Het bericht dat 80% van de witwasmeldingen bij Nederlandse toezichthouder FIU in een la verdwijnen |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht dat door de toezichthouder Financial Intelligence Unit (FIU) op 80% van de meldingen van verdachte betalingen niet geacteerd wordt?1
De Financial Intelligence Unit-Nederland (hierna: FIU-Nederland) is in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) aangewezen als autoriteit, niet zijnde een toezichthouder, waar ongebruikelijke transacties dienen te worden gemeld door meldingsplichtige instellingen. De FIU-Nederland analyseert deze meldingen en brengt naar aanleiding van deze meldingen transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende delicten alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In 2019 werden door de FIU-Nederland 39.544 transacties verdacht verklaard. De FIU-Nederland vervult daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en opsporen van misdrijven. De FIU-Nederland hanteert voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties een risico-georiënteerde werkwijze, zoals die ook door de Financial Action Task Force (FATF) wordt voorgeschreven, die jaarlijks veel waardevolle informatie oplevert.
FIU-Nederland heeft desgevraagd aangegeven zich niet te her- en erkennen in de conclusie van de journalisten dat op 80% van de meldingen van ongebruikelijke transacties afkomstig van banken niet zou worden geacteerd door de FIU-Nederland. Álle meldingen van ongebruikelijke transacties worden namelijk middels een semi-automatische match met de databestanden van de opsporingsdiensten en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) gescreend. Daarnaast worden meldingen van ongebruikelijke transacties aan de hand van prioritaire thema’s geselecteerd voor analyse. Deze selectie is gebaseerd op de grootste risico’s met een resterende potentiële impact, zoals die zijn geïdentificeerd in de nationale risicobeoordelingen (NRA’s) over witwassen en over terrorismefinanciering, en op de prioriteiten van het OM en de opsporingsdiensten op voornoemde onderwerpen en waar nodig breder. Daarnaast vinden er analyses plaats van de ontvangen meldingen op basis van specifieke indicatoren en typologieën van witwassen en terrorismefinanciering en worden alle meldingen van ongebruikelijke transacties geanalyseerd op mogelijke nieuwe ontwikkelingen en trends op voornoemde onderwerpen. Op basis van de gedane meldingen wordt ook informatie omtrent het meldgedrag verstrekt aan de Wwft-toezichthouders, om hen te ondersteunen in het houden van risicogebaseerd toezicht op onder meer de naleving van de meldingsplicht. Verder ontvangt de FIU-Nederland informatieverzoeken van de opsporingsdiensten via de Landelijk Officier van Justitie Witwassen (LOvJ). Deze LOvJ-verzoeken kunnen worden ingediend ten behoeve van opsporingsonderzoeken. Tot slot ontvangt en verzendt de FIU-Nederland verzoeken van respectievelijk naar buitenlandse FIU’s.
Hoe groot is de achterstand in het behandelen van de 2,5 miljoen meldingen elk jaar?
Gelet op het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een achterstand in het behandelen van de meldingen van ongebruikelijke transacties. Daarbij merk ik op dat in Nederland nadrukkelijk is gekozen voor de systematiek van het melden vanongebruikelijke transacties (en niet van verdachte transacties), waarbij de taak bij de FIU-Nederland is belegd om dergelijke transacties te analyseren. Dit betekent dat een deel van de gemelde ongebruikelijke transacties in de buffer tussen enerzijds de meldingsplichtige instellingen en anderzijds de opsporingsdiensten in het databestand van FIU-Nederland aanwezig is, omdat er (vooralsnog) geen aanleiding is voor de FIU-Nederland om deze verdacht te verklaren. De meldingen van ongebruikelijk transacties zijn vijf jaar beschikbaar voor de FIU-Nederland voor analyse. Deze meldingen kunnen op een later moment, als de FIU-Nederland daartoe aanleiding heeft, alsnog verdacht worden verklaard.
Op basis waarvan is besloten om deze grote hoeveelheid meldingen af te doen met een geautomatiseerde controle? Welk bewijs is er voor de effectiviteit van deze aanpak? Welke bezwaren zijn er gemaakt bij het invoeren van deze methode?
De Nederlandse situatie waarin ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld door meldingsplichtige instellingen leidt tot een relatief hoog aantal meldingen die zich, onder andere, lenen voor het semi-geautomatiseerd matchen met opsporingsdata en data van het CJIB. Hierdoor kan een substantieel percentage van de meldingen van ongebruikelijke transacties op een efficiënte wijze worden geanalyseerd en verdacht worden verklaard. Tegelijkertijd kunnen zo de analisten van de FIU-Nederland optimaal worden ingezet voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties op andere wijze, zoals is beschreven in antwoord op vraag 1.
Waarom worden IT-oplossingen aangedragen als panacee? Welk bewijs is er dat verdere digitalisering en automatisering zullen leiden tot een effectieve aanpak terwijl dit probleem al langer bekend is en er al langer wordt ingezet op IT?2 3
De afgelopen jaren is er sprake van een trend van een oplopend aantal ongebruikelijke transacties van meldingsplichtige instellingen. Vanuit deze trend zijn reeds voorbereidingen getroffen om in te zetten op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van de FIU-Nederland door middel van zowel extra capaciteit als investeringen in technologie. IT-oplossingen zijn van groot belang om de meldingen op een effectieve manier te kunnen blijven analyseren. Hierdoor wordt FIU-Nederland steeds meer en beter in staat gesteld te werken aan arbeidsintensieve dossiers waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Hoe komt het dat de Nederlandse FIU zo onderbemand is in verhouding met onze buurlanden, in verhouding met de hoeveelheid meldingen en in verhouding met de omvang van de Nederlandse financiële sector?
Met de FIU-Nederland ben ik van mening dat in de Nederlandse situatie niet gesproken kan worden over een onderbemande FIU-Nederland. In dat licht verwijs ik ook naar het antwoord op vraag 3 en hetgeen daar is opgemerkt over de Nederlandse situatie waarin ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld door meldingsplichtige instellingen en de verschillende wijzen van analyse zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven. De beoordeling in hoeverre er sprake is van toereikende capaciteit hangt nauw samen met de technologie waarover de FIU-Nederland dient te beschikken om haar taak goed uit te voeren. Om die reden wordt naast de reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen geïnvesteerd in het verbeteren van technologie, zodat de personele capaciteit optimaal kan worden ingezet.
Voortdurend wordt bezien of de beschikbare capaciteit bij de FIU-Nederland toereikend is voor het uitoefenen van haar taken of dat er aanleiding is om deze te verhogen. In 2017 is de capaciteit van de FIU-Nederland uitgebreid met 6 fte. Tevens heeft het kabinet reeds extra, structurele middelen beschikbaar gesteld voor de aanpak van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning, oplopend naar structureel 29 miljoen euro vanaf 2021. Een deel van het geld is naar de FIU-Nederland gegaan, voor een additionele 13 fte. Ook zijn er al extra gelden toegekend vanuit de aanpak van ondermijning en van cybercrime. Het totaal aantal extra fte’s voor de FIU-Nederland op basis hiervan is circa 19.4 Het wervingsproces bij FIU-Nederland is thans gaande, waardoor de daadwerkelijke capaciteitsuitbreiding in 2020 en verder zijn beslag zal krijgen.
Overigens merk ik op dat niet alleen het aantal gemelde transacties van meldingsplichtige instellingen en de omvang van de financiële sector bepaalt hoeveel fte een FIU nodig heeft om haar taak naar behoren uit te voeren. Met name de inrichting van de meldketen en de taken van een FIU hierbij zijn van belang. In de Nederlandse situatie is de FIU gericht op het analyseren van de meldingen van ongebruikelijke transacties en daaraan gekoppelde werkzaamheden op het terrein van ontwikkeling, kennisdeling en publieke en private (inter)nationale samenwerking om zo het rendement van de meldplicht vooral in kwalitatieve zin te verbeteren.
Hoeveel mensen en budget zijn er nodig om deze toezichthouder wel effectief te laten functioneren? Wat is het resultaat en/of de voortgang van de eerdere investeringen in en verbeteringen van FIU?4
De reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen en investeringen in technologie dragen gezamenlijk bij aan het doel de FIU-Nederland nu en in de toekomst effectief te laten blijven functioneren.
Het bericht ‘Greenpeace gooit opnieuw keien op zeebodem: ’Levensgevaarlijke actie’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gooien van grote keien in de zee levensgevaarlijk is en dat daardoor vissersboten zomaar kunnen omkieperen en vissers kunnen verdrinken? Kwalificeert u deze acties van Greenpeace als poging tot moord dan wel als poging tot doodslag?
Een oordeel over de strafbaarheid van dit handelen is aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de stenen in het Britse deel van de Doggersbank zijn achtergelaten en dat er wordt gekeken of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen.
Bent u bereid de daders te vervolgen voor poging tot moord dan wel poging tot doodslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom staat u Greenpeace, een organisatie die keer op keer mensenlevens in gevaar brengt, toe om onder Nederlandse vlag te varen? Bent u bereid hier per direct een einde aan te maken?
Onder het Nederlandse recht is het niet mogelijk om de vlag van een schip te ontnemen. De inschrijving in het vlagregister en daarmee het recht om de vlag te voeren, is in Nederland gekoppeld aan de teboekstelling, op grond van het Wetboek van Koophandel. Er is geen mogelijkheid om de inschrijving door te halen.
De Zeebrievenwet bevat enkele limitatief opgesomde gronden om een zeebrief (het nationaliteitsbewijs van een zeeschip) in te trekken, waaronder indien het schip opzettelijk zodanig wordt gebruikt dat het gevaar ontstaat dat Nederland in een oorlog wordt betrokken, of indien het schip wordt gebruikt voor kaapvaart, zeeroof of slavenhandel. Deze gronden bieden geen mogelijkheid in deze situatie om de zeebrief in te trekken.
Bent u bereid Greenpeace te verbieden? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee en ik ben daartoe ook niet bevoegd. Op basis van Artikel 2:20 uit het Burgerlijk Wetboek kan enkel de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden.
De staatssteun aan KLM |
|
Cem Laçin (SP), Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie Alkaya/Nijboer, welke u verzoekt waar mogelijk in de komende tijd uw invloed als aandeelhouder in de holding Air France-KLM uit te breiden?1
Ja.
Hoe hebt u tot op heden uitvoering gegeven aan deze motie? Hoe gaat u uitvoering geven aan deze motie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afspraken die de Nederlandse staat heeft gemaakt met de ondernemingen (Holding en KLM) hebben de invloed van de Nederlandse staat vergroot. Omdat de Nederlandse staat heeft besloten om een directe lening en een garantie voor een kredietfaciliteit te verschaffen en haar zeggenschap in KLM en Air France-KLM in deze fase niet te vergroten, is de directe zeggenschap op de aandeelhoudersvergadering en in het bestuur niet vergroot.
Daarnaast hebben we nu ook de opzegtermijn van de staatsgaranties weten te verlengen van 9 maanden naar 5 jaar, waardoor we de Nederlandse publieke belangen nog beter kunnen borgen.
In de staatsgaranties is onder andere opgenomen dat KLM in Nederland blijft gevestigd en vanuit Nederland opereert, met behoud van Nederlandse vergunningen en verkeersrechten. Ook is vastgelegd dat Air France-KLM met een multi-hub systeem opereert met zowel Parijs Charles de Gaulle als Schiphol als hubs en hoekstenen.
Zowel de Franse staat als de Nederlandse staat hebben eisen aan het bedrijf gesteld qua herstructurering om de concurrentiepositie te versterken. Er is besloten tot een kostenreductie van 15% omdat het kabinet gelooft dat dit nodig is om KLM concurrerender te maken.
De state agent krijgt verschillende bevoegdheden. Allereerst krijgt de state agent informatierechten, zoals het verkrijgen van relevante informatie die ook met de raad van commissarissen zal worden gedeeld, naast de periodieke kwartaalrapportages die de state agent zal ontvangen. Daarnaast heeft de state agent ook het recht onderwerpen te agenderen bij (commissies van) de raad van commissarissen van KLM. Ook heeft de state agent het recht om aanwezig te zijn bij de vergaderingen van de raad van commissarissen en over bepaalde onderwerpen te overleggen met de raad van bestuur van KLM. Tot slot is er in een escalatiemechanisme voorzien, mocht de state agent signaleren dat een bepaalde voorwaarde niet (volledig) wordt nagekomen.
Klopt het dat de aandelen van Air France-KLM momenteel laag gewaardeerd worden en dat het opkopen van meer aandelen daardoor voordelig is geworden?
Het klopt dat de aandelen momenteel lager gewaardeerd worden dan de afgelopen jaren.
Zijn de mediaberichten over een op handen zijnde kapitaalinjectie van de Nederlandse Staat op waarheid berust? Zo ja, om welk bedrag gaat het mogelijk?2
De afgelopen periode hebben wij ons gericht op het steunpakket voor KLM. Bij de bekendmaking van het steunpakket aan KLM heb ik richting uw Kamer aangegeven een kapitaalinjectie niet uit te sluiten. Omdat Air France – KLM een beursgenoteerde onderneming betreft, kan ik hier op dit moment verder niets over delen. Ik heb de vaste commissie voor Financien op 13 oktober in een vertrouwelijke briefing bijgepraat over AFKL.
Hoeveel zou het kosten om een meerderheidsbelang in Air France-KLM te nemen?
De marktwaarde van Air France – KLM bedraagt ca. € 1,4 miljard per 9 oktober 2020. De theoretische kosten van een meerderheidsbelang bedragen zodoende ongeveer € 0,7 miljard.
Kunt u uitsluiten dat de Franse overheid een meerderheidsbelang in Air France-KLM neemt, nu de aandelen goedkoop zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse staat heeft nauw contact met zowel de Franse staat als de onderneming zelf over de toekomst van Air France – KLM. Hierbij gaat de aandacht van de Nederlandse staat uiteraard uit naar het Nederlands publiek belang. Zoals ook aangegeven bij vraag 4 heb ik de vaste commissie voor Financien op 13 oktober in een vertrouwelijke briefing bijgepraat over AFKL.
Is het waar dat de Franse overheid meermaals heeft gezinspeeld op het opkopen van meer aandelen teneinde de invloed in de onderneming te verstevigen?
Op dit moment zijn er geen ontwikkelingen te melden over een mogelijke kapitaalinjectie. In het persbericht van Air France-KLM van 24 april 2020 valt te lezen dat de Franse staat overweegt om mogelijk te participeren indien Air France-KLM besluit tot kapitaalverhoging.
Hoe gaat u voorkomen dat door een mogelijke nationalisatie van Air France-KLM, de Franse staat veel meer invloed krijgt over de onderneming dan de Nederlandse, met mogelijk negatieve gevolgen voor KLM en de Nederlandse werkgelegenheid tot gevolg?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat KLM voornemens is medewerkers die minder dan modaal verdienen te laten meebetalen aan de reorganisatie? Is dit in lijn met de voorwaarden die u heeft gesteld aan overheidssteun? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Indien neen, wat zijn daarvan de consequenties?3
Op 1 oktober hebben we het herstructureringsplan van het management van KLM ontvangen en we zijn dit momenteel aan het beoordelen met behulp van een externe adviseur. Ik zal de Kamer hier conform afspraken over informeren.
Het kabinet vindt het belangrijk dat KLM sterker uit deze crisis komt. Er is daarom besloten om de arbeidsvoorwaarden van KLM onderdeel te maken van de voorwaarden voor steun van de Nederlandse staat, zodat de competitiviteit van het bedrijf toeneemt. De bijdrage wordt gebaseerd op de combinatie van alle arbeidsvoorwaarden. Dit kan dus naast de primaire arbeidsvoorwaarden ook de secundaire arbeidsvoorwaarden beslaan.
Is het, gezien de risico’s voor onder andere de hubfunctie van Schiphol en de werkgelegenheid die KLM direct en indirect biedt, nog langer verantwoord om dit bedrijf aan de markt over te laten? Zo ja, waarom?
Het steunpakket helpt KLM de gevolgen van COVID-19 te doorstaan, waarmee ook het publiek belang in de toekomst geborgd blijft.
Deelt u de mening dat het vergroten van de invloed van de samenleving op bepaalde bedrijven die van vitaal belang zijn, een kans kan zijn op verduurzaming, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, klantgerichtheid en uiteindelijk op dividend dat naar de samenleving vloeit?
Ik ben het met u eens dat het vergroten van de invloed van de samenleving op bepaalde bedrijven die van vitaal belang zijn bepaalde kansen kan opleveren.
Het bericht 'Eindhoven CS verdubbelen' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven CS verdubbelen»?1
Ja.
Klopt het dat ProRail bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft aangeklopt om te vragen om meer investeringen rondom Eindhoven Centraal Station (CS)?
Samen met ProRail wordt binnen verschillende verbanden (grensoverschrijdende verbindingen, PHS, Toekomstbeeld OV) bezien welke maatregelen nodig zijn om Eindhoven Centraal Station toekomstvast te ontwikkelen.
Hoe zien de genoemde plannen met betrekking tot de upgrade van het spoorsysteem rond Eindhoven er precies uit?
Zoals door ProRail in het artikel genoemd, brengen zij de benodigde, toekomstvaste infrastructurele maatregelen voor de verbinding Eindhoven-Düsseldorf in beeld. In de brief over de analyse van de ACM t.a.v. Eindhoven-Düsseldorf2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de resultaten van dit onderzoek worden betrokken bij besluitvorming in het BO MIRT van dit najaar.
Daarnaast zal de toekomstige opgave voor Eindhoven Centraal Station samen met betrokken partijen, waaronder ProRail, verder worden uitgewerkt binnen Toekomstbeeld OV. Hierbij wordt rekening gehouden met zowel het nationale als het grensoverschrijdende spoornetwerk. De nadere uitwerking zal worden betrokken bij de ontwikkelagenda Toekomstbeeld OV, waarover ik uw Kamer dit najaar informeer.
Hoe kijkt u aan tegen de link die in het artikel wordt gelegd met de brainport/mainportfunctie (Kamerstuk 34 550-XIII-29), de bouw van duizenden extra woningen en de groei van het aantal arbeidsplaatsen in de regio? Ziet u het belang van een goed grensoverschrijdend spoornetwerk rondom Eindhoven CS voor de regio?
De samenhang tussen verstedelijking, groei van het aantal arbeidsplaatsen en voorziene reizigersgroei in de regio Eindhoven is van belang om de toekomstige ontwikkelingen voor Eindhoven Centraal integraal in kaart te brengen. Daarom is tijdens het BO MIRT 2019 besloten tot het starten van het MIRT-onderzoek Verstedelijking & Bereikbaarheid Brainportregio. Samen met de inzichten uit Toekomstbeeld OV, zullen de resultaten van het MIRT-onderzoek dit najaar een beeld moeten geven van de aard en omvang van de opgave.
Kunt u bevestigen dat Eindhoven de derde hub is naast de Randstad en Zwolle, en dat hier de toekomstige economische ontwikkelingen verder zullen toenemen voor het verdienvermogen van (Zuid) Nederland? Wat zijn de meest recente ontwikkelingen op het traject Eindhoven – Düsseldorf? Wanneer is de uitkomst van deze aanbesteding bekend en wanneer gaat de eerste trein rijden?
Eindhoven is een belangrijke spoorknoop voor zowel verbindingen van/naar de Randstad als voor grensoverschrijdende verbindingen. De Brainportregio levert een substantiële bijdrage aan het verdien- en innovatievermogen van (Zuid) Nederland. Om de concurrentiepositie en het vestigingsklimaat van de Brainportregio te versterken, werken Rijk en regio samen binnen de gezamenlijke en langjarige Brainport Nationale Actieagenda (BNA). Over de voortgang van de BNA, wordt u geïnformeerd door de Staatssecretaris van EZK.
Zoals ik uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Spoorordening (9 september jl.) heb medegedeeld, is in juni 2020 de aanbesteding voor de verbinding Eindhoven-Düsseldorf gestart. Hiertoe heeft de Duitse vervoersautoriteit VRR de aanbestedingsdocumenten gepubliceerd. Verschillende vervoerders hebben inmiddels interesse voor de verbinding kenbaar gemaakt. Het aanbestedingsproces moet, volgens planning, leiden tot gunning voor de zomer van 2021, de treindienst zal eind 2025 starten.
Gaat u in overleg met de spoorministers uit België en Duitsland om grensoverschrijdend vervoer, bijvoorbeeld via Eindhoven CS en Limburg, meer te stimuleren en beter te laten aansluiten? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er vindt geregeld overleg plaats met mijn collega’s in België en Duitsland, niet in de laatste plaats over het verbeteren van het grensoverschrijdend spoorvervoer. Hierbij komen verschillende grensoverschrijdende verbindingen aan de orde. Samen met provincies Noord-Brabant en Limburg wordt, gezien de positie van belangrijke spoorknopen in nabijheid van de grenzen, eveneens met verschillende Duitse partijen overleg gevoerd over het stimuleren van betere aansluitingen tussen grensregio’s.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kernenergie volgens Wiebes betaalbaar, experts twijfelen’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kernenergie volgens Wiebes betaalbaar, experts twijfelen»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat dit recente rapport van ENCO tot andere conclusies komt over een klimaatneutraal energiesysteem van 2050 dan de zeer recent met de Kamer gedeelde rapporten van onafhankelijke onderzoeksbureaus Kalavasta/Berenschot en TNO2 3?
De aanleiding voor het ENCO-rapport is het uitvoeren van een motie van VVD/CDA (Kamerstuk 35 167, nr. 15) uit juni 2019 waarin gevraagd is onderzoek te doen naar de mogelijke rol van kernenergie in de energiemix en daarbij de kosten en voorwaarden van de bouw van nieuwe kerncentrales in andere landen in beeld te brengen.
Het doel van de studie van Kalavasta/Berenschot was te bepalen wat de impact van verschillende energiescenario’s is op de benodigde energie-infrastructuur voor het jaar 2050. Alle scenario’s in dat onderzoek zijn gericht op het verkrijgen van een klimaatneutraal energiesysteem in 2050 waarbij één van de varianten «nucleair» als onderdeel is opgenomen. Deze nucleaire variant had niet tot doel om een analyse te maken van de voorwaarden waaronder kernenergie in Nederland zou kunnen opereren en de bijbehorende kosten daarvoor.
De TNO-studie gaat eveneens uit van scenario’s voor 2050 met het doel om inzicht te krijgen in factoren die de kosten van de transitie beïnvloeden. Beide scenario’s van TNO sluiten de inzet van kernenergie niet uit. Het kosten-geoptimaliseerde model laat geen inzet van kernenergie zien.
TNO stelt dat de kosten van kernenergie structureel hoger zijn dan die van wind- en zonne-energie, maar licht dit verder niet toe.
ENCO heeft andere aannames gehanteerd dan in de hierboven genoemde studies. Er is een andere aanpak gekozen omdat het doel van de studies verschillend was, daardoor is een vergelijking van de uitkomsten niet zondermeer mogelijk. ENCO is bijvoorbeeld uitgegaan van peiljaar 2040 i.p.v. 2050, omdat dan nieuwe kerncentrales in Nederland operationeel zouden kunnen zijn. Verder is ENCO van een voorbeeld uitgegaan met 50% zon- en windenergie in 2040 in de wetenschap dat systeemkosten stijgen bij een toenemend aandeel niet-reguleerbare bronnen. Deze aanname van 50% leidt tot de conclusie dat kernenergie niet duurder is dan zon en wind als systeemkosten worden meegewogen.
Ik ben voornemens om bij het uitvoeren van de motie Dijkhoff c.s., bij de marktconsultatie de onderzoekers te verzoeken alle relevante rapporten te betrekken.
Waarom is gekozen om dit onderzoek uit te laten voeren door ENCO, een Oostenrijks adviesbureau dat advies geeft aan kernenergiebouwers? Beoordeelt u dit onderzoeksbureau als onpartijdig? Waarom heeft er geen wetenschappelijke peer review plaatsgevonden op dit belangrijke onderzoek in de discussie over de energietransitie? Bent u bereid dit onderzoek te laten reviewen door een Nederlands onderzoeksbureau?
De motie van de leden Yeşilgöz-Zegerius en Agnes Mulder verzocht de regering onderzoek te doen naar de mogelijke rol van kernenergie in de energiemix en daarbij de kosten en voorwaarden van de bouw van nieuwe kerncentrales in andere landen in beeld te brengen. De consultants van ENCO hebben technische kennis en expertise met betrekking tot de internationale vraagstukken rondom kernenergie en zijn eerder verbonden geweest aan bijvoorbeeld internationaal erkende bureaus als het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA).
ENCO heeft diverse klanten die gebruik maken van haar nucleaire expertise. Het bureau heeft rapporten opgesteld voor kernenergiebouwers, en ook voor o.a. de nucleaire veiligheidsautoriteiten van Zwitserland en Canada, de Europese Commissie en voor de Oostenrijkse overheid die kritisch staat ten aanzien van kernenergie. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van de onderzoekers.
Ik heb ENCO gevraagd om een studie te doen en zich daarbij te baseren op openbare wetenschappelijke rapporten en documenten van instituties als bijvoorbeeld het nucleaire agentschap van de OESO (OECD-NEA), het Internationaal Energieagentschap (IEA), het klimaatpanel van de Verenigde Naties (IPCC) en het IAEA. Zoals ik al aangaf zal ik vragen of bij het uitvoeren van motie Dijkhoff c.s. alle relevante rapporten kunnen worden betrokken.
Waarom zijn de rekenmodellen uit het onderzoek van ENCO niet openbaar toegankelijk, zoals het model dat Kalavasta/Berenschot hanteerden? Bent u bereid deze rekenmodellen openbaar toegankelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
ENCO heeft parameters genomen uit openbaar beschikbare bronnen van bureaus als onder meer de IEA, IAEA en het Internationaal Agentschap voor hernieuwbare energie (IRENA). In het ENCO-rapport wordt verantwoording afgelegd over de gebruikte aannames, formules en bronnen en deze zijn dus openbaar.
Erkent u dat discussies over de bijdrage van kerncentrales, die waarschijnlijk pas in 2040 operationeel zijn, de besluitvorming over de regionale klimaatplannen voor 2030 (Regionale Energiestrategieën (RES)) stevig beïnvloedt, terwijl zonnepanelen en windmolens op land hoe dan ook nodig zijn in 2030?
Het rapport van ENCO geeft een overzicht van internationale organisaties zoals IEA, IPCC, IAEA, OECD/NEA die alle een rol voor kernenergie zien naast zon en wind. Kernenergie wordt in dit rapport niet beschouwd als een concurrent van zon en wind maar complementair daaraan, vanwege de leveringszekerheid en het regelbaar vermogen. Het rapport van ENCO concludeert dat de optimale elektriciteitsmix van CO2-arme bronnen in een land bestaat uit een combinatie van regelbaar vermogen uit kernenergie en/of waterkracht en een deel zon en wind.
Om de doelen van het Klimaatakkoord voor 2030 te halen is nieuwbouw van kernenergie, gezien de tijd die het kost om een dergelijke installatie te realiseren, momenteel niet in beeld. Daarmee blijven de Regionale Energiestrategieën (RES’en) onverminderd urgent. Voor de periode van 2030 tot 2050 kan kernenergie mogelijk een rol vervullen. Het proces van de energietransitie is zodanig ingericht, dat alternatieve vormen van CO2-vrije opwek, zoals kernenergie, hierin een plaats kunnen vinden. Kernenergie kan dan opgenomen worden in een energiemix van CO2-vrije elektriciteitsproductie, tezamen met zonnepanelen en windmolens. Wind- en zonne-energie blijven noodzakelijk om te komen tot een duurzame energievoorziening, zowel in 2030 als 2050. Over de concept-RES’en zal ik uw Kamer binnen enkele weken informeren.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat regionale en lokale politici, met dit onderzoek in de hand, de optie van kernenergie op tafel leggen om daarmee RES-besluiten over zonnepanelen en windmolens voor zich uit te schuiven?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de berekening in het rapport in feite ondeugdelijk is, aangezien de gehanteerde systeemkosten klakkeloos worden geprojecteerd op de Nederlandse situatie, terwijl de onderzoekers zelf in het rapport (pagina 52) stellen dat systeemkosten erg afhankelijk zijn van lokale omstandigheden en niet zonder meer kunnen worden toegepast in andere situaties?
Natuurlijk zijn systeemkosten afhankelijk van lokale omstandigheden en daarnaast zijn ze nog niet in alle scenario’s goed bekend. ENCO geeft in haar rapport duidelijk aan dat de systeemeffecten per land specifiek zijn en dat de verschillende componenten sterk onderling zijn verbonden. ENCO geeft ook aan dat de gegeven waarden geen exacte voorspelling zijn voor de Nederlandse situatie in de toekomst, maar eerder een indicatie van de hoogte van de systeemkosten voor verschillende technologieën. Wat wel duidelijk is, is dat bij een toenemend percentage variabele energiebronnen als wind en zon, de systeemkosten zullen toenemen.
Hoe verklaart u dat in het onderzoek gerekend wordt met een duurzame elektriciteitsmix van 50% in 2040, terwijl in het Klimaatakkoord een duidelijke afspraak ligt om 70% hernieuwbare elektriciteit op te wekken in Nederland in 2030? Deelt u de mening dat we moeten vasthouden aan de afspraken uit het Klimaatakkoord? Zo ja, hoe rijmt u dit dan met de aanname van 50% in 2040 in het rapport?
Het kabinet houdt vast aan de afspraken uit het Klimaatakkoord. ENCO heeft modelberekeningen gemaakt om aan te tonen hoe groot het effect van een toename van variabele bronnen als zon en wind op de systeemkosten zijn. In het rapport wordt indicatief overigens ook voor 75% hernieuwbare elektriciteit een schatting van de systeemkosten gemaakt; die dan relatief toenemen. In die variant komt kernenergie dan ook gunstiger uit.
Bent u het eens dat de in het rapport voor 2040 geraamde prijzen van zonne- en windenergie (LCOE, of levelized costs of energy) hoger zijn dan de LCOE van reeds gerealiseerde zon- en windprojecten in Nederland, zoals Berenschot en Kalavasta in hun rapport aangeven, en dat het rapport daarmee te hoge prijzen hanteert voor wind- en zonne-energie? Deelt u de mening dat het juist in een snel veranderd energielandschap, met disruptieve technologieën als zonne- en windenergie, van belang is om met de meest recente inzichten en prijzen te rekenen voor een goede vergelijking zodat de maatschappelijke kosten zo laag mogelijk gehouden kunnen worden, evenals het risico voor de belastingbetaler?
Uiteraard vind ik het van belang om recente inzichten en prijzen te gebruiken in onderzoeken. Het belang van zo laag mogelijke maatschappelijke kosten is een van de uitgangspunten van de energietransitie en het Klimaatakkoord. ENCO heeft zich gebaseerd op de meest recente, algemene internationaal toegankelijke rapporten van IRENA voor het bepalen van de kosten voor zon en wind. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Overigens zijn de LCOE’s van nu, 2030, 2040 of 2050 niet zondermeer vergelijkbaar omdat naar verwachting duurzame technieken goedkoper worden. Bij hogere hoeveelheid duurzame bronnen in de energiemix, zullen de systeemkosten van wind- en zonne-energie echter toenemen.
Hoe verklaart u dat in het onderzoek gerekend wordt met kerncentrales die 100% van de tijd draaien, wat door deskundigen zeer onwaarschijnlijk wordt geacht omdat we in Nederland een concurrerende liberale elektriciteitsmarkt hebben? Hoe beïnvloedt deze aanname de uitkomsten van het onderzoek?
ENCO geeft aan dat gelet op de hoge investeringen (toekomstige) kerncentrales het beste (economisch) kunnen worden ingezet, terwijl ze op 75% capaciteit in een basislastmodus werken waardoor de rest van de capaciteit (tot 25%) beschikbaar is om de netbehoeften op middellange en lange termijn te ondersteunen en/of om groene waterstof te produceren.
Hoe duidt u de suggestie dat kernenergie zou kunnen bijdragen aan het terugdringen van het NIMBY-effect («not in my backyard») onder de bevolking ten aanzien van hernieuwbare energieopwekking (pagina 49), terwijl niet weerlegd wordt dat kerncentrales tot eenzelfde of zelfs grotere weerstand onder de bevolking kunnen leiden?
Ik laat de stelling aan de onderzoekers van ENCO. Voor het kabinet is draagvlak van groot belang. Daarom heb ik ook aangegeven, in de discussie over eventuele levensduurverlenging van de kerncentrale in Borssele, dat ik draagvlak belangrijk vind. Zo zal ik ook in de uitvoering van motie Dijkhoff c.s. verkennen in welke regio’s er belangstelling is voor het realiseren van een kerncentrale.
In hoeverre zou u bereid zijn de financiële risico’s te dragen bij de bouw van een kerncentrale, gezien het feit dat Berenschot en Kalavasta in hun rapport hebben geconcludeerd dat het inpassen van kernenergie alleen kostenefficiënt is als de overheid een zodanig groot deel van de financiële risico’s draagt dat de weighted average cost of capitaltot 3% daalt, zodat investeerders bereid zijn om in te stappen? Hoe ziet u de rol van de overheid in de financiering van een of meerdere kerncentrales?
Kapitaalkosten, de zogenaamde weighted average cost of capital (WACC) zijn inderdaad van groot belang voor de businesscase van een kerncentrale. Bij het uitvoeren van de motie Dijkhoff c.s. om o.a. een marktconsultatie te houden onder welke voorwaarden marktpartijen bereid zijn te investeren in kerncentrales in Nederland en te onderzoeken welke ondersteuning daarvoor nodig is, zal ik deze dan ook zeker betrekken.
Zijn de auteurs van het ENCO-rapport bereid om de onjuiste beweringen in het rapport, dat het klimaatpanel van de Verenigde Naties, Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), kernenergie als een «noodzakelijk onderdeel van klimaatresponse» zou zien, terwijl het IPCC in werkelijkheid stelt dat er een zeer bescheiden rol is voor kernenergie in veel scenario’s, maar dat het ook zonder kan, te corrigeren? Zo nee, waarom niet?4
Internationale organisaties als het IAEA, het IEA en de OECD‐NEA zien een rol voor kernenergie, naast andere energiebronnen als zon en wind, om de klimaatverandering tegen te gaan. ENCO stelt in het rapport dat het IPCC concludeert dat kernenergie een groeiende bijdrage kan leveren aan een koolstofarme energievoorziening, maar dat er ook een verscheidenheid aan belemmeringen en risico's is. Het IPCC concludeert dat de implementatie van beleid ter beperking van klimaatverandering, dat wil zeggen beprijzen van de CO2-uitstoot, het concurrentievermogen van nucleaire technologieën zou vergroten.
Problemen met prioriteit voor zorgverleners bij testen |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het voorkomt dat, wanneer er geen prioriteitsplek beschikbaar is voor een zorgverlener, deze persoon dan niet via hetzelfde nummer terecht kan voor een «reguliere plek» voor een test? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?1
Deelt u de mening dat dergelijke onnodige bureaucratie voorkomen dient te worden? Zo ja wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Wordt er onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten zorgverleners, waardoor bijvoorbeeld behandelaren in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en jeugdhulpverleners alsnog achter in de rij aansluiten? Waarom is dit? Wat gaat u doen om álle zorgverleners de kans te geven zich met voorrang te laten testen?
Welke andere voorbeelden zijn er bij u bekend van problemen van het verkrijgen van voorrang voor een test voor de aangewezen beroepsgroepen?
Het artikel ‘Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: ‘Megaveel drank en dan bed in lokken’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: «Megaveel drank en dan bed in lokken»«?1
Ja.
Deelt u de mening dat we er alles aan moeten doen om dergelijke vormen van misbruik in de sportwereld tegen te gaan?
Ja, daarom ondersteunt het kabinet de sportsector financieel om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN). Daarnaast is binnen het huidige beleid blijvend aandacht voor een positieve sportcultuur, onder andere met de code Goed Sportbestuur en het stimuleren van positieve gedrags- en spelregels. NOC*NSF heeft onlangs een campagne gestart om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag te vergroten. De Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB) zet zich in voor een positieve sportcultuur met daarin onder andere aandacht voor fairplay en spelregelaanpassingen. De KNHB heeft net als andere sportbonden een reglement ongewenst gedrag en een eigen tuchtrechtsysteem. Daarnaast zijn ze onderdeel van een groep sportbonden die werkt aan een pedagogisch sportklimaat.
Heeft u opvolging gegeven aan het stappenplan tegen seksueel wangedrag dat NOC NSF vorig jaar presenteerde? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Ja, sportverenigingen kunnen het stappenplan gratis gebruiken.2 De sportverenigingen die door de expert poule begeleid worden voor het aanvragen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) maken hier in ieder geval gebruik van. Het CVSN brengt het gebruik van het stappenplan in voorlichting en presentaties onder de aandacht. De webpagina met het stappenplan is in juli 2020 15.000 keer bezocht.
Heeft de oprichting van de werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan geleid tot nieuwe inzichten of oplossingen?
De werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan, bestaande uit deelnemers van 8 sportbonden, is de afgelopen jaren betrokken geweest bij de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie De Vries. De werkgroep helpt daarbij om nieuwe ondersteuningsinstrumenten in te richten. Voorbeelden hiervan zijn het opzetten en inrichten van het casemanagement systeem voor het volgen van meldingen en het herijken van de rol van vertrouwenscontactpersoon in de vereniging zodat deze nu een actieve rol heeft in de preventie én als aanspreekpunt bij incidenten.
In hoeverre vormt het wonen in een kleine gemeenschap als Noordwijk naar het u bekend is een reden is om geen aangifte te durven doen?
Uit onderzoek is bekend dat er verschillende barrières zijn die ervoor zorgen dat slachtoffers geen professionele hulp zoeken of aangifte doen na een nare seksuele ervaring. Zo weten we dat onder andere herkenning van slachtofferschap, erkenning daarvan en onzekerheid over de eigen rol in wat er is gebeurd het zoeken van hulp in de weg zit. Maar er zijn veel meer drempels, zoals: schuldgevoel, schaamte, angst voor reacties van de omgeving, angst voor consequenties of een gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening. Ook weten we dat daders van seksueel geweld in ca. 60% van de gevallen een bekende zijn van het slachtoffer. Dat maakt melding maken van hetgeen is gebeurd nog lastiger dan het al is. Als een slachtoffer in een kleine(re) gemeenschap woont dan kan dit als (extra) drempel worden ervaren om hulp te zoeken of aangifte te doen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid is in november 2019 de meerjarige campagne «Wat kan mij helpen?» gestart om mensen te motiveren zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken na een nare seksuele ervaring met een bekende. Door middel van ervaringsverhalen delen slachtoffers wat hulp hen heeft opgeleverd om andere slachtoffers te stimuleren ook hulp te zoeken of zelfs aangifte te doen.
Welke mogelijkheden zijn er in de sport om trainers van het hockeyveld te weren?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers, trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op voor de functie relevante justitiële antecedenten. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren waarvan de VOG onderdeel uitmaakt.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen op staan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen en om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd overstapt van de ene club naar de andere club en van de ene sport naar de andere sport om daar opnieuw slachtoffers te maken.
Daarnaast is er een meldplicht waarbij bestuurders of begeleiders in de sport verplicht zijn om te melden bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Als bij een dergelijke melding blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie dan kan de sportbond de betreffende trainer of vrijwilliger een ordemaatregel opleggen. Na een tuchtrechtelijke behandeling kan bovendien een tuchtstraf opgelegd worden, bijvoorbeeld ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag door dezelfde trainers worden voorkomen. Indien er vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie en worden betrokkenen gestimuleerd om aangifte of melding te doen bij politie.
Wat doet het kabinet om er samen met de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB) voor te zorgen dat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn in de sportwereld?
Het kabinet ondersteunt de sport om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en om ontuchtplegers te weren. Via het Sportakkoord positieve sportcultuur stimuleert de Minister voor Medische Zorg en Sport de hockeybond om te werken aan een positieve sportcultuur waarin geen plek is voor dit soort misstanden. De hockeybond en de betreffende hockeyvereniging zelf zijn aan zet om te bepalen welke trainers werkzaam zijn. Het kabinet faciliteert en stimuleert het gebruik van screeningsmogelijkheden zoals de gratis VOG-regeling voor vrijwilligers en de registratielijst ontuchtplegers waarmee verenigingen trainers kunnen screenen. Daarnaast is de sportsector onlangs gestart met een communicatiecampagne om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag verder te verhogen. Het belang van melden is namelijk cruciaal, alleen als er gemeld wordt kunnen dit soort misstanden worden aangepakt.
Ziet u mogelijkheid tot uitbreiding van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, de «voetbalwet», om zo gegevensuitwisseling mogelijk te maken binnen alle vormen van sport?
Nee. De Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast kent bevoegdheden toe aan burgemeesters, officieren van justitie en strafrechters die zij kunnen inzetten ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde, onder andere bij voetbal gerelateerde overlast en overlast tijdens evenementen. De wet vormt geen basis voor het delen van gegevens, dus ook niet met en tussen sportverenigingen.
Bent u bereid te onderzoeken of een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie de bevoegdheid kan krijgen om te zoeken naar verdachte patronen en dwarsverbanden tussen verschillende registratiesystemen, zodat pedoseksuelen niet van de ene vereniging naar de andere kunnen «hoppen»?
De huidige systemen om mensen te screenen bieden genoeg handvaten om ontuchtplegers te weren van sportverenigingen en het «hoppen te voorkomen». Zie ook antwoord 6.
In het benoemen van een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie zie ik thans onvoldoende toegevoegde waarde.
Het bericht dat de heer Bouali geld kreeg van het ministerie van VWS voor een coronacampagne en ook een promo maakte voor de minister voor zijn CDA-lijsstrekkersverkiezing. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de heer Bouali geld kreeg van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor een coronacampagne?1
Vanuit het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC), onderdeel van de landelijke crisisstructuur, is in mei 2020 gebruikgemaakt van de inzet van influencers om een jongere doelgroep te bereiken met de coronacommunicatie. Reclamebureau Roorda heeft de opdracht van het NKC gekregen om hiervoor met een campagnevoorstel te komen. Roorda heeft voorgesteld live chatsessies over het onderwerp met artiesten in te zetten. Roorda heeft dit vervolgens in opdracht van het NKC verder uitgewerkt. Roorda heeft voorgesteld om rapper Boef en Famke Louise daarvoor in te zetten. Het management van beide artiesten was destijds in handen van artiestenmanagementbureau SPEC. De gesprekken en onderhandelingen met SPEC zijn via Roorda verlopen. Ook de betaling aan SPEC verliep via Roorda omdat zij het contract met deze partij had afgesloten. De inzet van de twee influencers waren onderdeel van de Rijksbrede «Alleen samen» campagne. De «Alleen samen» campagne werd toen gefinancierd door het Ministerie van VWS.
Klopt het bericht dat de heer Bouali eigenaar is van het bedrijf (SPEC) dat het geld kreeg voor een coronacampagne? Zo ja, hoeveel geld kreeg SPEC voor deze campagne?
Voor zover mij bekend is Ali B. partner bij artiestenmanagementbureau SPEC. De kosten voor de influencerscampagne bedragen € 66.574,20 inclusief BTW. Dit bedrag is opgebouwd uit twee delen:
Door Roorda is aan artiestenmanagementbureau SPEC een bedrag van € 42.350 betaald voor zeven bijdragen, vier van rapper Boef, drie van Famke Louise.
De kosten voor de uitwerking en begeleiding van het concept uitgevoerd door reclamebureau Roorda bedragen € 24.224.
Welke BN’ers en influencers deden mee aan deze campagne?
Rapper Boef en Famke Louise.
Wat kregen zij betaald?
Zie vraag 2.
Klopt het bericht dat de heer Bouali ook een promovideo maakte waarin hij u steunde in uw lijsstrekkersverkiezing voor het CDA?
Ali B. heeft in een korte videoboodschap zijn steun betuigd voor mijn lijst0trekkersverkiezing voor het CDA.
Betaalde u de heer Bouali voor deze promo uit eigen zak? Zo ja, kunt u dat aantonen?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Betaalde het Ministerie van VWS deze promo? Zo ja, begrijpt u dat het niet de bedoeling is dat het Ministerie van VWS de lijsttrekkerscampagne van het CDA betaalt? Zo ja, realiseert u zich dat dit belangenverstrengeling zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Betaalde niemand deze promo? Zo ja, snapt u wel dat dat ongeloofwaardig is, daar BN’ers en influencers hun inkomen halen uit het doen van promo’s?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Wilt u deze vragen gaarne elk afzonderlijk beantwoorden en geen rookgordijn opwerpen door de antwoorden te groeperen?
Zie bovenstaande antwoorden.
De parallelimport van auto’s |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de parallelimport van buitenlandse auto’s, waarin u aangeeft hoeveel auto’s er de afgelopen 12 maanden per maand zijn geïmporteerd en hoeveel auto’s er totaal per maand verkocht zijn?
In onderstaande tabel treft u een overzicht van het aantal auto’s dat in de afgelopen 12 maanden per maand is geïmporteerd waarbij onderscheid is gemaakt tussen nieuwe voertuigen en gebruikte voertuigen. Bij gebruikte voertuigen is onderscheid gemaakt naar de wijze waarop in de aangifte de afschrijving is bepaald. Dat gebeurt ofwel op basis van de wettelijke forfaitaire leeftijdstabel (tabel), een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland (koerslijst) of een individueel taxatierapport (taxatie).
In algemene zin merk ik op dat – hetgeen ook geldt voor de antwoorden op vraag 2, 4 en 5 – bij het genereren van de cijferoverzichten geen gebruik is gemaakt van de analyse-omgeving van Databank Auto (DBA). Zoals u weet is de DBA als gevolg van de FSV-besluitvorming momenteel buiten gebruik.1 Voor de gevraagde gegevens aan uw Kamer is informatie verzameld uit verschillende applicaties. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de betrouwbaarheid van de hierna vermelde cijferoverzichten maar de cijfers geven generiek een getrouw beeld.
Tabel 1. Import en nieuwverkoop (x 1.000 voertuigen)
Hoeveel bedraagt de geheven belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) over deze geïmporteerde auto’s? En hoeveel zou de BPM bedragen hebben indien deze auto’s als nieuw in Nederland verkocht zouden zijn?
Hieronder treft u het overzicht van het geheven bedrag aan bpm afgerond in miljoenen over de afgelopen 12 maanden (periode van oktober 2019 tot en met september 2020).
Heffing bpm laatste 12 maanden (parallelimport)
2019 (okt t/m dec)
2020 (jan t/m sept)
Totaal 12 mnd
Bij parallelimport gaat het vooral om invoer van gebruikte auto’s. Een vergelijking tussen de verkoop van nieuwe auto’s in Nederland en de import van gebruikte auto’s uit het buitenland levert een onjuist beeld op. De vraag hoeveel de bpm zou zijn indien deze auto’s nieuw in Nederland verkocht zouden zijn, kan ik dus niet beantwoorden.
Voor zover parallelimport de invoer van nieuwe auto’s uit het buitenland betreft, levert dat hetzelfde bpm-bedrag op als bij reguliere import.
Hoeveel btw zou er geïnd zijn op de parallel geïmporteerde auto’s in 2019 en 2020 als die allemaal in Nederland verkocht zouden zijn?
Er zou vrijwel evenveel btw zijn geïnd als de parallel geïmporteerde auto’s allemaal in Nederland verkocht zouden zijn, ongeacht of deze auto nieuw of gebruikt is.
Als een particulier een (bijna) nieuwe auto in Nederland koopt, wordt daarover in Nederland btw afgedragen. Als een particulier een (bijna) nieuwe auto invoert, hetzij van buiten de Europese Unie (EU), hetzij vanuit een lidstaat van de EU is daar ook in Nederland btw over verschuldigd. Onder een (bijna) nieuwe auto wordt in de btw verstaan een auto die niet meer dan zes maanden geleden voor het eerst in gebruik is genomen of niet meer dan 6.000 kilometer heeft gereden.
Voor gebruikte importauto’s geldt dat het leeuwendeel van de parallel geïmporteerde voertuigen door Nederlandse ondernemers uit het buitenland wordt gehaald en op de Nederlandse markt wordt verkocht (70%).2 Over deze verkopen wordt ook btw in Nederland afgedragen. Alleen in het geval dat een particulier zelf een gebruikte auto koopt en invoert vanuit een EU-lidstaat is de particulier in die andere lidstaat btw verschuldigd over deze aankoop.
Hoeveel van deze auto’s zijn aangemerkt als schadeauto’s of tweedehands auto’s?
Het aantal ingevoerde tweedehandsauto’s over de periode oktober 2019 tot en met september 2020 bedraagt 254.000 (271.000 in totaal minus 17.000 nieuwe voertuigen). Hoeveel van deze voertuigen schadevoertuigen zijn, is niet exact te herleiden. Wel kan gemeld worden dat bij ruim 40% hiervan bij de aangifte bpm gebruik is gemaakt van een taxatierapport (105.000 voertuigen). Dat betreffen met name aangiftes voor voertuigen met meer gebruikssporen dan die passen bij de leeftijd en kilometrage van het motorrijtuig.
Kunt u een historisch overzicht geven van de oploop van de parallelimport in de afgelopen tien jaar?
Hieronder treft u een meerjarig overzicht aan van de cijfers over de parallelimport. Weergegeven zijn de jaren 2006 tot en met september 2020.
Tabel 3. Meerjarig overzicht parallelimport (x 1000 voertuigen)
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor maandag 12 oktober 2020 12 uur in verband met het algemeen overleg Autobelastingen op woensdag 13 oktober 2020?
Ja, in die zin dat de beantwoording heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het algemeen overleg Autobelastingen dat is uitgesteld naar woensdag 4 november 2020.
Vestia en de huurverlaging |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vestia wentelt schulden af op huurders»?1
Ja.
Welke eisen en beperkingen legt het WSW op dit moment op aan Vestia? Welke gevolgen heeft dit voor het plegen van onderhoud, het stijgen van de huren en investeringen in nieuwbouwwoningen in vergelijking met andere corporaties?
Eind vorig jaar heeft Vestia in het kader van de lopende sanering een Herijkt Verbeterplan (HVP) opgesteld. In mijn brief van 9 december 2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 496) heb ik u daarover geïnformeerd, evenals over de reactie van de saneerder WSW op het plan. De conclusie was, kort samengevat, dat in de afgelopen jaren door Vestia betekenisvolle stappen zijn gezet op weg naar financieel herstel, maar dat de realisatie van de strategie en het financieel herstel van Vestia aan een aantal risico’s onderhevig blijven. Hierdoor zal Vestia gedurende een lange periode blijvend scherpe keuzes moeten maken in haar volkshuisvestelijke en verduurzamingsopgave.
In het HVP zijn de keuzes opgenomen die Vestia heeft gemaakt. Een overzicht daarvan is in mijn brief van 9 december 2019 opgenomen. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat Vestia de komende tien jaar € 886 mln. investeert in renovatie, verduurzaming, nieuwbouw en herstructurering. Tevens wordt het onderhoudsbudget voor vooral het binnenwerk van woningen verhoogd met € 7,8 mln. per jaar.
Is het waar dat Vestia vanwege de eisen van het WSW geen ruimte heeft voor huurverlaging conform het Sociaal Huurakkoord? Zo nee, waarom niet?
Vestia heeft ruimte om huren te bevriezen of te verlagen, maar dit wel passend binnen de kaders van de sanering. Vestia heeft in overleg met de Huurdersraad gekozen om aan het maatwerkdeel van het Sociaal Huurakkoord invulling te geven door middel van betalingsregelingen voor die huurders die in financiële problemen zijn gekomen. Met Prinsjesdag heb ik een eenmalig recht op huurverlaging aangekondigd voor huurders bij woningcorporaties die een hoge huurprijs betalen in relatie tot hun lage inkomen. Dit gaat ook gelden voor de huurders van Vestia. Hiermee wordt invulling gegeven aan het Sociaal Huurakkoord.
Vestia moet net als andere corporaties bij huurverhoging voldoen aan de wettelijke grenzen voor de huurprijsstijging en de totale huursom die in lijn met het Sociaal Huurakkoord zijn aangepast. Daarnaast wordt in het HVP ruimte geboden aan Vestia om meer woningen passend toe te wijzen aan de doelgroep.
Vindt u het eveneens onacceptabel dat huurders met een laag inkomen en een hoge huur geen huurverlaging kunnen krijgen?
Zoals gezegd heeft het kabinet met Prinsjesdag aangekondigd dat huurders bij een woningcorporatie die een in verhouding tot hun inkomen hoge huurprijs betalen recht krijgen op een huurverlaging. Dit wetsvoorstel (Kamerstuk 35 578) ligt bij uw Kamer. Met dit voorstel wordt aangesloten bij de werkwijze zoals die ook wordt gehanteerd bij het passend toewijzen: zittende huurders met een inkomen onder de passend toewijzingsgrens en een huurprijs boven de relevante aftoppingsgrens van de huurtoeslag, kunnen een huurprijsverlaging krijgen tot aan die relevante aftoppingsgrens. De beoogde ingangsdatum is 1 januari 2021.
Geldt uw voorstel voor de verplichte huurverlaging ook voor huurders van Vestia? Zo ja, waarom gebeurt het dan niet? Zo nee, hoe wilt u dat uitleggen?
De verplichte huurverlaging geldt ook voor huurders van Vestia. Vanaf de beoogde ingangsdatum van 1 januari 2021 komen die net als bij andere corporaties in aanmerking voor huurverlaging.
Welke financiële consequenties heeft het sociaal huurakkoord voor Vestia? In welke mate wordt Vestia daarvoor gecompenseerd?
In het Sociaal Huurakkoord zijn o.m. afspraken gemaakt over de maximale huursomstijging. De ruimte om invulling te geven aan de andere maatregelen van het Sociaal Huurakkoord moeten corporaties vinden binnen hun eigen financiële mogelijkheden. Dat geldt ook voor Vestia.
Als het totaal aan maatregelen dat op Prinsjesdag is aangekondigd wordt bekeken, ontstaat een neutraal beeld waarbij de investeringscapaciteit van de sector op peil blijft. Dat neemt niet weg dat te verwachten is dat bij veel corporaties de verlaging van de verhuurderheffing niet helemaal opweegt tegen de kosten van de verlaging van de huur. Gezien de relatief bepekte resulterende bedragen, is het niet aannemelijk dat er corporaties zijn waarbij dit tot financiële problemen leidt.
Bij Vestia zullen naar verwachting relatief veel huurders in aanmerking komen voor de huurverlaging. Goed nieuws voor de huurders, maar dat betekent naar verwachting dat de balans tussen de huurverlaging en de verlaging van verhuurderheffing voor Vestia in eerste instantie licht negatief uitpakt. Samen met WSW (saneerder) beziet Vestia hoe dit in de begroting voor volgend jaar binnen de sanering kan worden meegenomen.
Bent u bereid om Vestia financieel tegemoet te komen, zodat de corporatie meer kan investeren in nieuwbouw en onderhoud, en de huren minder hoeft te verhogen?
Doordat Vestia een saneringscorporatie is, zitten er grenzen aan de financiële mogelijkheden. Ik zet mij daarom in voor Vestia en de regio waar Vestia actief is. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat er met het HVP extra ruimte is gekomen voor Vestia om te investeren in onderhoud en betaalbaarheid. Daarnaast ondersteun ik met de bestuurlijk regisseur Hamit Karakus de overdracht van bezit van Vestia naar andere corporaties in een aantal gemeenten. De korting op de verhuurderheffing, de woonimpuls en fonds voor volkshuisvesting dragen ook bij aan de volkshuisvestelijke opgave in deze regio. Ook na afloop van de sanering volgend jaar heeft Vestia nog steeds een grote en langlopende lening portefeuille die het moeilijk maakt haar volkshuisvestelijke taak waar te maken. Ik vind het daarom belangrijk dat er een structurele oplossing komt, zodat Vestia zijn volkshuisvestelijke opgave kan vervullen. Zoals toegezegd in het WGO Wonen en Ruimte van 9 november 2020, informeer ik uw Kamer voor het einde van het jaar over de stappen die ik neem om te zorgen dat er volgend jaar een oplossing op tafel komt. De sector zelf speelt hierin een belangrijke rol. Aedes heeft daarom een adviescommissie ingesteld die naar verwachting begin volgend jaar met een advies komt.
Welke gevolgen heeft de verhoging van de overdrachtsbelasting voor woningcorporaties? Hoeveel verwacht u dat zij extra gaan betalen? Welke consequenties heeft dit voor woningcorporaties die woningen van Vestia overnemen in de maatwerkgemeenten?
Bij de voorgenomen overdrachtsbelasting van 8% zullen de corporaties naar verwachting op sectorniveau jaarlijks circa € 34 miljoen extra overdrachtsbelasting gaan betalen. In het kader van de voorgenomen overdrachten in de maatwerkgemeenten wordt bezien of en onder welke voorwaarden corporaties die de ANBI-status hebben gebruik kunnen maken van de vrijstelling in de overdrachtsbelasting voor taakoverdracht tussen ANBI’s. De casus van de overdracht tussen Vestia en Staedion ligt op dit moment ter beoordeling bij de inspecteur, die aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval zal beoordelen of de vrijstelling bij taakoverdracht van toepassing is. Zoals toegezegd in het WGO belastingplan van 2 november, wordt uw Kamer nog geïnformeerd over de mogelijkheden om de bestande vrijstelling nader in te vullen.
Bent u bereid om woningcorporaties financieel te compenseren voor de hogere overdrachtsbelasting? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven geschetst, is het voor de impact op de corporatiesector van belang om te kijken naar het totaal van de maatregelen dat met Prinsjesdag is aangekondigd. Als het totaal aan maatregelen wordt bekeken, ontstaat een neutraal beeld waarbij de investeringscapaciteit van de sector op peil blijft.
De toegankelijkheid van gemeentelijke websites. |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheden lappen regels voor toegankelijke websites aan hun laars»?1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Kerstens en Kuiken (beiden PvdA) over hetzelfde onderwerp (antwoorden ontvangen 22 april 2020)?2
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat ieder mens kan deelnemen in de samenleving en dat het daarmee essentieel is dat de overheid toegankelijk is voor iedereen, ook voor mensen met een beperking?
Ja. Daarom heb ik de afgelopen jaren werk gemaakt van digitale inclusie. Want iedereen moet kunnen meedoen, óók in de informatiesamenleving. Het kabinetsplan voor digitale inclusie is in december 2018 gepresenteerd. De toegankelijkheid van de online informatie en dienstverlening van de overheid maakt deel uit van dat plan en de uitvoering ervan is in volle gang.3
Herkent u het beeld dat op dit moment de toegankelijkheid van overheidswebsites nog steeds onvoldoende is, en dat er slechts zeventig van de tweeduizend in kaart gebrachte overheidswebsites voldoen aan de wettelijke eisen? Zo ja, waarom is de toegankelijkheid van deze websites nog steeds onvoldoende, terwijl er in 2018 al verbetering is beloofd? Zo nee, waarom zijn deze websites in haar huidige vorm volgens u voldoende toegankelijk?
Het beeld is juist dat de toegankelijkheid van overheidswebsites op dit moment nog niet op het gewenste niveau is. Het beeld dat wordt geschetst in het bericht van de NOS behoeft echter enige toelichting. In het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 wordt daarop nader ingegaan.
Hoe kan het dat het kabinet dit probleem al sinds 2015 als zorgwekkend bestempelt maar dat het probleem op dit moment nog steeds in zo veel gemeenten niet is verholpen?
De wettelijke verplichting die op 23 september 2020 is ingegaan voor alle overheidswebsites houdt in dat overheidsinstanties «de noodzakelijke maatregelen» moeten nemen om hun websites toegankelijker te maken. Tevens dienen overheidsinstanties daarover verantwoording af te leggen in een openbare, gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaring. Deze verklaringen bieden een beeld van de mate van toegankelijkheid van websites. Enkel bij verklaringen met de status «voldoet volledig» wordt aan alle toegankelijkheidseisen voldaan. Inmiddels is voor 20184 websites een toegankelijkheidsverklaring gepubliceerd. De waarde van de verklaringen is dat het heeft geleid tot aanzienlijk meer inzicht in de mate van toegankelijkheid van overheidswebsites. Gevolg van dat inzicht is dat overheidsinstanties doelgerichter maatregelen kunnen nemen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Doel is het bereiken van genoemde status «voldoet volledig»; de statussen «eerste maatregelen genomen» en «voldoet gedeeltelijk» zijn de tussenstappen op weg naar het einddoel. Vermeldenswaardig is dat de openbare verklaringen belanghebbenden in staat stellen om actief bij te dragen aan de verbetering van de toegankelijkheid. Een aansprekend voorbeeld hiervan is de Toolkit toegankelijke gemeentewebsites die is ontwikkeld door Ieder(in), het netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte.5
Sinds de publicatie van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn in 2016 is veel werk gemaakt van het vergroten van bewustwording rondom toegankelijkheid. Zo is de nieuwe verplichting op verschillende manieren bij overheidsinstanties onder de aandacht gebracht; via informatiebijeenkomsten, workshops, webinars, publicaties, antwoorden op veel gestelde vragen en een informatieve website www.digitoegankelijk.nl. Ook is actief gestuurd op publicatie van toegankelijkheidsverklaringen vóór 23 september. Dit heeft niet het gewenste resultaat gehad, want nog niet alle overheidswebsites hebben een toegankelijkheidsverklaring. In de praktijk blijkt er niet zozeer sprake te zijn van onwil om toegankelijkheidsproblemen te verhelpen, maar van belemmeringen die worden ervaren. De meest voorkomende redenen die worden opgegeven waarom websites nog niet (volledig) toegankelijk zijn, zijn te weinig kennis, beperkt organisatorisch vermogen, beperkte middelen en te weinig bestuurlijke betrokkenheid.6 Door meer prioriteit te geven aan digitale toegankelijkheid zijn de genoemde belemmeringen weg te nemen.
Na 23 september is in kaart gebracht welke overheidsinstanties nog geen invulling hebben gegeven aan de wettelijke verplichting. Dat overzicht wordt door het Ministerie van BZK actueel gehouden aan de hand van de nieuw gepubliceerde verklaringen op www.toegankelijkheidsverklaring.nl.
Om zo snel mogelijk alsnog alle overheidsorganisaties een toegankelijkheids-verklaring te laten publiceren, worden in elk geval de komende maanden alle gemeenten, waterschappen, provincies en rijksoverheidsorganisaties zonder een (geldige) verklaring benaderd door toegankelijkheidsteams van de overheid en het expertisecentrum Digitoegankelijk. De teams wijzen de organisatie op de wettelijke verplichting dat voor elke website ten minste een toegankelijkheidsverklaring moet worden gepubliceerd. De benaderde overheidsinstanties dienen in kaart te brengen hoeveel websites onder hun verantwoordelijkheid vallen, dienen voor elke in kaart gebrachte website de belangrijkste verbetermaatregelen te benoemen en vervolgens een toegankelijkheidsverklaring op te stellen.
Ook de overheden die een verklaring hebben gepubliceerd met status «voldoet niet» worden benaderd. Ook zij worden aangespoord om verbetermaatregelen te nemen en op basis daarvan hun toegankelijkheidsverklaring bij te werken. Deze toegankelijkheidsteams gaan overheden niet alleen aanjagen om de toegankelijkheid te verbeteren, maar zullen ook adviseren over het wegnemen van de organisatorische obstakels die het volledig voldoen aan de eisen in de weg staan. Het effect van de inzet van deze teams zal nog voor het einde van dit jaar zichtbaar worden bij mijn eigen ministerie en bij andere onderdelen van de rijksoverheid en voor medeoverheden in de eerste maanden van 2021.
Wat heeft u tot nu toe ondernomen om de toegankelijkheid van overheidswebsites te verbeteren? Waarom heeft dit niet tot een beter resultaat geleid?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bent u voornemens te doen om deze problemen te verhelpen en zodoende de toegankelijkheid voor een ieder in onze samenleving te waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe lang gaat het duren voordat u «handhavend» zal optreden tegen gemeenten die niet bereid zijn dit probleem te verhelpen en welke middelen heeft u daartoe tot uw beschikking?
In de laatste alinea’s van de vorige vraag ben ik reeds ingegaan op de maatregelen die achterblijvende overheidsinstanties moeten aanzetten tot actie.
In aanvulling daarop: de vooruitgang in toegankelijkheid zal de komende jaren worden gemeten aan de hand van de stand in het register op peildatum 23 september 2020. En dan niet door enkel te kijken naar verklaringen met status «voldoet volledig», maar ook naar de andere nalevingsstatussen, naar de verbetermaatregelen en naar de erbij horende planning die overheidsinstanties in hun verklaringen hebben opgenomen. In december 2021 moeten de lidstaten voor het eerst aan de Europese Commissie rapporteren over de voortgang van de toegankelijkheidsverplichting. Ook de Tweede Kamer zal deze rapportage ontvangen.
De bepalingen over toezicht en handhaving zullen in de komende Wet digitale overheid (Wdo) na inwerkingtreding van toepassing zijn op het, nu nog tijdelijk, Besluit digitale toegankelijkheid overheid. Het toezicht tussen overheden wordt interbestuurlijk vormgegeven. Zo zijn in geval van gemeenten en waterschappen de gemeente- en waterschapsraden verantwoordelijk voor de horizontale controle op de naleving en de provincie voor het verticale toezicht. De Wdo ligt momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer.
De nieuwe aanpak vergt gewenning, zowel voor overheidsorganisaties als voor de organisaties die een rol gaan spelen in het toezicht op digitale toegankelijkheid, zoals provincies, provinciale staten, gemeente- en waterschapsraden. De eerste praktijkervaringen zijn opgedaan en andere Europese lidstaten bevinden zich in dezelfde fase. In december 2021 moeten de lidstaten voor het eerst aan de Europese Commissie rapporteren over de voortgang van de toegankelijkheidsverplichting. Ook de Tweede Kamer zal deze rapportage ontvangen.
Het artikel ‘Krotbeleggen: ‘triest’ spel van een beursfonds drijft gemeentes tot wanhoop’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Krotbeleggen: «triest» spel van een beursfonds drijft gemeentes tot wanhoop»?1
Ja.
Kunt u reageren op de beschreven praktijk? Hebt u hierover contact met de betrokken gemeenten of met de VNG?
Het is in het algemeen onwenselijk dat gebouwen en monumenten slecht worden onderhouden, los van het motief waarmee van het noodzakelijke onderhoud wordt afgezien. Dat kan de monumentale waarde van een bouwwerk aantasten en het bouwwerk kan een gevaar opleveren voor gebruikers en de omgeving.
Gemeenten zijn in dit soort gevallen het bevoegd gezag voor toezicht en handhaving. Elke gemeente heeft dezelfde mogelijkheden om op te treden. Zij kunnen handhavend optreden op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) respectievelijk de Woningwet wegens achterstallig onderhoud. De kosten van de herstelmaatregelen en de ambtelijke kosten die daarmee gepaard gaan, kunnen op de eigenaar worden verhaald. Als het gaat om monumenten, verleent de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) desgevraagd assistentie bij handhavingszaken. Dat gebeurt ook in het geval van Huis Ivicke.
De eigenaar van dit pand heeft noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen niet uitgevoerd. De gemeente Wassenaar is daarom een bestuursrechtelijk handhavingstraject gestart om de eigenaar hiertoe te bewegen. Daarnaast heeft de gemeente bij de politie aangifte gedaan van opzettelijke verwaarlozing van het rijksmonument. De last onder bestuursdwang heeft als resultaat gehad dat de eigenaar op 4 januari 2020 is begonnen met het uitvoeren van een aantal door de gemeente voorgeschreven noodmaatregelen, zoals het opnieuw wind- en waterdicht maken van de dakkapellen. Inspecteurs van de gemeente Wassenaar constateerden echter dat de werkzaamheden niet op de juiste manier werden uitgevoerd en hebben de werkzaamheden stilgelegd. Hierna heeft de eigenaar een kort geding aangespannen. Volgens het vonnis dat het Financieel Dagblad in handen heeft, concludeerde de rechter «dat het plan van de eigenaar op sommige punten afwijkt van de eerder opgelegde bestuurslast, waardoor de gemeente terecht mocht vrezen voor «een overtreding». Mede gelet op het «algemeen belang» mocht de gemeente de boel stilleggen.» 2
Deelt u de mening dat het bewust laten verkrotten van monumenten omwille van grondposities niets meer of minder is dan parasiteren op de samenleving? Deelt u het moreel appèl dat de Wassenaarse VVD heeft gedaan?
Het is niet wenselijk als monumenten niet goed worden onderhouden. De aanleiding en motieven om monumenten niet te onderhouden, lopen uiteen en zijn vaak lastig te achterhalen. Maar als een monument bewust niet wordt onderhouden, is dat vanzelfsprekend zeer onwenselijk.
Een moreel appèl op beleggers om niet te investeren in ondernemingen die bewust monumenten laten verkrotten, is sympathiek. Tegelijkertijd mag verondersteld worden dat beleggers in dit beursfonds in de regel over voldoende kennis en ervaring beschikken om de aanzienlijke risico’s te zien van ondernemingen die bewust monumenten laten verkrotten. De grondposities zijn veel minder rooskleurig dan wellicht door één van de geïnterviewden in het artikel in het Financieel Dagblad wordt verondersteld. De praktijk van het verkrotten van een monument wijzigt namelijk niet de status en de bescherming die het monument op grond van de aanwijzing als monument geniet. De eigenaar van een monument kan, zoals hiervoor in vraag 2 is weergegeven, door de gemeente worden gedwongen om herstelmaatregelen te treffen waarbij de kosten van de herstelmaatregelen en de daarbij gepaard gaande ambtelijke kosten in principe op de eigenaar worden verhaald. Uitbreidings -of verbouwingsmogelijkheden van een monument zijn beperkt en alleen mogelijk als daarvoor vooraf vergunning wordt verleend. Bestemmingsplanregels die van toepassing zijn op monumenten, zijn doorgaans conserverend van aard. Ook in Wassenaar is dat het geval. Het is aan de gemeente om te beslissen om meer bouwmogelijkheden te bieden. De gemeenteraad van Wassenaar heeft recent het conserverende karakter van percelen met een monumentaal karakter nog eens onderstreept door in 2018 het Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar (gewijzigd) vast te stellen.
Is het mogelijk vennootschappen van de beurs te weren als hun activiteiten rechtstreeks ingaan tegen elk maatschappelijk belang? Zo ja, geldt dat alleen voor nieuwe noteringen of ook voor vennootschappen waarvan de aandelen reeds genoteerd zijn? Is de bestaande wet- en regelgeving hiervoor toereikend, welke middelen staan ter beschikking en wie moet die inroepen? Welke rol heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hierin?
De Europese Noteringsrichtlijn stelt regels over de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd.3 Marktpartijen die een effectenbeurs exploiteren kunnen op basis van deze richtlijn zelf regels stellen over de notering van effecten op de door hen geëxploiteerde effectenbeurzen. Euronext heeft deze bepalingen opgenomen in het Euronext Rule Book. Dit Rule Book kent algemene noteringsvereisten voor effecten en de uitgevende instellingen. Euronext kan een aanvraag tot toelating tot de handel van een effect op haar markten weigeren op basis van iedere passende reden, waaronder begrepen de situatie dat de uitgevende instelling niet voldoet aan de toepasselijke regels van Euronext.
Daarnaast kan Euronext met betrekking tot effecten die zijn toegelaten tot de handel op haar effectenmarkt iedere maatregel treffen die zij noodzakelijk acht om een eerlijke, ordelijke en efficiënte werking van haar markten te bewerkstelligen. Tot die maatregelen behoren onder andere het opleggen van specifieke voorwaarden om te bewerkstelligen dat de toepasselijke regels van Euronext worden nageleefd, het schorsen van de handel of het uitsluiten van de betreffende effecten van de handel. Tot slot kan Euronext de effecten die zijn toegelaten tot de notering of handel op haar markten uitsluiten. Een dergelijke uitsluiting op initiatief van Euronext kan plaatsvinden, indien de betrokken uitgevende instelling niet voldoet aan de voorgeschreven verplichtingen of indien er feiten of omstandigheden plaatsvinden die schadelijk zijn voor de reputatie van Euronext.
Euronext beschikt daarmee binnen de kaders van haar Rule Book over een discretionaire bevoegdheid om een aanvraag tot toelating tot de handel van een effect op haar markten te weigeren dan wel effecten die reeds zijn toegelaten tot de handel op haar markten van die handel uit te sluiten. Als het gaat om de uitoefening van deze bevoegdheid is terughoudendheid gepast. Een besluit tot het uitsluiten van de handel van bepaalde effecten tast namelijk de belangen aan van de personen die in deze effecten hebben belegd. Een dergelijke ingrijpende maatregel kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd zijn.4
Het toezicht van de AFM op uitgevende instellingen ziet met name op beoordeling van het prospectus bij uitgifte, de naleving van regelgeving met betrekking tot de publicatie van voorwetenschap en op de financiële verslaggeving. De AFM kan toezichtsbevoegdheden inzetten als een uitgevende instelling niet aan de geldende wet- en regelgeving op deze terreinen voldoet. De AFM heeft geen wettelijk mandaat voor de beoordeling van het maatschappelijk belang van de activiteiten van een uitgevende instelling.
Bent u bereid vervolgstappen te ondernemen om deze activiteiten te bestrijden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is het van belang dat als monumenten verkrotten, deze worden hersteld en dat het achterstallig onderhoud op de juiste wijze wordt gepleegd. Gemeenten beschikken op grond van de huidige wetgeving (Wabo en Woningwet) en de Omgevingswet over ruime mogelijkheden om het achterstallig onderhoud alsnog te laten uitvoeren. Uit de casus Wassenaar blijkt dat de gemeente de haar ter beschikking staande dwangmaatregelen inzet, maar dat ook de eigenaar de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen inzet. Ook al is het een vermoeden, het zal in de praktijk niet gemakkelijk zijn om aan te tonen dat een onderneming een monument uitsluitend verwerft om een grondpositie te verkrijgen en daarom een monument laat verkrotten. Via het bestemmingsplan – en vanaf 2022 via het omgevingsplan – kunnen gemeenten bovendien voorkomen dat aan monumenten ruimere bouwmogelijkheden worden toegekend.
Maatregelen die interveniëren in beursnoteringen, of bovengenoemde dwangmaatregelen, zijn zeer ingrijpend en tasten het eigendomsrecht en het vrije economische verkeer van goederen en rechten aan. Onze indruk is dat over het algemeen een beperkte inzet van bestuurlijke dwangmaatregelen richting een eigenaar passender en in veel gevallen voldoende is om noodzakelijk onderhoud te laten plegen. Het ligt op basis van deze – casuïstische – uitzondering op de regel niet voor de hand verdergaande, algemene, dwangmaatregelen te initiëren. Zulke maatregelen zullen hun weerslag hebben op het maatschappelijk en juridisch draagvlak en het is de vraag in hoeverre nieuwe, algemeen geldende dwangmaatregelen in de praktijk effectief en uitvoerbaar zullen zijn. Verwacht mag worden dat het opleggen van deze maatregelen ieder voor zich ook weer kunnen leiden tot gerechtelijke procedures. Om die reden zien wij geen aanleiding voor vervolgstappen.
Flexibele pensioenpremies |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ook experts PGGM willen aanpassing pensioenakkoord» van 17 september 2020?1
Ja
Hoe beoordeelt u het voorstel van deze PGGM experts voor een flexibele pensioenpremie?
PGGM heeft de resultaten van een door hen uitgevoerd onderzoek gedeeld (Zie: https://www.pggm.nl/blogs/ variabele-premie-geeft-beter-pensioen). PGGM heeft inzichtelijk gemaakt hoe een variabele premie in geval van individuele pensioenopbouw bij kan dragen aan het optimaal spreiden van inkomen en consumptie over het leven. Het PGGM-onderzoek bevestigt de al langer bestaande economische theorie dat iedere vergroting van het risicodraagvlak, bijvoorbeeld door een flexibele premie, hieraan een positieve bijdrage levert en welvaartsverhogend is. Dat geldt ook voor andere elementen die het risicodraagvlak vergroten, zoals een variabele beleggingsmix en een variabele pensioenleeftijd. PGGM wijst overigens ook nadrukkelijk op de nadelen van een variabele premie, zoals het risico dat premies bij financiële tegenvallers soms zeer hoog zouden moeten worden om de welvaartswinst die uit de PGGM-berekeningen naar voren komt, vast te kunnen houden. Er zijn dan soms premies nodig van wel 50%. Dit gaat uiteraard ten koste van andere belangrijke economisch wenselijke uitkomsten, zoals behoud van koopkracht, stabiele lasten voor werkgevers en zoveel mogelijk macro-economische stabiliteit.
Is de mogelijkheid van een flexibele pensioenpremie binnen een bepaalde bandbreedte door uw ministerie eerder onderzocht?
Bij de invulling van het nieuwe contract, zoals weergegeven in de Hoofdlijnennotitie Pensioenakkoord, is het uitgangspunt geweest dat de verhouding tussen de premie en de afgesproken pensioendoelstelling periodiek door decentrale sociale partners wordt besproken. Dat zal naar verwachting minimaal 5-jaarlijks gebeuren, omdat er dan een nieuw advies van de Commissie Parameters zal zijn dat invloed kan hebben op de balans tussen premie en pensioendoelstelling. Er zullen echter geen belemmeringen worden opgeworpen om die balans door sociale partners met een andere frequentie te beoordelen. Het is de verantwoordelijkheid van sociaal partners. Dit betekent dat de hoogte van de premie bijvoorbeeld ook jaarlijks door decentrale sociale partners in ogenschouw genomen zou kunnen worden. Zoals hierboven al aangegeven, kunnen er ook goede redenen zijn waarom een jaarlijkse aanpassing van de premie door sociale partners niet wenselijk wordt gevonden.
Bent u van mening dat een flexibele pensioenpremie het eenvoudiger maakt voor werkgevers en sectoren om in te varen?
In het antwoord op vraag 3 geef ik aan dat de wetgever geen belemmeringen zal opwerpen om binnen de fiscale grenzen een flexibele pensioenpremie af te spreken.
Een variabele premie maakt invaren – het omzetten van opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten naar pensioenvermogens en -uitkeringen in het nieuwe contract – niet eenvoudiger. De toekomstige premie-inleg in het nieuwe contract, en de mate van flexibiliteit van deze premies, hebben immers geen invloed op het bestaande pensioenvermogen van een pensioenfonds dat zal worden ingevaren. Wel zal voor maximaal 10 jaar extra fiscale premieruimte worden geboden ten behoeve van de compensatie van de afschaffing van de doorsneesystematiek, zodat sociale partners deze compensatie evenwichtig vorm kunnen geven.
Vindt u dat een flexibele pensioenpremie bijdraagt aan meer draagvlak voor een collectieve pensioenregeling?
Op decentraal niveau zullen sociale partners zich buigen over de gewenste mate van collectiviteit in de pensioenregeling. Een pensioenpremie die omhoog of omlaag kan bij financiële schokken is een van de manieren om het risicodraagvlak van de pensioenregeling te vergroten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 sluit het Pensioenakkoord niet uit dat decentrale sociale partners periodiek bezien of de hoogte van de vastgestelde pensioenpremie voldoende is om de afgesproken pensioendoelstelling naar verwachting te behalen.
Bent u bereid om te onderzoeken of een flexibele pensioenpremie er uiteindelijk toe leidt dat meer werkgevers overstappen naar een DC-regeling?
Aan de decentrale arbeidsvoorwaardentafel wordt de hoogte van de premie vastgesteld, voor een bepaalde periode, passend bij de afgesproken pensioendoelstelling. Indien decentrale sociale partners het wenselijk achten de – in beginsel vaste – premie jaarlijks aan te passen dan sluit het Pensioenakkoord die mogelijkheid niet uit. Een onderzoek acht ik om die reden niet nodig.
Hoe beoordeelt u dit voorstel voor flexibele pensioenpremies in het licht van de doelstelling om het pensioenstelsel eenvoudiger en transparanter te maken?
Een belangrijke doelstelling van het Pensioenakkoord was de mogelijkheid voor sociale partners om te komen tot stabiele premies. Een stabiele pensioenpremie leidt tot meer stabiliteit in de werkgeverslasten, maar heeft ook voordelen in de uitvoering en de communicatie aan deelnemers. Dat neemt niet weg dat het in bepaalde omstandigheden door sociale partners wenselijk kan worden gevonden om de premie aan te passen, bijvoorbeeld omdat een herijking van de parameters tot een hernieuwde overweging van de balans tussen premie en pensioendoelstelling leidt. Dat kan overigens ook betekenen dat de premie constant wordt gehouden en de pensioendoelstelling wordt aangepast of beide tegelijkertijd. Die afweging is volledig aan decentrale sociale partners.
Bent u bereid om te onderzoeken of er draagvlak is bij vakbonden en werkgeversvertegenwoordigers voor het voorstel van de PGGM experts voor flexibele pensioenpremies? In hoeverre past dit voorstel in de afspraken van het pensioenakkoord?
Zoals hierboven aangegeven, past een variabele pensioenpremie nadrukkelijk binnen de kaders van het Pensioenakkoord. PGGM geeft dit ook aan op de website waarop het onderzoek is gepubliceerd.
Het bericht ‘Gemeente Venlo zoekt naar andere locatie voor beachveld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gemeente Venlo zoekt naar andere locatie voor beachveld»?1
Ja.
Waar kijkt u zelf liever naar: vrouwen die in bikini beachvolleybal spelen of bebaarde mannen in djellaba’s waar geheel bedekte personen twee meter achteraan sjokken?
Over mijn visuele voorkeuren doe ik geen uitspraken.
Als de bezwaarmakende moskee tegenover uw huis zou staan, wat zou dan uw advies aan het college van burgemeester en wethouders van Venlo zijn geweest inzake het zedengezever van het moskeebestuur?
Bij iedere lokale kwestie is het zaak goed te luisteren naar betrokken partijen en een besluit te nemen dat zoveel als mogelijk recht doet aan alle betrokkenen. Daarbij vind ik kwalificaties als «gezever» overigens niet passend.
Deelt u de mening dat onze vrije westerse cultuur zich nooit dient aan te passen aan islamitische eisen? Zo ja, waarom wel?
In onze democratische rechtsstaat staat het iedereen vrij zijn of haar mening te uiten en wordt eenieder gelijk behandeld, ongeacht zijn of haar godsdienst. Er is geen sprake van «eisen» wanneer burgers gebruik maken van hun recht bezwaar aan te tekenen tegen een genomen of te nemen besluit van een bestuursorgaan, in dit geval de gemeente Venlo.
Bent u bereid uw invloed ten volle aan te wenden teneinde zorg te dragen voor een verplaatsing van de moskee naar een ander land in plaats van verplaatsing van het beachvolleybalveld, zodat het gebouw waarin de moskee nu gehuisvest is omgevormd kan worden tot beachvolleybalhal? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een lokale aangelegenheid.
Het bericht ‘Oudere chauffeur komt tot stilstand door dictaat Brussel’ |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oudere chauffeur komt tot stilstand door dictaat Brussel»?1
Ja.
Klopt het dat de tweede brief met informatie tot nu toe (minder dan zes weken voor de ingangsdatum van de wetswijziging) nog steeds niet vanuit het ministerie is toegestuurd aan deze groep oudere (beroeps)chauffeurs? Zo ja, hoe komt dat?
De brief kon pas inhoudelijk gefinaliseerd worden nadat een besluit was genomen over het moment van de inwerkingtreding van de wet. Dit heeft meer tijd gevergd dan gepland. Inmiddels is op 25 september het inwerkingtredingsbesluit gepubliceerd (Stb. 2020, 349). Vanuit de branche is het dringende verzoek gedaan chauffeurs, vanwege de maatregelen in verband met COVID-19, iets meer tijd te geven om aan hun nascholingsverplichtingen te voldoen. Ook het CBR gaf aan inwerkingtreding per 1 december realistischer te achten. Om de branche tegemoet te komen is besloten de wetswijziging per 1 december aanstaande te laten ingaan. De branche heeft aangegeven dat deze datum werkbaar is. Dit is ook gemeld in mijn brief aan uw Kamer over de stand van zaken bij het CBR van vrijdag 25 september. De brief aan chauffeurs zal in de week van 29 september worden verzonden. De inwerkingtreding vindt dus plaats twee maanden na de verwachte verzending van de brief aan de chauffeurs die het betreft.
Klopt het dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) de verantwoordelijkheid heeft gekregen om deze informatie met de doelgroep te delen en de opdracht heeft gekregen om de dienstverlening op te schalen teneinde alle vragen te kunnen beantwoorden? Zo ja, wanneer was dit?
Het CBR heeft begin september de opdracht gekregen de laatste versie van de brief aan de chauffeurs te redigeren tot een meer publieksvriendelijke versie en een speciale helpdesk voor te bereiden op mogelijke vragen. Mensen kunnen die speciale helpdesk bellen om antwoord te krijgen op hun vragen.
Bent u het ermee eens dat bij tijdiger handelen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het CBR de capaciteit doelmatiger ingezet had kunnen worden en er geen extra kosten hadden hoeven worden gemaakt? Zo ja, waarom is niet tijdiger gehandeld?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven worden de chauffeurs tijdig geïnformeerd. Het CBR heeft voldoende tijd gekregen om tijdelijk de capaciteit voor de helpdesk uit te breiden. De kosten hiervan waren reeds in 2019 voorzien.
Deelt u de mening dat de beroepschauffeurs minstens twee maanden voor de ingangsdatum van deze nieuwe wetgeving geïnformeerd hadden moeten worden over hun handelingsperspectief?
De beroepschauffeurs zijn in augustus vorig jaar opgeroepen om voor 1 april 2020 (de toen geplande inwerkingtreding) de benodigde nascholing te doen. De chauffeurs worden nu twee maanden voor de ingangsdatum nogmaals over hun handelingsperspectief geïnformeerd.
Begrijpt u dat dat beroepschauffeurs verrast zijn doordat zij niet of te laat herinnerd zijn aan het vervallen van Code 95 en erkent u dat de opleidingscapaciteit beperkt is?
Het is voorstelbaar dat een aantal beroepschauffeurs geen actie heeft ondernomen na de in augustus 2019 verzonden brief en nu verrast kunnen zijn.
Het CBR signaleert dat het aantal gevolgde nascholingscursussen sinds juni 2020 weer op het niveau ligt van voor de COVID19-crisis. Vanuit het CBR is aangegeven dat er voldoende opleidingscapaciteit in de markt beschikbaar is om deze kleiner wordende groep beroepsmatig actieve chauffeurs binnen twee maanden na te scholen. Ook de branche acht deze termijn werkbaar.
Bent u bereid om de ingangsdatum van deze wetgeving uit te stellen tot bijvoorbeeld half december 2020, zodat de oudere beroepschauffeurs uit deze doelgroep hun laatste nascholingscursussen toch nog tijdig kunnen volgen en daardoor behoed worden voor werkloosheid in economisch moeilijke tijden? Zo niet, bent u bereid naar alternatieven te kijken om deze groep bij de hand te nemen en deze groep actief te helpen om voor de ingangsdatum aan deze wetgeving te voldoen?
Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de beantwoording van deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor het algemeen overleg CBR op 30 september, naar de Kamer te sturen?
Ja, ik ben hiertoe bereid.
De berichten 'Actie door Greenpeace om Doggersbank te beschermen' en 'Greenpeace dumpt weer rotsblokken in de Noordzee' |
|
Arne Weverling (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u beiden bekend met de artikelen «Greenpeace dumpt weer rotsblokken in Noordzee» en «Actie door Greenpeace om Doggerbank te beschermen»?1 2
Ja.
Klopt het dat Greenpeace rotsblokken in de Noordzee heeft gedumpt? Is dit al eerder gebeurd? Zo ja, welke sancties zijn er toen geweest voor Greenpeace?
Ja, Greenpeace VK heeft aangegeven dat zij nu natuurstenen heeft afgezonken in het Britse deel van de Noordzee waarbij de exacte coördinaten zijn doorgegeven aan de Britse autoriteiten en bekend gemaakt op het internet.
Greenpeace Nederland heeft eerder in 2011 en 2015 op locaties in Nederlandse wateren vergelijkbare acties uitgevoerd. Uiteindelijk zijn er voor Greenpeace Nederland geen sancties geweest. De Staatssecretaris van IenM heeft indertijd een dwangsom opgelegd, maar dat besluit is door de Raad van State in 2014 vernietigd [zaaknummer ECLI:NL:RVS:2014:2089].
Hoe beoordeelt u het feit dat Greenpeace kennelijk voor eigen rechter meent te kunnen spelen door over te gaan tot dergelijke acties met als verantwoording een door henzelf geclaimde en geconstateerde overtreding van regels?
De regering verwerpt en betreurt de acties van Greenpeace. Juist in de tijd dat de deelnemers van het Noordzeeoverleg werken aan het Noordzeeakkoord. Greenpeace Nederland is vertegenwoordigd in dit overleg. Deze actie doet afbreuk aan het wederzijdse opgebouwde vertrouwen en begrip tussen de partijen in het Noordzeeoverleg.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van 2011 over het dumpen van rotsblokken door Greenpeace voor de huidige situatie? Leidt het hervatten van deze door de rechter verboden actie tot het opleggen van de in het artikel genoemde dwangsommen aan Greenpeace?3
De stenen zijn gestort in het Engelse deel van de Doggersbank in de Noordzee. De Waterwet is hier niet van toepassing. De in het artikel genoemde dwangsommen kunnen daarnaast niet worden opgelegd omdat het besluit daartoe met de uitspraak van de Raad van State uit 2014 is vernietigd (zie ook het antwoord op vraag 3).
Welke gevaren levert het dumpen van rotsblokken op voor de Nederlandse vissers?
Hoewel Greenpeace aangeeft dat met het delen van de coördinaten van de locatie van de stenen de veiligheid gewaarborgd is, kan dit tot risico’s leiden voor de (bodem beroerende) visserij als zij dit over het hoofd zien.
Heeft (een van) u beiden al overleg gehad met uw Britse collega’s over deze illegale activiteiten van Greenpeace? Zo nee, bent u bereid dit te doen en de Kamer te informeren over de uitkomst van dit overleg?
Nederland heeft de actie van Greenpeace in internationaal overleg aan de orde gesteld. Dit is door vertegenwoordigers van LNV gedaan in het internationale Noordzee visserijoverleg, bekend als de «Scheveningen groep». Ook heeft het betreffende ministerie in het VK (DEFRA) aangegeven dat de Britse Marine Management Organisation (MMO) gestart is met een onderzoek of er wet- en/of regelgeving is overtreden. Indien de Britse overheid een overtreding van wet- en/of regelgeving constateert en daarover met ons contact opneemt, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Hoe bent u van plan deze gevaarlijke acties te stoppen, welke maatregelen zijn er om dit te stoppen en welke straffen kunnen hiervoor opgelegd worden?
Het schip waarmee de Britse tak van Greenpeace de actie uitvoerde, vaart weliswaar onder Nederlandse vlag, maar het betreft een actie van de Britse tak van Greenpeace in het Engelse deel van de Doggersbank. De Britse overheid kan initiatief nemen voor eventuele maatregelen om deze acties te stoppen.
Een oordeel over de strafbaarheid van dit handelen is aan het Openbaar Ministerie. Greenpeace heeft nauwkeurig doorgegeven op welke locatie de stenen zijn afgezonken. Naar het zich aanziet lijkt er derhalve geen sprake te zijn van een directe gevaarzetting. Het Openbaar Ministerie heeft laten weten te bekijken of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen.
Voor vergelijkbare acties in Nederlandse wateren is na inwerkingtreding van de Omgevingswet een vergunning nodig en ontstaat een overtreding alleen als actievoerders of initiatiefnemers geen vergunning hebben of zich niet aan de vergunningsvoorwaarden houden. Tot die tijd is er alleen een meldplicht en de zorgplicht van art. 6:15 Waterbesluit: als je gebruik maakt van een oppervlaktelichaam door, anders dan in overeenstemming met de functie daarvan (zoals veilige scheepvaart), voorwerpen te storten, moet je zorgdragen voor een zodanige situering en uitvoering van de handelingen dat geen nadelige gevolgen optreden voor het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam.
Behoort het afpakken van de Nederlandse vlag van schepen waarmee criminele activiteiten plaatsvinden tot de mogelijkheden? Zo ja, wat is hiervoor nodig? Is een inbeslagname van het schip denkbaar?
Onder het Nederlandse recht is het niet mogelijk om de vlag van een schip te ontnemen. De inschrijving in het vlagregister en daarmee het recht om de vlag te voeren, is in Nederland gekoppeld aan de teboekstelling, op grond van het Wetboek van Koophandel. Er is geen mogelijkheid om de inschrijving door te halen.
De Zeebrievenwet bevat limitatief opgesomde gronden om een zeebrief (het nationaliteitsbewijs van een zeeschip) in te trekken, waaronder indien het schip opzettelijk zodanig wordt gebruikt dat het gevaar ontstaat dat Nederland in een oorlog wordt betrokken, of indien het schip wordt gebruikt voor kaapvaart, zeeroof of slavenhandel. Deze gronden bieden geen mogelijkheid in deze situatie om de zeebrief in te trekken.
Inbeslagname van het schip is enkel in bepaalde gevallen mogelijk bij een strafrechtelijk delict, daarvoor zijn op dit moment geen signalen. Het Openbaar Ministerie heeft laten weten te bekijken of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen.
Behoort het afnemen van de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI) van Greenpeace tot de mogelijkheid, vooral omdat hier vissers in gevaar worden gebracht via de illegale dumping van rotsblokken in zee? Zo ja, welke stap is hiervoor nodig?
Nee. Om een ANBI te zijn moet een instelling voldoen aan bepaalde eisen, waaronder integriteitseisen. In dat verband wordt een instelling niet (langer) als ANBI beschouwd als een bestuurder, een leidinggevende, of een gezichtsbepalend persoon van de instelling is veroordeeld voor opzettelijk plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en dat misdrijf is gepleegd in de hoedanigheid van bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van de instelling, de veroordeling minder dan 4 jaar geleden plaatsvond en het misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Hoe valt deze actie juridisch aan te merken?
De stenen zijn gestort in het Engelse deel van de Noordzee. Het betreffende ministerie in het VK (DEFRA) heeft aangegeven dat de Britse Marine Management Organisation (MMO) gestart is met een onderzoek of er wet- en/of regelgeving is overtreden. Het Nederlandse Openbaar Ministerie bekijkt of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen. Vooruitlopend hierop kan ik geen juridische kwalificatie geven van de actie.
Welke stappen kan de overheid verder nemen om de schade te verhalen en Greenpeace aansprakelijk te stellen voor de geforceerde ellende?
Geen. De Nederlandse overheid lijdt geen aantoonbare schade vanwege de acties van Greenpeace.
Welke gevolgen heeft dit voor het draagvlak bij vissers voor het Noordzeeakkoord?
De Nederlandse Vissersbond, Producten Organisaties (PO’s) Roussant (garnalenvissersbond) en Urk hebben op 30 september aangegeven dat de actie van Greenpeace een bijkomende reden is om (nog) niet aan te schuiven bij het Noordzeeoverleg. Als hoofdreden noemen deze organisaties dat zij het Noordzeeakkoord niet alsnog kunnen ondertekenen zonder een beter perspectief voor de Nederlandse visserijketen op het gebied van Brexit, pulsvisserij en een realistische en meer evenwichtige manier van ruimtelijk afwegen van gebruiksfuncties. De PO’s Delta Zuid, Wieringen, West en Texel hebben aangegeven met een voorstel te komen over een eventuele rol in het Noordzeeoverleg. De Rederijvereniging Zeevisserij (pelagische sector, wier leden ook actief zijn in de demersale visserij) en netVISwerk (kleinschalige kustvisserij) steunen deze PO’s.
Welke gevolgen dient de gevaarlijke actie van Greenpeace wat u betreft te hebben voor hun betrokkenheid bij overleggen over de toekomst van de Noordzee?
De voorzitter van het Noordzeeoverleg heeft eerder met de gesprekspartners geconcludeerd dat partijen de vrijheid hebben om buiten het Noordzee akkoord iets te doen, mits daarbij de grenzen van veiligheid niet worden overschreden en met de kanttekening dat partijen elkaar daarover vóóraf informeren. Ik constateer dat dat in dit geval niet is gebeurd. Dit heeft tot een stevig gesprek geleid in het Noordzeeoverleg van vorige week. Daarbij heeft Greenpeace haar commitment aan het Akkoord onderstreept en verzekerd in Nederland dit soort acties niet van plan te zijn. Hiermee blijft Greenpeace betrokken bij de overleggen over de toekomst van de Noordzee.
Het bericht dat overheden regels voor toegankelijke websites aan hun laars lappen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overheden lappen regels voor hun toegankelijke websites aan hun laars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het onderzoek van onafhankelijk adviseurs, waaruit blijkt dat slechts 1% van de overheidswebsites aantoonbaar toegankelijk is, bedroevend is?2
Het beeld is juist dat de toegankelijkheid van overheidswebsites op dit moment nog niet op het gewenste niveau is. Het beeld dat wordt geschetst in het bericht van de NOS behoeft echter enige toelichting. In het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 wordt daarop nader ingegaan.
Bent u van mening dat de overheid het zich niet kan veroorloven om afgesloten verdragen onder de maat na te leven, zoals het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking, de Europese richtlijn uit 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties en het tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid uit 2018?
Ja. Daarom heb ik de afgelopen jaren werk gemaakt van digitale inclusie. Want iedereen moet kunnen meedoen, óók in de informatiesamenleving. Het kabinetsplan voor digitale inclusie is in december 2018 gepresenteerd. De toegankelijkheid van de online informatie en dienstverlening van de overheid maakt deel uit van dat plan en de uitvoering ervan is in volle gang.2
Kunt u aangeven hoe het kan dat het bovenstaande besluit uit 2018, dat verplichtte dat in ieder geval vanaf 23 september 2020 alle overheidswebsites aan internationale toegankelijkheidseisen moeten voldoen, na twee jaar voorbereidingstijd nog steeds niet volledig wordt nageleefd?
De wettelijke verplichting die op 23 september 2020 is ingegaan voor alle overheidswebsites houdt in dat overheidsinstanties «de noodzakelijke maatregelen» moeten nemen om hun websites toegankelijker te maken. Tevens dienen overheidsinstanties daarover verantwoording af te leggen in een openbare, gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaring. Deze verklaringen bieden een beeld van de mate van toegankelijkheid van websites. Enkel bij verklaringen met de status «voldoet volledig» wordt aan alle toegankelijkheidseisen voldaan. Inmiddels is voor 20184 websites een toegankelijkheidsverklaring gepubliceerd. De waarde van de verklaringen is dat het heeft geleid tot aanzienlijk meer inzicht in de mate van toegankelijkheid van overheidswebsites. Gevolg van dat inzicht is dat overheidsinstanties doelgerichter maatregelen kunnen nemen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Doel is het bereiken van genoemde status «voldoet volledig»; de statussen «eerste maatregelen genomen» en «voldoet gedeeltelijk» zijn de tussenstappen op weg naar het einddoel. Vermeldenswaardig is dat de openbare verklaringen belanghebbenden in staat stellen om actief bij te dragen aan de verbetering van de toegankelijkheid. Een aansprekend voorbeeld hiervan is de Toolkit toegankelijke gemeentewebsites die is ontwikkeld door Ieder(in), het netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte.5
Sinds de publicatie van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn in 2016 is veel werk gemaakt van het vergroten van bewustwording rondom toegankelijkheid. Zo is de nieuwe verplichting op verschillende manieren bij overheidsinstanties onder de aandacht gebracht; via informatiebijeenkomsten, workshops, webinars, publicaties, antwoorden op veel gestelde vragen en een informatieve website www.digitoegankelijk.nl. Ook is actief gestuurd op publicatie van toegankelijkheidsverklaringen vóór 23 september. Dit heeft niet het gewenste resultaat gehad, want nog niet alle overheidswebsites hebben een toegankelijkheidsverklaring. In de praktijk blijkt er niet zozeer sprake te zijn van onwil om toegankelijkheidsproblemen te verhelpen, maar van belemmeringen die worden ervaren. De meest voorkomende redenen die worden opgegeven waarom websites nog niet (volledig) toegankelijk zijn, zijn te weinig kennis, beperkt organisatorisch vermogen, beperkte middelen en te weinig bestuurlijke betrokkenheid.6 Door meer prioriteit te geven aan digitale toegankelijkheid zijn de genoemde belemmeringen weg te nemen.
Na 23 september is in kaart gebracht welke overheidsinstanties nog geen invulling hebben gegeven aan de wettelijke verplichting. Dat overzicht wordt door het Ministerie van BZK actueel gehouden aan de hand van de nieuw gepubliceerde verklaringen op www.toegankelijkheidsverklaring.nl.
Om zo snel mogelijk alsnog alle overheidsorganisaties een toegankelijkheids-verklaring te laten publiceren, worden in elk geval de komende maanden alle gemeenten, waterschappen, provincies en rijksoverheidsorganisaties zonder een (geldige) verklaring benaderd door toegankelijkheidsteams van de overheid en het expertisecentrum Digitoegankelijk. De teams wijzen de organisatie op de wettelijke verplichting dat voor elke website ten minste een toegankelijkheidsverklaring moet worden gepubliceerd. De benaderde overheidsinstanties dienen in kaart te brengen hoeveel websites onder hun verantwoordelijkheid vallen, dienen voor elke in kaart gebrachte website de belangrijkste verbetermaatregelen te benoemen en vervolgens een toegankelijkheidsverklaring op te stellen.
Ook de overheden die een verklaring hebben gepubliceerd met status «voldoet niet» worden benaderd. Ook zij worden aangespoord om verbetermaatregelen te nemen en op basis daarvan hun toegankelijkheidsverklaring bij te werken. Deze toegankelijkheidsteams gaan overheden niet alleen aanjagen om de toegankelijkheid te verbeteren, maar zullen ook adviseren over het wegnemen van de organisatorische obstakels die het volledig voldoen aan de eisen in de weg staan. Het effect van de inzet van deze teams zal nog voor het einde van dit jaar zichtbaar worden bij mijn eigen ministerie en bij andere onderdelen van de rijksoverheid en voor medeoverheden in de eerste maanden van 2021.
Kunt u verklaren waarom 78% van de 7000 websites die de onderzoekers hebben geanalyseerd, niet over een toegankelijkheidsverklaring beschikken, terwijl zo’n verklaring, nog onafhankelijk van de mate van toegankelijkheid, verplicht is? Bent u bereid om te zorgen dat deze overheidswebsites zo snel mogelijk over een toegankelijkheidsverklaring beschikken waarin staat hoe de websites concrete maatregelen kunnen nemen om hun toegankelijkheid te kunnen verbeteren, inclusief planning?
Bij het opgegeven getal van 7000 is het onduidelijk of dit alleen afzonderlijke websites zijn of dat het ook de webadressen omvat van onderdelen van de websites, zogeheten subsites. Zo kunnen websites bestaan uit meerdere subsites, die een eigen webadres hebben dat afwijkt van de hoofdwebsite. Voor deze subsites is geen afzonderlijke toegankelijkheidsverklaring nodig. Ik heb de onderzoekers van de Digimonitor 2020 gevraagd om de onderbouwing van het aantal van 7000 te delen. Dat laat onverlet dat er nog steeds een te groot aantal overheidswebsites niet beschikt over een toegankelijkheidsverklaring. Zoals reeds aangegeven in antwoord 6 wil ik hier graag zo snel mogelijk verandering in brengen.
Bent u van mening dat een website als politie.nl voor iedereen toegankelijk moet zijn, vooral omdat iedereen aangifte moet kunnen doen, en dat het een slechte zaak is dat deze website geclassificeerd is in niveau E, de laagst mogelijke classificatie?
Ik deel de mening dat ook een website als Politie.nl voor iedereen toegankelijk moet zijn. In juli 2019 heb ik de korpsleiding een brief7 gestuurd over het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en gevraagd om de politieorganisatie te informeren over de gevolgen ervan. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat de bijdrage vanuit de Politie belangrijk is, omdat het alleen via gezamenlijke inzet lukt om een digitale overheid te realiseren die niemand buitensluit.
Het in de vraag genoemde niveau E houdt in dat voor een website nog geen toegankelijkheidsverklaring is gepubliceerd die voldoet aan de Europese eisen voor dergelijke verklaringen. Op de webpagina https://www.politie.nl/algemeen/toegankelijkheid.html is wel een verklaring beschikbaar, inclusief de mogelijkheid om toegankelijkheidsproblemen te melden. Politie.nl heeft desgevraagd aangegeven dat inmiddels een toegankelijkheidsverklaring is gepubliceerd in het register op basis van een onderzoek dat is uitgevoerd door stichting Accessibility in november 2018. Ook is opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek.
Beschikt u over een lijst van cruciale websites, zoals bijvoorbeeld politie.nl, die ver onder de maat zijn en spoedig verbeterd moeten worden? Zo nee, bent u bereid zo’n lijst samen te stellen en zo snel mogelijk werk te maken van het verbeteren van de toegankelijkheid?
Na een motie8 en in overleg met belangenorganisaties is in 2006 een top-10 prioriteitenlijst samengesteld. Ook Politie.nl staat op deze lijst.
Ik zie een nieuwe en geactualiseerde versie van deze top 10-prioriteitenlijst als een geschikt middel om belangrijke websites waarvan de toegankelijkheid nog niet op orde is te kunnen monitoren. Ik zal de gezamenlijke belangenorganisaties voor personen met een functiebeperking uitnodigen om dit jaar nog een voorstel te doen voor een nieuwe top-10 die op de website van het expertisecentrum Digitoegankelijk zal worden geplaatst.
Bent u bereid om de aanbevelingen uit het onderzoek van Digimonitor over te nemen, waarin wordt gepleit voor specifieke opleiding, bewustzijn over verantwoordelijkheid, goede afspraken met leveranciers, communicatie en bewustwording, en het centraal stellen van de gebruiker?
De aanbevelingen uit de Digimonitor 2020 komen in hoge mate overeen met de aanbevelingen uit de eerdergenoemde nulmeting uit 2019, waarbij de initiatiefnemers van de Digimonitor nauw waren betrokken. De aanbevelingen zijn gericht op de eigenaren van websites en bieden bruikbare informatie aan overheden die de toegankelijkheid van hun online informatie en dienstverlening dienen te verbeteren. Deze aanbevelingen worden door het expertisecentrum Digitoegankelijk en de community Gebruiker Centraal onder de aandacht gebracht bij de eigenaren van websites.9
Hoe voorkomt u dat de toegankelijkheid van mobiele apps, waarvoor de deadline 23 juni 2021 is, ook zal worden beoordeeld met een laag niveau?
Overheidsorganisatie moeten uiterlijk op 23 juni 2021 een toegankelijkheidsverklaring publiceren over de maatregelen die zij nemen of hebben genomen om de toegankelijkheid van hun mobiele applicaties te borgen. Het expertisecentrum Digitoegankelijk en de in het antwoord op vraag 5 genoemde toegankelijkheidsteams zullen overheden ook wijzen op de aanstaande verplichting voor mobiele applicaties.
Kunt u in een gedetailleerde tijdlijn aangeven hoe u van plan bent om de huidige problematiek rondom de ontoegankelijkheid van de overheidswebsites te verhelpen?
Zie antwoord vraag 4.
De huurtoeslag en de uitwerking van het Sociaal Huurakkoord |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u per afspraak uit het Sociaal Huurakkoord tussen de Woonbond en Aedes aangeven of de maatregel wordt omgezet in wetgeving, en wat de huidige stand van zaken is?
Afspraak uit Sociaal Huurakkoord 2018
Wetgeving
Stand van zaken
– Maximaal inflatie exclusief huurharmonisatie
–Alle huurverhoging wegens renovatie buiten huursomstijging
Wetsvoorstel Wijziging maximale huursomstijging (35 254)
Geldt in 2020.
Wetsvoorstel is per 15-02-2020 in werking getreden.
– Mogelijkheid om in prestatieafspraken hogere huursomstijging af te spreken (max. inflatie+1%punt)
Wetsvoorstel Wijziging maximale huursomstijging (35 254)
Geldt in 2020.
Wetsvoorstel is per 15-02-2020 in werking getreden.
Deze afspraak zorgt voor rechtsongelijkheid tussen huurders van woningcorporaties (die hogere huurverhoging kunnen krijgen) en huurders van andere verhuurders.
Alternatieve maatregel is uitgewerkt in het wetsvoorstel Wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet (35 518): maximale huurverhoging van € 25 voor zeer lage huren (<€ 300)
Schriftelijke behandeling Tweede Kamer
Het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (35 516) biedt verhuurders de mogelijkheid om een tijdelijke huurkorting te geven (nu is alleen permanente huurkorting toegestaan).
in wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging woningcorporaties (35 578) is een alternatief uitgewerkt voor de afspraak uit het Sociaal Huurakkoord: dure scheefwoners krijgen huurverlaging of kunnen om huurverlaging vragen
Beide wetsvoorstellen (35 516 en 35 578): schriftelijke behandeling Tweede Kamer
Loopt mee in het traject van het Klimaatakkoord
Naar verwachting later dit jaar informatie aan de Tweede Kamer over eventuele aanpassingen in huurbeleid- en regelgeving (zie ook 32 813, nr. 570).
Welke afspraken gelden ook voor commerciële verhuurders van gereguleerde huurwoningen? Heeft u aanvullende afspraken met deze partijen gemaakt? Wat is de stand van zaken daaromtrent?
De alternatieve maatregel voor huurbeleid individuele woningen, de maximaal € 25 huurverhoging voor zeer lage huren (<€ 300) uit het wetsvoorstel Wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet (Kamerstuk 35 518) gaat ook voor particuliere en commerciële verhuurders gelden. Ook de mogelijkheid tot het geven van een tijdelijke huurkorting (wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting, Kamerstuk 35 516) zal tevens voor particuliere en commerciële verhuurders gaan gelden. Ten slotte zal ook de uitwerking van de «vergoedingentabel voor duurzaamheidsinvesteringen» mede voor particuliere en commerciële verhuurders gaan gelden.
In het kader van de coronacrisis heb ik afspraken gemaakt met de verhuurdersorganisaties over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen en over het toepassen van individueel maatwerk voor huurders die door de coronacrisis in betalingsproblemen zijn gekomen. Ik onderzoek de mogelijkheden om de afspraken over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen kan verlengen.
Vindt u dat commerciële verhuurders ook zouden moeten overgaan tot huurverlaging als de huur hoog is in relatie tot het inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bevordert u dit?
Ik vind niet dat particuliere en commerciële verhuurders verplicht moeten overgaan tot huurverlaging als de huur hoog is in relatie tot het inkomen. De verhuurders hebben ook hun financiële verplichtingen en hun investeringsopgave in nieuwbouw en/of verduurzaming.
Maar om het voor verhuurders mogelijk te maken op verzoek van de huurder een tijdelijke huurkorting toe te kennen, is het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (Kamerstuk 35 516) ingediend.
Kunt u uiteenzetten aan welke voorwaarden mensen moeten voldoen om het recht op huurtoeslag te laten herleven indien zij later weer aan de inkomens- of vermogenstoets voldoen, maar de huur is gestegen boven de maximale norm?
Aanvragers die in de jaren voor de Raad van State-uitspraken hun verworven rechten op huurgrensoverschrijding verloren door een inkomens- en/of vermogensstijging kunnen hier vanaf 24 juli 2019 wel weer aanspraak op maken.
Huishoudens die in het verleden recht op huurtoeslag hadden, kunnen na huurgrensoverschrijding een «verworven recht» hebben en hun toeslag behouden. Huurders die een verworven recht hadden en dit zijn kwijtgeraakt door bijvoorbeeld een hoger inkomen, kunnen dit laten herleven. Uiteraard is dat alleen het geval als ook aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag is voldaan, zoals voorwaarden ten aanzien van financiële draagkracht (inkomen en vermogen).
Kunt u ingaan op de in de voetnoot vermelde casus1 en aangeven of deze persoon naar de huidige omstandigheden wel of geen (herleefd) recht op huurtoeslag heeft?
Verworven recht ontstaat wanneer door een huurverhoging de huur de liberalisatiegrens overschrijdt, maar de huurder de maand ervoor wel huurtoeslag ontving. De casus beschrijft dat de huur vanaf juli 2019 de liberalisatiegrens overschreed. De persoon ontving echter al sinds 2018 onterecht huurtoeslag omdat de inkomensgegevens niet tijdig waren aangepast. De persoon had dus geen recht op huurtoeslag in de maand voorafgaand aan de huurverhoging. Er is dus geen verworven recht ontstaan en ook geen sprake van herleefd recht op huurtoeslag.
Welke interne instructies hanteert de Belastingdienst bij vragen over het herleefde recht op huurtoeslag?
De Belastingdienst hanteert de volgende interne instructie: «Als in het verleden een periode (de periode van onderbreking is onbeperkt) van geen recht is geweest nadat er recht was bij een rekenhuur boven de maximale huur grens (van toen) en daarna voor dezelfde woning nu weer een aanvraag is gedaan mag die niet worden afgewezen op een rekenhuur boven de maximale huur grens.»
Het geautomatiseerde systeem is zodanig aangepast dat het herleven van recht automatisch zal leiden tot het wederom toekennen van huurtoeslag. Wanneer automatische toekenning niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de aanvrager aangeeft dat het verworven recht te lang geleden is ontstaan, kijkt de Belastingdienst/Toeslagen welke informatie in archieven aanwezig is. Alleen wanneer deze informatie ook niet beschikbaar is, moet de burger aantonen dat in het verleden sprake was van een verworven recht dat nu weer kan herleven.
Vindt u het wenselijk dat commerciële verhuurders in schrijnende situaties meewerken aan huurverlaging om recht op huurtoeslag mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Om het voor verhuurders – woningcorporaties, particuliere en commerciële verhuurders – mogelijk te maken op verzoek van de huurder een tijdelijke huurkorting toe te kennen, is het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (Kamerstuk 35 516) ingediend. Door een tijdelijke huurkorting tot onder de maximale huurtoeslaggrens kan de huurder in aanmerking komen voor huurtoeslag. Om te voorkomen dat de verhuurder de huur na een korte huurkorting weer terugbrengt naar het oude niveau en de blijvende betaalbaarheid eenzijdig ten laste van de huurtoeslag komt, kan de verhuurder de huur na een tijdelijke huurkorting tot onder de maximale huurtoeslaggrens (2020: € 737,140) verhogen tot maximaal de maximale huurtoeslaggrens. Hiermee komt de blijvende betaalbaarheid gedeeltelijk ook ten laste van de verhuurder en wordt de misbruikgevoeligheid van de tijdelijke huurkorting beperkt.
Bent u van mening dat de huurtoeslag een hardheidsclausule zou moeten bevatten om in schrijnende situaties op wettelijke basis mensen alsnog tegemoet te kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 7 juli 2020 is een nieuwe hardheidsclausule in de Awir opgenomen. Deze geldt voor alle toeslagen, dus ook de huurtoeslag.
Het bericht dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) in de jacht op internationale studenten de grenzen opzoekt |
|
Harm Beertema (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) in de jacht op internationale studenten de grenzen opzoekt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het inschrijven van internationale studenten door de UvA voor een voorbereidend jaar aan een andere opleiding dan de gewenste opleiding om zo verblijfsvergunningen te kunnen verkrijgen onacceptabel is en bent u voornemens om aan deze frauduleuze praktijken zo snel mogelijk een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
De UvA is voor zover bekend de enige hoger onderwijsinstelling die een voorbereidend traject aanbiedt voor een opleiding met een numerus fixus (de opleiding Business Administration). Daarnaast kent de opleiding Politics, Psychology, Law and Economics een selectieprocedure. De UvA vraagt, volgens het onderzoek naar het voorbereidend jaar van de Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs, in dat geval de verblijfsvergunning aan voor een andere opleiding, zonder fixus of selectie, en het bijbehorend voorbereidend jaar.
Volgens de Gedragscode Internationale Student in het Nederlands Hoger Onderwijs, waarvan een herziene versie per 1 september 2017 van kracht is geworden, moet bij toelating voor een voorbereidend jaar al getoetst worden of de student toelaatbaar is voor de hoofdopleiding (mits het voorbereidend jaar met succes wordt afgerond). De beoordeling van de toelaatbaarheid van een internationale student tot de opleiding is de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. Het uitgangspunt hierbij is dat een student direct toelaatbaar is voor de opleiding, of dat de student na afronding van het voorbereidend jaar direct toelaatbaar is voor de opleiding. Bij opleidingen met een numerus fixus of selectie is de toelating tot de opleiding ook bij succesvolle afronding van het voorbereidend jaar nog onzeker. De Gedragscode gaat er vanuit dat de internationale student op adequate wijze wordt begeleid bij het maken van een bewuste en juiste studiekeuze. Het inschrijven van studenten voor een andere opleiding, inclusief het bijbehorend voorbereidend jaar, dan de opleiding die de student wenst te volgen, is niet in overeenstemming met de intentie van de Gedragscode. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal hierover in overleg treden met de UvA.
Deelt u de mening dat het aanbieden van een voorbereidend jaar voor een studie met fixus, waarvoor de toelaatbaarheid allerminst zeker is, onverenigbaar met de gedragscode is, die stelt dat voorafgaand aan een voorbereidend jaar de toelaatbaarheid van een student getest moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het aanbieden van een voorbereidend jaar voor een opleiding met een numerus fixus of selectieprocedure niet past bij de afspraak in de landelijke gedragscode dat de toelaatbaarheid van een student voor de hoofdopleiding al bij toelating tot het voorbereidend traject beoordeeld dient te worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het omzeilen van de regels van de Immigratie- & Naturalisatiedienst (IND) door de UvA een duidelijk voorbeeld is van een doorgeslagen internationalisering waarin universiteiten op nietsontziende wijze en op een zo’n grote mogelijke schaal buitenlandse studenten proberen te werven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat internationalisering van grote waarde is voor het Nederlands hoger onderwijs, de wetenschap en de kenniseconomie. Wel ben ik van mening dat een voorbereidend traject bedoeld is voor het wegwerken van enkele specifieke achterstanden, zoals het niveau van taalbeheersing, kennis over een bepaald vak of het opdoen van vaardigheden die een student nodig heeft in het Nederlands hoger onderwijs. De IND heeft tevens te kennen gegeven met de UvA in gesprek te gaan over de werkwijze van het aanvragen van een verblijfsvergunning voor een andere opleiding dan de opleiding die de student in werkelijkheid zal gaan volgen. Zie ook mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 3.
Bent u bereid om in kaart te brengen welke universiteiten gebruik maken van internationale wervingsagentschappen zoals «Nuohan Education & Technology» en universiteiten te verzoeken direct te banden te verbreken met dit soort internationale wervingsagentschappen en een einde maken aan het op deze wijze werven van internationale studenten? Zo nee, waarom niet?
De Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs heeft onderzoek gedaan naar voorbereidende trajecten. In dat onderzoek is de commissie ook ingegaan op de werving van studenten voor deze trajecten door de hoger onderwijsinstellingen danwel door de private aanbieders van de voorbereidende trajecten. Daarmee geeft dit onderzoek een beeld van de universiteiten en hogescholen die hier gebruik van maken.
De commissie heeft op basis van haar onderzoek onder andere aanbevolen om op basis van kwaliteit van onderwijs en strikte opvatting van het wegwerken van deficiënties, (stringenter) beleid te ontwikkelen ten aanzien van het actief, al dan niet via agenten, werven van studenten die (nog) niet toelaatbaar zijn. Ik stel vast dat de commissie een gedegen onderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan met relevante aanbevelingen komt. De commissie heeft de VSNU en VH gevraagd om voor 1 november 2020 met een reactie op dit rapport te komen. Ik verwacht dat de koepelorganisaties deze aanbevelingen zeer serieus zullen nemen en zal hierover met hen in overleg treden.
Het delen van genetisch testmateriaal van Nederlanders met de Verenigde Arabische Emiraten. |
|
Kees Verhoeven (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lab in Abu Dhabi gaat Nederlandse coronatests analyseren»?1
Ja.
In welk stadium zijn de onderhandelingen op dit moment met de laboratoria in de Verenigde Arabische Emiraten?
De onderhandelingen over het versturen van materiaal naar de Verenigde Arabische Emiraten zijn inmiddels stopgezet.
Op welke wijze valt de verwerking van genetisch materiaal, in dit geval bijzondere persoonsgegevens, door een laboratorium in de Verenigde Arabische Emiraten, onder Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Er is zeer intensief en constructief gekeken naar alle aspecten die u noemt en ook zijn verschillende oplossingen verkend om alle privacy- en beschermingsrisico’s af te dekken. Er was sprake van een beperkt restrisico, en aangezien op dat moment ook al andere, meer duurzame oplossingen waren gevonden om de testcapaciteit te vergroten, is besloten de onderhandelingen stop te zetten.
Wordt gekeken naar het anonimiseren of pseudonimiseren van het genetisch materiaal zodat dit niet herleidbaar is tot individuen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Staan de Verenigde Arabische Emiraten op de lijst met derde landen met een passend beschermingsniveau voor internationale overdracht van gegevens, en die dus goedgekeurd zijn door de Europese Commissie? Zo nee, welke maatregelen zult u dan moeten nemen alvorens een overdracht van deze bijzondere persoonsgegevens mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de zorgen wegnemen dat er een kans bestaat op misbruik van genetisch materiaal met andere doeleinden – zoals bijvoorbeeld in het strafrecht of met betrekking tot toelating tot het land?
Informeert u de Kamer nader als de contracten met de laboratoria in de Verenigde Arabische Emiraten eenmaal zijn afgerond?