Het bericht ‘Kankerverwekkende stof ontdekt in partijen paracetamol’ |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Kankerverwekkende stof ontdekt in partijen paracetamol»?1
Iedereen heeft wel een doosje paracetamol in zijn medicijnkastje liggen. Ik begrijp dan ook dat een bericht met een dergelijke kop tot onrust leidt. Ik waardeer dan ook dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is nagegaan of er aanwijzingen zijn dat er batches paracetamol in Nederland zijn verkocht waarvan de toegestane limieten van onzuiverheden zijn overschreden.
Hoe is het mogelijk dat de European Medicines Agency (EMA) en de European Food Safety Authority (EFSA) de risico’s zo verschillend inschatten en zij verschillende toegestane hoeveelheden veilig achten?
Het verschil tussen de als veilig toegestane hoeveelheden wordt in dit specifieke geval bepaald door het hanteren van het criterium van genotoxiciteit (het vermogen om DNA aan te tasten) door para-chlooraniline (PCA) en door de gebruikte rekenmethode. In de bij deze vragen meegestuurde «Rapportage paracetamol & PCA»2 gaan het CBG en de IGJ nader in op de achtergrond.
Waarom ziet het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen geen rol voor zichzelf om de vervuilde partijen op te sporen of onderzoek te doen?
Het CBG is in overleg met de IGJ en het Europees directoraat voor de kwaliteit van geneesmiddelen en de gezondheidszorg (EDQM) nagegaan of er aanwijzingen zijn dat er batches paracetamol in Nederland zijn verkocht die de PCA-limiet overschrijden. Ook heeft het CBG haar collega-autoriteiten uit de andere EU-lidstaten geïnformeerd over de bevindingen.
Vindt u niet dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hier vanuit het voorzorgsprincipe een actievere rol dient te spelen, zeker ook gezien het massale gebruik van paracetamol?2
De «Rapportage paracetamol & PCA» schetst nog eens welke rol de IGJ heeft bij de handhaving van de kwaliteitsvereisten die aan geneesmiddelen gesteld worden. Daarbij wordt ook nader ingegaan op het handelen van de IGJ in het kader van de ontstane onrust rondom paracetamol.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederlandse autoriteiten de EMA-norm hanteren maar veel experts zich aansluiten bij de strengere EFSA-norm?
Het Europees Geneesmiddelen Agentschap, de geneesmiddelautoriteiten van de Europese lidstaten, de Verenigde Staten, Canada, Japan en China, maar ook de WHO en de European Chemicals Agency ECHA) hanteren dezelfde normen zoals afgesproken in de International Council for Harmonisation of Technical Requirements for Pharmaceuticals for Human Use (ICH). Zoals het CBG en de IGJ hebben aangegeven in de «Rapportage paracetamol & PCA», zijn de door de ICH gehanteerde normen streng en veilig.
Hoe groot is de kans dat de vervuilde partijen in Nederland terecht zijn gekomen?
Ook het onderzoek door NRC/Zembla (1) heeft laten zien dat de grondstofbatches geproduceerd bij Anqiu Lu’an Pharmaceuticals de veilige ICH limiet wat betreft het gehalte PCA niet hebben overschreden. Ik meen dat het hierdoor niet relevant is of deze batches gebruikt zijn bij de productie van paracetamoltabletten die in Nederland in de handel zijn gebracht. Het CBG en de IGJ hebben ook geen aanwijzingen dat er andere batches in de handel zijn gebracht, waarin de hoeveelheid PCA limieten heeft overschreden.
Hoe groot is de kans dat de vervuilde pillen niet beperkt zijn tot de onderzochte partijen en er dus nog meer in omloop zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de risico’s op vervuiling groter nu de vraag naar deze grondstoffen zo sterk is toegenomen vanwege de coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten dienen handelsvergunninghouders geconstateerde afwijkingen van de vereisten in het registratiedossier te melden. Sinds de coronacrisis zijn er geen meldingen waarin afwijkingen van geneesmiddelen met paracetamol worden gemeld.
Hoe is het mogelijk dat als NRC en Zembla het Duitse laboratorium niet de opdracht hadden gegeven de partijen te onderzoeken, dit dan niet naar buiten was gekomen? Hoe kan het dat Europese toezichthouders de vervuiling niet ontdekt hebben? Wat kan daaraan gedaan worden?
Onzuiverheden zoals PCA kunnen ontstaan tijdens de synthese. Dat is reeds bekend. In een beschrijving van het productieproces (monografie) worden limieten opgenomen voor onzuiverheden die gelden bij vrijgifte van de grondstof. De in het Duitse laboratorium aangetroffen hoeveelheid PCA ligt onder de limiet die voor deze in de monografie vermelde onzuiverheid is gesteld. Daarmee is er geen sprake van een kwaliteitsdefect waarover de toezichthouders geïnformeerd hoeven te worden.
Kan van de partijen die NRC en Zembla aanleverde voor het onderzoek aangetoond worden waar zij vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
Uit de gegevens die de journalisten van NRC/Zembla hebben overlegd (1) blijkt dat de grondstofbatches afkomstig zouden zijn van Anqiu Lu’an Pharmaceutical.
Hoe komt het dat de pillen vervuild zijn geraakt in fabrieken in China, India en Mexico? Hoe kan het dat dit wel is aan te tonen?
Het onderzoek door NRC/Zembla (1) heeft laten zien dat de geteste grondstofbatches de veilige ICH-limiet wat betreft het gehalte PCA niet hebben overschreden. Uit het artikel van de NRC (1) kan ik dan ook niet opmaken dat er sprake is van een vervuiling van paracetamolpillen. Het CBG en IGJ hebben verder ook geen aanwijzingen dat hier sprake van zou zijn.
Hoe is het mogelijk dat de Nederlandse toezichthouder met een beroep op EU-wetgeving en bedrijfsgeheim claimt niet te kunnen delen wie de grondstofleverancier van Apotex is, terwijl dit in Italië gewoon openbare informatie is?
Het CBG verstrekt geen gegevens op basis van gezamenlijke afspraken. Het is aan de fabrikant zelf om deze gegevens openbaar te maken. Het CBG heeft dit beleid uitgewerkt in haar WOB beleid:
Zaken die met openbaarheid te maken hebben, worden op basis van nationale wetgeving uitgevoerd. De Nederlandse bevoegde autoriteit – het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) – baseert zich om die reden bij de uitvoering van openbaarheidsvraagstukken op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Uitgangspunt van de WOB is dat alle documenten die het CBG onder zich heeft en betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid die het CBG aangaat, openbaar zijn. Informatie moet alleen vertrouwelijk worden gehouden wanneer deze vallen onder één van de in de artikel 10 en 11 van de WOB genoemde uitzonderingen, zoals nu het geval is.
Bij de beoordeling of een uitzonderingsgrond van toepassing is gebruikt het CBG onder meer een richtsnoer waarvan de inhoud is afgestemd tussen de Europese medicijnautoriteit EMA en het Europese samenwerkingsorgaan van nationale bevoegde autoriteiten (HMA). In dit richtsnoer is aangegeven dat fabrikant(en) van de werkzame stof(en) en de plaats(en) waar deze stoffen worden gefabriceerd commercieel vertrouwelijke informatie is. Dit betekent dat deze informatie in de regel niet kan worden vrijgegeven. Voor de toepassing van dit richtsnoer wordt onder «commerciële vertrouwelijke informatie» verstaan alle informatie die niet in het publieke domein of openbaar beschikbaar is en wanneer openbaarmaking het economisch belang of de concurrentiepositie van de eigenaar van de informatie kan ondermijnen.
In het werkdocument van het CBG waarin basisafspraken betreffende de invulling van de uitzonderingsgronden zijn uitgewerkt, is op basis van de Europese richtsnoer bepaald dat in het kader van artikel 10, eerste lid, aanhef en sub c van WOB als vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens de namen van fabrikanten of leveranciers van werkzame stoffen en hulpstoffen en oplosmiddelen niet vrij worden gegeven.
Tot op heden heeft het CBG binnen het hierboven geschetste uitvoeringskader geen informatie openbaar gemaakt over grondstoffabrikanten wanneer die informatie gerelateerd is aan een specifiek geneesmiddel. Wel maakt het CBG bekend wie de fabrikant vrijgifte is. Dit is de fabrikant die verantwoordelijk is voor vrijgifte van een batch van het geneesmiddel. Gegevens betreffende deze fabrikant zijn vermeld in de bijsluiter van het geneesmiddel en kunnen in de Geneesmiddeleninformatiebank van het CBG worden geraadpleegd. Hierdoor kunnen in geval van een veiligheidsprobleem snel maatregelen worden genomen indien dit uit oogpunt van volksgezondheidsbescherming nodig mocht zijn. Ook deze werkwijze is Europees afgestemd.
Dat een andere lidstaat, in dit geval Italië, voor de nationale situatie een grondstofleverancier wel bekend maakt lijkt het gevolg van de beleidsvrijheid van lidstaten binnen de Europese Unie als het gaat over openbaarheidsvraagstukken. Hierdoor kunnen lidstaten ten aanzien van dezelfde vraagstukken verschillende uitkomsten genereren. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de Nederlandse bevoegde autoriteit CBG deze beleidsvrijheid ingevuld door aansluiting te vinden bij binnen de Europese Unie afgestemde richtsnoeren.
De informatie aan welke firma’s Anqiu Luán grondstoffen levert, hoeft niet openbaar gemaakt te worden, omdat er volgens het CBG geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals in de WOB vermeld.
Hoe staat het met het vertrek van Apotex uit Nederland en hoe schat u de impact hiervan op eventuele toenames van medicijnvervuilingen vanwege de kwetsbaardere keten?
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben uw Kamer op 6 augustus jl. geïnformeerd over het plan een lening met voorwaarden te verstrekken aan InnoGenerics B.V. om de geneesmiddelenfabrikant Apotex van het Indiase moederbedrijf Aurobindo over te nemen. Overigens maakt Apotex zelf geen actieve werkzame stoffen.
Het bericht dat Turkije het S400-luchtafweersysteem getest heeft op F-35- en F22-toestellen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u het bericht bevestigen op de website www.armyrecognition.com dat Turkije het S400-luchtafweersysteem getest heeft op F-35- en F22-toestellen?1 Zo nee, acht u het van belang dit bericht te verifiëren en gaat u dit ook doen?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving op de website van armyrecognition.com. Ik kan dit bericht niet bevestigen. Nederland onderhoudt nauw contact met partnerlanden over de veiligheid van onder meer het F-35-systeem, waarbij gebruik wordt gemaakt van geëigende (militaire) informatiebronnen.
Hoe beoordeelt u deze actie van NAVO-lid Turkije?
Het kabinet heeft grote zorgen over de aanschaf en het in gebruik nemen van het S-400 systeem door Turkije. Conform de motie van het lid Van Helvert c.s. (Kamerstuk 28 676, nr. 294, d.d. 5 juli 2018) heeft het kabinet deze zorgen meerdere malen uitgesproken in zowel bilateraal als NAVO-verband.
Wat zegt de test over destealthcapaciteiten van de F-35?
Zoals al eerder gemeld in Kamerbrief 26 488, nr. 455 (d.d. 10 december 2019) moet de F-35 voldoen aan de gestelde operationele en technische eisen, waaronder die betreffende stealth eigenschappen.Stealth maakt niet geheel onzichtbaar, maar verkleint de kans op detectie aanzienlijk. Over de specifieke operationele capaciteiten van de F-35 inclusief beweringen over eventuele kwetsbaarheden van het systeem kan ik uw Kamer vanuit veiligheidsoverwegingen geen verdere informatie doen toekomen.
Wat is precies de waarde van destealth-capaciteiten van de F-35 als het Russische S-400 raketsysteem kennelijk in staat is de F-35 te traceren? Was bij de keuze voor de F-35 bekend dat moderne luchtverdedigingssystemen het toestel kunnen waarnemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat destealth-technologie van de F-35 nog steeds actueel genoeg is om de hogere kosten van het toestel en de beperking van andere capaciteiten van het toestel te kunnen compenseren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat deze Turkse test in de bijeenkomst van de NAVO-Ministers van Defensie aan de orde gesteld dient te worden?
Conform de motie van het lid Van Helvert c.s. (Kamerstuk 28 676, nr. 294, d.d. 5 juli 2018) heeft het kabinet al meerdere malen in NAVO-verband zorgen uitgesproken over de aanschaf en het in gebruik nemen van de S-400 door Turkije. De eerstvolgende bijeenkomst van NAVO-ministers van Defensie is in oktober 2020. Als er tegen die tijd reden is het punt aan de orde te stellen, zal ik dat doen. Echter, op basis van de informatie waar het kabinet momenteel over beschikt, zie ik daartoe op dit moment geen aanleiding.
De uitspraak van de Hoge Raad inzake premieplicht Rijnvarenden. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2020 waarin het Hof heeft geoordeeld dat de Rijnvarende in kwestie op grond van de Rijnvarendenovereenkomst verzekerings- en premieplichtig is in Nederland en dat Nederland niet verantwoordelijk is voor ongedaanmaking van eventuele dubbele premieheffing?1 2
Ja. Het gaat hierbij overigens om meerdere arresten van de Hoge Raad in een aantal individuele, zij het vergelijkbare, zaken.3
Welke invloed heeft de uitspraak van de Hoge Raad op de toekomst van uw overleg met Luxemburg en voor de oplossing voor de dubbele premieheffing van Rijnvarendenen die u voor ogen heeft en waarvoor u zich sterk heeft ingezet?
Bij deze problematiek gaat het om rijnvarenden die werkzaam zijn of zijn geweest voor een in Luxemburg gevestigde werkgever en die op grond van de aanwijsregels van de Rijnvarendenovereenkomst sociaal verzekerd zijn in Nederland. De werkgever heeft echter niet de Nederlandse premie volksverzekeringen op het loon ingehouden, maar de Luxemburgse.
De arresten van de Hoge Raad bevestigen de Nederlandse premieplicht van de rijnvarenden in kwestie en de bevoegdheid van de belastinginspecteur om de premie volksverzekeringen te heffen. Ook bevestigt de Hoge Raad dat een rechtsgrond ontbreekt om bij de heffing rekening te houden met onverschuldigd betaalde premies in een andere lidstaat. Daarmee is de situatie echter niet anders dan medio 2019 het geval was.
Dit betekent ook dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik het nog steeds onwenselijk achten dat het terugvorderen van onverschuldigd betaalde Luxemburgse premies op problemen stuit. Wij blijven ons inzetten voor een oplossing hiervoor. De contouren van onze inzet in het overleg met Luxemburg hebben wij voor het zomerreces met uw Kamer gedeeld.4 Voor het realiseren van deze inzet zijn we uiteraard afhankelijk van de medewerking van Luxemburg. Het streven is om in september tot een akkoord te komen. Wij zullen uw Kamer in het najaar hierover nader informeren.
Kunt u aangeven en toezeggen dat u vasthoudt aan de invorderingspauze die u in uw brief van 1 april 2020 aankondigde, totdat er een goede oplossing is gevonden?3
De toezegging die ik op 1 april jl. heb gedaan, blijft gelden. Er worden tot nader bericht bij de rijnvarenden in kwestie tijdelijk geen invorderingsmaatregelen getroffen. Daarmee worden acute financiële problemen voorkomen in afwachting van een structurele oplossing.
Deelt u de mening dat een schijnverhuizing van ondernemers naar Luxemburg vanwege de lagere verzekeringspremies moet worden aangepakt, maar dat dit niet mag leiden tot een strop voor de werknemers?
Het aanpakken van schijnconstructies en premieshoppen heeft mijn nadrukkelijke aandacht, evenals van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in algemene zin in zijn brief van 7 juli 20206 uw Kamer nader ingelicht over de handhaving op premieshoppen en de huidige stand van zaken in de onderhandelingen voor de herziening van Verordening (EG) 883/2004.
Specifiek met betrekking tot Luxemburg hebben wij daarnaast een aantal maatregelen ingezet, zowel binnen Nederland als in de relatie met Luxemburg. Hiermee bevorderen we dat de betaling van de premies voor de sociale zekerheid conform de geldende aanwijsregels plaatsvindt.7 Bij deze maatregelen zal ook hernieuwde aandacht uitgaan naar de mogelijkheid om met een A1-verklaring snel en eenduidig zekerheid te verkrijgen over de toepasselijke wetgeving. Zowel een werknemer als werkgever kan snel en eenduidig zekerheid verkrijgen over de toepasselijke wetgeving, door de aanvraag van een zogenaamde A1-verklaring en daarmee voorkomen dat langdurig premies worden afgedragen in een verkeerde lidstaat.
In het antwoord op vraag 2 hebben wij reeds aangegeven dat wij onze inzet voor een oplossing voor de problemen bij de premierestitutie zullen voortzetten. Oplossingen dienen wat ons betreft bij te dragen aan het doorbreken van het verdienmodel én rekening te houden met de ondergeschikte en afhankelijke positie van werknemers ten opzichte van hun werkgevers, zonder dat dit hen van hun eigen verantwoordelijkheid ontslaat.
De beoogde oplossingsrichting zou naar onze mening een betekenisvolle stap zijn om de financiële problemen van de rijnvarenden in kwestie te verminderen, zonder te tornen aan de Nederlandse premieplicht en doet daarmee aan beide uitgangspunten recht.
Deelt u de mening dat, gezien de uitspraak van de Hoge Raad dat dubbele premieheffing niet wordt voorkomen door de Rijnvarendenovereenkomst4, aanpassing van de Rijnvarendenovereenkomst met de mogelijkheid tot premierestitutie of premieverrekening in individuele gevallen moet worden overwogen om het probleem van dubbele premieheffing voor mensen werkzaam op de Rijn in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dit bespreekbaar maken met de andere landen in de Rijnvarendenovereenkomst, te weten België, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein, Luxemburg en Zwitserland? Kunt u dit toelichten?
De Hoge Raad heeft bevestigd dat op grond van de Rijnvarendenovereenkomst op een rijnvarende de wetgeving van slechts één Rijnoeverstaat van toepassing kan zijn. Het kan echter voorkomen dat werkgevers ten onrechte premies inhouden ten behoeve van de verkeerde lidstaat en er alsnog premies verschuldigd zijn in de lidstaat waar de rijnvarende op grond van de aanwijsregels sociaal verzekerd is. In de lidstaat waar ten onrechte premie is betaald, dient dan een verzoek tot premierestitutie te worden ingediend. De Hoge Raad heeft ook bevestigd dat er geen grondslag is voor verrekening in een geval waarin op grond van de Rijnvarendenovereenkomst de wetgeving van slechts één Rijnoeverstaat van toepassing is en er desondanks in meer dan één Rijnoeverstaat premies zijn betaald.
De Rijnvarendenovereenkomst is gebaseerd op artikel 16 van Verordening (EG) nr. 883/2004. Dit artikel biedt uitsluitend de ruimte aan lidstaten om afwijkende afspraken te maken over de vaststelling van de toepasselijke wetgeving. Afspraken over premierestitutie of -verrekening kunnen dan ook niet in de Rijnvarendenovereenkomst worden opgenomen.
Onze inzet is erop gericht om de praktijk van premieshoppen zoveel mogelijk te beëindigen en onjuiste inhoudingen te voorkomen of tijdig te adresseren. Hierbij wordt in de relatie met Luxemburg onder meer ingezet op betere en snellere gegevensuitwisseling.
Nederland zal dit onderwerp daarnaast agenderen in de Rijnvaartcommissie tijdens het Nederlandse voorzitterschap van deze commissie in 2021. Daarbij zal de inzet zijn om naleving van de aanwijsregels te bevorderen en te voorkomen dat ten behoeve van een verkeerde lidstaat wordt ingehouden, bijvoorbeeld door nadere afspraken tussen de Rijnoeverstaten over informatie-uitwisseling waarmee onverschuldigde premie-inhouding vroegtijdig kan worden gesignaleerd.
De consultatie van de Wet houdende wijziging van de Jeugdwet en enige andere wetten |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich het laatste algemeen overleg Jeugd van 23 juni 2020?
Ja, ik herinner me het algemeen overleg van 23 juni en ik herinner me de uitspraak. Het streven is altijd geweest om het wetsvoorstel deze zomer in consultatie te laten gaan, zoals ook is toegezegd in de Kamerbrief over Perspectief voor de jeugd van 20 maart1 en 17 juni2 en ook is besproken in alle overleggen en bijeenkomsten met partijen in het afgelopen half jaar. Op 23 juni was nog niet helemaal duidelijk of dat ook echt zou lukken, vandaar de slag om de arm.
Herkent u het citaat: «Ik hoop de wet in consultatie te kunnen laten gaan na de zomer. Dat was de eerste vraag van de heer Wörsdörfer. Ik hoop die wet in consultatie te laten gaan na de zomer.»?
Zie antwoord vraag 1.
Was het u op 23 juni 2020 nog onbekend dat de consultatie zou starten op 10 juli 2020? Zo nee, waarom heeft u, nota bene desgevraagd, niet verteld dat de consultatie niet na de zomer maar al op 10 juli 2020 zou starten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat de consultatieperiode vrijwel geheel samenvalt met de vakantieperiodes in regio’s noord, zuid en midden?
Ja, dat is mij bekend. Daarom is de consultatieperiode ruim 8 weken (dus tot en met 6 september).
Vindt u dat gemeenten en anderen zo voldoende tijd, kans en ruimte hebben om op de wetsvoorstellen te reageren?
In het afgelopen jaar zijn de contouren van dit concept wetsvoorstel gedeeld en besproken met vele partijen. Hierbij is aangegeven dat het streven was om het wetsvoorstel in de zomer van 2020 in consultatie te laten gaan, zodat daarmee rekening kon worden gehouden. Daarnaast is gekozen om de consultatie voor 8 weken open te stellen zodat alle partijen gelegenheid hebben om op de voorstellen te reageren.
Bent u van plan, nu de consultatie in de vakantieperiode is gestart, om extra aandacht te genereren voor de mogelijkheid te reageren op het betreffende wetsvoorstel?
Alle personen en partijen die in het afgelopen jaar op één of andere wijze zijn betrokken bij de totstandkoming van het concept wetsvoorstel zijn persoonlijk geïnformeerd over de consultatie. Daarnaast is er op meerdere communicatiekanalen aandacht gevraagd voor de consultatieperiode van het concept wetsvoorstel. Ik zal de oproep om te reageren in de komende weken herhalen.
Bent u bereid de consultatieperiode eventueel te verlengen, als blijkt dat gemeenten of andere betrokkenen in tijdnood komen om een gedegen reactie te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik wil graag dit najaar nog met uw Kamer bespreken hoe ik met de opbrengst uit de consultatie wil omgaan en ben daarom niet van plan om de consultatieperiode in zijn algemeenheid te verlengen.
Canadese wetgeving die het openbaar maken van misstanden in de dierindustrie strafbaar stelt (Bill 156) en over de dood van de Canadese dierenrechtenactiviste Regan Russell. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen jaren in de Canadese deelstaat Ontario een groot aantal mishandelingen in de dierindustrie naar buiten zijn gebracht, waaronder het «doodgooien» van kuikens1, het slaan en schoppen van varkens tot de dood erop volgde2, het doodschoppen van kalkoenen3 en het langzaam laten sterven van nertsen die met grote wonden in hun kooien aan hun lot zijn overgelaten?4
Het kabinet heeft kennis genomen van deze informatie.
Wat vindt u van dit soort praktijken?
Mishandeling en verwaarlozing van dieren zijn in Canada bij wet verboden. Evenals in Nederland zijn er meldpunten in Canada, en de Provincie Ontario waarnaar u verwijst, om verdenkingen van deze strafbare feiten te melden. De autoriteiten verrichten onderzoek naar deze zaken en dat kan bij voldoende bewijs leiden tot vervolging en berechting. De regering van Ontario heeft vorig jaar de Provincial Animal Welfare Services Act, 2019 doorgevoerd, welke in werking trad op 1 januari 2020, waardoor deze provincie een handhavingssysteem kent met speciaal opgeleide inspecteurs, strikte sancties, en verhoogde aansprakelijkheid en transparantie om dierenwelzijn te vergroten.
Kunt u bevestigen dat deze praktijken alleen maar dankzij klokkenluiders, dierenrechtenactivisten en onderzoeksjournalisten in de openbaarheid zijn gekomen, en dat zonder die klokkenluiders, activisten en journalisten dit nooit naar buiten zou zijn gekomen?
Het kabinet kan dit niet bevestigen omdat het kabinet niet kan inschatten of deze zaken anders niet in de openbaarheid zouden zijn gekomen.
Kunt u bevestigen dat de Canadese deelstaat Ontario in reactie hierop een wet (Bill 156) heeft aangenomen die het klokkenluiders, activisten en journalisten vrijwel onmogelijk maakt om deze praktijken naar buiten te brengen en het naar buiten brengen van deze praktijken criminaliseert?5
Het kabinet kan niet bevestigen dat de Canadese Provincie Ontario Bill 156 heeft aangenomen in reactie op de eerder genoemde zaken. Bill 156 is bedoeld om dieren, de voedselvoorziening, boeren en anderen te beschermen tegen risico’s die ontstaan wanneer zonder voorafgaande toestemming plaatsen worden betreden waar vee wordt gehouden, of wanneer personen ongeoorloofde interacties aangaan met de dieren. De risico’s omvatten bijvoorbeeld het risico dat de dieren worden blootgesteld aan ziekte en stress, en mogelijke verontreiniging van de voedselketen6.
Canada is een democratische rechtsstaat met een levendig maatschappelijk debat en beschikt daarmee over de instrumenten om, bijvoorbeeld, kwesties aangaande dierenwelzijn te onderzoeken. Nederland en Canada werken nauw samen op gebied van vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid, en nemen deze vrijheden in eigen land zeer serieus.
In het kader van CETA wordt regelmatig gesproken over het belang van dierenwelzijn.
Kunt u bevestigen dat deze wet ook het demonstratierecht bij slachthuizen in Ontario aan banden legt?
Bill 156 heeft geen gevolgen voor het demonstratierecht en de vrijheid om vreedzaam te protesteren op publiek terrein. Aangezien het demonstratierecht geen absoluut recht is, kan het aan beperkingen worden onderworpen, bijvoorbeeld in het belang van openbare orde en veiligheid of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het is aan de Canadese rechter te beoordelen of opgelegde beperkingen legitiem zijn.
Kunt u bevestigen dat verscheidende Canadese journalistenbonden en burgerrechtenorganisaties zich tegen deze wet hebben gekeerd, omdat deze wet in strijd is met basale burgerlijke vrijheden, zoals het recht op vrije meningsuiting?
Het kabinet heeft kennis genomen van het feit dat er vanuit verschillende belangengroepen kritiek is geuit op de wet. Canada is een goed functionerende rechtsstaat. Indien journalistenbonden en burgerrechtenorganisaties van mening zijn dat de wetgeving in strijd is met internationale mensenrechtenstandaarden, dan hebben zij de mogelijkheid om dit aan te kaarten via het nationale rechtssysteem in Canada.
Kunt u bevestigen dat in verscheidene Amerikaanse staten vergelijkbare wetgeving door rechtbanken ongrondwettig is verklaard omdat dit soort wetten strijdig zijn met fundamentele burgerrechten?
In lokale publieke media is te lezen dat rechtbanken in bepaalde staten in de Verenigde Staten wetten die in dit debat regelmatig door dierenrechtenactivisten «ag-gag» wetten worden genoemd ongrondwettig zouden hebben verklaard. De mate waarin deze wetten vergelijkbaar zijn met de Bill 156 varieert. Het is aan de rechter te om te bepalen of er van strijdigheid met fundamentele rechten sprake is.
Vindt u dat mensen wereldwijd het recht hebben om te weten waar hun voedsel vandaan komt, en dan met name waar dierlijke producten vandaan komen?
De regelgeving voor etikettering van levensmiddelen is opgenomen in diverse Nederlandse en Europese regelingen. De belangrijkste regeling de Europese Verordening (EU) Nr. 1169/2011 over Voedselinformatie aan consumenten met algemene regels voor de etikettering van levensmiddelen. Deze Verordening bevat regels voor zogenaamde «verplichte» en «vrijwillige» herkomstetikettering. «Verplichte» herkomstetikettering is van toepassing als weglating daarvan de consument kan misleiden met betrekking tot het werkelijke land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel. Naast Verordening (EU) Nr. 1169/2011 zijn er nog enkele Europese regelingen, waarin verplichte herkomstetikettering is opgenomen voor specifieke producten, zoals voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten of pluimvee en voor producten zoals olijfolie en honing. «Vrijwillige» herkomstetikettering gaat over de situatie dat het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel vrijwillig wordt vermeld en deze niet gelijk is aan het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het primaire ingrediënt. In dit geval gelden er specifieke regels voor hoe deze «vrijwillige» herkomstetikettering moet worden vermeld. Deze Europese wetgeving geldt ook voor producten die vanuit derde landen naar de Europese Unie worden geëxporteerd.
Vindt u deze wet te rijmen valt met basale rechten en waarden, zoals het recht op vrije meningsuiting, het demonstratierecht, transparantie over waar voedsel vandaan komt en persvrijheid?
Vrijheid van meningsuiting is een universeel recht, neergelegd in diverse verdragen waaronder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van de Verenigde Naties. Dit recht omvat het vergaren van en toegang tot informatie. Het is echter geen absoluut recht en kan onderworpen zijn aan beperkingen die bij wet zijn voorzien en nodig zijn in het belang van de rechten van anderen, nationale veiligheid, openbare orde, volksgezondheid of goede zeden.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft Bill 156 geen gevolgen voor het demonstratierecht en de vrijheid om vreedzaam te protesteren op publiek terrein. Aangezien het demonstratierecht geen absoluut recht is, kan het aan beperkingen worden onderworpen, bijvoorbeeld in het belang van openbare orde en veiligheid of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het is aan de Canadese rechter te beoordelen of opgelegde beperkingen legitiem zijn.
Vindt u het van modern leiderschap getuigen dat wanneer misstanden naar buiten komen die een overheid onwelgevallig zijn niet de misstanden, maar de boodschapper aangepakt wordt?
Het kabinet heeft geen aanleiding om te denken dat dit het geval is in Canada. Journalisten, activisten en klokkenluiders spelen immer een belangrijke rol in de samenleving en versterken de parlementaire democratie. Zij werpen licht op zaken die aandacht verdienen en mogelijk verder onderzocht moeten worden of aanpassing behoeven. Journalisten en andere maatschappelijke actoren kunnen dan ook – naast overheden – een rol spelen om bedrijven ter verantwoording te roepen.
Kunt u bevestigen dat een paar dagen nadatBill 156 is aangenomen de Canadese dierenrechtenactiviste Regan Russell van de Save Movement om het leven is gekomen nadat ze, terwijl ze vreedzaam bij een slachthuis demonstreerde, door een vrachtwagen die varkens vervoerde was overreden?6
Het kabinet heeft kennis genomen van de tragische dood van Regan Russell. De Halton Regional Police heeft een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de omstandigheden van Russells dood. Er is geen bewijs gevonden van opzet. Er is een aanklacht op basis van de Highway Traffic Act (careless driving causing death) ingediend tegen de chauffeur van de vrachtwagen die het ongeluk heeft veroorzaakt.
Kunt u bevestigen dat de Canadese politie een onderzoek is gestart naar de dood van Regan Russell?7
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u begrijpen dat veel Canadese dierenrechtenactivisten de dood van Regan Russell beschouwen als een gevolg van de steeds agressievere bejegening van dierenrechtenactivisten door zowel de Canadese overheid als de Canadese vertegenwoordigers van de dierindustrie?8
Het kabinet begrijpt dat dierenrechtenactivisten in Canada geschokt zijn door de dood van mede-activiste Regan Russell. Zoals beschreven in de antwoorden op vraag 4 en 5 staat het personen in Canada vrij om op vreedzame wijze te protesteren. Het kabinet ziet geen aanleiding om de tragische dood van Regan Russell en de bejegening van activisten met elkaar te verbinden.
Vreedzame activisten verdienen de bescherming van hun overheid. Naar onze overtuiging tracht Canada vreedzame activisten in eigen land zoveel mogelijk te beschermen onder internationale en nationale wet- en regelgeving. Zowel Nederland als Canada hebben in 2019 de Mensenrechtenraadresolutie over environmental human rights defenders gesteund, waarin wordt onderstreept dat staten een verantwoordelijkheid hebben om de rechten van mensenrechtenverdedigers, inclusief individuen die zich sterk maken voor rechten gerelateerd aan het milieu, te beschermen10.
Vindt u dat vreedzame activisten, waar ook ter wereld, de bescherming van hun overheid verdienen en dat een overheid die dit nalaat daarop aangesproken dient te worden?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om bij de Canadese ambassadeur de vinger aan de pols te houden over de voortgang van het onderzoek naar de dood van Regan Russell?
Ja.
Bent u bereid om de wijze waarop dierenrechtenactivisten in Canada bejegend worden en in gevaar worden gebracht ter sprake te brengen in overleggen met uw Canadese ambtsgenoten en de Canadese ambassadeur?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat Canada het eigen wetsvoorstel om de transportduur van levende dieren te verkorten in 2016, nadat Canada en de Europese Commissie het handelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) in 2014 hebben ondertekend, danig heeft afgezwakt ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel in 2013?9 Zo nee, hoe zit het dan?
Dierenwelzijnseisen aan het vervoer van dieren zijn opgenomen in de federale wet- en regelgeving in Canada. Nadere toelichting en juridische inkadering van de vereisten is opgenomen in de Health of Animals Regulations, o.m. in deel XII.12 Per februari 2020 werd de regelgeving voor diergezondheid en dierenwelzijn tijdens het gehele transportproces aangescherpt.13 In het impact assessment bij de aanpassing van de Health of Animals Regulations wordt vermeld dat deze wijzigingen de vereisten meer in lijn brengen met Nieuw-Zeeland, Australië, de Verenigde Staten en de Europese Unie.
Via CETA is het mogelijk om in gesprek te blijven met Canada over dierenwelzijnseisen. Op 14 december 2018 is door de co-voorzitters van het CETA Regulatory Cooperation Forum onder andere gesproken over onderwerpen voor het werkplan van het Forum.14 Daarbij is afgesproken om het lange-afstand-transport van dieren als eerste onderwerp voor dierenwelzijn op te pakken. In het geactualiseerde werkplan staat een nadere planning en de voortgang van de activiteiten.15
Kunt u bevestigen dat het zo onzeker is dat de toch al niet bijster ambitieuze datum van het verplicht stellen van groepshuisvesting voor zeugen in Canada (1 juli 2024) gehaald wordt, dat u geen uitspraken kunt doen over of deze datum gehaald wordt?10 Zo nee, hoe zit het dan?
Een aanzienlijk deel van de dierenwelzijnseisen wordt in Canada niet op federaal niveau vastgesteld en loopt daarmee per provincie en territorium uiteen. Ten aanzien van de regulering van het dierenwelzijn in de varkenshouderij in Canada wordt op federaal niveau de Pig Code of Practice aangehouden, waar ook in de rechtbank aan kan worden gerefereerd.17 Codes of Practice worden opgesteld in consensus onder alle belanghebbenden in Code Development Committees die zijn opgericht op basis van de richtsnoeren van de National Farm Animal Care Council (NFACC). Op p. 11 van deze code worden de huidige en aankomende vereisten uiteengezet. Daarin staat dat groepshuisvesting voor zeugen voor de Canadese varkenshouderij op 1 juli 2024 verplicht gesteld wordt. Over het halen van de deze datum kan het kabinet geen uitspraken doen. Wel kunnen we aangeven dat wanneer een Code of Practice is ontwikkeld, alle belanghebbenden zich committeren aan de implementatie van die Code.
Kunt u bevestigen dat Canada in het Sanitaire en Phytosanitaire-comité van CETA heeft gelobbyd voor het verlagen van Europese standaarden voor de toelating van rund- en varkensvlees? Zo nee, hoe zit het dan?11
Het SPS comité onder CETA behandelt aangelegenheden met betrekking tot sanitaire en fytosanitaire maatregelen en biedt een forum om regelmatig informatie uit te wisselen die betrekking heeft op het regelgevingssysteem van elke partij (zie art. 5.14 en 26.2, lid 1, onder d van CETA). Deze taken blijven beperkt tot de uitvoerende en technische aspecten van CETA. Het comité heeft dus niet de bevoegdheid om Europese standaarden voor de toelating van rund- en varkensvlees te verlagen.
Het staat zowel Canada als de Europese Unie vrij om over eender welk SPS-gerelateerd onderwerp te spreken tijdens deze vergaderingen.
Het kabinet kan uitsluiten dat het comité EU-wetgeving heeft gewijzigd. Zoals eerder aangegeven heeft het comité geen bevoegdheid om EU-wetgeving te wijzigen. Dat is alleen maar mogelijk door de EU, op basis van de door de EU-verdragen voorgeschreven besluitvormingsprocedures.
Kunt u zich herinneren dat u in november vorig jaar in Buitenhof heeft gezegd dat u samen met Canada optrekt als het gaat om dierenwelzijn, en dat als dat met Canada niet lukt, het met geen enkel land lukt? Kunt u zich herinneren dat u heeft gezegd dat CETA leidt tot eenrace to the top, onder meer op het gebied van dierenwelzijn?12 Vindt u dat Canada als bevriende natie uw vertrouwen beschaamd heeft?
Zoals blijkt uit de beantwoording op voorgaande vragen deelt het kabinet de in de vraagstelling gesuggereerde karakterisering van de situatie in Canada niet. Van een beschamen van vertrouwen is dan ook geen sprake.
Erkent u dat Canada door het inperken van rechten van journalisten en klokkenluiders om misstanden in de dierindustrie aan de kaak te stellen, door het criminaliseren van journalisten en klokkenluiders, door het inperken van het demonstratierecht van dierenrechtenactivisten, door koste wat kost proberen te verbergen wat zich in de Canadese dierindustrie afspeelt, door het afzwakken van eigen wetgeving over het terugbrengen van transporttijden, door eigen wetgeving over groepshuisvesting voor zeugen niet serieus te nemen en door te lobbyen voor de verlaging van Europese standaarden voor rund- en varkensvlees sinds het ondertekenen van CETA in 2014 in de dierindustrie geenszins de race naar de top heeft ingezet, maar eerder een race de andere kant op?
Zie antwoord vraag 20.
Uitgevoerde doodvonnissen in Bahrein |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is u het u bekend hoeveel doodvonnissen zijn uitgevoerd in Bahrein sinds 2017?1 Zo ja, kunt u een overzicht geven? En zo nee, waarom niet?
Volgens Bahreinse mensenrechtenorganisaties zijn er momenteel 18 personen veroordeeld tot de doodstraf sinds 2017. Omdat de autoriteiten deze personen als terroristen of supporters van terrorisme beschouwt, zijn er geen officiële cijfers beschikbaar.
In hoeveel gevallen heeft u in bilateraal verband bezwaar gemaakt tegen het uitvoeren van de doodstraf? En heeft u dat mondeling of schriftelijk gedaan?
Bezwaar tegen de doodstraf wordt zowel mondeling besproken in bilaterale contacten als schriftelijk gecommuniceerd. Op mondelinge wijze bijvoorbeeld tijdens de hoogambtelijke consultaties tussen Nederland en Bahrein die vorig jaar in april plaatsvonden. Voor het antwoord op uw vraag omtrent de schriftelijke correspondentie verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de situatie in de gevangenissen in Bahrein zorgelijk is en dat de verhalen over martelingen die naar buiten komen zeer zorgelijk zijn? En zo ja, heeft u die zorgen ook overgebracht in bilateraal verband? En is dat mondeling of schriftelijk geweest?
Zorgen over detentieomstandigheden en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Bahrein worden in alle hoogambtelijke, diplomatieke en politieke contacten aan de orde gesteld. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten.
In welke gremia en op welk niveau in uw contacten met de overheid van Bahrein brengt u de mensenrechtensituatie ter sprake?
Het kabinet zet zich in internationale gremia, waaronder de VN-Mensenrechtenraad, in om zorgelijke mensenrechtensituaties waar ook ter wereld aan te kaarten. Nederland steunt actief de periodieke landen-examens van de VN op het gebied van de mensenrechten (de zogeheten Universal Periodic Review -UPR-) en volgt nauwlettend de opvolging van de aanbevelingen door de deelnemende landen. Bahrein werd tijdens de laatste UPR in 2017 stevig aangesproken op de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en demonstratie, en opgeroepen tot de instelling van een moratorium op de doodstraf. De volgende UPR voor Bahrein staat gepland voor 2022.
Voor de verdere beantwoording verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 6.
In hoeveel gevallen laat u de rechtszaken tegen mensenrechtenverdedigers, journalisten en politieke gevangen volgen?
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft geen diplomatieke vertegenwoordiging in Bahrein. De Ambassade in Koeweit is geaccrediteerd voor Bahrein en heeft regelmatig contact met ambassades van Europese landen en de EU Delegatie in Bahrein over de mensenrechtensituatie in dat land en specifiek de gevangenisomstandigheden, het recht op een eerlijk proces en de doodstraf. De Nederlandse Ambassade in Koeweit, de EU Delegatie en partnerambassades in Manama wonen ook rechtszittingen in Bahrein bij. Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven dat Nederland en de EU waarde hechten aan een eerlijke procesgang en respect voor mensenrechten. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten.
Daarnaast wordt de mensenrechtensituatie in Bahrein besproken in EU-verband in de regionale Raadswerkgroep, de Raadswerkgroep voor mensenrechten en de informele mensenrechtendialoog tussen Bahrein en de Europese Dienst voor Extern Optreden, waarvan de meest recente in november 2019 heeft plaatsgevonden. Ook drukt de EU zich regelmatig via verklaringen uit over de mensenrechtensituatie in dat land. Zo sprak de EU zich dit jaar al tweemaal uit tegen het gebruik van de doodstraf (antwoord vraag 7). Tot slot bracht de EU de mensenrechtensituatie in Bahrein op in 2019 in de Mensenrechtenraad tijdens een speech over zorgwekkende landensituaties.
Heeft u contact met uw Europese collega’s over de mensenrechtensituatie in Bahrein, in het bijzonder over de martelingen, de omstandigheden waaronder mensen gevangen zitten en de uitvoering van de doodstraf? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat levert dit op?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bent u bereid zich in te spannen om te komen tot een gezamenlijke Europese oproep tot een moratorium op het uitvoeren van de doodstraf in Bahrein?
Nederland is principieel tegen de doodstraf, bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen waar de doodstraf wordt toegepast, zoals Bahrein en in multilaterale fora zoals de VN. Mede op Nederlands aandringen zijn er begin dit jaar3 en recentelijk4 EU-verklaringen uitgegaan over recente doodsvonnissen in Bahrein waarin het gebruik van de doodstraf wordt veroordeeld en Bahrein wordt opgeroepen tot omzetting van alle veroordelingen tot de doodstraf en een moratorium op de uitvoering in te stellen als eerste stap naar algehele afschaffing. Het kabinet blijft de situatie aandachtig volgen en zal zich hiervoor blijven inzetten.
Is er een gezamenlijke EU strategie tegen grootschalige mensenrechtenschendingen in het Midden-Oosten? Zo ja, wat houdt deze in? En zo nee, zou die er moeten zijn?
De EU heeft een Actieplan voor Mensenrechten en Democratie opgesteld (2015–2019) evenals landenstrategieën. Het Actieplan voor de periode 2020–2024, momenteel in onderhandeling, bouwt daarop voort, en kent een centrale plaats toe aan de bevordering van burgerlijke en politieke vrijheden in derde landen. Jaarlijks rapporteert de EU over de uitvoering van het actieplan en de landenstrategieën5. De mensenrechtensituaties in de landen in het Midden-Oosten komen hierin uitgebreid aan bod. Daarnaast voert de EU een aantal formele en informele mensenrechtendialogen waaronder met landen in het Midden-Oosten en de Golfregio zoals Bahrein, Koeweit, de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar.
De mogelijke ontslaggolf in het openbaar vervoer. |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat er een mogelijke ontslaggolf in het openbaar vervoer aan zit te komen?1, 2
In het NOVB ben ik met vervoerders en medeoverheden in gesprek over de ontwikkelingen in het OV en de maatregelen die kunnen worden genomen om de continuïteit daarvan te borgen in de huidige omstandigheden. Het kabinet heeft met een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer voor 2020 besloten de OV-sector te ondersteunen om het vereiste vervoeraanbod te kunnen blijven bieden.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat personeel dat de afgelopen maanden nog onmisbaar was om ons land draaiende te houden, straks massaal op straat wordt gezet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het toegestaan voor vervoersbedrijven om eenzijdig routes aan te passen en frequenties te verlagen? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat dat gebeurt?
Provincies en vervoerregio’s zijn opdrachtgever voor het regionaal OV. Zij hebben in hun concessies afspraken vastgelegd over de dienstregelingen en de te volgen procedure bij wijziging daarvan. De afspraak die ik in het NOVB met de sector heb gemaakt is dat met een optimale inzet van personeel en materieel wordt gestreefd naar een maximale capaciteit, zodat alle mensen die met het OV bijvoorbeeld naar hun werk of studie willen, dit ook veilig kunnen.
Bent u het ermee eens dat, met het oog op de klimaatplannen, juist meer – of in ieder geval niet minder – gereisd moet worden met het openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is erop gericht gebruik van het OV te stimuleren. Inderdaad draagt dat bij aan de doelstellingen van het klimaatbeleid.
Wat vindt u van het feit dat bedrijven die miljoenen overgemaakt hebben gekregen alsnog overwegen hun personeel te ontslaan en hun diensten uit te kleden?
Bedrijven hebben het verzoek gekregen een volwaardige dienstregeling te blijven uitvoeren, terwijl duidelijk was dat er veel minder reizigers en reizigersinkomsten zijn en waren. Het Rijk vergoedt met de beschikbaarheidsvergoeding in 2020 niet alle kosten, een deel van het verlies wordt door de bedrijven gedragen.
Ik begrijp dat bedrijven voor komende jaren niettemin anticiperen op achterblijvende reizigersaantallen en hun dienstregelingen en bedrijfsvoering daarop aanpassen. De mate waarin zij dit doen is afhankelijk van het verloop van de pandemie en het effect daarvan op het reisgedrag en eventuele beperkende maatregelen die door de overheid worden opgelegd. Vanwege deze samenhang ben ik in het NOVB in gesprek met de sector om de keuzes die gemaakt worden door Rijk, provincies en vervoerders zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De beschikbaarheid van kwalitatief goed OV voor de reiziger staat daarbij voorop.
Welke plannen, als blijkt dat de gebruiksvergoeding onvoldoende is, liggen er klaar of bent u aan het voorbereiden om de kwaliteit van het openbaar vervoer te garanderen zodat het voor mensen een realistisch alternatief voor de auto blijft?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Na het bekend maken van de beschikbaarheidsvergoeding zijn Rijk, provincies en vervoerregio’s in gesprek gegaan met vervoerders over het perspectief op 2021 en verder. Die gesprekken zijn nog niet afgerond.
Bent u het ermee eens dat voor eventueel aanvullende steunmaatregelen vervoerders openbaarheid moeten geven over hun cijfers, immers kan de topman van Transdev in slechte tijden vertellen dat zijn bedrijf 20 tot 30 miljoen euro in de min gaat terwijl we niks weten over de winst in de goede jaren? Zo nee, waarom niet en waarom vindt u deze selectieve berichtgeving over winst en verlies acceptabel?
In het kader van de beschikbaarheidsvergoeding zijn alle vervoerders transparant richting het Rijk over hun gerealiseerde en geprognotiseerde kosten en opbrengsten. Het gaat hierbij echter om bedrijfsvertrouwelijke gegevens, die vervoerders niet openbaar hoeven te maken.
Welke bijdrage leveren de aandeelhouders en de moederbedrijven van de vervoersbedrijven in het financieren van de continuïteit?
In algemene zin geldt dat aandeelhouders en moederbedrijven leningen kunnen verstrekken of garant kunnen staan voor het aantrekken van extra financiering. Bij de beschikbaarheidsvergoeding geldt dat de vervoerders zelf een deel van het kosten (7%) moeten nemen. Of zij dat uit hun eigen vermogen dekken, leningen aantrekken of dat zij (buitenlandse) aandeelhouders hiervoor aanspreken is aan de vervoerders zelf.
Bent u het ermee eens dat een grote ontslaggolf en het inperken van de dienstverlening bij commerciële vervoersbedrijven het failliet aantoont van marktwerking in het openbaar vervoer en wat bent u van plan om hierin te veranderen?
Niemand had kunnen voorzien dat deze uitzonderlijke omstandigheden zouden optreden. De bedrijfsvoering van ieder bedrijf is hier niet tegen opgewassen, ongeacht of er sprake is van een commercieel bedrijf of een staatsdeelneming.
Recent heb ik uw Kamer een onderzoek gestuurd naar de Effecten van openbaar aanbesteden in het openbaar vervoer. Dit onderzoek toont aan dat het aanbod van het openbaar vervoer, de efficiency en de klanttevredenheid in de afgelopen twee decennia over de gehele linie is gegroeid. Zowel bij aanbestede trajecten als daar waar het OV is inbesteed en onderhands gegund. Dit laat zien dat alle betrokkenen in de OV-sector heel goed werk leveren. Voor mij is de Corona-crisis geen aanleiding om een goed functionerend systeem te veranderen.
Diverse berichten aangaande ontslagen bij poppodia en andere culturele instellingen |
|
Peter Kwint |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Poppodium Paradiso zet kwart van personeel op straat» en soortgelijke berichten over ondermeer poppodia 013, AFAS Live, Ziggo Dome en De Neushoorn?1, 2, 3, 4
Ik ben op de hoogte van deze berichten.
Deelt u de analyse van poppodium Paradiso dat er pas structureel uitzicht is op een levensvatbare popsector wanneer regelingen zoals de NOW beschikbaar zijn? Op welke wijze bent u bereid het steunpakket voort te zetten en ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen?
Poppodia en andere ondernemingen uit de evenementensector zullen minder inkomsten genieten zo lang de contact-beperkende maatregelen gelden. Het is nu nog niet duidelijk wanneer de contact-beperkende maatregelen verder kunnen worden afgeschaald, dan wel definitief worden opgeheven.
Om werkgevers zo veel mogelijk in staat te stellen deze onzekere tijd te overbruggen heeft het kabinet meerdere steunmaatregelen ingevoerd, waaronder de NOW I en II. Deze noodmaatregelen zijn bedoeld ter overbrugging en zijn per definitie tijdelijk van aard. Poppodia konden tot 31 augustus een aanvraag indienen voor de tweede tranche NOW.
Het zou goed kunnen dat een werkgever gezien specifieke omstandigheden er toe besluit om over te gaan op herstructurering. Dit is een keuze aan de werkgever zelf, maar zal wel gevolgen hebben voor de uiteindelijke hoogte van de NOW-uitkering. De NOW is namelijk enkel gericht op het op peil houden van de loonsom, wanneer de loonsom niet op peil wordt gehouden, zal de NOW-subsidie ook evenredig lager worden vastgesteld.
Wat betreft de voortzetting van de noodsteun heeft het kabinet in de Kamerbrief van 28 augustus jl. aangekondigd dat zij de NOW, Tozo en TVL zullen continueren met negen maanden. Deze regelingen worden richting de zomer in fases verantwoord, aangescherpt en specifieker gericht, met meer ruimte voor herstructurering als die nodig is. Voor de TVL wordt het maximale subsidiebedrag verhoogd en wordt in 2021 de regeling verder aangescherpt naar de bedrijven die de steun het hardst nodig hebben. Naast deze drie instrumenten, blijven de maatregelen die ondernemers van liquiditeit kunnen voorzien, beschikbaar. Daarnaast ondersteunt het kabinet aanpassing waar nodig. Met meer dan € 1 miljard aan extra middelen krijgen sociale partners, gemeenten, uitvoeringsorganisaties en scholen de ruimte om mensen van wie werk onder druk staat of die hun rekeningen niet meer kunnen betalen perspectief te bieden. Hiervoor zet het kabinet in op goede begeleiding van werk(loosheid)naar werk, (om)scholing en ontwikkeling, het tegengaan van armoede en problematische schulden, het aanpakken van jeugdwerkloosheid en het beschermen van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.
Hoeveel podia, schouwburgen en theaters hebben naar uw weten reeds ontslagrondes aangekondigd? Hoeveel freelancers en mensen in vaste dienst zijn al hun werkzaamheden kwijtgeraakt? Bent u bereid om indien nodig regelingen als de TOZO en de TVL voort te zetten zolang deze sector nog te maken heeft met door de overheid opgelegde beperkende maatregelen?
Op dit moment is er nog geen compleet beeld van de economische gevolgen voor culturele instellingen, waaronder podia, schouwburgen en theaters. Voor het einde van dit jaar rondt de Boekmanstichting een onderzoek af naar de economische gevolgen voor culturele instellingen. Daarnaast onderzoekt het CBS de economische gevolgen voor zelfstandigen. Het CBS verwacht dit najaar dit onderzoek af te ronden.
Zie voor een antwoord op uw vraag over de voortzetting van de noodsteun de beantwoording bij vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens om uw toezegging waar te maken dat er genoeg mogelijkheden zijn deze zomer om te voorkomen dat noodlijdende instellingen, zoals poppodia, failliet gaan? Deelt u de analyse dat faillissementen door een tijdelijke noodsituatie als corona kapitaalvernietiging zouden zijn in een branche die de afgelopen jaren alleen maar gegroeid is en dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat er na de coronacrisis minder vraag zou zijn naar cultuur?
Zoals ik heb aangegeven in het debat van 29 juni jl. wil ik faillissementen zoveel mogelijk zien te voorkomen. Tegelijkertijd moeten we realistisch blijven. In geen enkele sector kunnen we iedere organisatie of onderneming redden. Ook na deze coronacrisis is het zaak om een culturele sector te hebben die nog kwaliteit in zich heeft en die veerkrachtig is. Dat zie ik als een gezamenlijk opgave. Zie ook het antwoord op vraag 5 voor de gezamenlijke inzet.
Kunt u een overzicht geven van de ondersteuningsmaatregelen waar poppodia, theaters en schouwburgen net als festivals nu een beroep op kunnen doen? Gebeurt dit naar uw inschatting voldoende? Zijn deze regelingen toereikend voor het voortbestaan van deze pijlers van onze culturele infrastructuur?
Poppodia, theaters en schouwburgen vallende onder de SBI-code 90.04.1 kunnen aanspraak maken op de Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB (TVL), en hiervoor de TOGS, mits zij aan de overige gestelde voorwaarden voldoen. De TVL-regeling is bedoeld als ondersteuning in de vaste lasten voor de periode van juni t/m september 2020. Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 2, heeft het kabinet op 28 augustus jl. aangekondigd deze regeling met negen maanden5 te verlengen6.
Op 2 september 2020 waren er in de TVL binnen de SBI-code 90.04.1, 70 aanvragen ingediend. Hiervan zijn 65 toegekend, en 2 zijn nog in behandeling. Het bedrag dat is toegekend is € 2,1 mln. Voor de TOGS-regeling zijn binnen deze SBI-code 159 aanvragen ingediend en toegekend, waarmee een bedrag is gemoeid van € 636.000.
Daarnaast hebben de 77 door OCW gesubsidieerde instellingen en circa 200 instellingen en festivals die meerjarig gesubsidieerd worden vanuit de zes Rijkscultuurfondsen inmiddels hun aanvullende subsidie ontvangen. Het gaat in totaal om € 153 miljoen. Van de € 153 miljoen is er € 3.528.500 naar de festivals in de Basisinfrastructuur gegaan.
Podia die aanvullende ondersteuning krijgen van de gemeente en/of provincie, komen in aanmerking voor subsidie van het Fonds Podiumkunsten als zij in 2017 of 2018 SRP-subsidie kregen of in 2018 behoorden tot de nationale poppodia zoals door de eigen branchevereniging VNPF aangegeven. Van de 112 aanvragers die een beroep op het fonds hebben gedaan, zijn er 96 aanvragers gehonoreerd voor een totaalbedrag van € 23.571.744. Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds een voorschot op de compensatie van door Corona opgelopen schade van € 60 miljoen. Deze middelen zijn bedoeld voor de ondersteuning van de lokale en regionale culturele infrastructuur, waaronder (pop)podia. BZK en VNG zijn nog in overleg over de compensatie voor gemeenten voor 2020 in zijn geheel. Daarnaast hebben veel gemeenten en provincies regionale steunpakketten ontwikkeld, waar podia ook een beroep op kunnen doen.
Eerder heb ik signalen gekregen dat cultureel ondernemers moeilijk terecht kunnen in de bancaire wereld. Dat is ook een van de redenen dat ik € 30 miljoen investeer voor leenfaciliteiten op maat gemaakt voor deze sector bij Cultuur + Ondernemen.
Naast deze financiële ondersteuning, ontwikkelt de Raad voor Cultuur, samen met de sector, een aantal toekomstscenario’s. De uitkomsten worden direct gedeeld zodat elk podium, groot en klein, hier gebruik van kan maken.
Daarnaast wordt er voor grote theaters zoals bijvoorbeeld Carré, onder andere met behulp van een bijdrage van OCW, via het Topconsortium voor Kennis en Innovatie gewerkt aan een fieldlab-aanpak. In het fieldlab worden bouwstenen ontwikkeld voor protocollen. Zodat er op basis een gevalideerde aanpak en wetenschappelijk onderzoek kan worden gekeken wat er kan. Deze bouwstenen zijn te gebruiken door alle podia.
Deelt u de opvatting van enkele poppodia dat wanneer zij pas in september iets horen over de eventuele mogelijkheden voor programmering de rest van het jaar, zij op geen enkele manier kunnen anticiperen op een verdienmodel in hun programmering tot 2021? Hoe verwacht u dat podia nu kosten gaan maken voor promotie en personeel wanneer zij niet weten voor hoeveel mensen de programma’s die zij nu boeken later in dit jaar kunnen worden uitgevoerd?
Ik vind dat de innovatieve kracht van de sector in gezamenlijkheid gestimuleerd moet worden, waarbij voorop staat dat de sector zichzelf heruitvindt en ontwikkelt. De Raad voor Cultuur ondersteunt de gehele sector daarbij, gesubsidieerd en ongesubsidieerd, door de ontwikkeling van verschillende toekomstscenario’s. De uitkomsten worden met elkaar onderzocht in een fieldlab-aanpak. Die werkmethode wordt nu ook toegepast in de fieldlabs voor de evenementen onder leiding van de topsector Creatieve Industrie.
Gedurende het proces zal er voortdurend kennis en ervaring worden gedeeld met heel de sector, zodat de sector meteen aan de slag kan. De Raad voor Cultuur zal in het najaar een advies publiceren over hoe de sector meer wendbaar en weerbaar kan worden.
Deelt u de vrees van podia dat zij aangeklaagd kunnen worden voor contractbreuk en alsnog de complete gages aan artiesten moeten betalen, wanneer zij optredens op anderhalve meter moeten organiseren of vanwege de kosten in zijn geheel moeten afgelasten?
Voor veel ondernemers zijn dit zware tijden, ook voor cultureel ondernemers. In de gesprekken die ik heb gevoerd, hoor ik terug dat men zoveel mogelijk probeert om samen tot een oplossing te komen.
Bent u bereid om met podia, festivals, theaters en schouwburgen en hun vertegenwoordigers ook gedurende de zomer in gesprek te blijven, zodat eventuele mogelijkheden verkend kunnen worden en zij niet hoeven te wachten tot september voor meer duidelijkheid?
Deze zomer ben ik in contact gebleven met de culturele en creatieve sector, dus ook met de vertegenwoordigers van de podia, festivals, theaters en schouwburgen. Ik heb de Raad voor Cultuur gevraagd om mij te adviseren op het wendbaar en weerbaar(der) maken van de culturele sector. Tot slot ben ik samen met onder andere mijn collega van EZK betrokken bij de fieldlabs voor evenementen die wordt opgezet samen met de sector. Hier ontstaan bouwstenen die voor alle podia beschikbaar zijn.
Welke aanvullende mogelijkheden ziet u om in samenspraak met andere overheden te voorkomen dat er een kaalslag plaatsvindt in de infrastructuur van oefenruimtes, podia en festivals? Welke instellingen hebben reeds met succes een beroep gedaan op extra ondersteuning? Wat is het perspectief voor podia, festivals, schouwburgen en theaters wanneer lagere overheden niet bereid zijn of niet in staat zijn om een bijdrage te leveren?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de inschatting van poppodia en festivals dat zelfs wanneer de beperkende maatregelen worden opgeheven, zij vanwege het vaak internationale karakter van de optredende artiesten, nog langere tijd te maken zullen hebben met het naijleffect van deze crisis? Bent u bereid ze ook hierin bij te staan?
Ondernemingen en organisaties met een internationaal karakter hebben niet alleen te maken met de regelgeving van het land waarin zij gevestigd zijn, maar ook van die met het land waarmee zij handelen. Dit is voor de culturele en creatieve sector niet anders.
Wat is de stand van zaken van uw eerder toegezegde overleg met de verzekeringsbranche over onder meer de pandemiedekking voor festivals en podia?
Onder leiding van het Verbond van Verzekeraars zijn er nu gesprekken gaande met de evenementbranche, de verzekeraars en verzekeringsadviseurs, en de ministeries van EZK, Financiën en mijn ministerie om zicht te krijgen op de knelpunten en oplossingsrichtingen te verkennen.
Deelt u de zorgen dat instellingen terughoudend zijn met het aangaan van extra financiële verplichtingen in deze crisis en dat dit weleens kan betekenen dat zij geen gebruik maken van een leenfaciliteit zoals die bijvoorbeeld beschikbaar is bij Cultuur+Ondernemen, zolang zij geen perspectief hebben op het terugkeren van een verdienmodel?
Met een brede groep vertegenwoordigers uit de sector, waaronder de Vereniging Vrije Theater Producenten, heb ik overleg gehad over het leeninstrument. De leenfaciliteit van Cultuur + Ondernemen is bedoeld voor ondernemingen in de culturele en creatieve sector die onvoldoende gebruik kunnen maken van de generieke maatregelen en niet in aanmerking komen voor de aanvullende subsidie voor producerende instellingen, de opengestelde Monumenten Lening of investeringen in de vitale regionale infrastructuur. De cultuursector is immers groter dan alleen het gesubsidieerde deel. Deze instellingen worden hiermee in staat gesteld om publieksgerichte producties, programma’s, tentoonstellingen of projecten te ontwikkelen. De inkomsten van deze activiteiten moeten voldoende zijn om naar verwachting de kosten van de lening te dekken. Zo kan de lening bijdragen aan (de heropbouw van) een gezonde exploitatie.
Ik volg het gebruik van deze lening, waarvan de aanvragen sinds 29 juni mogelijk zijn.
De beantwoording van eerdere vragen over het bericht dat een Amerikaanse farmaceut een Nederlands coronamedicijn in productie neemt |
|
Pia Dijkstra (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom bent u niet betrokken geweest bij de onderhandelingen met de Amerikaanse farmaceut Abbvie over het verkrijgen van (een optie op) een exclusieve licentieovereenkomst voor de productie van een Nederlands coronamedicijn?1
De Nederlandse overheid stimuleert wetenschappelijk onderzoek in Nederland in de brede zin, zowel tijdens de Corona-crisis als daarbuiten, soms voor bedragen die aanzienlijk hoger liggen dan € 1.000.000,–. De Nederlandse overheid heeft de taak voor wetenschappelijke onderzoek en valorisatie neergelegd bij onder andere de Nederlandse universiteiten en universitair medische centra. Het is van belang om op te merken dat de overheid niet zelf eigenaar is van intellectueel eigendom (IE) dat voorkomt uit wetenschappelijk onderzoek, ondanks dat zij dit mogelijkerwijs wel (mede) heeft gefinancierd. Dit IE, en de verantwoordelijkheid tot valorisatie, ligt bij de universiteit of de instelling waar het desbetreffende onderzoek is gedaan. Het ligt dan ook voor de hand dat de overheid niet betrokken is bij onderhandelingen tussen de eigenaar van het IE en een mogelijke licentienemer, precies zoals in de casus waar u mij nu vragen over stelt. De overheid is immers geen direct belanghebbende.
Uiteraard is de overheid wel indirect belanghebbende en ik begrijp ook dat u scherp bent op kansrijke ontwikkelingen voor een mogelijk medicijn tegen COVID-19. Ik ben daar zelf ook scherp op, ik laat mij dan ook herhaaldelijk informeren over de actuele ontwikkelingen. Zoals ik in mijn eerdere beantwoording3 schreef heb ik, ondanks dat de overheid geen direct belanghebbende is, wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. Om vorm te geven aan deze verwachtingen heeft de NFU de principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) opgesteld. Mij is verzekerd dat de principes voor MVL leidend zijn in de lopende onderhandeling over een licentie op het IE in deze casus.
Had het niet voor de hand gelegen dat u wel betrokken was geweest bij de onderhandelingen, nu voor de verdere ontwikkeling een subsidie is toegekend van meer dan € 400.000, die kan oplopen tot € 1.000.000, en u bij uw antwoord op vraag 2 aangeeft wel verwachtingen te hebben bij licentieovereenkomsten op intellectueel eigendom dat (mede) is ontwikkeld met overheidsgeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Amerikaanse farmaceut volgens u inmiddels een exclusieve licentieovereenkomst verkregen of een optie daarop? Maakt het verschil tussen beide in uw optiek iets uit?
Naar mijn beste weten heeft de desbetreffende farmaceut een intentieverklaring getekend met de houders van het relevante IE om wellicht tot een (exclusieve) licentieovereenkomst te komen voor de verdere ontwikkeling van een mogelijke behandeling voor COVID-19 op basis van dit IE. Deze onderhandelingen zouden nu gaande zijn.
U vraagt of er in mijn optiek een verschil is tussen een exclusieve licentieovereenkomst of een optie daarop. Het betreft hier een feitelijk verschil, een optie op een overeenkomst is niet hetzelfde als een daadwerkelijk gesloten overeenkomst.
Een redelijke inschatting op dit moment is dat de inzet van de onderhandelingen een exclusieve licentieovereenkomst is. Dit is gebruikelijk om zo de risico’s van de investeringen die de desbetreffende farmaceut moet gaan maken om de werking en veiligheid aan te tonen, en productie en distributie mogelijk te maken, enigszins af te dekken. Om innovatieve middelen bij de patiënt te krijgen is het van belang dat onze wetenschappers samenwerken met private partijen, dergelijke licentieovereenkomsten horen daarbij. Ik heb wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld, bijvoorbeeld wat betreft de beschikbaarheid en betaalbaarheid van ontwikkelde geneesmiddelen. Dit is in lijn met de Kamerbrief van vorig jaar over Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren5.
Ik heb het persbericht waar u naar refereert gelezen. Dit is beschrijvend van aard. Zolang we niet weten wat de daadwerkelijke bepalingen zijn waarop de beschreven samenwerking is gebaseerd zou elke uitspraak mijnerzijds hierover speculatief zijn.
Bestaat volgens u nog de kans dat een andere farmaceut een licentie kan krijgen? Of is deze route afgesloten als Abbvie al de optie heeft gekregen op een exclusieve licentieovereenkomst, die zij eenzijdig kan uitoefenen als de laatste onderzoeksstadia succesvol worden doorlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bij uw antwoord op vraag 3 en 4 ingaan op het persbericht van de Amerikaanse farmaceut zelf, waarin staat:«AbbVie will receive an option to exclusively license the antibody from the three parties for therapeutic clinical development and commercialization worldwide.»?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de tien principes van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) voor het Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL), die volgens u leidend zullen zijn bij de licentieovereenkomst?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Zo ja, bent u dan ook bekend met het feit dat over betaalbaarheid en beschikbaarheid slechts in het laatste principe, nummer tien, staat: «Bij het aangaan van de licentie kan daarom worden afgesproken dat de partner een commercieel redelijke inspanning levert om te zorgen dat de uiteindelijke prijs van het product of de dienst geen beletsel is voor beschikbaarheid in een bepaalde markt»?
De principes voor MVL beogen een breed scala aan doelen te verwezenlijken in het maatschappelijk belang. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn slechts enkele van deze doelen, het is daarom niet verwonderlijk dat niet alle tien de principes uitsluitend hierover gaan. Mijns inziens wordt in principe 9 en 10 uitgebreid ingegaan op de wenselijkheid van beschikbaarheid en betaalbaarheid van uiteindelijke producten ontwikkeld op basis van relevant IE.
Het is misschien goed om toe te lichten dat de principes voor MVL geen juridisch bindende teksten zijn. De principes zijn leidend bij het aangaan van een licentieovereenkomst op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. In de licentieovereenkomst zelf moet een tekst staan welke de beoogde effecten ook juridisch borgt. Een commissie in opdracht van de NFU heeft gewerkt aan een toolboxvan bepalingen welke kunnen worden opgenomen in zulke licentieovereenkomsten. Hiermee wordt de vertaling van de principes in juridisch steekhoudende teksten vormgegeven en worden de Nederlandse universiteiten voorzien van praktische handvatten om deze taak op te pakken. Deze opdracht is volgens planning verlopen en de toolbox zal eind augustus worden aangeboden op mijn ministerie. Ik verwacht dat mijn collegaminister van Ark, mede namens de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) uw Kamer hier nog deze zomer over zal informeren.
Het feit dat deze kant-en-klare bepalingen nog niet beschikbaar zijn, betekent niet dat de principes voor MVL niet nu al vorm kunnen krijgen in een licentieovereenkomst. Deze moeten nu alleen door de onderhandelende partijen zelf worden opgesteld zonder dat een blauwprint is aangeleverd. Ik heb begrepen dat dit geen probleem vormt voor de onderhandelende partijen.
Het is voor mij dan ook klip en klaar dat ik (strikte) publieke voorwaarden stel aan de licentiëring van IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. In dit specifieke geval kan ik vertellen dat vanuit het Ministerie van VWS contact is geweest met zowel de voorzitter van de NFU, met de bestuursvoorzitters van het UMC Utrecht en het Erasmus MC, als met de betrokken onderzoekers om het belang van MVL bij het aangaan van een licentieovereenkomst helder te maken. Zoals ik eerder ook al met u heb gedeeld is mij toegezegd dat de principes van MVL leidend zullen zijn bij het aangaan van een licentieovereenkomst op het desbetreffende IE.
Hoe verhoudt deze kan-bepaling zich volgens u tot uw beantwoording van de vragen 2, 4, 9 en 10, waarin u de suggestie wekt dat de wereldwijde beschikbaarheid en betaalbaarheid van dit Nederlandse coronamedicijn verzekerd is doordat de MVL-principes leidend zouden zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom verbindt u zelf geen (striktere) publieke voorwaarden aan de licentiëring van een Nederlands coronamedicijn, als voor de verdere ontwikkeling daarvan een overheidssubsidie is toegekend die kan oplopen tot € 1.000.000?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u daarnaast dat de MVL-principes geen enkele uitkomst bieden als de Amerikaanse overheid besluit exportbeperkingen op te leggen wanneer dit Nederlandse medicijn bij succes alleen door de Amerikaanse farmaceut wordt geproduceerd?
Ik vind het lastig om een uitspraak te doen op basis van de verschillende aannames. Echter, als in de licentieovereenkomst, in overeenstemming met MVL, een bepaling is opgenomen dat het medicijn beschikbaar moet zijn voor de Nederlandse maatschappij, dan heeft de licentiehouder de mogelijkheid om bijvoorbeeld ook buiten de Verenigde Staten een productielocatie te openen, dan wel een licentie te verlenen aan een derde partij om de productie te verzorgen waarmee aan deze gestelde licentievoorwaarde wordt voldaan.
Overigens acht ik de kans op het door u geschetste scenario niet groot, en wel om de volgende reden. De licentienemer zal willen kunnen voldoen aan de wereldwijde vraag naar een effectief medicijn tegen COVID-19, zij heeft hier immers een commercieel belang bij. Ik verwacht dan ook dat de productiecapaciteit wordt opgeschaald naarmate het onderzoeks- en ontwikkelingstraject succesvol wordt doorlopen.
Bestaat er volgens u een reëel risico dat de Amerikaanse overheid exportbeperkingen gaat opleggen in geval het medicijn succesvol blijkt in de strijd tegen het coronavirus? Kunt u ingaan op eerdere voorbeelden daarvan?
U refereert hier expliciet naar de casus remdesivir. Ik wil benadrukken dat de Amerikaanse overheid hier geen exportbeperking heeft opgelegd aan de vergunninghouder Gilead, maar dat zij de verwachte te produceren voorraad voor de voorziene tijd hebben gereserveerd door middel van een gerichte aankoop. Overigens heeft dit voor nu geen negatief effect op de behandeling van Nederlandse patiënten met dit middel, er is bij het RIVM een voorraad beschikbaar, mede door een donatie van Gilead. Het ministerie is, zowel op nationaal als op Europees niveau, in gesprek met Gilead om deze voorraad uit te breiden. Inmiddels heeft dit op Europees niveau al in een eerste aankoop geresulteerd waarvan ook Nederland gebruik kan maken.
De coronacrisis heeft laten zien dat alle landen het zware middel van exportbeperkingen vrij plotseling kunnen inzetten. Zo heeft India dit gedaan voor meerdere medicijnen en medicijngrondstoffen. Dichter bij huis hebben Duitsland en Frankrijk een tijdelijke exportbeperking ingesteld voor medische hulpmiddelen. Ook de EU heeft kortstondig de export van medische hulpmiddelen buiten haar grenzen proberen te beperken. Aan ons is de taak om continue in gesprek te blijven met onze handelspartners, het belang van vrije handel te benadrukken, en er voor te zorgen dat essentiële geneesmiddelen en medische hulpmiddelen beschikbaar blijven voor Nederland.
Welke juridische mogelijkheden heeft de Amerikaanse overheid om – net als bij Remdesvir – bij dit medicijn te bepalen hoeveel doses andere landen kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over de ontwikkelingen van het coronavirus van 25 juni 2020 waarin u aangaf dat de berichtgeving rondom de licentiëring «niet helemaal accuraat» was?4 Kunt u aangeven wat er precies onjuist was aan de berichtgeving van Dit is de Dag?
In het desbetreffende radioprogramma wordt door de heer Grosveld de indruk gewekt dat er een overeenkomst is gesloten om het medicijn naar de patiënt te brengen. Specifiek zegt hij bijvoorbeeld dat «er een deal is met een farmaceut», dat er een «overeenkomst is om dit te gaan ontwikkelen naar de kliniek» en «dat zij het medicijn gaan produceren».
Echter, mij is door de relevante partijen die verantwoordelijk zijn voor de onderhandeling te kennen gegeven dat op dat moment nog geen sprake was van een getekende licentieovereenkomst. Sterker nog, de onderhandelingen moesten toen nog beginnen. Er was wel een intentieverklaring gesloten om de mogelijkheid tot een licentieovereenkomst te verkennen. In andere woorden, er was toen nog geen «deal».
De berichtgeving van Dit is de Dag was niet zozeer onjuist, wel zijn er uitspraken gedaan die «niet helemaal accuraat» waren.
Bent u bereid om – al dan niet in groter Europees verband – alvast in gesprek te treden met de Amerikaanse overheid over de mogelijke distributie van dit coronamedicijn en andere veelbelovende medicijnen?
Ik ben voortdurend in gesprek met verschillende partijen om ervoor te zorgen dat essentiële geneesmiddelen beschikbaar zijn voor Nederlandse patiënten. Mogelijke coronamedicijnen zijn daarop geen uitzondering.
Het bericht ‘Minister Van Engelshoven eindigt subsidie op de MBO card’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister van Engelshoven eindigt subsidie op de MBO card»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u hiermee het advies van organisatieadviesbureau Berenschot, dat onderzoek heeft gedaan naar de MBO card en concludeert dat juist een versterking van de kaart wenselijk is, negeert?
Het evaluatierapport over de MBO Card van Berenschot vormt de basis voor het beleid dat ik in de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo» heb beschreven.2 In hun rapport heeft Berenschot op drie vragen antwoord gegeven:
Op basis van de antwoorden van Berenschot op de eerste twee vragen concludeer ik dat de MBO Card er onvoldoende in is geslaagd om de integratie van cultuur en onderwijs te stimuleren. Daarmee is de subsidiedoelstelling in vijf jaar van subsidiëring niet bereikt. De derde vraag kan niet los daarvan beantwoord worden. Als de subsidiedoelstellingen van de MBO Card niet zijn behaald, vind ik het niet geheel in de rede liggen om vervolgens met overheidssubsidies het voortbestaan van de MBO Card te continueren. Het evaluatierapport geeft bovendien juist aanleiding om de integratie van cultuur en onderwijs voorop te stellen en om scholen de vrijheid te geven om los van één landelijke systematiek, zoals die van de MBO Card, zelf te kunnen bepalen hoe zij met hun omgeving dit doel gaan bereiken.
Door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren creëer ik de ruimte die nodig is om in vrijheid de integratie van cultuur en onderwijs te vergroten. In gesprek met scholen, culturele instellingen en belangrijke partners als LKCA, MBO Raad, CJP en het Kennispunt MBO Burgerschap zal ik de regeling uitwerken. Het streven is om de regeling in het eerste kwartaal van 2021 open te stellen.
Hoe rijmt u het beëindigen van de subsidie op de MBO Card met uw ambitie, aangezien u een jaar geleden in de uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024 schreef dat u de komende periode vooral aandacht heeft voor kansengelijkheid en integraal cultuuronderwijs en dat de sociale economische achtergrond van een leerling geen belemmering mag zijn?
Ik sta onverminderd achter mijn ambities voor integraal cultuuronderwijs en de inzet van cultuuronderwijs voor kansengelijkheid. Zoals ik in de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo» schreef, ben ik van mening dat een verdere integratie van kunst en cultuur in burgerschapsonderwijs studenten veel voordelen geeft. Bovendien vergroot de inzet van kunst en cultuur de diversiteit aan studiemethoden van scholen, bijvoorbeeld in de manier waarop zij het burgerschapsonderwijs aanbieden. Hierdoor hebben scholen meer manieren om maatwerk aan studenten te bieden, wat kansengelijkheid in de hand werkt. Door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren blijf ik deze ambities voor beter cultuuronderwijs in het mbo nastreven.
U wil meer vrijheid hebben in het verbeteren van het cultuuronderwijs in het mbo en dit niet langer doen via één systematiek zoals de MBO Card, maar waarom kan dit niet beide? Waarom denkt u te moeten kiezen bij het mbo, aangezien op het havo en vwo ook én geïnvesteerd wordt in de CJP Cultuurkaart én de leerlingen meer uren cultuuronderwijs krijgen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het feit dat de MBO Card het subsidiedoel niet heeft bereikt voor mij aanleiding om scholen de ruimte en de middelen te geven om zelf te bepalen hoe zij de integratie van cultuur en onderwijs in het mbo verbeteren en niet met overheidsmiddelen een landelijke systematiek, zoals die van de MBO Card, door te zetten.
Waarom pakt u het advies uit het Berenschot-rapport niet aan om deze ongelijkheid recht te trekken, aangezien dit rapport er juist voor pleit om de MBO Card te versterken door daar een budget van 5 euro aan te koppelen, zoals dat ook voor leeftijdsgenoten op havo en vwo wordt gedaan via de CJP Cultuurkaart?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het met de mening eens dat er sowieso ongelijkheid is tussen de mate waarin leerlingen tot hun achttiende levensjaar te maken krijgen met cultuuronderwijs en dat deze afhankelijk is van het schoolniveau dat de leerling volgt? Op welke manier wilt u deze ongelijkheid financieel en in uren aangeboden cultuuronderwijs rechttrekken?
Kunst en cultuur kunnen in iedere onderwijssector unieke waarde toevoegen. Zoals ik toelichtte in de uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024, ben ik van mening dat deze kracht van kunst en cultuur het grootst is, wanneer er sprake is van integraal cultuuronderwijs, gekoppeld aan bijvoorbeeld het burgerschapsonderwijs.3 Integraal cultuuronderwijs wil zeggen dat scholen en onderwijssectoren kunst en cultuur inzetten op een manier die past bij hun specifieke pedagogische en didactische opdracht. Het kan dus zo zijn dat het cultuuronderwijs van een 17-jarige leerling in het voortgezet onderwijs verschilt van het cultuuronderwijs van een 17-jarige student die een beroepsopleiding volgt.
Non-consensuele naaktbeelden en pornografie, kinder- en wraakporno op pornosites |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kritiek op pornogigant neemt toe: «Ze doen te weinig tegen kinder- en wraakporno»»?1
Ja.
Herkent u de klachten in het artikel over de laksheid van pornosites jegens het aanpakken van kinder- en wraakporno, al dan niet vanwege de enorme omvang van het aanbod van pornografisch materiaal?
Slachtoffers van online seksueel geweld zijn gebaat bij het tijdig offline halen van onrechtmatig beeldmateriaal. Bij het offline halen is snelheid geboden, aangezien de verspreiding van materiaal na online plaatsing vlug kan gaan. Dit is de reden dat het kabinet opdracht heeft gegeven tot een onderzoek naar een laagdrempelige voorziening om onrechtmatige content verwijderd te krijgen.
Op dit moment hebben slachtoffers drie handelingsperspectieven. Gedupeerden kunnen altijd een verwijderverzoek doen bij de eigenaar van een website en het platform dat de content host, of bij de provider van een dergelijke hoster. Over het verloop van verwijderverzoeken die specifiek zijn gericht op het offline halen van seksueel getint beeldmateriaal is geen informatie beschikbaar. In de praktijk kunnen slachtoffers tegen verschillende obstakels aanlopen bij het gerealiseerd krijgen van een verwijderverzoek, met name wanneer de website of het platform waar het ongewenste seksueel getinte beeldmateriaal wordt vertoond niet onder Nederlandse jurisdictie valt.
Naast een verwijderverzoek via de eigenaar van de website of het platform, kan een dergelijk verzoek ook worden gedaan via een meldpunt. De website Helpwanted.nl kan een belangrijke rol spelen bij het offline halen van ongewenst seksueel getint beeldmateriaal. Kinderporno kan worden gemeld bij het Meldpunt Kinderporno. Deze meldpunten richten zich op het verwijderd krijgen van de illegale content en onderhouden nauwe banden met de rechtshandhavingsautoriteiten.
Tenslotte kan een slachtoffer die online content verwijderd wenst te zien zich wenden tot een toezichthouder of de rechter.
Heeft u enig inzicht in het aantal gevallen van naaktbeelden en pornografische beelden waarin personen verschijnen zonder dat ze daarvoor toestemming hebben gegeven, het aantal gevallen van kinderporno en het aantal gevallen van wraakporno op populaire pornosites?
Vooropgesteld is elk slachtoffer dat wordt geconfronteerd met het zonder toestemming plaatsen van naaktfoto’s of van andere vormen van online seksueel geweld er één te veel. Vooral minderjarigen zijn kwetsbaar; de aanpak van online seksueel geweld gericht tegen minderjarigen heeft daarom mijn onverdeelde aandacht.
Het kabinet heeft geen inzicht in het absolute aantal slachtoffers van online seksueel geweld. Wel zijn er onderzoeken naar ervaren slachtofferschap, zoals het onderzoek naar het fenomeen online seksueel geweld dat op 14 juli aan u is aangeboden als bijlage bij de brief over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.2 Op 7 juli 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak online seksueel kindermisbruik.3 Hierin worden concrete maatregelen aangekondigd die aansluiten bij de aanbevelingen in dit onderzoek. Daarnaast zijn er cijfers beschikbaar van de verschillende meldpunten waarbij online seksueel geweld kan worden gemeld.
Wat vindt u er van dat deze populaire pornosites geld verdienen aan slachtoffers van deze ernstige misdrijven met vaak verstrekkende gevolgen voor deze slachtoffers?
Misdaad mag nooit lonen. Het is mij een doorn in het oog dat het verdienmodel van dergelijke internetplatformen vaak onvoldoende rekening houdt met schadelijke neveneffecten voor individuen, waaronder niet zelden minderjarigen en mensen die onderdeel vormen van een kwetsbare groep.
Hoe beoordeelt u de verantwoordelijkheid van pornosites bij de aanpak van non-consensuele naaktbeelden en pornografie, kinder- en wraakporno? Vindt u dat naast internethosts, waar u al een felle strijd mee voert, ook deze pornosites een morele plicht hebben bij te dragen aan deze strijd tegen foute porno?
Mijn beleid is erop gericht om onrechtmatigheden zo snel mogelijk weer ongedaan te maken. De medewerking van internetplatformen is daarbij essentieel. Daar waar deze samenwerking uitblijft, zet ik zowel op Europees als op nationaal niveau in op implementatie en naleving van bestaande maatregelen en – waar nodig – op aanvullende maatregelen, waaronder het aanscherpen van het wettelijk kader. In dit kader verwijs ik graag naar het wetgevingstraject om bestuursrechtelijk te kunnen gaan ingrijpen bij internetbedrijven die zich onvoldoende inzetten om kinderporno aan te pakken.
In uw brief van 7 juli 20202 spreekt u over een toenemend gevoel van verantwoordelijkheid onder hostingbedrijven, geldt dat volgens u ook voor pornosites?
De publiek-private samenwerking die ik met de internetsector heb, heeft mede als doel om bij te dragen aan een toenemend gevoel van verantwoordelijkheid. De actiegerichtheid die ik van hostingbedrijven verwacht en zie toenemen, zal ook doorwerken naar pornosites, die hun online content hosten bij deze bedrijven.
In eerdere nieuwsberichten werd ook al vergelijkbare kritiek geuit3, wat zegt deze toenemende kritiek op de rol van pornosites volgens u?
De toenemende kritiek past binnen een maatschappelijke beweging die bij de groei van het internet ook aandacht vraagt voor de negatieve gevolgen hiervan. Deze aandacht is terecht. Zo constateer ik dat politie en Openbaar Ministerie worden geconfronteerd met een nog steeds groeiend aanbod van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik. Achter dit beeldmateriaal zit veel leed van slachtoffers. De toenemende kritiek op de rol van pornosites toont (het begin van) een ontwikkeling, waarbij de internetsector van een passieve houding naar een proactieve houding moet transformeren. Een toekomstbestendig internetbedrijf neemt verantwoordelijkheid voor wat er op servers staat, wat een site toont en of materiaal kan worden gedeeld. Dit zal in veel gevallen gevolgen hebben voor het verdienmodel.
Is hier ook sprake van een gebrek aan verantwoordelijkheid van pornosites voor het aanpakken van «rondslingerend kinderpornografisch materiaal»4?
De huidige Richtlijn voor elektronische handel bepaalt dat aanbieders van hostingdiensten niet aansprakelijk zijn voor de informatie die zij hosten, behalve als zij er kennis van hebben of redelijkerwijs behoren dat zij illegaal of onrechtmatige informatie hosten. Zodra een melding van onrechtmatige beelden is gedaan, mag in het algemeen worden aangenomen dat de aanbieder dit redelijkerwijs behoort te weten. In dat geval moeten zij prompt handelen om die informatie ontoegankelijk te maken of te verwijderen. De stellingname van veel pornosites is juridisch dus maar beperkt houdbaar: indien zij weten of behoren te weten dat het geüploade materiaal onrechtmatig is, dienen zij wel degelijk zelf maatregelen te nemen. Aanvullend daarop vind ik dat platformen ook een morele verantwoordelijkheid hebben om hun platform schoon te houden van illegale en onrechtmatige content. De richtlijn elektronische handel staat niet in de weg dat zij zelf aanvullend onderzoek verrichten naar geüploade content die zij hosten.
Vindt u dat pornosites waarop gebruikers zelf video’s en/of afbeeldingen kunnen uploaden voor openbaar gebruik onder hun verantwoordelijkheid uitkomen door op de website te melden dat deze gebruikers zelf verantwoordelijk zijn voor het geüploade materiaal5?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u ook dat pornosites de plicht hebben foute porno te verwijderen, in plaats van het recht zoals in een nieuwsartikel wordt beweerd6, om het materiaal van gebruikers te verwijderen?
Seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag, zowel online als offline, zijn onaanvaardbaar. Het kabinet hecht eraan dat platformen hun verantwoordelijkheid nemen in het tegengaan van onrechtmatige content, ook in relatie tot pornografische content. Privaatrechtelijk hebben internetplatformen al een zekere verantwoordelijkheid om uit eigen beweging onrechtmatige content te verwijderen. Bij het opnieuw vorm geven van de wet- en regelgeving ten aanzien van het elektronisch handelsverkeer in Europees verband bekijken we of het wenselijk is om de verantwoordelijkheid van internetplatformen aan te scherpen.
Wat zegt het volgens u dat de Stichting Stop Online Shaming en de Stichting Expertisebureau Online Kindermisbruik gezamenlijk een proces zijn gestart tegen de eigenaar van vagina.nl omdat er naaktbeelden zijn verschenen van personen die daarvoor geen toestemming hebben gegeven? Kunt u andere wegen bedenken die de voorkeur verdienen om het materiaal te laten verwijderen van dergelijke sites?
De grens tussen wat onrechtmatig is en wat niet, is niet altijd scherp te trekken. Ik juich het toe dat de Stichting Stop Online Shaming en de Stichting Expertisebureau Online Kindermisbruik opkomen voor het belang van slachtoffers door platformen civielrechtelijk aansprakelijk te stellen voor de schade die zij veroorzaken. Bij de herziening van de richtlijn elektronische handel is het streven van het kabinet om ook op Europees niveau de teugels richting de internetplatformen worden aangetrokken.
Welk wettelijk kader bestaat er om te voorkomen dat non-consensuele naaktbeelden, kinder- en wraakporno op pornosites verschijnen?
Via het strafrecht zijn strafwaardige handelingen als kinderpornografie en misbruik van seksueel naaktmateriaal (ongeacht leeftijd) strafbaar gesteld. Verder bieden algemene strafbepalingen, zoals afpersing, bedreiging, smaad en laster ook bescherming op het moment dat misbruik van seksueel beeldmateriaal plaatsvindt.
In zowel het privaatrecht als het publiekrecht zijn er normen die ertoe strekken dat platformen bepaalde onrechtmatige content verwijderen en, afhankelijk van de content in kwestie, ook zelf opsporen. Platformen kunnen ook zelf op grond van een gebruikersovereenkomst (terms of service) paal en perk stellen aan de verspreiding van onwenselijke of onrechtmatige content op het platform. De typen content die door platformen niet zijn toegestaan komen in grote lijnen overeen met de typen content die ook juridisch gezien onrechtmatig zijn.
Hoe is het toezicht georganiseerd om te voorkomen dat deze foute pornobeelden online komen en het achteraf aan te pakken?
Het vormgeven van toezicht op online content is zowel in Europees verband als op nationaal niveau onderwerp van gesprek. Voor de aanpak van kinderpornografisch beeldmateriaal ben ik inmiddels een wetgevingstraject gestart om een toezicht constructie in te richten waarmee internetbedrijven bestuursrechtelijk aangepakt kunnen worden.
Waarom geldt er geen vergewisplicht voor dit soort sites waarbij deze sites zich dienen laten overtuigen dat de afgebeelde personen toestemming hebben verleend voor het openbaar maken van die beelden op die site en dat deze personen de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt?
Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan met het zonder toestemming plaatsen van seksueel getinte content een strafbaar feit of een onrechtmatige daad worden gepleegd. In het geval een dergelijke openbaarmaking wordt voorzien, kan het (potentiële) slachtoffer rechtsmiddelen aanwenden om publicatie te voorkomen.
Zou u voorstander zijn van een dergelijke vergewisplicht in het kader van de strijd tegen deze vormen van foute pornografie? Waarom wel c.q. niet?
Zoals in het antwoord op vraag 14 uiteen is gezet, kan een slachtoffer zich reeds verzetten tegen publicatie van dergelijke foto’s. Ik ben daarom geen voorstander van een separate wettelijke vergewisplicht. Ik zie wel meerwaarde in het beter informeren van mensen over hun rechten in relatie tot het gebruik van afbeeldingen, gecombineerd met een snelle toegankelijke procedure om onrechtmatige content zo snel mogelijk verwijderd te krijgen. Ook zie ik mogelijkheden om het gesprek met internetplatformen aan te gaan inzake hun algemene voorwaarden en terms of servicein relatie tot onrechtmatige content. Daarbij zet ik in op het maken van afspraken op Europees niveau.
Wat zouden volgens u de voor- en nadelen zijn van een dergelijke vergewisplicht?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 14 en 15.
Op welke wijze zou een dergelijke vergewisplicht juridisch vormgegeven kunnen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 14 uiteen is gezet, kan een slachtoffer zich reeds verzetten tegen publicatie van dergelijke foto’s.
Bent u bereid om een vergewisplicht vorm te geven in een wet? Zou u dit eventueel in kunnen passen in het wetgevingstraject om het ontoegankelijk maken van online kinderpornografisch materiaal middels het bestuursrecht af te dwingen7 of in het wetsvoorstel regulering sekswerk8? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 14 uiteen is gezet, kan een slachtoffer zich reeds verzetten tegen publicatie van dergelijke foto’s. Daarnaast laat het kabinet een studie uitvoeren naar een laagdrempelige voorziening voor burgers om onrechtmatige content verwijderd te kunnen krijgen.
Denkt u dat het meerwaarde heeft hier op Europees niveau voor te pleiten, zo ja, bent u daartoe bereid? Waarom wel c.q. niet?
Naast het beter informeren van mensen over hun rechten en het opzetten van een snelle en laagdrempelige meldprocedure, zie ik meerwaarde in afspraken met internetplatformen ten aanzien van hetgeen kan worden vastgelegd in algemene voorwaarden en terms of service in relatie tot onrechtmatige content. Daarbij zet ik in op het maken van afspraken op Europees niveau.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Behoudens de vragen 8 en 9, die beide de aansprakelijkheid van platformen voor onrechtmatig materiaal betreffen, en enkele verwijzingen naar eerdere antwoorden in de beantwoording van de vragen over de vergewisplicht, heb ik alle vragen separaat beantwoord.
Het bericht dat het Pax Christi College in Druten voornemens is om de huidige techniekprofielen vanaf het schooljaar 2021 te laten vervallen |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen omtrent toekomst techniekonderwijs Pax»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat de Stichting Alliantie Voortgezet Onderwijs voornemens is op het Pax Christi College te Druten de vmbo-uitstroomprofielen Bouw, Wonen en Interieur(BWI), Produceren, Installeren en Energie (PIE) en Economie en Ondernemen te vervangen door één profiel Dienstverlening en Producten en dat daarmee het specifieke techniekgerichte onderwijs komt te vervallen?
Ik heb begrepen dat de medezeggenschapsraad (MR) van het Pax Christi College onlangs heeft ingestemd met een plan van het bevoegd gezag om op termijn de vier vmbo-profielen die de school nu aanbiedt – Zorg & Welzijn (Z&W), E&O, PIE en BWI – te vervangen voor twee profielen, te weten Z&W en D&P. Het plan van de school is om deze verandering over twee of drie jaar in te laten gaan, zodat de huidige leerlingen in de derde en vierde klas de kans krijgen het door hen gekozen uitstroomprofiel te kunnen afronden.
Techniekgericht onderwijs kan binnen het profiel D&P – in de vorm van technische keuzevakken – voor leerlingen beschikbaar blijven. Dit vergt welbewuste keuzes van de school en het bevoegd gezag, die in goed overleg met de lokale en regionale behoeften van het vervolgonderwijs en de lokale werkgelegenheid kunnen worden afgestemd.
In het geval van de plannen van het Pax Christi College hangt een en ander dus af van de keuzes die gemaakt worden. De bestuurder van de Alliantie Voortgezet Onderwijs, het bevoegd gezag in deze, heeft in een nadere toelichting aangegeven een sterk op techniek gerichte invulling van het toekomstige D&P-profiel voor te staan. De ambitie van de school is om samen met het bedrijfsleven een «techniekhotspot» te vormen binnen het bredere regionale plan voor Sterk Techniekonderwijs.
Hoe rijmt dit met het regeerakkoord waarin structureel 100 miljoen euro per jaar beschikbaar is gesteld voor een dekkend aanbod en versterking van de kwaliteit van het techniekonderwijs op het vmbo?
In mijn brief van 17 december 2019 heb ik u bericht over de uitwerking van deze afspraken in het regeerakkoord.2 Per 1 augustus jl. heb ik van in totaal 77 regio’s voor Sterk Techniekonderwijs plannen goedgekeurd in het kader van de Subsidieregeling Sterk techniekonderwijs 2020–2023. Op basis van deze plannen zijn de regio’s de komende 3,5 jaar aan de slag om kwalitatief hoogstaand, innovatief en toekomstbestendig technisch onderwijs binnen hun regio te verankeren. De subsidieregeling richt zich specifiek op technisch vmbo.
De kern van de aanpak binnen de regeling is gelegen in regionale afstemming binnen de planvorming en uitvoering. In de regio wordt tussen de verschillende onderwijsaanbieders in het po, vo & mbo, samengewerkt met het bedrijfslevens om goede doorlopende leerlijnen en een doelmatig technisch onderwijs vorm te geven. Voorwaarde voor subsidiering is cofinanciering door het bedrijfsleven.
Ook het Pax Christi College participeert in een van de regio’s waarvoor subsidie beschikbaar is gesteld en verbindt zich zodoende aan het blijvend vormgeven van sterk technisch onderwijs. Om aan de subsidievoorwaarden te kunnen blijven voldoen zal er dus sprake moeten zijn van toegankelijk technisch vmbo in de regio en samenwerking met – en cofinanciering door -het lokale bedrijfsleven.
Klopt het dat er juist recent geïnvesteerd is in infrastructuur voor de techniekprofielen? 5. Kunt u aangeven, rekening houdend met andere vmbo’s in de regio, op welke wijze er een «witte vlek» ontstaat wanneer in Druten de techniekprofielen niet meer worden aangeboden? Wat is voor jongeren in Druten, Beuningen, West Maas en Waal en Wijchen dan de dichtstbijzijnde vmbo met een «hard» techniekprofiel?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3. Investeringen in concrete infrastructuur voor technisch vmbo kunnen onderdeel uitmaken van regionale plannen indien hier regionaal behoefte aan is.
Bent u bekend met de zorgen van de ondernemers in de regio? Wat is er nodig om de techniekprofielen wél in stand te houden bij het Pax Christi College en hoe kunt u daarbij helpen?
Het Mondial College in Nijmegen biedt de profielen PIE en BWI aan. Deze school bevindt zich in dezelfde regio voor sterk techniekonderwijs als het Pax Christi College. Ten westen van deze regio ligt Het Linge College in Tiel, ook deze school biedt het profiel PIE aan. Als de plannen van het Pax Christi doorgang zouden vinden, blijft het hiermee mogelijk- voor leerlingen die dit wensen – om, in aanvulling op een meer technisch ingericht D&P-profiel in Druten, ook hard technisch vmbo te blijven volgen binnen de eigen regio.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die heeft gezegd dat hij het eens was dat ieder kind op fietsafstand (van een uur) vmbo-techniek moet kunnen kiezen? Ten tijde van die uitspraak (2016) was dat een probleem in o.a. de regio’s Leeuwarden, de gehele provincie Drenthe, Deventer, een deel van de Betuwe, Utrecht, Haarlem, Zeeland en de kop van Noord-Holland. Is de situatie sindsdien verbeterd?
Ik ben bekend met deze zorgen. In de eerste plaats wil ik aangeven dat het geven van onderwijs vrij is. In beginsel betekent dit, dat voor het vmbo een bevoegd gezag zelf kan kiezen welke profielen het aanbiedt. Dit gaat in afstemming met het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO) en op basis van de vereisten die de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) daaraan verbindt. Een keuze voor het wel of niet aanbieden van de «harde» techniekprofielen op het Pax Christi College is daarom ook een lokale en regionale afweging.
Ik heb begrepen dat – alhoewel het plan voor de wijzigingen reeds door de MR van het Pax Christi College is goedgekeurd – regionaal nog overleg gevoerd wordt tussen bevoegd gezag, gemeente en het bedrijfsleven over de uitvoering en verschillende scenario’s. Voor de zomervakantie zijn hierover nog geen concrete afspraken gemaakt. Het overleg zal na de zomer worden voortgezet.
Dat gezegd hebbende – de bestuurder van het Pax Christi College geeft aan dat de plannen voor het terugbrengen van het aantal vmbo-profielen zijn ingeven door de effecten van demografische krimp. Met name in de gemeente West Maas en Waal is de krimp in het voortgezet onderwijs sterk. Om scholen bij het zoeken naar oplossingen voor de gevolgen van leerlingendaling te ondersteunen heb ik een accountteam leerlingendaling. Ik zal mijn accountteam vragen zich actief in te zetten voor extra ondersteuning in deze regio. Op deze wijze kan verder onderzocht worden welke mogelijkheden er bestaan om een gevarieerd onderwijsaanbod in stand te houden.
Bent u bereid een «omgekeerde macrodoelmatigheidstoets» te ontwikkelen, die gebruikt kan worden bij het voornemen van een school tot het stoppen met aanbieden van een (technisch) profiel?
Als met deze uitspraak wordt verwezen naar het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over «Herkenbaar vmbo met sterk vakmanschap» van 9 juni 2016, dan ben ik hiermee bekend. Mijn voorganger Staatssecretaris Dekker heeft hierin op vragen van het lid Bruins aangegeven mee te kunnen gaan met de uitspraak van dhr. Bruins dat «als een kind niet op de fiets binnen een uur naar zijn opleiding kan, de opleiding er in die regio niet meer is.»3
In hetzelfde overleg heeft de voormalig Staatssecretaris aangegeven dat er in het kader van krimp keuzes gemaakt zullen moeten worden om het onderwijsaanbod doelmatig te verdelen in een regio. Hij gaf daarbij aan dat niet elke school een klein beetje kan aanbieden. Ik ben het hiermee eens.
Juist hierom zijn sinds 2019 in de regio’s voor Sterk Techniekonderwijs de scholen samen met het bedrijfsleven aan de slag gegaan om een toekomstbestendig technisch onderwijs binnen elke regio te verankeren. Dat gaat niet over één nacht ijs. In 2021 zal de voortgang van de plannen tussentijds worden geëvalueerd. De uitkomsten hiervan zal ik delen met uw Kamer.
Het bericht ‘Oud-topman RIVM: “We moeten meer testen, anders blijft het een smeulende veenbrand”' |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Oud-topman RIVM: «We moeten meer testen, anders blijft het een smeulende veenbrand»»?1
Deelt u de mening dat het enkel testen van personen met klachten onvoldoende is, aangezien 40–45% van de besmettingen van asymptomatische personen komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u reageren op de volgende constatering uit het onderzoek: «Als 30% van alle besmettingen asymptomatisch verloopt, missen we die in de opsporing. Als daarna nog eens 45% van de andere 70% besmettelijk is vóór de ziekte zich ontwikkelt, dan missen we nog eens 31,5% en hebben we een screeningsprogramma dat zich nog maar voor 38,5% kan richten op de doelgroep»? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
Kunt u reageren op de stelling van de onderzoekers dat als we de viruscirculatie verder willen terugduwen enkel de R0 onder de 1 houden niet voldoende is en er veel meer getest moet worden?
Kunt u reageren op de stelling van de onderzoekers dat voor een indamstrategie het ook noodzakelijk is om brandhaarden of «superspreading» tijdig onder controle te krijgen en dat hiervoor aanvullende maatregelen op het contactonderzoek nodig zijn zoals het actief testen en opsporen van besmettingen bij mensen die in risicogebieden waren, het monitoren van kwetsbare mensen en risicogroepen alsook het testen van verzorgenden en bezoekers van deze risicogroepen?
Wat vindt u van de suggestie om systematischer te zoeken naar weinig onderzochte Covid-19 symptomen die zogenaamd asymptomatische patiënten wellicht wel degelijk hebben, om zo besmettingen beter in beeld te brengen?
Hoe kan het dat het Outbreak Management Team, ondanks de feiten, niet zo gelooft in asymptomatische verspreiding en dit dus onderbelicht blijft in het testbeleid?
Het onmiddellijk stopzetten van biomassa |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe reageert u op de uitspraak van VVD-klimaatactivist Nijpels «dat biomassa alleen uit het Klimaatakkoord geschrapt kan worden als er iets voor in de plaats komt wat evenveel «reductie» oplevert»?1
Voor het kabinet staat in alle gevallen voorop dat het reductiedoel uit het Klimaatakkoord gerealiseerd moet worden. In het Klimaatakkoord is vastgelegd dat biomassa een belangrijke rol speelt bij het realiseren van de klimaatdoelstellingen en het realiseren van een circulaire economie. Ik interpreteer de uitspraak van dhr. Nijpels zodanig dat hij oproept dat de keuzes die het kabinet in het duurzaamheidskader over het gebruik van biomassa maakt niet ten koste mogen gaan van het behalen van de doelen. Deze insteek deel ik.
Deelt u de conclusie dat biomassa helemaal geen «reductie» oplevert – sterker nog: dat hierbij netto juist méér uitstoot vrijkomt dan bij onze oude, vertrouwde energieopwekking middels kolen en gas? Deelt u voorts de conclusie dat de door dhr. Nijpels genoemde «reductie» niets anders is dan een boekhoudkundige klimaattruc, aangezien de uitstoot van biomassa niet wordt meegerekend in de nationale emissies, zoals bepaald door de Europese Commissie en slaafs door u uitgevoerd? Kortom, deelt u de mening dat dhr. Nijpels compleet uit zijn nek kletst?
Nee, ik deel de conclusies en de mening niet.
Staat u nog steeds achter de uitspraak in het Klimaatakkoord dat «het kabinet [...] ervan overtuigd [is] dat de inzet van biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave» en dat «biomassa [...] in alle klimaatsectoren [wordt] gebruikt als energiebron»?2
Ja, daar sta ik nog steeds achter.
Deelt u de conclusie dat biomassa een prominente rol in het Klimaatakkoord heeft gekregen, louter omdat de uitstoot hiervan, zoals gezegd, niet wordt meegerekend in de nationale emissies? Deelt u de mening dat dit klimaatbedrog is? Bent u ertoe bereid het Klimaatakkoord linea recta in de openhaard te gooien?
Nee, ik deel deze conclusie en mening niet.
Bent u ervan op de hoogte dat van de 8,6% duurzame energie in 2019 maar liefst 60% afkomstig is uit biomassa? Deelt u de conclusie dat er, als we het aandeel uit biomassa weglaten, bar weinig duurzame energie overblijft? Deelt u voorts de conclusie dat duurzame energie – zeker gezien de vele miljardensubsidies die hier door de jaren heen aan zijn verspild – één grote rampzalige, geldverslindende farce is?3
Ik ben er van op de hoogte dat een groot deel van de duurzame energie in Nederland op dit moment opgewekt wordt met duurzame biomassa. Belangrijk is daarbij de notie dat het daarbij gaat om het gebruik van zowel vaste (houtige), vloeibare als gasvormige biomassa voor elektriciteitsproductie, warmte en voor transport. Dit levert een belangrijke en noodzakelijke bijdrage aan de verduurzaming van de Nederlandse energievoorziening.
Deelt u de mening dat de klimaatellende met de dag weerzinwekkender en geldverslindender wordt? Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig te stoppen met biomassa en elke andere vorm van klimaatbeleid en hier geen cent meer aan uit te geven?
Nee, ik deel die mening niet.
Wat zou er volgens u – zoals dhr. Nijpels aangeeft – «in de plaats moeten komen van biomassa»? Bent u ertoe bereid uw door klimaathysterie verblinde ogen te openen, te stoppen met het afbreken van onze vertrouwde gas- en kolengestookte energie-infrastructuur, te stoppen met het plaatsen van subsidieslurpende, horizonvervuilende wind- en zonneparken én aan de slag te gaan met kernenergie (waarbij overigens, zo u wilt, de uitstoot nihil is)?
Het kabinet zet zich ervoor in om de doelen uit het Klimaatakkoord te realiseren. In het duurzaamheidskader voor biomassa dat naar verwachting na de zomer aan Kamer zal worden aangeboden, zal het kabinet nader ingaan op de rol van duurzame biomassa om die doelen te bereiken. Daarop kan ik nu niet vooruitlopen.
Het bericht 'Goedkope sigaretten nog volop verkrijgbaar' |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Goedkope sigaretten nog volop verkrijgbaar»?1
Klopt het dat tabaksfabrikanten en importeurs de prijs van een pakje sigaretten zelf kunnen bepalen? En dus ook of een pakje sigaretten inderdaad een euro duurder wordt of dat ze het verschil uit hun winstmarge betalen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Waarom blijft het voor tabakswinkeliers mogelijk om sigaretten en shag voor de oude prijs te bestellen? Hoelang blijft dit mogelijk? Waarom worden sigaretten en shag niet meteen op de dag van de accijnsverhoging duurder?
Waarom bestaat er geen maximale termijn voor de verkoop van tabakswaren tegen de oude prijs?
Waarom stelt Nederland geen minimumverkoopprijs voor tabakswaren in?
Zoals reeds aangegeven kunnen tabaksfabrikanten op grond van artikel 15 van de Europese richtlijn tabaksaccijns «vrijelijk» de maximumkleinhandelsprijs bepalen. Op basis van dit artikel is het lidstaten dan ook niet toegestaan om een minimumverkoopprijs in te stellen. Een aantal lidstaten heeft dit in het verleden geprobeerd, maar telkens heeft het Europese Hof van Justitie bevestigd dat het de lidstaten op basis van de richtlijn tabaksaccijns niet is toegestaan een minimumverkoopprijs in te stellen. Het staat lidstaten wel vrij om de accijns te verhogen.
Hoe is het mogelijk dat iemand in Nederland een pakje sigaretten (cigarillo’s) voor zo’n drie euro kan kopen?
In de accijnswetgeving wordt onderscheid gemaakt tussen sigaretten, sigaren en rooktabak. Indien aan de vereisten is voldaan kwalificeert een cigarillo als een sigaar. Voor sigaren en cigarillo’s gelden bijvoorbeeld speciale eisen ten aanzien van het dekblad. Het accijnstarief op sigaren en cigarillo’s is een ad-valorem-accijns van 8% van de kleinhandelsprijs.
Waarom vallen sigaretten en sigaren onder verschillende accijnsregelingen?
Sigaretten en sigaren vallen onder dezelfde accijnswetgeving. Wel wordt er een onderscheid gemaakt tussen de vaststelling van het tarief. Het onderscheid volgt uit de Europese richtlijn tabaksaccijns. Het zijn producten die zich door hun eigenschappen en hun gebruiksdoeleinden onderscheiden van elkaar. Dit onderscheid wordt gevolgd in de nationale accijnswetgeving.
Is het correct dat tabaksfabrikanten een voorraad tabakswaren kunnen aanleggen om deze voor de oude prijs te kunnen verkopen? Hoeveel voorraad tabakswaren tegen de oude prijs hebben tabaksfabrikanten aangelegd? Heeft u hier (voldoende) zicht op?
De tabaksfabrikant of importeur mag vanaf het moment van de tariefswijziging geen sigaretten of rooktabak tegen het oude tarief tot verbruik uitslaan en uitleveren. Daarnaast geldt ook een beperking voor de groothandel, na een tariefsverhoging mag de groothandel slechts twee maanden na de datum van de tariefverhoging nog sigaretten of rooktabak met het oude tarief leveren aan de detailhandel. Op deze manier wordt de voorraadvorming van sigaretten en rooktabak bij tariefsverhogingen beperkt. Voor de tariefsverhoging van 1 april jl. betekent dat dus dat de groothandel per 1 juni 2020 geen sigaretten of rooktabak tegen het oude tarief meer mag leveren aan de detailhandel. Er is geen maximum gesteld aan de grootte van de voorraden, maar wel aan de termijn waarin die nog kunnen worden uitgeleverd na de accijnsverhoging. Naar verwachting heeft deze termijn invloed op de grootte van de voorraden. Een groothandel zal willen voorkomen dat er na deze twee maanden nog restanten zijn die niet meer tegen het oude tarief kunnen worden uitgeleverd.
Is het mogelijk een maximum aan deze voorraden te stellen? Zo nee, zou dit mogelijk moeten worden?
Zie antwoord vraag 8.
Indien het gestelde bij vraag 2 klopt, welke gevolgen heeft dit betreffende uw voornemen om verdere accijnsverhogingen voor een pakje sigaretten door te voeren?
Zoals in het Nationaal Preventieakkoord is aangegeven en in het door u genoemde artikel op TabakNee is aangehaald, streef ik er naar de prijs van een pakje sigaretten verder te verhogen naar 10 euro in 2023. In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat voordat die verhoging kan plaatsvinden er een evaluatie plaats vindt naar mogelijke grenseffecten. Zoals ook uit beantwoording van vraag 2 blijkt bepaalt de overheid niet de uiteindelijke kleinhandelsprijs. De overheid bepaalt alleen hoeveel accijns per pakje moet worden afgedragen. De tabaksfabrikant bepaalt hoeveel van deze accijnsverhoging wordt doorberekend aan de roker. Een kleine rondgang langs de supermarkten en bekende internetverkopers leert dat een pakje sigaretten van een merk uit het hogere segment na de accijnsverhoging van een euro nu 8 euro kost. Sigaretten uit het lagere segment kosten na de accijnsverhoging 7 euro.
Kunt u uw plannen richting het verhogen van de accijnzen op een pakje sigaretten toelichten, hierin meenemend dat het blijkbaar mogelijk is deze accijnsverhogingen niet of slechts gedeeltelijk door te berekenen aan de roker?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn er gegevens beschikbaar over de gevolgen van de coronacrisis op het aantal rokers?
Het Trimbos-instituut onderzocht wat de impact is van de coronacrisis op het rookgedrag en de behoefte om te stoppen2. Hieruit komt naar voren dat 14% van de rokers, vooral om gezondheidsredenen, minder is gaan roken. Ook wordt het alleen thuis zijn of het zien van minder mensen, genoemd als reden om minder te roken. Er is ook een groep die nu zegt juist méér te zijn gaan roken (19%). Dit zijn voornamelijk vrouwen en mensen in de leeftijdsgroep van 18–39 jaar. De reden is verveling, stress of omdat ze vaker alleen zijn. Zij geven aan hierdoor veel minder gemotiveerd te zijn om te stoppen. Tegelijkertijd geeft 1 op de 3 aan te willen stoppen met roken. Er is ook behoefte aan meer informatie. De ondersteuning is aangepast, zodat het past binnen de gestelde corona-richtlijnen. Het Trimbos kan rokers die hulp zoeken adviseren over verschillende manieren om te stoppen in deze tijd via de Stoplijn (tel: 0800 - 1995) of de website www.ikstopnu.nl, ook ondersteunt het Trimbos zorgprofessionals bij de stoppen met roken zorg voor hun cliënten.
Zoals in de voortgangsbrief van het Nationaal Preventieakkoord is vermeld is door de coronauitbraak de stoppen-met-rokencampagne die in het voorjaar zou starten vertraagd. Inmiddels zijn de voorbereidingen weer opgestart en zal de campagne eind oktober starten. Daarnaast is een aantal verschillende leefstijladviezen, waaronder ook een stoppen-met-rokenadvies, opgenomen in de «Alleen Samen» campagne van de rijksoverheid.
Ontvangen signalen over oneigenlijk gebruik van GIRFEC en de zogenoemde Kansencirkel. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat nog steeds ouders bevreesd zijn voor oneigenlijk gebruik van de zogenoemde Kansencirkel, die is voortgekomen uit het Schotse GIRFEC (Getting it Right for Every Child)?
Ik ben ermee bekend dat ouders zorgen hebben geuit over het oneigenlijke gebruik van de Kansencirkel als risicotaxatie-instrument.
Blijft u van mening dat het niet aan de rijksoverheid is om de GIRFEC methode of specifieke elementen daaruit in Nederland te verspreiden? Bedoelt u met «de overheid» ook de lokale overheid?
Ik blijf van mening dat het niet aan de rijksoverheid is om GIRFEC of elementen hieruit in Nederland te verspreiden, zoals ik ook heb laten weten per brief in januari 20201. Opvoeding is primair de verantwoordelijkheid van ouders. Het staat gemeenten wel vrij om al lerend te kijken welke elementen van GIRFEC, zoals de Kansencirkel, kunnen bijdragen aan betere gesprekken tussen kinderen, ouders en professionals en aan sterkere interprofessionele samenwerking. Daarbij is de Kansencirkel nadrukkelijk niet bedoeld als risicotaxatie-instrument om veiligheids- en ontwikkelproblematiek te signaleren.
Deelt u de zorg van de betreffende ouders, maar ook van deskundigen dat de Kansencirkel als risicotaxatie-instrument ingezet kan worden en kan leiden tot daarmee samenhangende dossiervorming?
De inzet van de Kansencirkel als risicotaxatie-instrument is nadrukkelijk niet de bedoeling. De Kansencirkel is bedoeld als leidraad om een gesprek over het welbevinden van een kind te kunnen voeren met ouders, kinderen en professionals.
Hoe houdt u vinger aan de pols dat er geen oneigenlijk gebruik ontstaat van GIRFEC of de daarop gebaseerde Kansencirkel? Op welke wijze kunnen ouders en deskundigen signalen kwijt dat de zogenoemde Kansencirkel mogelijk gebruikt wordt als risicotaxatie-instrument?
Er zijn mij geen signalen bekend van oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel of andere elementen van GIRFEC. Wanneer de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hierover meldingen ontvangt, zal zij hier onderzoek naar doen. Wanneer ouders of professionals signalen ontvangen over oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel, kunnen zij hiervan melding maken bij de IGJ. Bij klachten kunnen ouders en professionals daarnaast terecht bij de jeugdzorginstelling; voor informatie en advies, en voor ondersteuning bij het indienen van de klachten kunnen ouders terecht bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) wijst er verder bij de Nederlandse vertaling van de Kenniscirkel nadrukkelijk op dat deze niet bedoeld is als risicotaxatie-instrument.
Bent u bekend met de invulling van de verschillende pilots in gemeenten waar men al lerend kijkt wat werkt in de Nederlandse situatie waarbij de Schotse benaderingswijze leidend is? Op welke wijze wordt bij deze pilots in de gaten gehouden dat de Kansencirkel niet oneigenlijk wordt ingezet?
Ik ben ermee bekend dat er gemeenten zijn die lerend kijken wat werkt in de Nederlandse situatie om interprofessioneel samen te werken met vragen van ouders en kinderen als vertrekpunt. Het staat gemeenten vrij dit te doen. Ik zie momenteel geen aanleiding om dit als rijksoverheid preventief centraal te monitoren. Indien er meldingen binnen komen over oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel, wordt daar onderzoek naar gedaan (zie beantwoording vraag 4 en 7).
Ondersteunt u op enigerlei wijze het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) dat het als zijn taak ziet het veld erop te wijzen dat de Kansencirkel niet bedoeld is als risicotaxatie-instrument? Levert het NJI naar uw mening op dit punt voldoende inspanning en heeft het naar uw mening de gewenste uitwerking?
Het NJi is een onafhankelijk kennisinstituut dat actuele kennis en (internationale) ontwikkelingen over jeugd, vakmanschap en het jeugdveld verzamelt, duidt en deelt. Ik ondersteun het NJi financieel om deze rol uit te kunnen voeren. Ik ben van mening dat het NJi momenteel voldoende inspanning levert om het veld erop te wijzen dat de Kansencirkel niet bedoeld is als risicotaxatie-instrument.
Zijn er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) signalen bekend over oneigenlijke inzet van de Kansencirkel? Hoe houdt de IGJ toezicht op dit punt?
De IGJ houdt geen preventief toezicht om oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel tegen te gaan. De IGJ heeft los van de in de media uitgesproken zorgen geen aanwijzingen dat er in de praktijk werkelijk sprake is van oneigenlijk gebruik. Er zijn bij de IGJ geen meldingen binnen gekomen van concrete situaties waarin de Kansencirkel oneigenlijk is ingezet. Wanneer de IGJ zulke meldingen krijgt, doet zij daar onderzoek naar.
Wat kunt u verder nog doen om de angst bij ouders weg te nemen dat zij buitenspel worden gezet bij het opvoeden van hun kinderen? Ziet u wellicht aanleiding om met de vrees voor GIRFEC en de Kansencirkel in het achterhoofd er nog eens voor te pleiten jongeren en ouders te horen en te betrekken bij de zoektocht naar en implementatie van nieuwe methoden in de jeugdhulp?
Wanneer ouders signalen ontvangen of klachten hebben over oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel, kunnen zij hier een melding van maken (zie beantwoording vraag 4). Meer algemeen geldt dat het betrekken van jongeren en ouders een belangrijk uitgangspunt is in de jeugdhulp. De gehele jeugdsector heeft het belang hiervan ook uitgesproken in het actieprogramma Zorg voor de Jeugd.
De gevaarlijke situaties als gevolg van ‘boerenprotesten’ |
|
Joost Sneller (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verschillende berichten over de recente boerenprotesten, waaronder «Landbouwprotest – Boeren met trekkers blokkeren urenlang A1»1 en «Jongen (17) opgepakt voor poging tot doodslag om inrijden op marechaussees»?2
Ja.
Hoeveel tractoren hebben sinds donderdag 1 juli jl. blokkades veroorzaakt bij snelwegen, vliegvelden en bedrijven?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar.
Hoeveel bestuurders hebben een boete gekregen? Zijn er aanhoudingen verricht? Zo ja, hoeveel en voor welk vergrijp?
Met betrekking tot de bovengenoemde stremming op de A1 is één boete opgelegd voor bellen achter het stuur. Er zijn geen aanhoudingen verricht. Uit de systemen valt niet te herleiden hoeveel aanhoudingen in totaliteit hebben plaatsgevonden en hoeveel boetes zijn opgelegd bij blokkades bij boerenprotesten sinds 1 juli 2020.
Benadrukt wordt echter dat de politie wel degelijk optreedt tegen demonstrerende boeren die zich schuldig maken aan strafbare gedragingen, waaronder het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994.
Waarom worden tractoren niet direct van de snelweg afgeleid, eventueel op straffe van aanhouding?
De wijze waarop wordt opgetreden is afhankelijk van de concrete situatie en de afspraken die daarover voorafgaand in de lokale driehoek op basis van het grondwettelijke demonstratierecht en de geldende wettelijke kaders zijn gemaakt. Zie ook de beantwoording van de volgende vragen.
Wat vindt u ervan dat boeren snelwegen, vliegvelden en distributiecentra blokkeren met hun trekkers?
Het grondrecht op demonstreren is in Nederland een groot goed. Het is van wezenlijk belang dat de overheid dit recht beschermt en respecteert. Of blokkadeacties onder de bescherming van het demonstratierecht vallen, hangt af van de specifieke situatie en is primair ter beoordeling aan het lokale gezag. Acties waarbij de gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond raakt en waarbij andere elementen (gaan) overheersen, bijvoorbeeld acties die het karakter hebben van dwangmaatregelen tegen de overheid of tegen derden zijn geen (beschermde) demonstraties in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom). Dat kan aan de orde zijn bij blokkades van wegen. Voor zover wel sprake is van een demonstratie in de zin van de Wom geldt dat dit geen ongelimiteerd recht is. Op grond van de Wom kan het demonstratierecht door het bevoegde – lokale – gezag worden beperkt ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden of in het belang van het verkeer of ter bescherming van de gezondheid. De aard en schaal van demonstraties kan wel (enige) overlast veroorzaken, bijvoorbeeld voor het verkeer of van economische activiteiten. Maar het demonstratierecht is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten, zoals overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het is aan het bevoegde gezag om binnen deze kaders en de (vooraf) vastgestelde tolerantiegrenzen te bepalen hoeveel ruimte er aan demonstranten wordt gelaten. Dit vergt maatwerk en een inschatting door het gezag en de politie op basis van hun kennis van de lokale situatie.
Klopt het dat de politie niet heeft ingegrepen toen demonstranten op vrijdag 3 juli jl.urenlang de A1 blokkeerden? Welke afweging is hieraan door de politie en door Rijkswaterstaat voorafgegaan?
De politie heeft, in overleg met het bevoegd gezag, bij deze onaangekondigde actie prioriteit gelegd bij het beëindigen van de stremming en het waarborgen van de verkeersveiligheid. In deze situatie is gehandeld in lijn met de toen geldende, en met het bevoegd gezag afgestemde, beleidsuitgangspunten.
Welke risico’s voor de verkeersveiligheid zijn er door deze situatie ontstaan?
Door de blokkade en de beperkte doorstroming van het verkeer is filevorming en beperkte doorstroming ontstaan. Door het beëindigen van die stremming zijn verdere risico’s op verkeersveiligheid voorkomen.
Bent u bereid de handelingskaders te delen op basis waarvan in deze situatie een risico inschatting is gemaakt? Kunt u daarbij ook delen welke tolerantiegrenzen hier van toepassing waren?
Zoals eerder vermeld kan bij vooraf aangemelde demonstraties op grond van de WOM het demonstratierecht door het bevoegde – (boven)lokale – gezag worden beperkt ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden of in het belang van het verkeer of ter bescherming van de gezondheid. Bij (onaangekondigde) demonstraties kan het bevoegde – (boven)lokale – gezag aanwijzingen geven of de demonstratie (terstond) beëindigen wanneer de vermelde belangen dat vereisen. De toepassing van tolerantiegrenzen kan gelet op de specifieke lokale en regionale omstandigheden per situatie verschillen.
Hoe had voorkomen kunnen worden dat de trekkers de snelweg opgingen en de ingang van Eindhoven Airport en andere locaties konden bereiken? Waarom is dat niet gebeurd? Bieden de afgekondigde maatregelen in Groningen, Friesland en Drenthe nu voldoende grond om direct handhavend op te treden?
Informatie over een aanstaande protestactie, waarbij trekkers de ingang van Eindhoven Airport wilden bereiken, was van tevoren niet bekend bij de politie en (eventuele) maatregelen tegen deze actie konden derhalve niet tijdig worden genomen.
De actievoerders hebben, zowel voorafgaand aan de actie, als na hun vertrek, geen gebruik gemaakt van snelwegen.
Het verbod op demonstraties met landbouwvoertuigen, dat op 7 juli 2020 voor de duur van een week door de voorzitters van de veiligheidsregio’s van Groningen, Friesland en Drenthe is ingesteld, is niet verlengd. Ook wanneer een dergelijk verbod van toepassing is, wordt gehandeld naar bevind van zaken in lijn met door bevoegd gezag vastgestelde beleidsuitgangspunten.
In hoeverre deelt u de mening van deskundigen die stellen dat de boerenprotesten een gevaar vormen voor het recht op demonstreren?3
Het vertrekpunt bij demonstraties is en blijft dat de overheid dit recht zoveel mogelijk dient te respecteren en beschermen. Als demonstranten zich (bij herhaling) niet houden aan de regels, kan dit bij latere demonstraties wel een rol spelen bij de ruimte die door het lokale gezag aan deze demonstranten wordt gelaten. In zoverre kunnen grensoverschrijdende acties tijdens de boerenprotesten wel van invloed zijn op hun (toekomstige) mogelijkheden tot uitoefening van het demonstratierecht.
In hoeverre bedreigt de manier van actie voeren, waarbij tractoren als dwangmiddel worden ingezet, het geweldsmonopolie van de staat?
Het geweldsmonopolie van de overheid is niet in het geding. Het aanwenden van geweld is alleen toegestaan door daartoe aangewezen ambtenaren. Van belang is dat boeren het recht hebben om te demonstreren. Voor zover daarbij de grenzen van het toelaatbare worden overschreden, wordt daarop in beginsel gehandhaafd, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat bij sommige inwoners leeft dat bij demonstraties met twee maten wordt gemeten? Waarom was het bij de klimaatprotesten in Amsterdam bijvoorbeeld wel mogelijk demonstranten aan te houden of te verplaatsen en bij de boerenprotesten niet?4
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat sprake is van rechtsongelijkheid bij de wijze waarop is opgetreden bij de acties van boeren- en klimaatdemonstranten, omdat de verschillende situaties zich niet laten vergelijken. Het (boven)lokaal gezag maakt afwegingen op basis van de lokale situatie. Verwezen wordt naar de brief van 5 november 2019 aan de Kamer over het handhaven van de rechtsorde tijdens acties door boeren- en klimaatdemonstranten.5
Het bericht dat er vreselijke dingen zijn gebeurd met het testen van vaccins in Afrika |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vreselijke dingen gebeurd met testen van vaccins in Afrika»?1
Ja.
Klopt het dat verscheidene farmaceutische bedrijven een coronavaccin testen in ontwikkelingslanden?
Er worden in veel verschillende landen klinische studies gedaan naar een COVID-19 vaccin. Ik heb geen inzicht in welke landen er klinisch onderzoek wordt gedaan naar een vaccin tegen COVID-19.
Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op de manier waarop deze testen worden uitgevoerd, zodat de rechten van personen die deelnemen aan dergelijke testen, en internationale normen ten aanzien van het testen van geneesmiddelen worden gerespecteerd?
Klinische onderzoeken ten behoeve van de registratie van geneesmiddelen in de EU, waar ook ter wereld uitgevoerd, moeten voldoen aan alle regelgeving op het gebied van Good Clinical Practice (GCP)2 zoals die ook geldt in de EU. Wat dat betreft maakt het niet uit of een onderzoek in binnen of buiten Europa wordt uitgevoerd.
Bij de toelating tot de EU-markt coördineert het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) de verificatie van de naleving van GCP. Het doet dit door middel van retrospectieve, steekproefsgewijze en zogenoemde «getriggerde» inspecties3, aangevraagd door het Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) in verband met de beoordeling van aanvragen van de marktvergunning. Het programma van de controle op GCP maakt optimaal gebruik van de (beperkt) beschikbare inspectiecapaciteit bij de lidstaten. Daarbij wordt bij de te inspecteren locaties rekening gehouden met verschillende risicofactoren, zoals het aantal in het onderzoek opgenomen proefpersonen, de aanwezigheid van kwetsbare bevolkingsgroepen en of er sprake is van een onderzoeklocatie buiten de EU/EEA, waarover weinig of geen informatie is over de naleving van GCP.
Zijn er op dit moment misstanden bekend die zijn voorgevallen bij testen van coronavaccins die worden uitgevoerd in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke wijze worden deze misstanden aangepakt?
Nee.
Worden geneesmiddelen die niet tot stand zijn gekomen volgens internationale en Europese normen altijd geweigerd door het Europese geneesmiddelenbureau EMA? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bestaan er internationale afspraken over hoe slachtoffers van misstanden bij het testen van geneesmiddelen tegemoet gekomen worden?
Zowel de World Medical Association Declaration of Helsinki als de GCP kennen de verplichting tot schadeloosstelling bij schade door klinisch onderzoek. Daarmee in lijn kent de EU-richtlijn inzake klinisch onderzoek een verplichte verzekering/schadeloosstelling. Het formulier voor geïnformeerde toestemming (Informed Consent Form, ICF) dat door de deelnemer wordt ondertekend, moet verwijzingen bevatten naar vergoedingen en de dekking die de deelnemers wordt geboden in geval van schade of letsel. Het toestemmingsformulier dient ook specifiek te vermelden hoe contact opgenomen kan worden met de verzekeraar, zodat patiënten hun claims niet noodzakelijkerwijs hoeven in te dienen via het onderzoekspersoneel of de uitvoerende onderzoeksorganisatie.
Klopt het dat farmaceutische bedrijven soms de voorkeur hebben om testen uit te voeren in ontwikkelingslanden, omdat dit financieel aantrekkelijker is en er voldaan moet worden aan minder voorschriften ten aanzien van de rechten van proefpersonen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Het uitvoeren van klinisch onderzoek wordt steeds internationaler. De redenen hiervoor zijn divers; niet alleen de kosten maar ook bijvoorbeeld de beschikbaarheid van patiënten met een bepaalde ziekte, de bereidheid van patiënten en artsen om deel te nemen aan klinisch onderzoek en de efficiëntie van het toetsingssysteem (Medisch Ethische Commissies) in een bepaald land kunnen de voorkeur bepalen. Waar echter ter wereld ook uitgevoerd, klinische onderzoeken ten behoeve van de registratie van geneesmiddelen in de EU, moeten voldoen aan dezelfde regelgeving op het gebied van GCP zoals die ook geldt in de EU.
Het bericht dat voormalig staatssecretaris Snel de ouders in juni 2019 al wilde compenseren |
|
Mahir Alkaya , Peter Kwint |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u verklaren waarom op de tijdlijn die naar de Auditdienst Rijk (ADR) is gegaan, alsmede naar de Kamer, geen melding is gemaakt van de poging van voormalig Staatssecretaris Snel om begin juni 2019 al een compensatieregeling aan te bieden aan de gedupeerden in de CAF 11-zaak?1
De tijdlijn is door de Belastingdienst opgesteld ten behoeve van het onderzoek van de ADR, onderzoeksvraag 9a. De onderzoeksvraag had tot doel in kaart te brengen wanneer de ambtelijke leiding en politieke top van Financiën op de hoogte waren van het onrechtmatig handelen door de Belastingdienst en andere problemen.
Welke analyse maakte de nieuwe programmamanager Toeslagen die diep in de ouderdossiers was gedoken? Hoe kunt u verklaren dat ánderen niet tot de slotsom kwamen dat er iets grandioos was misgegaan?
Ik wil geen uitspraken doen over de persoonlijke beleidsopvattingen van individuele ambtenaren. In die periode zijn meerdere signalen naar boven gekomen dat de aard en omvang van de problematiek ernstiger waren dan voorheen gedacht. De wens om te voldoen aan de maatschappelijke roep tot fraudebestrijding in combinatie met strikte regelgeving heeft daarin in het verleden mogelijk geleid tot tunnelvisie. Een andere reden dat dit niet eerder is opgemerkt valt mogelijk te vinden in de «cultuur en leiderschap» binnen de Belastingdienst waar ik over schreef in mijn reactie op het eindrapport van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, het rapport van de ADR en het Zwartboek2. Over het cultuurtraject heb ik uw Kamer in de Voortgangsrapportages van 28 april en 2 juli j.l. geïnformeerd.
Hoe is het mogelijk dat er begin juni wordt geconcludeerd dat het «systemisch» is misgegaan en dat het geen uitwassen waren, maar dat in het uiteindelijke advies van de commissie-Donner II toch weer gesproken wordt over de hardheid van het stelsel?
Vanaf juni 2019 zijn de inzichten in wat was misgegaan verder ontwikkeld, doordat ook over de andere CAF-zaken informatie gestructureerd is verzameld en ter beschikking is gesteld aan de AUT en de ADR. In de afgelopen periode heeft een grote groep ouders zich als gedupeerde bij Toeslagen gemeld. Veel van deze ouders zijn geconfronteerd met hoge terugvorderingen, waardoor zij in soms zeer schrijnende situaties beland zijn. De oorzaak van een groot deel van deze terugvorderingen ligt echter – anders dan bij de CAF-11 zaak en vergelijke zaken – veelal niet in vooringenomen fraudebestrijding maar in de voorschotsystematiek en het «alles-of-niets» karakter van het toeslagenstelsel. In haar eindadvies heeft AUT geconcludeerd dat er naast institutionele vooringenomenheid dus ook sprake was van hardheid van het stelsel en heeft de problematiek rond hardheid uiteengezet.
Waarom zijn de interne pogingen om de ministerraad te overtuigen na begin juni gestrand? Welke pogingen zijn er verder nog ondernomen, of is er gewacht op het advies van de commissie-Donner I?
Begin juni 2019, bij de voorbereiding op gesprekken met gedupeerde ouders, begon de omvang van de affaire bij mijn ambtsvoorganger duidelijk te worden. Zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen werd vanaf dat moment door het kabinet onderschreven. Hiervan heeft hij het kabinet op de hoogte gebracht, waarna hij in zijn brief van 11 juni 20193 uw Kamer heeft laten weten vastberaden te zijn de situatie zo snel mogelijk recht te zetten en dat hij de AUT heeft gevraagd hem daarbij te helpen.
Hoe vaak is er contact geweest met de commissie-Donner ten tijde van het onderzoek?
Aan de hand van de vragen van de AUT is via ruim 100 mails schriftelijke informatie verstrekt aan de commissie. Rondom dit proces is regelmatig ambtelijk contact geweest. Daarnaast hebben mijn ambtsvoorganger en ik enkele keren gesproken met (leden van) de adviescommissie.
Is er met de commissie-Donner gesproken over de hoogte van de schadevergoeding (à 500 euro per half jaar)? Zo ja, over welke bedragen is er gesproken? Zo neen, hoe kunt u het verschil tussen de 5.000 euro waarover in juni was gesproken en de 500 euro per half jaar verklaren?
De AUT is inderdaad geïnformeerd over de regeling van € 500 per halfjaar. De schadevergoeding van € 500 per halfjaar is in de rechtspraak het standaardbedrag bij vertraagde besluitvorming of rechtspraak. Dit is voor de CAF-11 ouders in november 2018 toegezegd4 De AUT heeft dit bedrag overgenomen als één van de elementen van de compensatieregeling (dus niet de totale compensatie). De huidige regeling is ruimer en biedt ouders daarnaast de mogelijkheid om een beroep te doen op de Commissie aanvullende compensatie werkelijke schade wanneer zij in de veronderstelling zijn dat de compensatie niet voldoende is voor hun situatie. Het bedrag van € 5.000 is rond juni 2019 genoemd als overkoepelende tegemoetkoming als erkenning van aangedaan leed, ongeacht de omvang van de werkelijke schade bij de ouder. De wens tot maatwerk en het feit dat al snel bleek dat de daadwerkelijke gemiddelde compensatie hoger zou liggen, hebben ertoe geleid dat dit voorstel geen voortgang heeft gevonden.
Is er overleg geweest tussen de commissie-Donner en de landsadvocaat over de lijst van gemaakte fouten die het artikel in NRC schetst?
Nee, er is geen contact geweest tussen de AUT en de Landsadvocaat over deze lijst. Wel zijn deze omstandigheden onderwerp van gesprek geweest tussen het ministerie en de AUT, alsmede genoemd in diverse brieven aan uw Kamer.
Kunt u de interne notities die zijn opgesteld ten behoeve van de ministerraad en de adviezen van de landsadvocaat over een compensatieregeling en de lijst gemaakte fouten zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Ik ben altijd bereid specifieke inlichtingen te verschaffen, wanneer uw Kamer daar om verzoekt en ook uit eigen beweging. Het is echter staand kabinetsbreed beleid om persoonlijke beleidsopvattingen opgenomen in (juridische) documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van politiek debat. Onder intern beraad moeten ook de adviezen van door de staat geraadpleegde advocaten worden verstaan. De recent aangestelde Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, zal in haar onderzoek beschikbaarheid krijgen over de benodigde stukken voor het uitvoeren van hun onderzoek.
Erkent u dat de Kamer wederom geïnformeerd wordt door onderzoeksjournalisten over cruciale informatie en inzichten die de Kamer zijn onthouden, waarmee de controlerende taak van de Kamer ernstig in het gedrang komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in dit beeld. Uw Kamer is zeer intensief betrokken bij de vormgeving van de compensatie voor getroffen ouders en wordt zo niet alleen in staat gesteld de controlerende taak uit te voeren, maar is zelfs intensief betrokken bij de vormgeving van het te voeren beleid.
Het kansspelkarakter van lootboxes in videogames |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over lootboxes en gokelementen in videogames?1 2 3 4
Ja.
Waarom geeft u in uw brief aan de Kamer van 29 juni 2020 wel aan dat een Nederlands verbod in een bij uitstek internationaal veld er niet voor zal zorgen dat jongeren in Nederland geen toegang meer hebben tot bepaalde games, maar pleit u niet om dit probleem dan internationaal aan de orde te stellen en aan te pakken, en bijvoorbeeld met België en het Verenigd Koninkrijk samen op te trekken?5 6 7
Loot boxes zijn zoals ik aangaf in de brief aan de Kamer van 29 juni 2020 een internationaal fenomeen. Een internationale juridische oplossing voor de problematiek rondom loot boxes ligt echter niet voor de hand, omdat de relevante wet- en regelgeving in elk land anders is. Wel wordt er vanuit mijn ministerie gekeken naar de ontwikkelingen in andere landen en is er contact met de Britse overheid over hun aanpak.
Ook heb ik het WODC gevraagd om onderzoek te doen naar games, waarbij het doel is om risico’s van games te identificeren die kunnen leiden tot bijvoorbeeld gameverslaving, kansspelverslaving of financiële problemen. Op mijn verzoek kijkt het WODC in dat onderzoek ook naar de best practices met betrekking tot de aanpak in andere landen. Ik verwacht uw Kamer in begin 2021, samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren.
Daarnaast is de Kansspelautoriteit lid van het Gaming Regulators European Forum (GREF). Dit is een internationaal forum voor kansspeltoezichthouders. Deze samenwerking stelt de kansspeltoezichthouders in staat informatie uit te wisselen over de ervaringen met en aanpak van loot boxes en andere kanselementen in games.
Kan voor de websites uiteengezet worden hoeveel unieke bezoekers de website per maand hebben en kan tevens uiteengezet worden hoeveel mensen de Gamen Infolijn per jaar weten te vinden en hoeveel scholieren bereikt worden met het programma Helder op School, gelet op het feit dat u in de hierboven aangehaalde brief schrijft dat de overheid tevens inzet op preventie en voorlichting via de websites gameninfo.nl en gokkeninfo.nl, de Gamen Infolijn en het programma Helder op School?
Het Trimbos-instituut geeft aan dat de website gameninfo.nl in 2019 door 49.436 unieke bezoekers is bezocht. Dit is een stijging van 6% ten opzichte van het jaar daarvoor. De website gokkeninfo.nl is in 2019 door 33.590 unieke bezoekers bezocht. Dit is een stijging van 7% ten opzichte van 2018. In 2019 zijn via de gamen infolijn 122 vragen beantwoord, waarvan 46% via e-mail en 54% per telefoon.
Het bereik van het programma Helder op School wordt op schoolniveau gemonitord. Sinds twee jaar gebeurt dit door de registratie van regiocontactpersonen. In het schooljaar 2018–2019 zijn bijna 2.000 scholen geregistreerd. In de praktijk worden meer scholen bereikt met het programma Helder op School dan door de regiocontactpersoon geregistreerd zijn.
Vindt u dat het Europese PEGI systeem voldoende onafhankelijk is van de game-industrie? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen?
Het Europese PEGI systeem is een systeem van zelfregulering van de game-industrie en dus niet geheel onafhankelijk. Wel hebben in dit systeem experts, academici en specialisten op voor PEGI relevante terreinen, een belangrijke rol, zowel bij de classificaties als in de afhandeling van klachten.
In de voorlichting over de risico’s van games heeft de game-industrie een belangrijke rol. De classificaties van PEGI zijn een invulling van deze rol.
Hoe verklaart u dat PEGI in antwoord op een vraag waarom het spel FIFA 20 een PEGI 3 rating (geschikt voor kinderen ouder dan 3 jaar) heeft gekregen terwijl het gokelementen bevat, beschrijft dat voor een spel om als «kansspel» bestempeld te worden er alleen gekeken wordt of er (simulaties van) kansspelen in de videogame voorkomen die ook in een casino of gokhal gespeeld kunnen worden?8 Biedt deze zeer nauwe uitleg van wat een gokelement in een videogame kan zijn volgens u voldoende bescherming voor kwetsbare jongeren (vanaf 3 jaar oud) om niet verslaafd te raken aan gokken? Zo ja, waarom?
Zoals in antwoord op Kamervragen van september 2019 is aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 701) ben ik mij ervan bewust dat de FIFA-spellen een leeftijdsclassificatie van PEGI 3+ hebben. Deze classificatie hangt samen met het feit dat de loot boxes in FIFA niet worden gerekend tot de definitie van gokken die PEGI hanteert: het aanmoedigen of aanleren van gokken in de vorm van casinospelen.
De zorgen die ik heb omtrent kanselementen in games reiken verder dan enkel het aanmoedigen of aanleren van gokken in de vorm van casinospelen. Vandaar dat ik samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een beroep heb gedaan op PEGI om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het bestaande aanbod van pictogrammen uit te breiden met pictogrammen voor verslavende elementen in games. Een eerste stap heeft PEGI gezet door spelers door middel van een zin bij het pictogram voor in-game aankopen erop te attenderen dat de in-game aankopen in de betreffende game een vorm van loot boxes zijn. We hebben bij PEGI aangedrongen op een vervolgstap waarbij in-game aankopen in de vorm van loot boxes worden gekoppeld aan een leeftijdsclassificatie.
Naast zelfregulering houdt de Ksa ook toezicht op bepaalde loot boxes. Soms zijn loot boxes kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok). Op grond van de Wok mogen geen kansspelen worden aangeboden waarbij een prijs kan worden gewonnen, zonder hiervoor een vergunning te hebben verkregen van de Ksa. Het is aan de Ksa om individuele gevallen te beoordelen.
Met het oog op het beschermen van kwetsbare jongeren en om de kennis van mogelijke risico-elementen in games te vergroten heb ik, zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, ook het WODC gevraagd onderzoek te doen. Mochten de ontwikkelingen in de game-industrie of het WODC onderzoek daar aanleiding toe geven, dan zal ik mij samen met de Staatssecretaris van VWS beraden op vervolgstappen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.