Het bericht dat Defensie gedragsbeïnvloedingsmethodes ontwikkelt voor moderne oorlogsvoering |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht «Een soft maar gevaarlijk wapen: moderne oorlogsvoering richt zich op beïnvloeding van de bevolking»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een nieuwe tool voor moderne oorlogsvoering zoals gedragsbeïnvloeding (i.e. de BDM-methode) pas ingezet zou kunnen worden nadat hier een ethisch kader voor is vastgesteld?
Veel ethische vragen en humanitaire overwegingen zijn in het recht gecodificeerd, zoals in belangrijke delen van het humanitair oorlogsrecht en verschillende mensenrechtenverdragen. De toepassing van de BDM is onderwerp geweest van juridisch advies. De methode is als zodanig niet in strijd met het recht, waaronder het oorlogsrecht. Wel is van belang dat de methode wordt toegepast in overeenstemming met het toepasselijk juridisch kader voor de inzet als geheel, waaronder de mensenrechten en het oorlogsrecht.
Daarnaast gelden bij het gebruik van BDM, net als bij alle andere inzet van de krijgsmacht, de bestaande ethische kaders. Militairen worden opgeleid met de gedragscode en zij krijgen diverse lessen over ethiek en ethische dillema’s. De principes proportionaliteit en subsidiariteit zijn altijd leidend net als het humanitair oorlogsrecht. Deze kaders zijn ook steeds toegepast tijdens de pilots met BDM. In lijn met het kabinetsbeleid gaat Defensie het toepassen van gedragsinzichten de komende tijd verder vormgeven.
Wat vindt u ervan dat de BDM-methode er toe zou kunnen aanzetten burgers in conflictsituaties actief te betrekken bij het conflict en ze zodoende mogelijk te dwingen een kant te kiezen, dan wel niet doelwit te maken?
Defensie betrekt burgers niet bij een conflict op een manier die in strijd is met het humanitair oorlogsrecht. Defensie communiceert waarheidsgetrouw en transparant met burgers. Geloofwaardigheid is daarbij cruciaal, zeker in de huidige tijd waarin de hoeveelheid desinformatie alleen maar toeneemt. In moderne conflicten opereert Defensie vaak tussen de bevolking. Om de veiligheidssituatie te verbeteren moeten we een goed beeld hebben van het gedrag van mensen in hun lokale omgeving. Gedragsonderzoek zoals met BDM stelt ons in staat om de mensen in de operationele omgeving beter te begrijpen. Daardoor is een militaire commandant beter in staat om rekening te houden met de burgerbevolking. Defensie beseft daarbij terdege dat iedereen elkaar in het operatiegebied in de gaten houdt en dat er een signaalwerking van kan uitgaan als met een Westerse militair wordt gesproken. Het staat daarom iedereen vrij contact met ons te zoeken of juist te vermijden.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de manier waarop andere landen omgaan met het gebruik van de BDM-methode of vergelijkbare methodes van gedragsbeïnvloeding in oorlogsvoering?
Uit ervaringen met andere partners en ook door de verschillende pilots van de afgelopen jaren, beschikt Defensie al over een redelijk beeld van hoe andere landen omgaan met het toepassen van gedragsinzichten. Belangrijk hierbij is het besef dat het gebruik hiervan erg afhangt van de (organisatie)cultuur van het land dat dergelijke methodes gebruikt en hoe zij denken over oorzaak en oplossing van het conflict. Zo zijn er landen als Nederland die een meer geïntegreerde benadering gebruiken, terwijl andere landen een meer opponent gerichte aanpak voorstaan.
Nederland deelt onder andere met Canada de zienswijze dat de bescherming van, en de samenwerking met burgers in conflicten centraal dienen te staan (people and behavior centric). BDM past goed bij deze aanpak. Nederland loopt samen met Canada voorop in het operationaliseren van BDM in militaire operaties en inzet. Tekenend is dat andere landen tijdens de pilots bij onze krijgsmacht aankloppen om van ons te leren.
Wat is de reden dat Defensiepersoneel op grote schaal cursussen krijgt om kennis te maken met de BDM-methode, als deze methode op dit moment op de plank ligt?
Om de noodzakelijke kennis binnen de organisatie te borgen, uit te breiden en verder te professionaliseren, is het van belang dat steeds voldoende nieuwe mensen worden opgeleid. Goede opleidingen zijn noodzakelijk om BDM volledig te begrijpen en op een verantwoorde manier toe te passen. Op termijn wil Defensie de opleiding zelf ter hand nemen. Ook bij toekomstige opleidingen zal samenwerking met externe partijen belangrijk blijven om nieuwe inzichten en technieken in de BDM op te kunnen nemen of om als expert een specifieke les te verzorgen.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is voor de krijgsmacht, de politiek en de maatschappij om een debat te voeren over het gebruik van deze BDM-methode of andere, vergelijkbare, methodes?
Ja. Sinds 2014 is het kabinetsbeleid dat de departementen, waaronder Defensie investeren in het opbouwen van gedragswetenschappelijke expertise om het overheidsbeleid te verbeteren.2 Om deze kennisdeling te bevorderen is het Behavioural Insights Netwerk Nederland (BIN NL) opgericht. Dit is een samenwerkingsverband van alle ministeries voor de toepassing van gedragskennis binnen de rijksoverheid.3 BIN NL rapporteert elke twee jaar aan de Eerste en Tweede Kamer over de voortgang van de toepassing van gedragsinzichten bij de departementen. In 2017 is ook een bijdrage van Defensie opgenomen over de toepassing van gedragsinzichten in Mali. Daar heeft Defensie met hulp van BDM doelgroepgerichte communicatie voor de lokale bevolking ontwikkeld om locaties van geïmproviseerde explosieven door te geven. Waar de lokale bevolking deze locaties eerst niet meldde, gebeurde dit na invoering van dit programma wel.4
Daarnaast krijgt Nederland vanuit ons eigen veiligheidsoogpunt bezien, steeds meer te maken met tegenstanders die juist ons gedrag proberen te beïnvloeden onder andere met desinformatie via sociale media.5 Dit dwingt Defensie om naast de virtuele, ook de cognitieve aspecten van moderne conflictvoering beter te begrijpen en ook expertise en perspectieven uit de sociale wetenschappen in ons beleid te integreren.6 Uiteraard gelden daarbij steeds de juridische en ethische kaders.
Kunt u bevestigen dat deze methode op dit moment niet door de Nederlandse krijgsmacht wordt gebruikt in het buitenland?
Op dit moment wordt de methode niet in het buitenland gebruikt, omdat daar nu geen behoefte is.
Wat vindt u ervan dat de BDM-methode is aangeschaft bij het moederbedrijf van Cambridge Analytica, het bedrijf dat een zeer twijfelachtige rol heeft gespeeld bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 en het Brexit-referendum van 2016?
De gebeurtenissen rond Cambridge Analytica werden pas bekend in 2018. Defensie kocht de BDM-cursus eerder in 2017, niet bij Cambridge Analytica, maar bij SCL-Defence. Verder was de ophef rond Cambridge Analytica niet gerelateerd aan het gebruik van BDM, maar aan het overschrijden van juridische en ethische grenzen bij grootschalige data-mining, data-analyse en micro-targeting in relatie tot verkiezingen. Het gebruik van big-data maakte geen deel uit van de BDM-opleiding die Defensie kocht. Verder is BDM volgens Defensie een instrument en de ethiek van het gebruikte middel bevindt zich in de gebruiker en niet in het instrument.
Het verdringen van reguliere arbeid |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom wordt in de Participatiewetfactsheet van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen informatie gegeven over toetsing op verdringing van reguliere arbeid?1
De Factsheet Participatiewet geeft een cijfermatig beeld van de uitvoering van de Participatiewet op basis van openbare statistische gegevens van het CBS, UWV en Panteia. De toetsing op verdringing is een decentrale verantwoordelijkheid van gemeenten en daarover wordt (centraal) geen statistische informatie verzameld.
Waaruit bestaan de «overige werkplekken» precies die in de factsheet genoemd worden?
In de Statistiek Re-integratie door Gemeenten (SRG), die de basis vormt voor de beschrijving van ingezette re-integratievoorzieningen door gemeenten in de Factsheet Participatiewet, worden onder de hoofdcategorie werkplekken, alleen die werkplekken gespecificeerd met een eigen wettelijk kader en voorwaarden, zoals een proefplaatsing ten behoeve van een loonwaardebepaling, een beschutte werkplek of een participatieplaats. Onder de noemer «overige werkplekken» valt een brede schakering van andersoortige werkplekken die door gemeenten aangeboden worden in het kader van re-integratie waarbij de persoon werkt, of tegelijkertijd werkt en leert. Het kan daarbij zijn dat de persoon werkt met behoud van uitkering. Ook kan er sprake zijn van een arbeidscontract voor de persoon die nog niet is uitgestroomd naar een reguliere functie, waarbij de gemeente nog betrokken is. Voorbeelden van «overige werkplekken» zijn leerwerktrajecten, oriëntatieplaatsen, werkervaringsplaatsen, werkstages, en dergelijke.
Kunt u ervoor zorgen dat er in een volgende editie in ieder geval onderscheid wordt gemaakt tussen de tegenprestatie trajecten en de «overige werkplekken»?
De tegenprestatie is geen re-integratievoorziening en wordt derhalve niet in de SRG geregistreerd en maakt geen deel uit van de «overige werkplekken».
Hebben gemeenten altijd een toets uitgevoerd bij de participatieplaatsen (7120) en de tegenprestatie (onderdeel van de 15.130 overige werkplekken), gezien het feit dat met betrekking tot de participatieplaats en de tegenprestatie in de Participatiewet is vastgelegd dat de werkzaamheden additioneel moeten zijn en niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt? Zo nee, hoe vaak hebben gemeenten in 2019 een verdringingstoets dan wel uitgevoerd?
Uit de Participatiewet volgt dat het bij werkzaamheden in het kader van een tegenprestatie of een participatieplaats moet gaan om onbeloonde additionele werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De Participatiewet en jurisprudentie bieden kaders en houvast. Het is aan gemeenten de instrumenten binnen de kaders van de wet toe te passen. De wijze waarop gemeenten borgen dat er geen verdringing plaatsvindt, valt binnen de decentrale verantwoordelijkheid van gemeenten en wordt niet als zodanig door mij gemonitord. De verantwoordelijkheid voor de juiste uitvoering van de Participatiewet ligt bij het college van burgemeester en wethouders en de controle bij de gemeenteraad.
Welke gemeenten hebben geen verdringingstoets uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u richting deze gemeenten ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak is in 2019 verdringing geconstateerd?
Ik beschik niet over cijfers waaruit blijkt hoe vaak door gemeenten verdringing is geconstateerd en tot welke acties dit heeft geleid. Het is een verantwoordelijkheid van gemeenten om te borgen dat bij het inzetten van instrumenten in het kader van de Participatiewet geen verdringing plaatsvindt en de gemeenteraad om hierop toe te zien.
Tot welke vervolgacties heeft dit geleid?
Zie antwoord vraag 7.
Welke cijfers zijn beschikbaar over het uitvoeren van de verdringingstoets door gemeenten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke cijfers en onderzoeken zijn beschikbaar over verdringing van reguliere arbeid?
Er zijn twee uitgebreide recente grotendeels kwalitatieve onderzoeken2 over verdringing beschikbaar. In het onderzoek van CPB en SCP worden de voor de Participatiewet kenmerkende instrumenten niet afzonderlijk onderzocht op mogelijke verdringingseffecten. SEO besteedt wel expliciet aandacht aan instrumenten van de Participatiewet, zoals loonkostensubsidie en de tegenprestatie, en de omstandigheden waaronder het gebruik van deze instrumenten zou kunnen leiden tot verdringing. Dit onderzoek vindt geen verband tussen loonkostensubsidie en de tegenprestatie en verdringing.
Welke inspanningen pleegt u om verdringing van reguliere arbeid tegen te gaan?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten borgen dat bij het inzetten van instrumenten geen verdringing plaatsvindt. Naar mijn mening zijn de wettelijke kaders om verdringing te voorkomen helder en toereikend. Die moeten goed worden toegepast. Divosa heeft in 2018 op verzoek van mijn voorganger een handreiking voor gemeenten gemaakt. In deze handreiking «Verdringing voorkomen bij het bevorderen van arbeidsparticipatie» wordt voor de meest voorkomende instrumenten beschreven hoe gemeenten in hun uitvoeringsproces kunnen borgen dat verdringing wordt voorkomen. Mijn voorganger heeft via het gemeentenieuws aandacht gevraagd bij gemeenten voor deze handreiking.
Als u doelt op het bevorderen van een verdringingstoets zoals beschreven in het initiatiefvoorstel-Karabulut Wet verdringingstoets onderschrijf ik het standpunt van mijn ambtsvoorganger. Een dergelijk toets maakt dat mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt minder goed ondersteund worden doordat effectieve re-integratie instrumenten door de voorgestelde vorm van de uitvoeringstoets worden belemmerd. Door de extra bewijslast worden werkgevers ontmoedigd om moeilijk bemiddelbare mensen met ondersteuning toegang tot de arbeidsmarkt te bieden. De voorgestelde uitvoeringstoets past niet in de decentrale verantwoordelijkheid en ik vind het niet wenselijk om de beleidsvrijheid van gemeenten te beperken door dwingender regels op te leggen.
Welke inspanning pleegt u om het inzetten van de verdringingstoets te bevorderen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Directeur Astron over zijn radiotelescoop versus de windmolens: ‘Lofar zou van beschermd nationaal belang moeten zijn’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Directeur Astron over zijn radiotelescoop versus de windmolens: «Lofar zou van beschermd nationaal belang moeten zijn»» uit het Dagblad van het Noorden?1
Ja.
Bent u het eens met de uitspraak dat het beschermen van grote nationale onderzoeksinfrastructuur, zoals LOFAR, van groot belang zou moeten zijn? Zo ja, hoe uit zich dat in uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet is van mening dat grootschalige wetenschappelijke infrastructuur, zoals LOFAR, van nationaal belang is voor Nederland, omdat het randvoorwaardelijk is voor het verrichten van vernieuwend wetenschappelijk onderzoek, bijdraagt aan technologische en economische innovaties en aan maatschappelijke (en regionale) impact.
Om te zorgen dat Nederland ook in de toekomst kan blijven meedoen in de wetenschappelijke wereldtop, heeft Nederland een strategische agenda laten opstellen door de Permanente Commissie voor Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur: de Nationale Roadmap Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur.2 Via calls worden vervolgens projecten uit de agenda geselecteerd en wordt de bouw of vernieuwing mogelijk van onderzoeksfaciliteiten met een internationale uitstraling, zoals belangrijke wetenschappelijke apparatuur of op kennis gebaseerde hulpbronnen. Over de uitslag van de laatste financieringsronde heb ik u recent geïnformeerd.3 LOFAR staat op Nationale Roadmap vermeld onder de Square Kilometer Array (SKA).
De huidige bescherming is afhankelijk van regionaal beleid en vergunningverlening, er is geen specifiek nationaal beschermingsbeleid. In de Nationale Omgevingsvisie wordt grootschalige wetenschappelijke infrastructuur als Nationaal Belang opgenomen. Als een nationaal belang in het geding komt, zal het Rijk in eerste instantie zoveel mogelijk in goed overleg met medeoverheden zoeken naar oplossingen. Op grond van dit nationale belang kan het Rijk ook nadere maatregelen nemen in het Omgevingsbeleid om het nationale belang indien nodig te beschermen.
Bent u bekend met de effecten van 5G voor de Westerbork Synthese Radiotelescoop (WSRT)?
Op dit moment doet ASTRON onderzoek naar mogelijke effecten voor de Westerbork Synthese Radiotelescoop (WSRT). De resultaten van dat onderzoek worden nog verwacht. Er kan overigens niet worden gesproken van effecten van 5G in het algemeen op de WSRT. Waar op gedoeld wordt zijn de potentiële effecten van een aantal geveilde vergunningen in de 700 MHz band. Die band wordt gezien als een potentiële 5G band. Bij de veiling van deze vergunningen zijn maatregelen getroffen die bescherming bieden aan de WSRT. Die bescherming bestaat eruit dat er aan een aantal vergunningen in de 700 MHz band4 een voorschrift is verbonden, namelijk dat geen storing mag worden veroorzaakt in de waarnemingen van de WSRT. Dat heeft concreet vorm gekregen in een beschermingszone van 10 km rond de radiotelescopen.
Hoe kijkt u in dat perspectief aan tegen het belang voor Nederland om Astron als ’s werelds grootste radiotelescoop te laten functioneren? Bent u bekend met de oplossingen die Astron hiervoor ziet? Hoe kijkt u daar zelf naar?
U verwijst naar het voorstel van ASTRON om de WSRT om te vormen tot een faciliteit die verbonden wordt met ’s werelds grootste radiotelescoop, de Square Kilometre Array (SKA) in Zuid-Afrika en Australië. De start van de bouw van deze telescoop is voorzien in 2021. Nederland is als een van de eerste landen bij dit project betrokken en draagt hier ook aan bij met € 30 miljoen uit regeerakkoordmiddelen en € 9 miljoen via ASTRON.
ASTRON heeft bij de Staatssecretaris van EZK inderdaad het voornemen tot een strategisch programma kenbaar gemaakt. ASTRON ziet dit tevens als oplossing voor de door haar veronderstelde negatieve effecten van de uitrol van 5G voor de WSRT. Die negatieve effecten voorzien wij niet (zie het antwoord op vraag 5). Wij zijn uiteraard benieuwd hoe ASTRON nu en in de toekomst kan en wil bijdragen aan de kennis- en innovatieambities van Nederland. Daarover horen wij graag van ASTRON toelichting.
Bent u bereid in gesprek te gaan hoe Astron en hun meetonderzoeken behouden kunnen blijven? Indien ja, zou de Kamer op de hoogte kunnen worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap Telecom heeft op basis van internationaal gehanteerde en op de specifieke Nederlandse situatie toegespitste rekenmodellen een beschermingszone bepaald van 10 kilometer rond de radiotelescopen in Westerbork. Daarmee wordt voorkomen dat de radioastronomische waarnemingen gehinderd worden. Wij hebben geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en het advies van de toezichthouder Agentschap Telecom. Tussen ASTRON, het Ministerie van OCW en het Ministerie van EZK is afgesproken dat het Ministerie van EZK na de veiling een technisch overleg zal faciliteren tussen ASTRON en de betreffende vergunninghouders om te bespreken hoe een zorgvuldige ingebruikname van de frequenties in de buurt van de radiotelescoop te Westerbork kan plaatsvinden. Nu de veiling is afgerond zal dit overleg op zo kort mogelijke termijn worden georganiseerd. De toezichthouder, Agentschap Telecom, zal vervolgens actief meekijken hoe vergunninghouders de maatregelen naleven.
Zoals in antwoord op vraag 4 staan wij open voor een nader gesprek over het nieuwe strategische programma van ASTRON. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Wij zullen uw Kamer informeren over de uitkomsten van beide gesprekken.
Het bericht over een grote Duitse zaak van kindermisbruik |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kindermisbruikzaak Duitsland steeds groter, duizenden verdachten in beeld»?1
Ja.
Zijn er Nederlandse verdachten in deze zaak? Zo ja, om hoeveel verdachten gaat het en wat is de aard van de verdenkingen?
Nederland heeft een goede samenwerking met Duitsland op het gebied van de bestrijding van online seksueel kindermisbruik. Het is niet bekend of er in de kindermisbruikzaak in Duitsland ook Nederlandse verdachten zijn betrokken. Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie hebben over deze zaak geen signalen ontvangen van de Duitse autoriteiten. Wanneer er Nederlandse verdachten zijn in deze zaak zullen OM en politie door de Duitse autoriteiten hiervan op de hoogte worden gebracht.
Zijn de Nederlandse justitiële autoriteiten betrokken bij het onderzoek naar deze kindermisbruikzaak? Zo ja, op welke wijze?
Nee.
Wat doet Nederland in internationaal verband aan de opsporing en vervolging van internationale netwerken van kindermisbruikers?
Vanuit het team bestrijding kinderporno en kindersekstoerisme van de politie wordt voortdurend onderzoek gedaan naar internationale netwerken die zich bezighouden met de verspreiding en vervaardiging van kinderpornografisch materiaal. Een onderdeel daarvan is de monitoring van de kinderpornoforums die actief zijn op het zogenaamde darkweb. Hierbij wordt intensief samengewerkt met buitenlandse politiediensten (waaronder Duitsland), Interpol en Europol.
Daarnaast worden Flexibele Liaisons ingezet voor een soepeler en meer voortvarende internationale informatie-uitwisseling, het beter initiëren van lokale onderzoeken en meer lokale aandacht en bewustwording voor de aanpak van seksueel kindermisbruik. In aanvulling daarop is vanaf november 2019 een strategische flexibele Liaison Officer kindersekstoerisme binnen de politie aangesteld om de bestrijding van seksueel kindermisbruik, onder andere middels versteviging van de internationale (politie)samenwerking, te bevorderen.
Waar mogelijk agendeer ik de aanpak van online seksueel kindermisbruik in Europa. Op 9 juni jl. heb ik deelgenomen aan een webinar van het Europees parlement en de Europese Commissie over de bestrijding van seksueel kindermisbruik. In mijn toespraak heb ik de Nederlandse publiek-private samenwerking voor een schoon en veilig internet toegelicht en heb ik de oproep gedaan om onze krachten in de EU te bundelen in de strijd tegen online seksueel kindermisbruik. Tijdens de informele JBZ-Raad van 7 juli jl. heb het belang van een preventieve aanpak en publiek-private samenwerking benadrukt naast de strafrechtelijke aanpak.
Twijfels bij het gebruik van een bepaald risicotaxatie-instrument bij de reclassering vanwege het gevaar op etnisch profileren |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de algoritmes die de reclassering gebruikt mogelijk voor etnisch profileren zorgen?1
Ja.
Is of wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid dan wel de reclassering zelf getoetst of het in het aangehaalde artikel algoritme indirect tot etnisch profileren kan leiden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog grondig te toetsen?
Bij de ontwikkeling van de Nederlandse versie van het betreffende instrument, de OxRec (Oxford Risc of Recidivism Tool) in 2017, heeft de reclassering vanaf het begin als randvoorwaarde gesteld dat er in het instrument geen aspecten vastgelegd worden ten aanzien van etniciteit. Daarom wordt in de Nederlandse versie ook niet gevraagd naar de migratie-achtergrond van de verdachte, waar dat in de Engelse versie wel het geval is.
In het aangehaalde artikel wordt gesteld dat het opnemen van de buurtscore indirect kan leiden tot etnische profilering. Door de buurtscore in de OxRec op te nemen wordt niet op basis van ras, etniciteit, religie of afkomst geselecteerd maar op basis van de sociaal economische status van de verdachte. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dit namelijk van invloed te zijn op het recidiverisico.
Hoe groot is het belang van het algoritme in het geheel van instrumenten waarmee de reclassering een inschatting van het recidiverisico maakt? Wordt dit algoritme bijvoorbeeld helemaal aan het einde van de risico-inschatting gebruikt ter verificatie van de taxatie die de reclasseringsmedewerker zelf al had gemaakt of vormt het algoritme juist een integraal onderdeel van de uiteindelijke risicotaxatie?
De OxRec is een integraal onderdeel van het werk van de reclasseringswerker. Het ondersteunt de reclasseringswerker bij het inschatten van de kans op recidive en het opstellen van het reclasseringsadvies. Het is ontworpen als hulpmiddel hierbij zodat de reclasseringswerker niets over het hoofd ziet en zijn eigen beoordeling kritisch bekijkt.
Klopt het dat het algoritme dat door de reclassering gebruikt wordt, gebruik maakt van informatie over de postcode waar iemand woont, de criminaliteitscijfers in die buurt en het percentage bijstandsuitkeringen? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Voor alle factoren die in de OxRec worden gemeten geldt dat deze zijn gevalideerd aan de hand van data van Nederlandse en Zweedse justitiabelen. Er is dus onderzocht of deze factoren inderdaad bijdragen aan het inschatten van de kans op recidive. In het instrument wordt inderdaad de postcode van de justitiabele ingevuld. Op basis van sociaal economische gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek geeft de OxRec een buurtscore. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt namelijk dat dit de voorspellende waarde van het instrument verhoogt. Met andere woorden, het levert een betrouwbaarder inschatting van het recidiverisico op. Verder kan de score ook uitgezet worden voor cliënten zonder vaste woon- of verblijfplaats of als zij in detentie verblijven. De reclassering heeft de buurtscore opgenomen in het instrument om de justitiabele ook op dit punt gericht te kunnen ondersteunen en begeleiden om zo het recidiverisico te verminderen.
In hoeverre heeft de reclassering zelf inzicht in de broncode van het algoritme en dus in de werking van het algoritme? Kan zij zelf zien op welke onderdelen iemand hoog scoort of produceert het algoritme slechts één uitkomst, bijvoorbeeld: hoog risico, middelmatig risico, laag risico?
De reclassering heeft inzicht in het algoritme dat wordt gebruikt in de OxRec en de wijze waarop dit tot stand is gekomen. De ontwikkelaars zijn bij het ontwikkelen van de OxRec namelijk transparant te werk gegaan. Hierdoor is duidelijk welke stappen genomen zijn in de ontwikkeling en validatie van het model. Zo is vooraf een protocol van onderzoek ingediend en wordt achteraf verantwoord in welke mate hier al dan niet van afgeweken is. Artikelen zijn peer reviewed en open access gepubliceerd zodat ze toegankelijk zijn voor iedereen om te lezen. Daarmee is inzichtelijk welke risicofactoren zijn gekozen en welke statistische modellen zijn gebruikt om de uitkomst te berekenen.
Bij het gebruik van de OxRec is de uitkomst niet een hoge of lage risicocategorie. Het model maakt een inschatting van de kans op recidive waarbij een waarschijnlijkheidsscore uitgedrukt in percentages gegeven wordt. Dit wordt weergegeven voor zowel algemene recidive als geweldsrecidive binnen 1 en 2 jaar.2 Het is daarmee genuanceerd, transparant en inzichtelijk voor de reclasseringswerker.
Klopt het dat de foutmarges in de berekeningen van het algoritme aanzienlijk zijn? Zo ja, acht u dit wenselijk gezien de gevolgen die dit kan hebben voor een verdachte? Zo nee, kunt u aantonen wat de foutmarges zijn van OxRec?
Een risicotaxatie is een inschatting waarbij men kenmerken van een individu afzet tegen een groepsgemiddelde van een groep personen met vergelijkbare kenmerken. Het recidiverisico inschatten als laag betekent dus niet dat iemand zeker niet zal recidiveren en het inschatten van het risico als hoog betekent niet dat recidive bij een individu met zekerheid vast te stellen is. In die zin is bij het gebruik van risicotaxatie-instrumenten dus altijd sprake van een onzekerheidsmarge. Het is zaak dat die marge zo klein mogelijk is, maar het voorspellen van menselijk gedrag, in dit geval recidive, is zeer complex.
Er is wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar hoe goed de OxRec de kans op recidive inschat.3 Dit onderzoek toont aan dat de nauwkeurigheid van het instrument binnen het bereik valt dat je mag verwachten van risicotaxatie-instrumenten. Er bestaan meerdere risicotaxatie-instrumenten waarmee een inschatting van de kans op recidive wordt gemaakt. De voorspellende waarde van de OxRec doet niet onder voor die van andere instrumenten.
De mogelijke contradictie tussen uitspraken van de minister van I&W en een stelling van Corendon over het reisadvies ‘code oranje’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de stelling van Corendon dat Nederlandse ziektekostenverzekeringen medische kosten in het buitenland dekken «tot een maximum van het tarief in Nederland, ook als een behandeling verband houdt met het coronavirus, ongeacht het geldende reisadvies»?1 Zo ja, klopt deze stelling?
De stelling van Corendon is mij bekend. Een oranje reisadvies voor een gebied betekent dat niet-noodzakelijke reizen naar dat gebied worden afgeraden. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf om de afweging te maken of een reis noodzakelijk is of niet. Doorgaans vergoedt de zorgverzekeraar zorgkosten in het buitenland tot aan het Nederlandse tarief. De reisverzekeraar kan, afhankelijk van de polisvoorwaarden, (een deel van de) eventuele aanvullende zorgkosten vergoeden. Een oranje (of rood) reisadvies kan echter gevolgen hebben voor de dekking van de (reis)verzekering van de reiziger. Aangezien iedere verzekeraar eigen voorwaarden kent, is het voor reizigers belangrijk om zich hieromtrent vooraf goed te informeren bij de verzekeraar.
Hoe moeten we deze stelling van Corendon duiden in verhouding tot uw uitspraken tijdens het vragenuurtje van 30 juni 2020, toen u in antwoord op een vraag van het lid Van Raan (Partij voor de Dieren) over een ontmoedigingscampagne voor vliegreizen zei: «(...) volgens mij is de belangrijkste ontmoediging dat het reisadvies oranje is voor een groot deel van de landen, want dat betekent namelijk ook – en dat hebben we nog even nagetrokken bij het Verbond van Verzekeraars – dat je dan als je een ziekte oploopt of wat dan ook, dat je dan niet verzekerd bent (...)»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wie heeft er gelijk in deze kwestie: de Minister of Corendon? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Corendon de volksgezondheidsrisico’s bagatelliseert met opmerkingen als «De medische voorzieningen die door de Turkse overheid worden verzorgd, staan goed aangeschreven terwijl de kosten betrekkelijk laag zijn; om die reden gaan er jaarlijks ruim een miljoen buitenlanders speciaal naar Turkije voor medische behandelingen»?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de Staat van het Consulaire, beslist het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de hand van verschillende criteria of een reisadvies, dat vanwege de COVID-19 pandemie op oranje is gezet, kan worden afgeschaald. Bij deze beslissing wordt o.a. gekeken naar de gezondheidssituatie in het land. Het advies van het RIVM over die gezondheidssituatie, o.a. gebaseerd op informatie van het ECDC, is daarbij doorslaggevend. Naast de gezondheidssituatie in het land, wordt ook gekeken of het betreffende land open is voor Nederlandse reizigers en of er quarantainemaatregelen gelden voor Nederlandse reizigers. Op dit moment zijn er geen landen buiten Europa die aan alle criteria, zoals benoemd in de Staat van het Consulaire, voldoen.
Wat vindt u ervan dat Corendon het reisadvies voor Turkije (code oranje) bagatelliseert met opmerkingen als: «... Dit advies lijkt niet specifiek gebaseerd op de gezondheidssituatie in de Turkse badplaatsen; het lijkt eerder het gevolg van het beleid om voor alle landen buiten Europa – met uitzondering van de Caribische landen binnen ons eigen koninkrijk – vooralsnog het reisadvies op oranje te houden ...»?4
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de verschillen uiteenzetten voor reizigers die een enkele reis maken vanuit een gebied met code oranje naar Nederland en reizigers die retour reizen tussen Nederland en een land met code oranje, meer specifiek gericht op veiligheidsmaatregelen, preventie en verzekeringen?
Voor reizigers die naar Nederland komen vanuit een land waarvan het reisadvies vanwege gezondheidsredenen de kleurcode oranje of rood heeft, geldt bij aankomst in Nederland een dringend advies tot 14 dagen thuisquarantaine. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 12 juni5 geldt voor passagiers van alle inkomende en uitgaande vluchten dat zij een verklaring moeten invullen met vragen over gezondheidsklachten die passen bij COVID-19. Het maakt hierbij niet uit of het gaat om een inwoner van Nederland die terugkeert van een reis in dat land of niet. De omstandigheid dat iemand in het betreffende land verbleef, is doorslaggevend.
Erkent u dat het aantal vliegreizen dat inmiddels weer wordt georganiseerd naar bestemmingen met code oranje, voorbij lijkt te gaan aan het strikt noodzakelijke karakter dat het uitgangspunt moet zijn bij reizen naar bestemmingen met code oranje?5, 6 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in eerdere correspondentie met uw Kamer8, kan ik geen uitspraken doen over de motivaties van de reizigers op deze vluchten. Bovendien blijft de afweging om af te reizen naar een land of gebied waarvoor het reisadvies oranje is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf.
Kent u de recente reclames van vliegtuigmaatschappijen, inclusief aanbiedingen voor ploftickets?7
Ja.
Erkent u dat de luchtvaart een versnellende rol gespeeld heeft in het verspreiden van het coronavirus over de wereld? Zo nee, waarom niet?
Plekken waar veel mensen zich tegelijkertijd bevinden kunnen een verhoogd risico op COVID-19-besmettingen met zich meebrengen. Om die reden zijn ook de versoepelingen voor de luchtvaart pas vrijgegeven op het moment dat dit verantwoord werd geacht. Luchtvaartmaatschappijen en luchthavens nemen ook mitigerende maatregelen om de kans op verspreiding van Covid-19 zoveel mogelijk te beperken, zoals toegelicht in bij brief van 12 juni10. Een recent voorbeeld is de mondkapjesplicht die is ingevoerd op luchthaven Schiphol. Ook aan boord worden passagiers conform de internationale richtlijnen verplicht een niet-medisch mondkapje te dragen. Bovendien beschikken vliegtuigen over een uniek ventilatiesysteem, worden passagiers indien mogelijk verspreid in het vliegtuig en worden de catering en bewegingen in de cabine geminimaliseerd.
Erkent u dat de luchtvaartsector zelf de volksgezondheid niet op 1 plaatst, maar kiest voor het zo snel mogelijk aanwakkeren van de vraag naar vliegtickets? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kent u de campagne van de rijksoverheid, waarbij met posters op haltes van het openbaar vervoer werd opgeroepen om alleen noodzakelijke reizen te maken?
Ja, hier ben ik bekend mee.
Bent u ertoe bereid om alsnog een actieve ontmoedigingscampagne op te starten voor vliegreizen in het algemeen en risicobestemmingen in het bijzonder, vergelijkbaar met de ontmoedigingscampagne die werd opgericht voor het openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Het reizen naar risicobestemmingen wordt reeds ontmoedigd door het oranje reisadvies voor deze gebieden. Dit reisadvies wordt op verschillende manieren onder de aandacht gebracht, o.a. door publiekscampagnes via verschillende media. Daarnaast vindt men de laatste stand van zaken op www.rijksoverheid.nl/coronavirus -covid-19. Het actief ontmoedigen van vliegreizen in het algemeen acht ik niet nodig.
De projecten 'Heft in Eigen Hand' en 'Eigen Initiatief' |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat meerdere bewoners in het aardbevingsgebied die in 2016 zijn gestart met de projecten «Heft in Eigen Hand» en «Eigen Initiatief», waarbij zij zelf de regie zouden hebben om hun huis veilig te maken, vastlopen vanwege verschillende oorzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het programma Heft in Eigen Hand/Eigen Initiatief (hierna: Heft/EI) stelt de NCG bewoners in de gelegenheid als particulier opdrachtgever de versterkingsmaatregelen en eventuele andere verbouwingen aan hun huis of gebouw zelf uit te laten voeren. Daarmee hebben zij zelf de regie over de versterking. De bewoner kiest zelf de aannemer en wordt gedurende het traject geadviseerd door een bouwbegeleider vanuit de NCG. Tijdens het proces wordt in bouwteamverband gewerkt. In zo’n bouwteam zit naast de aannemer en de bouwbegeleider ook een constructeur.
Het programma kent een aantal complexe projecten met hele specifieke vraagstukken. Binnen de kaders en mogelijkheden van het programma wordt intensief gewerkt aan een uitkomst die voor de bewoner passend is. Het uitgangspunt is altijd een veilige woning. Een sloop-nieuwbouwsituatie of vertrek naar een ander adres is daarbij in sommige situaties mogelijk.
Er wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de wensen en behoeften van de bewoners. In de meeste gevallen lukt het om hier overeenstemming over te bereiken. Bij de adressen waar dat niet direct lukt, wordt bekeken hoe tot een oplossing kan worden gekomen. Het klopt dat er met een aantal bewoners nog gesprekken lopen. Het beeld dat er adressen zijn waar de versterking vastloopt herken ik niet.
Kunt u in een overzicht weergeven wat de stand van zaken is van de deelnemers in deze projecten? In welk stadium bevinden zij zich? Hoeveel mensen wonen inmiddels in een veilig huis? Hoeveel mensen zitten momenteel in een andere woning, omdat hun huis nu wordt versterkt? Hoeveel mensen zijn vastgelopen? Om welke redenen?
In het programma Heft/EI zitten 272 adressen. Deze adressen hebben op vijf adressen na een opname en beoordeling gehad. Op dit moment is voor 26 adressen het hele proces afgerond, wat betekent dat de bewoners van die adressen inmiddels een woning op norm hebben. Voor 62 adressen is reeds tijdelijke huisvesting geregeld. Deze adressen zijn in uitvoering. De overige adressen zijn in overleg met de bewoner in voorbereiding op uitvoering.
Welke regels en instructies hebben bouwbegeleiders, architecten en constructeurs meegekregen bij aanvang van deze projecten? Hoe vaak zijn die veranderd in de afgelopen jaren? Hoe komt het dat bewoners steeds te maken krijgen met verschillende regels? Waarom zijn de kaders en regels niet helder en transparant en worden deze niet met de bewoners op papier gedeeld?
De bouwbegeleiders, architecten en constructeurs werken volgens de kaders versterken. Deze kaders zijn van toepassing op de hele versterkingsopgave. Daarnaast heeft Heft/EI nog een aantal specifieke kaders die voortvloeien uit toezeggingen aan de bewoners hierover bij de start van het programma. Dit ziet bijvoorbeeld op de te hanteren NPR.
De overgang van de versterkingsopgave van de private organisatie CVW naar de publieke NCG heeft ertoe geleid dat een aantal aanpassingen in het administratieve proces zijn doorgevoerd, aangezien de publieke organisatie aan andere regels en processen is gehouden dan een private partij. Dat heeft begin dit jaar in ca. 15 à 20 dossiers tot vertraging geleid. Waar die vertraging voor bewoners tot budgettaire problemen dreigde, is gewerkt met voorschotten en garantstellingen door de NCG. Inmiddels is het publieke proces ingeregeld. Tijdens de overgang zijn de inhoudelijke kaders niet aangepast.
Welke achtergrond hebben bouwbegeleiders? Zijn allen in het bezit van voldoende kennis om bewoners goed bij te staan? Zijn zij onafhankelijk? Voor wie zouden zij zich moeten inzetten? Voor de bewoners of de veroorzakers/betalende partij? Kunt u uitleggen waarom bewoners het gevoel krijgen dat sommige aannemers en bouwbegeleiders elkaar goed kennen? Waarom lijkt het soms dat er onderlinge afspraken worden gemaakt?
De bouwbegeleiders hebben een bouwkundige opleiding en veel praktijkervaring met het begeleiden van particuliere bewoners in bouwprojecten. Door hun ervaring kennen zij de bouwwereld in het Noorden goed. De opdracht van de bouwbegeleiders is de deelnemende bewoners bij te staan, inhoudelijk te adviseren en in de uitvoering te begeleiden. Daarnaast is hun opdracht de kaders versterken adequaat toe te passen.
De bouwbegeleiders zijn sinds 1 januari jl. contractueel verbonden met de NCG. Voor die tijd waren zij contractueel verbonden met de NAM. Sinds de start van het programma in 2017 worden de bouwbegeleiders functioneel door de NCG aangestuurd. De bouwbegeleiders hebben geen zakelijke verbindingen met betrokken marktpartijen in het project. De bouwbegeleider is er voor de bewoner.
Begrijpt u dat bewoners het vertrouwen kwijt raken wanneer bouwbegeleiders of de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) dingen zeggen als «Dit is het voorstel: Take it or leave it», «Jullie zijn te persoonlijk betrokken, gelukkig vliegen wij het rationeel aan», «Regel maar vast een extra ton bij de bank, je krijgt tenslotte een nieuw huis» of «Als je geen eigen bijdrage van een ton levert, krijg je een kleiner huis»?
Het is de taak van de bouwbegeleider om bewoners de kaders die bij Heft/EI van toepassing zijn goed uit te leggen, en daarbij aan te geven waar mogelijkheden liggen en ook wat niet mogelijk is. Uiteraard met begrip voor de situatie en standpunt van de bewoner. Ik herken de geciteerde uitspraken en toonzetting daarvan dan ook niet als de manier waarop de NCG en bouwbegeleiders bewoners tegemoet treden.
Wel kan ik mij goed voorstellen dat het voor bewoners teleurstellend is als blijkt dat hun wensen niet zijn in te passen binnen de kaders versterken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, wordt in die gevallen bekeken hoe tot een oplossing kan worden gekomen.
Hoeveel bouwbegeleiders zijn er die geen contractverlenging krijgen omdat zij niet bereid zijn mee te werken aan het uitwringen van bouwbudgetten? Hoeveel van deze bouwbegeleiders hebben aangegeven dat zij het gevoel hebben gedupeerden in de steek te laten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn op dit moment tien bouwbegeleiders werkzaam in het programma Heft/EI. Eén van hen neemt binnenkort afscheid van de NCG om redenen die losstaan van het project. De in uw vraag besloten suggestie dat sprake zou zijn van het «uitwringen van bouwbudgetten» herken ik niet.
Deelt u de mening dat alle gedupeerden recht hebben om terug te krijgen wat ze hadden? Wat vindt u ervan dat mensen het gevoel hebben dat naarmate de jaren vorderen, zij steeds minder krijgen? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat mensen ook krijgen wat ze hadden?
Eén van de uitgangspunten bij Heft/EI is dat bewoners terugkrijgen wat ze hadden. Dit uitgangspunt is en blijft ongewijzigd. Ik hecht daar waarde aan.
Hoe loopt het proces van de berekening van de bouwkosten? Waarop worden de kosten gebaseerd? Wie maakt die berekening? Wordt er door verschillende aannemers een berekening gemaakt, dus is er sprake van marktwerking? Klopt het dat de aannemer die de versterkingskosten berekent, ook automatisch de opdracht gegund krijgt? Kunt u uw antwoord toe lichten?
De bewoner kiest binnen Heft/EI zelf de aannemer. De bouwbegeleider adviseert daarin. Nadat een aannemer is gekozen, wordt in een bouwteamverband gewerkt. In het bouwteam zit ook een constructeur die de versterkingsmaatregelen heeft bepaald conform de NPR. De gekozen aannemer stelt een uitgebreide, open begroting op. Die begroting wordt in eerste instantie door de bouwbegeleider getoetst. De NCG toetst de begroting op juistheid en marktconformiteit. Als de begroting akkoord is bevonden, kan de gekozen aannemer het werk uitvoeren.
Wat gebeurt er met de kosten die inmiddels steeds hoger worden, simpelweg omdat de berekening van een tijd geleden is en alles duurder is geworden?
Budgetberekeningen die al enige tijd geleden zijn gemaakt worden geïndexeerd. Hierin zit geen risico voor de bewoner.
Klopt het dat mensen vanuit de NCG opdracht krijgen hun verhaal niet te delen? Dus dat zij hun verhaal geheim moeten houden? Waarom is dat?
De NCG werkt niet met geheimhoudingsverklaringen. Het staat deelnemende bewoners vrij om hun verhaal te doen.
Klopt het dat de NCG opdracht heeft gekregen van het ministerie om heel scherp te calculeren? En dat bijgebouwen niet mogen worden versterkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de versterkingsopgave worden reële en marktconforme budgetten vastgesteld, waarbij ook ruimte is voor onvoorziene posten. De wijze van calculatie en beoordeling is niet gewijzigd. Uit een interne toetsing door de NCG blijkt dat gedurende de laatste jaren werkenderweg kleine interpretatieverschillen zijn ontstaan bij toepassing van de kaders door de bouwbegeleiders. Door de kaders en uitgangspunten voor Heft/EI nogmaals vast te stellen, borgt de NCG dat deze kaders intern en extern uniform worden toegepast.
Vrijstaande schuren zonder agrarische bestemming worden niet automatisch meegenomen in de versterkingsoperatie. Omdat dit in de vigerende kaders van Heft/EI voorheen niet helder was vastgelegd, heeft de NCG in 2018 ingestemd met een expliciet verzoek van deelnemers om een vrijstaande schuur wel mee te nemen.
Klopt het dat het budget voor deelnemers van deze projecten voor het betrekken van een tijdelijke woonruimte, meer dan gehalveerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 juli jl. geldt een uniforme regeling tijdelijke huisvesting. Voorheen gold bij Heft/EI een werkafspraak dat bewoners zelf tijdelijke huisvesting dienden te regelen. De werkelijke kosten hiervan werden dan op declaratiebasis vergoed, tot een maximum van € 750,– per week.
De huidige uniforme regeling is opgesteld voor alle bewoners die in de versterkingsopgave te maken krijgen met tijdelijke huisvesting en dit zelf regelen. Deze nieuwe regeling werkt met een lumpsum vergoeding van € 1.400,– per maand, ongeacht of deze kosten zijn gemaakt. Maatwerk voor specifieke omstandigheden blijft mogelijk. In de nieuwe situatie blijft voor bewoners die deelnemen aan het programma Heft/EI gelden dat zij zelf tijdelijke huisvesting organiseren. Lukt hen dat niet, dan kunnen zij in de nieuwe regeling gebruikmaken van speciaal gebouwde wisselwoningen. Eerder gedane toezeggingen binnen Heft/EI worden gestand gedaan.
Wat gebeurt er met een project als de aannemer failliet gaat? Hoe worden gedupeerden dan verder geholpen?
Als een aannemer failliet gaat, heeft de NCG de taak en verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk afspraken te maken met een vervangende aannemer die het project vervolgens conform de gemaakte afspraken afrondt. Eventuele financiële risico’s zijn niet voor de bewoner.
Is er een verzekering die ervoor zorgt dat een woning altijd afgebouwd wordt, zodat men niet tussen wal en schip raakt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te zorgen dat dergelijke regeling er wel komt?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat het enige eigen initiatief dat bewoners hebben, het zoeken naar een wisselwoning is omdat zij geen gebruik mogen maken van speciaal gebouwde (leegstaande) wisselwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan het programma Heft/EI zijn op meerdere onderdelen van de versterkingsopgave aan zet. Zie de antwoorden op de vragen 8 en 12.
Waar kunnen deelnemers van Heft in Eigen Hand en Eigen Initiatief hun klachten kwijt? Wanneer zij nergens terecht kunnen, bent u bereid dat te initiëren?
Het programma Heft/EI is gebaseerd op een intensieve relatie tussen de bewoner en de bouwbegeleider. Bewoners die onvoldoende gehoor krijgen bij de bouwbegeleider, kunnen contact opnemen met de programmaleider Heft/EI. De programmaleider nodigt de betreffende bewoners dan uit voor een gesprek om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Bewoners kunnen daarnaast altijd met hun klacht terecht bij de Onafhankelijke Raadsman.
Bent u bereid met de bewoners en betrokken instanties in gesprek te gaan en deze zomer te zorgen dat er een oplossing komt?
Om uitvoering te geven aan de motie-Beckerman c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 776) is de NCG in gesprek met deelnemers van Heft/EI, om te kijken waar knelpunten zijn en wat eventueel nodig is voor een passende oplossing. Vanuit mijn ministerie wordt op ambtelijk niveau bij dit gesprek aangesloten. Ik informeer uw Kamer zo snel mogelijk over de uitvoering van deze motie.
Niet-essentiële reizen naar risicogebieden tijdens de coronacrisis |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u uiteenzetten voor welke landen op het moment van beantwoording een inreisverbod geldt en waarop de keuze om hiervoor een inreisverbod te blijven hanteren is gebaseerd?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer1 geldt op dit moment een inreisverbod voor niet-essentiële reizen vanuit alle derde landen naar alle EU- en Schengenlanden en het VK2, behalve voor die landen waarvoor dit verbod per 1 juli jl. is opgeheven. Het inreisverbod voor niet-essentiële reizen is opgeheven voor: Algerije, Australië, Canada, Georgië, Japan, Montenegro, Marokko, Nieuw Zeeland, Rwanda, Servië, Zuid-Korea, Thailand, Tunesië, Uruguay en China. Voor China geldt specifiek een reciprociteitsvereiste. Dit betekent dat het inreisverbod voor China enkel wordt opgeheven op het moment dat EU burgers weer in China worden toegelaten. Het verbod voor niet-essentiële reizen is in Europees verband tot stand gekomen om de volksgezondheid in Europa te beschermen. Gezondheidsoverwegingen stonden ook centraal bij het verlengen van deze maatregelen. Deze lijst is primair gebaseerd op een risico-inschatting gemaakt op basis van zo objectief mogelijke criteria over de gezondheidssituatie in die landen en de daar geldende maatregelen. Nederland heeft ook gekeken naar mogelijke gevolgen van opname van een land voor de gezondheidssituatie in Nederland. Gezondheidsorganisaties zoals het ECDC, WHO en RIVM leveren de benodigde informatie.
Klopt het dat het in de praktijk mogelijk is voor Nederlanders om van en naar deze landen te reizen voor niet-essentiële doeleinden zoals vakanties, ondanks het feit dat een dringend advies geldt om hier alleen naartoe te reizen als dit een essentiële reis betreft?
Ondanks dat er vooralsnog een oranje reisadvies geldt voor de landen buiten Europa hebben sommige landen hun grenzen geopend voor Nederlanders. Hierdoor is het in de praktijk mogelijk om vanuit Nederland naar deze landen te reizen. Daarnaast zijn Nederlanders en andere EU-burgers uitgezonderd van de reisbeperkingen naar het Schengengebied, dus mensen die naar dergelijke gebieden reizen worden altijd weer in Nederland toegelaten.
Zoals recent toegelicht in de Staat van het Consulaire zijn de reisadviezen van BZ gebaseerd op het principe van de eigen verantwoordelijkheid. Deze adviezen geven een beschrijving van de veiligheidsrisico’s voor Nederlanders die naar een bepaald buitenland reizen. Bij elk reisadvies wordt de veiligheidssituatie met vier kleurcodes in een kaart weergegeven. Bij de kleurcode «oranje» wordt de Nederlander aangeraden slechts noodzakelijke reizen te maken naar een land. Op dit moment geldt deze kleurcode voor alle landen buiten Europa. De reiziger dient dan zelf de afweging te maken of een reis noodzakelijk is, ook met het oog op het feit dat afreizen naar een «oranje» gevolgen kan hebben voor de dekking van een verzekering. Vakantiereizen worden door Buitenlandse Zaken als niet-noodzakelijk aangemerkt. Wanneer Nederlanders terugkeren uit een land waarvoor het EU-inreisverbod geldt, en dus het reisadvies kleurcode oranje heeft, geldt bij terugkeer in Nederland het dringende advies om 14 dagen in thuisquarantaine te gaan. Hetzelfde advies geldt op dit moment ook voor Nederlanders en andere EU-burgers die uit het Verenigd Koninkrijk of Zweden komen.
Kunt u uiteenzetten waarom het wel mogelijk is om van en naar deze landen op vakantie te gaan als Nederlander, maar het niet mogelijk is om als inwoner van deze landen naar Nederland te komen? Waar zit volgens u het verschil?
Zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht is het Europese en Nederlandse toelatingsbeleid tot stand gekomen op basis van een zo objectief mogelijke appreciatie van de gezondheidssituatie in een gegeven derde land. Alle landen buiten EU/Schengen hebben momenteel nog de kleurcode oranje wat betekent dat niet noodzakelijke reizen waaronder vakantiereizen worden ontraden. Nederland legt geen uitreisverbod op aan haar onderdanen en geeft mensen de mogelijkheid te beslissen of een reis al dan niet noodzakelijk is. Het is aan de besluitvorming van derde landen of zij Nederlanders toestaan in te reizen, ondanks dat hun eigen onderdanen niet kunnen reizen naar het EU/Schengen gebied. Voor de in vraag 1 genoemde 15 landen is het inreisverbod per 1 juli opgeheven.
Daarnaast is het voor Nederlanders en andere EU-burgers altijd mogelijk het EU/Schengengebied in te reizen. Voor Nederlanders die terugkeren uit een land waarvan het reisadvies de kleurcode oranje heeft, geldt bij terugkeer in Nederland wel een dringend advies tot 14 dagen thuisquarantaine. Tenslotte geldt, zoals aangegeven in de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 12 juni (IENW/BSK-2020/111285), voor passagiers van alle inkomende en uitgaande vluchten dat zij een verklaring in dienen te vullen met vragen over gezondheidsklachten die passen bij COVID-19.
Klopt het dat op dit moment naar Turkije alleen al 70 rechtstreekse vluchten per week gaan? Kunt u uiteenzetten hoe aannemelijk u het acht dat de reizen van alle passagiers van deze vluchten, maar ook andere vluchten die nu al gaan of gepland staan naar een risicogebied met een oranje reisadvies, voor essentiële doeleinden zijn?
Het aantal vluchten naar Turkije varieert per dag en ook per week. Vorige week gingen er vanuit Schiphol in totaal 35 vluchten naar Turkije. Over de motivaties van de reizigers op deze vluchten kan ik geen uitspraken doen, maar het is niet uit te sluiten dat daar toeristische reizigers onder zijn.
Kunt u toelichten op welke wijze op dit moment vast te stellen is of een reis wel of niet voor essentiële doeleinden wordt gemaakt?
De Nederlandse consulaire bijstand gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van Nederlandse reizigers. Dit uitgangspunt is herhaaldelijk met uw Kamer besproken in de debatten naar aanleiding van de jaarlijkse «Staat van het Consulaire». Dit geldt onverkort ook in de huidige situatie. Het reisadvies is een advies aan de Nederlandse reiziger over de veiligheidsrisico’s in een bepaald land. Het is daarbij aan de reiziger om te bepalen of een reis noodzakelijk is. Vakantiereizen worden door Buitenlandse Zaken als niet-noodzakelijk aangemerkt.
Voor reizigers die naar Nederland reizen vanuit landen waarvoor het inreisverbod geldt, zijn er meerdere uitzonderingscategorieën. Als een persoon onder een van de uitzonderingcategorieën valt dan zal betrokken persoon dit desgevraagd moeten aantonen door het overleggen van bewijstukken zoals bijvoorbeeld een overlijdensakte, als het gaat om een bezoek vanwege een begrafenis, of, als het gaat om zeevarenden, dan zal een zeemansboekje overlegd moeten worden. Een allereerste check of deze personen naar Nederland mogen reizen zal door de luchtvaartmaatschappijen uitgevoerd worden. De grensbewakingsautoriteiten in Nederland zullen in het grenscontroleproces conform de Europese regelgeving vragen naar doel duur en middelen voor het verblijf en dan kan ook gevraagd worden om het doel te onderbouwen met het overleggen van de nodige bescheiden. Als de essentiële reis niet aangetoond kan worden dan zal de toegang tot Nederland geweigerd worden.
Bent u het eens met de vragenstellers dat een advies om alleen naar risicogebieden te reizen als de reis essentieel is, niet voldoende is om te verzekeren dat dit in de praktijk ook zo gebeurt?
Zoals eerder uiteengezet is de afweging of een reis noodzakelijk is aan de reiziger zelf. Het reisadvies heeft niet tot doel om reizen te verbieden. De afweging van de reiziger om af te reizen naar landen met een «oranje» reisadvies valt onder diens eigen verantwoordelijkheid. De reiziger zal zich vooraf goed moeten voorbereiden en diens verzekering moeten checken aangezien het afreizen naar landen met een «oranje» reisadvies gevolgen voor dekking van eventuele kosten kan hebben.
Bent u bekend met de eerdere aanpak van België om tot 15 juni jl. voor alle reizen naar België verplicht te stellen dat niet alleen identiteitspapieren werden getoond, maar ook werd aangetoond in een verklaring dat een reis ook echt essentieel was? Kunt u uiteenzetten of dit Belgische beleid blijft gelden voor landen die niet zijn geïncludeerd op de EU-lijst van veilige bestemmingen buiten Europa?
Ik ben bekend met het feit dat België reizigers voor wie een uitzondering wordt gemaakt op het inreisverbod omdat zij een essentiële reis maken vraagt om documenten waarmee kan worden aangetoond dat hun inreis essentieel is, zoals bijvoorbeeld een verklaring van de werkgever. Dit vereiste geldt, zover bekend, nog altijd voor reizigers uit landen waarvoor het inreisverbod niet is opgeheven.
Kunt u aangeven hoe andere landen, zoals Frankrijk, Duitsland of Noorwegen omgaan met de vraag of een reis noodzakelijk was en of de reiziger aan een groot besmettingsrisico wordt/was blootgesteld? Hoe worden daar vertrekkende of arriverende reizigers gecontroleerd? Wordt hier bij aankomst om een gezondheidsverklaring of reden voor de reis gevraagd?
Voor zover bij het kabinet bekend geldt zowel in Duitsland als Noorwegen dat iedere persoon voor wie het inreisverbod geldt bij inreis moet kunnen aantonen in een uitzonderingscategorie te vallen. In gevallen waar geen documentatie beschikbaar is om dit aan te tonen wordt een afweging gemaakt op basis van de waarschijnlijkheid van de verklaring van de betreffende persoon. In Noorwegen wordt geen gezondheidsverklaring gevraagd aan reizigers. Voor zover bekend is dat in Duitsland ook niet het geval. Wel kan net als in Nederland toegang worden geweigerd als de persoon in kwestie gezondheidsklachten heeft. Voor zover bekend is het in Frankrijk verplicht voor personen die onder het inreisverbod vallen om een verklaring in te vullen en die te kunnen tonen waarin de reiziger bevestigt de reis voor essentiële doeleinden te maken en geen verschijnselen te hebben die bij Covid-19 passen.
Hoe beoordeelt u deze aanpak in het kunnen verzekeren dat een reisadvies ook daadwerkelijk wordt opgevolgd? In hoeverre acht u het wenselijk dat een dergelijke aanpak ook in Nederland wordt toegepast om te verzekeren dat er daadwerkelijk alleen essentiële reizen naar risicogebieden met een oranje reisadvies gaan?
Voor zover bekend geldt de in vraag 8 genoemde aanpak van andere landen alleen voor inreis van niet- EU/Schengen onderdanen. Het reisadvies is bedoeld voor de uitreizende Nederlandse onderdanen om hen te informeren over de veiligheidsrisico’s in een bepaald land. Een garantie dat het reisadvies wordt opgevolgd is er niet; dit is ook niet afdwingbaar.
Op welke manier wordt het dringende advies om in thuisquarantaine te gaan na terugkomst van een risicogebied met een oranje reisadvies, gehandhaafd? Indien hier niet op gehandhaafd wordt, welke andere maatregelen worden genomen om het verspreidingsrisico bij terugkomst te beperken?
Thuisquarantaine na bezoek aan een risicogebied is inderdaad een dringend advies en is in die zin niet handhaafbaar. Hier wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen Het is onverantwoord om te reizen naar regio’s waar een negatief reisadvies (kleurcode rood) of alleen noodzakelijke reizen (kleurcode oranje) geldt. Reisadviezen zijn niet bindend. Het blijft de verantwoordelijkheid van mensen zelf en van de reisorganisatie om een reis wel of niet te laten doorgaan. Het wél reizen naar deze regio’s kan grote gevolgen hebben voor mensen doordat eventuele medische kosten en andere schade mogelijk niet gedekt zijn door de reis- en zorgverzekering, bovendien zullen gestrande reizigers niet actief gerepatrieerd worden. Daarnaast zijn we in gesprek met de luchtvaartsector om hier een grotere verantwoordelijkheid in te nemen en roepen we via communicatiemiddelen mensen en bedrijven op zich aan de thuisquarantaine te houden.
Gezien het belang voor de volksgezondheid, kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor het VSO Luchtvaart van 2 juli a.s?
Ja.
Het bericht ‘Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post’ |
|
Helma Lodders (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse dealers maandelijks naar schatting 9000 postpakketten met drugs naar het buitenland sturen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal onderschepte postpakketten met drugs dat naar het buitenland wordt verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017? En kunt u overzicht geven hoe en waar deze postpakketten onderschept zijn?
De schatting van 9.000 postpakketten met drugs, betrof een extrapolatie van vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Deze actie komt voort uit een pilot gericht op een intelligentere, innovatievere en informatie gestuurde detectie van drugs. Ten aanzien van deze schatting is daarom voorzichtigheid geboden.
Hieronder is een overzicht gegeven van de door de Nederlandse Douane inbeslaggenomen verdovende middelen in uitgaande postpakketten naar Niet-EU-landen2, uitgesplitst naar de meest voorkomende landen van bestemming en naar meest voorkomende soort drugs. Indien uit de bevindingen in de niet-EU stroom uiterlijke kenmerken naar voren komen die ook onmiddellijk zichtbaar zijn in de EU post, dan worden ook die poststukken nader onderzocht en bij een vermoeden van verdovende middelen in beslag genomen. Dat verklaart dat er ook EU landen zijn vermeld.
In de afgelopen jaren zijn vanaf 2017 tot heden de navolgende aantallen en kilo’s verdovende middelen door de douane in beslaggenomen in de uitgaande postpakketten.
De meest voorkomende bestemmingslanden per soort drugs in de uitgaande pakketten varieert:
Klopt het dat met name cocaïne, xtc, speed en steeds meer crystal meth vanuit Nederland per post worden verstuurd naar andere landen? Zo ja, kan een overzicht worden gegeven van de soorten drugs die vanuit Nederland per post naar het buitenland worden verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een overzicht worden gegeven van de landen die de meeste drugspakketten per post vanuit Nederland ontvangen? Zo ja, in hoeverre kunnen postpakketten bestemd voor risicolanden extra worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland worden geen cijfers bijgehouden van het aantal drugspakketten dat per post vanuit Nederland in andere landen wordt onderschept.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als postpakketten vanuit Nederland op den duur in de ban worden gedaan door andere landen, met name vanwege onze handelspositie? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om de controle op postpakketten te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik zeker. Voor de aanpak van misbruik van post- en pakketdiensten verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (2020Z12693).
Welke landen voeren een beleid van 100% controle ten aanzien van postpakketten uit Nederland? Sinds wanneer hebben deze landen dat beleid ingevoerd?
Er zijn landen die intensief controleren, maar onduidelijk is of dit 100% controles zijn.
Klopt het dat de douane en de politie eerst toestemming moeten vragen aan een officier van justitie, die vervolgens groen licht moet krijgen van een rechter-commissaris, om een pakket te controleren? Zo ja, is het een mogelijkheid om het controleren van verzendingen te vereenvoudigen door de bevoegdheid om pakketten te openen neer te leggen bij politie- of douanebeambten zelf? Zo nee, waarom niet?
De Douane heeft de bevoegdheid om zonder toestemming van een rechter-commissaris (pakket)post waarop geen briefgeheim rust, te openen en een controle in te stellen.
In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
Klopt het dat er een toename is van het aantal Nederlandse drugspostzendingen die vanuit Duitsland en België worden verstuurd? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met uw collega’s in deze landen om het aantal drugspostzendingen terug te dringen?
Criminelen blijven vindingrijk en als blijkt dat het moeilijker wordt om drugs vanuit Nederland te versturen, zullen criminelen andere wegen zoeken. Uit opsporingsonderzoeken die het PIT draait op verdachte subjecten blijkt de tendens dat in toenemende mate postpakketten worden verstuurd vanuit deze landen. Exacte cijfers zijn echter niet te geven.
Internationaal staat het misbruik van de post- en pakketteninfrastructuur op de agenda. Zowel bij de Europese Commissie als bij de Wereldpostunie en PostEurop. UPU is een partnerschap aangegaan met de International Narcotics Control Board (INCB) om de postale sector te beschermen tegen crimineel misbruik. PostNL is in Nederland aangewezen als de verlener van de Universele Postdienst (UPD) en is in die hoedanigheid bij deze overlegstructuren betrokken. Binnen de Europese Raad is er een thematische discussie «Secure Post» opgezet over de problematiek van drugs in postzendingen. SecurePost is een project onder de vlag van PostEurop in reactie op de oproep vanuit de Europese Commissie om te komen met voorstellen op het thema «Prevention, detection response and mitigation of combined physical and cyber threats to critical infrastructure in Europe».
Ziet u het invoeren van een legitimatieplicht bij het versturen van pakketten naar het buitenland als oplossing? Zo ja, kan de Kamer op korte termijn nader worden geïnformeerd over deze mogelijke maatregel en hoe dit vormgegeven zou kunnen worden, tevens met aandacht voor de AVG? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 117).
Verdwijningen, marteling en willekeurige detentie door alle partijen in het conflict in Jemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van Mwatana for Human Rights over verdwijningen, marteling en willekeurige detentie door alle partijen in het conflict in Jemen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport dat alle partijen in het conflict in Jemen zich schuldig maken aan verdwijningen, marteling en willekeurige detentie van honderden individuen, soms met de dood erop volgend? Deelt u de opvatting dat hier in sommige gevallen waarschijnlijk sprake is van oorlogsmisdaden?
De bevindingen in het rapport zijn zeer zorgelijk en sluiten ook aan bij de conclusies in eerdere rapporten van onder meer het Panel of Experts Yemen (februari 2020) en de Group of Eminent Experts Yemen (september 2019). Daarnaast is er ook over gerapporteerd door Amnesty International. De bevindingen bevestigen de ernst van de situatie in Jemen. De Group of Eminent Experts geeft in haar rapport aan dat de strijdende partijen in Jemen verantwoordelijk zijn voor een reeks aan mensenrechtenschendingen en schendingen van humanitair oorlogsrecht, en dat bij sommige van deze schendingen er waarschijnlijk sprake is van oorlogsmisdaden.
Bent u het ermee eens dat iedereen die willekeurig opgesloten is vrij dient te komen, dat marteling per direct beëindigd dient te worden en dat opheldering moet worden verschaft over alle verdwijningen? Zo ja, bent u bereid hierop aan te dringen in uw internationale contacten met landen en partijen die betrokken zijn in het conflict in Jemen?
Jemen is partij bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en bij het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO-verdrag). Op basis van beide verdragen dient Jemen zich te onthouden van marteling. Willekeurige detentie en verdwijning levert eveneens een schending op van het BUPO-verdrag. Daarnaast is verminking, wrede behandeling en marteling van personen verboden volgens het humanitair oorlogsrecht. Dit is op dit moment van toepassing in Jemen vanwege de situatie van gewapend conflict, en alle partijen bij het gewapend conflict dienen zich hieraan te houden. Het oorlogsrecht voorziet in bepaalde situaties in detentie om veiligheidsredenen. Detentie mag echter nooit willekeurig zijn. Zodra er geen reden (meer) is om een persoon vast te houden, dient deze in vrijheid te worden gesteld.
Nederland heeft zorgen t.a.v. de bevindingen in het rapport opgebracht tijdens de recente zitting van de Mensenrechtenraad, begin juli, en partijen onder meer opgeroepen mensenrechten te respecteren en aangedrongen op onderzoek en gerechtigheid. Nederland zal zijn zorgen ten aanzien van mensenrechtenschendingen onder de aandacht blijven brengen, zowel in bilateraal als multilateraal verband. Nederland zal zich wederom inzetten voor de Jemen-resolutie in de septemberzitting van de Mensenrechtenraad als het nieuwe, derde rapport van de Group of Eminent Experts wordt besproken.
Ziet u mogelijkheden om de druk op de strijdende partijen in Jemen op te voeren opdat aan deze misdadige praktijken een einde komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland zal zijn zorgen ten aanzien van mensenrechtenschendingen van alle strijdende partijen in Jemen onder de aandacht blijven brengen in bilateraal als multilateraal verband. Nederland zal zich wederom inzetten voor de Jemen-resolutie in de septemberzitting van de Mensenrechtenraad als het nieuwe, derde rapport van de Group of Eminent Experts wordt besproken.
Het bericht ‘China weert Nederlands varkensvlees om coronavirus’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «China weert Nederlands varkensvlees om coronavirus»?1
Ja.
Op welk moment bent u bekend geworden met het voornemen van de Chinese overheid om het genoemde importverbod in te stellen? Hoe heeft u gereageerd op dit voornemen?
Kort nadat de schorsing van de 4 bedrijven was ingegaan, heeft de Chinese overheid ons via de Nederlandse ambassade in Beijing geïnformeerd. Er is direct contact gezocht met China om de schorsing ongedaan te maken. In de afgelopen twee maanden is er veelvuldig contact geweest tussen betrokken partijen: de sector, de Chinese autoriteiten en mijn ministerie. Dit heeft o.a. geleid tot video-bijeenkomsten waar de Chinese collega’s hun vragen hebben kunnen stellen aan betrokken bedrijven. Dit heeft inmiddels geresulteerd in het intrekken van de schorsing van 2 van de 4 betrokken slachterijen.
Kunt u aangeven welk deel van de Nederlandse export van varkensvlees als gevolg van dit besluit valt onder deze exportrestricties? Kunt u aangeven wat de exportwaarde van de getroffen handelsstromen is?
Welk deel van de export van varkensvlees, of producten van varkens, dat naar China wordt geëxporteerd onder de restricties zal vallen, is nog niet duidelijk, omdat cijfers over het effect op de handelsstromen pas over een paar maanden beschikbaar komen. De waarde van de export van varkensvlees vanuit Nederland naar China was in 2019 ca. 465 miljoen euro volgens de Market Access Database van de Europese Commissie.2 De totale Nederlandse export van varkensvlees bedraagt op jaarbasis ca. 2,4 miljard euro (bron: COV3). De schade die met de schorsing van de bedrijven is gemoeid, kan op dit moment moeilijk worden aangegeven, maar zou in potentie tot zo’n 20% van de totale Nederlandse export van varkensvlees naar China kunnen oplopen. De export van varkensvlees naar China betreft specifieke onderdelen van het varken, waarvoor een goede markt bestaat. Dit werkt positief door in de totale vierkantsverwaarding van het dier.
Vallen er naast varkensvlees nog andere producten onder exportrestricties genomen door China als gevolg van het nieuwe coronavirus? Zijn er voor zover u bekend nog andere producten of categorieën waarvoor een dergelijk importverbod overwogen wordt?
Naast varkensvlees zijn er vooralsnog geen andere restricties opgelegd door China als gevolg van het coronavirus. Wij hebben geen indicatie dat andere producten hier mogelijk mee te maken zullen krijgen.
Kunt u bevestigen dat het nieuwe coronavirus onmogelijk kan overleven op vlees of ander voedsel gedurende de export naar China en dat daarmee het risico uitgesloten is dat het nieuwe coronavirus via geïmporteerd voedsel in een ander land wordt ingevoerd?
WHO en FAO stellen in een gezamenlijke publicatie «COVID-19 and food safety: guidance for food businesses» van 7 april jl. dat er tot nu toe geen wetenschappelijk bewijs is gevonden dat een virus dat de luchtwegen aantast, zoals het COVID-19 virus, zich verspreidt via voedsel en/of voedselverpakkingen.
Deelt u de mening dat het Chinese importverbod voor Nederlands varkensvlees daarmee geen enkel effect sorteert in de richting van de bestrijding van de verspreiding van het nieuwe coronavirus en daarmee een onacceptabele inperking van het vrije handelsverkeer is? Zo ja, hebt u dit overgebracht aan de Chinese overheid of bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft de conclusie van WHO en FAO zoals hierboven genoemd. De verantwoordelijke Chinese autoriteiten zijn via de diplomatieke kanalen hierop gewezen.
Kunt u aangeven welke garanties de betrokken Nederlandse bedrijven bereid zijn om te geven met betrekking tot de waarborging van de voedselveiligheid van de geëxporteerde producten? Bent u bereid om deze garanties over te brengen aan de Chinese overheid?
De voedselveiligheid is bij deze kwestie niet in het geding. De producten die Nederland exporteert naar derde landen, zijn voorzien van een exportcertificaat dat door de NVWA wordt afgegeven. Daarmee geeft de NVWA als competente autoriteit aan dat deze producten voldoen aan de relevante nationale, Europese en internationale regelgeving, en, indien van toepassing, ook de bilaterale afspraken die met een derde land zijn gemaakt.
Omdat WHO en FAO stellen dat er tot nu toe geen wetenschappelijk bewijs is gevonden dat een virus dat de luchtwegen aantast, zoals het COVID-19 virus, zich verspreidt via voedsel en/of voedselverpakkingen, zijn er geen extra garanties op dit punt nodig.
Ter (verdere) voorkoming van COVID-19 besmettingen tussen werknemers op de werkvloer in vleesverwerkende bedrijven, hebben deze bedrijven op verzoek van het ministerie in een vroeg stadium protocollen opgesteld waarin extra maatregelen zijn opgenomen. Dit protocol is ook gedeeld met de Chinese autoriteiten.
Bent u bereid om de Chinese exportrestricties aan te kaarten op Europees niveau, nu deze ook andere lidstaten raken? Overweegt u hierbij om aan te dringen op een gezamenlijke, Europese reactie op landen die protectionistische maatregelen nemen die op geen enkele manier wetenschappelijk te verantwoorden zijn vanuit het oogpunt van het tegengaan van de verspreiding van het nieuwe coronavirus?
Dit onderwerp is op verschillende niveaus besproken met de Europese Commissie. Er is aangedrongen op een gezamenlijke reactie richting China. De Europese Commissie heeft China een brief gestuurd waarin ze wijst op het feit dat er volgens WHO en FAO geen wetenschappelijk bewijs is voor het feit dat voedsel een bron is van COVID-19 besmettingen.
Waterplantenproblematiek op de Randmeren en het Zuidelijk IJsselmeergebied |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de waterplanten problematiek op de Randmeren en het zuidelijk IJsselmeergebied, waardoor grote gebieden in het vaarseizoen (april t/m september) in toenemende mate onbevaarbaar zijn voor de recreatievaart en de zwemwaterfunctie van het gebied steeds meer beperkt wordt?
Het is mij bekend dat de recreatievaart op de Randmeren en het zuidelijk IJsselmeergebied buiten de vaargeul hinder ondervindt van waterplanten. In ondiepe delen van het Markermeer is er nog sprake van een toename van waterplanten, in de Randmeren stagneert de groei.
Deelt u de mening dat er een goede balans moet zijn tussen een gezond watersysteem en het menselijk gebruik ervan zoals bijvoorbeeld waterrecreatie?
Ja, beide meningen deel ik. Bij een gezond watersysteem horen waterplanten. Dit draagt bij aan een goede ecologische waterkwaliteit, gaat algenvorming tegen en is onmisbaar als voedsel voor watervogels. Daarmee kunnen we ook voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Vogel- en Habitatrichtlijnen (Natura2000). Een gezond watersysteem betekent ook betere zwemwaterkwaliteit (minder algen, meer doorzicht) en meer ruimtelijke kwaliteit voor de waterrecreatie.
Deelt u de mening dat het gehele IJsselmeergebied, met inbegrip van de Randmeren, een belangrijke maatschappelijke functie vervult middels en voor de waterrecreatie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke relatie bestaat er tussen de overmatige groei van (water)planten in deze gebieden en de door rijksoverheid in de afgelopen 10 jaar genomen waterbeheermaatregelen?
Waterplanten groeien en verspreiden zich vooral als gevolg van natuurlijke processen en groeien daar waar de omstandigheden zich ervoor lenen. Rijkswaterstaat heeft, net als andere waterbeheerders, maatregelen uitgevoerd om te kunnen voldoen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water en Vogel- en Habitatrichtlijnen (Natura2000). Met die maatregelen zijn gunstige omstandigheden gecreëerd voor de groei van waterplanten. Rijkswaterstaat heeft dit bijvoorbeeld gedaan door ondieptes en natuurlijkere inrichting van oeverzones aan te leggen in het IJsselmeergebied en andere Rijkswateren, zoals in de IJsseldelta.
Heeft de rijksoverheid in het verleden waterbeheermaatregelen genomen om de waterplantengroei in rijkswateren rondom het IJsselmeer te bevorderen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid door in het verleden maatregelen te nemen die waterplantengroei bevorderen, daarmee ook verantwoordelijkheid heeft voor het terugdringen van overlast die waterplanten momenteel veroorzaken in dit gebied?
Het verminderen van overlast door waterplanten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. De verantwoordelijkheden en taken van Rijkswaterstaat zijn wettelijk vastgelegd in het Waterbesluit en Waterregeling onder de Waterwet. Op basis daarvan is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het verminderen van overlast door waterplanten voor zover het de vaargeul van de rijksvaarwegen en bepaalde voor de recreatietoervaart aangewezen vaargeulen betreft. Het gaat daar dan uitsluitend om het beperken van de hinder voor het scheepvaartverkeer. De verantwoordelijkheid voor het maaien op andere locaties en/of om andere redenen ligt bij regionale overheden en de recreatiesector. De Handreiking waterplanten maaibeheer dient daarbij als uitgangspunt. Voor het maaien van waterplanten in Natura 2000 gebieden is een vergunning Wet natuurbescherming nodig.
Op basis waarvan neemt rijkswaterstaat de stelling in dat zij alleen de vaargeul van de Rijkswaterwegen en de specifiek voor de recreatievaart aangewezen vaargeulen vrijhoudt van waterplanten, voor zover deze hinder veroorzaken? Deelt u deze stellingname?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de Waterwet geen grondslag biedt om de maaiactiviteiten van rijkswaterstaat te beperken tot alleen de vaargeul? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Behoren de gebieden buiten de vaargeul, waterbeheer technisch ook tot de verantwoordelijkheid van rijkswaterstaat?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt de mening dat de rijksoverheid, indien bovenstaande vraag bevestigend is beantwoord, dan ook buiten de vaargeul publiek verantwoordelijk is voor maatschappelijk ongewenste en onveilige situaties zoals het niet toegankelijk zijn van vaargebieden voor de recreatievaart door overmatige groei van waterplanten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke onderbouwing ligt ten grondslag aan het in de Handreiking Waterplanten Maaibeheer genoemde maximaal te maaien maaiareaal van 10% van het totaal areaal waterplanten in een bepaald gebied? Impliceert dit dat een waterplantenbedekking van 90% gewenst is? Is uitbreiding van de maximaal 10% maaiareaal regel mogelijk?
De onderbouwing van de Handreiking is beschreven in een rapport uit 20121. Het genoemde maximaal te maaien percentage moet schommelingen in de waterplantenbedekking voorkomen. Dergelijke schommelingen kunnen zorgen voor een ongewenste omslag van helder naar troebel water en verslechtering voor soorten en habitats. Er zijn geen normen gedefinieerd voor een «gewenste» waterplantenbedekking.
Kunt u aangeven welk ecologisch optimum qua waterplantenbedekking wordt nagestreefd in het kader van de aan de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 verbonden maatregelen?
Zie antwoord vraag 11.
Is het juist dat oplossingen zoals verdiepen van het water en maaien bij de wortels niet zijn toegestaan? Zo ja, op basis van welke wet- en regelgeving is dit het geval? Welke mogelijkheden zijn er voor eventuele versoepeling van deze wet- en regelgeving?
Te laag boven de bodem of in de bodem maaien veroorzaakt vertroebeling van het water en beschadigt de bodem en het bodemleven. Dat resulteert in niet toegestane verslechteringen van de waterkwaliteit en significante, negatieve gevolgen voor de instandhouding van soorten en habitats. De regels voor een correcte manier van maaien zijn beschreven in de eerdergenoemde handreiking.
Het aanleggen van verdiepingen kan bijdragen aan de vermindering van de waterplantenproblematiek. Versoepeling van de regels op dit vlak acht ik niet nodig; verdiepingen kunnen plaatsvinden, onder andere bij projecten waarbij de winning van zand of grond in rijkswateren nodig is. Daarvoor zijn wel vergunningen nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming en de Ontgrondingenwet.
Kunt u inzichtelijk maken wat de voorlopige resultaten zijn van de samenwerking in de landelijke werkgroep waarin organisaties en lokale overheden betrokken bij de waterrecreatie in het zuidelijke IJsselmeergebied inclusief de Randmeren en het Rijk gezamenlijk structurele oplossingen zoeken voor de waterplantenproblematiek?
Vanuit een regionaal initiatief van overheden en brancheorganisaties is voor het zuidelijk IJsselmeergebied een Samenwerkingsovereenkomst Waterplanten ondertekend op 6 december 2019. Vanuit het Rijk is de overeenkomst ondertekend door mijn ministerie.
De landelijke werkgroep waterplanten werkt aan structurele oplossingen voor de waterplantenproblematiek in het zuidelijk IJsselmeergebied. De werkgroep initieert pilots die op verschillende plekken in het gebied worden uitgevoerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plaatsen van betonning door RWS langs een semivaargeul die door de gemeente Hoorn waterplantenvrij wordt gehouden. En in het Eemmeer wordt een soortgelijke pilot uitgevoerd door de Coöperatie Gastvrije Randmeren. Door de pilots wordt kennis opgedaan en ontstaan oplossingsmogelijkheden voor de lange termijn.
Op welke termijn verwacht u middels deze samenwerking te kunnen komen tot een concreet plan voor het aanpakken van de waterplantenproblematiek waarin de balans tussen natuur en waterrecreatie geborgd wordt? Wat zijn bij het opstellen van dit plan de belangrijkste knelpunten en kansen?
Zie antwoord vraag 14.
Werknemers die buiten het vangnet flexwerkers vallen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat (uitzend)werknemers waarbij bijvoorbeeld het vakantiegeld in april wordt uitgekeerd, ondanks dat zij verder (vrijwel) geen inkomen hebben in maart, april en mei, volgens het UWV geen recht hebben op de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA)?
Dat kan inderdaad voorkomen. Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 20 mei jongstleden, was de TOFA de enige uitvoerbare regeling waarmee binnen korte tijd flexwerkers tegemoet konden worden gekomen. UWV bepaalt op basis van gegevens in de polisadministratie of iemand recht heeft op TOFA. Dat maakt dat de TOFA snel kon worden ingevoerd, maar het leidt er ook toe dat de TOFA niet altijd gericht is. Dat mensen in april een hoger SV-loon hebben dan 550 euro vanwege uitbetaling van het vakantiegeld en daardoor géén recht hebben op TOFA, is een voorbeeld daarvan. Een ander voorbeeld is dat mensen in februari hun vakantiedagen hebben laten uitbetalen en daardoor wél voldoen aan de voorwaarden voor TOFA omdat hun SV-loon boven het drempelbedrag van 400 euro uitkomt. De eenvoud van het systeem kan soms willekeurige uitkomsten opleveren en ik begrijp dat dat onrechtvaardig kan voelen. Ik heb dat onderkend in mijn brief van 20 mei en dat was één van de redenen waarom ik ernstige twijfels had over de invoering van de regeling.
Over de situatie waarin door uitbetaling van vakantiegeld een sv-loon hoger dan 550 euro in de polisadministratie staat, heb ik met UWV afgesproken dat UWV coulant handelt. Dat betekent dat aanvragers in bezwaar alsnog TOFA toegekend kunnen krijgen als ze voldoen aan de overige voorwaarden.
Bent u ook bekend met werknemers, waarbij het salaris van februari pas in maart wordt overgemaakt, terwijl zij geen inkomsten hebben in maart, april of mei, waardoor zij geen aanspraak kunnen maken op de TOFA?
UWV heeft 938 aanvragen die zijn afgewezen omdat er geen loonaangifte is gedaan in februari nader onderzocht. 162 personen blijken volgens de polisadministratie geen inkomen te hebben in februari, maar hebben in maart wel een inkomen hoger dan 400 euro. Hier zou sprake kunnen zijn van aangifte over een vier-wekenperiode waarbij de uren aan februari toegerekend kunnen worden. Met andere woorden: misschien is hier sprake van mensen die in maart het salaris hebben ontvangen van de gewerkte uren in februari. Mocht iemand wiens aanvraag is afgewezen in bezwaar van mening zijn dat dit het geval is en voldoet diegene aan de overige voorwaarden, dan zal UWV bekijken of er toch grond is om de TOFA toekennen.
Vindt u het ook onrechtvaardig dat werknemers die onder de doelgroep van de TOFA vallen, geen aanspraak kunnen maken op de TOFA?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in de polisadministratie van UWV zichtbaar en meetbaar is hoeveel flexkrachten zich kwalificeren voor TOFA?
Dat klopt tot op zekere hoogte. Er is op basis van de polisadministratie een grove inschatting te maken van wie er recht zou kunnen hebben op TOFA. Er is zichtbaar wie welk bedrag heeft ontvangen in februari en april. Er is echter geen koppeling met andere systemen die uitkeringsaanvragen registreren, zoals WW, ZW en bijstand. Indien iemand reeds een andere uitkering heeft aangevraagd komt hij niet in aanmerking voor TOFA. Ook is de TOFA alleen bedoeld voor mensen voor wie de tegemoetkoming noodzakelijk is om rond te komen. UWV kan die afweging niet maken voor potentiële rechthebbenden.
Is het daarom niet mogelijk om deze werknemers, die overduidelijk onder de TOFA vallen, maar vanwege uitzonderingen met betrekking tot bijvoorbeeld verlate uitbetalingen, toch ook recht te geven op de TOFA? Zou het bijvoorbeeld niet mogelijk zijn om deze werknemers zelf bij het UWV te laten aantonen dat er sprake is van een uitzondering en zodoende toch ook recht te geven op de TOFA?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u verder bereid om met uitzendbureaus en payrollbedrijven contact op te nemen, zodat zij actief hun uitzendkrachten erop kunnen wijzen dat deze uitzendkrachten mogelijk recht hebben op de TOFA?
Tot en met 6 juli zijn 16.690 aanvragen ontvangen. Gezien het beperkte aantal aanvragen heb ik besloten de aanvraagtermijn met 2 weken te verlengen. Er kan nu dus nog tot en met 26 juli TOFA worden aangevraagd. Daarnaast heeft UWV de TOFA via sociale media en een communicatiecampagne nogmaals onder de aandacht gebracht. Ook zijn studenten geïnformeerd via onderwijsinstellingen en studentenbonden en via de vakbonden. Ook de uitzendorganisaties ABU en NBBU hebben aandacht besteed aan TOFA. Daarmee is de TOFA mijns inziens voldoende bekend bij de potentiële rechthebbenden.
Het bericht 'Crisis legt bom onder banenafspraak gehandicapten' |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Crisis legt bom onder banenafspraak gehandicapten»?1
Ja
Hoeveel mensen uit de banenafspraak zijn de afgelopen tijd hun baan kwijtgeraakt door de coronacrisis?
De eerste indicatie van het coronaeffect op de resultaten voor de banenafspraak zal de trendrapportage van UWV van eind oktober 2020 geven. Daarin worden de voorlopige resultaten op landelijk niveau over de eerste twee kwartalen van 2020 duidelijk. In juli 2021 zullen de volledige resultaten over 2020 bekend zijn.
Deelt u de zorgen van verschillende partijen uit het veld dat juist mensen met een arbeidsbeperking extra hard geraakt zullen worden door de coronacrisis? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De doelgroep banenafspraak heeft een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Een economische crisis kan deze positie verder onder druk zetten. Ik ben me daarvan bewust en ik ken de zorgen van de partijen uit het veld.
Mijn ambtsvoorganger liet uw Kamer in haar brief van 2 juli 2020 weten dat er eind 2019 ruim 61.500 extra banen zijn gerealiseerd voor mensen uit de doelgroep banenafspraak. Dit is ruim meer dan de afgesproken 55.000 extra banen. Dit is zeer positief. Zaak is te zorgen dat de gemaakte progressie niet verloren gaat de komende periode. Het kabinet beoogt met behulp van de noodpakketten de schade zo beperkt mogelijk te houden, ook voor mensen met een arbeidsbeperking.
Ik ben in gesprek met betrokken partijen of aanvullende maatregelen nodig zijn, en zo ja welke. Uit deze gesprekken blijkt duidelijk dat er breed zorgen leven om de gevolgen voor de doelgroep en dat de urgentie gevoeld wordt om gezamenlijk extra inzet te doen om deze kwetsbare groep goed uit de crisis te krijgen.
Hiervoor is in ieder geval een goede samenwerking in de arbeidsmarktregio’s tussen alle betrokken partijen nodig. Ik werk deze gezamenlijke inzet uit met betrokken partijen.
Hierbij is het in eerste instantie van belang om goed zicht te hebben op de feitelijke impact van de crisis. De eerste indicatie van het coronaeffect op de resultaten voor de banenafspraak zal zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven de trendrapportage van UWV van eind oktober 2020 zijn. Samen met sociale partners, cliëntenorganisaties en uitvoering houd ik de situatie goed in de gaten om indien nodig en mogelijk, op tijd extra ondersteuning te kunnen bieden.
Los van mogelijke extra ondersteuning is er door mijn ambtsvoorganger een aantal trajecten ingezet die ook in de huidige crisissituatie voordelen bieden. De voorgenomen vereenvoudiging van de banenafspraak zal het eenvoudiger voor werkgevers maken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Verder stelt de regering belangrijke maatregelen voor in het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet uitvoeren Breed Offensief dat momenteel bij de Tweede Kamer ligt. Deze maatregelen maken het voor werkgevers eenvoudiger om mensen met een beperking in dienst te nemen en te houden. Het wetsvoorstel biedt ook meer waarborgen voor ondersteuning op maat. En het bevat maatregelen om het werken voor mensen met een arbeidsbeperking aantrekkelijker te maken, door vrijlating van een deel van het inkomen. De behandeling van het wetsvoorstel Breed Offensief staat inmiddels geagendeerd voor plenaire behandeling direct na het zomerreces.
Is er extra inzet nodig om de doelstelling van 125.000 banen in 2025 te halen? Zo ja, welke extra inzet is nodig en wat is uw rol hierin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de stelling van de directeur van Oval dat nieuw beleid niet kan wachten op een nieuw kabinet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de regels voor bijverdienen met een uitkering te verruimen, eventueel tijdelijk? Zo nee, waarom niet?
Bijstand is hét vangnet van de sociale zekerheid in Nederland. Daarom wordt er in de bijstand rekening gehouden met in beginsel alle middelen (inkomen en vermogen) waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. Er zijn weliswaar – in tijd en omvang – beperkte mogelijkheden voor het vrijlaten van inkomsten uit arbeid, maar die zijn zodanig gereguleerd, dat de prikkel om (meer) te gaan werken blijft bestaan, dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat men langer dan nodig op (aanvullende) bijstand blijft aangewezen én dat een armoedeval bij uitstroom uit de bijstand wordt voorkomen. In het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet Uitvoeren Breed Offensief wordt een nieuwe gedeeltelijke vrijlating van arbeidsinkomsten voorgesteld voor mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken. Deze vrijlating is tijdelijk (12 maanden), met de mogelijkheid van verlenging zolang een uitbreiding van de deeltijduren door het college niet mogelijk wordt geacht. Een (verdere) verruiming van de vrijlating van inkomsten uit arbeid zou dit beleid doorkruisen en is ongewenst.
Wat gaat u doen met de brief van de alliantie?
Ik heb goede nota genomen van de brief van de alliantie. Ik waardeer de inzet van de alliantie om mensen met een arbeidsbeperking meer perspectief te geven. Dat is ook de inzet van het kabinet, zoals blijkt uit het wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet Uitvoeren Breed Offensief. Het is goed dat de alliantie haar zorgen uit en suggesties doet. Deze kunnen de komende tijd worden betrokken bij de verdere besluitvorming.
Het schrikbewind jegens bijstandsgerechtigden in de gemeente Enschede |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van BNN/VARA Opstandelingen «De ballade van Enschede» van 25 juni 2020?1 2
Het in de uitzending geschetste beeld roept vragen op. Ik maak daarbij wel de kanttekening dat het binnen de gedecentraliseerde context van de Participatiewet (Pw) primair aan de gemeenteraad is om het college van burgemeester en Wethouders hierover te bevragen. Het is hier niet aan mij om te oordelen over individuele beschrijvingen zoals in de door u aangehaalde uitzending.
Vindt u het getoonde schrikbewind tegenover bijstandsgerechtigden aanvaardbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat gedupeerden recht hebben op een compensatie door de gemeente Enschede, gezien het feit dat de gemeente van 1 januari 2014 tot en met 1 juli 2015 (toen de Nationale ombudsman daarover een vernietigend oordeel uitsprak) mensen van 27 jaar en ouder in strijd met de wet een verplichte zoekperiode van vier weken heeft opgelegd alvorens zij een aanvraag voor bijstand konden indienen (circa 2.500 bijstandsgerechtigden)?
De vier weken zoekperiode van artikel 41, vierde lid, Pw geldt voor personen jonger dan 27 jaar. Voor personen van 27 jaar en ouder geldt deze vier weken zoekperiode niet, wat inhoudt dat deze personen direct na melding in de gelegenheid moeten worden gesteld om een aanvraag in te dienen.
Weigert de gemeente een dergelijke aanvraag in behandeling te nemen, dan handelt zij in strijd met de Pw (artikel 41, eerste lid, Pw jo artikel 11 Pw). Een dergelijke weigering is aan te merken als feitelijk handelen dan wel nalaten daartoe, welk handelen of nalaten niet is gericht op een rechtsgevolg. Meent betrokkene door dit feitelijk handelen of nalaten schade te hebben geleden, dan kan hij zich met een vordering strekkende tot schadevergoeding tot de burgerlijke rechter wenden.
Mocht de gemeente wel maar afwijzend, dan wel niet tijdig, op de aanvraag van betrokkene hebben beslist en meent hij door dit besluit schade te hebben geleden, dan kan hij de gemeente verzoeken de geleden schade te vergoeden. Mocht de gemeente dit verzoek afwijzen of na acht weken nog geen besluit op het verzoek hebben genomen, dan kan betrokkene een verzoek tot schadevergoeding bij de bestuursrechter indienen.
Vindt u dat gedupeerden recht hebben op een compensatie door de gemeente Enschede, gezien het feit dat de gemeente van 1 januari 2014 tot en met 8 november 2017 (toen de Rekenkamercommissie Enschede strijdigheid met de wet vaststelde) alle bijstandsaanvragers, zonder leeftijdsonderscheid, te laat en te weinig wettelijk voorschot betaalde (circa 1.500 aanvragers per jaar)?
Ook hier geldt dat de wet duidelijk is. Artikel 52, eerste lid, Pw bepaalt dat de gemeente uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken – zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld – bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening verleent. Daarbij zij wel opgemerkt dat bovengenoemd artikel ook situaties benoemt waarin de gemeente van deze bepaling mag afwijken.3 Verder geldt hier hetzelfde als in antwoord op vraag 3 aangegeven met betrekking tot het verzoek tot schadevergoeding.
Hebben mensen bij wie de beslagvrije voet niet correct is vastgesteld recht op compensatie, gezien het feit dat de gemeente Enschede volgens betrokkenen jarenlang heeft nagelaten de beslagvrije voet correct vast te stellen?
Binnen het huidige stelsel van de berekening van de beslagvrije voet geldt dat een gemeente gerechtigd is te werken met een beslagvrije voet van 90% van de bijstandsnorm indien betrokkene niet reageert op een verzoek om nadere informatie nodig om tot een juiste vaststelling van de beslagvrije voet te komen. Heeft betrokkene echter kenbaar gemaakt dat er redenen zijn om de beslagvrije voet bij te stellen en heeft de gemeente hier niet op geacteerd, dan is zij in beginsel gehouden dit met terugwerkende kracht te corrigeren. Door de correctie achteraf is sprake van een vertraagde betaling. Op basis van artikel 4:98 van de Algemene wet bestuursrecht is de gemeente – zo dit zou spelen – hierover wettelijke rente verschuldigd.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de gemeente Enschede slechts 23% van de aanvragen voor bijzondere bijstand goedkeurt?
De uitvoering van de Pw is primair de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in de door u aangehaalde uitzending. Ik kan als Staatssecretaris niet treden in individuele gevallen. Ik merk daarbij wel op dat iedere belanghebbende een besluit via een bezwaar- en beroepsprocedure juridisch kan laten toetsen op zijn houdbaarheid. Een bezwaarprocedure biedt daarbij de mogelijkheid van een volledige heroverweging, waarin alle aspecten van de casus kunnen worden meegenomen.
Wat is uw reactie op de bewering dat de gemeente Enschede mensen kort omdat zij minder geld uitgeven aan bepaalde zaken dan het Nibud becijfert, bijvoorbeeld doordat iemand drie euro minder uitgeeft aan voedsel dan het Nibud becijfert? Is er een wettelijke grond voor dergelijke kortingen en is hier jurisprudentie over beschikbaar?
Op basis van artikel 18, eerste lid Pw, stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Het is in individuele situaties mogelijk de bijstand te verhogen of te verlagen, dit ter beoordeling van het college. Een afstemming in de vorm van een verlaging kan op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep slechts in zeer bijzondere situaties aan de orde zijn. Hierbij moet worden gedacht aan het ontvangen van goederen of het ontbreken van woonlasten, die leiden tot een substantiële structurele besparing op de noodzakelijke kosten van het bestaan. Aan de algemene bijstand is een bestedingsvrijheid gekoppeld: het voeren van een sobere levensstijl is nadrukkelijk geen reden om de bijstand te verlagen.
Wat is uw reactie op de casus van Ronald, die niets fout had gedaan, maar in zijn huis werd bespioneerd door bijstandsambtenaren, en wiens uitkering ten onrechte werd gestopt? Is hier rechtmatig gehandeld en is er recht op compensatie voor het halve jaar dat geen uitkering werd verstrekt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de casus van alleenstaande moeder Manon, die ten onrechte een uitkering werd geweigerd en wiens medische dossier werd opgevraagd terwijl dat niet mag? Welke sanctie staat er op deze privacyschending en wat gaat u doen om te zorgen dat gemeenten geen medische dossiers meer opvragen?
Zie mijn antwoord bij vraag 10.
In aanvulling daarop merk ik in algemene zin op dat wanneer iemand meent dat er in zijn situatie sprake is van privacyschending hij een klacht kan indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Ik ben daarvoor niet de aangewezen autoriteit. Aangezien er omstandigheden zijn waaronder een gemeente wel een medisch dossier mag opvragen, bijv. voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften of in het kader van re-integratie (zie artikel 30 Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming), kan het ondernemen van stappen om te bewerkstelligen dat gemeenten geen medische dossiers meer opvragen niet aan de orde zijn.
Wat is uw reactie op de casus van Mirjam die een uitkering werd geweigerd, in de schulden kwam, werd afgesloten van gas, water en licht, hierdoor vaak bij haar moeder ging eten, waarop de gemeente concludeerde dat Mirjam gekort moest worden vanwege de kostendelersnorm?
Zie antwoord vraag 6.
Is er wettelijke grond voor het korten van de uitkering omdat iemand met enige regelmaat bij vrienden of familie gaat eten? Is hier jurisprudentie over?
Of dit dient te leiden tot een verlaging van de uitkering is ter beoordeling van het college. Zie antwoord bij vraag 7.
Vindt u dat, gezien de drie voorbeelden van «veelaanvragersbijstand» in de uitzending, gedupeerden door de gemeente Enschede gecompenseerd dienen te worden?3
Binnen de gedecentraliseerde context van de Pw is het primair aan de gemeenteraad om het college op de uitvoering te controleren en waar nodig aan te spreken. Het is binnen die context niet aan mij om te oordelen over individuele beschrijvingen zoals in de door u aangehaalde uitzending. Verder geldt ook hier hetzelfde als eerder in antwoord op vraag 3 vermeld, dat betrokkenen een verzoek tot schadevergoeding bij de gemeente kunnen indienen en zij dit – zo nodig – ook op zijn juridische houdbaarheid kunnen laten toetsen.
Is het juist dat armoedegelden om de (kinder)armoede in Enschede te bestrijden vanaf 2018 aan de algemene middelen worden toegevoegd (500.000 euro structureel)? Erkent u dat middelen dan niet per definitie op de juiste plek terecht komen? Wat onderneemt u hiertegen?
Gemeenten ontvangen sinds 2017 via een decentralisatie-uitkering extra middelen van het rijk voor de aanpak van kinderarmoede. Over de inzet van deze middelen zijn bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG gemaakt. Daarin is vastgelegd dat gemeenten aan de gemeenteraad rapporteren over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Het is aan de gemeenteraad om een oordeel te vormen over de inzet van deze middelen. Het is mij niet bekend hoe de gemeente Enschede deze middelen inzet.
Uit de eerste evaluatie van de bestuurlijke afspraken kinderarmoede (Bureau Bartels, 2018) blijkt dat het merendeel van de gemeenten (86 procent) de middelen inzet voor een uitbreiding en/of intensivering van hun kindvoorzieningen in natura. Medio september zal ik uw Kamer n.a.v. de motie Bruins een extra tussenevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede doen toekomen.
Erkent u dat door de werkwijze van de gemeente duizenden bijstandsgerechtigden financieel gedupeerd zijn? Wat gaat u doen om te voorkomen dat gemeenten onrechtmatig handelen inzake de Participatiewet en een schrikbewind voeren tegenover bijstandsgerechtigden?
Gemeenten worden geacht de door de Pw geschapen kaders te respecteren. Daarbij is het aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren en zo nodig aan te spreken op de uitvoering van de wet. Het handelen van een gemeente in een individuele casus kan daarbij ook via een klachtprocedure onder de aandacht worden gebracht. Besluiten kunnen via een bezwaar- en beroepsprocedure op hun juridische houdbaarheid worden getoetst en ook is er de mogelijkheid om bij aantoonbare schade een verzoek tot schadevergoeding in te dienen. Daarmee zijn op verschillende plekken binnen het systeem controles ingebouwd om een eventueel structureel handelen in strijd met de wet te voorkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding om buiten de hier geschetste controlemechanismen om nieuwe controlesystemen te introduceren.
Het toenemende verzet tegen geluidsoverlast door motorrijders |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eens gaat het hier gruwelijk mis»1 en «Motorrijder wordt paria van de weg: verzet groeit»2, beide uit het Algemeen Dagblad van respectievelijk 22 en 26 juni 2020?
Ja.
Bent u bekend met de motie inzake overlast van motoren van (onder andere) het CDA in de raad van de gemeente Krimpenerwaard?3
Ja.4
Herkent u het beeld dat burgers zowel in de stad (bijvoorbeeld rond de boulevard van Scheveningen) als in de regio (bijvoorbeeld op dijkwegen langs rivieren en in polders) forse overlast ervaren van motoren die te veel geluid produceren? Kunt u aangeven wat in de afgelopen jaren zowel qua preventie als handhaving aan dit probleem gedaan is?
Het beeld dat motorvoertuigen zoals motorfietsen, bromfietsen en auto’s voor geluidoverlast kunnen zorgen is bekend. Vanuit het Ministerie van IenW zal een onderzoek starten naar de mogelijkheden om geluidoverlast door motorfietsen te verminderen. Daarbij wordt gedacht aan zowel beleidsopties voor het rijk als opties voor lokaal beleid, waaronder handhaving van bestaande geluidsnormen en productregelgeving. De uitkomsten van dat onderzoek worden gedeeld met uw Kamer.
De politie handhaaft op het te veel geluid produceren door motorrijders en andere verkeersdeelnemers. Dat gebeurt enerzijds in situaties waarin een verkeersdeelnemer onnodig geluid produceert (zoals onnodig claxonneren, slippen, gas geven, remmen) en anderzijds door te meten of het voertuig meer geluid produceert dan wettelijk is toegestaan.
Daarnaast handhaaft de politie extra op een aantal dijken in de zomerperiode, onder andere op snelheid. Aanleiding hiervoor is zowel geluidoverlast als de veiligheid van andere weggebruikers.
In 2018 en 2019 zijn jaarlijks circa 230 boetes uitgeschreven voor het onnodig produceren van geluid zoals het niet voldoen aan het maximum geluidsniveau door motorfietsen. Dit jaar zijn tot nu toe circa 200 boetes voor deze feiten uitgeschreven.
Worden er landelijk, regionaal of lokaal cijfers over klachten bijgehouden? Kunt u aangeven wat de toename van het aantal actiegroepen is in de afgelopen jaren? Is er vanuit de overheid overleg met dit soort actiegroepen?
Er worden landelijk geen cijfers bijgehouden van het aantal klachten of van het aantal actiegroepen. Ook de politie houdt geen aparte registratie bij van dergelijke klachten. Er zijn diverse actiecomités die zich inzetten voor het terugdringen van geluidoverlast door motorvoertuigen. Omdat deze comités vooral lokaal zijn georiënteerd en georganiseerd, is er op dit moment geen sprake van nationaal overleg met één of meer comités. Bovendien kunnen maatregelen op lokaal niveau effect hebben en zijn deze ook rechtmatig, zo blijkt uit de uitspraak van de Raad van State in de zaak Krimpenerwaard.
Klopt onze informatie dat een auto niet meer geluid mag produceren dan 95 dB(A) bij 3500 toeren, gemeten dicht bij de uitlaat, terwijl bij motoren het maximum-geluidsniveau bepaald wordt per type motorfiets en dat het kan oplopen tot ver boven de 100 dB(A)? Kunt u uitleggen welke factoren van invloed zijn op het berekenen van dat maximum? Is dit Nederlandse of Europese regelgeving? Vindt u het – mede gelet op de actuele problematiek – niet voor de hand liggend dat er ook voor motoren een maximumnorm komt, ongeacht type of zwaarte?
Voordat een personenauto of motorfiets wordt toegelaten tot de weg, worden diverse (type)goedkeuringseisen gesteld. Eenmaal toegelaten, dient de auto of motorfiets tijdens het gebruik altijd te voldoen aan de zogenaamde permanente eisen. Zowel in de typegoedkeuringseisen als de permanente eisen zijn maximale geluidsnormen opgenomen.
In de Europees vastgestelde typegoedkeuringseisen ten aanzien van geluid voor auto’s en motorfietsen is vastgelegd dat de geluidsproductie van een motorfiets niet hoger mag zijn dan 80 dB(A). Deze waarde wordt bij de typegoedkeuring via een zogenoemde «dynamische meting» bepaald op een testcircuit door de goedkeuringsinstantie (in Nederland de RDW), via een Europees gestandaardiseerde methode.
De wijze van keuren bij handhaving vindt plaats op een andere manier, via een zogenoemde «statische meting». Daarbij wordt het geluid van een stilstaande motor gemeten. In de Regeling voertuigen is vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden de statische meting uitgevoerd moet worden. Vanwege deze andere methode verschilt, bij hetzelfde voertuig, de uitkomst van deze verschillende metingen. De gemeten waarde bij de statische meting is hoger, omdat dichter bij de uitlaat wordt gemeten dan bij de dynamische meting.
Voor de maximum toegestane geluidsproductie zoals die bij een «statische meting» wordt bepaald, is bij nieuwere motoren de maximum geluidsproductie geregistreerd in het kentekenregister. Deze waarde is vaak ook aangebracht op het VIN-plaatje. Bij een «statische meting» mag het geproduceerde geluidsniveau niet meer bedragen dan de geregistreerde maximum geluidsproductie, vermeerderd met 2 dB(A). Indien er geen maximum geluidsproductie is opgenomen in het kentekenregister (bijvoorbeeld omdat het een klassieke of van buiten de Europese Unie geïmporteerde motorfiets betreft), dan geldt in Nederland onderstaande tabel.5
80 cm3
91 dB(A)
125 cm3
92 dB(A)
350 cm3
95 dB(A)
500 cm3
97 dB(A)
750 cm3
100 dB(A)
1.000 cm3
103 dB(A)
> 1.000 cm3
106 dB(A)
Ook voor personenauto’s is in het kentekenregister een maximum geluidsproductie opgenomen. Daarbij geldt eveneens dat een personenauto geen hoger geluidsniveau mag produceren dan 2 dB(A) boven de geluidswaarde uit het kentekenregister. Indien er geen maximum geluidsproductie is opgegeven, mag een personenauto niet meer dan 95 dB(A) worden geproduceerd bij een bepaald aantal toeren.
De geluidsnormen voor motorfietsen liggen hoger dan voor personenauto’s, omdat het uitlaatsysteem van een motorfiets doorgaans korter is en daardoor minder mogelijkheden biedt voor demping van het geluid.
Klopt het dat in Oostenrijk een aantal toeristische routes wordt afgesloten voor motorfietsen die meer geluid produceren dan 95 db(A)? En klopt het dat in Duitsland serieus wordt nagedacht over een totaalverbod voor motorfietsen in het weekeinde en dat tevens motoren niet meer dan 80 db(A) geluid mogen produceren?
Dat klopt. In Oostenrijk is bepaald dat motorfietsen van meer dan 95 dB(A) (op basis van statische meting) worden uitgesloten van bepaalde wegen. In Duitsland is voorgesteld dat lokale autoriteiten motorfietsen in bepaalde gebieden op weekend- en feestdagen kunnen weren indien deze meer geluid produceren dan is toegestaan volgens het VIN-plaatje of, indien dat ontbreekt, 95 dB(A), conform een statisch bepaalde meting.
Kunt u aangeven wat de regels in andere Europese landen zijn om geluidoverlast van motoren tegen te gaan? Wordt in deze landen ook nagedacht over strengere regels?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, zijn de geluidslimieten voor toe te laten motorfietsen vastgelegd in Europese regelgeving. Deze regels zijn dus gelijk in alle EU-lidstaten. Binnen de EU wordt dit jaar gestart met de evaluatie en mogelijke herziening van Verordening (EU) 168/20136, waarbij naar verwachting ook aandacht zal zijn voor de geluidsnormen voor motorfietsen.
Klopt het dat het kernprobleem van het geluidoverlast zit in de installatie van een «sportuitlaat»? Klopt het dat in Oostenrijk motorfietsen met sportuitlaten zijn verboden, met de kans op een boete van 220 euro bij een overtreding? Zou dat ook iets kunnen zijn om in Nederland in te voeren?
Sportuitlaten moeten, net als overige uitlaten, zijn voorzien van een goedkeuring. Het betreft hier Europese regelgeving die dus geldt voor alle Lidstaten. Er zijn sportuitlaten die aan alle normen voldoen en zijn goedgekeurd. Echter, een uitlaat wordt gekeurd per type motorfiets en alleen die combinatie voldoet aan de typegoedkeuring van de combinatie. Het kan dus voorkomen dat zowel een motorfiets als een uitlaat een typegoedkeuring hebben, maar dat de combinatie niet voldoet, omdat de uitlaat niet passend is bij de motorfiets waarop deze is gemonteerd.
Daarom deel ik niet de opvatting dat sportuitlaten de kern van het probleem zijn. De kern van het probleem is de geluidoverlast op zich. Ook een originele of goedgekeurde uitlaat kan immers teveel geluid produceren, hetzij door slijtage, hetzij doordat deze is gemodificeerd of de combinatie van motor en uitlaat niet passend is. Zoals hiervoor aangegeven, kan de politie controleren op de geluidsnormen zoals beschreven in het antwoord op vraag 5. In de door uw Kamer op 2 juli 2020 aangenomen Uitvoeringswet verordening (EU) 2018/858 is in artikel 32 van de Wegenverkeerswet (Wvw) 1994 geregeld dat het in gebruik nemen van een niet-goedgekeurd voertuig of onderdeel of niet-goedgekeurde voorziening expliciet wordt verboden en dat verbod is daarmee ook beter handhaafbaar. Deze wet betreft een implementatie van een Europese Verordening, die ook geldt in Oostenrijk. Deze wet treedt op 1 september 2020 in werking. Op basis van deze wet kan de ILT handhaven op de verkoop van sport- of race-uitlaten voor motorfietsen die niet zijn goedgekeurd of die niet voldoen aan de gestelde eisen voor uitlaten.
Welke mogelijkheden zijn er om snelheidsovertredingen van motorrijders middels flitspalen vast te leggen? Klopt de stelling van de Haagse verkeerswethouder dat het Openbaar Ministerie alleen flitspalen laat plaatsen als er sprake is van aanrijdingen met doden of gewonden? Deelt u onze opvatting dat de aanpak van deze problematiek qua handhaving wel wat pittiger mag zijn?
Het handhaven op snelheid is één van de prioriteiten van de verkeershandhaving. Motorrijders zijn daar niet van uitgezonderd en kunnen met bijvoorbeeld flitspalen gesanctioneerd worden.
De stelling van de Haagse verkeerswethouder dat alleen flitspalen geplaatst worden op wegen als er aanrijdingen met doden of gewonden hebben plaatsgevonden, is niet juist. Het OM heeft een Beleidskader flitspalen opgesteld waarin criteria zijn opgenomen voor het indienen van een aanvraag voor een flitspaal voor snelheid of voor roodlicht en snelheid. Naast dat er duidelijk sprake moet zijn van een snelheidsprobleem wordt bij de beoordeling of een flitspaal moet worden geplaatst een analyse gemaakt van de verkeersveiligheid en de risico’s op een verkeersongeval. Hierbij wordt aangesloten bij de risicogestuurde aanpak van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 om de verkeersveiligheid te vergroten.
Wat is landelijk handhavingsbeleid van politie en justitie als het gaat om deze problematiek? Is het mogelijk om bij het constateren van overtredingen op het vlak van geluidsoverlast en verkeersovertredingen een motor tijdelijk of blijvend in beslag te nemen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt voor motorrijders, net als voor overige verkeersdeelnemers, gehandhaafd op snelheid en het produceren van onnodig of meer geluid dan toegestaan. Daarnaast worden er specifiek tijdens de zomerperiode meer controles op de dijken gehouden.
In de Aanwijzing inbeslagneming staat beschreven bij welke overtredingen kan worden overgegaan tot beslag. Bij geluidsovertredingen bij motorfietsen kan worden overgegaan tot inbeslagneming van de uitlaatdemper. Bij grove snelheidsoverschrijdingen of verkeersgevaarlijk gedrag kan ook beslag van de motorfiets zelf een optie zijn.
Kunt u aangeven in hoeverre gemeenten beschikken over instrumenten om motoren (op bepaalde delen van de dag) te verbieden om te rijden over wegen en dijken?
Gemeenten hebben de bevoegdheid om wegen gesloten te verklaren voor (bepaalde) motorvoertuigen al dan niet op bepaalde dagen of dagdelen. Daarvoor dient het college van burgemeester en wethouders een verkeersbesluit te nemen conform de Wvw 1994, mits in een dergelijk besluit voldoende wordt gemotiveerd hoe met het gesloten verklaren van een weg de belangen van omwonenden en andere weggebruikers worden gediend.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de Raad van State d.d. 6 november 2019 inzake een verbod voor motorrijders om gebruik te maken van de Lekdijk bij Lopik4? Wat is het gevolg hiervan voor het kunnen weren van motorrijders door gemeenten? Moet de uitspraak van de Raad van State zo worden geïnterpreteerd dat het alleen mag als er sprake is van een beperkte afsluiting in een beperkte periode en dat er alternatieve routes voor de motorrijders voorhanden moeten zijn die niet onveilig zijn?
In punt 4 van zijn uitspraak8 geeft de Raad van State het toetsingskader bij het nemen van een verkeersbesluit zoals in de zaak Krimpenerwaard speelde. De Raad van State oordeelt dat het bestuursorgaan de toegang tot de weg voor (bepaalde categorieën) motorvoertuigen kan afsluiten. Een absolute noodzaak aantonen is niet nodig. Het is voldoende dat het bestuursorgaan aannemelijk kan maken dat het tijdelijk afsluiten van een weg de belangen van de wegenverkeerswet dient, zoals verbeteren van de verkeersveiligheid en het beperken van geluidoverlast. Ook moet het bestuursorgaan duidelijk afwegen of de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot het doel van het besluit. Met deze uitspraak heeft de Raad van State duidelijk gesteld onder welke voorwaarden een weg tijdelijk mag worden afgesloten voor bepaalde categorieën voertuigen. Het belangrijkste criterium is of de belangen uit de wegenverkeerswet met het besluit worden gediend en of de onderliggende belangenafweging evenwichtig is. De belangenafweging verschilt uiteraard per situatie en is primair een zaak voor lokale en regionale overheden en wegbeheerders.
De uitzending van Argos over ritueel misbruik |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de radiouitzending van Argos «Glasscherven en duistere rituelen: Argos onderzoekt satanisch ritueel misbruik»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u uitsluiten, vanwege de aard en het aantal meldingen dat bij Argos is binnengekomen, dat er in Nederland sprake is van ritueel misbruik? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er valt niet uit te sluiten dat ritueel misbruik in Nederland voorkomt. Seksuele misdrijven zijn ernstige misdrijven met voor slachtoffers vaak heel indringende, langdurige en traumatiserende gevolgen. Dat maakt dat zedenzaken ingrijpend zijn. Zoals u weet zet ik mij sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid in voor modernisering van de zedenwetgeving. Hierbij wordt gewerkt aan de introductie van de nieuwe strafbaarstelling van seks tegen de wil en seksuele intimidatie, waarbij niet de dwang, maar het handelen tegen de wil uitgangspunt wordt voor strafbaarheid. Met de nieuwe strafbaarstelling wordt het duidelijker voor slachtoffers voor welke strafbare feiten een dader vervolgd kan worden.
Samen met de Minister voor Rechtsbescherming neem ik ook maatregelen om slachtoffers van misbruik beter te beschermen en slachtoffers te informeren waar ze terecht kunnen voor goede hulp. Vanaf het voorjaar van 2018 zijn meerdere acties en projecten gestart door de politie om de werkwijze en de opvang van zedenslachtoffers verder te verbeteren. Ook het Centrum Seksueel Geweld biedt laagdrempelig multidisciplinaire hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Via een landelijk telefoonnummer en de recent gemoderniseerde website is hulp en kennis beschikbaar. Daarnaast is in november 2019 de overheidscampagne watkanmijhelpen.nl gestart die meerjarig aandacht zal vragen voor mensen die kort geleden seksueel geweld hebben meegemaakt. Ook is langs die weg breed bekend gemaakt welke organisaties slachtoffers welke hulp kunnen bieden.
Zoals aangegeven door de Minister voor Rechtsbescherming in de beantwoording van de Kamervragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen2, worden er door het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de GGZ-sector om aandacht te vragen voor misbruikpraktijken binnen kerkelijke kringen. Die gesprekken gaan over de rol die de GGZ heeft bij het signaleren van mogelijke kindermishandeling bij duivelsuitdrijving en bij het signaleren van het onthouden van zorg.
In geval van een melding of aangifte van seksueel misbruik met rituele aspecten doet de politie opsporingsonderzoek om aanwijzingen en objectieve feiten te verzamelen die wel of juist geen ondersteuning bieden voor de beschuldigingen, net als bij alle andere zedenzaken. Uit de – veelal uitvoerige – opsporingsonderzoeken die in de afgelopen decennia zijn uitgevoerd naar aangiften of meldingen van ritueel misbruik, is echter tot op heden geen ondersteuning gevonden voor ritueel misbruik. De politie is continu bezig om de kwaliteit van zedenrechercheurs en zedenonderzoeken te verbeteren. Zowel voor het slachtoffer en zijn of haar naasten als voor de opsporing is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk in behandeling worden genomen. Met dank aan uw Kamer is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 19 september jl. de motie van het lid Klaver c.s. aangenomen waarbij structureel 15 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit voor de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek.
Krijgt de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de politie ook meldingen door die kunnen duiden op ritueel misbruik? Zo ja, hoeveel waren er dat de afgelopen jaren en welk gevolg is aan die meldingen gegeven? Zo nee, hoe komt dat?
Sinds de oprichting meer dan twintig jaar geleden, heeft de LEBZ in totaal meer dan 900 zaken behandeld. In circa 25 gevallen betrof het zedenzaken waarin sprake was van aspecten van ritueel misbruik, waarvan slechts drie in de afgelopen zeven jaar. Op basis van het veelal uitgebreide opsporingsonderzoek dat de politie in deze zaken uitvoerde voordat de zaak werd voorgelegd aan de LEBZ, bleek objectieve ondersteuning voor de geuite beschuldigingen in de vorm van forensisch, tactisch, digitaal of overig bewijs vaak te ontbreken en/of bevatte het dossier feiten die strijdig waren met de aangifte. In enkele zaken constateerde de LEBZ dat nog nadere opsporingshandelingen konden worden verricht en werd daarover advies uitgebracht. In geen van de genoemde 25 zaken is vervolging ingesteld door het openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat de LEBZ er in eerste instantie op gericht moet zijn om te bezien of meldingen van ritueel misbruik reden voor verder onderzoek opleveren en dat daarna pas het doel het voorkomen van onterechte aangiften zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Dit is ook nadrukkelijk het geval.
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie, zedenrecherche en recherchepsychologie. De LEBZ is multidisciplinair samengesteld, om deskundigen met mogelijk tegenstelde visies te laten samenwerken aan een zaak en zo het risico op tunnelvisie te voorkomen. De LEBZ wordt door de officier van justitie geconsulteerd in de loop van de opsporingsfase en kan adviseren over eventueel nog te verrichten opsporingshandelingen. Tevens kan de LEBZ adviseren om over te gaan tot vervolging van de beschuldigde(n) of adviseren om een opsporingsonderzoek te beëindigen. De adviezen van de LEBZ zijn niet bindend.
Waarom is het advies van de toenmalige werkgroep Ritueel Misbruik om een beraad op te richten om de ontwikkelingen rondom ritueel misbruik te blijven volgen niet opgevolgd?
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. Conform de Aanwijzingen van het openbaar ministerie waren officieren van justitie verplicht de LEBZ te consulteren bij onder andere zaken met aspecten van ritueel misbruik en zaken met aspecten van hervonden herinneringen
Sinds een nieuwe Aanwijzing in 2016 geldt deze verplichting niet meer gezien het zeer geringe aantal aangifte van zaken met aspecten van ritueel misbruik. In de afgelopen zeven jaar zijn drie zaken met aspecten van ritueel misbruik voorgelegd aan de LEBZ.
Deelt u de mening dat er nieuw onderzoek nodig is naar de aard en de omvang van ritueel misbruik in Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het verloop van (het geringe aantal) opsporingsonderzoeken in de afgelopen jaren – zoals verwoord in het antwoord op vraag 3 – zie ik geen noodzaak om nu een dergelijk onderzoek te initiëren. Ik zal de politie vragen mij actief te informeren indien er signalen zijn die op een andere trend wijzen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft in antwoord op eerdere vragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen3 aangegeven dat gezien de omvangrijke onderzoeksagenda van het WODC en de hoeveelheid onderzoeken die nog in de wachtrij staan – niet wenselijk om een separaat onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland op te starten. In het onlangs afgeronde onderzoek door Bureau Beke naar homoconversietherapieën is deels ook duivelsuitdrijving bij kinderen meegenomen. Na de zomer zal de Minister voor Rechtsbescherming u dit rapport samen met een beleidsreactie toesturen.
Deelt u de mening dat er een laagdrempelige voorziening nodig is waar mensen zich kunnen melden, voor hulp, advies en doorverwijzing? Erkent u dat Sektesignaal nuttig werk deed, in een uitdrukkelijke behoefte voorzag en niet afgeschaft had moeten worden? Wat gaat u er aan doen een dergelijke voorziening weer terug te krijgen?
Slachtoffers van strafbare feiten in het kader van ritueel misbruik kunnen zich melden bij de politie, onregelmatigheden kunnen worden gemeld bij inspecties/toezichthouders en GGZ-instellingen kunnen waar nodig psychosociale hulp leveren. Sektesignaal heeft er een belangrijke rol in gespeeld dat verschillende partijen elkaar nu binnen de RIEC’s weten te vinden en gezamenlijk kunnen optrekken en informatie kunnen delen om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Mede vanwege deze verworvenheden zie ik geen meerwaarde in het opnieuw opbouwen van een doorverwijzingspunt.
Beperkte ruimte aan het mbo |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de MBO Raad, JOB, LAKS, NRTO (Nederlandse Raad voor Training en Opleiding) en werknemersorganisaties AOb, BVMBO (Beroepsvereniging Opleiders MBO), CNV Onderwijs, FNV Overheid, UNIENFTO om ruimte te bieden aan leeftijdsgrenzen in plaats van type onderwijs?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Waarom is er onderscheid gemaakt in de geboden ruimte tussen het voortgezet onderwijs en mbo, waardoor er verschil ontstaat tussen leeftijdsgenoten in verschillende type van onderwijs?
In het mbo geldt voor alle studenten, ongeacht de leeftijd, dat zij anderhalve meter afstand dienen te houden. Hiervoor is gekozen omdat in de klassen en gezamenlijke ruimtes van mbo-scholen een mix van studenten jonger dan 18 jaar en van 18 jaar en ouder aanwezig is. Ook de instroom in het mbo laat een gemengd beeld in leeftijd zien. Dit levert een te groot besmettingsgevaar en gezondheidsrisico op voor de oudere studenten en het onderwijzend personeel.
Bent u het er mee eens dat minderjarigen mbo studenten, die vaak aan het begin van hun opleiding staan, fysiek onderwijs nodig hebben om een goede start te maken in hun praktijkopleiding?
Ja, dat ben ik.
Welke ruimte heeft het mbo om minderjarige studenten voorrang te geven in het fysieke onderwijs?
In de meest recente versie van het servicedocument voor het mbo (versie 4.0) krijgen mbo-scholen de ruimte om zelf het voortouw te nemen om op de voor hen best passende manier invulling te geven aan het onderwijs in het studiejaar 2020–2021 binnen de geldende voorwaarden, zoals de RIVM-richtlijnen en de afspraken met het openbaar vervoer. Scholen bepalen zelf aan welke groepen studenten zij voorrang geven om op de locatie van de school lessen te volgen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om nieuwe studenten (eerstejaars of studenten die een nieuwe opleiding starten), studenten in een kwetsbare positie, studenten die praktijklessen volgen of examens afleggen. Verder wordt mbo-scholen de mogelijkheid geboden om voor het praktijkonderwijs, binnen de school en in de beroepspraktijkvorming, aan te sluiten bij de regels die gelden voor het werkveld en die zijn vastgelegd in de brancheprotocollen. Dit biedt ruimte om voor het onderwijs in de praktijk af te wijken van de anderhalve meter regel.
Wat is het perspectief voor de verdere opening van het beroepsonderwijs?
Het perspectief voor verdere versoepeling van de maatregelen in het beroepsonderwijs is net als voor alle andere sectoren in Nederland sterk afhankelijk van hoe het virus zich de komende periode ontwikkelt. Na de zomer zal het OMT met een nieuw advies komen over de coronamaatregelen en is verdere besluitvorming voorzien.
Internationale drugshandel per post |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post»1 en herinnert u zich uw eerdere antwoorden op meerdere vragen van de leden Kuiken en Moorlag over dit onderwerp?2
Ja.
Is het waar dat de handel in harddrugs per post naar het buitenland groeit? Zo ja, over welke cijfers dan wel indicaties beschikt u? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is niet met zekerheid te zeggen of sprake is van een groei in de handel in harddrugs per brievenbuspost en postpakketten naar het buitenland.
De Politie (toezichthouder voor het binnenlandse postverkeer en het postverkeer naar en vanuit de andere EU-landen) en de Douane (toezichthouder goederenverkeer met landen buiten de EU) hebben beperkt cijfers beschikbaar.
Bovendien kan een stijging in het aantal pakketten en door buitenlandse autoriteiten in beslaggenomen kilo’s verdovende middelen, sterk beïnvloed kunnen zijn door incidentele zaken. Er vindt geen mondiale vastlegging, dan wel uitwisseling plaats van gegevens over de totale hoeveelheden inbeslaggenomen harddrugs per brievenbuspost en postpakketten.
Voor een overzicht van de beschikbare cijfers, verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen (vraag 2 en 3) van de Kamerleden Yesilgöz-Zegerius en Lodders van 1 juli 2020 (2020Z12910), die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt.
Voor de brievenbuspost naar landen buiten de EU is op dit moment geen indicatie te geven over de hoeveelheden in beslag genomen verdovende middelen. Brieven mogen vanwege het wettelijke briefgeheim niet zomaar geopend worden door de douane. Daarvoor is toestemming nodig van een Rechter-Commissaris.
Is het waar dat bij een proef van de Nederlandse douane tijdens een paar uur intensief controleren bij driekwart van de vijfhonderd pakketten onderzochte pakketten drugs werden gevonden? Zo ja, deelt u de mening dat dit een zeer verontrustend gegeven is? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
In het kader van een pilot, gericht op een intelligente, innovatieve en informatie gestuurde detectie van drugs, heeft de Nederlandse douane in 2019 en 2020 bij controleacties gericht op specifieke bestemmingslanden in enkele uren tijdsbestek honderden inbeslagnames van verdovende middelen in uitgaande post(pakket)zendingen naar landen buiten de EU gedaan. Doel van de pilot is om het misbruik van post- en pakketdiensten voor (internationale) drugshandel efficiënter en effectiever tegen te gaan. De pilot levert positieve resultaten op. Thans wordt bezien hoe we deze innovatieve manier van detecteren breder kunnen toepassen.
Is het waar dat de drugsverzendingen vanuit Nederland de samenwerking met buitenlandse justitiële autoriteiten onder druk zet omdat rechtshulpverzoeken met vertraging worden afgehandeld? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het Openbaar Ministerie krijgt van opsporingsinstanties vanuit een aantal landen signalen dat er veel verdovende middelen worden toegestuurd via de post vanuit Nederland. Deze signalen komen tot het OM via rechtshulp-kanalen, via contacten op (internationale) bijeenkomsten, maar ook bijvoorbeeld via de door Nederland in het buitenland gestationeerde Liaison Officers. Deze signalen zijn bijvoorbeeld gekomen vanuit Duitsland, Frankrijk, België, het Verenigd Koninkrijk, de Baltische staten, de Verenigde Staten, Hong Kong en Thailand. Er is vooralsnog geen indicatie dat de behandeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken met vertraging heeft plaatsgevonden.
Hoe komt het dat, ondanks de eerder aangekondigde intensivering van de opsporing van drugs in pakketten, de inspanningen van postorderbedrijven en het Postinterventieteam (Pit) toch nog naar schatting maandelijks 9.000 pakketten met harddrugs worden verstuurd?
De schatting van maandelijks 9.000 pakketten – zo blijkt uit navraag bij de betrokken diensten – betreft een extrapolatie van de vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Ten aanzien van deze schatting is dus voorzichtigheid geboden. In dit kader is met name relevant dat de post- en pakketstroom zeer omvangrijk is; zo maakt de Post- en Pakkettenmonitor van de Autoriteit Consument en Markt melding van het vervoeren van 576 miljoen pakketten in 2019, binnenlandse en grensoverschrijdende pakkettenbezorging samen. Tegen deze achtergrond is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de grote hoeveelheid pakketten met drugs aangeeft dat de opsporing nog meer geïntensiveerd moet worden? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen. Mede met dit doel wordt sinds dit jaar door politie (PIT), Openbaar Ministerie, douane, RIEC, het Ministerie van JenV, PostNL en het landelijk aanjaagteam ondermijning, actief samengewerkt in de zogeheten Regiegroep PPS Post- en Pakketdiensten. Uitgangspunt is de onderlinge samenwerking te intensiveren en de gezamenlijke informatiepositie te verstevigen. Daarvoor wordt momenteel gewerkt aan een fenomeengericht criminaliteitsbeeld. Dit criminaliteitsbeeld gaat de basis vormen voor een gezamenlijke strategische aanpak, waarbij ook zal worden bekeken hoe kan worden toegewerkt naar intelligente en effectieve toezicht en opsporing. Daarbij blijft de inzet bovenal gericht op slimme en gerichte controles en – gegeven de omvang van de totale pakketstroom – niet op het openmaken van alle pakketten. Om daar nog beter invulling aan te kunnen geven zal de controle-capaciteit van de Douane in de brief- en pakketpost worden uitgebreid.
Ik verwijs in dit verband graag tevens naar de beantwoording op de Kamervragen van de leden Kuiken en Moorlag van 28 januari 20193.
Waarom werkt het Pit alleen op structurele basis samen met PostNL en met andere postbedrijven op basis van casussen en meldingen?3 Acht u het nodig om ook met andere postbedrijven tot een structurele samenwerking te komen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het PIT is in de basis bedoeld als een samenwerking tussen overheid en de post- en pakketvervoerders (branche), dus niet alleen specifiek PostNL. De politie gaat daarom de samenwerking met andere pakketvervoerders intensiveren.
Deelt u de mening dat zolang niet te achterhalen valt wie de verzender van pakketten is het probleem niet goed kan worden aangepakt omdat degenen die de drugs verzenden buiten schot blijven? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat hier verandering in komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande reeds aan de orde is gesteld, worden momenteel mogelijke intelligente barrières in het kader van brede publiek-private samenwerking in kaart gebracht. Zowel intensivering van opsporing en vervolging als het idee van een legitimatieplicht zullen hierin worden betrokken.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat een legitimatieplicht voor verzenders van postpakketten naar het buitenland zal helpen bij het tegengaan van drugszendingen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan nog steeds van mening dat een legitimatieplicht ondanks het gegeven dat het om 9.000 pakketten per maand gaat «gelet op het totale volume aan pakketpost, de inbreuk op de privacy en de verzwaring van de administratieve lasten niet proportioneel [is] om drugscriminaliteit tegen te gaan»?4
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat het makkelijker moet worden om verzendingen te controleren op inhoud? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Wat vindt u van het idee dat politieambtenaren zelf de bevoegdheid moeten krijgen om een pakket te openen?
Ja, die mening deel ik. In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
De gevolgen voor huurders tijdens en na gedwongen verhuizing |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u aangeven wie er precies in aanmerking komt voor de compensatie van verhuiskosten, voor mensen die gedwongen moeten verhuizen omdat hun onveilige huis versterkt moet worden, en wie niet?1
Deze zomer is er gewerkt aan zowel een set afspraken om vergoedingen voor huurders en eigenaren in de versterkingsopgave die vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zoveel als mogelijk gelijk te trekken. Daarnaast zet ik in op een eenmalige tegemoetkoming voor huurders die reeds in een wisselwoning hebben gezeten of op dit moment zitten en niet met de bovengenoemde voorstellen zijn geholpen. In mijn Kamerbrief «HEFT/EI en vergoedingen voor huurder van 7 september 2020 staat opgenomen hoe de afspraken en de regeling worden vormgegeven. Het voornemen is om de afspraken die toezien op het zoveel als mogelijk gelijktrekken van vergoedingen voor eigenaren en huurders in de versterkingsopgave alsmede de tegemoetkomingsregeling per 1 oktober aanstaande in te laten gaan.
Op welke termijn wordt er invulling gegeven aan genoemde voorstellen voor een rechtvaardige verhuiskostenvergoeding? Bent u bereid een uiterste datum te noemen van bijvoorbeeld 1 oktober 2020? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat de regeling gelden met terugwerkende kracht? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat ook deze bewoners worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat het nodig is dat mensen naar de rechter moeten stappen om zo hun verhuiskostenvergoeding te bevechten, zoals nu het geval is in Appingedam? Wie draait er op voor de kosten die daar gemaakt worden?
Zoals vermeld in Kamerbrief (Kamerstuk 33 529, nr. 716) vind ik het van belang dat een gang naar de rechter wordt voorkomen. De afspraken die worden gemaakt om vergoedingen voor huurders en eigenaren in de versterkingsopgave die vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zoveel als mogelijk gelijk te trekken beogen juist dergelijke geschillen te voorkomen.
Weet u dat het binnenklimaat van de inmiddels versterkte en verduurzaamde huurwoningen in bijvoorbeeld Middelstum en Loppersum, als te warm, benauwd en vochtig wordt bestempeld door meerdere huurders? Wat is daarop uw reactie?
Navraag bij de corporaties die deze woningen in beheer hebben leert dat bij sterk geïsoleerde woningen (nul op de meter) dit soort klachten (te warm, benauwd en vochtig) incidenteel voorkomen. De woningen zijn zo goed geïsoleerd dat dit een andere benadering qua stoken en ventileren vergt. Als dat niet gebeurt dan kan het snel te warm of te vochtig worden omdat de lucht niet weg kan via kieren en gaten. Door middel van coaching van een energiecoach en/of begeleiding vanuit de woningcorporatie leren bewoners hiermee om te gaan. In een incidenteel geval is in overleg met de bewoner gezocht naar een andere woning.
Te warm, benauwd en vochtig zijn klachten die vaker voorkomen bij sterk geïsoleerde woningen. Dat zien we landelijk terug en staat los van de versterking van de woningen.
Bent u op de hoogte van de gezondheidsklachten van veel mensen als gevolg van dat binnenklimaat? Wat is daarop uw reactie?
Navraag bij de KR8-corporaties leert dat één bewoner zich bij hun heeft gemeld met zware klachten. Uit meting van de woning is gebleken dat de klachten niet gerelateerd kunnen worden aan de kwaliteit van de woning. Zoals ik in het vorige antwoord aangaf wordt er veel aandacht besteed aan het leren omgaan met het binnenklimaat in de nieuwe woningen.
Is er inmiddels onderzoek geweest naar de verhouding gezondheidsklachten en verduurzaamde woningen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid zo’n onderzoek in te stellen? Wilt u dat baseren op het onderzoek waar GGD-Groningen inmiddels mee gestart is?
Ik heb bij de GGD Groningen navraag gedaan naar het in deze vraag genoemde onderzoek. De GGD Groningen heeft mij gemeld dat er geen onderzoek is gestart. Voor wat betreft de gesignaleerde problemen en mogelijke oplossingen daarvoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6. Voorts heeft de Gezondheidsraad op 14 juli 2020 een advies uitgebracht «Gezonde energietransitie in de gebouwde omgeving». De Gezondheidsraad schetst in dit advies mogelijkheden om de positieve gezondheidseffecten van de energietransitie in de gebouwde omgeving uit te breiden en de onbedoelde negatieve gezondheidseffecten te beperken. Het kabinet zal dit najaar op het advies van de Gezondheidsraad reageren.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze mensen zo snel mogelijk in een gezonde woning leven?
Zie antwoord vraag 7.