel saneren, waarbij alle verontreiniging verwijderd werd of IBC. Op basis van locatie-specifieke, technische, milieuhygiënische en/of financiële omstandigheden kon afgeweken worden van multifunctioneel saneren. Dit laatste was ook het geval bij het EMK-terrein. De variant waarbij alle verontreiniging werd ontgraven en vervolgens gestort werd toen geraamd op meer dan 100 miljoen gulden. De haalbaarheid van deze IBC-saneringsvariant is nader uitgewerkt in de haalbaarheidsstudie isolatie EMK-terrein te Krimpen aan den IJssel van november 1986 opgesteld in opdracht van de Provincie Zuid-Holland Dienst Rijnmond.
Hoe beoordeelt u het feit dat 5,3 hectare staatsterrein dat tot grote diepte vol zit met allerlei soorten chemisch afval, en dat daarmee de grootste gifbelt van Nederland is, na veertig jaar nog steeds niet gesaneerd is?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is voor het EMK-terrein een IBC-sanering toegepast waarbij er bewust voor is gekozen om de milieuhygiënische risico’s en verspreidingsrisico’s ter plekke te beheersen. Het volledig multifunctioneel saneren door het verwijderen van alle verontreiniging werd niet haalbaar geacht. Dat geldt nog steeds.
Onderdeel van de IBC-sanering is de afdekking met een bijna 6 hectare grote asfaltplaat en is het terrein afgesloten van de omgeving. Het terrein heeft daarmee geen maatschappelijke waarde. Om die reden heeft de gemeente Krimpen aan den IJssel in 2012 verzocht om na te gaan of met een aanvullende, functionele hersanering het terrein alsnog geschikt gemaakt kan worden voor industrieel gebruik. Uit onderzoek is eind 2014 gebleken dat een aanvullende functionele hersanering mogelijk is. De onderzoeken zijn in opdracht van de DCMR uitgevoerd.
Om te komen tot de hersanering en herontwikkeling van het EMK-terrein hebben het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Provincie Zuid-Holland, de gemeente Krimpen aan den IJssel en het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard op 13 mei 2015 een bestuurlijke overeenkomst gesloten. Het doel van de overeenkomst is het eeuwigdurende beheer van het EMK-terrein te beëindigen en de herontwikkeling van het EMK-terrein tot bedrijfsterrein op milieuhygiënische en waterstaatkundig verantwoorde en kosteneffectieve wijze mogelijk te maken.
Kunt u aangeven welke kosten tot op heden zijn gemaakt om sterk verontreinigd grondwater vanuit het geïsoleerde gebied op te pompen en te reinigen alvorens te worden geloosd om de druk op de damwand te verminderen? Kunt u toelichten of dit aanvankelijk was voorzien? Kunt u een uitsplitsing maken welke andere vaste en variabele kosten bij deze IBC-maatregel zijn gemaakt?
Direct na afronding van de IBC-sanering is in opdracht van de provincie Zuid-Holland in mei 1991 een nazorgprogramma opgesteld. Hierin is rekening gehouden met nazorg en daarmee ook met nazorgkosten. Door een hogere grondwaterstand en als gevolg daarvan een te grote belasting van de damwanden is in 1994 een aanvullende ondiepe grondwaterbeheersing geplaatst. De nazorgkosten bedragen gemiddeld circa € 250.000 per jaar (exclusief herinvesteringen). In deze nazorgkosten zijn opgenomen:
Het instandhouden van het onttrekkingssysteem en zuivering
Inspectie en onderhoud onttrekkingssysteem en zuivering
Monitoring grondwater in peilbuizen
Terreinonderhoud
Inkoop/aanbesteding werkzaamheden nazorg
Apparaatskosten
Kunt u bevestigen dat de huidige staat van de stalen damwand langs de Sliksloot een veilige diepere ontgraving tijdens de bodemsanering belemmert? Wat zegt dit over de huidige kwaliteit van deze damwand? Wat is de staat van de damwand aan de kant van de Hollandsche IJssel?
De aannemer heeft in het najaar van 2019 ten behoeve van de uitvoering onderzoeken laten uitvoeren naar de kwaliteit van de damwanden. Uit de inspectie is gebleken dat de damwanden langs de Hollandse IJssel en Sliksloot in redelijke staat verkeren. Er zijn geen substantiële beschadigingen aangetroffen en de damwanden voldoen op dit moment aan zijn functie om de verontreiniging te isoleren en om de milieuhygiënische risico’s en de risico’s voor verspreiding weg te nemen. De damwand is in de huidige vorm niet geschikt om een diepe ontgraving mogelijk te maken. De damwand langs de Hollandsche IJssel kan middels versteviging wel geschikt gemaakt worden ten behoeve van een ontgraving van de verontreiniging.
Bestaat het risico dat er giftige stoffen kunnen weglekken als er niet wordt ingegrepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zou dit betekenen voor de omgeving aangezien dit stukje grond nabij grote rivieren ligt?
Onderdeel van de IBC-sanering is het grondwaterbeheerssysteem. Dit systeem wordt voortgezet totdat de hersanering is uitgevoerd. Zolang de huidige beheeronttrekking aan de binnenzijde van de damwand in stand wordt gehouden is er geen risico op verspreiding van de verontreiniging. Het systeem wordt conform het nazorgplan regelmatig gecontroleerd en indien nodig worden maatregelen genomen. Het toezicht op de werking van de IBC-maatregelen wordt jaarlijks gerapporteerd aan het bevoegd gezag de DCMR.
Klopt het dat het ministerie recentelijk opdracht heeft gegeven tot sanering, maar dat dit deze zomer weer is stilgelegd? Wat zijn hiervan de redenen? Spelen hoge kosten hier een rol?
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in 2012 het Ministerie, namens de Staat eigenaar van het terrein, verzocht om na te gaan of met een aanvullende, functionele hersanering het terrein alsnog geschikt gemaakt kon worden voor industrieel gebruik. Uit onderzoek is eind 2014 gebleken dat een aanvullende functionele hersanering mogelijk is waarbij het EMK-terrein weer een maatschappelijke functie krijgt. De uitgangspunten voor de hersanering en herontwikkeling zijn vastgelegd in de Bestuurlijke Overeenkomst hersanering en herontwikkeling EMK-terrein. Deze overeenkomst is op 13 mei 2015 overeengekomen met de Provincie Zuid-Holland, de gemeente Krimpen aan den IJssel en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van deze afspraken heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2018 opdracht gegeven om te komen tot hersanering en herontwikkeling van het EMK-terrein. De insteek van de hersanering is om de actieve nazorg voor de verontreiniging te beëindigen en dat het terrein geschikt wordt voor industrieterrein. De insteek van de hersanering is niet om alle verontreiniging te verwijderen. Dit is vanwege de diepte van de verontreiniging niet mogelijk. In het raamsaneringsplan van 22 januari 2016, opgesteld in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschikt door bevoegd gezag, de DCMR, op 28 april 2016 gaat uit van het verwijderen van mobiele verontreinigingen in combinatie met een isolatie variant.
De eerste fase van de hersanering en de herontwikkeling is door de aannemer in juni 2020 afgerond. Afgelopen maanden is reeds 1,6 hectare van het EMK-terrein bouwrijp gemaakt. Op dit deel van het terrein zijn geen EMK-gerelateerde verontreinigingen aangetroffen en daarmee kan dit als bouwterrein worden uitgegeven.
Tijdens de voorbereiding van de hersaneringswerkzaamheden voor de rest van het terrein is door de aannemer verificatieonderzoek uitgevoerd waarbij een aantal niet voorspelbare en onvoorziene omstandigheden naar voren zijn gekomen. In de ondergrond is meer mobiele verontreiniging op diepte aangetroffen. Deze verontreiniging bevindt zich binnen de isolatie van de IBC-variant. Verder is de civieltechnische kwaliteit van de bestaande damwanden niet voldoende om nabij de voorgenomen ontgraving op grote diepte langs de Sliksloot veilig uit te voeren. De damwand is wel van voldoende kwaliteit ten behoeve van de huidige isolatievariant. Ook speelt dat de verontreinigde grond niet kan worden afgevoerd naar de thermische reiniger. In mijn beantwoording van de vragen gesteld door het lid Von Martels (CDA) over de problemen met thermisch gereinigde grond (TGG) heb ik hier melding van gemaakt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1225). Tot slot is een complicerende factor dat in de aanwezige AVI-slakken licht verhoogde gehalten aan PFAS zijn aangetoond. De gehalten liggen onder de huidige normen voor toepassing echter de verhoogde gehalten zorgen ervoor dat het grondwater, dat opgepompt wordt ten behoeve van de isolatie variant, aanvullend gereinigd moet worden. Anders worden de lozingseisen voor PFAS overschreden. Het is te kostbaar om de AVI-slakken te verwijderen.
Dit maakt dat de uitvoering van de oorspronkelijke opzet, zoals vast gelegd in de Bestuurlijke Overeenkomst op dit moment onmogelijk en buitengewoon kostbaar. De extra kosten staan daarbij niet meer in verhouding tot de maatschappelijke opbrengsten. Voor de goede orde, ook bij de hersanering is het technisch niet mogelijk om alle verontreiniging te verwijderen. Daarom hebben de bestuurlijke partners gezamenlijk besloten tot een heroriëntatie op de uitvoering van het project.
Klopt het dat het saneren behelst dat de grond thermisch gereinigd zou gaan worden in de Eemshaven, maar dat het door de aanwezige hoeveelheid PFAS niet vervoerd mag worden? En zou die grond daar überhaupt van PFAS ontdaan kunnen worden? Hoe zou dit opgelost kunnen worden onder de huidige wetgeving? Wat zijn de alternatieven?
Naar aanleiding van het tijdelijk handelingskader PFAS is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van PFAS in de grond en in het grondwater op het EMK-terrein. Daarnaast is onderzoek gedaan naar de gehalten PFAS buiten het EMK-terrein om een indruk te krijgen van de lokale waarden.
De PFAS-gehalten in de verontreinigde grond liggen beneden de huidige (toepassing)normen. De aanwezigheid van PFAS speelt geen rol bij het niet kunnen thermisch reinigen van de grond. Wel speelt het probleem dat de thermische reinigers momenteel geen grond accepteren vanwege stagnatie in de afzet van de gereinigde grond. Hier wordt door de verschillende betrokkenen aan gewerkt.
Klopt het dat uit recentelijk technisch onderzoek is gebleken dat de grond nog meer verontreinigd is dan gedacht? Zo ja, waarom was de schaal van de vervuiling niet eerder bekend aangezien het terrein er al veertig jaar zo bij ligt en er de afgelopen jaren zeer frequent onderzoek gedaan is? Welke giftige stoffen zijn er aangetroffen en tot hoe diep zit de vervuiling?
Uit recent bodemonderzoek is gebleken dat in de ondergrond binnen de isolatie variant meer mobiele verontreiniging is aangetroffen dan bekend was op basis van eerdere bodemonderzoeken. Deze recent ontdekte vervuiling zit dieper dan de eerder aangetoonde verontreiniging. Deze wordt tegengehouden door het onderliggende klei- en veenpakket dat ook circa 2 meter dieper ligt dan bij het overige deel van het terrein. Dit betekent dat ook deze verontreiniging in horizontale en verticale richting volledig wordt geïsoleerd, beheerd en gecontroleerd. Gezien de complexiteit van bodemonderzoeken op deze locatie, waaronder de aanwezigheid van puin in de ondergrond, was het eerder niet mogelijk om alles tot in detail en tot voldoende diepte in beeld te brengen.
De verontreiniging die op het terrein is aangetoond bestaat uit een mix van diverse verontreinigingen, waaronder minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), fenolen en creosoten. De concentraties van deze stoffen in de grond zijn zeer hoog (tot tienduizenden mg/kg droge stof en pure olie en teer) en bevinden zich vanaf enkele meters diepte tot 6 à 9 meter onder het maaiveld. In het grondwater zijn de sterkste verontreinigingen tot dezelfde diepte aangetoond. De risico’s van deze verontreiniging zijn door de uitgevoerde IBC-variant richting de omgeving volledig weggenomen. Naar de diepte toe wordt de verspreiding van de mobiele component geremd door de aanwezige klei en veenlaag die een natuurlijke barrière vormt tegen verspreiding.
Hoe ziet de heroriëntatie van het saneringsproject eruit? Wat zijn de vervolgstappen? Kunt u toezeggen dat de sanering van het volledige terrein nog steeds uw ambitie is?
De heroriëntatie is gericht op het bereiken van een passende ruimtelijke functie in relatie tot de mogelijkheden voor de hersanering. Hierbij wordt rekening gehouden met de huidige omstandigheden. Ten behoeve van de heroriëntatie wordt een aantal herontwikkeling- en saneringsvarianten in beeld gebracht om een goede afweging te kunnen maken met alle partners van de Bestuurlijke Overeenkomst. Tevens wordt ook de speciale klankbordgroep, bestaande uit bewoners en belanghebbenden, bij de heroriëntatie betrokken, omdat ik het belangrijk vind dat zij op een goede manier hun inbreng kunnen leveren.
Het bericht ‘Farmalobby wil dekking tegen claims over vaccins’ |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Farmalobby wil dekking tegen claims over vaccins»?1
In het artikel bevestigt de woordvoerder van de Europese Commissie dat de regels over aansprakelijkheid niet zullen veranderen. Dat beeld deel ik. Tegelijkertijd geeft de woordvoerder aan dat het een andere vraag is of regeringen van landen farmaceutische bedrijven op de een of andere manier zullen vrijwaren van toekomstige claims. Daarmee bedoelt de woordvoerder, zo blijkt uit uitlatingen van de Commissie, dat lidstaten bijvoorbeeld onder bepaalde voorwaarden financiële compensatie kunnen bieden bij claims die zien op een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. De vermeende suggestie uit het artikel dat de Europese Commissie in de contracten een vrijstelling van de wettelijke productaansprakelijkheid voor farmaceuten zou hebben geregeld, is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat deze lobby de ware intenties van big farma blootlegt, te weten cashen op de crisis in plaats van de pandemie uit te roeien?
De farmaceutische bedrijven waarmee de Commissie in gesprek is, zijn bedrijven die erkennen dat de wereld op dit moment in een crisis verkeert. Zij tonen hun commitment door veel geld en energie te stoppen in het ontwikkelen van een veilig vaccin dat een einde zal brengen aan de pandemie. Van sommige van de vaccins tegen Covid-19 die zij ontwikkelen, zijn er hoge verwachtingen. Tegelijkertijd kent het ontwikkelen van vaccins veel onzekerheden. De farmaceutische bedrijven werken er hard aan om te voldoen aan de strenge eisen die binnen de Europese Unie gelden voor de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins, zoals ook blijkt uit het gezamenlijke persbericht dat negen grote farmaceutische bedrijven op 8 september 2020 hebben uitgebracht.3 Ik herken het beeld niet dat farmaceutische bedrijven vooral geld willen verdienen in plaats van de pandemie te willen bestrijden.
Kunt u garanderen dat de Europese regels over aansprakelijkheid van toepassing zijn en blijven op farmabedrijven die zich bezighouden met de ontwikkeling van coronavaccins?
De Europese Commissie heeft ook tijdens een bijeenkomst van de commissie voor volksgezondheid op 7 september 2020 in het Europees parlement verklaard dat alle wetgeving van de EU inzake productaansprakelijkheid volledig wordt gerespecteerd en dat de rechten van burgers onaangetast blijven.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet zijn farmabedrijven te beschermen tegen rechtszaken?
Ja. In de Geneesmiddelenrichtlijn is opgenomen dat het toekennen van een handelsvergunning niets afdoet aan de aansprakelijkheid van een fabrikant en vergunninghouder. In Nederland is dat geregeld in het Burgerlijk Wetboek; dat is onverkort van toepassing. Als een geneesmiddel wordt gebruikt in lijn met de goedgekeurde indicaties, ligt de aansprakelijkheid bij de fabrikant of vergunninghouder.
Welk precedent is er voor het vrijstellen van de farmaceutische industrie van aansprakelijkheid, zowel binnen als buiten de EU?
Een aantal jaren geleden is voor de behandeling van een Ebola patiënt Favipiravir toegediend. Dit product was op dat moment alleen in Japan geregistreerd voor de indicatie ernstige influenza en de fabrikant was toen gevrijwaard van aansprakelijkheid, omdat het product op dat moment geen registratie voor de indicatie Ebola had. Een ander geval betrof het behandelen van een Lassakoorts patiënt met Ribavirine, een product dat geregistreerd is voor de behandeling van patiënten met chronische hepatitis B. Ook in dit geval was de fabrikant gevrijwaard omdat het product niet voor de indicatie Lassakoorts was geregistreerd.
Welke afspraken zijn er in bestaande contracten met farmabedrijven met betrekking tot bescherming voor eventuele rechtszaken?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet ingegaan worden op specifiek gemaakte afspraken in die contracten.
De Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid wordt volledig gerespecteerd en blijft op het bedrijf rusten. De rechten van burgers blijven volledig onaangetast. In zoverre bieden de overeenkomsten de bedrijven dus geen bescherming voor eventuele rechtszaken.
Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van AstraZeneca bestuurder Dobber: «Dit is een unieke situatie waarin wij als bedrijf simpelweg het risico niet kunnen nemen. Wij vragen in onze contracten om vrijstelling. Voor de meeste landen is het acceptabel om deze risico's zelf te dragen, omdat dat in het nationale belang is.»?
Zie antwoord 3.
Hoeveel zou zo’n dekking de staat mogelijkerwijs kunnen kosten?
Omdat er in de Europese Unie geen sprake is van vrijstelling van productaansprakelijkheid, is een dekking daarvoor ook niet aan de orde. Eventuele zeldzame bijwerkingen van een vaccin, komen soms pas na registratie bij toepassing op grote schaal aan het licht. Vooraf is een dekking daarom moeilijk in te schatten.
Wat is uw reactie op de rechtvaardiging die lobbyorganisatie the European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA) aanhaalt met betrekking tot de extra risico’s die ontstaan met het zo snel mogelijk ontwikkelen van een vaccin?
In het statement van negen grote farmaceutische bedrijven zie ik bevestiging van het feit dat deze bedrijven alles op alles zetten om een veilig vaccin tegen COVID-19 op de markt te brengen. Het is belangrijk om te benadrukken, dat hoewel bepaalde procedures in de vaccinontwikkeling versneld / parallel uitgevoerd worden, de eventuele toelating van de vaccins tot de markt (registratie) net zo kritisch en zorgvuldig door de EMA zal worden beoordeeld.
Wat vindt u ervan dat farmabedrijven stellen dat er onvermijdelijk risico’s ontstaan bij de snelheid waarmee de vaccins tot stand komen? Hoe kan dit het geval zijn terwijl vaccins, net als in normale tijden, alle vereiste goedkeuringen moeten verkrijgen en alle gebruikelijke procedures moeten doorlopen?
We willen natuurlijk zo snel mogelijk een vaccin tegen het coronavirus, maar dit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit en veiligheid. De COVID-19 vaccins die worden ontwikkeld moeten aan de hoogste zorgvuldigheids- en veiligheidseisen voldoen. Er zijn verschillende stappen in de ontwikkeling die versneld kunnen worden door bijvoorbeeld klinische studies parallel te laten verlopen en de productie vast te starten, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 9 heb aangegeven. Ik wil nogmaals benadrukken dat bij de zoektocht naar een vaccin de snelheid nooit boven zorgvuldigheid mag gaan. COVID-19 vaccins zullen bij toelating tot de markt aan dezelfde eisen moeten voldoen als elk ander vaccin. Medicijnautoriteiten zoals de EMA en het CBG zien hier streng op toe.
Als, zoals beweerd wordt, de snelheid niet ten koste gaat van de nauwkeurigheid, en vaccinontwikkeling aan alle gebruikelijke checks en balances onderworpen wordt, wat zou dan de rechtvaardiging zijn voor een uitzonderingspositie met betrekking tot claims, waarvan wordt verwacht dat zij een gevolg zullen zijn van de snelheid van vaccinontwikkeling?
Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen heb aangegeven staan de veiligheid en werkzaamheid van een vaccin voorop. De medicijnautoriteiten zullen niet anders beoordelen dan bij andere vaccins en ook na het beoordelingsproces blijft het belangrijk de werkzaamheid en veiligheid van het vaccin te monitoren. Net als bij andere medicijnen bestaat de mogelijkheid dat na toelating onbekende of zeldzame bijwerkingen naar voren komen, die tijdens het onderzoek niet zichtbaar waren.
Vaccinproducenten maken hoge kosten om zo snel als mogelijk een vaccin beschikbaar te stellen. Er worden daarom afspraken gemaakt om een stuk van het financiële risico af te dekken voor producenten om tijdig een veilig vaccin op de markt te brengen. In de afspraken die met vaccinproducenten worden gemaakt gaat het onder andere over het vrijwaren/compenseren voor bepaalde aansprakelijkheden onder strikte condities. Deze afspraken staan helemaal los van de toelatingsprocedure.
Deelt u de mening dat de snelheid waarmee vaccins nu tot stand komen juist in het teken moet staan van werkzaamheid en veiligheid van het vaccin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, een vaccin moet ten alle tijden zo veilig mogelijk zijn. Dit is niet alleen belangrijk voor het effectief bestrijden van deze pandemie, maar is ook essentieel om het draagvlak voor vaccinaties in het algemeen hoog te houden.