Het bericht dat banken mogen discrimineren op leeftijd. |
|
Mahir Alkaya (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat discriminatie in welke vorm dan ook verboden is en aangepakt dient te worden?
Discriminatie is in Nederland verboden en het kabinet zet zich in om alle vormen van discriminatie aan te pakken. Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer bij brief van 15 juni 2020 geïnformeerd over de voortgang van de kabinetsaanpak van discriminatie. In de brief staat dat de kerngedachte van de fundamentele gelijkwaardigheid van mensen niet voor niets is verankerd in het eerste artikel van onze Grondwet. Het is en blijft van onverminderd belang om discriminatie te voorkomen en te bestrijden, zowel de meer zichtbare en meetbare vormen, als de meer subtiele mechanismen van uitsluiting die in de weg staan aan werkelijke gelijke kansen. Tevens is aangegeven dat het kabinet zich zal blijven uitspreken tegen elke vorm van discriminatie.1 Als Minister van Financiën sluit ik mij hier vanzelfsprekend bij aan.
Hoe reageert u op het bericht dat banken volgens het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) mogen discrimineren op basis van leeftijd?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van het Kifid met zaak nummer 2020-703. De uitspraak is voor eenieder online in te zien in het uitsprakenregister van het Kifid.3 In mijn eigen woorden – kort weergegeven – betreft de zaak een consument (en/of zijn mederekeninghouder) met een leeftijd tussen de eenenzestig en zevenenzestig jaar. Zijn aanvraag voor het product Rood Staan is door de bank afgewezen omdat zijn leeftijd voor een onzekere inkomenssituatie zorgt. Volgens de consument is er sprake van leeftijdsdiscriminatie. De bank heeft toegelicht dat het beleid erop is gericht klanten te behoeden voor het aangaan van kredieten die zij mogelijk op een later tijdstip niet kunnen terugbetalen. De bank heeft naar voren gebracht dat in de betreffende leeftijdsfase veel mensen met pensioen gaan, wat het inkomen fors kan doen veranderen. Daarom wordt inkomensonzekerheid gekoppeld aan de leeftijd van deze personen. Verder is door de bank toegelicht dat voor dit product slechts een summiere, geautomatiseerde toets wordt verricht die niet voldoende inzicht geeft in pensioengerechtigdheid en invloed op het inkomen.
Het Kifid heeft de uitspraak als volgt samengevat: «Consument heeft de kredietfaciliteit Rood Staan aangevraagd en de Bank heeft zijn aanvraag afgewezen omdat de leeftijd van Consument voor een onzekere inkomenssituatie zorgt. Gelet op de omstandigheden van het geval is dit niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid en ook is het beleid van de Bank niet in strijd met discriminatiewetgeving. De Commissie is dan ook van oordeel dat de Bank het product op die grond mocht weigeren. De gevorderde correctie van de productbeperking wordt afgewezen. Enkele klachten van Consument over de communicatie en klachtenprocedure van de Bank zijn wel gegrond, maar kunnen niet leiden tot toewijzing van de vordering.»
Ik heb geen zicht op het verloop van individuele processen. Als Minister van Financiën spreek ik mij niet uit over uitspraken in individuele gevallen van onafhankelijke geschillenbeslechtingsinstanties, waaronder deze uitspraak van het Kifid.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich met Artikel 1 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verslag doen van en toelichten hoe deze zaak bij het ifid is verlopen en op basis waarvan het Kifid is gekomen tot dit oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Zal deze uitspraak en bijbehorend proces worden meegenomen in de lopende evaluatie van het Kifid door SEO?
Deze zaak wordt niet meegenomen in de evaluatie die door SEO Economisch Onderzoek wordt uitgevoerd. De evaluatie ziet op de dienstverlening van het Kifid, waarbij onder andere wordt gekeken naar de kwaliteit, onafhankelijkheid, transparantie en kosten van de klachtenafhandeling door het Kifid. In de evaluatie worden enkele zaken steekproefsgewijs beoordeeld op de wijze van klachtenafhandeling. Door middel van dossieranalyse vormt SEO een oordeel over de laagdrempeligheid van de klachtbehandeling en de begrijpelijkheid voor de consument. De evaluatie ziet niet op de inhoudelijke juridische beoordeling van uitspraken van het Kifid in individuele zaken.
Wat gaat u doen om alle vormen van discriminatie, en dus ook leeftijdsdiscriminatie, in de financiële sector te vinden en aan te pakken?
Zie het antwoord op vraag 1. Wanneer een consument een klacht heeft over een financieel product of financiële dienst – zo ook over vermeende leeftijdsdiscriminatie – kan de consument de klacht voorleggen aan de civiele rechter of het Kifid.
Deelt u de mening dat banken al genoeg winst maken, ook zonder te discrimineren? Hoe gaat u de grootbanken dwingen het door deze leeftijdsdiscriminatie aangetaste vertrouwen in hen te herstellen?
Vertrouwen is essentieel voor het goed functioneren van de financiële sector. In dit kader is het van belang dat de sector laat zien dat zij haar speciale maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden serieus neemt. Financiële instellingen moeten hun klanten en de samenleving vakkundig en fatsoenlijk bedienen. Ik doe dan ook een beroep op banken om oog te hebben voor de menselijke maat door samen met de klant te kijken wat er wél mogelijk is op basis van de individuele situatie. Ik heb de dienstbaarheid van de financiële sector aan de samenleving, zowel aan burgers als aan bedrijven, daarom tot het centrale thema van mijn agenda voor de financiële sector gemaakt.4
De handreiking levensbeschouwing van het COA |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe definieert het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) het begrip religieuze neutraliteit?
Het COA is een politiek en religieus neutrale organisatie. Dit is reeds toegelicht in verschillende antwoorden op vragen uit uw Kamer.1 De beleving van religie en levensovertuiging is een persoonlijke aangelegenheid voor alle bewoners van COA-locaties en vindt plaats in de kleine setting van de privésfeer (zoals in gezinsverband). Vanuit die gedachte bevoordeelt het COA geen religie of levensovertuiging en onthouden COA-medewerkers zich van het uitdragen van een religie of geloofsovertuiging aan bewoners. Daarbij komt dat het COA zich niet bemoeit met de persoonlijke beleving van religie en levensovertuiging van bewoners, zolang deze geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van andere bewoners of de belangen van andere bewoners schaadt. Omdat bewoners van COA-locaties diverse politieke en (non-)religieuze voorkeuren hebben en mogelijk vanwege deze voorkeuren naar Nederland zijn gevlucht, kan confrontatie met de collectieve belijdenis van een religie of levensovertuiging een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van bewoners. Daarom zijn politieke en religieuze groepsbijeenkomsten, buiten de kleine setting van de privésfeer (zoals het gezinsverband) niet toegestaan binnen COA-locaties.
Deelt u de mening dat religieuze neutraliteit niet betekent dat het houden van bijbelstudies op verzoek van bewoners op hun kamer verboden zou moeten worden, maar dat COA juist de plicht heeft de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging voor alle bewoners van alle geloven en overtuigingen op de centra te bewaken?
Bewoners van een COA-locatie staat het vrij om in de kleine setting van de privésfeer (bijvoorbeeld in gezinsverband) een Bijbel- of Koranstudie te houden. Daarnaast is het ook mogelijk voor bewoners om individueel een religieus gesprek te houden met een bezoeker. Het COA heeft als politiek en religieus neutrale organisatie een taak om de persoonlijke levenssfeer van alle bewoners te bewaken en de leefbaarheid en veiligheid op de opvanglocaties te borgen. Inherent hieraan is dat politieke en religieuze activiteiten die mogelijk een inbreuk plegen op de persoonlijke levenssfeer van anderen niet zijn toegestaan. Daarom worden bewoners voor collectieve belijdenis van religie of levensbeschouwing, buiten de kleine privé setting (zoals het gezinsverband), verwezen naar (religieuze) instellingen in de omgeving.
Kunt u aangeven krachtens welke wet u meent politieke en religieuze groepsbijeenkomsten op de kamer van de bewoner thans te kunnen verbieden1, aangezien de Handreiking Levensbeschouwing van juni 2018 (in het vervolg de Handreiking), p. 4, de Grondwet en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de overheid ruimte bieden om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging alleen bij wet en in specifieke gevallen te beperken en aangezien het volgens de Handreiking, p. 6, niet wenselijk is het te weigeren of te controleren als een bewoner op zijn eigen kamer met andere bewoners samen wil bidden?
De Handreiking Levensbeschouwing omvat handvatten voor medewerkers hoe om te gaan met situaties waarin sprake is van de uiting van religie en levensbeschouwing door bewoners op een COA-locatie. Op dit moment vindt een evaluatie plaats van deze handreiking. Uitgangspunt voor de handreiking is de eerbiediging van artikel 6 van de Grondwet, tegen de achtergrond van het feit dat het COA tot taak heeft de leefbaarheid op iedere locatie en de veiligheid en persoonlijke levenssfeer van iedere bewoner, ongeacht diens religie of levensbeschouwing, te waarborgen.
Kunnen alle bewoners van asielzoekerscentra (azc’s) in de praktijk inderdaad terecht bij religieuze instellingen van hun keuze in de buurt om deel te nemen aan gebedsdiensten, Bijbelstudie of andere activiteiten in groepsverband? Welke normen ten aanzien van reismogelijkheden en reistijd houdt u daarbij aan?
Het COA ondersteunt bewoners wanneer zij buiten de locatie een religieuze bijeenkomst willen bijwonen of een religieuze instelling willen bezoeken. In het geval een bewoner onvoldoende aansluiting vindt bij een bestaande religieuze instelling, bijvoorbeeld vanwege de taal of omdat een religieuze instelling niet in de nabijheid aanwezig is, dan helpt het COA, wanneer een bewoner daarom verzoekt, met het zoeken naar een ruimte buiten de COA-locatie voor het organiseren van een religieuze bijeenkomst. Ik kan bevestigen dat bewoners in de praktijk daadwerkelijk gebruik maken van deze ondersteuningsmogelijkheden vanuit het COA.
Klopt het dat het COA actief mee kan helpen een ruimte buiten het azc te vinden, en worden bewoners ook op deze mogelijkheid gewezen? Gebeurt het ook in de praktijk dat bewoners geholpen worden met het vinden van een ruimte en zo ja, hoe?2
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met conceptversie 0.2 van de Handreiking van 14 december 2016 (verder het Concept) en de daarin gestelde kanttekeningen en rechtsvragen (geel gemarkeerd) aangaande de rechtmatigheid van de voorgestelde beleidslijn?3
Ja.
Kunt u reageren op de in het Concept op p. 4 gemaakte opmerking dat het voorgestelde COA-beleid op het eerste gezicht botst met de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing, op de vraag in Concept, p. 5, hoe ver het COA mag gaan in de regulering om buitenproportioneel optreden door locatiemanagers te voorkomen, en op de opmerking bij het Concept, p. 7–8, dat er geen juridische basis lijkt te bestaan om religieuze bijeenkomsten en feesten te verbieden? Wat is er gedaan met deze vraag en opmerking en op welke wijze heeft dit doorgewerkt in de definitieve vaststelling van de Handreiking?
Het zou de definitieve Handreiking Levensbeschouwing van juni 2018 te kort doen om deze te beoordelen aan de hand van opmerkingen in een zeer vroege conceptversie. In deze conceptfase van het proces wordt er nog vrijuit van gedachten gewisseld over mogelijke denkrichtingen en dient er ruimte te zijn om alle kritische vragen te stellen en opmerkingen te maken die men noodzakelijk acht om tot een weloverwogen handreiking te komen. Gedurende het proces zijn alle relevante vragen en opmerkingen in overweging genomen en verwerkt, dit heeft geleid tot de definitieve Handreiking Levensbeschouwing van juni 2018. Zoals ik in mijn antwoord op vraag drie heb aangegeven, vindt momenteel een evaluatie plaats van de Handreiking Levensbeschouwing.
De staat van de Waddenecologie |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er elk jaar één tot twee nieuwe exotische soorten in de Waddenzee gevonden worden?1 Hoeveel exotische soorten zijn de afgelopen jaren in de Waddenzee geïdentificeerd?
Het meest recente volledige overzicht van uitheemse soorten die in het Nederlandse gedeelte van de Waddenzee zijn waargenomen, is gemaakt in 2019 en loopt tot en met 2018 (Gittenberger et al., 2019). Nadat de eerste «exoten» inventarisatie was uitgevoerd in 2009 waren 62 uitheemse soorten bekend voor de Nederlandse Waddenzee. Uit het overzicht van 2019 volgt dat dit er in 2018 93 waren. Dat betekent dat er gemiddeld 3 tot 4 nieuwe uitheemse soorten per jaar in de Waddenzee worden ontdekt. Dat betekent niet dat al deze 93 soorten zich ook in de Waddenzee hebben gevestigd of zullen vestigen. Sommige soorten verdwijnen weer en het kan ook dat zeldzame soorten over het hoofd worden gezien.
Heeft u de mogelijke ecologische of economische risico’s die de komst van deze exoten met zich meebrengen goed in beeld? Zo ja, kunt u delen over welke soorten op dit moment zorgen bestaan vanuit een ecologisch of economisch perspectief en in hoeverre deze exoten schade hebben aangebracht tot op heden?
De uitheemse soorten worden gemonitord aan de hand van gedetailleerde soorteninventarisaties (GiMaRIS). Er zijn op dit moment geen zorgen over specifieke soorten. In het algemeen zijn er wel zorgen. Dat is de reden dat er in trilateraal verband een «Trilateral Wadden Sea Management and Action Plan for Alien Species» (MAPAS) is opgesteld in 2019. Nu werken de drie landen verder aan de implementatie van het MAPAS. Daarmee komen mogelijke ecologische en economische risico’s in beeld en wordt een handelingsperspectief gegeven dat gericht is op preventie. Het preventiebeleid is tevens vastgelegd in de «Beleidsregels inzake schelpdierverplaatsingen» (2012) en in het «Internationale verdrag voor de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen», IMO (2004).
Zijn in 2020 alle invasieve uitheemse soorten en hun trajecten geïdentificeerd en prioritair behandeld, prioritaire soorten gecontroleerd of uitgeroeid, en maatregelen getroffen om trajecten te beheren ter voorkoming van hun introductie en vestiging, zoals de onderschreven internationale Aichi biodiversiteitdoelstellingen voorschrijven? Zo nee, waarom niet?
Hieraan wordt op dit moment gewerkt via onder andere het MAPAS (Trilateral Wadden Sea Management and Action Plan for Alien Species) en het doen van totale soorten inventarisaties in de Waddenzee. Het MAPAS geeft aan wat er nodig is voor een goede signalering en monitoring van uitheemse soorten. Het «Waddensea Sea Quality Status Report» geeft een statusoverzicht van de aanwezigheid en verspreiding van exoten in de Waddenzee tot 20172. De focus van het MAPAS ligt hierbij op termijn op het voorkomen dat invasieve uitheemse soorten de Waddenzee bereiken en niet op bestrijding hiervan. Dit uitgangspunt is met Duitsland en Denemarken vastgelegd in de Verklaring van Leeuwarden uit 20183.
In hoeverre is er een verband te leggen tussen de komst van deze exoten en de effecten van klimaatverandering op de Waddenzee? Zijn er redenen om aan te nemen dat een groei in het aantal exoten als gevolg van klimaatverandering in de toekomst wel tot ecologische of economische schade kan resulteren?
Als een soort door menselijk handelen buiten zijn natuurlijke verspreidingsgebied wordt geïntroduceerd, overleeft en zich kan voortplanten dan spreken we van een uitheemse soort of exoot. Het begint dus met introductie door menselijk handelen. Klimaatverandering vergroot de kans dat bepaalde exoten zich blijvend kunnen vestigen en verspreiden, waar dit voorheen nog niet het geval was. Het zou dan ook kunnen dat een groei in het aantal exoten als gevolg van klimaatverandering in de toekomst wel tot ecologische of economische schade kan leiden. Dit hangt af van welke uitheemse soorten de Waddenzee kunnen bereiken.
Bent u het eens dat het van groot belang is dat de ecologie van de Waddenzee wordt beschermd tegen de mogelijke effecten van klimaatverandering?
Ja, in de ontwerp«Agenda voor het Waddengebied 2050» (Agenda) worden de mogelijke effecten van klimaatverandering op de ecologie binnen het thema Natuur van Wereldklasse geagendeerd. Tevens is ook bij het thema Klimaatverandering in de Agenda als dilemma opgenomen of er de komende jaren monitoring en onderzoek wordt gedaan naar de effecten van zeespiegelstijging en temperatuurstijging voor de natuur of dat wordt ingegrepen met bijvoorbeeld maatregelen tegen (invasieve) exoten. Vervolgens is hiervoor als strategie opgenomen de vinger aan de pols te houden door:
Bovengenoemde strategieën zullen in de loop van 2021 via het Uitvoeringsprogramma worden omgezet in concrete acties.
Bent u van mening dat in de Ontwerpagenda Wadden 2050 voldoende aandacht is besteed aan de mitigatie van ecologische of economische schade als gevolg van exoten in de Waddenzee? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja, zoals hierboven aangegeven besteedt de ontwerpAgenda binnen twee thema’s aandacht aan exoten in de Waddenzee. Hoe om te gaan met mitigatie en economische schade is een volgende stap die na monitoring en onderzoek via maatregelen in het Uitvoeringsprogramma vorm dient te krijgen.
Hoeveel budget is er vrijgemaakt om onderzoek te verrichten naar het voorkomen van de komst van exoten of het mitigeren van de effecten ervan in de Uitvoeringsagenda van de agenda Wadden?
Zie het antwoord op vraag 2. In de Agenda zelf wordt voor onderzoek en monitoring naar het voorkomen van de komst van exoten of het mitigeren van de effecten daarvan geen budget vrijgemaakt.
Hoe kijkt u aan tegen de kritiek van de Waddenvereniging op de agenda dat onvoldoende is meegenomen dat de effecten van klimaatverandering voor de Waddenzee verzacht kunnen worden door het toepassen van maatregelen om het ecosysteem te versterken?
Ik deel deze kritiek niet. Het Ministerie van IenW is in 2019 samen met het Deltaprogramma het Kennisprogramma Zeespiegelstijging gestart. In dit programma, dat tot 2025 loopt, worden zoveel mogelijk gegevens gecombineerd om tot nauwkeuriger voorspellingen te komen van de stijgsnelheden en de meegroeicapaciteit van het Waddensysteem. Ook is er aandacht voor de gevolgen voor de inrichting van de kustgebieden in het Waddengebied.
Onderdeel van het nader uit te werken Uitvoeringsprogramma is dat de nieuwe kennis over de langetermijneffecten van zeespiegelstijging op de morfologie, inrichting kustgebieden en de natuur wordt gevolgd en dat de inzichten worden ingebracht in andere onderdelen.
Daarnaast werken de ministeries van IenW en LNV samen met de regionale overheden en maatschappelijke organisaties aan toekomstbestendige grote wateren waarin hoogwaardige natuur samengaat met een krachtige economie (Programmatische Aanpak Grote Wateren; PAGW). Voor het Waddengebied gaat het hierbij onder andere om Eems-Dollard 2050, de projecten Binnen- en Buitendijkse slibsedimentatie en «Verzachten Randen van het Wad» (realiseren PAGW-doelen als onderdeel van HWBP-projecten Lauwersmeer-Vierhuizergat en Koehool-Lauwersmeer).
Kunt u delen hoe u tegen de andere kritiek aankijkt die de Waddenvereniging heeft geuit op de Agenda Wadden 2050?
De Waddenvereniging heeft een reactie ingediend op de ontwerpAgenda in het kader van de internetconsultatie. Deze reactie, alsmede ook de andere ontvangen reacties, wordt betrokken bij het opstellen van de definitieve Agenda. Op het moment van publicatie van de definitieve Agenda wordt ook aangeven hoe de bij de Agenda betrokken partijen zijn omgegaan met deze en de andere reacties, waaronder die van de Waddenvereniging. Het voorstel hiertoe wordt eerst besproken in het Omgevingsberaad Waddengebied.
Kunt u delen of u, sinds het algemeen overleg Water op 22 juni 2020, pogingen heeft gedaan om met de Waddenvereniging om de tafel te gaan en te kijken hoe zij beter betrokken konden worden bij de Agenda Wadden en de daarbij horende Wadden governance structuur? Indien dit niet is gebeurd, waarom niet?
Op mijn initiatief heb ik afgelopen zomer gesproken met de directeur van de Waddenvereniging. Dit was een open en constructief gesprek. De Waddenvereniging heeft, gelet hun rol als onafhankelijke belangenorganisatie, aangegeven niet deel te willen nemen aan de governance structuur voor het Waddengebied. Ik betreur dit, doch respecteer die keuze. In dit gesprek heeft de Waddenvereniging nogmaals aangegeven de Agenda niet te onderschrijven om hun moverende redenen. We hebben afgesproken om, in het kader van het Uitvoeringsprogramma Waddengebied, de Waddenvereniging wel te betrekken. Ik kijk uit naar een constructieve samenwerking.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
Het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19 |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Waarom schrijft u in uw beantwoording op mijn vragen over het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-191 dat het onderzoek van de World Bank Group2 vanuit epidemiologisch onderzoeksperspectief niet afdoende is, maar zegt u nog niet direct toe dat u het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19 nader zal onderzoeken?
Ik vind het van belang dat het eventuele onderzoek naar de relatie tussen luchtverontreiniging en COVID -19 nieuwe kennis oplevert en binnen afzienbare termijn leidt tot beleidsopties (handelingsperspectief). Daarom heb ik samen met mijn collega’s van LNV en VWS het RIVM verzocht een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit en (de ernst van) COVID-19, waarbij ook is gevraagd naar de relatieve bijdrage van veehouderij. Het RIVM is gevraagd alle opgedane kennis bij eerdere onderzoeken mee te nemen in deze verkenning en ook de internationale ontwikkelingen in dit onderzoeksveld mee te nemen. We zijn met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat de onderzoeksmogelijkheden in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van LNV en VWS en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in het najaar.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is dat dit verband nader onderzocht wordt zolang er onzekerheid over bestaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom geeft u daar niet gelijk opdracht toe en wordt er eerst een verkenning naar de onderzoeksmogelijkheden afgewacht?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt in verkenning naar de onderzoeksmogelijkheden naar de relatie tussen COVID-19 en luchtkwaliteit alleen gekeken naar de veehouderij en niet naar de twee andere grote bronnen van luchtvervuiling: de industrie en transport/wegen? En waarom wordt er niet gekeken naar de reacties tussen de stoffen die afkomstig zijn uit die grote bronnen, die gezamenlijk smog en secundair fijnstof vormen? Wordt dit nog nader meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Centraal in het verzoek aan RIVM aangaande de verkenning naar onderzoeksmogelijkheden is het antwoord op de vraag of het mogelijk is om de relatie tussen luchtkwaliteit in algemene zin, en de ernst van de gevolgen van infectie COVID-19 te onderzoeken. Daarbij wordt ook gekeken of het mogelijk is om de relatieve bijdrage van de veehouderij hierin te onderzoeken.
Erkent u dat het in het belang van de volksgezondheid noodzakelijk is om rekening te houden met het vermeende verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19? Deelt u de mening dat het beleid daarop zou moeten worden aangepast zolang er nog geen uitsluitsel bestaat over het verband? Zo nee, waarom niet?
Luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarbij gaat het gemiddeld in Nederland om 11.000 vroegtijdige sterfgevallen en een aanzienlijke ziektelast. Het mogelijke effect van luchtverontreiniging op de gezondheidseffecten van COVID-19 onderstreept het belang van het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. Daarom werkt het kabinet samen met decentrale overheden om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit permanent te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt.
De inzet op verbeteren van de luchtkwaliteit gebeurt nu al in het Schone Lucht Akkoord, en zet ik onverminderd voort. Concreet is afgesproken de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging uit Nederlandse bronnen met minimaal 50% te reduceren in 2030 ten opzichte van 2016. De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij, de kringlooplandbouw en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit en gezondheid in Nederland. Ik wil benadrukken dat overdracht van mens-op-mens de stuwende kracht is achter de snelle verspreiding van het virus en de huidige uitbraak. Het is daarom in de eerste plaats zaak dat overal, ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging, mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden.
Wat zijn sinds de uitbraak van de corona-epidemie in Nederland de percentages besmettingen, ziekenhuisopnamen en doden per provincie? Is het nog steeds zo dat daarin één of meerdere provincies negatief opvallen? Zo ja, welke verklaring(en) heeft u daarvoor en is dit voor u reden voor aanvullend beleid?
De verspreiding van de COVID-19 infecties over de provincies is zoals u in de media en in de politieke debatten rondom COVID heeft gehoord, continue aan verandering onderhevig. Voor de actuele cijfers per provincie publiceert het RIVM een wekelijks gedetailleerd epidemiologisch rapport met aantallen meldingen, ziekenhuisopnamen en sterfgevallen per provincie. Voor informatie per regio en gemeente verwijs ik u naar deinformatie op het coronadashboard van de rijksoverheid: https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/ en de RIVM website:
Investeert het Rijk in mobiele meetstations, sensornetwerken en lokaal aanvullende metingen als mogelijkheden voor het registreren van luchtvervuiling in regio’s en provincies, waarnaar u verwijst in uw beantwoording? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke mate? Hebben provincies toezeggingen gedaan voor investeringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Betreft het hier metingen die juridische en beleidsmatige zeggingskracht kunnen hebben, zoals dat geldt voor de metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML-metingen) door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voortkomend uit de Europese Richtlijn? Zo ja, welke LML-meetpalen komen erbij in Nederland, en waar? Zo nee, wat ziet u dan als meerwaarde van dergelijke «tandeloze» metingen?
Ja, het Rijk zal in het kader van het Schone Lucht Akkoord participeren in een pilot voor meerdere mobiele ankerstations met daaromheen een sensornetwerk. De ankerstations worden beheerd door het RIVM en zullen daarmee voldoen aan de kwaliteitsvereisten die aan het LML worden gesteld, en de bijbehorende zeggingskracht hebben. De pilot wordt uitgevoerd met maximaal 5 ankerstations, welke beschikbaar komen binnen het huidige LML. Diverse gemeenten hebben aangegeven interesse te hebben in deelname en daarbij ook financieel bij te willen dragen. Na afronding van de inventariserende fase zal bepaald worden waar de ankerstations exact geplaatst worden. Daarbij zal primair rekening gehouden worden met het creëren van zoveel mogelijk kennis en ervaring met sensormetingen om te bepalen of deze in de toekomst gebruikt zouden kunnen worden voor de formele monitoring van luchtkwaliteit. Daarnaast zal bij de verdeling van de ankerstations ook gekeken worden naar het verder optimaliseren van de landelijke dekking van het LML.
Op welke manier houdt u zicht op de cumulatie van luchtvervuiling vanuit de door u genoemde belangrijke bronnen verkeer, landbouw, houtskool en industrie? Doet u dat via metingen of berekeningen?
Luchtvervuiling wordt veroorzaakt door veel verschillende bronnen, en de cumulatie daarvan wordt zowel door metingen als door modelberekeningen gemonitord. Metingen geven altijd een cumulatief beeld voor een bepaalde stof, omdat de gemeten waarde niet te herleiden is naar een specifieke bron. Met modelberekeningen daarentegen is het wel mogelijk om inzicht te krijgen in de specifieke bronbijdrage op specifieke locaties. Het RIVM draagt daarbij zorg voor het verzamelen van de vereiste brongegevens via de emissieregistratie, buitenlandse bronbijdragen en het beheer van verspreidingsmodellen, welke weer gekalibreerd worden aan de hand van metingen onder andere gericht langs wegen en industrie.
Zijn er in Nederland voldoende meetpunten en worden er voldoende vervuilende componenten (afzonderlijk en in combinatie) gemeten? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, bent u bereid om de metingen en meetpunten uit te breiden? Zo ja, hoe en waar? Zo nee, waarom niet?»
Ja, de luchtkwaliteit in Nederland wordt gemonitord door het RIVM conform de vereisten die daar aan gesteld worden vanuit van de Richtlijn Luchtkwaliteit. Het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (bestaande uit 46 RIVM meetstations en 6 GGD partnerstations) voldoet daarmee aan de vereiste dekkingsgraad voor alle afzonderlijk te meten stoffen. In aanvulling daarop vinden er voor NO2 extra metingen plaats d.m.v. Palmesmetingen (buisjesmetingen) en zijn er nog enkele regionale meetnetwerken actief.
Heeft u contact met andere landen waarin bepaalde regio’s veel sterker zijn geraakt door COVID-19, afgemeten aan ziekenhuisopnamen en doden, over mogelijke oorzaken hiervoor? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In het buitenland is de situatie in bepaalde gebieden gedurende de beginperiode van de pandemie ernstig tot zeer ernstig geweest, zoals bijvoorbeeld in Italië. Hier is in internationaal verband (EU, WHO) uiteraard veel contact over geweest. De oorzaken van de plaatselijke ernstige uitbraken zijn divers, maar hebben vooral te maken met de sterke onverwachte of onopgemerkte stijging van het aantal infecties in een regio, en op dat moment nog onvoldoende maatregelen om verspreiding tegen te gaan. Momenteel zijn er ook veel gebieden waar de infectiegraad sterk toeneemt. Over deze veranderende epidemiologische situaties, de reacties daarop en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen wordt, zowel bilateraal als in verschillende internationale gremia, voortdurend gesproken. Per land bestaan dashboards of landelijke websites met informatie hierover; voor een overzicht van Europa kunt u de rapportage van de ECDC (https://www.ecdc.europa.eu/en/geographical-distribution-2019-ncov-cases) raadplegen en wereldwijd de website van de WHO raadplegen: WHO coronavirus Disease (COVID-19) dashboard
Het bericht 'Bewapening boa stelselmatig afgewezen: Groene boa’s te vaak zonder bewapening het bos ingestuurd' |
|
Chris van Dam (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bewapening boa stelselmatig afgewezen: Groene boa’s te vaak zonder bewapening het bos ingestuurd» van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht van 31 augustus 2020 en de uitzending van EenVandaag van 7 september 2020?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) zijn van natuurbeheerorganisaties die al jaren kunnen beschikken over volledige bewapening, inclusief vuurwapen, maar dat een verlenging van deze ontheffing thans niet meer wordt gehonoreerd? Geldt voor deze groep boa’s (nog steeds) dat indien zij in de periode voor verlenging geen feitelijk gebruik hebben gemaakt van hun geweldsmiddelen, dat zij deze moeten inleveren? Zou dat niet grond zijn om ook van de overgrote meerderheid van de Nederlandse politieambtenaren periodiek hun dienstwapen af te nemen? Hoe verhoudt deze uiterst restrictieve houding bij de verlenging van het toekennen van geweldsmiddelen zich tot de intentie zoals verwoord in uw brief van 5 juni 2020 dat toegekende geweldsmiddelen zoveel mogelijk gecontinueerd worden?3
In mijn brief van 5 juni jl.4 heb ik aangegeven dat boa’s niet standaard met geweldsmiddelen worden uitgerust, maar uitzonderingen op deze hoofdregel zijn toegestaan. Daarbij geldt ook dat de ene boa, de andere niet is. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuw besluit bewapening en uitrusting boa’s, waarin veiligheidsrisico’s meer maatgevend zullen zijn, in de besluitvorming over de bewapening van boa’s, dan nu reeds het geval is. Bewapening van boa’s zal zodanig worden uitgewerkt dat er zo min mogelijk lokale verschillen kunnen ontstaan. De nieuwe regeling zal meer dan tot op heden ruimte bieden om meer boa-specifiek te kijken naar geschikte uitrusting en geweldsmiddelen. Dat biedt de gelegenheid om te differentiëren en zo nodig af te wijken van wat voor de politie geschikt is. Per boa-domein zal duidelijk worden gemaakt welke uitrusting en geweldsmiddelen ter beschikking kunnen komen.
Boa’s werkzaam bij natuurbeheerorganisaties (ook wel groene boa’s genoemd) behoren conform de Beleidsregels boa tot domein II milieu, welzijn en infrastructuur. Deze boa’s kunnen optioneel beschikken over de volgende geweldsmiddelen: handboeien, wapenstok, pepperspray, uitschuifbare wapenstok, surveillancehond, vuurwapen.
Indien op een gemotiveerd verzoek van de werkgever positief wordt beslist kan een boa beschikken over één van de of meerdere geweldsmiddelen zoals genoemd. Bij het verlopen van de termijn voor de geweldsbevoegdheid, is het mogelijk een verzoek te doen voor de verlenging hiervan. Bij de afweging voor de verlenging zullen de toezichthouders rekening houden met de taak waarvoor de boa wordt ingezet en de omstandigheden van die taakuitvoering van de boa, zoals bijvoorbeeld de mate waarin snel een beroep kan worden gedaan op de politie en de veiligheid van de boa. Van een meer restrictief beleid dan voorheen is geen sprake. In mijn brief van 5 juni jl.5 staat dat daar waar in bestaande situaties in het verleden aan boa’s in de openbare ruimte (domein I) een wapenstok is toegekend, deze toestemming in beginsel zal worden verlengd wanneer de lokale driehoek hierom verzoekt. Het betreft dus een specifiek geweldsmiddel voor een specifieke categorie boa’s.
Deelt u de opvatting dat groene boa’s uit domein II werkzaamheden uitvoeren in natuurgebieden en daarbij dikwijls geconfronteerd worden met delicten als drugscriminaliteit, dumpingen en stroperij en dat zij daarom moeten kunnen beschikken over adequate bewapening, inclusief vuurwapen?
De veiligheid van boa’s bij de taakuitvoering staat voorop. Het algemeen uitgangspunt ten aanzien van geweldsmiddelen is dat het geweldsmonopolie behoort bij de Staat (krijgsmacht en politie). Daarom beschikken boa’s optioneel over de geweldsbevoegdheid en worden zij niet standaard toegerust met geweldsmiddelen. Echter, er zijn criteria voor het bepalen van uitzonderingssituaties waarin boa’s toch kunnen worden toegerust met een geweldsmiddel. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer boa’s minder snel kunnen terugvallen op assistentie van de politie of de aard van de werkomstandigheden dit vergt. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Kunt u aangeven of het klopt dat groene boa’s uit domein II niet langer kunnen beschikken over voldoende adequate bewapening? Hoe verhoudt zich dat tot uw brief van 5 juni 2020, waarin u aangeeft dat er uitzonderingen op het geweldmonopolie van de politie mogelijk zijn, waaronder bij boa’s in het groene domein (domein II) die minder makkelijk op assistentie van de politie kunnen terugvallen?
Indien daartoe aanleiding is kunnen groene boa’s volgens de geldende wet- en regelgeving nog steeds beschikken over geweldsmiddelen. Met de wijziging van de Beleidsregels boa in juli jl. is de uitschuifbare wapenstok toegevoegd aan de beschikbare geweldsmiddelen waar de groene boa aanspraak op kan maken.
Bent u van mening dat er groene boa’s zijn in domein II die inderdaad minder makkelijk kunnen terugvallen op assistentie van de politie, omdat zij werkzaamheden uitvoeren op tamelijk moeilijk te bereiken plekken in natuurgebieden en dat zij daarom zouden moeten kunnen beschikken over adequate bewapening? Zo ja, waarom wordt de verlenging van hun ontheffing om bewapend te worden dan niet gehonoreerd?
Indien de taakuitvoering en werkomstandigheden van de groene boa daarom vragen kan de werkgever van de groene boa een gemotiveerd verzoek doen. Conform de geldende wet- en regelgeving voor toekenning van een geweldsmiddel, kan na positief advies van de toezichthouders, een of meerdere geweldsmiddelen worden toegekend. Hierbij zullen individuele gevallen individueel worden beoordeeld.
Zo beschikken thans meer dan 700 groene boa’s over de korte wapenstok en bijna honderd groene boa’s over een uitschuifbare wapenstok, pepperspray en een vuurwapen. Sommigen van hen beschikken daarnaast ook over een diensthond. Niet in alle gevallen zal echter worden geoordeeld dat de groene boa bewapend moet worden. Die beslissing moet telkens lokaal worden beoordeeld, waarbij nauw wordt gekeken naar de specifieke taakomschrijving en omstandigheden waarin de betreffende groene boa opereert.
Waarom worden groene boa’s soms in identieke situaties verschillend bejegend qua toekenning van geweldsmiddelen en in het bijzonder het vuurwapen? Komt dit door wisselend advies per bevoegd gezag? Zou daar niet een landelijke toets, die toeziet op landelijke uniformiteit, boven moeten zitten? Bent u bereid landelijke uniformiteit qua bewapening van (groene) boa’s te bewerkstelligen?
In mijn brief van 5 juni 20206 heb ik aangekondigd dat wordt gewerkt aan een afzonderlijke regeling bewapening en uitrusting boa’s. Hierin zal o.a. de bewapening voor boa’s zodanig worden uitgewerkt dat er zo min mogelijk lokale verschillen kunnen ontstaan. Dit draagt bij aan meer uniformiteit. Er zal daarnaast meer ruimte worden geboden voor meer specifieke uitrusting en geweldsmiddelen per boa-domein. Hierdoor kan daar waar nodig worden gedifferentieerd. Zie ook antwoord bij vraag 1.
De zaak van dhr. Singh |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Michiel van Nispen , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Tweede Kamer wil dat Jaitsen Singh (75) na 36 jaar Amerikaanse cel naar Nederland wordt overgeplaatst»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Van Nispen c.s. waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om de heer Singh op korte termijn naar Nederland over te laten brengen, verzoeken tot overbrenging te honoreren en hiertoe zo nodig de procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging te starten?2
Ja.
Welke inspanningen heeft u, naar aanleiding van de hierboven genoemde aangenomen motie, tot nu toe verricht om dhr. Singh naar Nederland te halen?
Zoals beschreven in mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd, heb ik het dossier van de heer Singh (betrokkene) nogmaals uitvoerig en zorgvuldig bestudeerd. Op grond hiervan en op grond van bovengenoemde motie ben ik bereid om betrokkene diplomatiek te ondersteunen in zijn wens tot vrijlating, mits met die vrijlating geen maatschappelijke risico’s zijn gemoeid. Diplomatiek ondersteunen is alleen mogelijk als betrokkene zelf een verzoek tot parole of gratie heeft ingediend bij de autoriteiten van de VS. Om die reden is op 19 augustus 2020 namens mijn ministerie contact opgenomen met het juridisch team van betrokkene om te bezien in hoeverre een dergelijk verzoek in het vooruitzicht ligt. Op verzoek van het juridisch team van betrokkene vond dit overleg op 18 september 2020 plaats. Tijdens dit gesprek is toegelicht waarom de Wots geen reële slagingskans heeft. Wel is afgesproken dat er actief diplomatieke steun wordt geleverd aan een in te dienen gratieverzoek.
Heeft u inmiddels het Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS)-verzoek van dhr. Singh boven tafel weten te krijgen? Zo nee, hoe kan het dat een WOTS-verzoek spoorloos verdwijnt? Heeft u navraag gedaan bij de Amerikaanse autoriteiten?
Er is alleen sprake van een Wots-verzoek indien de ene staat de andere staat officieel en volgens de geldende regels verzoekt om de tenuitvoerlegging van een bepaalde straf over te nemen. Dit is in de onderhavige casus niet gebeurd.
Nederland werd op 25 juli 2019 door tussenkomst van het federale Department of Justice geïnformeerd dat betrokkene bij de staat Californië zijn interesse kenbaar heeft gemaakt om overgebracht te worden naar Nederland om hier de resterende tijd van zijn detentie uit te zitten. In die brief geeft de staat Californië aan: «that his case is now being reviewed to determine if further investigation is warranted.» Sindsdien heeft de ambassade meerdere keren contact gezocht met de autoriteiten in Californië. De review c.q. het onderzoek door de staat Californië is echter nog niet afgerond, zo liet Californië op 20 juli 2020 weten. De VS heeft bovendien aangegeven dat de Covid-19 pandemie tot extra vertraging in de uitvoering van de internationale overdracht van strafvonnissen heeft geleid.
De brief uit 2019 kan niet aangemerkt worden als zijnde een «Wots-verzoek». Het verzoek van betrokkene aan de staat Californië is dan ook nooit «verdwenen» geweest omdat het nog in onderzoek is bij de staat Californië.
Klopt het dat het toepasselijk verdrag maatgevend is en dat bepalingen in de wet niet meer dan aanvullende betekenis hebben? Zo ja, bent u in dat geval bereid om de Nederlandse beleidsregel over bindingsvoorwaarde, in overeenstemming met het toepasselijk verdrag, los te laten?
Ja, het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) is maatgevend en geeft voorwaarden op grond waarvan strafvonnissen aan een ander land kunnen worden overgedragen. Het VOGP laat ruimte voor nadere invulling in nationale regelgeving, waaronder de wet en het beleidskader. Ten aanzien van uw vraag om de beleidsregel los te laten, zie ik geen aanleiding dit te doen. In mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd ga ik hier nader op in.
Wanneer bent u van plan om, op basis van het Verdrag Overbrengen Gevonniste Personen die voorziet in de mogelijkheid dat de staat van tenuitvoerlegging het verzoek tot strafoverdracht kan doen, in de zaak van dhr. Singh zelf een verzoek tot strafoverdracht te initiëren?
In mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd heb ik aangegeven dat ik de VS geen verzoek doe om een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging te starten. Dit heeft procesmatige en inhoudelijke redenen. In die brief ga ik hier nader op in. Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven, ben ik bereid om betrokkene diplomatiek te ondersteunen in zijn wens tot vrijlating, mits met die vrijlating geen maatschappelijke risico’s zijn gemoeid.
Deelt u de mening dat u, naar aanleiding van de aangenomen motie, desnoods uw discretionaire bevoegdheid in moet zetten om een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging te starten om dhr. Singh naar Nederland te halen?
Nee. In mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer heb gestuurd ga ik hier nader op in.
Bent u tevens bereid om, gezien de kwetsbaarheid van gedetineerden in de Verenigde Staten voor het coronavirus, via alle mogelijke diplomatieke kanalen bij de Californische autoriteiten te pleiten voor gratie voor dhr. Singh?
Nederland heeft diverse keren een beroep gedaan op de Californische autoriteiten om betrokkene op grond van humanitaire overwegingen vrij te laten. Een verzoek tot gratie kan echter alleen door betrokkene zelf worden ingediend.
De diplomatieke inspanningen worden wel gecontinueerd, zoals ik ook beschrijf in de brief met kenmerk 2967754. Zo heeft de ambassade 20 juli jl. aan de parole agent gevraagd of betrokkene in aanmerking komt voor vrijlating op basis van de huidige pandemie. De parole agent meldde dat betrokkene niet voorkomt op de lijst van gevangenen die in aanmerking komen voor vrijlating op basis van de huidige gezondheidscrisis. Hetzelfde antwoord is verkregen vanuit het kantoor van de Lieutenant Governor van Californië.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Het bericht ‘Onrust over geheime vaccinonderhandelingen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onrust over geheime vaccinonderhandelingen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het lobbyen van COVID-19 vaccinontwikkelaars voor een vrijstelling van schadeclaims?
Het staat de farmaceutische industrie vrij om aandacht te vragen voor onderwerpen die voor de industrie van belang zijn, bijvoorbeeld dit onderwerp. De farmaceutische industrie toont haar commitment door veel geld en energie te stoppen in het ontwikkelen van een veilig en effectief vaccin dat mogelijk zal bijdragen aan een einde van de pandemie. Bij sommige van de vaccins tegen Covid-19 die de bedrijven ontwikkelen, bestaan hoge verwachtingen. Tegelijkertijd kent het ontwikkelen van vaccins veel onzekerheden. De farmaceutische bedrijven werken er hard aan om te voldoen aan de strenge eisen die binnen de Europese Unie gelden voor de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins, zoals ook blijkt uit het gezamenlijke persbericht dat negen grote farmaceutische bedrijven op 8 september 2020 hebben uitgebracht.2
Voor de Europese Commissie is het van belang dat er recht wordt gedaan aan de geldende Europese wetgeving. De Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid blijft in de contracten volledig gerespecteerd. De rechten van burgers blijven volledig onaangetast. In zoverre bieden de overeenkomsten de bedrijven dus geen bescherming voor eventuele rechtszaken. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen omtrent de afspraken voor het COVID-19 vaccin transparant moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de huidige onderhandelingen dan uiterst intransparant?
Laat ik voorop stellen dat zowel de Europese Commissie, blijkens een hoorzitting in het Europees parlement op 7 september jl., als ikzelf graag zo transparant mogelijk zijn over de inhoud van de gemaakte afspraken. Daarom informeer ik de Kamer over het afsluiten van contracten door de Europese Commissie met producenten en over succesvol afgesloten verkennende gesprekken die naar verwachting tot contracten zullen leiden. Ik verwijs hierbij naar mijn brieven van 17 augustus en 18 september jl. Ook de Europese Commissie verstrekt veel informatie over de EU vaccins strategie en het sluiten van contracten met producenten.3 Zolang de onderhandelingen met een specifiek bedrijf lopen, kan ik daar weinig over kwijt. De Nederlandse vertegenwoordigers zijn, net als de vertegenwoordigers van de andere deelnemende lidstaten, immers gebonden aan een geheimhoudingsplicht. De bedoeling van deze geheimhoudingsplicht is tweeërlei: enerzijds dient deze om beïnvloeding van de onderhandelingen met andere producenten te voorkomen. Anderzijds wordt tijdens de onderhandelingen bedrijfsvertrouwelijke en beursgevoelige informatie van de producent gewisseld die niet openbaar kan worden.
Kunt u aangeven waarom de identiteit van de zeven onderhandelaars die namens de Europese Commissie met de farmaceutische industrie onderhandelen, onbekend is?
De Europese Commissie sluit contracten (Advance Purchase Agreements, APA’s) af met producenten van een kansrijk kandidaat-vaccin en draagt de volledige verantwoordelijkheid voor het aanbestedingstraject. De Commissie wordt daarin bijgestaan door vertegenwoordigers van zeven lidstaten waaronder Nederland. Deze vertegenwoordigers onderhandelen niet namens de Europese Commissie maar ondersteunen de Commissie in de onderhandelingen. De lidstaten zullen immers uiteindelijk de vaccins afnemen. De onderhandelaars van de zeven lidstaten zijn zonder uitzondering in dienst van hun eigen regering en hebben allen verklaringen getekend waarmee hun integriteit gewaarborgd is. De Nederlandse vertegenwoordiger in het Joint Negotiation Team is een directeur die in dienst is van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zijn identiteit is niet bewust geheim gehouden. Andere landen maken daar een andere afweging in.
Kunt u toelichten of Nederland zal bijspringen in het dekken van schadeclaims als een vaccin directe of indirecte negatieve bijeffecten heeft of wanneer er fout wordt geïnstrueerd of gewaarschuwd voor deze effecten door de fabrikant?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet ingegaan worden op specifiek gemaakte afspraken in die contracten. In algemene zin wil ik graag opmerken dat voorop staat dat de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid blijkens uitspraken van de Commissie in de contracten volledig gerespecteerd wordt. Dat ziet dus op productiefouten door de producent. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten financiële compensatie bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating.
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat de overeenkomst met AstraZeneca als voorbeeld zal dienen voor eventuele toekomstige vaccinproductie overeenkomsten?
Inmiddels heeft de Europese Commissie twee contracten getekend, met AstraZeneca en met Sanofi/GSK. Ook wordt gewerkt aan contracten met vier andere producenten. Alle contracten bevatten min of meer dezelfde thema’s maar elk contract bevat vanzelfsprekend individuele afspraken met de betreffende producent waarbij het totale pakket aan voorwaarden in balans moet zijn.
Klopt het dat de eventuele vrijstelling van schadeclaims van AstraZeneca als een gevaarlijke precedent kan dienen voor toekomstige farmaceutische productie overeenkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven wordt in de contracten de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid gerespecteerd. Ik zie dan ook niet in op welke wijze er sprake is van een gevaarlijk precedent.
Kunt u toelichting geven over de hoogte van de winstmarges die AstraZeneca onder de door de Europese Commissie onderhandelde overeenkomst zal maken bij levering van de COVID-19 vaccins?
De informatie die betrekking heeft op financiële aspecten van elk contract zoals prijsafspraken, valt onder de geheimhoudingsplicht. Blijkens een persbericht van 13 juni 2020 heeft AstraZeneca het commitment om de toegang tot het vaccins gedurende de pandemische periode mogelijk te maken zonder winstoogmerk.4 In algemene zin kan ik de Kamer verder informeren dat toegankelijkheid en betaalbaarheid van een kandidaat-vaccins blijkens de EU Vaccins Strategie van de Europese Commissie een belangrijk onderdeel is van de onderhandelingen.
Deelt u de opvatting dat AstraZeneca financieel en juridisch verantwoordelijk gehouden dient te worden als de vaccines schadelijke bijwerkingen blijken te hebben? Zo nee, waarom niet?
Met de Europese Commissie ben ik van mening dat de geldende Europese regelgeving inzake productaansprakelijkheid in de contracten gerespecteerd dient te worden.
Neemt het kabinet de verantwoordelijkheid voor reeds onvoorziene bijwerkingen die het COVID-19 vaccin van AstraZeneca kan hebben op de volksgezondheid?
Bijwerkingen van kandidaat-vaccins zoals die blijken uit klinische tests, zullen betrokken worden bij de analyse en beoordelingsprocedure van het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) om te komen tot al dan niet toelating tot de Europese markt. Dergelijke bijwerkingen zijn niet onvoorzien.
Bijwerkingen die zijn oorsprong vinden in het niet naleven van de regels van de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid, behoren tot de aansprakelijkheid van de producent.
In de overeenkomsten worden daarnaast afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten financiële compensatie bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating.
Compensatie van mutatiedagen. |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat de compensatie van mutatiedagen alleen kan worden aangevraagd door zorgaanbieders met zorg in natura en dat deze compensatie dus niet geldt voor zorgaanbieders met een pgb-indicatie (met 24-uurs verblijf)?1
Het klopt dat in de sector Verpleging en Verzorging (VV) de compensatie van mutatiedagen alleen kan worden aangevraagd door zorgaanbieders die verblijfszorg leveren via zorg in natura. Zorgaanbieders die via het pgb zorg leveren aan cliënten met een Wlz indicatie kunnen dat niet.
Kan precies toegelicht worden wie voor een dergelijke compensatie in aanmerking komen en welke uitzonderingssituaties er zijn?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) stelt vast op welke wijze naturazorg bekostigd wordt. De hoofdlijn is daarbij dat zorgaanbieders alleen voor geleverde verblijfszorg kunnen declareren. De NZa stelt vast welke uitzonderingen daarop zijn. Zo bestaan er uitzonderingen voor het geval van tijdelijke afwezigheid van een bewoner van een natura instelling. Zorginstellingen in de VV sector kunnen gebruik maken van een mutatieregeling die dient om de bekostiging te regelen indien een plaats voor verblijf leeg is achtergelaten ten gevolge van overlijden of verhuizen van een bewoner.
Voorwaarden om voor deze regeling in aanmerking te komen zijn:
Zou het niet logisch zijn als ook de zorgaanbieders met een pgb (met 24-uurs verblijf) recht zouden hebben op mutatiedagen? Zo nee, waarom niet?
Het is met een pgb niet mogelijk verblijf in te kopen. Wel zijn er instellingen waar cliënten met een pgb samenwonen. Het verblijf wordt dan uit eigen middelen bekostigd. Uit een pgb kan alleen daadwerkelijk geleverde zorg worden betaald. Dit betekent dat wanneer een persoon overlijdt het pgb niet langer kan worden ingezet. Wanneer iemand verhuist en geen zorg meer ontvangt van de instelling kan het pgb ook niet langer worden ingezet.
Daarbij komt dat de NZa geen regels kan stellen over pgb-zorg. De budgethouder is verantwoordelijk voor het afsluiten van een zorgovereenkomst met de zorgverlener. Op basis van deze overeenkomst kan daadwerkelijk geleverde zorg worden gedeclareerd. De NZa regels omtrent mutatiedagen passen bij instellingsbekostiging waarbij de instelling door het zorgkantoor is gecontracteerd, niet bij pgb-gefinancierde zorg. Bij naturazorg via het modulair pakket thuis (MPT) en volledig pakket thuis (VPT) is ook geen sprake van mutatiedagen.
Wel zijn er dit jaar in verband met de gevolgen van de coronapandemie maatregelen getroffen om budgethouders tegemoet te komen. Zo hebben budgethouders van maart tot en met juli (en in uitzonderingsgevallen tot en met augustus) niet-geleverde zorg kunnen declareren. Tot en met 31 december 2020 bestaat daarnaast de mogelijkheid extra budget aan te vragen bij het zorgkantoor via de regeling «Extra Kosten Corona». Wanneer er in een pgb-wooninitiatief in de periode maart tot en met augustus sprake is geweest van leegstand en een wooninitiatief hierdoor in financiële nood is geraakt is er ook de mogelijkheid gecreëerd om via het zorgkantoor voor extra budget in aanmerking te komen.
Het bericht 'Branden in Grieks opvangkamp Moria, migranten gevlucht'. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grieks opvangkamp Moria grotendeels afgebrand, duizenden bewoners gevlucht»? Wat is uw reactie op het bericht?1
De verwoesting van het kamp heeft geleid tot een acute noodsituatie. Dit is wederom een grote uitdaging voor de Griekse autoriteiten, maar bovenal verschrikkelijk voor de vluchtelingen en migranten die zich in en rond Moria bevonden. Zoals in de Kamerbrief van 10 september jl.2 is toegelicht, heb ik mijn Griekse ambtgenoot direct gemeld dat het kabinet klaar staat om ondersteuning te bieden. Tevens heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking EUR 1 miljoen beschikbaar gesteld voor de humanitaire respons van UNICEF op Lesbos. Dit bedrag zal worden gebruikt om sommige van de meest acute humanitaire noden te lenigen, bijvoorbeeld door distributie van noodgoederen, opvang ter plaatse voor kwetsbare kinderen en families, en beschermingsactiviteiten voor kinderen (inclusief activiteiten op gebied van Mental Health & Psychosocial Support). Naast deze humanitaire bijdrage heeft het kabinet in reactie op deze uitzonderlijke en tragische situatie besloten de Griekse overheid aan te bieden om 50 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) en 50 migranten in gezinsverband met minderjarige kinderen over te nemen. Dit heb ik in de eerdergenoemde brief toegelicht en dit is uitgebreid besproken tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 10 september jl.
Inmiddels hebben meer dan 10 EU lidstaten zich bereid verklaard om de groep van circa 400 amv’s die direct na de branden van Lesbos naar het vasteland zijn overgebracht te herplaatsen. Een kleiner aantal lidstaten heeft aangeboden ook andere kwetsbare groepen te herplaatsen, waaronder met name gezinnen met minderjarige kinderen. Onder coördinatie van de Europese Commissie vindt overleg plaats om dit zo snel mogelijk te bewerkstelligen. Naast deze stappen, dringt Nederland aan op een integrale Europese reactie op Griekse verzoeken om steun bij het treffen van noodvoorzieningen ten behoeve van migranten en vluchtelingen. Dit geldt ook voor de wederopbouw van de opvang- en asiel- en terugkeervoorzieningen op Lesbos. De verschrikkelijke gebeurtenissen in Moria gebieden een structurele verbetering van de organisatie van de asielketen op Lesbos, inclusief een grotere rol van de Europese Commissie en de Europese asielagentschappen. De vicepresident van de Europese Commissie Schinas heeft bij zijn recente bezoek aan Lesbos namens de Commissie verklaard de wederopbouw te financieren en voorts bereid te zijn een grotere rol te spelen bij het management van betreffende faciliteiten. Tevens heeft de Europese Commissie aangegeven dat een EU Task Force zal worden opgericht om de situatie op Lesbos duurzaam te verbeteren.
Deelt u de mening dat de toch al onhoudbare, onmenselijke en gevaarlijke situatie in Moria alleen nog maar ernstiger is geworden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat toekijken hoe de humanitaire ramp zich daar verder ontwikkelt niet langer aan de orde is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat onmiddellijke interventie van Europese landen nodig is nu een groot deel van Moria door de branden is verwoest? Zo ja, hoe gaat u hier aan bijdragen en op welke korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u naar aanleiding van de branden bereid zich in te spannen voor het zo snel als mogelijk opzetten van adequate opvang en zorg? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ook Nederland zijn verantwoordelijkheid moet nemen door op zeer korte termijn over te gaan tot omvangrijke evacuatie van vluchtelingen uit de overvolle kampen naar veiligere locaties? Zo ja, bent u naast uw bestaande voornemen tot herplaatsing van een gering aantal minderjarige vluchtelingen nu eindelijk ook bereid minderjarige vluchtelingen in Nederland op te nemen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom kijkt u toe bij deze humanitaire ramp?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u contact met uw Griekse ambtsgenoot opgenomen over de ontstane branden? Zo ja, welk resultaat heeft dit opgeleverd of verwacht u? Zo nee, waarom niet en gaat u alsnog contact opnemen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de medische noodkliniek die naast het vluchtelingenkamp Moria met hulp van de Nederlandse overheid tot stand is gekomen grotendeels is afgebrand? Klopt het voorts dat er op korte termijn een nieuwe noodkliniek wordt geplaatst?
Een deel van de door Nederland gefinancierde medische noodkliniek staat nog overeind, maar door de schade is deze momenteel niet in gebruik. Médicins Sans Frontières heeft na de branden een kleine kliniek geopend in het gebied rond het opvangkamp Kara Tepe, waar de meeste vluchtelingen en migranten na de brand verbleven.
Bent u bij het eventuele opzetten en laten functioneren van een nieuwe noodkliniek deze keer van plan samenwerking te zoeken met Artsen zonder Grenzen die over de benodigde kennis en ervaring beschikt? Zo ja, vanaf welke datum is de nieuwe kliniek operationeel en hoeveel patiënten kunnen er worden opgevangen? Zo nee, op welke manier en hoe en door wie bent u van plan adequate zorg aan te bieden?
Nederland heeft goed contact met de diverse actoren die aanwezig zijn op Lesbos. De humanitaire bijdrage van EUR 1 miljoen aan de crisisrespons van UNICEF dient om sommige van de meest acute noden te verlichten.
De effecten van de Coronacrisis op het voortgezet speciaal onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van de coronacrisis op leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso)? Hoeveel leerlingen zijn afgelopen schooljaar opgegaan voor hun diploma? Hoeveel zijn er geslaagd en gezakt? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen tien jaar?
Net als voor leerlingen in het regulier voortgezet onderwijs (vo) heeft de coronacrisis ook gevolgen voor de leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De coronacrisis lijkt daarentegen geen gevolgen te hebben gehad voor de leerlingen uit het vso die in 2020 opgingen voor het diploma. Uit de gegevens van DUO die in januari 2021 beschikbaar zijn gekomen blijkt dat van de 881 vso leerlingen die als extraneus in het regulier vo examen deden 98% geslaagd is, waarvan 20 zelfs cum laude. Het aantal geslaagde vso leerlingen is daarmee hoger dan in het schooljaar 2018/2019, toen slaagde 95% van de leerlingen. Het aantal vso leerlingen dat staatsexamen doet, stijgt al jaren. Waren er in 2016 1169 diplomakandidaten in het vso, in 2020 waren dat er 1653. In 2020 is het gemiddelde slagingspercentage van vso-leerlingen gestegen met 5,9 procentpunt ten opzichte van het jaar daarvoor. De stijging is het grootst in vmbo-kb (ruim 8 procentpunt) en vmbo-gt (bijna 8 procentpunt). Op de drie aangewezen vso-scholen met een eigen examenlicentie zijn alle leerlingen geslaagd. Hieronder ziet u een overzicht van de examenuitslagen van leerlingen die als extraneus examen deden over de afgelopen 10 jaar. Voor de gegevens over de staatsexamens verwijs ik naar de bijlage bij de brief over de staatsexamens die 12 januari aan uw Kamer is verzonden.1
Welke signalen heeft de Minister ontvangen over de specifieke problematiek die de coronacrisis heeft veroorzaakt voor leerlingen in het vso? Hoe verschillen die van leerlingen in het voortgezet onderwijs? Op welke manier heeft de Minister extra ingezet op het vso om rekening te houden met deze leerlingen?
Mij bereiken signalen over de invloed die de coronamaatregelen hebben op het sociaal-emotioneel welbevinden van leerlingen in het v(s)o en de achterstanden die leerlingen in het hele funderend onderwijs hebben opgelopen. Leerlingen in het vso hebben net als leerlingen in het vo te maken met geheel of gedeeltelijk onderwijs op afstand. In het vo en het vso geldt daarbij een uitzondering voor examenleerlingen, leerlingen in een kwetsbare thuissituatie of met ouders met een cruciaal beroep en voor praktijklessen. Vso-scholen hebben daarnaast de ruimte gekregen om volledig fysiek onderwijs te geven.
Kunt u de signalen bevestigen dat het aantal leerlingen dat van school ging zonder diploma of zakten voor hun diploma vijfmaal hoger is dan in eerdere jaren, terwijl in het voortgezet onderwijs vijfmaal minder leerlingen gezakt is? Zo ja, hoe verklaart u dit?1
Nee die klopt niet, zie verder het antwoord op vraag 1.
Is er een beeld van de klassengrootte in het vso en wat is de ontwikkeling in de afgelopen jaren? Klopt het dat het aantal leerlingen in veel klassen is toegenomen omdat meer leerlingen een jaar moeten overdoen vanwege het niet behalen van certificaten?
De zogenaamde N-factor op basis waarvan de scholen bekostigd worden is voor het vso gemiddeld 7 leerlingen per groep. Voor het speciaal onderwijs (so) is dat gemiddeld 12 leerlingen per groep. Dat scholen er voor kiezen met grotere groepen te werken is een eigen keuze van de school. Zij gebruiken de beschikbare middelen dan bijvoorbeeld om extra ondersteuning in de klas te bieden. De leerling-leraarratio is het aantal fte bevoegde leraren gedeeld door het aantal leerlingen. De resultaten van deze deling zijn als volgt:
Het aantal leerlingen in het vso is niet gestegen, maar zelfs gedaald van 37.750 in 2019 naar 37.621 in 2020. Het aantal leerlingen in leerjaar 4 (vmbo) van het uitstroomprofiel vervolgonderwijs is ten opzichte van 2019 wel gestegen, het aantal leerlingen in leerjaar 5 is daarentegen iets gedaald. Fluctuaties in de leerlingaantallen per leerjaar zijn niet ongebruikelijk en niet toe te schrijven aan de veronderstelling dat meer leerlingen een jaar moeten over doen vanwege het niet behalen van certificaten (staatsexamen). De leerlingen die opkwamen voor een certificaat in plaats van een diploma moesten namelijk sowieso nog in het vso blijven om de resterende certificaten te behalen. Het is zeker niet toe te schrijven aan de leerlingen die opkwamen voor een diploma via het staatsexamen of als extraneus in een reguliere school. Voor beide categorieën geldt dat de slagingspercentages in de coronacrisis zelfs hoger waren dan daarvoor.
Bent u van mening dat de inzet op het zo goed mogelijk ondersteunen van het vso gedurende deze crisis afdoende is geweest? Zo ja, wat is uw boodschap voor leerlingen in het vso die vanwege de zware omstandigheden helaas zakten voor hun diploma?
De Coronamaatregelen zijn voor alle leerlingen ingrijpend geweest. Dat geldt zeker ook voor leerlingen in het vso, die per definitie in een kwetsbare doelgroep vallen. Daarom heb ik verschillende maatregelen genomen, zoals het beschikbaar stellen van extra middelen, de mogelijkheid voor bepaalde groepen leerlingen om fysiek les te krijgen en verschillende aanpassingen rondom de examens. Ook werk ik aan een meerjarig programma om de achterstanden in het onderwijs weg te werken. Dat programma is er ook voor het vso. Minister de Jonge heeft aangeven dat er een ondersteuningsplan komt voor meer mentale steun aan jongeren.
Uit de slagingspercentages blijkt dat deze inzet voor vso-leerlingen afdoende is geweest.
Deelt u de mening dat deze en meer signalen over de examenprestaties van leerlingen in het vso erg zorgwekkend zijn? Worden er extra maatregelen genomen ter ondersteuning van vso-scholen, leerlingen en leraren? Zo ja, welke?
Op basis van de slagingspercentages van 2020 zie ik geen reden om aan te nemen dat de examenprestaties van leerlingen in het vso zorgwekkend zijn. Extra maatregelen anders dan de maatregelen die nu getroffen worden, zijn niet aan de orde.
Bent u bereid in gesprek te treden met de vso-leerling die dit onderzoek heeft uitgevoerd en binnen korte termijn de Kamer te informeren over de vervolgstappen die u voornemens bent te zetten?
Er wordt door mijn ambtenaren regelmatig overleg gevoerd met de leerling in kwestie. Voor informatie over de stappen die ik dit jaar met betrekking tot de examens neem, verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 12 februari over de examens in het voortgezet onderwijs.
Het mislopen van inkomsten door moskeeën als gevolg van het coronavirus. |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gelovigen bidden thuis, maar de kosten van de moskee gaan door»?1
Ja.
Deelt u de mening dat religieuze instellingen een belangrijke maatschappelijke en culturele functie vervullen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen maanden heeft COVID-19 een grote impact gehad, ook op het sociale en dagelijks leven. Zo ook voor religieuze organisaties en hun maatschappelijk-sociale functie. Op veel plekken in Nederland is op heel creatieve manieren geprobeerd alternatieve invulling te geven aan de maatschappelijke functie die religieuze organisaties hebben. Ook bij moskeeën vinden veel creatieve initiatieven plaats om bijvoorbeeld het contact met moskeebezoekers te behouden. Het is belangrijk om aandacht voor elkaar te houden en voor elkaar te blijven zorgen. Daar hebben religieuze organisaties ook een belangrijke rol in. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft vanuit zijn functie als Minister voor de erediensten namens het kabinet regelmatig contact met vertegenwoordigers van religieuze organisaties, waaronder ook het CMO (Contactorgaan Moslims en Overheid).
Deelt u derhalve de mening dat deze maatschappelijke functie gewaarborgd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat Corona een uitzonderlijke situatie is die niet voorzien had kunnen worden door de moskeebesturen? Zo nee, waarom niet?
De wereldwijde pandemie veroorzaakt door COVID-19 is door niemand voorzien.
Bent u op de hoogte van het feit dat sommige moskeeën door financiële problemen, als gevolg van Corona, in hun bestaan worden bedreigd? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het kabinet beseft dat de intelligente lockdown en de huidige beperkingen van de 1,5 meter regel, met als doel om het COVID-19 virus in te dammen, brede maatschappelijke gevolgen heeft. Veel instellingen, waaronder ook religieuze organisaties, worden hard geraakt door deze maatregelen en ondervinden daar sociale en soms ook ernstige financiële gevolgen van. Bijeenkomsten kunnen niet doorgaan zoals normaal, vrijwilligers kunnen hun werk moeilijk doen, inkomsten van donaties vallen terug.
Er is de afgelopen maanden meermaals contact geweest vanuit mijn ministerie met onder andere vertegenwoordigers van moslimkoepels en individuele moskeeën, sleutelpersonen, gemeenteambtenaren en medewerkers van het RIVM. Zo is er budget vrijgemaakt voor voorlichtingscampagnes over het COVID-19 virus gericht op migrantengemeenschappen en zijn er factsheets opgesteld met betrekking tot de ramadan en het vieren van het offerfeest tijdens COVID-19. Ook hebben de religieuze en levensbeschouwelijke koepelorganisaties, waar het CMO aan deelnam, een gezamenlijk statement geformuleerd hoe in tijden van Corona de geborgde vrijheden om in eigen vorm hun levensovertuiging te belijden op verantwoorde wijze in te vullen.
De geloofsgemeenschappen in Nederland financieren de gebouwen met een religieuze functie zelf, voortkomend uit het beginsel van scheiding tussen kerk en staat in Nederland. Religieuze organisaties kunnen zelf bezien in hoeverre ze aanspraak kunnen en willen maken op het Nationaal Restauratiefonds (NRF). Voor eigenaren van opengestelde rijksmonumenten die als gevolg van de COVID-19 maatregelen in financiële problemen zijn gekomen bestaat de mogelijkheid een lening te verkrijgen via het NRF.2
Bent u op de hoogte van het feit dat sommige moskeegebouwen reparatie nodig hebben en dat, ondanks verwoede pogingen om geld op te halen, hier geen geld meer voor is? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat Nederlanders in een gebouw, dat voldoet aan de eisen, hun religie moeten kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om over deze problemen in gesprek te treden met moskeeën? Zo nee, waarom niet?
Vanuit mijn ministerie wordt er reeds veelvuldig met religieuze gemeenschappen gesproken en hebben de signalen dat de inkomsten dramatisch zijn teruggevallen ons zeker bereikt. Zoals eerder aangegeven zijn religieuze organisaties in Nederland zelf financieel verantwoordelijk. Het kabinet kan geen andere financiering bieden dan de diverse generieke (nood-)regelingen die op dit moment beschikbaar zijn.
Bent u bereid financiële steun te arrangeren teneinde de moskeeën en hun maatschappelijke functie te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
De specifieke COVID-19 regelingen en subsidies gelden voor een uiteenlopende groep werkgevers en ondernemers. Ook religieuze organisaties kunnen bezien in hoeverre zij in specifieke situaties een beroep kunnen doen op de regelingen zoals de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) of de eerder genoemde verkrijging tot een lening via het Nationaal Restauratiefonds. Uit het Register NOW-1 blijkt dat religieuze organisaties gebruik maken van de NOW.3
Komen moskeeën en kerken ook in aanmerking voor de overheidssteun vanuit de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) en andere (lokale) overheidsondersteuning? Wordt hier daadwerkelijk gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Rechtsbijstand aan verdachten bij strafbeschikkingen door het OM tijdens de coronapandemie |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat tijdens gesprekken tussen u, het Openbaar Ministerie (OM) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) geen akkoord is bereikt over gesubsidieerde rechtsbijstand aan verdachten die een strafbeschikking krijgen van het OM?1
Om de voorraad politierechterzaken te kunnen wegwerken heeft het OM in afstemming met de Rechtspraak besloten om de zaken die zich daarvoor lenen, middels een OM-strafbeschikking af te doen. In veel zaken is het feit langer geleden gepleegd en bevinden de verdachten zich op vrije voeten. Voor verdachten die niet vastzitten geldt in dit soort zaken dat zij zelf een advocaat in hun zaak kunnen betrekken indien zij dit wensen. Indien zij onvoldoende inkomen hebben om de advocaat te kunnen betalen kunnen zij een beroep doen op gesubsidieerde rechtsbijstand. In overleg met de NOVA heeft het OM besloten om deze ontboden verdachten in de oproep voor de OM-hoorzitting van informatie te voorzien over de gevolgen van de OM-strafbeschikking en over de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand, zodat deze verdachten een weloverwogen besluit kunnen nemen omtrent de inschakeling van een advocaat bij de OM-strafbeschikking.
In het Nota-overleg strafrechtelijke onderwerpen van 21 september jl. hebben de fracties van de SP, D66 en het CDA mij in een motie verzocht met de NOVA in gesprek te gaan over de mogelijkheid om aan deze verdachten een vorm van gefinancierde rechtsbijstand te kunnen aanbieden. Daarover ben ik momenteel in gesprek met de NOVA en de betrokken ketenpartners. Ik zal uw Kamer voor de aanstaande begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid over de uitkomst informeren.
Kunt u een indicatie geven van het aantal zaken dat tijdens de afgelopen, buitengewone periode zelfstandig door het OM is afgedaan waarbij de verdachten normaal voor de rechter zouden zijn verschenen? In hoeveel gevallen zijn de verdachten daarbij door het OM gehoord in een OM-hoorzitting?
Net voor de zomer is het plan voor de aanpak van de achterstanden gereed gekomen. Op dit moment herbeoordeelt het OM strafzaken om de gewenste verschuiving te realiseren van zaken van de meervoudige kamer naar de enkelvoudige kamer en van de enkelvoudige kamer naar de strafbeschikking. Dat is een forse klus waar het OM op dit moment voortvarend mee aan de slag is.
Op basis van welke criteria wordt besloten af te zien van de rechter en «af te waarderen» naar OM-strafbeschikkingen en OM-hoorzittingen?
Bij de herbeoordeling van strafzaken zijn de huidige wettelijke kaders het uitgangspunt. Voorop staat dat het OM zaken afdoet op een wijze die passend en geboden is en de in de strafzaak te vorderen straf ook via een OM-strafbeschikking uitgevaardigd kan worden. Het OM heeft bij de herbeoordeling oog voor de belangen van verdachten, slachtoffers en andere organisaties in de strafrecht- en executieketen. Daarvoor heeft het OM de relevante ketenpartners, zoals de rechterlijke macht, de NOvA, Slachtofferhulp Nederland en de Reclassering Nederland (namens de 3RO) geconsulteerd.
Ten behoeve van de eenduidigheid in beoordeling en rechtsgelijkheid is er een landelijk kader geformuleerd aan de hand waarvan de parketten de herbeoordeling van PR-zaken uitvoeren. Dit landelijke kader is zodanig opgesteld dat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden die de Wet OM-afdoening biedt om zaken met een OM-strafbeschikking af te doen. Daarnaast is het uitgangspunt dat de (bredere) toepassing van de OM-strafbeschikking zodanig moet zijn ingericht dat het proces en de uitvoering waarborgen dat aan de rechten van verdachten en slachtoffers op een magistratelijke wijze vorm wordt gegeven.
Deelt u de mening van de Nederlandse vereniging van jonge strafrechtadvocaten (NVJSA) en de NOvA dat in het verleden is gebleken dat bij deze buitengerechtelijke afdoening sprake was van leemten in waarborgen voor verdachten? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse toezichtsrapportages van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, waarvan de eerste eind 2014 is uitbracht, bleek aanvankelijk dat de kwaliteit van de toepassingspraktijk van de OM-strafbeschikking voor verbetering vatbaar was. Het College van procureurs-generaal heeft zich die kritiek aangetrokken en er is sindsdien hard gewerkt om de kwaliteit van de toepassingspraktijk te verbeteren. Uit de vervolgrapportage van de procureur-generaal bij de Hoge Raad en uit de landelijke 2-meting OM-strafbeschikking van het OM blijkt dat inmiddels op vrijwel alle fronten forse verbetering is opgetreden.2 Dat geldt in het bijzonder voor de dossiervorming en de kwaliteit van de schuldvaststelling. Dat beeld vindt bevestiging in het dalende percentage vrijspraken in verzetzaken en het lage percentage vrijspraken waarin tot dagvaarding is overgegaan. De 2-meting OM-strafbeschikking geeft evenmin aanleiding om te veronderstellen dat de rechter meestal lager straft in zaken waarin verzet wordt ingesteld.
Ik ben, zoals ik in antwoord op vraag 1 al heb aangegeven, op dit moment in gesprek met de NOVA en de betrokken ketenpartners over de mogelijkheden om aan de verdachten wier zaak door de coronacrisis niet door de politierechter, maar middels een OM-strafbeschikking wordt afgedaan, een vorm van rechtsbijstand aan te bieden.
Deelt u de mening van de NVJSA en de NOvA dat deze strafbeschikkingen vragen om aanvullende waarborgen voor verdachten, aangezien zij nu niet voor een onafhankelijke rechter kunnen verschijnen? Zo ja, waar moeten deze uit bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ontboden verdachten die normaliter voor de rechter zouden verschijnen, maar nu vanwege de procedure van een OM-strafbeschikking zonder hoorplicht, dus niet door het OM worden gehoord en ook geen afdoeningsbijstand krijgen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat gaat u hieraan doen?
In de Wet OM-afdoening staat in welke gevallen het OM de verdachte moet horen, alvorens een strafbeschikking op te leggen.3 Dit betreffen de gevallen waarbij het OM bij OM-strafbeschikking aan verdachte een taakstraf, een geldboete boven de € 2.000, een gedragsaanwijzing of een ontzegging van de rijbevoegdheid wil opleggen. In overige gevallen kan het OM afzien van het horen van de verdachte.
Deze criteria worden in alle zaken toegepast die het OM met een strafbeschikking afdoet.
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven ben ik momenteel in gesprek met de advocatuur en de betrokken ketenpartners over de mogelijkheid om alle ontboden verdachten wier zaak het OM met een strafbeschikking wil afdoen, van een vorm van rechtsbijstandte voorzien.
Waarom vindt u dat alleen verdachten die zijn aangehouden en op het politiebureau zitten recht hebben op afdoeningsbijstand in geval van buitengerechtelijke afdoening?
Aangehouden verdachten zitten vast en zijn niet in staat zelf rechtsbijstand in hun zaak te regelen. Ten aanzien van deze verdachten geldt een bijzondere verantwoordelijkheid voor de overheid om voor rechtsbijstand te zorgen. Dit geldt niet voor ontboden verdachten die voldoende tijd en gelegenheid hebben om de beslissing te nemen of zij een advocaat in hun zaak willen betrekken en dit ook regelen. Dit geldt ook voor het geval het OM de zaak met een OM-strafbeschikking wil afdoen. In het kader van de intensivering van rechtsbijstand in ZSM-zaken waarover ik uw Kamer in de brief van 16 december 2019 heb geïnformeerd krijgen inmiddels alle aangehouden verdachten van overheidswege rechtsbijstand bij OM-strafbeschikking.
Ten aanzien van ontboden verdachten ben ik momenteel in gesprek met de advocatuur en de betrokken ketenpartners om in de zaken die door de coronacrisis niet aan de politierechter zijn voorgelegd, maar door het OM met een OM-strafbeschikking worden afgedaan, in een vorm van rechtsbijstand te voorzien. In deze zaken bevinden de verdachten zich op vrije voeten. Daarom zal dezelfde vorm van rechtsbijstand ook toegepast kunnen worden in reguliere zaken met een ontboden verdachte en een OM-strafbeschikking als afdoeningsmodaliteit.
Kunt u, wanneer u van mening bent dat alleen bij aangehouden verdachten afdoeningsbijstand aan de orde zou moeten zijn, toelichten waarom u in uw brief van 16 december 2019 schreef dat óók bij ontboden eerder aangehouden verdachten afdoeningsbijstand zou worden ingevoerd?2
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken aangaande het invoeren van afdoeningsbijstand voor alle ontboden verdachten die niet vastzitten? Is dit nu ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben momenteel in gesprek met de advocatuur en de betrokken ketenpartners om in de zaken die door de coronacrisis niet aan de politierechter zijn voorgelegd, maar door het OM met een OM-strafbeschikking worden afgedaan, in een vorm van rechtsbijstand te voorzien. In deze zaken bevinden de verdachten zich op vrije voeten. Daarom zal dezelfde vorm van rechtsbijstand ook toegepast kunnen worden in reguliere zaken met een ontboden verdachte en een OM-strafbeschikking als afdoeningsmodaliteit.
Waarom bent u niet bereid om alle verdachten die een strafbeschikking van het OM ontvangen en die normaliter wel voor de rechter zouden verschijnen van afdoeningsbijstand te voorzien?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om adequate gesubsidieerde rechtsbijstand te regelen voor iedere verdachte wiens zaak door de uitbraak van het coronavirus niet aan de rechter zal worden voorgelegd?
Zie antwoord vraag 9.
Ex-partnergeweld |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wordt ex-partnergeweld geregistreerd als een vorm van huiselijk geweld? Zo ja, is er een verschil in registratie van huiselijk geweld waar sprake is van ex-partnergeweld en huiselijk geweld waar de huidige partner de geweldpleger is?
Veilig Thuis maakt bij de registratie van de aard van het geweld onderscheid tussen de doelgroepen van het geweld (hoofdcategorieën) en registreert daarbij ook de verschillende vormen van mishandeling (subcategorieën).
«(Ex-)partnergeweld» is een van de hoofdcategorieën. Veilig Thuis maakt in deze hoofdcategorie geen onderscheid in geweld tussen ex-partners en geweld tussen huidige partners. In de praktijk kunnen deze twee rollen (partner en ex-partner) immers niet altijd helder zijn en/of periodiek wisselen. Politie en OM kunnen in geval van ex-partnergeweld de maatschappelijke classificatie «huiselijk geweld» en de onderclassificatie «partnergeweld» toevoegen. Ex-partnergeweld wordt niet afzonderlijk geregistreerd.
Worden bij partnergeweld en bij ex-partnergeweld zowel de meldingen, de aangiften en de veroordelingen geregistreerd? Zo nee, waarom niet?
Veilig Thuis registreert meldingen van (ex-)partnergeweld. De politie registreert meldingen en aangiften van geweldsincidenten. Het Openbaar Ministerie en de rechtspraak registreren veroordelingen van geweldsdelicten. De politie en het Openbaar Ministerie kunnen aan deze registratie de maatschappelijke (onder)classificatie «partnergeweld» toevoegen.
Vindt er aparte registratie plaats bij (ex-)partnergeweld als er sprake is van meerdere geweldsincidenten tussen hetzelfde slachtoffer en dezelfde dader? Zo ja, op welke wijze wordt dit meegenomen in de registratie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er vindt geen aparte registratie plaats van meerdere geweldsincidenten door dezelfde pleger bij hetzelfde slachtoffer. De verschillende incidenten kunnen wel aan elkaar gekoppeld worden: Veilig Thuis kan in de registratie meerdere meldingen van (ex-)partnergeweld waarbij dezelfde personen zijn betrokken aan eenzelfde casus koppelen. Ook de politie kan in de registratie meerdere geweldsincidenten waarbij dezelfde personen zijn betrokken aan elkaar koppelen. Het Openbaar Ministerie en de rechtspraak registreren op zaaksniveau. Het is afhankelijk van de tenlastelegging in de strafzaak of hiervan meerdere incidenten onderdeel uitmaken.
Hoeveel vrouwen zijn in de periode 2017 tot en met 2019 slachtoffer geworden van stalking door de ex-partner?
In het prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld en kindermishandeling (WODC 2019) is stalking niet gemeten. Momenteel voert het WODC een nieuw prevalentieonderzoek naar huiselijk en seksueel geweld uit onder de Nederlandse bevolking, waarbij wel op basis van zelfrapportage gemeten wordt hoeveel personen in Nederland het afgelopen jaar slachtoffer zijn geweest van stalking door de ex-partner. De uitkomsten van dit onderzoek verschijnen naar verwachting in het najaar van 2020 en zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Hoeveel vrouwen zijn in de periode 2017 tot en met 2019 slachtoffer geworden van een geweldsmisdrijf gepleegd door de ex-partner?
Uit cijfers van het CBS (gebaseerd op zelfrapportage door de slachtoffers in de Veiligheidsmonitor) blijkt dat in 2017 per 100 vrouwen in Nederland 2,8 vrouwen slachtoffer waren van een geweldsdelict, waarvan 9,1% door de ex-partner (ter vergelijking: door de partner 3,3%).1 Voor het jaar 2018 zijn deze cijfers niet beschikbaar bij het CBS. In 2019 waren 2,7 vrouwen per 100 vrouwen slachtoffer van een geweldsdelict, waarvan 7,7% door de ex-partner (ter vergelijking: door de partner 3,4%).2
Hoeveel vrouwen zijn in de periode 2017 tot en met 2019 gedood door de ex-partner?
Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2017 in Nederland 18 vrouwen zijn gedood door de (ex-)partner.3 In 2018 zijn 32 vrouwen in Nederland gedood door de (ex-) partner.4 Op basis van de voorlopige cijfers van het CBS over 2019 blijkt dat in dat jaar 23 vrouwen in Nederland zijn gedood door de (ex-) partner.5
Zijn er specifieke protocollen (bij betrokken instanties) voor situaties waarin vrouwen worden bedreigd door de ex-partner en die uniek zijn voor deze situaties? Zo ja, wat zijn deze protocollen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De aanpak van stalking valt samen met de aanpak van huiselijk geweld als het gaat om de afstemming, de werkwijze en de beschikbare interventies van de politie, Veilig Thuis en de strafrechtketen. Omdat inspectieonderzoek heeft laten zien dat verbeteringen nodig zijn in de aanpak van stalking, zijn er door partners specifieke protocollen ontwikkeld.
De maatregelen uit de beleidsreactie op het rapport van de Inspectie van JenV over de aanpak van ex-partner stalking door Bekir E. hebben geleid tot (aanscherping van) enkele specifieke protocollen voor de aanpak van stalking door ex-partners. Zo hebben het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam Rijnmond en Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond hun werkwijze voor een herkenning en inschatting van de risico’s verbeterd en beschikbaar gemaakt voor andere organisaties. Ook heeft de politie een specifieke werkinstructie voor de aanpak van stalking door de ex-partner ingevoerd, waarin onder meer de afstemming met Veilig Thuis, Reclassering en OM is opgenomen. Ten slotte heeft het OM de aanwijzingen herbeoordeeld. De aanwijzingen zullen naar aanleiding hiervan ook specifiek worden aangepast voor ex-partner stalking, als onderdeel van de aanscherping van de strafrechtelijke aanpak van stalking.
Benadrukt moet worden dat bedreiging door de ex-partner in veel gevallen samenloop laat zien met andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling6. Daarom is ook bij bedreiging door de ex-partner in de eerste plaats een integrale werkwijze de aangewezen weg. Deze werkwijze is gericht op directe veiligheid (het stoppen van het geweld en beschermen van slachtoffers) en vervolgens op duurzame veiligheid in het gezin of het huishouden (door het wegnemen van de risico’s op herhaling van het geweld).
Wordt het beleid dat beoogt vrouwen te beschermen die gevaar lopen vanwege hun partner of ex-partner geëvalueerd? Zo ja, op welke wijze vindt deze evaluatie plaats? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling7, die eind 2019 voor het eerst is gepubliceerd, laat op structurele basis zien hoe het er in Nederland voor staat met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (inclusief (ex-)partnergeweld). De impactmonitor laat zowel landelijk als regionaal zien wat de impact is van beleid en van de uitvoering. Hiermee wordt een basis gelegd voor verbetering van de aanpak en de evaluatie van beleid.
Worden incidenten van (ex-)partnergeweld benut als leermogelijkheden om hulpverlening en/of beleid te verbeteren? Zo ja, hoe worden dergelijke incidenten hiervoor benut? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naast de gestructureerde monitoring met behulp van de impactmonitor, is er in de uitvoering aandacht voor evaluatie. Politie, Veilig Thuis, justitieorganisaties, vrouwenopvang en hulpverlening evalueren casuïstiek. Dit gebeurt bijvoorbeeld op verzoek van professionals die na een incident op zoek zijn naar een optimale aanpak, maar ook naar aanleiding van onderzoek door de Inspectie vanwege een calamiteit.
Calamiteiten als gevolg van huiselijk geweld worden in toenemende mate door gemeenten aangegrepen voor het inrichten van leersessies of -trajecten met betrokken partijen. Gemeenten richten in toenemende mate met betrokken partijen leersessies of leertrajecten in over de aanpak van huiselijk geweld. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de handreiking «Leren van calamiteiten in het sociaal domein»8, opgesteld door de Inspecties.
Worden ervaringsdeskundigen betrokken bij het maken/ontwikkelen, evalueren en/of verbeteren van beleid en/of hulpverlening? Zo ja, op welke wijze worden ervaringsdeskundigen betrokken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het betrekken van ervaringsdeskundigen is belangrijk. Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis is daarom een handreiking ontwikkeld voor gemeenten om ervaringsdeskundigheid in te zetten bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. De handreiking is gedeeld met alle gemeenten.
Het programma Geweld hoort nergens thuis wordt bijgestaan door een vertegenwoordiging van ervaringsdeskundigen (zowel ex-plegers als ex-slachtoffers). Deze ervaringsdeskundigen stimuleren en ondersteunen het programmateam en de regio’s.
Het pr-beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u uitleggen waarom u uw Kamerbrief over de corona-evaluatie 1,5 uur onder embargo naar de media heeft gestuurd en bij het verlopen van het embargo, de Kamerbrief openbaar heeft gemaakt? Wat zegt dit over de informatiepositie van de Kamer, de media, maar ook van mensen in het land?1
Door het hanteren van een embargo tot na het versturen van de Kamerbrief werd de informatiepositie van de Kamer gerespecteerd. Daarnaast werd met deze handelwijze ook de informatiepositie van zowel het publiek als die van media eveneens gerespecteerd.
Waarom staat de pr-machine van uw ministerie vol aan, terwijl het juist zo belangrijk is om vertrouwen en draagvlak in de samenleving te creëren in de voortdurende coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom u uw mediastrategie met betrekking tot uw beleid inzake de coronacrisis belangrijker vindt dan het eerst informeren van de Kamer?
Zie antwoord op vraag 1.
Vindt u de informatiepositie van de Kamer ondergeschikt aan uw pr-beleid om een zo goed mogelijk beeld te kunnen schetsen in de media voor de mensen thuis?
Zie antwoord op vraag 1.
Wilt u reageren op de uitspraken van de Kamervoorzitter die eerder aangegeven heeft dat het uit staatsrechtelijk oogpunt zeer ongewenst, zo niet onaanvaardbaar is dat de media vaak eerder op de hoogte zijn van beleidsvoornemens van het kabinet dan de Kamer?2
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u een overzicht sturen van alle brieven en beleidsvoornemens die u in de afgelopen periode eerst naar de media heeft gestuurd, alvorens naar de Kamer? Zo neen, waarom wilt u hier niet transparant over zijn?
Dat overzicht is er niet, omdat het ministerie geen berichtgeving over beleid(voornemens) nastreeft voordat de Kamer daarover geïnformeerd is.
Wilt u beloven dat de Kamer over uw beleidsvoornemens, standpunten en brieven eerst geïnformeerd wordt, voordat dit onder embargo naar de media gaat? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Het bericht dat de cijfers over de uitstoot van stikstof door de veestapel niet kloppen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek: Sjoemelende boeren. Ten koste van mens en milieu»?1
Ja.
Is het in het bericht gestelde dat er «in de meeste gevallen uit kippen-, koeien- en varkensstallen meer stikstof en ammoniak [ontsnapt] dan de modellen voorspellen» waar? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zoals ik uw Kamer op 13 oktober jl. heb laten weten wordt in een rapport van het CBS gesteld dat het stikstofverlies van de meeste mestsoorten op basis van het verschil in de stikstof/fosfaat-verhouding bij excretie in de stal en bij mestafvoer groter is dan het verlies dat berekend wordt met NEMA (Kamerstuk 35 334, nr. 122). De indicatieve berekening voor pluimvee van CDM bevestigt eerdere signalen dat de ammoniakemissies van het staltype volièrehuisvesting te laag zijn vastgesteld in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van het Ministerie van I&W. De onderschatting van ammoniakemissies in de varkens- en rundveehouderij is relatief beperkt. In het advies van het CDM bij het CBS-rapport geeft het CDM aan dat emissiearme stallen complexe systemen zijn en dat de emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management door de veehouder.
Deelt u de mening dat het in het artikel geconstateerde grote verschil tussen het aantal dieren dat boeren zeggen te houden en het aantal dieren dat ze mogen houden niet alleen verklaard kan worden door het verschil tussen de vergunningsruimte en het aantal daadwerkelijk gehouden dieren? Zo ja, waarom, en deelt u dan de mening dat dit verschil dan ook ten minste voor een deel door «sjoemelende boeren» moet worden verklaard? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe verklaart u dan wel dit geconstateerde grote verschil?
Het is mogelijk dat de milieuvergunning meer ruimte biedt voor dieren dan een veehouder daadwerkelijk houdt. De milieuvergunning geeft vooral aan hoeveel ontwikkelruimte de veehouder had ten tijde van de aanvraag. Vaak is deze aanvraag gedaan met het oog op plannen om in de toekomst te groeien en is de vergunde stalcapaciteit niet volledig gerealiseerd. Indien een veehouder de gerealiseerde stalruimte wil opvullen is het wel zaak om het benodigde aantal productierechten te verwerven.
Ook zijn er veel geldende vergunningen waarin stallen zijn opgenomen die niet meer in gebruik zijn of reeds gesloopt. Deze vergunningen vervallen niet automatisch, maar moeten actief worden ingetrokken door het bevoegd gezag. Dit gebeurt in de praktijk vaak niet, omdat de veehouder de stal op zijn vergunning wil behouden met het oog op de toekomst en het behouden van eventuele rechten.
Hiermee zie ik teveel mogelijke verklaringen voor verschillen tussen de vergunde ruimte en de opgegeven diertallen om uw mening te onderschrijven.
Hoe verklaart u het feit dat milieu-inspecteurs vrijwel alleen enkele tientallen dieren per stal minder aantreffen dan er vergunningsruimte is? Betekent dit dat grootschalige leegstand niet aan de orde is of controleren de milieu-inspecteurs niet goed?
Milieu-inspecteurs controleren of het aantal dieren in de vergunning wordt overschreden. Dit doen ze op het moment van inspectie en aan de hand van administratieve gegevens die de veehouder moet kunnen overleggen. Bij een overschrijding van de vergunde of gemelde dieraantallen grijpt het bevoegd gezag in. Een onderschrijding van de vergunde stalruimte zal niet leiden tot ingrijpen.
Deelt u de mening dat uit de in het bericht genoemde aanwijzingen over het grote verschil tussen de vergunningsruimte en de satellietgegevens over de uitstoot van stikstof enerzijds en het daadwerkelijk aantal opgegeven dieren anderzijds ten minste de indruk kan ontstaan dat er meer wordt gefraudeerd dan kan worden aangenomen op basis van het aantal van 150 zaken dat het Openbaar Ministerie (OM) jaarlijks kan behandelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de in het artikel aangehaalde mening van het OM en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat de prikkel om te frauderen te groot en de opbrengst voor de fraudeurs te lucratief is? Zo, ja wat gaat u doen om die prikkel kleiner en de opbrengst minder lucratief te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind fraude in alle gevallen een zeer kwalijke zaak, zeker ook richting ondernemers die zich wel netjes aan de regels houden. Door de pakkans te vergroten en met stevige (financiële) consequenties te confronteren neemt de fraudeprikkel af. De pakkans wordt vergroot door risico gebaseerd te controleren met gebruikmaking van gecombineerde datastromen. Het is een continu proces om dit te verbeteren en verder te optimaliseren. In de herbezinning van het mestbeleid is een van de doelen om de mestketen transparanter te maken en de uitvoering en handhaving te vereenvoudigen.
Deelt u de mening van de genoemde landelijk coördinerend Officier van Justitie dat het bij de genoemde fraude gaat om «met vals spel geld verdienen ten koste van mens en milieu. Een vorm van zeer ondermijnende criminaliteit»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De genoemde regelgeving is om mens en het milieu te beschermen. Deze doelen worden momenteel niet overal gehaald. Het gaat hier bovendien om regelgeving die veel impact heeft op de sector als geheel en de veehouders die ermee te maken hebben. Veehouders die deze regelgeving denken te kunnen omzeilen brengen hiermee het bereiken van de milieudoelen in gevaar en duperen hiermee ook direct hun collega’s die zich wel aan de regels houden.
Deelt u de mening dat bij fraude met dierenaantallen de pakkans te klein is en de capaciteit om te vervolgen te klein? Zo ja, wat gaat u doen om zowel de opsporings- als vervolgingscapaciteit voor deze fraude te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De opsporings- en vervolgcapaciteit heeft zijn grenzen, maar tegelijkertijd zijn er meer manieren om de pakkans te vergroten. Het is belangrijk om de capaciteit die er is zo efficiënt mogelijk in te zetten, door een risicogerichte aanpak, waarbij slim gebruik gemaakt wordt van verschillende datasets die worden gecombineerd en aangevuld met fysieke controles waar dit nodig is. Dit is een continu proces, waarin bijvoorbeeld in de versterkte handhavingsstrategie goede stappen worden gezet.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de omgevingsdiensten niet alleen op het vergunde aantal dieren gaat controleren, maar ook op of voor het werkelijk aantal aanwezige dieren voldoende dierenrechten verworven zijn?
De uitgifte van en controle op productierechten is een verantwoordelijkheid van het Rijk. Als een controleur van de omgevingsdienst een verdachte situatie aantreft buiten zijn werkterrein dan is het belangrijk dat dit signaal gemeld kan worden. Uiteraard moet de verdachte situatie dan voor de controleur wel kenbaar zijn.
Deelt u de mening dat de NVWA naast controle op aanwezige dierenrechten ook moet gaan controleren of het aantal vergunde dieren niet wordt overschreden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De controle op de naleving van de milieuvergunning is aan het bevoegd gezag voor die vergunning, maar zoals ik in het antwoord op de vorige vraag aangaf vind ik het belangrijk dat de verschillende gezagen signalen met elkaar delen. De NVWA en RVO werken in het kader van gebiedsgericht handhaven (GGH) van de mestwetgeving al slim samen met andere instanties om eventuele overtredingen aan te pakken. In 2018 is het project GGH gestart waarin de krachten worden gebundeld tussen de samenwerkingspartners binnen bepaalde aangewezen gebieden. De samenwerkingspartners zijn RVO, de NVWA, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, de waterschappen, de omgevingsdiensten/ regionale uitvoeringsdiensten en de provincies.
Deelt u de mening dat veel fraudeurs ook ongestraft blijven doordat verschillende diensten langs elkaar heen werken en bestanden met dieraantallen, dierproductierechten en vergunningen niet aan elkaar gekoppeld zijn? Zo ja, hoe gaat u hier verandering in brengen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Binnen de gebiedsgerichte handhaving gegevens worden gedeeld tussen de verschillende toezichthouders binnen de kader van de AVG. Informatie hierover ontvangt uw Kamer jaarlijks, wanneer ik uw Kamer op de hoogte breng van de voortgang van de verstrekte handhavingsstrategie mest.
Het bericht 'Advocaten slijpen messen na de bruiloftsfoto's en Grapperhaus verweer' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe uw opmerkingen tijdens het debat van 2 september 2020 over de intenties van een overtreder bij overtreding van de anderhalve meter regel een rol spelen, nu het gaat om eenovertredingwaarbij (in tegenstelling tot bij een misdrijf) opzet geen rol speelt en dus voor een bewezenverklaring geen vereiste is?1
Algemeen geldend uitgangspunt bij de handhaving is, dat handhaven niet alleen bestaat uit het uitschrijven van bekeuringen, maar dat voor het toezicht op de naleving van regels ook van belang zijn het zichtbaar aanwezig zijn in de publieke ruimte en het aanspreken van burgers. De inmiddels sterk toenemende besmettingscijfers maken het noodzakelijk om nu weer intensiever te handhaven. Met de voorzitters van de veiligheidsregio’s, het OM en de politie zijn afspraken gemaakt om steviger in te zetten op de handhaving van de maatregelen. Het aanspreken van de overtreder is onderdeel van de handhaving, maar er zal ook sneller worden opgetreden, en ook geverbaliseerd. Dat wordt ook vastgelegd in een nieuw landelijk geldend handhavingskader van het Veiligheidsberaad.
Is de «Circulaire van het OM» en het «Beleid Handhaving verbodsbepalingen van 11 augustus» waar u naar verwees in het plenaire debat van 2 september 2020 een en hetzelfde stuk? Zijn dit openbare stukken? Bevatten zij dwingend beleid?
Ik verwees tijdens het debat inderdaad naar het interne beleidskader van het OM. Dit stuk is niet openbaar.
n In het beleidskader heeft het OM uitgangspunten voor de strafrechtelijke handhaving van de coronamaatregelen vastgelegd. In algemene zin doet dit beleidskader geen afbreuk aan de beoordelingsruimte die opsporingsambtenaren hebben om in individuele gevallen af te wegen welke interventie het meest passend en effectief is. Het kan hierbij gaan om aanspreken en waarschuwen tot het (meteen) opleggen van een sanctie. In ieder geval wordt volgens het beleidskader van het OM verbaliserend opgetreden als de overtreder van de anderhalvemeter-maatregel is aangesproken en de maatregel dan nog altijd niet wordt nageleefd. Dan is er sprake van een bewuste overtreding. Het beleidskader wordt door de betrokken handhavingsinstanties gebruikt voor hun eigen uitvoeringsinstructies. Het kader is echter niet dwingend voor de opsporingsambtenaar en doet geen afbreuk aan de hiervoor genoemde beoordelingsruimte. Daar waar verschillen zijn in de aanpak van opsporingsambtenaren (bijv. waarschuwen in plaats van sanctioneren of direct sanctioneren) is dit een uitvloeisel van die beoordelingsruimte.
In hoeverre moet de paragraaf die u citeerde in het plenaire debat van 2 september 2020 gezien worden als een verplichting voor verbalisanten om de «drietrapsraket» te volgen?2 Deelt u de mening dat deze paragraaf gezien moet worden als niet meer dan een voorbeeldsituatie waarin zonder meer verbaliserend moet worden opgetreden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op welke (andere) wijze is in deze of andere stukken de zogenoemde «drietrapsraket» dwingend vastgelegd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kan de burger zich op deze «drietrapsraket» beroepen bij de rechter in die gevallen waarin er niet eerst is gewaarschuwd en er desondanks wel proces-verbaal is opgemaakt?
Nee, het beleidskader heeft, anders dan OM-Aanwijzingen en strafvorderingsrichtlijnen, geen derdenwerking; burgers kunnen er geen rechten aan ontlenen. Het is aan de individuele handhaver om te beoordelen welke interventie in de specifieke situatie passend is.
Hoeveel processen-verbaal zijn er uitgeschreven voor overtreding van de 1,5 meter regel? Door welke functionarissen van het openbaar ministerie (OM) zijn/worden deze beoordeeld?
Op 25 oktober 2020 waren er 27.465 processen-verbaal uitgeschreven wegens overtredingen van de regionale noodverordeningen rondom corona3.
De officier van justitie beoordeelt alle uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een sanctie wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld.
Hoeveel boetes heeft het OM reeds opgelegd voor dergelijke 1,5 meter-overtredingen?
Op 25 oktober jongstleden waren er circa 20.514 strafbeschikkingen uitgevaardigd voor overtreding van een regel uit de regionale covid-19-noodverordeningen.
Hoeveel verzetschriften tegen die boetes heeft het OM reeds ontvangen? Door welke OM-functionarissen zijn/worden deze verzetschriften beoordeeld?
Tegen 7.451 strafbeschikkingen is de bestrafte in verzet gegaan (peildatum eveneens 25 oktober).
Welke criteria hanteert het OM bij de beoordeling van processen-verbaal en verzetschriften? Welke rol speelt de «drietrapsraket» bij die beoordeling?
Zie de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoeveel verzetschriften zijn reeds gegrond verklaard en in hoeveel gevallen is de beslissing genomen om deze voor te leggen aan de kantonrechter?
Er zijn inmiddels 60 zaken door de rechter afgehandeld. In 45 zaken leidde dat tot een veroordeling van een geldboete. Verwijzend naar de in procedure zijnde wetsvoorstel Tijdelijke maatregelen COVID-19, is in een groot aantal verzetzaken het boetebedrag verlaagd naar 95 euro. Vanwege deze beide ontwikkelingen, heeft het Openbaar Ministerie besloten het boetebedrag voor alle overtredingen van de noodverordening die richten tot de individuele burger met ingang van woensdag 14 oktober op 95 euro vast te stellen4.
Hoeveel boetes zijn er al betaald/geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau?
Eind oktober waren er 5.736 boetes betaald.
Gezien het feit dat u reeds heeft besloten dat het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) de eerste Corona-boete niet mee zal wegen in de beoordeling van aanvragen voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), ziet u nut en noodzaak van nadere beperkingen t.a.v. het meewegen van Corona-boetes? Zo ja, op welke wijze?
Naar aanleiding van moties van uw Kamer gaven de Minister voor Rechtsbescherming en ik in de brief van 25 september 20205 aan aanleiding te zien om de boetes voor overtreding van de veiligeafstandnorm en norm met betrekking tot groepsvorming niet langer op te nemen in de justitiële documentatie. Hoewel het kabinet, gelet op de huidige toename van het aantal besmettingen, nog altijd noodzaak aanwezig acht voor een strikt handhavingsbeleid, is voor deze aanpassing gekozen omdat de anderhalvemetermaatregel – hoewel noodzakelijk om het risico op besmettingen te beperken – zodanig tegengesteld is aan natuurlijk menselijk gedrag dat overtreding van de regel snel achteloos gemaakt is. Met deze aanpassing werd bereikt dat overtreders van de anderhalvemetermaatregel niet langer de kans lopen ook nog op een later moment in hun leven geconfronteerd te worden met de gevolgen van deze boete.
Aangezien het Openbaar Ministerie, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, nadien het boetebedrag voor alle overtredingen van de covid-noodverordening die richten tot de individuele burger op 95 euro heeft vastgesteld, wordt momenteel geen enkele overtreding van een noodverordening meer geregistreerd in de justitiële documentatie. Als gevolg hiervan worden deze overtredingen ook niet meegewogen bij de beoordeling van aanvragen voor een Verklaring Omtrent het Gedrag.
Dreigementen van de EU aan het adres van Servië en Kosovo vanwege plannen ambassades te openen in Jeruzalem |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU warns Serbia, Kosovo against opening embassies in Jerusalem»?1
Ja.
Deelt u mijn mening dat er sprake is van een nauwelijks verholen dreigement gericht aan die landen?
Het kabinet verwelkomt de toenadering tussen Servië en Kosovo, en tussen Kosovo en Israël. Het kabinet heeft tevens kennisgenomen van de aankondigingen dat Servië en Kosovo overwegen ambassades in Jeruzalem te openen. Van (potentiële) kandidaat-lidstaten zoals Kosovo en Servië wordt verwacht dat zij zich proactief aansluiten bij het beleid en de inzet van de Europese Unie t.a.v. derde landen. Dit wordt regelmatig opgebracht in contacten met (potentiële) kandidaat-lidstaten, zowel in EU-verband als bilateraal.
(Potentiële) kandidaat-lidstaten hebben zich gecommitteerd om op termijn het EU acquis over te nemen. Het betreft een vrijwillige keuze van de betreffende landen en er is dan ook geen sprake van dreigementen of chantage. De EU monitort de mate waarin kandidaat-lidstaten zich aansluiten bij het EU-beleid t.a.v. derde landen en rapporteert hierover in de jaarlijkse voortgangsrapportages. De woordvoerder van de Hoge Vertegenwoordiger benadrukte na de aankondiging van Servië en Kosovo dat de EU positie onveranderd is en het van (potentiele) kandidaat-lidstaten verwacht wordt dat zij zich aansluiten bij het EU beleid hieromtrent. Het kabinet acht het positief dat de EU direct zorg heeft uitgesproken over de aankondiging van de beide landen t.a.v. het vestigen van hun ambassades in Jeruzalem.
Het standpunt van het kabinet over een verhuizing van de Nederlandse ambassade is onveranderd. Nederland heeft in 1980 de ambassade in Israël verplaatst van Jeruzalem naar Tel Aviv overeenkomstig VN-Veiligheidsraad resolutie 478, waarin wordt uitgesproken dat de annexatie van Oost-Jeruzalem door Israël in strijd is met internationaal recht en staten worden opgeroepen om hun ambassades uit Jeruzalem te verplaatsen, voor zover ze dat nog niet hebben gedaan.
Voor Nederland en de EU vormen de grenzen van 1967 de basis voor de twee-statenoplossing, ook voor wat betreft de toekomstige status van Jeruzalem. Totdat met instemming van beide partijen een oplossing is bereikt – met inbegrip van de status van Jeruzalem – is verplaatsing van de ambassade niet aan de orde. Zie ook de kamerbrief over de verplaatsing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem d.d. 9 januari 2018 (Kamerstuk 23 432, nr. 444).
Bent u van mening dat landen zelf vrijelijk moeten kunnen bepalen waar ze hun ambassades willen vestigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u mijn mening dat de dreigementen van de EU simpelweg een mes op de keel van de (nu nog) soevereine Balkanstaten Servië en Kosovo zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid afstand te nemen van dit soort verstikkende chantagepraktijken en bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, de heer Borrell, hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Nederlandse ambassade in Israël nog dit jaar naar Jeruzalem te verhuizen?
Zie antwoord vraag 2.
De noodzaak tot investeren in wonen voor senioren |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Julius Terpstra (CDA), Vera Bergkamp (D66), Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA), Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Carla Dik-Faber (CU), Jessica van Eijs (D66), Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de bijeenkomst van 1 september jl. over de inzet op seniorenhuisvesting en woonvormen, georganiseerd door de ledenvereniging voor ouderen ANBO, de branchevereniging voor zorgorganisaties ActiZ en Stichting Knarrenhof?
Ja.
Klopt het dat er nu al een tekort is van 80.000 seniorenwoningen en hoe ontwikkelt dat tekort zich tot en met 2040?
Om de opgave beter in beeld te krijgen hebben wij de opdracht gegeven een monitor ouderenhuisvesting te ontwikkelen waarin op landelijk niveau zowel het aanbod, de vraag en het mogelijke tekort wordt aangegeven. Tevens zal de monitor informatie bevatten voor het lokale niveau omdat op dat niveau de opgave het beste in kaart gebracht kan worden. Wij zenden de monitor ouderenhuisvesting aan het einde van dit jaar aan Uw Kamer.
Daarbij dient al wel te worden aangegeven dat het vaststellen van zowel het aanbod als van de vraag naar seniorenwoningen zeer lastig is, zeker voor de toekomst. Voor de aanbodzijde geldt dat er veel soorten woningen voor senioren bestaan en daardoor geen eenduidige definitie bestaat van een «senioren- of ouderenwoning». Bovendien wonen de meeste ouderen in een reguliere woning. Voor de vraagzijde geldt eveneens dat het lastig is deze vast te stellen omdat de groep zeer divers is en de woonwensen daardoor ook.
Het tekort van 80.000 seniorenwoningen wordt in verschillende publicaties genoemd. Het is ons, ook na navraag, niet duidelijk wat de bron is van dit aantal.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ANBO, ActiZ en Stichting Knarrenhof over dit tekort aan seniorenwoningen en hun 5-puntenplan om dit op te lossen1 en de Kamer te informeren over de resultaten daarvan voor het einde van 2020?
Ja.
Wat zijn de concrete resultaten van de gesprekken die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de taskforce Wonen en Zorg heeft gevoerd en komt er een meerjarige agenda voor wonen en zorg?
Met het programma Langer thuis hebben wij een meerjarig programma opgestart de woon- en zorgopgave voor ouderen op te pakken. De Taskforce Wonen en Zorg, die door de VNG, Aedes, Actiz en de ministeries van VWS en BZK is opgericht, heeft zich tot doel gesteld dat in 2021 alle gemeenten hun opgave ouderenhuisvesting in kaart hebben gebracht en daarover prestatieafspraken maken met woningcorporaties en zorgaanbieders.
De Minister van VWS en de voorzitter van de Taskforce hebben in maart 2020 onder meer gesproken over de werkzaamheden van de Taskforce en de verbinding van de opgave met betrekking tot zelfstandig wonen met de opgave van de verpleeghuiszorg. Tijdens het overleg is besloten te streven naar een bestuurlijk overleg met alle partijen die bij de opgave van wonen en zorg voor zelfstandig wonende ouderen en verpleeghuiszorg zijn betrokken.
Hoeveel gemeenten hebben inzicht in de kwantitatieve opgave op het gebied van huisvesting van senioren?
De Taskforce heeft in het voorjaar een nulmeting gedaan om in kaart te brengen waar gemeenten samen met woningcorporaties en zorgorganisaties staan in het maken van een woonzorganalyse, een woonzorgvisie en prestatieafspraken over wonen, welzijn en zorg. Aan de nulmeting hebben 218 gemeenten (respons 61%) en 152 (respons 55%) woningcorporaties deelgenomen. Een woonzorganalyse is volgens de definitie van de Taskforce een document dat kwantitatief en kwalitatief inzicht geeft in de huidige situatie (demografie, zorg, ondersteuning, woningmarkt, voorzieningen), behoeften, trends en ontwikkelingen. Daarbij gaat de Taskforce uit van een bredere opgave dan alleen huisvesting. Bijna de helft van de gemeenten die hebben gereageerd op de nulmeting beschikt over een woonzorganalyse (109 gemeenten). Eén op de zes gemeenten (39 in totaal) werkt aan de totstandkoming van zo’n analyse.
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment een kwalitatieve woonvisie en hoeveel daarvan hebben ook een leefvisie die ingaat op de organisatie van welzijn binnen de woonopgave?
In tweederde van de gemeenten die deelnamen aan de nulmeting van de Taskforce (150 in totaal) zijn tussen de gemeenten en de woningcorporaties afspraken gemaakt over wonen, welzijn en zorg. In minder dan de helft van deze gemeenten ligt aan deze prestatieafspraken een woonzorgvisie ten grondslag. Een derde van de gemeenten (76 in totaal) maakt (nog) geen specifieke prestatieafspraken over wonen, welzijn en zorg met de woningcorporaties.
Bent u bereid te stimuleren of op te leggen dat alle gemeenten inzicht verwerven in de hoeveelheid en de soort woningen die voor de groeiende groep senioren moet worden gebouwd?
Er bestaat een zeer grote diversiteit aan soorten woningen die specifiek geschikt zijn voor senioren. Sommige richten zich op fysieke beperkingen, zoals rolstoeltoegankelijk woningen. Andere hebben extra functies die gericht zijn op sociale interactie, zoals bij de Knarrenhof het geval is. Niet alleen een geschikte woning is belangrijk voor ouderen. Ook de woon- en leefomgeving en de (bereikbaarheid van) voorzieningen bepalen of iemand tot op hoge leeftijd zelfstandig kan blijven wonen. De diversiteit en het daarmee samenhangende maatwerk maakt het lastig om vanuit de landelijke overheid verplichtingen op te leggen.
Vanuit het Rijk zetten wij in op:
We ondersteunen en stimuleren het lokale niveau door de inzet van het ondersteuningsteam Wonen en Zorg, het Innovatieprogramma Inclusieve Wijk Langer Thuis en de stimuleringsregeling Wonen en Zorg. Daarnaast nemen onze ministeries samen met de VNG, Ades en Actiz deel aan de Taskforce Wonen en Zorg. De Taskforce streeft ernaar dat alle gemeenten hun opgave medio 2021 kaart hebben gebracht en in 2021 hiertoe prestatieafspraken met woningcorporaties en zorgaanbieders maken. Daarbij hebben we in de brief «Stand van zaken programma langer thuis» van juni 2020 aangegeven te streven naar een bestuurlijke afspraak begin 2021 met VNG, IPO, Aedes, Actiz, ZN en de rijksoverheid. De kern van de beoogde afspraken zal zijn hoe de opgaven lokaal en in de regio in samenhang worden vertaald in lokale prestatieafspraken voor wonen, welzijn en zorg. Deze bestuurlijke afspraken volgen op de werkzaamheden die hiervoor reeds zijn verricht door de Taskforce Wonen en Zorg en de zorgkantoren.
Bent u van mening dat er een taakstellende opdracht voor gemeenten moet komen ten aanzien van het aantal seniorenwoningen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de relatie tussen welzijn, wonen en zorgkosten? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De relatie tussen welzijn, wonen en zorgkosten is een erg breed onderwerp voor een gedegen onderzoek. Zowel de maatschappelijke kosten als de baten van zowel welzijn als wonen is van zoveel factoren afhankelijk dat het zeer lastig is dit in harde betrouwbare cijfers weer te geven. Het is echter aannemelijk dat woningen of woonvormen voor ouderen, de kwaliteit van leven van de ouderen zal verhogen en dat dit invloed kan hebben op de ondersteunings- en/of zorgvraag. Wij focussen in de onderzoeksactiviteiten die we financieren daarom op praktische kennis die kan worden gebruikt door de verschillende partijen die bezig zijn met woonvormen of met de opgave van wonen en zorg, zoals in het innovatieprogramma Inclusieve wijk en het kennisprogramma Woonvormen voor senioren.
Bent u bereid de noodzaak tot samenhang tussen het ruimtelijk en het sociaal domein onder de aandacht te brengen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De VNG is zich volgens ons zeer bewust van de samenhang van het ruimtelijk en het sociaal domein. Zij is samen met Actiz, Aedes en de ministeries van BZK en VWS één van de initiatiefnemers van de Taskforce Wonen en zorg. De voorzitter van de Taskforce, de heer Adriani, is lid van de VNG commissie Wonen, ruimte en mobiliteit.
Gaat u in gesprek met gemeenten over de vraag hoe zij geclusterde woonvormen gaan faciliteren, gelet op het feit dat de Monitor Geclusterd Wonen laat zien dat in een derde van de gemeenten nog geen geclusterde woonvormen aanwezig zijn?
De Taskforce gaat de komende periode in alle regio’s bijeenkomsten organiseren over het belang van het maken van de woonzorganalyse en een woonzorgvisie om daarmee te komen tot afspraken om de woonzorgopgave in te vullen. De opgave zal daarbij deels bestaan uit de vraag naar geclusterde woonvormen. Daarbij ondersteunen we op verschillende wijzen de realisatie van meer geclusterde woonvormen, waaronder de stimuleringsregeling Wonen en Zorg, het Innovatieprogramma Inclusieve wijk, het kennisprogramma Woonvarianten senioren en het ondersteuningsteam wonen en zorg.
Welke gevolgen voor uw beleid heeft de verwachte vraagstijging naar Wlz-zorg (Wet langdurige zorg) van 30.000 personen in 2025 en 100.000 personen in 2040 ten aanzien van voldoende seniorenwoningen?2
De verwachte vraagstijging betekent dat het aantal plaatsen voor ouderen met een zorgbehoefte moet worden uitgebreid. Dit kan via een toename van het aantal verpleeghuisplaatsen en deels via toename van het aantal plekken in seniorenwoningen. Zorgkantoren zijn nu bezig met het opstellen van en regionale woonzorgvisie. Zij betrekken daar vaak gemeenten en andere lokale partners bij. Beide activiteiten worden op elkaar afgestemd. Wij willen over dit onderwerp begin 2021 bestuurlijke afspraken over maken met de VNG, IPO, Aedes, ActiZ en ZN.
Heeft de verbreding van de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg per 4 april jl. daadwerkelijk geleid tot een hoger gebruik van de regeling?
Ja. In 2019 zijn 19 aanvragen voor de initiatieffase ingediend, waarvan er 12 zijn toegekend. In 2020 zijn tot 1 september 38 aanvragen ingediend voor de initiatieffase, waarvan 27 zijn toegekend en nog 8 in behandeling zijn. Er is in 2020 totaal voor een bedrag van 478.000 euro aan subsidie verleend. Er zijn daarnaast 3 leningen voor de planontwikkelfase ingediend. Hiervan is één afgewezen en zijn twee leningen voor een bedrag van in totaal 286.000 euro nog in behandeling. Daarnaast is een lening van bijna 600.000 euro geborgd. We gaan ervan uit dat de komende tijd meerdere aanvragen zullen worden ingediend.
Het bericht ‘Uitgaan is nu een avondje zitten’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitgaan is nu een avondje zitten»?1
Ja.
Hoe vaak is er door de politie gehandhaafd op illegale feesten in Nederland, sinds het afkondigen van de coronamaatregelen sinds maart 2020?
Er zijn vanaf de start van de handhaving door het Openbaar Ministerie circa 17.400 strafbeschikkingen uitgevaardigd voor overtreding van de regionale Covid-noodverordeningen (peildatum 11 oktober). Bij het registeren van dergelijke overtredingen wordt de feitcode «noodverordening» (art. 443 Sr) gehanteerd. Hieronder vallen verschillende overtredingen. Een uitsplitsing naar illegale feesten en festivals is helaas niet te maken. Daarnaast kunnen feesten ook op grond van een APV beëindigd zijn, bijvoorbeeld in het geval van geluidsoverlast. Ook daarvoor geldt dat een uitsplitsing naar illegale feesten en festivals niet te maken is. Bij de incidentregistratie van de politie is dat evenmin het geval.
Hoeveel boetes zijn er sinds het afkondigen van de coronamaatregelen uitgedeeld voor illegale feesten en festivals?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er bij het nemen van beperkende maatregelen voor culturele activiteiten, festivals en nachtclubs de afweging gemaakt tussen enerzijds het risico op besmetting door gebrek aan toezicht bij eventuele illegale activiteiten en anderzijds de mogelijkheid tot gecontroleerde activiteiten waar toezicht gehouden kan worden op het naleven van coronaregels en zo het voorkomen van een grotere uitbraak? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het mogelijk slimmer is om gecontroleerd feesten, zoals festivals, en in nachtclubs door professionals te laten organiseren zodat gehandhaafd kan worden of coronaregels worden nageleefd, in plaats van dat er buiten het zicht allerlei illegale feesten worden georganiseerd met het risico op een grotere uitbraak? Zo nee, waarom niet?
De problematiek en dit dilemma rondom illegale feesten is ons bekend, en nemen we dan ook mee in de afwegingen rondom de maatregelen. We begrijpen dat er behoefte is aan recreatie en vermaak en we zouden gecontroleerde feesten zoals festivals, en feesten in nachtclubs graag meer ruimte willen bieden dan we op dit moment doen. Het huidige beeld van de aantallen besmettingen biedt helaas geen ruimte voor een versoepeling van maatregelen voor feesten en festivals maar juist tot verscherpte maatregelen zoals aangekondigd op 13 oktober jl. Ook bij gecontroleerde activiteiten kan er sprake zijn van een te hoog besmettingsrisico. De beperkende maatregelen zijn gebaseerd op wetenschappelijke inzichten over de ontwikkeling van het COVID-19 virus en achten we nodig op dit moment. Daarnaast zijn illegale feesten sowieso niet wenselijk en daar moet dan ook tegen opgetreden worden.
Is onderzocht wat de effecten zijn wanneer culturele activiteiten, festivals en nachtclubs gecontroleerd opengaan met goede ventilatie en waar mensen binnen verplicht mondkapjes dragen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of dit op een veilige manier mogelijk is?
De ministeries van VWS, J&V, OCW en EZK ondersteunen een onderzoeksprogramma (Fieldlab Evenementen) van de brede Eventindustrie (culturele podia, festivals, Zakelijke Congressen, Kermissen, Sportevents, etc). Op dit moment wordt er een onderzoek voorbereid waarin onderzocht zal worden hoe een combinatie van verschillende preventieve maatregelen kan leiden tot een veilig en verantwoord organiseren van events tijdens de Covid-19 uitbraak. In het onderzoek wordt goede ventilatie, sneltesten en gebruik van mondkapjes meegenomen.
Hoe gaan ze in het buitenland om met het toestaan van culturele activiteiten, festivals en de opening van nachtclubs? In hoeverre is het beleid in Nederland ten aanzien van culturele activiteiten, festivals en het openen van nachtclubs vergelijkbaar met dat in andere landen? In welke landen zijn culturele activiteiten, festivals en het openen van nachtclubs op grote schaal al wel toegestaan? Wat kan Nederland van deze landen leren?
In het buitenland wordt op verschillende manieren omgegaan met het toestaan van culturele activiteiten, festivals en de opening van nachtclubs. Landen hebben ieder een eigen virusbeeld en daarmee afwegingen ten aanzien van het wel of niet toestaan van culturele activiteiten, festivals en de opening van nachtclubs. We zien dat landen met een vergelijkbare situatie als Nederland ervoor kiezen om culturele activiteiten, festivals en nachtclubs niet (op grote schaal) toe te staan. Veel landen kiezen ervoor om nachtclubs en discotheken gesloten te houden, beperkte openingstijden hanteren en regionale maatregelen inzetten om het virus in te dammen.
In sommige landen waar uitgaansgelegenheden wel weer geopend waren is er een oplopend aantal besmettingen geconstateerd. Het is belangrijk om de ontwikkelingen in het buitenland te blijven volgen en daarvan te leren.
Deelt u de mening dat het op zijn minst discutabel is dat we wel weer in een vol vliegtuig of een volle trein mogen stappen, maar er nog steeds strenge restricties zijn voor theaters, podia, nachtclubs en festivals en dat zij pas echt weer ruimte krijgen als er een vaccin is? Kunt u de redenering voor die keuze wetenschappelijk onderbouwen?2
Deze mening delen we niet. Vanwege het unieke ventilatie- en filtersysteem in vliegtuigen wordt de lucht elke drie minuten ververst. Het systeem zorgt bovendien voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom langs de passagiers. Voor treinreizen wordt er aangemoedigd om zo veel mogelijk buiten de spits te reizen, om de passagiers beter te spreiden en zo de reizen voor essentiële doeleinden toch te kunnen faciliteren. Voor zowel vliegtuig- en treinpassagiers geldt dat zij een niet medisch mondkapje dienen te dragen tijdens hun reis. Al deze maatregelen reduceren het risico op een eventuele besmetting aanzienlijk.
Een van de belangrijkste maatregelen om het coronavirus te bestrijden, blijft de 1,5 meter afstand. Gelet op het toegenomen aantal besmettingen is het kabinet helaas genoodzaakt geweest nieuwe maatregelen te nemen en opnieuw een maximum te stellen aan het aantal bezoekers van culturele instellingen. Nachtclubs blijven gesloten vanwege het voortdurende risico op besmettingen. Het is helaas op dit moment dan ook niet mogelijk de nachtclubs weer te openen.
Hoe verloopt het gesprek over het protocol tussen de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken en Klimaat, Koninklijke Horeca Nederland en de vertegenwoordigers van Nachtbelang? Wanneer kunt u meer duidelijkheid geven over versoepeling van de maatregelen voor culturele activiteiten, festivals en nachtclubs?
Op 31 augustus hebben afgevaardigden van Directie Samenleving en Covid-19, J&V en EZK en gesproken met vertegenwoordigers van Nachtbelang (onderdeel van Koninklijke Horeca Nederland). Gesproken is over de problematieken in de sector en over het door hen opgestelde protocol voor nachtclubs- en discotheken. Het RIVM heeft kanttekeningen geplaatst bij het eerste voorstel, Nachtbelang gaf aan zich te beraden op een nieuwe versie. Indien deze af is, zal deze vanzelfsprekend serieus bekeken worden.
Het kabinet waardeert dat sectoren met voorstellen komen en meedenken over wat er wel kan. Het kabinet blijft in gesprek met de sectoren; we kunnen hun creativiteit goed gebruiken. Dit betekent uiteraard niet dat we alle plannen over kunnen nemen.
Bent u bereid om ruimte te bieden aan culturele instellingen, ondernemers, festivals en danceclubs om verantwoord te zoeken naar innovatieve mogelijkheden die gezondheid voorop stelt maar evengoed meer ruimte biedt dan de huidige regels?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat doet u om culturele instellingen, cultureel ondernemers, organisatoren van festivals en nachtclubs te steunen en perspectief te bieden? Welk perspectief kunt u bieden aan culturele instellingen, cultureel ondernemers, eigenaren van nachtclubs en festivalorganisatoren?
De culturele instellingen, cultureel ondernemers, organisatoren van festivals en nachtclubs kunnen gebruikmaken van de met 9 maanden verlengde generieke steunmaatregelen, waaronder de TVL, NOW en TOZO. Dit steunpakket is zo opgezet dat bedrijven die zwaarder worden geraakt, meer steun ontvangen. Het pakket ademt als het ware mee met de schade die wordt geleden: hoe meer omzetderving, hoe meer steun.
Ook het nieuwe steunpakket voor de culturele en creatieve sector ondersteunt deze sectoren. Het kabinet ziet in dat deze sectoren in zwaar weer verkeren en zet in op het behoud van deze branches. Daarnaast blijven we in gesprek met de sectoren en worden er zoals eerder genoemd meerdere wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd met als doel veilige en verantwoord activiteiten en evenementen te organiseren wanneer de medische situatie dat weer toelaat.
Bent u bekend met het onderzoek van de Radboud Universiteit en crisislab over wat het coronavirus betekent voor evenementen? Zo ja, kunt u aangeven wat er gedaan wordt met de conclusies uit dit rapport? Bent u bereid deze conclusies te gebruiken om gerichter en beter beleid te maken voor culturele instellingen, podia, festivals en danceclubs? Zo nee, waarom niet?3
Ja, we zijn bekend met het onderzoek van de Radboud Universiteit en crisislab. Conclusies uit het onderzoek worden meegenomen in besluitvorming rondom maatregelen in deze sectoren.
Voortdurend maken we afwegingen over wetenschappelijke inzichten en hoe we deze kunnen gebruiken om gerichter beleid te maken en gericht maatregelen te treffen. Dit rapport is daarin ook onderdeel van afweging.
Het bericht 'Natuurorganisaties moeten mogelijk honderden miljoenen aan subsidie terugbetalen' |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-hof: toestemming voor aankoopsubsidie natuurgebied deugde niet» inzake het genoemde arrest van het Europese Hof?1 2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de op dit moment geldende landelijke en provinciale subsidieregelingen voor de aankoop van (natuur-)gronden en de mate waarin deze op basis van het arrest van het Europees Hof te verenigen zijn met het Europese recht, in het licht van het genoemde arrest?
Op dit moment kan subsidie worden verleend op grond van provinciale subsidieregelingen voor grondaankopen voor natuur. Nederland heeft in 2009 de Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS (zie bijlage bij Kamerstuk 30 825, nr. 181) gemeld bij de Europese Commissie, die deze regeling vervolgens op 13 juli 2011 verenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt.
Zijn er ook na 2012 nog subsidies verstrekt aan deze terreinbeherende organisaties (TBO’s) voor de aankoop van gronden of zijn er nog gronden aan hen geleverd om niet of onder de marktwaarde? Zo ja, kunt u hier een uitgebreid overzicht van geven per ontvangende organisatie?
Na 2012 is door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) geen subsidie verstrekt aan TBO’s voor de aankoop van gronden of zijn gronden om niet of onder de marktwaarde aan TBO’s geleverd. De provincies hebben mogelijk na 2012 gronden overgedragen aan TBO’s, die voortkomen uit projecten die een wettelijk traject hebben doorlopen, zoals landinrichtingsprojecten, reconstructiegebieden en kavelruilen en diverse inspraak- en bezwaarmomenten hebben gekend. Daarnaast hebben provincies na 2012 subsidies verstrekt aan particuliere beheerders (waaronder TBO's) voor aankopen van gronden voor natuur op basis van de nieuwe door de Europese Commissie goedgekeurde Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS en de tevens goedgekeurde Modelsubsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap.
Kunt u, per ontvangende organisatie, inzichtelijk maken op welk subsidiebedrag het arrest van het Hof potentieel betrekking heeft?
Nee. Door de lange periode van ruim 20 jaar is het totaal subsidiebedrag per ontvangende organisatie niet te achterhalen.
Kunt u aangeven op welke manier TBO’s verantwoording afleggen over de wijze waarop zij subsidies besteden? Wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen natuurbeheer en secundaire economische activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Aan TBO’s worden alleen subsidies verleend voor primaire taken op het gebied van natuurontwikkeling en natuurbeheer. De voorwaarden waaronder deze subsidies worden verleend zijn opgenomen in de provinciale subsidieregelingen voor aankopen voor natuur, inrichting en beheer. Deze subsidieregelingen zijn door de Commissie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard en staan open voor alle particuliere beheerders van natuur. Subsidie voor aankopen van natuur betreft uitsluitend de waardedaling van de gronden. Subsidies voor natuurbeheer zijn gebaseerd op een forfaitair bedrag voor de kosten van natuurbeheer gecorrigeerd voor inkomsten uit natuurbeheer. De subsidie bedraagt 75% van het forfaitair bedrag.
In hoeverre ziet het arrest van het Europese Hof toe op een materieel oordeel over de legaliteit van de verleende subsidies? Kunt u in dit verband ingaan op de reactie van Natuurmonumenten? Kunt u aangeven op basis van welke correspondentie of welke toezegging door hen wordt aangegeven dat de natuurorganisaties in hun oordeel worden bijgevallen door de Nederlandse Staat?
Het arrest van het Europese Hof betreft geen materieel oordeel over de legaliteit van de in het verleden verleende subsidies aan TBO’s. Het Hof oordeelt dat het Gerecht op goede gronden tot de conclusie kon komen dat de Europese Commissie eerst de uitgebreidere formele onderzoeksprocedure had moeten openen vóórdat ze tot de conclusie kon komen dat er sprake was van toelaatbare staatssteun. Tegen onder andere dit oordeel van het Gerecht zijn Natuurmonumenten en de 12 provinciale landschappen in hoger beroep gegaan bij het Hof. Nederland heeft hierin geïntervenieerd aan de zijde van Natuurmonumenten en de 12 provinciale landschappen. De reactie van Natuurmonumenten is in lijn met de opvatting van het Ministerie van LNV over het oordeel van het Hof.
Hoe duidt u het feit dat het Hof het oordeel van het Gerecht heeft bevestigd dat er gedurende de periode waarin de betwiste subsidies verleend zijn een concurrentieverhouding bestond tussen de TBO’s en (een aantal van) de in verzet gekomen grondbezitters? Kunt u toelichten of deze vaststelling naar uw oordeel gevolgen moet hebben voor het huidige natuurbeleid in Nederland, op nationaal en provinciaal niveau?3
Het Hof heeft de door de TBO’s en de Commissie aangedragen argumenten over het (ontbreken van het) bestaan van een concurrentieverhouding tussen de TBO’s en een aantal van de in verzet gekomen leden van de VGG procedureel benaderd. Het huidige natuurbeleid is gebaseerd op het beginsel van gelijkberechtiging. Nederland heeft in 2009 de Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS gemeld bij de Commissie, die deze regeling vervolgens op 13 juli 2011 verenigbaar heeft verklaard met de gemeenschappelijke markt (zie ook het antwoord op vraag 3).
Klopt het dat in afwachting van de uitspraak in hogere voorziening door de Europese Commissie nog geen formeel onderzoek is geopend naar de Nederlandse staatssteun aan de TBO’s?
Voor zover mij bekend heeft de Europese Commissie tot op heden de formele onderzoeksprocedure niet gestart.
Kunt u aangeven wat de vervolgstappen op Europees en nationaal niveau (dienen te) zijn om vervolg te geven aan dit arrest van het Europese Hof? Leidt dit arrest er wat u betreft toe dat de Europese Commissie een formeel onderzoek moet openen naar de Nederlandse staatssteun aan de TBO’s? Zo nee, waarom niet?
Het ligt voor de hand dat de Europese Commissie zal besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Mijn vervolgstappen zal ik bepalen als ik het besluit van Europese Commissie, na afronding van de formele onderzoeksprocedure, heb ontvangen.
Mocht het nieuwe besluit dat de Europese Commissie dient te nemen over het al dan niet goedkeuren van de oude subsidieregelingen zodanig zijn dat de in het arrest genoemde TBO’s ontvangen subsidies terug moeten betalen, welke concrete gevolgen heeft dit dan voor deze organisaties? Kunt u aangeven hoe hoog het terug te betalen subsidiebedrag in dat geval zou zijn (inclusief rente)?
Indien de Europese Commissie na de uitgebreidere onderzoeksprocedure tot de conclusie komt dat de subsidies verstrekt op grond van de oude subsidieregelingen (wederom) kunnen worden goedgekeurd, dan heeft dat geen concrete gevolgen voor het terug betalen van de ontvangen subsidies. Mocht de Europese Commissie tot een ander oordeel komen dan haar eerdere standpunt en besluiten dat er sprake is van onverenigbare staatssteun, dan kan zij een terugvorderingsbevel uitvaardigen. De Commissie kan in het terugvorderingsbesluit de methodiek bepalen waarmee de lidstaat de begunstigden moet identificeren en het terug te vorderen steunbedrag moet bepalen. Welke methodiek de Commissie zal kiezen, is nu niet bekend. Het is derhalve nu nog niet aan te geven welke concrete gevolgen dit kan hebben voor deze organisaties. Ik kan daarom geen schatting van de omvang van eventueel terug te vorderen bedragen aangeven.