Het bericht dat Qbuzz gaat inkrimpen |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Qbuzz gaat inkrimpen als gevolg van de coronacrisis?1
In het NOVB ben ik met vervoerders en medeoverheden in gesprek over de ontwikkelingen in het OV en de maatregelen die kunnen worden genomen om de continuïteit daarvan te borgen in de huidige omstandigheden. Het kabinet heeft met een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer voor 2020 besloten de OV-sector te ondersteunen om het vereiste vervoeraanbod te kunnen blijven bieden. Ik begrijp dat bedrijven voor komende jaren niettemin anticiperen op achterblijvende reizigersaantallen en hun dienstregelingen en bedrijfsvoering daarop aanpassen.
Wat is uw reactie op het feit dat Qbuzz, ondanks dat het gebruik heeft gemaakt van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) en de beschikbaarheidsvergoeding en tijdelijk personeel ontslagen heeft, nu nog meer banen wil gaan schrappen?
Bedrijven hebben het verzoek gekregen een volwaardige dienstregeling te blijven uitvoeren, terwijl duidelijk was dat er veel minder reizigers en reizigersinkomsten zijn en waren. Het Rijk vergoedt met de beschikbaarheidsvergoeding in 2020 niet alle kosten, een deel van de kosten wordt door de bedrijven gedragen.
Bedrijven anticiperen voor komende jaren op achterblijvende reizigersaantallen en passen hun dienstregelingen en bedrijfsvoering daarop aan. De mate waarin zij dit doen is afhankelijk van het verloop van de pandemie en het effect daarvan op het reisgedrag en eventuele beperkende maatregelen die door de overheid worden opgelegd. Vanwege deze samenhang ben ik in het NOVB in gesprek met de sector om de keuzes die gemaakt worden door Rijk, provincies en vervoerders zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De beschikbaarheid van kwalitatief goed OV voor de reiziger staat daarbij voorop.
Wat is het effect geweest van uw «alleen noodzakelijke reizen»-campagne, en welke rol ziet u vanwege dat advies nu voor uzelf weggelegd om te voorkomen dat het ov in Utrecht verschraalt?
Het advies om alleen noodzakelijke reizen te maken is gelukkig goed opgevolgd, zodat het OV op een veilige manier beschikbaar is gebleven voor iedereen die daarop is aangewezen. Middels de beschikbaarheidsvergoeding is de daling in reizigers voor een belangrijk deel gecompenseerd.
Provincies en vervoerregio’s zijn opdrachtgever voor het regionaal OV. Zij hebben in hun concessies afspraken vastgelegd over de dienstregelingen en de te volgen procedure bij wijziging daarvan. De afspraak die ik in het NOVB met de sector heb gemaakt is dat met een optimale inzet van personeel en materieel wordt gestreefd naar een maximale capaciteit, zodat alle mensen die met het OV bijvoorbeeld naar hun werk of studie willen, dit ook veilig kunnen.
Welke invloed heeft de concessieverlener op het tegengaan van het verschralen van het ov-aanbod? Bent u het ermee eens dat een vervoerder niet eenzijdig kan beslissen te schrappen in de dienstverlening?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat commerciële ov-bedrijven in goede tijden winsten kunnen maken waarvan niet openbaar wordt gemaakt of die in Nederland blijven of terugvloeien naar het land van het moederbedrijf, terwijl in tijden dat zij verlies maken de Nederlandse belastingbetaler wel mag opdraven om ze te redden?
In het kader van de beschikbaarheidsvergoeding zijn alle vervoerders transparant richting het Rijk over hun gerealiseerde en geprognotiseerde kosten en opbrengsten. Het gaat hierbij echter om bedrijfsvertrouwelijke gegevens, die vervoerders niet openbaar hoeven te maken.
Van welke maatregelen kan het moederbedrijf van Qbuzz, BusItalia, gebruikmaken in Italië om de verliezen van zijn dochter op te vangen? Indien dit niet kan, bent u het er dan mee eens dat het dan niet kan dat in goede tijden winsten uit Nederland wegvloeien?
In algemene zin geldt dat aandeelhouders en moederbedrijven leningen kunnen verstrekken of garant kunnen staan voor het aantrekken van extra financiering. Bij de beschikbaarheidsvergoeding geldt dat de vervoerders zelf een deel van de kosten (7%) moeten nemen. Of zij dat uit hun eigen vermogen dekken, leningen aantrekken of dat zij (buitenlandse) aandeelhouders hiervoor aanspreken is aan de vervoerders zelf. Wat betreft het «wegvloeien van winsten» geldt dat in het regionaal OV de concessies door middel van openbare aanbestedingen worden gegund. Dat betekent dat ook (dochters van) buitenlandse vervoerders mee kunnen dingen en een concessie kunnen verwerven als zij het beste aanbod doen. Uiteraard doen zij dit alleen als zij ook over de looptijd van de concessie verwachten een positief rendement te kunnen maken. Daar tegenover staat echter ook dat zij eerst zullen moeten investeren in materieel en personeel. Dit geldt omgekeerd ook voor Nederlandse ondernemingen die in het buitenland actief zijn.
Bij welke ov-aanbieders speelt nog meer dat zij tijdelijk personeel al ontslagen hebben en overwegen om nog verder te schrappen in personeel en/of dienstverlening?
Ik heb over deze overwegingen geen andere informatie dan u heeft kunnen vernemen uit mededelingen die bedrijven in de media hebben gedaan.
Vindt u dat met dit soort uitwassen het failliet van «commercieel ov» wordt aangetoond, en dat we deze publieke dienst weer in publieke handen moeten krijgen? Zo nee, waarom niet en wat in deze situatie toont aan dat dit een functionerende markt is?
Niemand had kunnen voorzien dat deze uitzonderlijke omstandigheden zouden optreden. De bedrijfsvoering van ieder bedrijf is hier niet tegen opgewassen, ongeacht of er sprake is van een commercieel bedrijf of een staatsdeelneming.
Recent heb ik uw Kamer een onderzoek gestuurd naar de Effecten van openbaar aanbesteden in het openbaar vervoer. Dit onderzoek toont aan dat het aanbod van het openbaar vervoer, de efficiency en de klanttevredenheid in de afgelopen twee decennia over de gehele linie is gegroeid. Zowel bij aanbestede trajecten als daar waar het OV is inbesteed en onderhands gegund. Dit laat zien dat alle betrokkenen in de OV-sector heel goed werk leveren. Voor mij is de Corona-crisis geen aanleiding om een goed functionerend systeem te veranderen.
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wetende dat u mogelijk niet in kunt gaan op alle aspecten van een individuele casus, kunt u wel een reactie geven op dit schrijnende verhaal van een burger die getuige is van een liquidatie en, zoals vaak gepleit door overheidsinstanties, zich meldt als ooggetuige en een verklaring aflegt? Hoe beoordeelt u de ervaringen zoals gedeeld in dit interview en wat zegt dit volgens u over de geboden bescherming en hulpverlening?
De dood van de heer Den Dekker is een zeer trieste gebeurtenis. Mijn medeleven gaat uit naar zijn nabestaanden. Zoals de burgemeester van Oss tijdens de persconferentie op 28 juli jl. heeft aangekondigd, wordt een onafhankelijk onderzoek ingesteld naar de onderhavige casus. De gemeenteraad is opdrachtgever van dit onderzoek en is bezig met de opzet van het onderzoek en de formulering van de onderzoeksvraag. Daarnaast is de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) een oriëntatie gestart naar het incident in Oss. Dit wil zeggen dat de Inspectie bekijkt in hoeverre er aanknopingspunten zijn voor de Inspectie om een incidentenonderzoek te starten. De Inspectie streeft ernaar deze oriëntatie op korte termijn af te ronden.
In afwachting van de uitkomsten van het aangekondigd onafhankelijk onderzoek en de oriëntatie past het mij niet om inhoudelijke uitspraken te doen over deze casus. In algemene zin onderschrijf ik dat het van groot belang is dat burgers bijdragen aan de opsporing van ernstige strafbare feiten, als zij hier kennis van dragen of zelf getuige van zijn. Wanneer de hulp van een burger bij opsporing leidt tot een dreiging en risico waartegen de persoon zelf of zijn werkgever niet op eigen kracht weerstand kan bieden, worden beveiligingsmaatregelen getroffen door de overheid. Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) hebben hiertoe middelen tot hun beschikking, onder andere binnen het stelsel bewaken en beveiligen en in uiterste gevallen onder het Besluit getuigenbescherming.
Klopt het bericht dat de heer Den Dekker overleden is nadat hij zichzelf in brand heeft gestoken en dat hij een week van tevoren had aangekondigd dit te gaan doen? Welke zorg en ondersteuning is de heer Den Dekker sinds zijn aankondiging tot het moment van de daad geboden?
In afwachting van het onafhankelijk onderzoek past het mij niet inhoudelijke uitspraken te doen over deze individuele casus.
Welke organisaties zijn allemaal betrokken geweest bij de bescherming van de heer Den Dekker en op welke wijze is samengewerkt door de betrokken organisaties? Is alle relevante informatie tijdig gedeeld tussen betrokken organisaties?
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 en 3, past het mij niet vooruitlopend op het onafhankelijke onderzoek inhoudelijke uitspraken te doen over de onderhavige casus. Wel kan ik uw Kamer melden dat in deze casus maatregelen zijn getroffen binnen het stelsel bewaken en beveiligen. De politie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen, waarover het gezag berust bij de hoofdofficier van justitie. Uitvoering van de stelselmaatregelen gebeurt in nauwe samenwerking tussen het OM, politie en waar nodig andere instanties.
Kunt u aangeven wat het protocol is op het moment dat iemand ooggetuige is van een misdaad en zich meldt om een verklaring af te leggen? Kunt u bij de beschrijving van het protocol ingaan op alle aspecten die hierbij relevant zijn, dus veiligheid, maar ook werk- en woonsituatie, gezinsleven, familie, school etc?
Voor deze situatie bestaat geen protocol. Wel geeft het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een aantal mogelijkheden om onder bijzondere omstandigheden de identiteit van een getuige af te schermen. Wettelijk uitgangspunt is dat wanneer een getuige een verklaring aflegt bij de politie en deze verklaring van belang is voor het strafrechtelijk onderzoek, deze verklaring op enig moment als processtuk aan het strafdossier wordt toegevoegd. De verdachte kan dan in het kader van zijn verdediging kennisnemen van die verklaring alsmede de identiteit van de getuige. Bijzondere omstandigheden kunnen dat recht beperken. De regels en werkwijze hieromtrent zijn vastgelegd in artikel 30 e.v. Sv.
Naast deze regeling zijn er bijzondere bepalingen over het horen van getuigen waarvan het te verwachten is dat die (ernstige) overlast zullen ondervinden als hun identiteit bekend wordt. In dat geval kan de rechter-commissaris of de voorzitter van de rechtbank (overeenkomstig artikel 190 lid 3 Sv en 290 lid 3 Sv) maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de identiteit van de getuige wordt achterhaald. Daarnaast zijn er bepalingen die aan getuigen een bijzondere status kunnen verlenen. Dat is het geval bij de zogenoemde bedreigde getuigen (artikel 136c en 226a Sv) of afgeschermde getuigen (artikel 136d en 226m). Van een bedreigde getuige is bijvoorbeeld sprake wanneer redelijkerwijze moet worden aangenomen dat voor veiligheid van de getuige moet worden gevreesd en de getuige om die reden geen verklaring wil afleggen. Ook ontwrichting van het gezinsleven of het sociaaleconomisch bestaan van de getuige kan hierbij een rol spelen. Van een afgeschermde getuige is sprake wanneer redelijkerwijs de staatsveiligheid in het geding is. Het is aan de rechter-commissaris om te beoordelen of de getuige de status van bedreigde of afgeschermde getuige krijgt.
Indien een getuige melding wil doen van een ernstig misdrijf zonder zijn naam bekend te maken, kan dit door de melding te doen bij de meldlijn van Meld Misdaad Anoniem. Ook kunnen getuigen zich wenden tot het Team Criminele Inlichtingen van de politie. In deze gevallen blijft de melder van het misdrijf anoniem.
Kunt u op dezelfde manier dit schetsen voor de programma’s rond spijtoptanten en kroongetuigen? Zo nee, waarom niet?
De uitgangspunten en procedures omtrent kroongetuigen -waaronder spijtoptanten- en beschermde getuigen zijn neergelegd in respectievelijk de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken en het Besluit getuigenbescherming. Onderdeel van de procedure zoals beschreven in het Besluit getuigenbescherming is het opmaken van een dreigingsanalyse, waarin relevante aspecten zoals onder vraag 5 geschetst worden meegenomen.
Deelt u de mening dat een onschuldige ooggetuige die verklaart, bescherming van de overheid verdient en dat hierbij altijd gezocht dient te worden naar maatwerk en de menselijke maat, met als doel optimale bescherming in combinatie met zo min mogelijk verlies van de mogelijkheid op een «normaal» leven? Zo ja, hoe uit zich dit in de protocollen en hoe uitte zich dit in dit specifieke geval? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid van een persoon staat voorop. Wanneer de bijdrage van een burger aan de opsporing van ernstige strafbare feiten gepaard gaat met een zodanige dreiging en risico waartegen de burger of zijn werkgever onvoldoende weerstand kan bieden, treft de overheid beveiligingsmaatregelen. Uitgangspunt bij het treffen van beveiligingsmaatregelen is dat met zo min mogelijk impact voor de privé en maatschappelijke activiteiten van een beveiligd persoon zoveel mogelijk weerstand wordt gecreëerd tegen de dreiging en het risico. Welke beveiligingsmaatregelen passend en proportioneel zijn en in hoeverre het privé en maatschappelijke leven zoveel mogelijk voortgezet worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk leidend zijn. Helaas zijn persoonlijke wensen en veiligheidseisen niet altijd verenigbaar. In vrijwel alle gevallen zal er sprake zijn van inperking van het privé en/of maatschappelijke leven of zal dit als zodanig worden ervaren.
Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord past het mij, in afwachting van het aangekondigde onafhankelijk onderzoek en de oriëntatie van de Inspectie, niet om inhoudelijke uitspraken te doen over deze individuele casus.
Deelt u voorts de mening dat het van groot belang is dat ervoor wordt gezorgd dat misdaad niet loont en dat de strijd tegen de georganiseerde misdaad alleen maar kan worden gewonnen als mensen die de rechtsstaat dienen, zelfs soms met gevaar voor eigen leven, zich beschermd voelen? Zo ja, bent u het eens dat de afgelopen tijd met de moorden op de broer en de advocaat van kroongetuige Nabil B, met aanslagen op media, bedreigde journalisten, rechters en ooggetuigen, de urgentie zeer hoog is en de beschermingsprogramma’s professionalisering behoeven? Zo ja, welke acties neemt u? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze urgentie. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over de uitwerking van het Breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit heb aangegeven2, hebben afschuwelijke gebeurtenissen aangetoond dat excessief geweld tegen de dragers van onze democratische instituties vanuit criminele netwerken geen taboe meer is. Deze ondermijning van onze democratische rechtsstaat is absoluut onacceptabel. Personen die in hun werk in dienst staan van de rechtsorde, moeten hun beroep veilig en zonder vrees uit kunnen oefenen. Het soort beveiligingszaken dat hiermee samenhangt, is de afgelopen jaren complexer, langduriger en extremer in omvang en zwaarte geworden. Ook het aantal personen dat langdurig bewaakt en beveiligd wordt, is toegenomen. In diezelfde brief heb ik aangegeven een bedrag dat oploopt naar 55 miljoen euro per jaar te reserveren, voor een versterking, professionalisering en flexibilisering van de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming.
Hoeveel mensen zitten op dit moment in een getuigenprogramma en worden op een vergelijkbare manier beveiligd en wat is de gemiddelde duur dat iemand in een getuigenprogramma is opgenomen?
Over het aantal mensen dat op dit moment in een getuigenbeschermingsprogramma is opgenomen, doe ik geen uitspraken. Hetzelfde geldt voor de duur van deze programma’s.
Met de maatregelen van het Breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit worden de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming toekomstbestendig gemaakt, ook met het oog op een mogelijke toename van het aantal casussen waarbij beschermingsmaatregelen moeten worden getroffen.
Klopt het dat het aantal mensen in een getuigenprogramma de afgelopen jaren is gestegen? Zo ja, op welke wijze is geanticipeerd op deze stijging?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich het antwoord op eerdere Kamervragen over verruiming van de regelingen voor getuigenbescherming?2 Zo ja, bent u bereid in de brief die de Kamer na de zomer ontvangt ook in te gaan op de lessen die zijn geleerd naar aanleiding van deze zaak en andere actuele zaken?
Ik zal in deze brief – die in eerste instantie ziet op de verruiming van de regeling voor de inzet van kroongetuigen – ook stilstaan bij de impact van deze verruiming op de praktijk van getuigenbescherming. Hierbij zal ik ook de ervaringen in actuele zaken van de afgelopen periode betrekken.
Kunt u, gezien het feit en de urgentie dat (meer) mensen in ons land beveiligd worden vanwege dreigingen vanuit het criminele milieu en gezien het feit dat het belangrijk is dat mensen die getuige zijn van een misdaad melding doen en zich gesteund voelen door de overheid, deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het voortdurende mishandeling van jonge turnsters |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turnsters melden misstanden met #dossierturnmisbruik: «Dit is echt een Nederlands probleem»»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat dit een wijdverspreid probleem is in de Nederlandse turnwereld waar per direct een einde aan moet komen?
Iedere sporter moet op een veilige en plezierige manier kunnen sporten, ook in
de turnsport. De verhalen die ik heb gehoord passen niet bij de positieve sportcultuur waar ik voor sta. Om die reden financiert het Ministerie van VWS
een onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport om zo inzicht te krijgen in hoeverre dit in Nederland een wijdverspreid probleem is. De uitkomsten van het onderzoek worden rond eind dit jaar verwacht.
Bent u van mening dat er voldoende urgentie is om deze misstanden te voorkomen, gezien het voortdurende karakter ervan? Zo nee, welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf?
Ik zie dat de sportsector dit onderwerp prioriteit geeft en uiterst serieus neemt. De afgelopen jaren zijn hier flinke stappen in gezet als het gaat om het invoeren van de meldplicht en het casemanagementsysteem voor betere opvolging van meldingen. Het realiseren van een positieve sportcultuur vergt een lange adem. Daarom ondersteun ik de sportsector al jaren om blijvend aandacht te geven aan een veilige sportomgeving en heb ik onlangs de financiering verhoogd voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR). Ook via het Sportakkoord stimuleer ik sportverenigingen om lokaal te werken aan een positieve sportcultuur. Een voorbeeld is de HALT aanpak voor jongeren die een misstap hebben gemaakt op de sportclub.
Wilt u zorgdragen dat het meldpunt zo snel mogelijk onafhankelijk te maken zodat het een werkelijk veilige plek biedt voor slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke onderzoekscommissie De Vries heeft eind 2017 de sportsector aanbevolen om als sector zelf een Centrum voor Veilige Sport op te zetten. Het CVSN is onderdeel van NOC*NSF geworden waarbij zij dicht op de sport zit en sporters, verenigingen en bonden kan ondersteunen bij het voorkomen van en de aanpak van grensoverschrijdend gedrag. Vooralsnog zie ik een enorme toename in het aantal meldingen bij het CVSN2 waaruit ik kan opmaken dat sporters de weg naar het CVSN weten te vinden en zich ook senang voelen om daar te melden. Ik hecht grote waarde aan onafhankelijkheid. Binnen het CVSN wordt onafhankelijkheid geborgd door afgeschermde databestanden en medewerkers die vertrouwelijk werken waarbij NOC*NSF geen inhoudelijke informatie kan inzien of opvragen. Daarnaast is er het ISR voor het doen van onafhankelijk casuïstiek onderzoek.
Moeten we constateren dat dit een uitwas is van de top 10 ambitie en de daaruit ontstane prestatieklimaat van de sportkoepel van het Nederlands Olympisch Comité (NOC) en de Nederlandse Sport Federatie (NSF)?
Het topsportklimaat is iets wat we met z’n allen creëren en waarbij sporters worden gestimuleerd om het beste uit zichzelf te halen. Ik wil benadrukken dat ook topsportprestaties plaats moeten vinden onder integere, veilige, eerlijke en plezierige omstandigheden. Als de topsport inspirerend wil zijn voor anderen, moet zij ook laten zien dat deze cruciale voorwaarden te respecteren. Ik ben met NOC*NSF en de topsportbonden in gesprek over de toekomstige topsportambities en het vergroten van de maatschappelijke waarde van topsport. Deze waarde is breder dan alleen het behalen van medailles op het allerhoogste niveau. In deelakkoord 6 «Topsport die inspireert» van het Nationaal Sportakkoord3, heb ik met NOC*NSF en de Vereniging Sport en Gemeenten hierover reeds afspraken gemaakt. De maatschappelijke waarde kan groter worden wanneer we niet alleen aandacht hebben voor medailles maar juist ook andere prestaties van topsporters laten zien en waarderen, en ook kijken naar de weg die topsporters dagelijks moeten afleggen om te kunnen presteren. Voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Sport zal ik uw Kamer nader informeren over de uitwerking en voortgang van deelakkoord 6 «Topsport die inspireert».
Bent u bereid de verjaringstermijn te heroverwegen gezien de ernst van kindermishandeling en de levenslange consequenties die slachtoffers ervan ervaren?
Op 1 januari 2020 is de wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen in werking getreden.4 Eén van de onderdelen van deze wet is de verlenging van de verjaringstermijn bij kindermishandeling door deze pas aan te laten vangen op de dag dat het kind achttien jaar wordt (artikel 71 Wetboek van Strafrecht). Een verdere verlenging van de verjaringstermijn acht ik daarom niet noodzakelijk.
Deelt u de mening dat bij dergelijke ernstige misstanden tuchtrecht alleen onvoldoende is en sportclubs aangifte zouden moeten doen om te voorkomen dat deze misbruikers hun gedrag niet kunnen herhalen? Zo ja, welke actie ziet u voor uzelf om hen hiertoe te dwingen?
Het tuchtrecht vervult een belangrijke functie bij de aanpak van grensoverschrijdend gedragingen die niet strafbaar zijn, maar wel een veilige sportomgeving bedreigen. Het tuchtcollege van het ISR kan verschillende straffen opleggen waaronder een ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag worden voorkomen.
Indien er in een tuchtzaak vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie. Dit is ook vastgelegd in het werkdocument tussen de sport, politie en het Openbaar Ministerie. Daarnaast stimuleert het CVSN melder(s) om aangifte of melding te doen bij politie. Ik zie op dit moment daarom geen reden om sportclubs te dwingen tot het doen van aangifte. Wel wil ik iedereen oproepen om bij vermoedens van strafbare feiten niet te twijfelen, maar altijd aangifte te doen.
Kan er op gerekend worden dat de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek worden overgenomen en erop toegezien wordt dat de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) deze goed implementeert? Als u hier geen definitief ja op kunt antwoorden, bent u dan van mening dat er alles aan wordt gedaan deze kindermishandeling te voorkomen?
Ja, met u ben ik van mening dat het van belang is dat de aanbevelingen uit dit onderzoek worden opgevolgd.
Het toezicht op het slachtproces ten tijde van COVID-19 en tijdens het Offerfeest |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Op welke manier heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de afgelopen maanden, sinds de uitbraak van het COVID-19-virus, bij de onverdoofde slacht bij elk dier gecontroleerd of zij na de halssnede binnen veertig seconden buiten bewustzijn waren en op welke wijze zijn hierbij de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nageleefd?
De wijze van toezicht van de NVWA op het verlies van bewustzijn bij onbedwelmde slacht is niet veranderd en geldt onverkort sinds vóór de coronacrisis, dus ook tijdens het Offerfeest. Tijdens onbedwelmd slachten is permanent een NVWA-toezichthouder aanwezig op het slachthuis. De NVWA-toezichthouder houdt daarbij toezicht of het bedrijf bij ieder dier controleert of er binnen 40 seconden bewustzijnsverlies is opgetreden en, indien niet, of het bedrijf dan de juiste handelingen verricht om het dier alsnog te bedwelmen en grijpt in als het bedrijf dit niet doet.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op vragen stelde dat van de 905 runderen die onbedwelmd zijn geslacht tijdens het Offerfeest in 2019, 834 dieren direct na de halssnede werden bedwelmd, 3 dieren zijn nabedwelmd omdat zij na 40 seconden nog bij bewustzijn waren en dat 13 dieren zijn nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hieruit blijkt dat van de 71 runderen die geen post-cut stunning hebben gekregen dus ruim 22% moest worden nabedwelmd na controle op bewustzijn of op aanwijzing van de NVWA?
Dat is correct.
In welke gevallen geeft de NVWA een «aanwijzing» tot nabedwelming?
De NVWA geeft conform de Europese wetgeving voor dierenwelzijn een aanwijzing tot nabedwelmen van een dier in de volgende gevallen:
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op vragen stelde dat van de 32.387 schapen en geiten die onbedwelmd zijn geslacht tijdens het Offerfeest in 2019, 31.419 dieren direct na de halssnede werden bedwelmd, 216 dieren zijn nabedwelmd omdat zij na 40 seconden nog bij bewustzijn waren en dat 106 dieren zijn nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?
Ja.
Kunt u bevestigen dat hieruit blijkt dat van de 968 schapen en geiten die geen post-cut stunning hebben gekregen dus één op de drie moest worden nabedwelmd na controle op bewustzijn of op aanwijzing van de NVWA?
Dat is correct.
Waarom is het aantal medewerkers dat tijdens het Offerfeest wordt ingezet in de mobiele toezichtteams meer dan gehalveerd in de periode 2014–2016 en sindsdien nagenoeg gelijk gebleven?2
De beschikbare inspectiecapaciteit, waaronder die in de mobiele toezichtteams, wordt zo veel mogelijk risicogericht ingezet. Naar aanleiding van de toezichtsbeelden, risicobeelden en fraudebeelden wordt bepaald waar de risico’s het hoogst zijn en waar de inspectiecapaciteit op gericht moet zijn bij het vaststellen van het opdrachtenpakket.
Is het u bekend dat de NVWA onlangs een illegale slachtplaats met een grote hoeveelheid resten van schapen en geiten ontdekte op een boerderij in de Betuwe?3
Ja.
Klopt het bericht dat particulieren op deze boerderij dieren mochten uitzoeken om ze vervolgens eigenhandig te slachten?
Het strafrechtelijke onderzoek is momenteel nog gaande. Lopende dit onderzoek kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan.
Wat waren de uitkomsten van het onderzoek dat vorig jaar is ingesteld naar het illegaal slachten van schapen -eveneens in de Betuwe- en welke maatregelen zijn er opgelegd tegen de veehandelaar die vorig jaar werd verdacht van illegale schapenslacht?4
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel illegale slachtplaatsen zijn er in de afgelopen tien jaar ontdekt?
De NVWA ontdekt illegale slachtplaatsen of slachtingen gedurende het hele jaar. De NVWA heeft sinds 2012 in totaal 21 ongeoorloofde slachtingen buiten een erkende inrichting geconstateerd. Het betreft slachtingen waarbij de dieren niet waren bedwelmd en/of het (niet officieel gekeurde) vlees voor de verkoop bestemd was. Bij de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (IOD) zijn er sinds 2010 drie onderzoeken naar illegale slachtpraktijken geweest, naast het huidige lopende onderzoek.
Acht u het waarschijnlijk dat dit jaar meer mensen het Offerfeest in Nederland zullen vieren door het COVID-19-virus en de maatregelen tegen de verspreiding daarvan, waarmee het aantal slachtingen in Nederland omhoog zal gaan? Zo ja, hoeveel meer dieren zullen er volgens u worden geslacht dit jaar en is er een plan van aanpak voorbereid om deze stijging goed op te vangen en uit welke maatregelen bestaat dit?
De vraag naar offerdieren vanuit de moslimgemeenschap was hoger ten opzichte van voorgaande jaren ten gevolge van de coronacrisis. Er zijn in Nederland tijdens het Offerfeest 2020 ongeveer 10% meer dieren geslacht dan in 2019.
Een slachthuis kan slechts het aantal dieren slachten waar het de tijd en de voorzieningen voor heeft. Of een slachthuis een verhoogde vraag ook aankan, is afhankelijk van de keuzes en voorbereidingen van de exploitant van het slachthuis. In het algemeen zijn de slachthuizen daarin geslaagd.
Denkt u dat slachthuizen op dit moment een hogere vraag naar onverdoofd geslachte dieren aankunnen, gelet op de aangepaste werkwijzen en hygiëneprotocollen vanwege het COVID-19-virus? Zo ja, kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u voornemens om ook het toezicht te verhogen, waaronder de inzet van de mobiele toezichtteams? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoord bij vraag 7.
Zijn er voldoende NVWA-toezichthouders en keuringsmedewerkers van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS)beschikbaar om adequaat toe te zien op de (onverdoofde) slacht van een groter aantal dieren en hoeveel medewerkers zijn er extra nodig om adequaat toezicht te houden op de onverdoofde slacht tijdens het Offerfeest?
Tijdens het Offerfeest 2020 waren voldoende NVWA toezichthouders en officiële assistenten beschikbaar voor het toezicht op de (on)bedwelmde slacht.
Hoeveel controles zullen er dit jaar worden uitgevoerd op het vervoer van karkassen tijdens het Offerfeest, om eventuele illegale slacht op het spoor te komen?
De inspecties om illegale slacht op het spoor te komen worden met name gebaseerd op meldingen, klachten en signalen, niet zozeer op controles op het vervoer van karkassen. Er wordt voorafgaand aan het Offerfeest geen vaststaand aantal inspecties ingepland. Op twee locaties is tijdens het Offerfeest 2020 illegale slacht aangetroffen.
Kunt u zich herinneren dat u in uw brief van 10 maart jongstleden schreef dat u in gesprek bent met betrokken organisaties om de distributie van karkassen tijdens het Offerfeest te laten voldoen aan de Europese voedselveiligheidsregels en kunt u bevestigen dat u concludeerde dat het in de praktijk niet haalbaar is om karkassen volgens de regels terug te koelen voordat ze worden uitgedeeld, omdat de koelcapaciteit van slachthuizen niet voldoende is om deze grote aantallen dieren in zo’n korte tijd te koelen?5
Zoals in mijn brief van 10 maart jl. (Kamerstuk 26 991, nr. 567) aangeven vind ik het van belang dat de betrokken organisaties alles in het werk stellen om te voldoen aan de hoofdregel dat vlees voor vervoer teruggekoeld moet zijn naar 7 graden Celsius. De hoofdregel is immers het uitgangspunt. Ik ben daarom in gesprek gegaan met de betrokken organisaties om te bezien op welke wijze in de praktijk de distributie van karkassen zodanig kan plaatsvinden dat een uitzondering op de hoofdregel niet meer nodig is. Dit blijkt in de praktijk, zeker op de korte termijn, niet haalbaar. De koelcapaciteit van deelnemende slachthuizen is niet toereikend om de karkassen van de grote aantallen dieren die tijdens het Offerfeest geslacht worden voldoende snel terug te koelen. Meer koelcapaciteit lost het probleem niet op, omdat de tijd te kort is om dergelijke aantallen terug te koelen tot 7 graden.
Op grond van de Europese verordening EG/853/2004, bijlage III, sectie I, hfd VII, punt 3 sta ik nu toe dat vlees afkomstig van bedrijven die met toestemming van de NVWA in het kader van het Offerfeest slachten, mag worden vervoerd op voorwaarde dat het vlees bedekt moet worden vervoerd, het vlees onmiddellijk het slachthuis verlaat en het vervoer niet meer dan twee uur duurt.
Erkent u dat het niet koelen van karkassen extra voedselveiligheidsrisico’s met zich mee brengt?
Het koelen van karkassen direct na de slacht is van groot belang voor de voedselveiligheid bij de verdere verwerking in de productieketen. Voor de werkwijze bij het Offerfeest waarbij in overeenstemming met de riten het dier kort voor bereiding geslacht wordt, acht ik het risico verwaarloosbaar mits het karkas bedekt vervoerd wordt en aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
Kunt u uitsluiten dat daar nu nog extra risico’s bijkomen vanwege het COVID-19-virus, aangezien de tijd tussen het slachten, verwerken en de uitgifte van het vlees zo kort is?
Er zijn geen aanwijzingen dat het virus zich verspreidt via het vlees.
Hoe staat het met de maatregelen die u aankondigde voor het aankomende Offerfeest, zoals het zorgen voor passende uitgiftelocaties en het verpakken van karkassen en kunnen deze maatregelen voorkomen dat mensen op straat dit jaar opnieuw ongewild worden geconfronteerd met lichamen van dode dieren?
In gesprekken met de brancheorganisaties en het Contactorgaan Moslims en Overheid is afgesproken dat het vlees van tijdens het Offerfeest geslachte dieren zo veel mogelijk uit het zicht van passanten wordt verpakt en verstrekt aan de consument.
Kunt u zich herinneren dat u in uw beantwoording van de schriftelijke vragen over het uitblijven van bestuurlijk overleg met de convenantpartners over het onverdoofd slachten schreef dat u met de convenantspartners heeft afgesproken dat zij in het eerste kwartaal van 2020 informatie zouden aanleveren om te bepalen wat de daadwerkelijke behoefte van de in Nederland aanwezige religieuze gemeenschappen is aan vlees van onbedwelmd ritueel geslachte dieren? Zo ja, kunt u deze informatie delen met de Kamer?6
Ja. In artikel 3 van het addendum7 behorende bij het «Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten» (2012), is vastgelegd dat er een stelsel wordt vormgegeven waarmee wordt geborgd dat jaarlijks in Nederland niet meer dieren onbedwelmd ritueel worden geslacht dan noodzakelijk om aan de daadwerkelijke behoefte van de in Nederland aanwezige religieuze gemeenschappen aan vlees van onbedwelmd ritueel geslachte dieren te voldoen. De convenantpartners hebben in het bestuurlijk overleg van 28 november 2019 toegezegd in het eerste kwartaal van 2020 informatie aan te leveren met betrekking tot deze Nederlandse behoefte. Deze informatie is aangeleverd. De coronacrisis heeft echter voor vertraging in verdere afstemming met externe partijen gezorgd. Wanneer het weer mogelijk is, pak ik dit traject weer op.
Kunt u zich herinneren dat u in uw beantwoording van de schriftelijke vragen tevens schreef dat de convenantspartners u in het eerste kwartaal van 2020 informatie zouden doen toekomen over de concrete uitwerking van een privaat stelsel om te borgen dat vlees van onbedwelmd ritueel geslachte dieren herkenbaar en separaat afgezet wordt? Zo ja, kunt u deze uitwerking delen met de Kamer?
Ja. De heer Van Dam heeft in 2017 de Kamer toegezegd dat er een aanpak komt om vlees van onbedwelmd aangesneden dieren separaat en herkenbaar af te zetten (Kamerstuk 31 571, nr. 29 d.d. 9 juni 2017). De convenantpartners hebben in het bestuurlijk overleg van 28 november 2019 toegezegd in het eerste kwartaal van 2020 informatie aan te leveren met betrekking tot dit privaat stelsel. Deze informatie is aangeleverd. De coronacrisis heeft echter voor vertraging in verdere afstemming met externe partijen gezorgd. Wanneer het weer mogelijk is, pak ik dit traject weer op.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 31 juli 2020?
Ik heb mij ingezet om de antwoorden zo snel mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Het bericht ‘Sloten bij Reusel en Someren vervuild, inspectie bezoekt boeren’ |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sloten bij Reusel en Someren vervuild, inspectie bezoekt boeren»?1
Ja.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van de leden van Lodders - Laan Geselschap «aanpak mestfraude» over verschillende signalen van boeren en bewoners in Brabant die meldingen van mogelijke fraude bij het uitrijden van mest niet konden melden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?2
Ja.
Herinnert u zich de zorgen van de leden omdat de signalen van vermoedelijke mestfraude niet serieus genomen werden door de NVWA, meldingen niet geregistreerd werden en er verschillende verklaringen werden gegeven waarom meldingen niet opgenomen werden?
Ja.
Herinnert u zich de suggestie van de leden om op percelen waar een of meerdere signalen van mogelijke mestfraude worden gemeld steekproefsgewijze grondmonsters (of zoals u in uw antwoord beschrijft «een bodemanalyse») te nemen?
Ja.
Herinnert u zich dat u deze suggestie heeft weggewuifd omdat de NVWA een andere definitie van mestfraude hanteert, namelijk het uitrijden van mest buiten de toegestane periode of ten tijde van vorst?
Ik heb de suggestie om steekproefsgewijs grondmonsters of een bodemanalyse te nemen niet weggewuifd, maar uiteen gezet waarom dat geen sluitend bewijs oplevert van mestfraude in de vorm van overbemesting. Ik heb in mijn eerdere antwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3379) toegelicht dat het (al dan niet steekproefsgewijs) nemen van grondmonsters door de NVWA om twee redenen niet als instrument wordt gehanteerd in de aanpak van mestfraude. Ten eerste verstaat de NVWA onder het illegaal uitrijden van mest het uitrijden buiten de toegestane periodes of ten tijde van sneeuw en vorst. Hiervoor leveren grondmonsters geen bewijs. Ten tweede kan het gaan om overbemesting, waar zoals aangegeven grondmonsters voor zowel een overbemesting van fosfaat als stikstof geen sluitend bewijs voor leveren. Er is de laatste tientallen jaren namelijk veel fosfaat en stikstof opgehoopt in de Nederlandse landbouwgronden door hoge bemesting. Fosfaat is weinig mobiel in de bodem. Overtreding van de meststoffenwetgeving door meer fosfaatbemesting dan is toegestaan, kan alleen aangetoond worden in een bodemanalyse als het fosfaatgehalte extreem hoog is. Het teveel bemesten met stikstof kan aangetoond worden in de hoeveelheid minerale stikstof die in de bodem na de oogst aanwezig is. Er zijn echter meer factoren die van invloed zijn op de hoeveelheid minerale stikstof in de bodem, zoals het weer. Veel minerale stikstof in de bodem na de oogst hoeft dus niet te betekenen dat de meststoffenwetgeving is overtreden. Als een perceel elk jaar een heel hoog gehalte aan minerale stikstof heeft, dan kan dit een indicatie zijn voor te hoge bemesting, maar een sluitend bewijs is het niet.
Hoe kijkt u nu aan tegen uw antwoorden van ruim een jaar geleden met de kennis van nu dat in sloten hoge concentraties stikstof en fosfor aanwezig is?
Ik sta nog steeds achter de beantwoording zoals vorig jaar gegeven. Hoge concentraties stikstof en fosfor kunnen een indicatie zijn voor een te hoge bemesting of een landbouwkundig onverantwoorde aanwending van mest, maar een sluitend bewijs is het niet.
Deelt u de mening van de leden dat het illegaal uitrijden van mest verder gaat dan alleen het uitrijden van mest buiten de toegestane periode? Zo ja, waarom heeft u deze signalen niet eerder serieus genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met de leden eens dat fraude verder gaat dan uitrijden buiten de toegestane periode. Ook meer uitrijden dan de wettelijke gebruiksnorm valt hieronder. Meldingen daarover neem ik zeer serieus. Dat neemt niet weg dat de bewijslast moeilijk te verkrijgen valt, zoals ik uiteen heb gezet in mijn antwoord op vraag 5. Ik ben overigens verheugd over de aanpak van het Waterschap Aa en Maas zoals dat bij monde van watergraaf Verheijen uiteen wordt gezet in het bewuste artikel in het Eindhovens Dagblad. Het waterschap wil samen met de boeren nagaan wat de mogelijke oorzaak is van de hogere waarden van stikstof en fosfor in de sloten, waarbij niet op voorhand wordt uitgegaan van kwade opzet. Men streeft als waterschap naar het samen zoeken naar oorzaken om vervolgens waar nodig tot gedragsverandering bij boeren te komen. Dit is een aanpak waar ik achter sta.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen er vorig jaar en de eerste zes maanden van dit jaar zijn gedaan bij de diverse door u in uw antwoorden op de schriftelijke vragen over de aanpak van mestfraude genoemde instanties?3
RVO heeft in de periode van 2019 tot medio 2020, 21 meldingen van mogelijke mestfraude vastgelegd.
De Inlichtingen- en opsporingsdienst (IOD) van de NVWA heeft in de periode van 2019 tot en met 30 juni 2020, 38 signalen (de IOD gebruikt het woord «signalen» i.p.v. «meldingen») van mogelijke mestfraude vastgelegd, waarvan 30 signalen uitsluitend over mestfraude gingen en acht signalen ook mogelijke fraude op andere domeinen betrof. Deze signalen zijn rechtstreeks, veelal via inspecteurs, binnengekomen bij de IOD. Bij het Klant Contact Centrum (KCC) van de NVWA zijn in deze periode 55 meldingen van mogelijke fraude binnen gekomen, afkomstig van buitenstaanders.
Het gaat bij mestfraude om bewuste overtredingen van de mestwetgeving die worden toegedekt / verborgen / buiten de administratie gehouden om voordeel te behalen. Voorbeelden zijn manipulatie van monsters, gewicht of AGR GPS, waardoor er «zwarte» mest ontstaat die veelal wordt aangewend buiten de boeken om en vaak boven de wettelijke gebruiksnormen.
De NVWA spreekt van fraude als er sprake is van:
Kunt u aangeven hoeveel meldingen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft afgehandeld en op welke wijze de RVO onderzoek doet?
Alle fraudemeldingen die telefonisch, schriftelijk of via het digitale formulier «melden mogelijke fraude» bij RVO binnenkomen, worden geregistreerd. Bij de melder wordt gecheckt of de wet- en regelgeving juist is geïnterpreteerd. RVO doet onderzoek naar de melding. Er zijn meerdere uitkomsten na een melding van vermoedelijke (mest)fraude mogelijk. Indien duidelijk sprake is van het vermoeden van (mest)fraude wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Het kan ook zijn dat de melding voor nader onderzoek wordt doorgezet naar de NVWA. Door RVO wordt daarnaast getoetst of een bestuursrechtelijke sanctie mogelijk is.
RVO heeft in de periode van 2019 tot medio 2020, 21 meldingen van mogelijke mestfraude vastgelegd. Daarvan zijn 14 meldingen na een onderzoek niet verder in behandeling genomen, twee meldingen zijn nog in behandeling, één melding is doorgezet naar de NVWA en vier meldingen bleken geen betrekking te hebben op de mestwet- en regelgeving en zijn elders belegd.
Welk nader onderzoek doet de NVWA nadat zij een melding van de RVO heeft ontvangen en waarin verschillen de onderzoeken van de RVO en de NVWA?
De RVO is belast met de administratieve handhaving op de naleving van de mestregelgeving.
De NVWA is belast met het fysieke toezicht op de naleving van de mestregelgeving. De NVWA kan bij de fysieke controle ter plaatse toetsen of de feitelijke situatie en de bedrijfsadministratie overeenkomen met de door de ondernemer ingevulde en naar RVO gestuurde registraties.
Worden de meldingen die de NVWA krijgt via de RVO door de NVWA op dezelfde manier behandeld als de meldingen die de NVWA rechtstreeks ontvangt? Zo nee, waarin verschillen deze?
De meldingen vanuit RVO komen rechtstreeks binnen bij het inspectieteam Meststoffen van de NVWA. Vanaf dat moment wordt dezelfde wijze van behandelen van de meldingen uitgevoerd.
Waaruit bestaat het onderzoek van het inspectieteam en waaruit bestaat het onderzoek van meldingen die via de RVO bij het inspectieteam binnenkomen?
Op verzoek van RVO wordt een inspectie aangemaakt en uitgevoerd door de NVWA.
Het verschil met meldingen die via RVO komen als controleverzoek, is dat RVO al een administratieve beoordeling heeft gemaakt waarvan de uitkomsten worden meegegeven aan de NVWA.
Hoe lang worden meldingen bewaard indien hier geen opvolging aan wordt gegeven en wordt er bij nieuwe signalen of een ingesteld (strafrechtelijk) onderzoek nog teruggekeken of er eerder meldingen zijn gedaan waar geen opvolging aan is gegeven? Zo nee, waarom niet?
De NVWA-IOD bewaart signalen/meldingen maximaal 5 jaar. Er wordt teruggekeken naar oude meldingen bij nieuwe meldingen. Bij nieuwe meldingen controleert de NVWA standaard of genoemde bedrijven/personen al voorkwamen bij eerdere signalen. De NVWA heeft alle meldingen geregistreerd die sinds 2011 zijn binnengekomen bij het KCC. RVO hanteert in elk geval de wettelijke bewaartermijnen. Daarnaast is het geheel aan meldingen uit voorgaande jaren in beeld. Deze worden betrokken bij de beoordeling van nieuwe meldingen.
Klopt het dat de signalen en meldingen die worden ontvangen via Meld Misdaad Anoniem eenzelfde afhandeling kennen? Zo nee, hoe worden deze behandeld?
Meld Misdaad Anoniem meldingen worden ontvangen en verwerkt door het Klant Contact Centrum (KCC) van de NVWA. Daar wordt bepaald of deze melding wordt doorgezet aan de NVWA-Inspectie of aan de NVWA-IOD (of een andere dienst, indien van toepassing). Meld Misdaad Anoniem meldingen die bij de NVWA-IOD binnenkomen worden hetzelfde behandeld als overige meldingen. Het verschil is wel, dat er geen terugkoppeling kan plaatsvinden van de afhandeling van de anonieme meldingen.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd voor een melding die door het Klantcontact Centrum van de NVWA geregistreerd wordt en wat is de gemiddelde doorlooptijd tot afhandeling en kunt u daarbij aangeven wat de snelste termijn en wat de langste termijn van afhandeling was?
De werkwijze is dat iedere melding direct wordt geregistreerd en indien een signaal compleet is ook wordt doorgezonden naar de afdeling Virtueel Meldingen Team (VTM; beoordeelt binnengekomen meldingen volgens een procedure) ter beoordeling.
De gemiddelde doorlooptijd tot afhandeling van de signalen (incl. onderzoek) bedraagt 56 dagen. De kortste afhandeltermijn was 1 dag en de langste termijn (zeer uitzonderlijk) bedroeg 438 dagen.4
Bij hoeveel geregistreerde meldingen die door het Klantcontact Centrum van de NVWA geregistreerd worden is er daadwerkelijk opgetreden en kunt u een overzicht geven van de tien meest geconstateerde overtredingen en de meest opgelegde sancties?
In totaal zijn 36 van de 55 meldingen die zijn binnen gekomen bij het KCC (zie antwoord op vraag 8) doorgezet naar een team voor onderzoek. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het opmaken van twee proces verbalen en twee rapporten van bevindingen. Het opleggen van sancties is niet aan de NVWA, maar aan het Openbaar Ministerie (proces verbalen) of RVO (rapport van bevindingen). Meldingen van fraude betroffen onder andere een onjuiste administratie, onjuiste gehalten/geen bemonstering en illegale mestdumpingen.
Hoe kijkt u aan tegen dit «semi-overzichtelijk» veld om meldingen van mogelijke mestfraude te doen, hoe kijkt u aan tegen de afhandeling van signalen en wat vindt u met de huidige kennis van de gebrekkige samenwerking tussen de verschillende (overheids)instanties om mestfraude aan te pakken?4
Ik realiseer mij dat het grote aantal mogelijkheden om (vermoeden van) fraude te melden, ertoe zou kunnen leiden dat het overzicht van en mogelijke samenhang tussen meldingen in de knel komt. RVO en de NVWA zijn op dat gebied echter zeer waakzaam. Ik vind het bovendien van nog groter belang dat er zoveel mogelijkheden zijn om (vermoeden van) fraude te melden, dat het voor niemand een beletsel hoeft te zijn om tot een melding te komen.
Vanuit de Versterkte Handhavingsstrategie Mest wordt sinds 2018 ingezet op gebiedsgericht handhaven waarbinnen een verbeterde samenwerking tussen verschillende (overheids)instanties essentieel is. Onderzoekers van Arcadis/Berenschot beschouwen deze gebiedsgerichte aanpak zoals die in praktijk wordt gebracht in o.a. de Peel, als een goed voorbeeld van samenwerking tussen instanties.6 Dat sterkt mij in mijn overtuiging dat de gewenste samenwerking tussen de diverse overheidsinstanties – genoemd in het artikel in het Eindhovens Dagblad – gestaag vordert.
Deelt u de mening dat goedwillende boeren de dupe zijn van het ontbreken van serieuze opvolging van signalen uit de praktijk en het ontbreken van een gecoördineerde aanpak van mestfraude? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u op korte termijn zetten om tot een gerichtere aanpak te komen om illegale handelingen (waarbij de leden dus ook het ongebreideld uitrijden van mest tijdens de periode waarin uitrijden van mest legaal is als fraude zien) sneller en beter aan te pakken om erger te voorkomen?
Ik meen dat er wel serieuze opvolging wordt gegeven aan praktijksignalen over mestfraude. Mede om goedwillende boeren niet de dupe te laten zijn van kwaadwilligen, is de Versterkte Handhavingsstrategie Mest opgesteld, met onder andere de gebiedsgerichte aanpak. Deze aanpak zet juist in op een gecoördineerde aanpak van mestfraude door verschillende instanties met toezicht- en handhavingstaken. In het artikel in het Eindhovens Dagblad wordt er op gewezen dat bij het onderzoek naar de oorzaak van de vervuilde sloten rond Reusel en Someren, sprake is van een gezamenlijk optreden van de waterschappen, NVWA en omgevingsdiensten. Dat is de samenwerking die de gebiedsgerichte aanpak voorstaat. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Op welke manier wordt de samenwerking met de waterschappen geïntensiveerd om veel eerder op signalen uit de omgeving in te kunnen spelen?
De samenwerking met de waterschappen is structureel vormgegeven binnen het project Gebiedsgericht Handhaven in de drie gebieden Brabant Oost/Limburg Noord, Twente en Gelderse Vallei/Veluwe. Binnen dit samenwerkingsproject informeren de partners (NVWA, omgevingsdiensten en waterschappen) elkaar als het gaat om meldingen en kunnen zij een beroep doen op elkaars specifieke expertise, capaciteit en/of bevoegdheden om meldingen te onderzoeken. Meldingen hebben ook betrekking op (mogelijk) strafrechtelijk handelen. Onderzoeken in het kader van strafrechtelijk handelen is voorbehouden aan de Bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA.
Deelt u de zorg dat het (anoniem) doorgeven van signalen over mogelijke (mest) fraude over vele schijven loopt en daarmee efficiënt onderzoek en opsporing gevaar loopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit verder te stroomlijnen?
Ik begrijp uw zorg maar meen dat dit goed ondervangen is. Alle signalen die bij de NVWA via KCC of IOD binnenkomen worden door de NVWA bij het KCC of de IOD Infodesk centraal geregistreerd. Daarna volgt het proces van beoordeling en prioritering, eventueel in samenspraak met onder meer het Functioneel Parket, omdat er onvoldoende capaciteit is om aan alle signalen opvolging te geven. Tevens kan het voorkomen dat signalen worden doorgegeven aan andere publieke toezichthouders.
Bent u bereid om de wijze van opname en verwerking van signalen van fraude en het verloop van deze processen door een externe te laten toetsen en de uitkomsten hiervan te betrekken bij verbeterslagen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie momenteel geen aanleiding voor een extern onderzoek naar de wijze van opname en verwerking van signalen van fraude.
Bent u bereid gevolg te geven aan de suggestie van de leden om boeren in de betreffende gebieden te vragen om signalen (anoniem) door te geven om te voorkomen dat enkele fraudeurs het voor de overige boeren verpesten? Zo ja, wanneer en door wie wordt deze campagne gestart? Zo nee, waarom niet?
Het is nu al mogelijk om signalen over het niet naleven van de meststoffenwetgeving, desgewenst anoniem, door te geven. Dit kan via de verschillende kanalen en ik blijf me inzetten om die signalen zo goed mogelijk door de betreffende verantwoordelijke organisaties op te laten pakken. Bij concrete en actuele signalen zijn de handhaving- en opsporingsinstanties in staat om samen met de boeren te zorgen voor een betere naleving. In de communicatie, ook in het kader van het gebiedsgericht handhaven, zal ik hier de aandacht op blijven vestigen.
Het verbieden van intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gemeente mag posten bij abortuskliniek verbieden»?1
Ja
Deelt u de mening dat het rechterlijke oordeel waarmee het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken wordt geclassificeerd als een wanordelijkheid en niet langer valt binnen het demonstratierecht, betekent dat alle gemeenten dergelijke bufferzones moeten instellen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) primair aan gemeenten (de burgemeester) is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden.2 , 3 , 4 , 5 Tot dusverre hebben gemeenten waar abortusklinieken zijn gevestigd steeds aangegeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden.
Anti-abortus acties bij abortusklinieken in het hele land kunnen juridisch gezien niet allemaal op één lijn worden gesteld. Of maatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, is afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen. In dit concrete geval heeft de gemeente Heemstede beperkingen opgelegd en is zij door de voorzieningenrechter in het gelijk gesteld. Het oordeel van een voorzieningenrechter heeft overigens een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het is niet aan mij om (verdere) consequenties te verbinden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter of om gemeenten op te dragen beperkingen mee te geven aan een anti-abortus acties, zoals het op afstand van de kliniek plaatsen.
Bent u bereid wederom in contact te treden met de relevante gemeenten om te bespreken hoe zij zo snel mogelijk bufferzones gaan creëren aangezien dit rechterlijke precedent de situatie heeft veranderd? Zo ja, binnen welk tijdspad wordt dit gedaan?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, ben ik over de situatie bij abortusklinieken en de actuele ontwikkelingen op dat terrein op regelmatige basis in gesprek met gemeenten en abortusklinieken. De uitspraak van de voorzieningenrechter is in dat kader ook gedeeld. Ik ben van mening dat gemeenten genoeg mogelijkheden hebben om maatregelen te treffen indien de lokale situatie dat vraagt. Dit is ook wat ik hoor van de gemeenten zelf en wat de ontwikkelingen in de gemeente Heemstede laten zien.
Bent u van mening dat deze uitspraak van de rechters u een handvat biedt om op nationaal niveau een einde te maken aan het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Wilt u zich hierbij uitspreken over de noodzaak bij elke abortuskliniek per direct een bufferzone te creëren, zodat vrouwen ongestoord de keuze kunnen maken die voor hen het beste is?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. In mijn eerdere antwoorden op Kamervragen en commissieverzoeken over anti-abortus demonstraties bij abortusklinieken heb ik aangegeven het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen 6 , 7 , 8. Het is echter aan de burgemeester om anti-abortus acties in goede banen te leiden.
Bent u bekend met het bericht: «Turncoach Gerrit Beltman verbreekt stilzwijgen over zijn onmenselijke trainingsmethoden: «Ik mishandelde en vernederde jonge turnsters om medailles te winnen. Ik schaam me diep»»1 en het bericht: «KNGU na bekentenis turncoach Beltman: «Helaas herkennen we de verhalen»»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het soort barbaarse trainingspraktijken die deze turncoach hanteerde, uitgebannen moet worden uit onze sportwereld? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) bij het externe onderzoek waarmee ze dit soort misstanden tot op de bodem willen uitzoeken?
Ja. Ik betreur dergelijk gedrag. Dit past op geen enkele wijze binnen de positieve sportcultuur waar ik samen met de sportsector voor sta. Daarom financiert het Ministerie van VWS het onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport.
Bent u bereid om de KNGU organisatorisch en eventueel ook financieel te ondersteunen als er stappen moeten worden genomen nadat het externe onderzoek van de KNGU afgerond is en de aanbevelingen bekend zijn om de veiligheid van jonge turners en turnsters zoveel mogelijk te kunnen waarborgen? Zo nee, wat bent u wel bereid om te doen?
Ja, ik vind het belangrijk dat de aanbevelingen uit dit onderzoek worden opgevolgd. Ik zal de KNGU, in samenwerking met het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN), daarbij ondersteunen waar dat nodig is.
Is er reeds een waterdicht systeem zodat foute coaches niet van de ene sportvereniging naar de andere kunnen overstappen, of van de ene tak van sport naar de andere tak van sport kunnen gaan? Zo ja, is dit in praktijk effectief genoeg? Zo nee, welke aanvullende maatregelen kunt u nemen?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers en trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op, voor de functie relevante, justitiële antecedenten. Bij VOG-aanvragen van Europeanen die met kinderen willen gaan werken raadpleegt Justis altijd het European Criminal Record System, zodat eventuele justitiële documentatie van buiten Nederland ook kan worden meegewogen in de VOG-screening. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling, is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren, waarvan de VOG onderdeel uitmaakt. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat de gratis VOG vooral meerwaarde heeft als er ook andere integriteitsmaatregelen worden getroffen, zoals het hebben van gedragsregels en een vertrouwenscontactpersoon3.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen opstaan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen, maar ook om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd, overstapt van de ene club naar de andere club om daar opnieuw slachtoffers te maken.
De VOG en registratielijst bieden gezamenlijk voldoende mogelijkheden om ontuchtplegers te weren uit de sportsector. Beide systemen gaan echter wel uit van een meldingsbereidheid bij misstanden en van het gebruik van de screeningsmogelijkheden door sportverenigingen. Om die reden heeft de sportsector in 2018 de meldplicht ingevoerd wat inhoudt dat een bestuurder of begeleider verplicht is om te melden bij (een vermoeden van) seksuele intimidatie of misbruik. Daarnaast worden acties ondernomen om het gebruik van screening in de sport verder te vergroten en te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door sportclubs te ondersteunen bij het aanvragen van de VOG. Bovendien ben ik voornemens om verkennend onderzoek te doen naar een «dwingender» karakter voor het gebruik van de VOG bij vrijwilligersorganisaties.
Bent u bereid om samen met de KNGU en NOC*NSF te achterhalen welke andere coaches deze barbaarse trainingspraktijken hebben gehanteerd en ervoor te zorgen dat hun trainingslicenties worden ingetrokken zodat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn? Zo nee, wat kunt u dan doen om dit soort praktijken in de toekomst te voorkomen?
Bij (vermoedens van) misstanden kan melding gemaakt worden bij het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR). Het ISR kan misstanden tuchtrechtelijk onderzoeken en de tuchtrechter kan een sanctie opleggen die van invloed kan zijn op de licentie. Daarnaast heeft de KNGU het Team NL-dames programma on hold gezet waardoor de zes betrokken coaches geen rol meer hebben vanuit het topsportprogramma Team NL gedurende de looptijd van het onafhankelijk onderzoek. Het onderzoek zal uitwijzen of er nog verdere stappen nodig zijn, deze uitkomsten wacht ik af.
Het bericht dat het strafrechtelijk onderzoek naar frauderende slachthuizen is gestopt, ondanks dat het OM wist dat er dingen gebeurd zijn die niet hadden mogen gebeuren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt»?1
Kunt u bevestigen dat dit gaat om het onderzoek naar de slachthuizen in Noord Nederland, waarbij onder andere minstens honderd ernstig zieke en kreupele dieren koeien werden aangeleverd, hoewel zij helemaal niet hadden mogen vervoerd, omdat dit vervoer leidt tot ernstig dierenleed?
Kunt u bevestigen dat de geconstateerde overtredingen direct hadden moeten worden bestraft door de aanwezige dierenartsen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), maar dat deze NVWA-ers hebben nagelaten om te handhaven?
Kunt u bevestigen dat de NVWA-dierenartsen die toezicht hielden bij deze slachthuizen lange tijd niet hebben opgetreden tegen deze (ernstige) misstanden en dat dit pas aan het licht kwam toen medewerkers van een andere afdeling binnen de NVWA hierover aan de bel trokken, waarna de officier van justitie verzocht om de zaak verder te onderzoeken?
Kunt u zich herinneren dat uit het 2Solve onderzoek dat vervolgens is ingesteld naar het optreden van de NVWA bij kleine en middelgrote slachthuizen in Noord Nederland bleek dat er een structureel probleem is met de handhavingscultuur bij een deel van de NVWA?
Is het waar dat nu van vervolging is afgezien wegens het niet tijdig aanleveren door de NVWA van bewijsstukken en informatie, ondanks dat het Openbaar Ministerie (OM) wist dat er dingen gebeurd zijn die niet hadden mogen gebeuren? Zo ja, hoe kon dat gebeuren?
Zijn de benodigde rapporten helemaal niet af of is er voldoende informatie om de slachthuizen te vervolgen en zijn er voldoende stukken verzameld om fraude en mishandeling te bewijzen?
Op welk moment bent u geïnformeerd door het OM of door de NVWA over het feit dat de vervolging van de frauderende slachthuizen zou worden gestaakt, wegens het niet tijdig aanleveren door de NVWA van bewijsstukken en informatie?
Kreeg u eerder signalen dat de vervolging problematisch zou kunnen worden omdat de benodigde bewijsstukken en informatie niet geleverd werden aan het OM? Zo ja, wanneer kreeg u deze signalen en welke actie heeft u daarop ondernomen om vervolging van de strafbare feiten te kunnen vervolgen? Zo nee, hoe is het mogelijk dat u pas op het allerlaatste moment bent geïnformeerd over de niet-vervolging van de frauderende slachthuizen?
Wat vindt u ervan dat door nalatigheid of disfunctioneren van een handhavingsdienst als de NVWA strafrechtelijk onderzoek door het OM wordt gefrustreerd en dat daardoor fraudeurs/criminelen vrijuit gaan?
Vindt u dat geconstateerde, herhaalde misstanden in slachthuizen onbestraft mogen blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, welke actie onderneemt u om de geconstateerde misstanden alsnog voor de rechter te brengen?
Is het juist dat van vervolging zou moeten worden afgezien «omdat het onderzoek te lang zou gaan duren»? Zo ja, waarom en acht u het acceptabel dat misdrijven daarmee onbestraft zouden kunnen blijven? Zo nee, bent u bereid het OM aan te sporen alsnog tot vervolging over te gaan?
Wat is in het algemeen de termijn voor het redelijkerwijs instellen van vervolging en wat is de reden in onderhavig geval niet tot vervolging over te gaan en acht u niet-vervolging «redelijk» gelet op het vertrouwen in de rechtsorde?
Is het waar dat er tussen de officier van justitie en de NVWA meerdere gesprekken zijn geweest om de NVWA aan te sporen het onderzoek sneller te doen, maar dat dat geen resultaat heeft gehad en hoe verklaart u dit?
Deelt u de mening dat het niet langer aan de NVWA overgelaten kan worden het toezicht en de handhaving te verbeteren, maar dat ingrijpen in de NVWA noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Deelt u de mening dat het disfunctioneren van de NVWA grote gevaren voor het welzijn van dieren en de volksgezondheid met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u ingrijpen en op welke termijn?
Bent u bereid om de dierenwelzijnsteams van de NVWA onder te brengen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid om op die manier ernstige en structurele misdrijven effectiever aan te kunnen pakken?
Het bericht ‘NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt’ RTL 25 juli 2020 |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt»?1
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) danwel de divisie Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (IOD) de bewijsstukken en de informatie niet op tijd heeft aangeleverd waardoor het onderzoek naar de misstanden is stopgezet? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Deelt u de mening dat consumenten vertrouwen in de NVWA moeten kunnen hebben maar dit in de afgelopen periode al een aantal keren geschaad is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er geen straffeloosheid mag optreden door toedoen van de NVWA (IOD) en zeker niet als het om voedselveiligheid gaat?
Kunt u aangeven wat het gevolg is van het stopzetten van het onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) en heeft dit ook gevolgen voor een mogelijk bestuurlijke interventie door de NVWA (IOD) en kunt u dit toelichten?
Indien er een mogelijkheid bestaat om over te kunnen gaan tot een bestuurlijke interventie met welke termijnen dient de NVWA (IOD) dan rekening te houden?
Deelt u dat deze trage werkwijze zeer onwenselijk is omdat kostbare capaciteit en energie bij het OM en de NVWA (IOD) verloren gaat?
Op welke momenten, waarnaar in het artikel wordt verwezen, heeft de officier van justitie contact opgenomen met de NVWA (IOD) inzake het trage verloop van het onderzoek en wat is er naar aanleiding van deze contacten (intern) gebeurd?
Kunt u in deze casus een tijdlijn geven van de eerste melding, het (voor)onderzoek en de (procedurele) vervolgstappen tot het moment van het beëindigen van het strafrechtelijk onderzoek en de momenten van contact tussen het OM en de NVWA (IOD)?
Wat zegt deze casus over de cultuur binnen de NVWA (IOD)?
Bent u bereid de uitkomst van het onderzoek dat de NVWA gaat doen naar de reden van de te langzame uitvoering van deze casus, in antwoord op deze vragen (binnen drie weken) of via een afzonderlijke brief voor 1 september 2020, met de Kamer te delen?
Kunt u aangeven of in deze casus sprake is van een risico gericht op voedselveiligheid, een heel hoog frauderisico of incidenten of crises waarover in het Jaarplan 2020 van de NVWA opgenomen is dat in deze gevallen met voorrang capaciteit wordt ingezet? Zo ja, waarom is er geen extra capaciteit beschikbaar gesteld? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven welke risico’s dan bedoeld worden zoals omschreven in het Jaarplan 2020?2
Wie beoordeelt binnen de NVWA (IOD) of er sprake is van een «heel hoog risico» en wordt deze beoordeling zelfstandig en zonder nadere controle uitgevoerd of wordt het vier-ogen-principe toegepast? Zo nee, zou het verstandig zijn daartoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat door de NVWA (IOD) in 2019 29 onderzoeken hebben plaatsgevonden en dat van deze 29 onderzoeken er 26 zijn aangeleverd bij het Functioneel Parket en kunt u aangeven of en hoe deze onderzoeken zijn afgerond?
Kunt u van de drie door de NVWA (IOD) afgebroken onderzoeken aangeven wanneer deze onderzoeken (in welke fase in het verloop van het onderzoek) zijn afgebroken en wat de reden was waarom deze onderzoeken zijn afgebroken?
Zijn in deze genoemde aantallen ook de vooronderzoeken meegenomen? Zo nee, hoeveel vooronderzoeken zijn er door de NVWA (IOD) in 2019 gestart, hoeveel vooronderzoeken hebben een vervolg in de onderzoeksfase gekend en wat is de reden waarom de gestarte vooronderzoeken niet zijn vervolgd (graag een overzicht van alle vooronderzoeken inclusief het mogelijke of te onderzoeken strafrechtelijk feit per vooronderzoek)? Zo ja, betekent dit dat er geen andere onderzoeken door de NVWA (IOD) zijn gedaan?
Kan de Minister van Justitie en Veiligheid een oordeel vellen over de kwaliteit van de aangeleverde onderzoeken door de NVWA (IOD)? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel onderzoeken heeft het OM de afgelopen vijf jaar (graag een overzicht per jaar) van de NVWA (IOD) ontvangen en hoeveel onderzoeken hebben uiteindelijk over deze periode geleid tot strafrechtelijke vervolging en kunt u de reden aangeven waarom er bij de andere zaken uiteindelijk niet overgegaan is tot strafrechtelijke vervolging? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel strafrechtelijke onderzoeken zijn er in de afgelopen vijf jaar (graag een overzicht per jaar) beëindigd, omdat de bewijsstukken en of informatie te lang op zich lieten wachten?
Welke stappen gaat u op korte termijn zetten om verbeteringen door te voeren? Indien geen, kunt u dat toelichten?
Klopt het dat het strafrechtelijk (voor)onderzoek waarover u in de Kamerbrief in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Geurts, Von Martels, Lodders en Bisschop «Grote onvrede over aanpak pootgoedfraude» heeft gesteld dat dit onderzoek loopt, is gestaakt? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit onderzoek is gestaakt en kunt u aangeven waarom deze informatie niet actief met de Kamer is gedeeld, mede naar aanleiding van de verschillende Kamervragen?3
Is er inmiddels meer bekend over de mogelijke uitbreiding van bevoegdheden van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK) waarover u in de beantwoording van de vragen over de pootgoedfraude aangaf dat hierover nagedacht wordt en wordt in het rapport over het keurings- en toezichtslandschap, dat u de Kamer heeft toegezegd naar aanleiding van het 2Solve rapport, ingegaan op een mogelijke overdracht van taken en bevoegdheden van de NVWA naar de NAK? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of de NVWA en de NAK beide op gelijkwaardige wijze worden betrokken bij dit onderzoek en kunt u aangeven op welke manier de onafhankelijkheid geborgd wordt van het uiteindelijke onderzoek en de aanbevelingen?
De gemeenschappelijke schuld die ontstaat door het ‘herstelfonds’ |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u er bij de afgelopen Europese Raad mee heeft ingestemd dat de Europese Commissie 750 miljard euro gaat lenen op de kapitaalmarkt ten behoeve van het «herstelfonds»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat van deze EU-schuld een bedrag van 390 miljard niet hoeft te worden terugbetaald door de ontvangende landen, maar moet worden terugbetaald via de EU-begroting door de lidstaten gezamenlijk? Zo ja, erkent u dat hiermee een vorm van een gemeenschappelijke schuld ontstaat?
De inzet van het kabinet is erop gericht om via Europese samenwerking duurzaam herstel van deze uitzonderlijke crisis als gevolg van de COVID-19-uitbraak te bespoedigen en economische groei en veerkracht te bevorderen. De maatregelen die hiervoor genomen worden moeten leiden tot sterkere lidstaten en een sterkere Unie. Vanwege de sterke verwevenheid van de Nederlandse economie met de Europese interne markt, is dit ook in het belang van Nederland.
Hiervoor zijn Europese solidariteit tussen lidstaten onderling en de daaraan verbonden eigen verantwoordelijkheid centrale uitgangspunten. Om de economische weerbaarheid en veerkracht structureel te verbeteren heeft het kabinet erop aangedrongen dat publieke investeringen vanuit het herstelfonds worden gekoppeld aan structurele hervormingen in de lidstaten om de weerbaarheid en het groeipotentieel van de economie verder te vergroten. Deze koppeling wordt ingevuld met gebruik van de landspecifieke aanbevelingen waarin lidstaten gewezen worden op noodzakelijke structurele hervormingen die onder meer betrekking hebben op de arbeidsmarkt, het pensioenstelsel, het vestigingsklimaat en de publieke administratie.
Daarnaast is Nederland gebaat bij de invulling die wordt gegeven aan de ambities op het vlak van vergroening en digitalisering. Ook wordt het functioneren van de interne markt hersteld en verder versterkt. Nederland profiteert hier als kleine open economie met een sterk op export gericht bedrijfsleven meer dan gemiddeld van.
De lasten zullen komen in de vorm van rente- en aflossingsverplichtingen die tot maximaal 2058 kunnen duren voor het deel van het herstelfonds dat wordt uitgekeerd in de vorm van subsidies of bijdragen aan EU-programma’s (390 miljard, prijzen 2018). De Nederlandse bijdrage hieraan wordt bepaald op basis van het Nederlandse aandeel in deze verplichting, op eenzelfde wijze als waarop de verplichtingen in het reguliere Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden verdeeld. In hoeverre dit tot extra afdrachten gaat leiden hangt ervan af of de rente- en aflossingsverplichtingen na 2027 worden ingepast binnen de uitgavenplafonds van het huidige MFK. Dit zal onderdeel zijn van de onderhandelingen over het MFK voor de periode vanaf 2028. Potentieel betekent dit voor Nederland additionele afdrachten van circa 1 miljard in 2028 die naar verwachting afneemt tot circa 0,8 miljard in 2058, omdat met het aflossen van de leningen ook de rentebetalingen zullen dalen.
Wanneer een of meerdere lidstaten de EU verlaten gedurende de looptijd van het fonds, in welke mate dient dat land dan onder de huidige afspraken zijn deel van dit «herstelfonds» over c.q. op zich te nemen?
Zoals vastgelegd in Art.50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bij de terugtrekking van een lidstaat uit de Unie een overeenkomst gesloten over de voorwaarden van de terugtrekking. Het terugtrekkingsakkoord met het VK heeft laten zien dat het voldoen aan de financiële verplichtingen die tijdens lidmaatschap van de Unie zijn aangegaan daarvan een belangrijk onderdeel vormt. Verplichtingen uit hoofde van het herstelfonds zijn onderdeel van deze financiële verplichtingen.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Omtzigt c.s., waarin u werd verzocht om bij de Europese Raad niét in te stemmen met nieuwe vormen van schuldmutualisering? Zo ja, waarom heeft u hier dan – in strijd met het verzoek van de Kamer – toch mee ingestemd?1
Er is geen sprake van het overnemen (mutualiseren) van schulden van lidstaten.
Nederland heeft zich zeer kritisch opgesteld over een constructie waarbij uitgaven uit de EU-begroting worden gefinancierd met leningen. Met de waarborgen ten aanzien van de tijdelijkheid en uitzonderlijkheid van deze constructie, de aangepaste verhouding tussen subsidies en leningen en de verzwaarde besluitvormingsprocedure voor de uitkering van herstelsteun uit de Recovery and Resilience Facility (RFF), is volgens het kabinet een aanvaardbaar kader tot stand gekomen. Zoals met uw Kamer gedeeld is het voor Nederland van belang dat er een strikte, transparante en objectieve beoordeling is van de hervormings- en investeringsplannen en dat uitbetaling alleen volgt bij aantoonbare implementatie van de hervormingen, waarin lidstaten een doorslaggevend oordeel kunnen geven over de toekenning van de herstelsteun. De noodremprocedure die op verzoek van Nederland is toegevoegd biedt de noodzakelijke extra waarborgen voor de voor Nederland essentiële garantie dat het herstelfonds gebruikt wordt om lidstaten sterker te maken.
Kunt u precies aangeven welk Nederlands belang gediend is met dit nieuwe EU-fonds en daarbij de baten en lasten separaat vermelden?
Zie antwoord vraag 2.
Wijziging achternaam uit een oogpunt van veiligheid in geval van een traumatisch oorlogsverleden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat nieuwe Nederlanders en statushouders met een traumatisch oorlogsverleden zich vanwege hun achternaam onveilig kunnen voelen omdat andersdenkenden uit diezelfde oorlog hen vanwege die achternaam kunnen confronteren met hun traumatische oorlogsverleden?
Ja.
Bent u het ermee eens dat zich veilig voelen voor nieuwe Nederlanders en statushouders op allerlei manieren nastrevenswaardig is en waar mogelijk bevorderd moet worden?
Ja. Het uitgangspunt is dat alle in Nederland wonende of verblijvende mensen zich veilig zouden moeten kunnen voelen. De veiligheid van hen die in Nederland wonen of verblijven wordt beschermd door diverse veiligheidsinstanties.
Het ondersteunen van statushouders of vluchtelingen met een trauma kan bijdragen aan het bevorderen van het gevoel van veiligheid. Voor dergelijke ondersteuning zijn in Nederland vanuit gemeenten en GGZ verschillende organisaties opgericht.
Bent u het ermee eens dat iedere Nederlander zich vrij moet kunnen bewegen in Nederland en elders in de wereld en zich niet vanwege zijn achternaam onvrij zou moeten voelen om bijvoorbeeld zijn familieleden in de regio waar hij vandaan komt, te bezoeken?
Ja. Echter is het vrij bewegen en vrij verkeer van personen onder meer wegens visumrestricties niet ongelimiteerd. Dit laat onverlet dat de (gevoelde) bewegingsvrijheid niet gelimiteerd zou moeten worden vanwege slechts het hebben van een bepaalde achternaam.
Klopt het dat in het Besluit geslachtsnaamwijziging limitatief regels zijn gesteld over de gronden waarop een geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, maar dat iemand met een traumatisch oorlogsverleden via artikel 7 van dit Besluit de mogelijkheid heeft om de achternaam te wijzigen in verband met een traumatisch oorlogsverleden? Zo nee, welke mogelijkheden heeft iemand dan nog tot zijn beschikking?
Artikel 7 van het Besluit geslachtsnaamwijziging luidt dat een verzoek tot geslachtsnaamswijziging kan worden ingewilligd, indien de verzoeker door overlegging van een verklaring van een deskundige aannemelijk maakt dat het achterwege blijven van een geslachtsnaamswijziging zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid in ernstige mate zou schaden. Dit kan het geval zijn wanneer er sprake is van een traumatisch oorlogsverleden.
Op welke wijze garandeert u momenteel de veiligheid van statushouders, of van degenen die het Nederlanderschap hebben aangevraagd of ontvangen en die zich door hun achternaam en hun traumatisch oorlogsverleden nog steeds niet veilig voelen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht 'OM staakt onderzoek naar slachthuizen door traagheid NVWA' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «OM staakt onderzoek naar slachthuizen door traagheid NVWA»?1
Kunt u uitgebreid toelichten wat hier precies aan de hand is?
Hoe beoordeelt u het feit dat het onderzoek door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zo lang duurde, dat het openbaar ministerie (OM) concludeerde dat het onderzoek onredelijk lang zou duren? Komt dit vaker voor?
Welke conclusie(s) trekt u uit deze gang van zaken? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een onderzoek naar misstanden in slachthuizen zo lang duurt dat strafrechtelijk optreden niet meer haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u dit bericht tegen de achtergrond van het artikel «De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen»?2
Bent u van mening dat het kabinet de bestrijding van milieucriminaliteit voldoende prioriteit geeft? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u doen om dat te verbeteren?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Berichten in het Noord-Hollands Dagblad over intimidatie en misbruik van jonge turnsters |
|
Antje Diertens (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat «psychische en fysieke geseling» nog steeds plaatsvindt en een van de personen nog steeds bij het olympisch traject is betrokken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?1
De KNGU heeft het Team NL-dames programma on hold gezet waardoor de zes betrokken coaches geen rol meer hebben vanuit het topsportprogramma Team NL gedurende de looptijd van het onafhankelijk onderzoek. Het onderzoek zal uitwijzen of er nog verdere stappen nodig zijn, deze uitkomsten wacht ik af.
Op welke manier ondersteunt u (oud-)turnsters die slachtoffer zijn van misbruik? Is er een onafhankelijke laagdrempelige plek waar zij hun verhaal kunnen doen? Is er gespecialiseerde psychische hulp?
Grensoverschrijdend gedrag hoort niet thuis in de sport. De sport beschikt over het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) dat mede financieel wordt ondersteund door het Ministerie van VWS. Een belangrijke taak van het CVSN is het bijstaan van sporters die grensoverschrijdend gedrag hebben meegemaakt. Het CVSN treedt op als onafhankelijke partij tussen sporters, sportbonden en de verenigingen, en beschikt over een landelijk netwerk voor professionele hulp en begeleiding. Zo is er nauw contact met de politie en werken zij samen met professionele hulporganisaties zoals Slachtofferhulp Nederland, FIER, Centra Seksueel Geweld en Perspectief Herstelbemiddeling. Daarbij beschikt het CVSN over een eigen team aan vertrouwenspersonen die begeleiding bieden. Tenslotte kunnen seksueel misbruikte sporters terecht voor lotgenoten contact bij het platform Sporters helpen Sporters van de Stichting De Stilte Verbroken.
Zijn er gegevens bekend over psychische problemen zoals trauma's en eetstoornissen bij (voormalig) topsporters? Hebben specialistische behandelcentra, zoals het Landelijk expertise- en behandelcentrum FIER, hier zicht op?
Dergelijke gegevens worden voor deze specifieke groep niet structureel landelijk gerapporteerd. Wel maken sporters gebruik van de chatfunctie van het behandel- en expertisecentrum FIER, waarbij sporters anoniem hun verhaal kunnen doen. Daarbij krijgen sporters advies over het maken van een melding bij het CVSN, eigen sportbond of politie en hoe ze contact op kunnen nemen met een vertrouwenscontactpersoon.
Hoeveel meldingen zijn er sinds de oprichting van het Centrum voor Veilige Sport Nederland binnengekomen over intimidatie, mishandeling en misbruik? Hoeveel meldingen richten zich op het turnen?
Eind maart dit jaar heb ik u bericht over het totaal aantal toegenomen meldingen/contacten van het CVSN (voorheen Vertrouwenspunt Sport) per jaar zoals onderstaand weergegeven2. Daarnaast zal het CVSN haar jaarverslag binnenkort publiceren op de website van NOC*NSF. In dit jaarverslag zijn de laatste cijfers opgenomen met betrekking tot de signalen over grensoverschrijdend gedrag die binnen zijn gekomen bij het CVSN en de sportbonden. Ik heb geen zicht op hoeveel meldingen specifiek gaan over turnen.
Jaar
Aantal contacten
Procentuele stijging
2019
467
7,6%
2018
434
13,1%
2017
377
40,7%
2016
268
– 0,3%
2015
269
44,6%
2014
186
28,3%
2013
145
57,6%
2012
92
37,3%
2011
67
Wat is er met deze meldingen gebeurd? Krijgen slachtoffers direct hulp aangeboden? Worden zij aangemoedigd en geholpen om aangifte te doen? Zo ja, wie doet dit? Zo nee, waarom niet?
Het CVSN wijst slachtoffers op de mogelijkheden die er zijn als het gaat om hulp en ondersteuning voor het slachtoffer, het aanpakken van de situatie en de eventuele mogelijkheden van sanctioneren van degenen die in overtreding zijn. Slachtoffers worden tijdens dit proces bijgestaan door het CVSN. Indien er vermoedens van strafbare feiten zijn overlegt het CVSN altijd geanonimiseerd met de politie. Het CVSN stimuleert en helpt melder(s) om aangifte/melding te doen bij politie, ISR of (aanklager van) de betrokken bond. Hetzelfde geldt voor melders die zich tot de KNGU wenden en daar de vertrouwenscontactpersoon spreken. Daarbij ziet het CVSN erop toe dat meldingen worden opgevolgd door het onlangs ingevoerde casemanagementsysteem waarin sportbonden signalen registreren. Tot nu toe zijn 50 sportbonden hierop aangesloten en dit wordt nog verder uitgebreid. Het CVSN rapporteert op geanonimiseerde wijze de cijfers uit het casemanagementsysteem in het, binnenkort te publiceren, jaarverslag.
Wat is er gebeurd met de 40 signalen die het Centrum Veilige Sport Nederland tot november 2019 heeft ontvangen en heeft doorgezet naar het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR)? Hoe kan het dat bij het ISR momenteel maar één onderzoek loopt naar seksuele intimidatie rondom een trainer in de breedtesport-tak? Wat is er met de andere signalen gebeurd?2
De 40 signalen tot november 2019 betroffen meerdere sporten. In 2019 hebben de aanklagers van het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) in totaal 58 zaken in behandeling genomen uit 2019 en eerdere jaren. In de meeste gevallen gaat het daarbij om zaken als seksuele intimidatie. Specifiek voor turnen heeft het ISR, sinds de invoering van de aanklager bij de KNGU in februari 2017, zeven meldingen gekregen. Dit betrof vijf meldingen die op basis van het Tuchtreglement Seksuele intimidatie zijn behandeld en twee meldingen die onder het algemeen tuchtrecht vielen. Twee meldingen zijn nog in onderzoek en één zaak is nog in behandeling bij de tuchtcommissie van het ISR. De overige zaken zijn reeds afgerond. Daarvan zijn twee zaken geseponeerd door de aanklager.
Eén in verband met het niet willen doorzetten door de meldster en één omdat er in het onafhankelijk onderzoek geen tuchtrechtelijk strafbare feiten werden geconstateerd. Twee zaken zijn behandeld door de tuchtcommissie en daarin is uitspraak gedaan.
Wat vindt u ervan dat een sportpsycholoog sporters ontraadt om naar het ISR te stappen, omdat er veelal niets met klachten wordt gedaan of het leidt tot seponering?
Het is van groot belang dat alle meldingen worden opgevolgd. Bij het ISR wordt in alle gevallen een melding opgevolgd. De onafhankelijk aanklager beoordeelt deze, laat de zaak op objectieve wijze onderzoeken en neemt op basis van de verzamelde feiten, een beslissing over tuchtrechtelijke vervolging. Het ISR opereert daarin onafhankelijk van de sportbonden en NOC*NSF. Ik herken dit beeld dan ook niet en betreur dat een dergelijk advies wordt gegeven.
Bent u bereid om terug te komen op een eerdere reactie op Kamervragen over dit onderwerp, waarin uw ambtsvoorganger zegt «Ik ben niet voor het verplicht stellen van vertrouwenspersonen bij elke vereniging, wel ben ik voor het stimuleren hiervan.» Zo nee, waarom niet?3
Nee, ik ben zeer terughoudend met het opleggen van verplichtingen aan sportverenigingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij NOC*NSF en de sportbonden zelf. Zo is het hebben van een vertrouwenscontactpersoon voor sportbonden reeds opgenomen in de minimale kwaliteitseisen van NOC*NSF. Daarnaast adviseren sportbonden alle aangesloten verenigingen een vertrouwenscontactpersoon aan te stellen. Sporters kunnen bovendien rechtstreeks contact opnemen met de vertrouwenscontactpersoon van de betreffende bond.
Vindt u dat de acties die De Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) en het NOC*NSF in de afgelopen jaren hebben ondernomen voldoende resultaat hebben opgeleverd? Is er zicht op de (sociale) veiligheid van verenigingen die niet bij de KNGU zijn aangesloten?
Grensoverschrijdend gedrag hoort niet thuis in de sport. Uit alle verhalen uit het turnen de afgelopen tijd blijkt dat we er helaas nog lang niet zijn. Het onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turnsport zal meer inzicht in geven in de benodigde toekomstige acties.
Ik zie wel dat de sportsector stappen maakt en dit onderwerp prioriteit geeft. De KNGU is continu met de verenigingen in gesprek over de sportcultuur.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de KNGU en de sportverenigingen. Daarbij is de KNGU gestart met een intensief meerjarenprogramma «Pedagogische visie» waarin verantwoorde training en omgang met ouders een belangrijk onderdeel is. Ook heeft de KNGU de laatste jaren een groot aantal aanpassingen gedaan in hun talentontwikkelings- en topsportprogramma op landelijk niveau waardoor jonge talentvolle sporters minder worden belast. NOC*NSF zet met het CVSN actief in op de preventie en aanpak van grensoverschrijdend gedrag. Samen met de lokale sportakkoorden waar aandacht is voor een positieve sportcultuur, ook voor sportverenigingen die niet bij een sportbond zijn aangesloten, ben ik ervan overtuigd dat deze acties een positieve bijdrage leveren aan de sociale veiligheid en het pedagogisch sportklimaat. Cijfers laten zien dat de sportsector stap voor stap op de goede weg is. Het gevoel van veiligheid tijdens en rondom sportwedstrijden is gestegen van 74% in 2016 naar 78% in 2018. Daarnaast daalt het meemaken van wangedrag in de sport van 36% in 2012 naar 28% in 20185. Een cultuurverandering vergt echter een lange adem en vraagt inzet van ons allemaal.
Op welke wijze wordt in de opleiding tot (top)trainer/coach aandacht besteed aan afhankelijkheidsrelaties die samenhangen met de positie van trainer/coach en mogelijke uitwassen ervan? Ziet u redenen om de eisen voor trainers en coaches verder aan te scherpen?
Het is essentieel dat er in opleidingen en cursussen aan trainers en coaches aandacht is voor het creëren van een veilige en pedagogisch verantwoorde sport. NOC*NSF zet hierop in met de volgende opleidingen:
NOC*NSF werkt aan het opzetten van een doorlopende leerlijn voor topsporttrainers/coaches. Het creëren van een pedagogisch veilig sportklimaat is een cruciaal onderdeel daarvan.
NOC*NSF, KNGU en CIOSNL zijn een gezamenlijke pilot gestart om de opleiding tot trainer-coach te professionaliseren, waarbij de eerste module is gericht op een pedagogisch veilig sportklimaat. Vervolgens kan deze module ook bij andere bonden en onderwijsinstellingen worden ingezet.
NOC*NSF biedt via de Academie voor Sportkader opleidingen aan voor trainers in het leren herkennen van grensoverschrijdend gedrag.
In diverse trainersopleidingen is er aandacht voor sociale veiligheid en pedagogiek. Zie ook kwalificatieprofiel trainer-coach: «Gaat sportief en respectvol om met alle betrokkenen» als onderdeel van «coachen» en «geven van trainingen».
Binnen de MasterCoach opleiding van NOC*NSF Topsport is een dag ingericht voor ethische vraagstukken in de sport, zoals: dopinggebruik, matchfixing en grensoverschrijdend gedrag.
Bij de KNGU is in de opleidingen, afhankelijk van het opleidingsniveau van de trainer/coach, aandacht voor basiskennis pedagogiek bestaande uit veilig sportklimaat, ontwikkelingspsychologie, breed motorische ontwikkeling, communicatie en de rol van ouders. Daarnaast is de KNGU aan de slag met een nieuwe opleidingsstructuur waar de nadruk ligt op pedagogiek, didactiek en breed motorische ontwikkeling. Ik zie op dit moment geen redenen om bovenstaande verder uit te breiden of aan te scherpen.
Is er voldoende zicht op het pedagogische klimaat binnen álle turnverenigingen? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Zie antwoord 9.
Wat is de stand van zaken van de lobby voor het verhogen van de seniorenleeftijd van zestien naar achttien jaar?
In Nederland heeft de KNGU afgelopen voorjaar besloten om de seniorenleeftijd voor de wedstrijdsport te verhogen van 16 naar 18 jaar. Voor het komende wedstrijdseizoen wordt dit verder uitgewerkt en geïmplementeerd. De KNGU is daarnaast mondiaal voortrekker in de lobby om dit ook voor internationale wedstrijden in te voeren. Steeds meer landen (vooral West-Europa en Canada) sluiten zich aan bij de KNGU als koploper, er is echter nog geen meerderheid op mondiaal niveau.
Het verlengen van opsporingsvergunningen voor olie en gas aan Vermilion zonder aan wettelijke criteria te voldoen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat een opsporingsvergunning van Vermilion (opsporingsvergunning Utrecht) die al sinds 24 november 2018 verstreken is nog steeds wordt gerapporteerd als verlengd?
Voor het verstrijken van de termijn is een verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur gedaan door Vermilion, de houder van de vergunning. Zolang er geen besluit is genomen blijft geregistreerd staan dat deze vergunning er nog is. Vermilion kan echter geen rechten ontlenen aan de wijze waarop NLOG dit registreert.
Klopt het dat Vermilion een verlenging van de opsporingsvergunning heeft aangevraagd, en dat deze verlenging op dit moment in overweging wordt genomen door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de verlenging voor de lange periode van acht jaar is aangevraagd door Vermilion, en dat daarmee zeer waarschijnlijk al geanticipeerd wordt op de praktijk van halvering van de tijd door het ministerie bij toekenning van verlengingen van vergunningen? Hoe gaat u hiermee om?
Vermilion heeft een verlenging van de geldigheidsduur van acht jaar aangevraagd. Er is geen praktijk van halvering van aangevraagde termijnen bij toekenning van verlengingen van vergunningen. De termijn die gegund wordt moet afdoende zijn om het werkplan voor het noodzakelijke opsporingsonderzoek te kunnen uitvoeren. De aanvrager zal in geval van een aanvraag voor het verlengen van de geldigheidsduur van een opsporingsvergunning moeten aangeven waarom het onderzoek niet binnen de eerder gegunde termijn kon worden uitgevoerd. Ik heb nog geen besluit genomen over het verlengen van de geldigheidsduur van de vergunning of over de exacte termijn van deze verlenging.
Kunt u bevestigen dat er geen vergunningen worden verlengd zonder dat aan de voorwaarden voor verlenging, vastgelegd in die vergunning, is voldaan?
In principe worden er geen termijnen verlengd indien niet aan de wettelijke voorwaarden hiervoor of aan de voorwaarden in de beschikking is voldaan, tenzij het niet aan de aanvrager kan worden verweten dat niet is voldaan aan de voorwaarden in de beschikking.
De opsporingsvergunning is een marktordenende vergunning. De voorwaarden in de opsporingsvergunning Utrecht stammen nog uit de tijd dat er nog wel nieuwe opsporingsvergunningen werden afgegeven. Deze voorwaarden hadden tot doel de concurrentie tussen de verschillende operators te bevorderen en operators te dwingen zo snel mogelijk onderzoek te doen en tot winning te komen.
Op welke wijze gaat u gehoor geven aan de bezwaren tegen verlenging van de betreffende vergunning die nu al zijn geuit door het college van de gemeente Woerden?1
Er is geen formeel adviesrecht voor regionale overheden in deze procedure. De reden hiervoor is dat de onderliggende opsporingsvergunning slechts een economisch recht van Vermilion betreft. Het gebied van de opsporingsvergunning beslaat 24 gemeenten, waaronder de gemeente Woerden, en vier provincies. Het uitvoeren van onderzoek zal uiteindelijk een vele malen kleiner gebied betreffen. Voor het uitvoeren van onderzoek moeten andere vergunningen worden aangevraagd waarbij de betrokken overheden, waarschijnlijk 2 of 3 gemeenten en een provincie, een wettelijke adviesrecht hebben. Met deze gemeenten zal ik uitvoerig afstemmen. Voor het daadwerkelijk mogen winnen van eventuele voorraden zijn diverse andere vergunningen nodig waarbij de betrokken overheden wettelijk adviesrecht hebben. Op dit moment kan en mag Vermilion nog niets en mij zijn ook geen voornemens bekend van Vermilion om op korte termijn onderzoek te gaan doen.
Ik hecht er echter aan om alle processen zo transparant mogelijk te laten verlopen. Indien ik voornemens ben positief te besluiten op het verzoek van Vermilion zal er op gepaste wijze worden afgestemd met de betrokken overheden over dit voornemen en de hierop volgende procedures.
Deelt u de mening dat wanneer een vergunning al geruime tijd verlopen is en er niet voldaan is aan de randvoorwaarden van een verlengen, er geen sprake meer is van een verlenging van een opsporingsvergunning maar van de aanvraag tot een nieuwe vergunning?
Nee, indien de aanvraag is ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de onderliggende vergunning moet ik daar positief op besluiten indien aan alle voorwaarden is voldaan. In dat geval wordt geen nieuwe vergunning afgegeven maar worden de bestaande rechten van de onderliggende vergunning gerespecteerd.
Kunt u bevestigen dat u, conform het regeerakkoord, geen nieuwe opsporingsvergunning aan Vermilion zal afgeven, en dat er gehandhaafd zal worden als er toch opsporingsactiviteiten zonder vergunning plaatsvinden?
Ja, ik geef geen nieuwe opsporingsvergunningen op land af. Dit betreft niet specifiek Vermilion, maar alle operators die op land actief zijn.
Het Staatstoezicht op de mijnen is de onafhankelijk toezichthouder en zal op grond van een eigen mandaat optreden tegen vergunningplichtige activiteiten waarvoor geen vergunning is afgegeven.
Op grond van enkel de opsporingsvergunning Utrecht is het Vermilion niet toegestaan om proefboringen uit te voeren of seismisch onderzoek te doen. De opsporingsvergunning Utrecht betreft een marktordenende vergunning die Vermilion het exclusieve recht geeft binnen het zoekgebied, zoals beschreven in die opsporingsvergunning, aanvragen in te dienen voor vergunningen voor proefboringen en seismisch onderzoek.
FATCA en de Accidental Americans |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Van Weyenberg en Lodders over banken die op grond van de FATCA-wetgeving financiële dienstverlening weigeren aan Nederlanders met (ook) de Amerikaanse nationaliteit? 1
Ja.
Deelt u de mening dat de banken zich rond de situatie van de Accidental Americans enigszins in een spagaat moeten begeven met aan de ene kant de angst voor Amerikaanse sancties en aan de andere kant de verplichting tot het verstrekken van een rekeningnummer en/of het openhouden van een rekening volgens de Nederlandse richtlijn betaalrekeningen, Europese regelgeving en de opstelling van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB)? Deelt u de mening dat deze spagaat voor banken, maar ook voor de Accidental Americans een onwerkbare situatie is? Wat zijn de vorderingen en op welke manier blijft u zich in internationaal verband inzetten voor een oplossing die voor zowel de banken als voor de Accidental Americans met en zonder een US Taxpayers Identification Number (TIN) uitvoerbaar is?
Ik snap dat banken het gevoel kunnen hebben dat zij zich in een lastige positie bevinden. Aan de ene kant moeten zij voldoen aan de Amerikaanse FATCA-wetgeving en kunnen zij getroffen worden door eventuele sancties van de VS als zij niet aan hun (Amerikaanse) verplichtingen voldoen. Aan de andere kant moeten banken voldoen aan de geldende Nederlandse regelgeving omtrent betaalrekeningen (op grond van geïmplementeerde Europese richtlijnen). Om meer duidelijkheid te creëren voor banken over eventuele Amerikaanse sancties en om de problemen die Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit door de Amerikaanse FATCA-regelgeving ervaren op te lossen, zijn mijn voorganger en ik de afgelopen jaren in gesprek gegaan met de bevoegde autoriteiten van de VS.
Op 11 december 2019 heeft Nederland samen met Frankrijk het initiatief genomen om in EU-verband een brief te sturen naar het Department of the Treasury waarin de problematiek voor Accidental Americans en banken nogmaals is aangekaart. In reactie hierop heeft de VS in de brief van de US Treasury aan de Europese Commissie van 12 maart 2020 aangegeven in overleg te zullen gaan met belastingdiensten alvorens over te gaan tot het aanwijzen van een financiële instelling (FI) als non-compliant. In de brief hebben zij nogmaals aangegeven dat het onnodig is om bankrekeningen te sluiten bij het enkel ontbreken van een Taxpayer ID number (TIN) of Certificate of Loss of Nationality (CLN). Ook nodigt de VS de banken in deze brief uit om in gesprek te gaan over de gevallen waar nog een TIN of CLN mist en over de inspanning die de IRS in dit kader van FI’s verlangt. Deze uitnodiging van de VS is onder de aandacht gebracht bij de Nederlandse banken en daarbij is aangeboden om de banken in contact te brengen met de Amerikaanse autoriteiten. Van de Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) hebben we begrepen dat zij open staan voor een gesprek als dit wordt georganiseerd in EU-verband en dat zij daaraan zullen meewerken, ervan uitgaande dat dit ook wordt ondersteund door de vertegenwoordigende organisaties van banken in Europa. Ik heb aangeboden hier een faciliterende rol in te willen spelen. Ook blijf ik de problemen van Accidental Americans onder de aandacht brengen bij de VS.
Naast de acties in internationaal verband is op 3 juli 2020 ook de nieuwe Leidraad FATCA/CRS gepubliceerd. Deze bevat een technische toelichting bij de Nederlandse IGA en de CRS-regelgeving en moet meer duidelijkheid verschaffen. In deze Leidraad is de versoepelde aangifte bij opzegging van de Amerikaanse nationaliteit, zoals gepubliceerd door de IRS in september 2019, verwerkt. Ook wordt er meer duidelijkheid verschaft over het begrip «significant non compliance» en gaat de Leidraad in op de verplichtingen omtrent het aanbieden van een basisbetaalrekening.
Herinnert u zich dat u in uw antwoord van 19 maart 2020 op bovengenoemde Kamervragen van de leden Omtzigt, van Weyenberg en Lodders schreef dat «nog in geen van deze gevallen daadwerkelijk is overgegaan tot sluiting, blokkering of bevriezing van de rekening. De Nederlandse banken dringen daarbij al geruime tijd aan op het aanleveren van een TIN en wijzen op de eventuele consequenties bij uitblijven» en dat «Het enkel ontbreken van een TIN in combinatie met de nationaliteit van een persoon op zichzelf niet kan leiden tot het oordeel van een bank om het openen van een bankrekening te weigeren dan wel een bestaande rekening te beëindigen wegens het niet voldoen aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht (Wft) ten aanzien van integere bedrijfsvoering of wegens het niet voldoen aan de eisen van de Wwft»?
Ja.
Hoe verklaart u de geciteerde beantwoording en de tegenstrijdige berichtgeving van de Nederlandse Accidental Americans Groep en de Americans Overseas dat verschillende banken rekeningen van Nederlanders met ook een Amerikaanse nationaliteit reeds hebben bevroren of zelfs hebben geblokkeerd?2
In de beantwoording van de Kamervragen van 19 maart 2020 heb ik aangeven dat ik van de NVB heb begrepen dat banken voor maart 2020 nog niet waren overgegaan tot het sluiten, blokkeren of bevriezen van de rekeningen van Accidental Americans die nog geen US TIN/SSN hebben aangeleverd. Uit navraag bij de NVB blijkt dat deze informatie afkomstig was van de vijf grotere Nederlandse banken. De NVB heeft aangegeven dat er per begin augustus een aantal grotere banken is dat samen in totaal twaalf rekeningen van Accidental Americans heeft geblokkeerd of gesloten met als reden het ontbreken van een TIN of omdat zij niet reageren op herhaaldelijke verzoeken van de bank om informatie aan te leveren. De NVB heeft daarnaast inmiddels ook aangegeven dat het in algemene zin mogelijk is dat er ook bankrekeningen van Accidental Americans zijn geblokkeerd of beëindigd, omdat er banken zijn die al sinds de introductie van de FATCA-regelgeving hebben aangegeven geen Amerikaanse cliënten te accepteren. Ik ga hier verder op in bij de beantwoording van vraag 5 en 7.
Is bij u bekend dat verschillende banken reeds tegenrekeningen van Accidental Americans hebben opgezegd vanwege het ontbreken van een Social Security Number (SSN) of een TIN? Bent u bekend met het feit dat banken in brieven naar klanten letterlijk schrijven dat «wij geen Amerikaanse belastingplichtige klanten kunnen behouden» en «Dat betekent dat we de relatie gaan beëindigen en uw rekening gaan stopzetten» Kunt u een uitgebreide reactie geven, en daarbij toelichten of banken hiertoe bevoegd zijn?
Zoals ik in mijn antwoord hierboven aangeef, heb ik van de NVB begrepen dat een aantal grotere banken samen, per begin augustus 2020, in totaal twaalf rekeningen van Accidental Americans heeft geblokkeerd of gesloten met als reden het ontbreken van een TIN of omdat zij niet reageren op herhaaldelijke verzoeken van de bank om informatie aan te leveren. Dit betreft zowel tegenrekeningen als gewone betaalrekeningen.
Er kan door de NVB niet in worden gegaan op individuele zaken waarin sprake is van beëindigen van rekeningen of dreiging daarmee. Wel heb ik van de NVB begrepen dat het over het algemeen (kleinere) banken zijn die sinds de introductie van de FATCA-regelgeving, vanwege onder andere non-compliance risico’s, hebben besloten geen Amerikaanse klanten te bedienen. Uit navraag bij de NVB blijkt dat met speciale eisen van de IRS wordt gedoeld op de technische en administratieve eisen die door de IRS en de IGA worden gesteld aan een FATCA compliance raamwerk. Ik vermoed dat de geciteerde teksten in vraag 5 en 7 afkomstig zijn uit brieven van een dergelijke bank die geen Amerikaanse klanten bedient omdat zij niet verplicht wil worden aan deze vereisten te voldoen. Het gevolg is dat een dergelijke bank rekeningen van Amerikaanse klanten sluit, ongeacht of deze klant wel of geen SSN/TIN heeft aangevraagd.
Vooropgesteld wordt dat het in beginsel aan banken is om te bepalen welke klantengroepen zij willen bedienen. In dat kader mogen banken zelf bepalen of zij een betaalrekening met een bepaalde rekeninghouder al dan niet willen voortzetten, mits banken zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank om de dienstverlening te beëindigen kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter. Het is aan het College voor de Rechten van het Mens om (desgevraagd) te beoordelen of er in deze gevallen sprake is van discriminatie op grond van nationaliteit.
Is bij u bekend dat banken in officiële brieven tevens dreigen met het opzeggen van bankrekeningen van individuen alleen op basis van het niet invullen van een formulier met hun persoonlijke Amerikaanse belastingstatus? Bent u bekend met het feit dat banken in brieven naar klanten letterlijk schrijven dat zij «zich het recht voorbehouden om uw bankrekeningen alsnog te beëindigen, wanneer u drie maanden na dagtekening van deze brief uw klacht niet heeft aangebracht bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KIFID)»? Kunt u een uitgebreide reactie geven?
Ja, ik ben er mee bekend dat verschillende banken Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit bezitten, hebben bericht dat hun bankrekening kan worden gesloten of geblokkeerd indien de klant geen informatie heeft aangeleverd. Ik ben niet bekend met de geciteerde tekst die banken in brieven naar klanten zouden sturen.
De NVB heeft aangegeven dat indien een klant voor langere periode niet reageert op het verzoek van de bank om informatie aan te leveren, dit een reden kan zijn voor de bank om te besluiten de relatie met een klant te beëindigen. In deze gevallen stuurt de bank de klant een brief, waarbij de bank de klant erop wijst dat deze voornemens is om de rekening(en) te beëindigen. Het is aan de bank zelf om te bepalen hoe zij in hun brieven communiceren naar hun klanten. Een bank is wel altijd verplicht om de klant te wijzen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de bank via de interne klachtenprocedure, en indien de klacht wordt afgewezen, op de mogelijkheid om de klacht voor te leggen aan het Kifid. Daarnaast heeft de klant nog de mogelijkheid om de kwestie voor te leggen bij de rechter. Ik heb van de NVB begrepen dat als de klant een klacht indient bij het Kifid, de bank het beëindigen van de bankrekening(en) uitstelt.
Is bij u bekend dat er zelfs bankrekeningen van Accidental Americans met een SSN/TIN wordt opgezegd, omdat de bank niet kan voldoen aan «speciale eisen van de IRS»en«daardoor helaas geen Amerikaanse belastingplichtige klanten kunnen behouden»? Kunt u toelichten wat deze «speciale eisen» zijn? Welke Nederlandse banken kunnen niet aan deze speciale eisen voldoen, wat zijn de gevolgen voor Accidental Americans die een bankrekeningnummer hebben bij deze bank?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het stopzetten van rekeningen, het weigeren om een betaalrekening te openen of het dreigen van banken tot het stopzetten van de bankrekening alleen op basis van het niet kunnen overleggen van een SSN moreel onjuist is, gezien het tegenwoordige belang van een werkzame bankrekening? Hoe rijmt u de actie en de dreigementen tot stopzetten bankrekening met uw antwoorden geciteerd onder vraag 3? Wat kunt u doen om de rechten van deze belastingbetalers beter te beschermen?
Ik heb in de beantwoording van de Kamervragen van 19 maart 2020 aangegeven het voorbarig te vinden als banken rekeningen sluiten, blokkeren of bevriezen met als enige reden dat geen TIN is verkregen. Ik vind het belangrijk dat, ter voorkoming van sociale en financiële uitsluiting, in beginsel iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Om deze reden is het recht op een basisbetaalrekening ook wettelijk vastgelegd in de Wft.
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording heb aangegeven moeten Nederlandse banken, als zij overgaan tot sluiten of blokkeren van rekeningen van individuele personen, de geldende wet- en regelgeving naleven. Ik kan niet ingaan op individuele zaken waarin sprake is van stopzetten van rekeningen, het blokkeren van rekeningen of dreiging daarmee. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter. Zo heeft het Kifid recentelijk een uitspraak gedaan over het sluiten van bankrekeningen door de bank van een persoon met ook de Amerikaanse nationaliteit. In deze zaak concludeerde het Kifid dat de bank de bankrekeningen mag beëindigen en dat de bank zich, in dit individuele geval, mag beroepen op de uitzonderingsgrond van de richtlijn betaalrekeningen en het openen van een basisbetaalrekening mag weigeren. Graag verwijs ik hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 11.
Naast de opties voor individuele geschillenbeslechting kan de kwestie worden gemeld bij de AFM, die toezicht houdt op het recht op een basisbetaalrekening. Ik blijf in gesprek met banken over het stopzetten van rekeningen of het dreigen daarmee en het weigeren om een betaalrekening te openen.
Welke rol ziet u in deze casus weggelegd voor de DNB en de AFM, zeker gezien de reactie van beide dat banken niet kunnen weigeren om een betaalrekening te openen, dan wel geopend te houden, vanwege alleen het feit dat een Accidental American geen SSN of TIN verstrekt? Zijn de DNB en/of AFM al overgegaan tot maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u dat verklaren in het licht van voorgaande vragen?
Indien banken daadwerkelijk tot sluiting of bevriezing van de rekening overgaan, is van belang dat daarbij de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Toezichthouders AFM en DNB houden toezicht op de naleving van deze regelgeving. DNB is op dit punt toezichthouder op de naleving van de Wwft (wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering) en de AFM is toezichthouder op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening.
De toezichthouders zien het spanningsveld waarin banken en klanten zich bevinden. De toezichthouders houden risico-gebaseerd toezicht. De AFM en DNB kunnen geen uitlating doen over toezichtactiviteiten bij individuele instellingen. Bij geschillen tussen aanbieders en klanten is het aan de rechter of het Kifid om te oordelen over de rechtmatigheid van het handelen van banken in individuele gevallen.
Bent u bekend met het antwoord van de Europese Commissie dat «The bilateral agreements between EU Member States and the United States (US) implementing the Foreign Accounts Tax Compliance Act (FATCA) are not within the remit of the commission unless they breach EU-law. To date, there is no evidence of any such breach». Rijmt het blokkeren van bankrekeningen vanwege het ontbreken van een TIN/SSN met de Europese richtlijnen over bankrekeningen? Zo ja, graag een toelichting. Zo nee, hoe verklaart u het citaat van de Europese Commissie?3
Ja. In beginsel is de bank verplicht een basisbetaalrekening te openen voor burgers die rechtmatig in de EU verblijven. Zoals eerder aangegeven kan het enkel ontbreken van een US TIN/SSN op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat een rekeninghouder een onacceptabel risico vormt in de zin van de Wwft, op grond waarvan een (basis)betaalrekening moet worden geweigerd vanwege het niet voldoen aan de eisen van de Wwft. Of in een individueel geval al dan niet wordt voldaan aan de eisen van de Wwft, op grond waarvan een rekening kan worden beëindigd, is in de eerste plaats ter beoordeling van de bank. Zoals ik eerder heb aangegeven kan ik niet uitsluiten dat in individuele gevallen het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd. Als de betrokken cliënt het niet eens is met het oordeel van de bank kan hij hiertegen een klacht indienen bij de bank en vervolgens bij het Kifid dan wel de kwestie voorleggen aan de rechter.
Hoeveel zaken van Accidental Americans tegen banken lopen er nu bij het Kifid? Hoeveel zaken heeft het Kifid inmiddels afgerond en wat waren de uitkomsten in deze zaken?
Uit navraag bij het Kifid blijkt dat er op dit moment nog twee FATCA-zaken lopen bij het Kifid. Op 31 juli 2020 heeft het Kifid een niet-bindende uitspraak gedaan in de zaak van een Accidental American tegen een bank. De geschillencommissie heeft in deze zaak geconcludeerd dat er meerdere redenen zijn op grond waarvan de bank in deze zaak de bankrekeningen mag beëindigen. Het Kifid noemt onder andere dat de klant vooraf akkoord is gegaan met de voorwaarden voor het openen van de bankrekeningen. De geschillencommissie oordeelt dat met het uitblijven van een TIN of CLN het identificatie- en acceptatieproces niet goed is doorlopen. Ook heeft de betreffende persoon onjuiste informatie verschaft aan de bank en is het aannemelijk dat deze persoon geen TIN of CLN aan zal vragen. Daarnaast concludeert het Kifid dat de bank zich, in dit individuele geval, mag beroepen op de uitzonderingsgrond van de richtlijn betaalrekeningen en het openen van een basisbetaalrekening mag weigeren. Tevens oordeelt het Kifid dat de bank wel een basisbetaalrekening moet verstrekken aan de consument, indien de aanvraag wordt ingediend door een hulpverleningsinstantie die deze basisbetaalrekening ook beheert. Graag verwijs ik naar het Kifid voor de volledige uitspraak.
Zijn er heldere afspraken en kaders tussen de Nederlandse overheid, de IRS en de banken over de vraag wanneer banken voldoende inspanning hebben geleverd om aan de vereisten te voldoen op basis waarvan zij niet op de zwarte lijst terecht komen? Zo ja, welke afspraken en kaders? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt gewaarborgd dat het besluit tot opzegging of blokkering van de bankrekening en de vereisten toetsbaar en verifieerbaar zijn? Wanneer heeft de bank volgens de IRS voldaan aan de complianceplicht?
De IRS beoordeelt zelf of een financiële instelling (FI) voldoende inspanning heeft geleverd. De kaders rondom deze beoordeling staan beschreven in paragraaf 2.12 van de op 3 juli 2020 vernieuwde Leidraad FATCA/CRS. Hierin staat beschreven dat de IRS verwacht dat een FI een redelijke inspanning levert om missende TINs te bemachtigen en dat de inspanningen die een FI heeft geleverd om de TIN te verkrijgen als belangrijke factor zal meewegen in de beoordeling of een FI non-compliant is. Daarbij heeft de VS, onder andere in de brief van de US Treasury aan de Europese Commissie van 12 maart 2020, aangegeven in overleg te gaan met de belastingdiensten alvorens tot het aanwijzen van een FI als non-compliant over te gaan. De expliciete boodschap vanuit de VS is bovenal dat het niet nodig is om bankrekeningen te sluiten. De VS heeft FI’s hiertoe uitgenodigd om met de IRS in gesprek te gaan over de gevallen waar nog een TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN) mist en over de inspanning die de IRS in dit kader van FI’s verlangt.
Wat betreft de vraag naar de toetsbaarheid en verifieerbaarheid van het besluit tot opzegging of blokkering van de bankrekening en de vereisten verwijs ik naar de uitspraak van het Kifid van 30 juli 2020. Hierin wordt het kader beschreven waaraan het opzeggen van bankrekeningen wordt getoetst.
Is u bekend hoeveel Nederlanders met een Amerikaanse nationaliteit en een saldo boven het drempelbedrag van 50.000 dollar inmiddels nog geen TIN hebben aangeleverd, waarom deze mensen dat nog niet hebben gedaan, en of zij voornemens zijn dit alsnog te doen?
Wij hebben van de NVB vernomen dat het om maximaal 200 gevallen boven het drempelbedrag van 50.000 dollar gaat waarbij nog geen TIN of CLN is ontvangen. Binnen deze groep hebben niet meer dan 20 klanten aan de banken aangegeven dat zij ook niet voornemens zijn dat te gaan doen. De reden daarvoor is ons niet bekend.
Waarom is in de IGA een drempelbedrag afgesproken van 50.000 dollar? Op welke manier of op welk moment in het jaar wordt getoetst of een Accidental American boven of onder het bedrag van 50.000 euro zit? Hoe ziet de rapportageverplichting eruit? Met welke reden hebben verschillende banken aangegeven het gebruik van het drempelbedrag het komende jaar te heroverwegen, zoals u meldde in de antwoorden op de eerdere Kamervragen?
De 50.000 dollar grens is vastgelegd in alle FATCA verdragen die de VS gesloten heeft. De reden hiervoor sluit aan bij het oorspronkelijk doel van FATCA, namelijk om belastingontduiking te voorkomen. Onder de 50.000 dollar grens wordt het risico daarop klein geacht, terwijl er wel veel administratieve lasten ontstaan. De peildatum voor de financiële instellingen om te toetsen of een rekening boven dat bedrag uitkomt ligt elk jaar op 31 december. Indien het bedrag op de rekening 50.000 dollar of meer is dan moet er geïdentificeerd, gecontroleerd en gerapporteerd worden. Banken kunnen er zelf voor kiezen om van de drempel gebruik te maken en de meeste banken doen dit ook. Banken zouden ervoor kunnen kiezen om de drempel te heroverwegen omdat het niet rapporteren van rekeningen tot een drempelbedrag voor sommige banken hoge uitvoeringslasten met zich meebrengt. Na navraag bij de NVB lijken er op dit moment toch geen concrete aanwijzingen dat banken de toepassing van de 50.000 dollar drempel voor de te rapporteren rekeningen gaan wijzigen.
Op welke situaties doelde u toen u in de eerdere antwoorden schreef dat «Het Verdrag echter niet alle mogelijke situaties die als dubbele belasting kunnen worden ervaren afdekt»? Hoe wordt voorkomen dat mensen dubbel belasting moeten betalen?
Het verdrag dekt situaties af die ontstaan doordat zowel de VS als Nederland over hetzelfde inkomen belasting heffen. Doordat de VS echter het nationaliteitsbeginsel hanteert en heft bij Amerikaanse staatsburgers die niet in de VS wonen, kan het zo zijn dat de VS bepaalde inkomensbestanddelen belast die op basis van de Nederlandse belastingwetgeving niet in de belastingheffing worden betrokken. Dit kan door Amerikaanse staatsburgers die in Nederland wonen en in Nederland ook belasting betalen aanvoelen als dubbele belasting. Strikt gezien ontstaat er dan echter géén dubbele belasting waardoor het belastingverdrag geen uitkomst biedt.
Herinnert u zich dat u schreef dat het afstand doen van de Amerikaanse nationaliteit 2.350 dollar kost exclusief mogelijke fiscale hulp van experts in Amerikaanse belastingen en dat het aanvragen van een TIN een complexe en soms tijdrovende zaak is waarbij de Accidental American jaarlijks belastingaangifte in de VS moet doen4
Ja.
Deelt u de mening dat het Ministerie van Financiën Nederlandse Accidental Americans, die óf afstand willen doen van hun Amerikaanse nationaliteit óf een TIN willen aanvragen en aanlopen tegen de in vraag 16 genoemde kosten of complexe regelgeving, hulp en expertise moet bieden? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u met deze mensen in gesprek? Zo nee, waarom niet?
De keuze om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit is een privékeuze, waarbij de Nederlandse overheid geen rol speelt. Daarnaast is het ook niet aan het Ministerie om advies te geven over de toepassing van wet- en regelgeving van andere landen.
Klopt het dat het bewijs waarmee afstand wordt gedaan van de Amerikaanse nationaliteit vóór 2010 gratis was, in 2010 op 450 dollar is gezet en in 2015 naar 2.350 dollar is verhoogd? Klopt het dat de kostprijs rond de 21 dollar ligt?
Het klopt dat de kosten voor het CLN de afgelopen jaren zijn verhoogd. Van de VS begrijp ik dat dit komt omdat zij in 2014 een nieuwe methode zijn gaan hanteren om de prijs te bepalen van consulaire dienstverlening (de «Costs of Services Model»). Volgens deze methode was de lagere prijs niet kostendekkend ten opzichte van de hoeveelheid tijd en arbeid die gemoeid zijn met het verstrekken van een CLN. Voor een precieze uitleg over de totstandkoming van het bedrag verwijs ik u naar de publicatie hierover in de Federal Register.
Deelt u de mening dat 2.350 dollar voor het bewijs waarmee afstand wordt gedaan van de Amerikaanse nationaliteit een hoog bedrag is? Bent u bekend met de brief van het Departement of the Treasury aan de DG van het EU-Tax Departement van 12 maart 2020 over de FATCA-regelgeving en de alinea over de kosten van het bewijs tot afstand van de Amerikaanse Nationaliteit? Welke stappen heeft u in internationaal verband gezet om te komen tot een verlaging van deze kosten? Wat is de huidige stand van zaken? Is voor u duidelijk hoe het bedrag van 2.350 dollar tot stand komt en wat adviseert u Accidental Americans die geen TIN/SSN willen aanvragen en geen 2.350 dollar hebben om de aanvraag tot opzeggen Amerikaanse nationaliteit te bekostigen?5
Ik deel uw mening dat de kosten voor de afstandsprocedure hoog zijn in vergelijking met de kosten van andere landen en ben bekend met de brief van het Department of the Treasury van 12 maart 2020. Deze brief is een antwoord op de brief van het Finse voorzitterschap van 11 december 2019. Mijn voorganger heeft in EU verband initiatief genomen voor deze brief en dankzij hem is de opmerking over de hoge kosten van de afstandsprocedure in de brief opgenomen. Ook heeft hij de VS meerdere malen (ook mondeling) gewezen op de relatief hoge kosten van de CLN en ook ik blijf me in mijn contacten met de VS inzetten voor het vereenvoudigen van de afstandsprocedure en het verlagen van de kosten daarvan. Voor een overzicht van de totstandkoming van het bedrag van 2.350 dollar verwijs ik naar mijn antwoord bij de vorige vraag.
Ik snap dat voor sommige Accidental Americans de hoge kosten van het opzeggen van de Amerikaanse nationaliteit een financiële belemmering kunnen zijn. Ik heb echter geen zicht op individuele financiële situaties en kan daar geen advies over geven. Wel zal ik zoals reeds aangegeven bij de VS blijven aandringen op verlaging van deze kosten. Dit is echter een eigen overweging van de VS.
Wat zijn de gevolgen voor Accidental Americans, als blijkt dat zij niet tijdig aan de vereiste administratieve verplichtingen tot opzegging kunnen voldoen, nadat zij een tijdelijk bewijs hebben verkregen om de bank te laten zien dat de opzegging van de Amerikaanse nationaliteit in gang is gezet?
Wanneer Accidental Americans de procedure om afstand te doen van hun nationaliteit opstarten dan kunnen zij een verklaring krijgen dat zij deze procedure in gang hebben gezet. Ik ga ervan uit dat u met «tijdelijk bewijs» op deze verklaring doelt. Binnen welke termijn een belastingplichtige na het in gang zetten van de procedure een CLN ontvangt is afhankelijk van de doorlooptijd op het Amerikaans Consulaat. Momenteel ligt de verwerking van CLN’s nog steeds stil. Dit komt omdat de VS hun diplomatieke activiteiten tijdelijk hebben afgeschaald vanwege de Covid-19 crisis. De VS heeft aangegeven dat wanneer de Covid-19 omstandigheden in Nederland veranderen de activiteiten ook weer worden opgeschaald.
Van belang is dat het voldoen aan de aangifteplicht geen voorwaarde is om de CLN te verkrijgen. De IRS heeft na het verlenen ervan wel toegang tot de CLN’s en behoudt zich het recht voor om te controleren of er aan de aangifteverplichtingen is voldaan, maar dit verhindert dus niet het opzeggen van de Amerikaanse nationaliteit.
Heeft een gesprek met andere EU-lidstaten en de vertegenwoordigers van banken, waarnaar u verwees in de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Van Weyenberg en Lodders al plaatsgevonden? Zo ja, kunt u een uitgebreide toelichting op het gesprek geven? Zo nee, wanneer gaat dit plaatsvinden, met welke andere Europese landen heeft u hierover contact en wat is de Nederlandse inzet?
Door de Covid-19 crisis is er ook in EU verband minder contact geweest over FATCA. De landen waarmee ik in het algemeen het meeste contact heb over FATCA zijn Duitsland, Frankrijk en België. Van deze landen begrijp ik dat zij positief staan ten opzichte van de uitleg van de IRS in de brief van 12 maart en de uitnodiging van de IRS om met de banken in gesprek te gaan. Daarnaast hebben we aangeboden aan de banken om ze in contact te brengen met de Amerikaanse autoriteiten. De banken hebben aangegeven dit het liefst in EU verband te doen, via de gezamenlijke vereniging voor Europese banken, de European Banking Federation.
In hoeverre heeft u overleg met andere (EU-lid)staten, die ook (in steeds grotere mate) met deze problematiek te maken hebben, zoals Frankrijk en Duitsland en een niet EU-lid als het Verenigd Koninkrijk? Wat is de inzet van deze landen in de bilaterale overleggen met de VS?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht dat de prestatie-eisen het bestrijden van misdaad dwarsbomen |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom is besloten tot prestatieafspraken voor het bestrijden van misdaad?1
Het is aan de gezagen (officier van justitie en burgemeester) om lokaal de prioriteiten te stellen. Welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging dan wel voor een andere wijze van afdoening, is een verantwoordelijkheid van de lokale gezagen. Er is geen sprake van prestatieafspraken die dwingen tot een keuze voor strafrechtelijke afdoening van specifieke zaken.
In het artikel in De Gelderlander wordt specifiek verwezen naar de wijze van bekostiging van het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de politie. De bekostiging licht ik hieronder toe, waarbij ik opmerk dat het hierbij een belangrijk algemeen uitgangspunt is dat de organisaties verantwoording afleggen over de verkregen gelden.
De huidige bekostigingssystematiek van het Openbaar Ministerie is begin 2019 ingevoerd en bevindt zich nog in een proeffase. Het Openbaar Ministerie wordt voor 43% van het totale budget op output gefinancierd. Bij het deel van het budget dat is gebaseerd op outputbekostiging is sprake van vier werkomgevingen waarvan de hoogte van het budget wordt bepaald door een productprijs maal het aantal producten in de betreffende werkomgeving. Het gaat daarbij om de werkomgeving waarin gestandaardiseerde productie wordt geleverd (het parket CVOM), de werkomgeving waarin overtredingen en veel voorkomende misdrijven worden behandeld, de werkomgeving waarin zware misdrijven worden behandeld en de werkomgeving waarin zaken in hoger beroep worden behandeld.
De werkomgeving waarin (zware) ondermijningszaken worden behandeld, wordt lumpsum bekostigd. De basisvoorziening voor alle werkomgevingen wordt eveneens lumpsum bekostigd. In de basisvoorziening zijn de uitgaven besloten die betrekking hebben op onder andere het ICT-budget, de huisvestingskosten, specifieke overheadskosten en beschikbaarheidskosten.
De bekostiging van de rechtspraak is vorig jaar aangepast en nu nog voor ongeveer de helft productie-afhankelijk. Grote strafzaken (megazaken) vallen buiten het stelsel van p x q-financiering en worden afzonderlijk bekostigd. De financieringswijzen van de rechtspraak is niet van invloed op door het Openbaar Ministerie te nemen vervolgingsbeslissingen.
De politie wordt gefinancierd op basis van lumpsum voor taakuitvoering en beheer, onder andere gebaseerd op de afgesproken operationele sterkte.
In relatie tot de bekostiging wordt in de recent door PricewaterhouseCoopers uitgevoerde doorlichting van de strafrechtketen, die ik samen met mijn collega voor Rechtsbescherming op 26 juni jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 29 279, nr. 604), in meer algemene zin geconstateerd dat de financieringsvormen waarmee individuele organisaties in de keten gefinancierd worden soms leiden tot knelpunten in de ketensamenwerking. Daarbij wordt ook gesteld dat «de financiële prikkel van de individuele organisaties in sommige gevallen niet gericht is op het meewegen van het belang van andere organisaties in de (deel)keten (bijvoorbeeld doordat aanvragen bij de ene organisatie leiden tot kosten voor de uitvoering bij een ander).»
In dit kader is relevant dat – ter uitvoering van de motie Rosenmöller – (Kamerstukken I, 2019–2020) in opdracht van het WODC een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd naar de ontwikkelingen in de financiering van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak in den brede over de afgelopen 10 jaar. Daarbij zal ook gekeken worden naar de werking en effecten van verschillende bekostigingssystematieken. Ik verwacht u in maart 2021 over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren.
Erkent u de geschetste situatie dat er grote druk is om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de geschetste druk om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels niet. Uitgangspunt is dat het Openbaar Ministerie op inhoudelijke gronden bepaalt welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging. Naar mijn oordeel laten de bekostigingssystematieken voor de betrokken organisaties voldoende ruimte voor maatwerk in de interventies.
Bent u het eens met de briefschrijvers dat het nut voor de samenleving van groter belang is dan prestatiecijfers? Zo ja, bent u bereid de financieringsgronden te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het uitgangspunt dat bij het voorkomen en bestrijden van onveiligheid en criminaliteit die interventies gepleegd moeten worden die naar het oordeel van de verantwoordelijke professionals het meest effectief en passend zijn. Welk type interventie dat is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het individuele geval.
De Algemene Rekenkamer constateerde in het rapport over de «Prestaties in de strafrechtketen» (Kamerstuk 33 173, nr. 2) dat de bekostigingssystemen in de strafrechtketen niet goed op elkaar aansloten en dat sprake was van tegengestelde prikkels. Dat was onder meer een motief om de bekostiging van het OM deels op een andere leest te schoeien. Er is op dit moment geen aanleiding om de bestaande wijze van bekostiging van politie, Openbaar Ministerie of rechtspraak te herzien. De bekostigingswijze van OM is nog maar betrekkelijk kort geleden ingevoerd en bevindt zich thans in de proeffase2. Het bekostigingssysteem van de rechtspraak is onlangs op onderdelen bijgesteld.
Budgettaire beheersbaarheid is ook een belangrijke doelstelling om na te streven. Zonder transparantie kan er geen sprake zijn van beheersbaarheid. De aanleiding om het bekostigingssysteem van het OM te veranderen was ook de behoefte om meer zicht te hebben op de besteding van middelen van het OM en beter zicht te hebben op de consequenties van beleidskeuzes en wijzigingen in wet- en regelgeving. Bovendien kennen bijna alle organisaties in de strafrechtketen een systeem waarin geleverde prestaties in meer of mindere mate de basis vormen van de bekostiging.
Hoe worden deze prestatiecijfers berekend?
In het antwoord op vragen 1, 2 en 3 heb ik uitgelegd hoe de bekostiging van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak is ingericht.
Hoe verhouden de prestatiecijfers zich tot eerdere toezeggingen om af te zien van bonnenquota, waarbij grotendeels hetzelfde principe werd gehanteerd?
Het begrip «prestatiecijfers» is een onjuiste typering van de afspraken die worden gemaakt met de organisaties, zoals ik hierboven heb toegelicht. De vergelijking met de zogenaamde «bonnenquota» voor de politie (die in 2011 zijn afgeschaft) gaat hierbij mank. Bonnenquota waren resultaatsafspraken waarbij niet werd gekeken naar het effect van de inzet. De huidige beleidsdoelstellingen richten zich op de gewenste effecten van het gevoerde beleid. Als verkeersveiligheid het doel is, dan is een afgesproken aantal uitgeschreven bonnen niet de juiste manier om dit te toetsen. Dan is het beter om afspraken te maken over gerichte verkeerscontroles op plekken waar of momenten waarop de verkeersveiligheid in het geding is.
Bent u bekend met het op 14 juli 2020 aan de Tweede Kamer voorgelegde «Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie in verband met de flexibilisering van de operationele inzet» (Kamerstuk 29 628, nr. 968)?1
Ja.
Wat betekent dit ontwerpbesluit voor de ambitie om de aspiranten dan wel de bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding mee te laten tellen in de sterkte van de (regionale) eenheden dan wel deze uit die sterkte te halen en onder te brengen bij de Politieacademie dan wel het Politie Diensten Centrum (PDC)? Hoeveel aspiranten tellen per 1 juli 2020 nog mee in de sterkte van de (regionale) eenheden dan wel drukken niet meer op die sterkte?
Het ontwerpbesluit regelt de zogenoemde bandbreedte.2 De bandbreedte houdt in dat de korpschef3 kan beslissen maximaal twee procent van de te realiseren operationele formatie4 van een eenheid niet te bezetten en de middelen die daardoor vrijvallen kan aanwenden voor de bekostiging van andere uitgaven. Het genereren van twee procent bandbreedte is ingegeven vanuit de gedachte dat de politie flexibel inspeelt op lokale en grensoverschrijdende ontwikkelingen, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen tussen en binnen de eenheden, als ook met de specifieke kenmerken van elk werkgebied. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt toepassing van de bandbreedte in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.
De bandbreedte is niet van toepassing op formatieplaatsen voor aspiranten. Het ontwerpbesluit creëert dan ook niet de mogelijkheid om (regionaal) te besluiten om minder aspiranten aan te nemen. De instroomdoelstellingen voor aspiranten worden landelijk vastgesteld.
Het ontwerpbesluit staat los van de ambitie om aspiranten uit de operationele formatie van de eenheden te halen en te vervangen door opgeleide operationele formatie. Dit proces is al in gang. Op 1 januari 2021 (ultimo stand 2020) zijn dit 4.665 fte aspiranten. Hiervan zijn er 3.878 fte formatief ingericht bij de regionale eenheden. Het aantal fte aspirantenformatie dat is ingericht bij het PDC is op dat moment 787 fte. Het onderbrengen bij het PDC heeft overigens geen effect op het meetellen van aspiranten in de totale operationele formatie. De vernieuwing van de basispolitieopleiding voor aspiranten heeft geen gevolgen voor de formatieve plaatsing van aspiranten.
Hoe gaan aspiranten dan wel bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding na de invoering van de aangepaste primaire/basisopleiding (van drie naar twee jaren) meetellen in de operationele sterkte van de politie? In hoeverre kan de in dit ontwerpbesluit toegekende bevoegdheid leiden tot de lokale (regionale) beslissing om minder aspiranten aan te nemen en naar de Politieacademie te sturen, ook in deze tijd van forse operationele krapte?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in een handzame tabel inzichtelijk maken per regionale eenheid, voor de landelijke eenheid en voor de politie als geheel hoeveel budget en sterkte gemoeid is met 2% van de te realiseren operationele sterkte? Kunt u in deze tabel per eenheid en voor de gehele organisatie inzichtelijk maken wat de operationele sterkte is per 1 juli 2020, welke financieel beslag daarbij hoort en hoeveel 2% van de operationele sterkte is, zowel in formatieplaatsen als in budget?
Voor de bandbreedte gelden voor 2021 de volgende cijfers.
Onderdeel van de politie
Formatie1
Twee procent (formatie)
Twee procent
(budget in € mln,2)
Noord-Nederland
3.640
73
5,3
Oost-Nederland
6.155
123
9,0
Midden-Nederland
4.412
88
6,4
Noord-Holland
3.099
62
4,5
Amsterdam
5.041
101
7,4
Den Haag
5.677
114
8,3
Rotterdam
5.363
107
7,8
Zeeland-West-Brabant
3.072
61
4,5
Oost-Brabant
2.812
56
4,1
Limburg
2.592
52
3,8
Landelijke eenheid
5.182
104
7,6
Staf KL
4
n.v.t.
–
PDC
18
n.v.t.
–
ODPA
25
n.v.t.
–
LMS
0
n.v.t.
–
Totaal
47.090
941
68,7
Operationele formatie, exclusief aspiranten
fte x gemiddelde loonsom operationele formatie 2021, (Begroting en beheerplan politie 2021–2025, blz. 69)
Welke waarborgen heeft de in het ontwerpbesluit beschreven bevoegdheid van de korpschef om eenheden toe te staan om 2% van de operationele sterkte niet op te vullen voor de bezetting van de basisteams? Deelt u de observatie dat nu al vacatures en onderbezetting veelal geplaatst worden binnen dan wel afgewenteld worden op de (blauwe) basisteams? Welke waarborgen worden getroffen om te zorgen dat juist deze teams niet beperkt worden in het opvullen van vacatures?
Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt toepassing van de bandbreedte in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie. Het is verder expliciet de bedoeling dat de bandbreedte zo wordt ingezet dat toepassing ten goede komt aan de aanpak van maatschappelijke veiligheidsvraagstukken.
Ik herken dat de druk op de basisteams groot is, waar ik uw Kamer de afgelopen periode reeds meerdere malen over heb geïnformeerd.5 Op korte termijn zullen er aanvullende maatregelen genomen worden in beginsel op eenheidsniveau door de politiechef samen met het gezag, afhankelijk van de lokale situatie. Hierover zond ik uw Kamer op 4 november jl. een brief (GGP en politiecapaciteit). Gelet op de druk die de huidige onderbezetting een basisteams geeft, ligt toepassing van de bandbreedte daar dan ook niet direct voor de hand. Het doel is juist om zo snel mogelijk weer op sterkte te komen in die teams.
Daarnaast geldt dat, zoals hierboven aangegeven, de bandbreedte niet van toepassing is op aspiranten. Hierdoor heeft de bandbreedte geen gevolgen voor de investering in de werving en opleiding van nieuwe agenten.
Ten slotte geldt dat de toepassing van de bandbreedte tijdelijk van aard is; het ziet op het begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren (waarbij in een jaar vrijgevallen middelen in hetzelfde jaar besteed dienen te worden). Inzet van deze bandbreedte vindt plaats binnen het budgettaire kader van de vaste personeelslasten volgens de begroting politie, alsmede het aandeel dat aan de betreffende eenheid is toe te rekenen.
Aan wat voor «andere uitgaven» (artikel 4a, vierde lid, ontwerpbesluit) wordt gedacht? Bestaat niet het gevaar dat het hier gaat om zuiver incidentele uitgaven – zonder bijvoorbeeld de mogelijkheid voor structurele financiering op basis van meerjarige afschrijvingen – omdat ze «alleen in het betreffende begrotingsjaar anders worden besteed» (toelichting pagina 6)?
Zoals in de toelichting bij het ontwerpbesluit is aangegeven, kan gedacht worden aan (tijdelijke) kwalitatieve investeringen in bepaalde (operationele) functies, materiële uitgaven als bewapening een uitrusting, externe inhuur van personeel of om extra operationele uren te kunnen draaien. De beslissing wordt ten aanzien van regionale eenheden genomen in overeenstemming met de desbetreffende burgemeesters en de hoofdofficier van justitie.
De toepassing van de bandbreedte ziet op het begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren (waarbij in een jaar vrijgevallen middelen in hetzelfde jaar besteed dienen te worden), zodat het niet beschikbaar hebben van een deel van de operationele sterkte tijdelijk blijft. Structurele aanpassing van de operationele formatie verloopt via een wijziging van de organisatie en/of formatie, jaarlijks vastgesteld in het beheerplan van de politie.
Op welke wijze bent u voornemens om de benutting van de in het ontwerpbesluit gecreëerde bevoegdheid voor de Korpschef inzichtelijk te maken voor de Tweede Kamer? Op welke wijze is voorzien in het in de jaarrekening dan wel het jaarverslag beschrijven van de mate en omvang waarin van de bevoegdheid gebruik is gemaakt, alsmede wat deze opgeleverd heeft?
In het jaarverslag van de politie wordt per eenheid de omvang van de in een begrotingsjaar gerealiseerde operationele sterkte van de politie inzichtelijk gemaakt. Na inwerkingtreding van het ontwerpbesluit zal per eenheid tevens inzichtelijk wordt gemaakt of en in hoeverre toepassing is gegeven aan de bandbreedte en aan hoe de middelen die daarvoor vrijvallen anders zijn besteed. Uw Kamer ontvangt jaarlijks het jaarverslag politie. Voorts wordt de maatregel in opdracht van de korpschef na drie jaar geëvalueerd. Bij gelegenheid zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Het bericht dat Polen zich wil terugtrekken uit het verdrag dat geweld tegen vrouwen bestrijdt |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Polen wil zich terugtrekken uit verdrag dat geweld tegen vrouwen bestrijdt»?1
Ja.
Maakt u zich ook ernstige zorgen over wat het betekent voor de veiligheid en gezondheid van vrouwen wanneer Polen uit de Istanbul Conventie stapt?
Geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zijn overal ter wereld zeer ernstige en hardnekkige problemen. Het kabinet onderstreept het belang van de afspraken die zijn vastgelegd in de Istanbul Conventie voor de preventie en aanpak van deze vormen van geweld. Om die reden volgt het kabinet met zorg de oproep binnen het Poolse kabinet om zich uit de Conventie terug te trekken.
Tegelijkertijd stelt het kabinet vast dat er op dit moment geen Pools terugtrekkingsbesluit ligt. Daarover moeten eerst het Poolse kabinet, het Poolse parlement en de Poolse president nog een besluit nemen en het is niet duidelijk of er in al deze geledingen ook voldoende steun zal zijn voor opzegging. Dat zal mede afhangen van de uitspraak van het Constitutioneel Hof over de vraag of de Conventie – met name op het punt van het concept genderidentiteit – strijdig is met de Poolse Grondwet. Het is niet bekend wanneer het Hof uitspraak zal doen in deze zaak.
Daarop vooruitlopend heeft op 7 augustus jl. een gesprek plaatsgevonden bij het Poolse Ministerie van Buitenlandse Zaken om in een vroegtijdig stadium zorgen te uiten over de ontstane discussie, om het belang van de Conventie te onderstrepen en om Polen op te roepen daarbij partij te blijven. Aan deze zogeheten démarche van Frankrijk en Duitsland namen Nederland en nog negen andere landen deel.
Het kabinet blijft de zaak volgen en zal na de uitspraak van het Pools Constitutioneel Hof en een mogelijk besluit van de Poolse regering bezien of en welke verdere actie opportuun is en het meest effectief.
De rechten en positie van LHBTI-personen staan binnen en buiten Europa onder druk. Binnen de bescherming tegen geweld blijft daarom ook aandacht voor LHBTI- en gendergelijkheid belangrijk. Hard bevochten rechten van vrouwen, meisjes en LHBTI’s zijn nu binnen de EU en de VN opnieuw punt van discussie en dat is zorgelijk. Het kabinet blijft zich internationaal inzetten voor rechten van vrouwen en meisjes en gelijke rechten van LHBTI’s. Daarnaast is Nederland niet voornemens om zich terug te trekken uit de Istanbul Conventie. Integendeel, het is een zeer belangrijk instrument in de aanpak van geweld tegen vrouwen en meisjes en tegen huiselijk geweld.
Wilt u bevestigen dat het van onveranderd groot belang is dat geweld tegen vrouwen wordt bestreden en hier nog veel werk te doen ligt? Wilt u eveneens bevestigen dat Nederland onder geen beding van plan is het Poolse voorbeeld te volgen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact opgenomen met uw Poolse collega’s in reactie op dit nieuws om te bespreken welke schadelijke gevolgen dit zal hebben naar mening van de Nederlandse regering? Zo ja, wat kunt u vertellen over dit gesprek of deze gesprekken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een reactie te formuleren (mogelijk in Europees verband) om kenbaar te maken dat de Nederlandse regering het gedrag van Polen afkeurt en om de noodzaak van het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen nogmaals te onderstrepen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om, al dan niet in Europees verband, Poolse maatschappelijke organisaties die zich inzetten tegen geweld tegen vrouwen te ondersteunen? Zo ja, welke organisaties heeft u in gedachten hoe ziet dergelijke steun eruit? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid om – in samenspraak met het Comité van Landen die de Istanbul Conventie geratificeerd hebben (Nederland is hier lid van) – deze steun te overwegen als daar voldoende aanleiding voor is.
Rituele slacht en het Offerfeest |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dusdanige voorschriften heeft geformuleerd dat de rituele slacht, en meer specifiek de rituele slacht tijdens het Offerfeest, praktisch onmogelijk wordt gemaakt? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Nee. De wettelijke voorschriften voor het uitvoeren van onbedwelmde slacht en het toezicht hierop zijn niet gewijzigd ten opzichte van vorige Offerfeesten. De coronacrisis noodzaakt de slachthuizen echter om aanvullend maatregelen te nemen voor zowel haar eigen medewerkers als het personeel van de NVWA en Kwaliteitskeuring Dierlijke Slacht (KDS) om gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer te borgen. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor de NVWA- en KDS-medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever.
Klopt het dat veel aanvragen van slachthuizen in het kader van het Offerfeest door de NVWA zijn afgewezen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De aanname dat veel van de aanvragen voor het slachten tijdens het Offerfeest 2020 zijn afgewezen, deel ik niet. Er hebben zich 53 slachthuizen bij de NVWA aangemeld voor het Offerfeest 2020. Deze slachthuizen hebben hun werkwijze ten aanzien van de richtlijnen met betrekking tot COVID-19 door middel van een plan van aanpak bij de NVWA moeten indienen. De plannen van 9 slachthuizen zijn aanvankelijk niet akkoord bevonden. Vier slachthuizen hebben op basis van een bijgesteld plan toestemming van de NVWA gekregen om tijdens het Offerfeest 2020 te slachten. Tijdens de periode van het Offerfeest hebben dus uiteindelijk 48 van de 53 aangemelde bedrijven geslacht.
Klopt het dat de rituele slacht wordt bemoeilijkt, onder andere omdat de NVWA geen toezicht wil of kan leveren? Zo ja, deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk verholpen dient te worden? Zo nee, waarop baseert u dit?
Ik verwijs naar mijn antwoord bij vraag 1. De wettelijke voorschriften voor het uitvoeren van onbedwelmde slacht en het toezicht hierop zijn niet gewijzigd ten opzichte van vorige Offerfeesten. De coronacrisis noodzaakt de slachthuizen echter om aanvullend maatregelen te nemen voor zowel haar eigen medewerkers als het personeel van de NVWA en KDS om gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer te borgen. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor de NVWA- en KDS-medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever.
Welke voorschriften gelden er in het kader van corona ten aanzien van de rituele slacht en wie draagt hiervoor de verantwoordelijkheid?
Ook bij het uitvoeren van rituele slacht zijn de RIVM-richtlijnen ten aanzien van veilig werken in coronatijd van kracht. Voor antwoord op de vraag naar de verantwoordelijkheidsverdeling verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de NVWA bureaucratische en praktische hindernissen opwerpt waardoor mensen niet volgens religieuze voorschriften kunnen slachten?
Die mening deel ik. De NVWA houdt binnen de kaders van de coronarichtlijnen en de wettelijke kaders voor voedselveiligheid en dierenwelzijn toezicht op onbedwelmd slachten. Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, zijn er door de NVWA geen verhinderingen opgeworpen, maar heeft de NVWA de plannen van aanpak van de slachthuizen beoordeeld op de mogelijkheid om tijdens het Offerfeest 2020 op een veilige manier haar taken uit te kunnen voeren.
Deelt u de mening dat het binnen de kaders van de coronarichtlijnen van belang is om pal te staan voor de mogelijkheid van mensen om middels religieuze voorschriften te slachten?
In Nederland bestaat de wettelijke mogelijkheid om met in achtneming van de vereisten van voedselveiligheid en dierenwelzijn dieren onbedwelmd te slachten. In de huidige tijd moet er rekening gehouden worden met de richtlijnen van het RIVM om de gezondheid en de veiligheid van de werknemers in de slachthuizen te kunnen borgen. Voor het naleven van de coronarichtlijnen daarbij verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om te garanderen dat de rituele slacht onbelemmerd doorgang kan vinden en dat de viering van het Offerfeest niet wordt gefrustreerd? Zo nee, waarom niet?
Onbedwelmde slacht heeft kunnen plaatsvinden, rekening houdend met de eisen die de coronarichtlijnen hieraan stellen.
Bent u bereid om deze vragen vóór 31 juli te beantwoorden?
Ik heb mij ingezet om de antwoorden zo snel mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
De berichtgeving dat COA geen informatie meer deelt |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) heeft besloten geen informatie meer te delen met de politie? Klopt het dat het COA is gestopt met het delen van informatie met de politie?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het COA de informatie juist deelde met de politie omdat de politie de informatie nodig heeft om de criminaliteit onder asielzoekers te bestrijden? Hoe gaat de politie de criminaliteit onder asielzoekers nu analyseren en bestrijden?
De basis voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen door het COA aan de politie, is gelegen in artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000. Als de politie om die gegevens en inlichtingen vraagt is het COA verplicht die te verstrekken.
Omdat naar het oordeel van het COA en politie er geen twijfel mag zijn over de rechtmatigheid van deze verstrekking van persoonsgegevens, doet, in opdracht van het COA, momenteel een externe partij onderzoek hiernaar. In afwachting van de uitkomsten van de externe toetsing heeft het bestuur van het COA op 16 juli jl. besloten het delen van persoonsgegevens met de politie per direct op te schorten. Aan de hand van de resultaten van het externe onderzoek en een actualisatie van de Data Protection Impact Assessment (DPIA) van het COA over het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan de politie zullen het COA en de politie de gemaakte afspraken opnieuw bezien en bekijken of deze aanpassingen behoeven.
Hoe verklaart u het dat het COA geen informatie meer met de politie wil delen juist nu het gebrek aan informatiedeling mogelijk de oorzaak is van de moord op Rik door een asielzoeker? Kwam uit het onderzoek naar de moord op Rik nu niet juist naar boven dat meer informatie moet worden gedeeld?
Hiervoor verwijzen we ook naar de beantwoording van de eerder door u en het lid Becker (VVD) gestelde vragen over de moord op Rik van de Rakt.2 De gegevenslevering van het COA aan de politie is opgeschort. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 wordt er eerst een externe toetsing uitgevoerd alvorens de levering zal worden hervat. We zullen uw Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten informeren. De gegevensverstrekking door het COA aan gemeenten inzake de huisvesting van vergunninghouders staat los van de (opschorting van de) gegevensverstrekking aan de politie. Dit zijn gescheiden informatiestromen die elkaar niet beïnvloeden.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de noodzakelijke informatie over asielzoekers wel wordt gedeeld met de politie, de zorg en de gemeenten die er immers voor moeten en willen zorgen dat asielzoekers geen delicten plegen en de noodzakelijke zorg krijgen indien ze zijn getraumatiseerd?
Het verstrekken van informatie aan de politie is onderwerp van de toetsing en is tijdelijk opgeschort. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 3 gaat de informatieverstrekking aan gemeenten in het kader van de huisvesting van vergunninghouders gewoon door.
Voor het delen van medische informatie geldt strikte wet- en regelgeving op het gebied van privacy. Het COA heeft geen inzage in en/of beschikking over medische dossiers, omdat het geen zorginstelling is. Binnen haar opdracht is het COA wel verantwoordelijk voor het organiseren van de toegankelijkheid tot de zorg voor bewoners. Daarom heeft het COA voor zowel publieke gezondheidszorg (GGD GHOR NL) als voor curatieve gezondheidszorg (Gezondheidszorg Asielzoekers, GZA) samenwerkingsovereenkomsten gesloten met zorgpartners, dit conform de uitgangspunten van reguliere zorg in Nederland. GZA verzorgt de huisartsenzorg op locaties en beschikt vanuit die rol over het medische dossier van een statushouder. Als een bewoner uitstroomt naar een gemeente dan heeft de nieuwe huisarts aldaar de mogelijkheid om het medisch dossier van deze statushouder op te vragen bij GZA, daarvoor is wel de toestemming van de statushouder vereist.
Hoe gaat worden bewerkstelligd dat asielzoekers die delicten plegen daar eindelijk wel de consequenties van ondervinden? Bijvoorbeeld het niet verstrekken van een asielvergunning of intrekking daarvan?
Het aanpakken van overlastgevende en criminele asielzoekers heeft mijn hoogste prioriteit. Als een asielzoeker een delict pleegt wordt daar vanzelfsprekend tegen opgetreden. Voor de meest overlastgevende asielzoekers worden daarbij vanuit de Top-X-Aanpak alle mogelijke (juridische) instrumenten ingezet. Voor de mogelijkheden ten aanzien van de verblijfsvergunning verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 1 juli 2020 over de mogelijke juridische belemmeringen ten aanzien van het intrekken van een verblijfsvergunning.3