Het beoogd VN-datacentrum in China |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «China uses the U.N. to Expand Its Surveillance Reach»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Verenigde Naties van plan is om een «Global Geospatial Knowledge and Innovation Center» en een «International Research Center of Big Data for Sustainable Development Goals» in China neer te zetten?
De Verenigde Naties (VN) hebben bevestigd dat er voorbereidingen worden getroffen voor het oprichten van een UN Global Geospatial Knowledge and Innovation Centre in Deqing, China. Daarnaast heeft de VN bevestigd dat in Hangzhou, eveneens in China, een regionale hub is gecreëerd ter ondersteuning van het VN Global Platform als onderdeel van de VN Global Working Group on Big Data. Naast de hub in Hangzhou zijn er regionale hubs gecreëerd in Rwanda, de Verenigde Arabische Emiraten en wordt er gewerkt aan een vierde hub in Brazilië.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Het kabinet ondersteunt het zorgvuldig gebruik van data en onderzoek dat kan bijdragen aan verbetering van het werk van de VN, de implementatie van de Sustainable Development Goals en de samenwerking tussen VN-lidstaten. Tegelijkertijd brengt het concentreren van wereldwijde datastromen over topografie, infrastructuur en menselijk gedrag in een enkel land mogelijk kwetsbaarheden met zich mee. Technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het gebied van big data, spelen immers een rol in de machtsbalans tussen landen. Daarom acht het kabinet het van belang dat er duidelijke en controleerbare afspraken komen over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens. Vooralsnog heeft het kabinet geen indicatie dat de data ook persoonsgegevens bevatten. Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet.
Welke landen financieren de bouw van deze data-centra in China?
Het VN Geospatial Knowledge and Innovation Centre is een initiatief ontwikkeld door alle VN-lidstaten onder begeleiding van het VN Committee of Experts on Global Geospatial Information Management (UN-GGIM), dat valt onder ECOSOC. Het centrum wordt opgericht door het VN Department of Economic and Social Affairs (UNDESA).
De regionale hub die is gecreëerd ter ondersteuning van het VN Global Platform is onderdeel van de VN Global Working Group on Big Data. De VN Global Working Group on Big Data is een intergouvernementeel orgaan waaraan 30 landen en 16 internationale organisaties aan deelnemen, waaronder Nederland.
Is er contact geweest met de Verenigde Naties over de bouw van deze data-centra? Zo ja, heeft de Verenigde Naties de berichtgeving bevestigd? Zo nee, kunt u de Verenigde Naties om toelichting vragen?
Ja, zie antwoord op vraag 2.
Zou u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken willen beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Algemene NCTV-dreigingsniveaus en de concrete bedreigingen van Joodse instellingen |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek Dreigingsrapport 2020. Het dreigingsniveau van de Joodse gemeenschap in Nederland van de stichting Bij Leven en Welzijn, het Adviesorgaan ter bescherming van de Joodse gemeenschap in Nederland?
Ja.
Wat vindt u van de constatering dat de huidige dreiging van antisemitisme en bedreigingen van de Joodse gemeenschap in vergelijking met voorgaande jaren gelijk is gebleven? Hoe verhoudt dit zich tot de beslissing van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) om het dreigingsniveau in Nederland te verlagen van 4 naar 3? In hoeverre zegt het algemene Nederlandse dreigingsniveau iets over de mate van dreiging voor specifieke groepen, zoals de Joods Nederlandse gemeenschap? Wat is naar het oordeel van de NCTV het concrete dreigingsniveau voor de Joods Nederlandse gemeenschap?
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) geeft een breed beeld van ontwikkelingen die relevant zijn voor het inzicht in en de bestrijding van terrorisme in Nederland. In het beeld wordt aandacht besteed aan verschillende actoren van wie terroristische dreiging richting personen, organisaties of objecten in Nederland uit kan gaan. Daarnaast wordt aandacht besteed aan thema’s als extremisme, radicalisering en polarisatie. Indien relevant wordt binnen die thema’s ontwikkelingen met betrekking tot de joodse gemeenschap beschreven. Aan het dreigingsbeeld is een dreigingsniveau gekoppeld, dat op basis van het beeld wordt vastgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Het dreigingsniveau is een algemene indicatie, vervat in een cijfer, van de dreiging in en tegen Nederland. De NCTV hanteert geen dreigingsniveaus voor specifieke personen, organisaties of objecten. Het niveau 3 past bij het huidige dreigingsbeeld. Dat de huidige dreiging van antisemitisme en bedreigingen t.a.v. de joodse gemeenschap volgens de stichting Bij Leven en Welzijn in vergelijking met voorgaande jaren gelijk is gebleven betreur ik. Iedere soort dreiging acht ik in de democratische rechtsstaat onacceptabel. Het kabinet acht het bestrijden van antisemitisme en andere dreigingen tegen de rechtsorde van groot belang.
Is het voorgekomen dat op basis van de algemene NCTV-analyses beveiligingsmaatregelen zijn afgebouwd, zonder de concrete dreiging bij deze beslissingen te hebben betrokken?
Uitgangspunt is dat personen en organisaties zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen veiligheid. Indien dreiging en risico daar aanleiding toe geven kan de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. De verantwoordelijkheid voor de overheid ten aanzien van beveiliging van religieuze instellingen is decentraal belegd. Er wordt periodiek getoetst of de voortzetting en op welke wijze van de maatregelen nog opportuun is. Uitgangspunt is dat het weerstandsniveau van de joodse instellingen gelijk blijft. Over de wijze waarop beveiligingsmaatregelen zijn opgebouwd, kan ik zoals uw Kamer weet, geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat in de algemene dreigingsanalyses van de NCTV de concrete dreigingsniveaus voor specifieke groepen beter tot uitdrukking moeten worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Deelt u voorts de mening dat, omgekeerd, specifieke beveiligingsbeslissingen niet in hoofdzaak op algemene NCTV-dreigingsanalyses kunnen worden genomen, maar op hun eigen merites moeten worden beoordeeld?
Ik acht het DTN in de huidige vorm een belangrijk en adequaat middel om politiek, media en burgers te informeren over relevante ontwikkelingen op het gebied van terrorisme, extremisme, radicalisering en polarisatie. Ik deel uw mening dat specifieke beveiligingsbeslissingen niet moeten worden gebaseerd op algemene dreigingsanalyses. Aan het DTN zijn dan ook geen maatregelen gekoppeld. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb vermeld, worden beveiligingsmaatregelen getroffen op basis van dreiging en risico.
Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis in zwaar weer: 'ingrijpende maatregelen' dreigen’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ommelander Ziekenhuis in zwaar weer: «ingrijpende maatregelen» dreigen»?1
Ja.
Klopt het dat het ziekenhuis in Scheemda nu al moet bezuinigen?
Het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) is een fusieziekenhuis van de voormalige ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl, dat per 1 juli 2018 een nieuwbouwlocatie in Scheemda heeft betrokken. Deze zomer is vastgesteld dat de strategie en het bedrijfsplan van het ziekenhuis bijstelling behoeven vanwege een aantal ontwikkelingen. Er is door betrokken partijen geconstateerd dat van acute financiële problematiek geen sprake is, maar dat bijstelling van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis nodig is om deze toekomstbestendig te maken.
De afgelopen tijd is er onder leiding van Gupta een analyse uitgevoerd naar de huidige en toekomstige positie van het OZG in het zorglandschap en hoe de financiële positie duurzaam kan worden verbeterd.
De betrokken zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis zijn in nauw overleg met OZG over de continuïteit van het ziekenhuis. Samen met het OZG hebben zij gekeken naar de oorzaken van de problemen, als basis voor verdere bespreking van oplossingsrichtingen met de betrokken stakeholders. Het Ommelander Ziekenhuis heeft de zorgverzekeraars inzicht gegeven in haar bedrijfsvoering en de wijze waarop het ziekenhuis de begroting 2020 realiseert.
Het uitgangspunt dat de zorgverzekeraars hanteren is een financieel gezond ziekenhuis met kwalitatief goede zorg. De toegankelijkheid van de zorg is vanzelfsprekend onderdeel van de gesprekken, aldus de zorgverzekeraars. Zij hebben mij laten weten dat het OZG voor hen een strategische partner is voor de zorg voor hun verzekerden in de regio Noordoost-Groningen. Hun inzet is om duurzaam voldoende en kwalitatief goede zorg te borgen voor de inwoners van Oost-Groningen. De toegankelijkheid tot zorg mag voor verzekerden in deze regio nooit in het geding komen, aldus de zorgverzekeraars, en uiteraard onderschrijf ik dat.
OZG heeft mij laten weten dat het ervan overtuigd is dat het de komende periode tot oplossingen kan komen die zullen zorgen voor een duurzaam gezonde toekomst voor OZG, en dat hun medewerkers intussen met volle inzet aan een kwalitatief hoogwaardige en veilige zorg voor al hun patiënten werken.
Er ligt inmiddels een herstelplan met kostenbesparingen en verhoging van de inkomsten. Bij de laatste nog te nemen stappen spelen ook andere betrokken partijen (waaronder de banken en de provincie Groningen) een rol. De gesprekken tussen deze partijen en het Ommelander Ziekenhuis zijn eveneens gaande en zullen de komende weken voortgezet worden, met als doel een breed draagvlak te creëren voor het maatschappelijke belang van het Ommelander Ziekenhuis, zo lieten OZG en de zorgverzekeraars mij weten.
Het is goed dat OZG en de zorgverzekeraars (en andere financiers) nu met elkaar het gesprek voeren. Dit is ook primair waar dit gesprek moet worden gevoerd. De zorgaanbieder en zorgverzekeraars moeten samen onderhandelen over het zorgaanbod van OZG en de bijdrage die de zorgverzekeraars hiervoor betalen. De zorgverzekeraars moeten daarbij voldoen aan hun zorgplicht. Dat betekent onder meer dat er voldoende zorgaanbod voor hun verzekerden beschikbaar moet zijn en dat deze zorg voldoende toegankelijk moet zijn. In het bijzonder geldt dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».2 OZG moet binnen de grenzen van de redelijkheid alle noodzakelijke medewerking verlenen opdat de zorgverzekeraars aan deze bereikbaarheidsnorm kunnen voldoen.3
De toezichthouders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zijn door de zorgverzekeraars respectievelijk raad van bestuur van OZG geïnformeerd over de situatie. De NZa heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van een zorgplicht risico, maar dat er voor de toekomst een aantal belangrijke keuzes gemaakt dient te worden om de zorg te kunnen waarborgen. De IGJ is door de raad van bestuur geïnformeerd over de keuzes op het gebied van de bedrijfsvoering die voorliggen, en over welke risico’s op termijn kunnen ontstaan. De IGJ heeft bij de raad van bestuur aangegeven op welke momenten zij in ieder geval verder geïnformeerd wil worden, en heeft toegelicht in welke gevallen de IGJ over de (financiële) situatie van ziekenhuizen contact opneemt met de NZa en het Ministerie van VWS (early warning systeem).
Vindt u het ook zorgwekkend dat het gloednieuwe ziekenhuis in Scheemda nu al financieel in zwaar weer zit?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat na de sluiting van de ziekenhuizen in Delfzijl en Winschoten de reistijd in de regio al is opgelopen en dat veel patiënten en familie die op bezoek wil komen al behoorlijk lang moeten reizen?
Ik begrijp deze zorgen, en mijn beleid is er in belangrijke mate ook op gericht om waar mogelijk te zorgen voor zorg dichtbij. Sluiting van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) is op dit moment echter geen onderwerp van gesprek. De betrokken zorgverzekeraars (Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis) hebben mij laten weten dat OZG voor hen een strategische partner is voor de zorg voor hun verzekerden in de regio Noordoost-Groningen. Hun inzet is om duurzaam voldoende en kwalitatief goede zorg te borgen voor de inwoners van Oost-Groningen. De toegankelijkheid tot zorg mag voor verzekerden in deze regio nooit in het geding komen, aldus de betrokken zorgverzekeraars, en uiteraard onderschrijf ik dat. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven is de NZa van oordeel dat er op dit moment geen sprake is van een risico voor de zorgplicht, maar dat er voor de toekomst een aantal belangrijke keuzes dient te worden gemaakt om de zorg te kunnen waarborgen. Hierover zijn OZG en de stakeholders en financiers momenteel gezamenlijk in overleg.
Begrijpt u dat vooral ouderen en mensen die moeilijk ter been zijn heel graag hun naasten willen bezoeken en dat daarom zorg nabij van groot belang is voor het welzijn van de patiënten en hun naasten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het cruciaal is voor de regio Oost-Groningen dat er een volwaardig ziekenhuis is?
Ik vind het van groot belang dat er voor de inwoners uit de betreffende regio voldoende, toegankelijke zorg beschikbaar is en blijft. In dit geval geldt in het bijzonder dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».4 Het is aan OZG om samen met de zorgverzekeraars te spreken over het zorgaanbod en de financiële vergoeding die daar tegenover staat. De IGJ en NZa houden, vanuit hun eigen rollen, toezicht op de ontwikkelingen.
Bent u bereid te kijken wat u kunt doen om het ziekenhuis te helpen en te voorkomen dat er onredelijke bezuinigingen worden doorgevoerd?
Het is primair aan OZG en de zorgverzekeraars en andere financiers om nu samen het gesprek te voeren. De NZa en IGJ houden toezicht en informeren mij indien nodig over de ontwikkelingen.
Bent u ermee bekend dat er – ook in de regio – forse tekorten dreigen in de zorg? Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokken partijen zodat ontslagen worden voorkomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven moet het gesprek primair tussen OZG en de betrokken zorgverzekeraars en andere financiers worden gevoerd. OZG heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van gedwongen ontslagen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Medisch Zorglandschap e.d. op 18 november?
De Kamervragen zijn beantwoord binnen het geldende termijn en voor het debat over het Medisch Zorglandschap dat is verplaatst naar januari.
Het bericht dat Palestijnse kinderen worden mishandeld en vernederd in Israëlische gevangenissen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Achraf Bouali (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Palestijnse kinderen onmenselijk behandeld in Israëlische gevangenissen»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op het onderzoek van Save the Children? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de constateringen van fysieke mishandeling, verbale mishandeling, bedreiging van familie, vernederend lichamelijk onderzoek, ontzegging van toegang tot gezondheidszorg en ontzegging van contact met een advocaat?
Hoewel het niet mogelijk is de verklaringen van de kinderen in het rapport van Save the Children op onafhankelijke wijze te verifiëren (wat ook door de auteurs wordt onderkend) is het beeld dat in het rapport wordt geschetst in grote mate in overeenstemming met eerdere analyses van andere organisaties, zoals Defense for Children International, Human Rights Watch en Military Court Watch. UNICEF heeft in diverse rapporten eveneens melding gemaakt van soortgelijke wijze van behandeling van minderjarigen bij arrestatie en detentie. Vanzelfsprekend vindt het kabinet zaken als fysieke mishandeling, verbale mishandeling, bedreiging van familie, vernederend lichamelijk onderzoek, ontzegging van toegang tot gezondheidszorg en ontzegging van contact met een advocaat onacceptabel.
Heeft u eerder signalen ontvangen dat de genoemde misstanden hebben plaats gevonden in Israëlische gevangenissen? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd?
Sinds de geluiden over de misstanden heeft Nederland de kwestie regelmatig aangekaart bij de Israëlische autoriteiten, onder meer tijdens bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur en in gesprekken met het kantoor van de Israëlische Military Attorney General (zie onder meer de Kamerbrief van 15 januari 2015, Kamerstuk 23 432, nr. 397 en Kamerbrief van 16 juni 2018 in reactie op de motie Karabulut, Kamerstuk 23 432, nr. 455). Nederland heeft een actieve rol in de informele werkgroep Children and Armed Conflict (CAAC) van enkele EU-ambassades te Tel Aviv. De werkgroep heeft de afgelopen jaren regelmatig contact gehad met Israëlische autoriteiten over de behandeling van Palestijnse minderjarigen in detentie en woonde rechtszaken bij van minderjarigen bij de militaire rechtbank. Tijdens de laatste twee VN UPR’s van Israël (2014 en 2018) wijdde Nederland een van haar twee aanbevelingen aan dit onderwerp. Tot slot heeft Nederland verscheidene projecten gesteund van mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor het verbeteren van de situatie.
Deelt u de mening dat minderjarigen niet berecht zouden moeten worden door een militaire rechtbank? Zo ja, hoe gaat u er dan op aandringen bij de Israëlische autoriteiten deze praktijk af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Het bezettingsrecht voorziet in de mogelijkheid dat berechting in bezet gebied plaatsvindt voor een militaire rechtbank. Wel moet daarbij worden voldaan aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechten, zoals het recht op een eerlijk proces. Israël is als bezettende macht verplicht de rechten van Palestijnse minderjarigen te waarborgen, overeenkomstig de mensenrechtenverdragen waar Israël partij bij is, inclusief het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
De Nederlandse ambassade in Tel Aviv zet zich met ambassades van andere EU-lidstaten in voor de bescherming van de rechten van deze kwetsbare groep.
In het verleden toonde de Israëlische regering zich bewust van tekortkomingen in detentieomstandigheden voor kinderen en zegde toe hieraan te werken. Zo voerde Israël sinds 2008 een reeks juridische hervormingen door met het doel het Israëlisch militair jeugdrecht in lijn te brengen met het Israëlisch nationaal jeugdstrafrecht, wat in de meeste gevallen een betere bescherming betreft. Ook in de jaren erna heeft Israël hervormingen ingezet (zie onder meer Kamerbrief d.d. 20 januari 2015). Deze hervormingen lijken op de grond echter niet het gewenste effect te hebben, behalve een verbeterde toegang tot juridische bijstand en minder gebruik van eenzame opsluiting. Een slechte behandeling komt echter nog steeds veel voor.
Nederland zal haar zorgen blijven uitspreken naar de Israëlische regering. Ook gaat Nederland door met het ondersteunen van organisaties die zich inzetten voor verbetering. Zo financiert Nederland momenteel het project «Change in Israel’s Detention and Interrogation Conditions for Children in Police Stations» van de Israëlische mensenrechtenorganisatie Public Committee Against Torture in Israel (PCATI).
Deelt u de mening dat detentie en mishandeling van minderjarigen onder het militair recht een grove schending vormen van het internationaal recht en zouden moeten worden beëindigd? Zo ja, hoe gaat u hier bij de Israëlische autoriteiten op aandringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kan Nederland beteken voor slachtoffers van deze misstanden?
Zie antwoord vraag 4.
Biedt Nederland steun aan organisaties op het gebied van psychosociale hulp in de Palestijnse Gebieden? Zo ja, om welke projecten gaat het? Zo nee, bent u bereid om – in lijn met het beleid om de inzet op mentale gezondheid en psychosociale steun te verbreden naar integratie hiervan binnen vredesopbouw en de bredere vrede- en veiligheidsagenda2 – psychosociale hulp onderdeel uit te laten maken van de inzet op veiligheid en rechtsorde binnen de Palestijnse Gebieden?
Ja. Via meerdere programma’s biedt Nederland steun aan organisaties die psychosociale hulp verlenen in de Palestijnse Gebieden. Zo biedt UNRWA psychosociale hulp aan Palestijnse vluchtelingen, als onderdeel van hun «Social Relief Services» programma. Ook via het UNDP Sawasya programma, dat mede door UNDP, UN WOMEN en UNICEF wordt uitgevoerd, steunt Nederland organisaties die psychosociale hulp bieden. Daarin is speciaal aandacht voor kinderen en vrouwen die in aanraking zijn gekomen met de wet, zowel op de Westelijke Jordaanoever als in Gaza en Oost-Jeruzalem. Ook steunt Nederland een Palestijnse vrouwenrechtenorganisatie die via een hulplijn psychosociale hulp biedt aan vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld.
Het uitblijven van een vervolgingsbeslissing in de strafzaak tegen de NAM |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Groninger Bodem Beweging (GBB) inmiddels al vijf jaar wacht op een beslissing van het openbaar ministerie (OM) in de strafzaak tegen de NAM?1 Kunt u zich de onvrede over een dergelijke termijn voorstellen?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging kan ik mij voorstellen, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd. Na de aangifte is er een artikel 12 Sv-procedure gevolgd, die de nodige tijd in beslag heeft genomen. Het OM heeft mij bericht dat het onderzoek en de beoordeling daarvan geruime tijd hebben geduurd vanwege de omvang en complexiteit van deze zaak en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht diende te worden.
Hoe kan het dat het OM in september 2019 het onderzoek al had afgerond, maar dat een jaar later nog steeds geen conclusie is getrokken en de aangever (de GBB) hier nog niets over heeft gehoord ondanks herhaaldelijke verzoeken geïnformeerd te worden over de voortgang en de resultaten van het onderzoek?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is dit een omvangrijk en complex onderzoek geweest. Daardoor was de beoordeling eveneens ingewikkeld; vanwege het aantal individuele gevallen waarin een beoordeling van het te duchten levensgevaar moest plaatsvinden in combinatie met de omvang van het dossier, kostte een zorgvuldige beoordeling tijd. Hierbij speelt mee dat door het Hof is bepaald dat de NAM een zienswijze op het onderzoek diende te geven. Na afronden van het onderzoek heeft de NAM daar drie maanden de tijd voor gekregen. Het OM heeft eind februari 2020 de zienswijze ontvangen. Bovendien hebben de beperkingen ten gevolge van COVID-19 gezorgd voor verdere vertraging.
De betrokken partijen, waaronder ook de klagers, worden op de hoogte gehouden van het verloop van het proces op de momenten dat daar aanleiding voor is. Op diverse momenten hebben de klagers actief geïnformeerd naar de stand van het onderzoek. Daarop is ook altijd door het OM geantwoord en daarbij is aan de klagers meegedeeld dat er nog geen beslissing was genomen en dat klagers daarvan zo spoedig mogelijk in kennis zouden worden gesteld zodra het OM een definitief standpunt over deze zaak zou hebben ingenomen.
Hoe verhoudt dit stilzwijgen van het OM zich tot de voorschriften opgenomen in artikel 6, tweede lid onder b, van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, (PbEU L 315/57)?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat beslissingen zo lang op zich laten wachten? Hoe gebruikelijk of ongebruikelijk is dit volgens u?
Zoals ik hiervoor in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kost een zorgvuldig en gedegen onderzoek en – in het verlengde daarvan – een zorgvuldige en gedegen beoordeling veel tijd, zeker waar het gaat om een omvangrijk onderzoek als onderhavige. Het past mij niet om vooruit te lopen op (vervolgings)beslissingen die nog genomen moeten worden door het OM.
Waardoor wordt deze lange duur nu veroorzaakt? Heeft dat vooral met capaciteitsproblemen in de opsporing te maken of zijn er andere oorzaken? Zo ja, welke? Worden er gesprekken gevoerd tussen de NAM en het OM over een mogelijke buitengerechtelijke afdoening van de strafzaak?
Zie antwoord vraag 4.
Komt er een moment dat het OM op grond van de resultaten van het door het Gerechtshof bij beslissing van 20 april 2017 bevolen onderzoek, een definitieve vervolgingsbeslissing moet nemen? Met andere woorden, mag dit eindeloos duren? Zo ja, vindt u dat rechtvaardig? Zo nee, hoe lang mag dit dan wel duren?
Artikel 167 Sv bepaalt dat het OM zo spoedig mogelijk tot vervolging overgaat indien het naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek van oordeel is dat vervolging plaats moet hebben. Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de oordeelsvorming naar aanleiding van het afgeronde onderzoek nog niet afgerond. Ik kan mij voorstellen dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de klagers, ook al is deze duur verklaarbaar gelet op de complexiteit en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht dient te worden. Overigens heeft het OM mij bericht dat zij binnen afzienbare tijd naar buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Wat vindt u van de uitspraak van het Gerechtshof dat er aanwijzingen zijn dat de NAM zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van artikel 170, aanhef 2, Wetboek van Strafrecht (WSr), het beschadigen van woningen waardoor levensgevaar te duchten is?
Het past mij als Minister niet om deze uitspraak van een inhoudelijk oordeel te voorzien.
Op welk moment kan het uitblijven van een beslissing worden opgevat als een fictieve vervolgingsweigering? Zijn daar andere voorbeelden van bekend?
Vooropstaat dat wanneer het gerechtshof een bevel tot vervolging heeft gegeven, de officier van justitie niet bevoegd is nadien zelfstandig te besluiten om van verdere vervolging af te zien. Daartoe is op grond van artikel 243, vijfde lid, Sv bewilliging van het gerechtshof vereist. In deze zaak heeft het gerechtshof een bevel tot vervolging gegeven dat inhoudt dat nader strafrechtelijk onderzoek moet worden verricht onder toezicht en begeleiding van de rechter-commissaris. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 6, zal het OM binnen afzienbare tijd de uitkomsten van het onderzoek en zijn standpunt in deze zaak naar buiten brengen.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van Groningers in de rechtsstaat ernstig geschaad is? Kunt u zich voorstellen dat het lange wachten op het OM in de strafzaak tegen de NAM het vertrouwen verder onder druk zet?
Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft aangegeven in 2017 is er in het dossier Groningen sprake van «een Nederlands overheidsfalen van on-Nederlandse proporties». Hij gaf daarbij ook aan: «We hebben het vertrouwen verspeeld, de rijksoverheid voorop».3 De Minister-President heeft in debat met uw Kamer dan ook namens de regering excuses aangeboden.4 Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, kan ik mij voorstellen dat de duur van deze zaak gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd.
Welke stappen gaat u zetten om het vertrouwen in de rechtsstaat te herstellen?
In de afgelopen jaren is er veel in gang gezet om het vertrouwen van de Groningers in de overheid en ook in de rechtstaat te herstellen. Die maatregelen worden nu uitgevoerd. De gaswinning wordt versneld afgebouwd en uiteindelijk geheel stopgezet, de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie is overgenomen van de NAM en wordt op onafhankelijke en publiekrechtelijke wijze vormgegeven, en het Nationaal Programma Groningen is opgezet om te investeren in de toekomst van de provincie Groningen. Op vrijdag 6 november jl. heeft het kabinet nadere bestuurlijke afspraken gemaakt met bestuurders van het aardbevingsgebied over de versterkingsoperatie om de uitvoering daarvan te versnellen en beheersbaar te maken.5 Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven zal het OM binnen afzienbare tijd naar buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het WGO van donderdag 12 november beantwoorden?
Ik heb getracht deze antwoorden zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Het bericht dat de Soedanese paramilitaire groep RSF steun krijgt van de Europese Unie |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deze beruchte militie uit Soedan krijgt «veiligheidstraining» betaald door de EU»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van recente politieke en economische ontwikkelingen in Soedan?
In december 2018 begon een geweldloze volksopstand in Soedan, die heeft geleid tot het afzetten van toenmalig president Al-Bashir op 11 april 2019. Op 17 augustus 2019 ondertekenden de Militaire Overgangsraad (TMC) en de civiele oppositie een historisch constitutioneel akkoord. Dit akkoord maakte de weg vrij voor een democratische transitie in Soedan. Tijdens de overgangsperiode van 39 maanden (deze periode is met het tekenen van het vredesakkoord opnieuw ingegaan, zie onder) wordt het land geregeerd door een civiel geleide transitieregering. Alleen de ministers van Binnenlandse Zaken en Defensie zijn militairen. De Soevereine Raad neemt daarnaast de positie van staatshoofd in. Deze elfkoppige raad bestaat uit zes burgers en vijf militairen en staat momenteel onder leiding van generaal Burhan (RSF-leider Mohamed Hamdan Dagolo, ook wel Hemedti genoemd, is vicevoorzitter).
Op 3 oktober jl. werd in Juba het vredesakkoord getekend tussen de Soedanese overgangsregering en elf rebellengroeperingen verenigd in de Sudan Revolutionary Front (SRF) en de Sudan Liberation Movement (SLM). Dit omvangrijke akkoord bevat o.a. afspraken over het vormen en de samenstelling van een parlement en heeft ook uitgebreide passages over accountability. Momenteel wordt er nog onderhandeld met de rebellenleiders Al-Nur en El-Hilu, respectievelijk leiders van Sudan Liberation Movement-Al Nur (SLM-A) en Sudan People Liberation Movement North (SPLM-N). Het is belangrijk dat alle rebellen hun wapens neerleggen om tot duurzame en inclusieve vrede te komen.
In oktober jl. heeft aanklaagster Bensouda van het Internationaal Strafhof (ICC) een historisch bezoek gebracht aan Soedan. Sinds het aftreden van Al-Bashir is er sprake van toenadering tussen het civiele deel van de transitieregering en het ICC. Het kabinet heeft het belang van samenwerking met het ICC herhaaldelijk opgebracht. In Soedan was er veel aandacht voor het bezoek van aanklaagster Bensouda. De Soedanezen zijn echter verdeeld: een deel van de bevolking vindt dat Al-Bashir en de drie anderen tegen wie een arrestatiebevel openstaat zo snel mogelijk naar Den Haag moeten voor berechting, anderen zijn voorstander van lokale berechting.
Economisch gezien is het een uiterst zwaar jaar voor Soedan geweest. In september jl. is de noodtoestand uitgeroepen vanwege zware regenval en een buiten haar oevers tredende Nijl. Meer dan 875.000 mensen verkeerden in nood, 100.000 huizen zijn vernield en meer dan 150 mensen verloren het leven. Deze overstromingen kwamen bovenop een sprinkhanenplaag en Covid-19.
In het afgelopen jaar is de economische situatie dan ook zo nijpend geworden in Soedan, dat inmiddels 20% van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Het kabinet heeft gedurende het jaar EUR 29,5 miljoen aan noodhulp gedoneerd (via Central Emergency Response Fund, Rode Kruis, Dutch Relief Alliance, Sudan Humanitarian Fund en het Family Support Program) om de negatieve gevolgen van deze rampen voor de bevolking te beperken.
Voor 2021 gloort er echter iets van hoop aan de economische horizon van Soedan. President Trump heeft aangegeven dat Soedan van de US State Sponsors of Terrorismlijst wordt gehaald, wat o.a. zou betekenen dat het internationale betalingsverkeer wordt gerehabiliteerd, nieuwe kansen worden geboden voor internationale handel en investeringen en Soedan in aanmerking komt voor schuldverlichting. Het Congres van de Verenigde Staten dient nog actie te ondernemen voordat delisting een feit is. Bovendien is Soedan, met o.a. de steun van de EU, het IMF en de Wereldbank, begonnen met aanzienlijke en broodnodige economische hervormingen.
Wat is de huidige verhouding van de Rapid Support Forces (RSF) met de regering van premier Hamdok en het Soedanese leger?
Met het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 is de RSF formeel onderdeel uit gaan maken van de strijdkrachten van Soedan. De RSF wordt aangestuurd door de vicevoorzitter van de Soevereine Raad, Hemedti. Ter achtergrond is het belangrijk te weten dat de RSF voortkomt uit de paramilitaire Janjaweed milities. Deze Janjaweed milities zijn op etnische grondslag geformeerd en waren in Darfur en daarbuiten verantwoordelijk voor vele mensenrechtenschendingen. Omdat Al-Bashir zijn positie niet alleen maar afhankelijk wilde laten zijn van de leiders van het Soedanese leger, de Sudanese Armed Forces (SAF), financierde Al-Bashir ook de Janjaweed milities, die toen ook al werden aangevoerd door zijn vertrouweling Hemedti. Na de maandenlange burgerprotesten in 2018 en 2019 werd Al-Bashir uiteindelijk afgezet. Hemedti en generaal Burhan (een van de vooraanstaande officieren van de SAF en huidig voorzitter van de Soevereine Raad) keerden zich uiteindelijk tegen Al-Bashir en speelden een beslissende rol in zijn afzetting. Het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 kan worden gezien als een machtsdeling tussen de drie belangrijkste machten in Soedan, dat wil zeggen de civiele oppositie, de SAF en de RSF. Een voorwaarde voor Hemedti zou zijn dat de RSF gelegitimeerd zou worden en dezelfde status zou krijgen als de SAF. In de praktijk bestaat de RSF echter parallel aan het Soedanese leger en is er nog geen sprake van daadwerkelijke integratie van de RSF in de SAF.
Klopt de stelling van het Trouw-artikel dat de EU van plan is om trainingen te financieren, of al financiert, waar ook leden van de RSF aan deel kunnen nemen?
Beide stellingen kloppen niet. De EU geeft geen financiële ondersteuning aan genoemde trainingen en is ook niet van plan dit in de toekomst te doen. Wel steunt de EU via het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) de democratische transitie in Soedan. Als onderdeel hiervan wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een overeenkomst ter waarde van EUR 4,95 miljoen met het bureau van de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), bedoeld voor het kantoor in Soedan. Doel van de OHCHR-activiteiten is het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. De OHCHR heeft bevestigd dat de RSF niet deelneemt aan de door de EU gefinancierde activiteiten voor de periode van 2021–2022.
Klopt de stelling van hetzelfde artikel dat de trainingen niet alleen gaan over mensenrechten, maar ook over het identificeren van illegale migranten en het bedienen van vuurwapens?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is het doel van deze trainingen? Vinden deze trainingen plaats binnen het Better Migration Management programma, of in de context van een ander programma?
De ondersteuning van de activiteiten van OHCHR betreft andere activiteiten dan het Better Migration Management programma. Beide worden wel vanuit het EUTF gefinancierd. Doel van de OHCHR-activiteiten is het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan
Klopt het dat EU-landen, waaronder Nederland, in juli expliciete toestemming hebben gegeven voor dit trainingsproject? Zo ja, waarom heeft Nederland die toestemming gegeven en welke voorwaarden zijn eraan verbonden?
Het klopt dat Nederland toestemming heeft gegeven voor de financiering van de OHCHR-activiteiten. Deze toestemming heeft Nederland, net als andere EU lidstaten, gegeven omdat Nederland de rol van OHCHR in Soedan van groot belang acht. Zoals bij ieder programma of activiteit dat opereert op een gevoelig onderwerp als mensenrechten zijn er risico’s aan de ondersteuning verbonden. Daarom zijn er mitigerende maatregelen aan het programma verbonden. Zo past OHCHR de VN Human Rights Due diligence policy (HRDDP) toe. In lijn met de HRDDP zullen alle individuen die training ontvangen een screening ondergaan van OHCHR en de United Nations Integrated Transitions Assistance Mission in Sudan (UNITAMS) om te voorkomen dat mensenrechtenschenders of oorlogsmisdadigers participeren in hun activiteiten.
Hoe verhoudt de steun van de EU aan deze trainingsprogramma’s zich tot eerdere garanties van het kabinet dat de RSF «in geen geval» tot de doelgroep van door de EU gefinancierde trainingen behoort?2
De RSF behoort niet tot de doelgroep van de door OHCHR uitgevoerde activiteiten waar de EU een bijdrage aan levert. De reactie van de heer Kenneth Roth is gebaseerd op onjuiste berichtgeving over aard en doelgroep van door de EU te ondersteunen activiteiten van OHCHR.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Kenneth Roth, directeur van Human Rights Watch, dat het trainen van de RSF kortzichtig is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de EU op te roepen om strikte richtlijnen voor deelname aan de trainingen te hanteren om te voorkomen dat RSF-leden kunnen deelnemen, zeker zonder verantwoording te hebben afgelegd over misdaden begaan in het verleden?
Dit acht ik niet noodzakelijk, omdat de EU en OHCHR reeds strikte richtlijnen hiervoor hebben opgesteld en toepassen zoals in antwoord op vraag 7 wordt toegelicht.
De afgebroken vakantiereis van leden van het Koninklijk Huis naar Griekenland |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht Koning op vakantie in Griekenland: «Hij voelt de sfeer in Nederland niet goed aan»?1
Ja
Wat gaat u (anders) doen om een nieuw incident zoals dit te voorkomen?
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik, zoals verwoord in mijn brief van 18 oktober (Kamerstuk 35 570-I, nr. 9) en in antwoorden op de Kamervragen van 21 oktober van het lid Van Raak en van het lid Klaver (Aanhangsel van de Handelingen, 2020–2021, nr. 409 en 410), een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Wat wist vicepremier De Jonge, die als uw vervanger optrad bij de persconferentie van 16 oktober, vóór aanvang van deze persconferentie over de (mogelijke) vakantie van de Koning? Als dit bij de voorbereiding aan de orde is geweest zoals u schrijft, waarom ontkende hij dan bekend te zijn met de reisplannen van de Koning?
De Vice-Minister-President heeft, zoals ik heb uiteengezet in mijn brief van 18 oktober en in antwoord op de Kamervragen van 21 oktober, tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Was de Rijksvoorlichtingsdienst voor aanvang van de persconferentie op 16 oktober op de hoogte van de vakantie of een mogelijke vakantie van de Koning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom werd dit dan ontkend?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat voorlichting vanuit de overheid geen zoekplaatje voor journalisten dient te zijn?
Kent u het handboek «Uitgangspunten overheidscommunicatie»?2 Zo ja, kent u ook de specifieke passage dat er niet alleen juiste en voldoende informatie moet worden verstrekt, maar ook dat het onjuist vermelden, weglaten of overaccentueren van feiten en argumenten nimmer is toegestaan?
Deelt u de mening dat er, in deze specifieke casus van de vliegvakantie van de Koning naar Griekenland in de herfstvakantie, niet is gecommuniceerd volgens de handleiding? Zo ja, waarom is er niet gecommuniceerd volgens de handleiding? Zo nee, kunt u toelichten waarom u vindt dat er conform handleiding is gecommuniceerd?
Kent u de voorlichting van de Raad van State ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het Koninklijk Huis waarin de Raad onder andere stelt dat: «De ministers zijn niet aanspreekbaar op privégedragingen, maar zijn op grond van hun verantwoordelijkheid ingevolge artikel 42, tweede lid, iuncto artikel 68 van de Grondwet, wel gehouden aan te geven waarom het naar hun oordeel om een privégedraging gaat»?3
Waarom bent u van mening dat het achterblijven van twee leden van het Koninklijk Huis, waaronder de vermoedelijke erfopvolger, in Griekenland een privézaak is, terwijl dat voor de Koning niet het geval was?
Deelt u de mening dat uw keuze om niet meteen ook open te communiceren over het feit dat twee leden van het Koninklijk Huis nog enkele dagen achterbleven in Griekenland, terwijl dit wel bij u bekend was, een ongelukkige was aangezien deze nog jonge leden nu onnodig onderwerp van discussie werden? Zo nee, waarom niet?
Stagetekorten in het mbo |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het onderzoek dat Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) onder bijna 2500 mbo-studenten heeft uitgevoerd?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek?
Bij het maken van afspraken voor het «servicedocument covid-19 aanpak mbo» van 11 november heb ik verschillende uitkomsten van het onderzoek van JOB meegenomen. Uit het onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat 25% van de eerstejaars door corona vertraging meent op te lopen. Het gemiddelde over alle leerjaren ligt iets lager, op 21%. In het servicedocument zijn de mogelijkheden voor het aanbieden van alternatieven voor beroepspraktijkvorming vergroot, zodat middels andere relevante leervormen ervoor kan worden gezorgd dat het oplopen van studievertraging door het stagetekort beperkt wordt. Ik heb de uitkomsten van het JOB-onderzoek verder ook betrokken in mijn brief aan Uw Kamer van 24 november jl. «Monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho2.»
Leidt het onderzoek bij het kabinet tot nieuwe inzichten en maatregelen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat één op de vijf mbo-studenten, volgens het onderzoek, studievertraging oploopt door de coronacrisis? Welke oplossingen ziet het kabinet hiervoor?
Dat studenten studievertraging oplopen wil ik zoveel mogelijk voorkomen, dat heb ik al sinds het begin van de coronacrisis aangegeven. Daarom heb ik SBB gevraagd met een actieplan stages en leerbanen te komen om zoveel mogelijk plekken te realiseren en heb ik in de servicedocumenten kaders aangegeven waarbinnen scholen alternatieve vormen van bpv konden organiseren als er geen stage kon worden gevonden. In het vijfde servicedocument dat in november 2020 naar uw Kamer is gestuurd als bijlage bij de brief «Monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho» van 24 november jl., komen daar nog mogelijkheden bij. In deze brief ga ik ook verder in op de verwachtingen rondom studievertraging.
Hoe oordeelt u over het feit dat 40 procent van de studenten laat weten extra schoolkosten te hebben gemaakt voor hun studie (denk aan laptop, bureau of koptelefoon) als gevolg van corona? Ziet het kabinet mogelijkheden om mbo-studenten hierin tegemoet te komen, met voorrang voor studenten met een kleinere beurs?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor een tegemoetkoming in de kosten, wanneer studenten de extra kosten niet kunnen betalen. Allereerst kan de student aankloppen bij de school. Via de Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen, ontvangen de mbo-instellingen jaarlijks € 10 miljoen. Met dit budget kunnen mbo-instellingen minderjarige bol-studenten helpen van wie de wettelijke vertegenwoordigers financieel niet in staat zijn om leermiddelen te kopen. Middelen die de mbo-instelling niet aanwendt voor deze doelgroep, mag de instelling naar eigen inzicht besteden aan andere activiteiten waarvoor middelen binnen deze regeling voor worden verstrekt. De middelen mogen dus bijvoorbeeld ook worden ingezet om meerderjarige studenten financieel te helpen bij de aanschaf van leermiddelen. Een andere mogelijkheid zou zijn dat scholen leermiddelen in bruikleen geven. Overigens wordt de Tijdelijke regeling per 1 augustus 2021 vervangen door het mbo-studentenfonds.
Daarnaast beschikken veel gemeenten over een laptop-regeling en kunnen studenten die jonger zijn dan 18 jaar ook financiële hulp vragen bij een Stichting Leergeld.
Ik heb Uw Kamer in het VAO van 25 november jl. toegezegd de mbo-scholen te vragen om bij de meldpunten covid-19, die per school worden ingericht voor studenten, informatie over genoemde regelingen te betrekken, zodat studenten gemakkelijker toegang hebben tot de informatie hierover. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat studenten in de zorg- en welzijnssector het moeilijkste een stageplek kunnen vinden? Deelt u de mening dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen voor de stagetekorten in publieke sectoren, zoals zorg en handhaving?
Als oorzaak voor de tekorten bij zorg en welzijn wordt volgens SBB door scholen aangegeven dat er op dit moment in de meerderheid van de gevallen onvoldoende capaciteit is voor stagebegeleiding bij de zorginstellingen. Hiervoor kan ik begrip opbrengen, omdat de coronacrisis erg veel vraagt van de zorgsector. Daarom is het ook belangrijk dat er wel voldoende toestroom blijft van nieuw personeel juist in deze sector. Scholen hebben in het geüpdatete servicedocument voor de mbo-sector van 11 november jl. aanvullende mogelijkheden gekregen voor het verzorgen van alternatieve oplossingen voor de stage. SBB werkt ondertussen in het kader van het actieplan samen met partijen uit onderwijs, bedrijfsleven en overheid in de regio aan regionale maatregelen voor het tegengaan van de tekorten. Het Ministerie van VWS biedt ruime steun aan de zorg met het Stagefonds Zorg, een subsidieregeling van jaarlijks 112 miljoen euro. Hieruit kunnen de zorginstellingen die een stage aanbieden aan mbo- of hbo-studenten van bepaalde zorg- en welzijnsopleidingen een tegemoetkoming ontvangen in de kosten van het aanbieden van een stage. Ook stimuleert VWS via de subsidie SectorplanPlus werkgevers om mensen op te leiden en om meer praktijkplaatsen aan te bieden. Daarnaast is er de subsidieregeling praktijkleren, van waaruit zorginstellingen een tegemoetkoming kunnen aanvragen voor het aanbieden van BPV-plaatsen aan BBL-studenten en stageplaatsen aan hbo-deeltijd en duaal studenten van zorgopleidingen.
Deelt u de analyse dat de op zichzelf succesvolle aanpak van het kabinet en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) inzake het terugdringen van stagetekorten, zich tot nu toe meer op private dan op publieke sectoren heeft gericht, en dat u meer zou kunnen en moeten doen om ook het aantal stages in publieke sectoren op peil te brengen?
Hierover is de motie Bruins c.s. aangenomen, die het kabinet vraagt om een strategie om meer stage-, trainee- en startersplekken te realiseren bij de overheid. Rijksbreed wordt eraan gewerkt om het aantal stageplaatsen binnen de rijksoverheid weer terug te krijgen op het niveau van 2019. Daarnaast treedt het Ministerie van BZK in overleg met andere publieke werkgevers om dit vraagstuk te bespreken. De aanpak van SBB in het kader van het actieplan richt zich op alle werkgevers die kunnen bijdragen aan het oplossen van de tekorten, dus inclusief de (potentiële) erkende leerbedrijven binnen rijksoverheid en decentrale overheden. Daarbij wordt ook out of the box gedacht in termen van sectoren. Als een student een deel van de werkprocessen in een andere sectoren kan leren, dan worden ook daar erkenningen voor afgegeven. Ik heb SBB bij de uitvoering van het Actieplan stages en leerbanen gevraagd in gesprek te gaan met de VNG, het IPO of de Unie van Waterschappen over het vergroten van het aantal stageplekken en leerbanen bij de decentrale overheden. In het eerder genoemde VAO van 25 november jl. heb ik Uw Kamer toegezegd om hierover in het kader van de voortgang van Actieplan stages in het bijzonder aandacht te besteden aan de stageplaatsen in de publieke sector.
Ziet u mogelijkheden om extra stagebegeleiding mogelijk te maken in publieke sectoren, bijvoorbeeld door te bekijken of gepensioneerde of anderszins uitgetreden oud-professionals in de publieke sector bereid zijn tegen vergoeding stagebegeleiding aan te bieden? Is het mogelijk om extra werk te maken van begeleiding door de stagebegeleiders van onderwijsinstellingen – bijvoorbeeld door deze stagebegeleiders extra te trainen en extra tijd vrij te maken voor ondersteuning van stagiaires – zodat de aanbieders van stages hierin zoveel mogelijk ondersteund en ontlast worden?
Indien bij het terugbrengen van het aantal stageplaatsen bij de rijksoverheid naar het niveau van 2019 de beschikbare capaciteit een knelpunt vormt, dan is het Rijk bereid om te onderzoeken op welke wijze extra stagebegeleiding gerealiseerd kan worden. In dat geval zal ik de in de vraag genoemde voorbeelden hierbij betrekken en daarbij dan ook de arbeidsrechtelijke consequenties voor de werkgever en de werknemer uitwerken. Indien dit aan de orde is bij andere publieke werkgevers kan deze suggestie vanuit BZK ook bij hen onder de aandacht worden gebracht. In het geüpdatete servicedocument van 11 november jl. is voor mbo-instellingen de mogelijkheid geopend om capaciteit en middelen voor het aanbieden van keuzedelen in te zetten voor het door de school organiseren en aanbieden van alternatieven voor bpv. Hoe de scholen hun docenten willen inzetten blijft vervolgens een keuze van de school.
Deelt u de analyse van JOB dat een vicieuze cirkel dreigt te ontstaan: door de grote druk op en tekorten in de zorg kunnen nu onvoldoende stagiaires begeleid worden, wat bijdraagt aan een groter tekort in deze sectoren in de toekomst, wat weer leidt tot druk op en tekorten in stagebegeleiding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat het kabinet deze vicieuze cirkel doorbreken?
Deze vicieuze cirkel ligt op de loer, daarom heb ik in het servicedocument mbo-aanpak coronavirus covid-19 scholen ruimte geboden voor alternatieve invulling van beroepspraktijkvorming. Ik verwacht dat er na de coronacrisis weer meer capaciteit zal komen voor begeleiding, de situatie waar de zorg nu voor staat is uniek en niet te vergelijken met eerdere jaren.
Vanuit het Ministerie van VWS wordt middels het actieprogramma Werken in de zorg al gewerkt om de personeelstekorten in de zorg tegen te gaan. Deze aanpak is erop gericht dat meer mensen kiezen voor de zorg en om het personeel voor de zorg te behouden. Voor de voortzetting van de belangrijkste instrumenten uit het programma heeft het kabinet recent geld vrijgemaakt oplopend tot 130 miljoen euro structureel vanaf 2023. Naast een forse scholingsimpuls (subsidieregeling SectorplanPlus) is er vanuit dit programma ook expliciet aandacht voor de aansluiting van onderwijs op de op zorg. In de praktijk bestaan al veel voorbeelden hoe dit aan te pakken. Met het Actieleernetwerk maken we deze zichtbaar en zorgen we dat zorginstellingen en scholen van elkaar kunnen leren3.
Is het kabinet bereid op zo kort mogelijke termijn met een integraal actieplan te komen voor het creëren van meer stageplaatsen in publieke sectoren in den brede, inclusief decentrale overheden en uitvoeringsdiensten? Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten uit de regio's met de grootste tekorten om te bezien of een deel van de coronasteun aan gemeenten ook ingezet kan worden voor het creëren van meer stageplekken en leerbanen?
Rijksbreed wordt eraan gewerkt om het aantal stageplaatsen bij de rijksoverheid terug te brengen op het niveau van 2019. Ook wordt dit onderwerp besproken met andere overheidswerkgevers. SBB werkt in het kader van het actieplan stages en leerbanen in de regio samen met stakeholders uit het onderwijs, bedrijfsleven en lokale overheid aan maatregelen om gericht stagetekorten in de regio op te lossen. Daarbij wordt zowel naar mogelijkheden in de private als in de publieke sector gekeken. Een mooi voorbeeld van de regionale samenwerking komt uit Limburg. Daar werven mbo-scholen Vista College en Gilde Opleidingen, Provincie Limburg en SBB gezamenlijk stages en leerbanen bij werkgevers in zowel de private als publieke sector. Ook heb ik SBB gevraagd een oproep te doen aan de VNG en IPO om meer stageplaatsen aan te bieden bij decentrale overheden.
Wat vindt u van het voorstel van JOB voor een speciaal coronameldpunt op elke mbo-instelling? Gaat u dit samen met mbo-instellingen mogelijk maken? Zo ja, op welke termijn denkt u de Kamer te kunnen informeren over hoe, en op welke termijn, dit meldpunt opgestart zal worden?
Dit voorstel heb ik besproken met de MBO Raad in het kader van de update van het «servicedocument covid-19 aanpak mbo». Het nieuwe document is op 11 november jl. gepubliceerd. Hierin is opgenomen dat scholen moeten zorgen voor goede communicatie over coronamaatregelen en aanpassingen in lessen en examens richting studenten. Het staat scholen altijd vrij om daar zelf een vorm voor te kiezen. Wel doen de MBO Raad en ik in het servicedocument de suggestie om een coronameldpunt in de school op te richten.
Heeft u er een beeld van of en, zo ja, in welke mate, de huidige stagetekorten stagediscriminatie vergroten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Er zijn al diverse onderzoeken, die hebben uitgewezen dat stagediscriminatie een belemmering kan vormen voor studenten om een stageplek te kunnen vinden. Aanvullend onderzoek is mijn inziens daarom niet nodig. Daarentegen is het juist belangrijk om nu extra in te zetten op het voorkomen van stagediscriminatie door te werken aan concrete acties en maatregelen. Recent is de campagne KIESMIJ gestart om informatie en hulpmiddelen bij het tegengaan van stagediscriminatie onder de aandacht te brengen bij (leer)bedrijven, scholen en studenten. Ook werken OCW en SZW, in samenwerking met de MBO Raad, aan de oprichting van een kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie, en wordt een pilot opgezet waarbij scholen verantwoordelijk worden voor de werving en selectie van studenten voor een eerste leerplek.
Het afluisteren van o.a. de politie en marechaussee door de National Security Agency (NSA) |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Sinds wanneer weet u dat de Nationale Politie en de Koninklijke Marechaussee jarenlang konden worden afgeluisterd door de Amerikaanse NSA? Sinds wanneer weet u dat de Amerikanen onze diensten voor de gek hebben gehouden en in plaats van veilige apparatuur juist spullen hebben geleverd met een zogenoemde «achterdeur»?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving door Argos. De conclusies in deze berichtgeving laat ik voor rekening van de betrokken journalisten.
Wanneer hebt u de Amerikanen om opheldering gevraagd over deze grootschalige spionage? Wat was hun antwoord? Als u dat niet hebt gedaan, wanneer gaat u die opheldering wél vragen?
Ik kan hier in het openbaar geen uitspraken over doen.
Wat vindt u van dit soort «James-Bondje-spelen» door allerlei geheime diensten die eigenlijk zouden moeten samenwerken in de strijd tegen terroristen en andere internationale dreigingen? Waarom heeft Nederland meegedaan aan dit soort spionage-spelletjes en doet Nederland dit nog steeds?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten werken samen met buitenlandse diensten in de strijd tegen terroristen en andere internationale dreigingen. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van deze bevoegdheid. Over de werkwijzen van de diensten kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen.
Maken diensten als onder meer de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten, de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging, het Korps Landelijke Politiediensten, de Centrale Recherche Informatiedienst, het Landelijk Rechercheteam, de Dienst Technische Ondersteuning Opsporing, of hun opvolgers, nog altijd gebruik van deze of andere apparatuur van Amerikaanse oorsprong?
In het openbaar kan ik geen uitspraken doen over de apparatuur die deze diensten gebruiken, omdat dit inzicht zou geven in hun werkwijzen.
Welke andere landen buiten ons eigen land hebben apparatuur geleverd aan diensten in ons land op het gebied van veiligheid waarin mogelijk een «achterdeur» voor spionage zit? Kunt u een lijst leveren van apparatuur en het land dat die apparatuur heeft geleverd? Kunt u een lijst geven van apparatuur waarvan u kunt verzekeren dat er helemaal geen «achterdeur» voor spionage in zit?
In het openbaar kan ik geen uitspraken doen over de apparatuur die deze diensten gebruiken, omdat dit inzicht zou geven in hun werkwijzen. In algemene zin geldt dat het niet mogelijk is garanties te geven over apparatuur die niet volledig onder eigen toezicht is ontwikkeld of wordt beheerd. Daarom geeft het kabinet uitvoering aan de Nationale Cryptostrategie die moet zorgen voor een toekomstbestendig systeem voor informatiebeveiliging en veilige communicatiemiddelen. Hierover heeft uw Kamer recent een motie aangenomen. Daarnaast adviseert het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging van de AIVD de rijksoverheid desgevraagd over de ontwikkeling of inzet van beveiligde communicatiemiddelen.
Vermeende bijstandsfraude |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de uitzending van de Monitor «Dakloos na conflict met sociale dienst' van 26 oktober 2020?
Het uitgangspunt is helder: mensen die recht hebben op een uitkering krijgen die ook. Daarbij biedt de wet- en regelgeving bovendien ruimte om, waar nodig, maatwerk te leveren zodat een integrale aanpak in de bredere context van het Sociaal Domein kan worden nagestreefd. Tegelijkertijd moeten alle inwoners erop kunnen vertrouwen dat er geen misbruik van de sociale zekerheid wordt gemaakt. Om draagvlak te behouden is handhaving een belangrijke voorwaarde voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. Ik vind het van belang dat die handhaving effectief en zorgvuldig geschiedt en dat daarbij het best passende instrument wordt benut. Per geval dient altijd te worden beoordeeld of de inzet van handhavingsinstrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Besluitvorming moet altijd tot stand komen met oog voor de menselijke maat.
De uitzending «Dakloos na conflict met de sociale dienst» en de casus van Robin benadrukken voor mij dat het belangrijk is om te blijven reflecteren op het stelsel van handhaving. Ik wil hier graag met de Kamer over in gesprek. Op 12 november 2020 heb ik de brief «Fraude in de sociale zekerheid» naar uw Kamer gestuurd, waarin ik een aantal voorstellen doe om het huidige stelsel van handhaving te verbeteren.1 In de beantwoording op vragen 6, 7 en 10 ga ik nader in op deze voorstellen.
Hoe vaak worden mensen abusievelijk gekort op de bijstand? Hoeveel procent van de bijstandsfraude betreft dit?
Bij het overtreden van de inlichtingenplicht (bijstandsfraude) is er geen sprake van het verlagen van, dan wel korten op, de maandelijkse bijstandsuitkering. In de Participatiewet is vastgelegd dat bij overtreding van de inlichtingenplicht (1) de onterecht of tot een te hoog verstrekte uitkering wordt teruggevorderd en dat daarnaast (2) een passende bestuurlijke boete opgelegd wordt. Van de boete kan worden afgezien als daarvoor dringende redenen zijn. Er kan dan bijvoorbeeld een schriftelijke waarschuwing worden gegeven. Indien de bijstand na overtreding van de inlichtingenplicht doorloopt, kan maandelijks op de ontstane vorderingen worden afgelost door, met inachtneming van de beslagvrije voet, een bedrag in te houden op de uitkering.
Ik beschik niet over cijfers met betrekking tot hoe vaak een overtreding van de inlichtingenplicht – na bezwaar of beroep – wordt teruggedraaid. In het Kamerdebat van 3 september jl. over het wetsvoorstel «Wijziging van de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en het beperken van het verbod tot medewerking aan een schuldregeling bij een fraudevordering tot gevallen van opzet of grove schuld» heb ik toegezegd uit te zoeken of er cijfers beschikbaar zijn over het aantal bezwaarprocedures over schending van de inlichtingenplicht. Ik verwacht u hierover in de Stand van de Uitvoering van juni 2021 meer te kunnen vertellen.
Welke stappen ondernemen gemeentes om zorgvuldig uit te zoeken of daadwerkelijk sprake is van fraude?
Een vergissing of fout is snel gemaakt, en niet iedereen die een fout maakt zou gezien moeten worden als een fraudeur. Daadwerkelijke handhaving moet binnen redelijke proporties blijven. Het is aan het college om per geval te beoordelen of de inzet van een of meer handhavingsinstrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het is belangrijk dat handhaving zorgvuldig en binnen het kader van wet- en regelgeving plaatsvindt en dat het college daarbij voldoende oog heeft voor- en gewicht toekent aan de belangen van de betrokken burger.
Op het moment dat er een vermoeden van een onregelmatigheid bestaat wordt er eerst een feitenonderzoek gedaan. Het feitenonderzoek wordt veelal door een handhaver uitgevoerd, waarna het dossier met een advies van de handhaver naar een ander gaat om te beoordelen of sprake is van een overtreding, en zo ja, wat een passende sanctie daarbij is. Zo wordt het dossier meerdere malen beoordeeld om tot een passend besluit te komen. Op het nemen van dit besluit zijn tevens de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. Het is wettelijk vastgelegd dat er bij de besluitvorming over regelovertreding hoor en wederhoor plaatsvindt, en dat de belanghebbende zijn of haar zienswijze naar voren kan brengen.2
Het is primair aan de gemeenteraad om daarbij een controlerende rol te vervullen. Om naast een strenge aanpak van fraude ook een rechtvaardige aanpak te kunnen verzekeren, staat bovendien rechtsbescherming open.
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat Robin dakloos is geraakt als gevolg van de gebeurtenissen zoals te zien in de uitzending?
Allereerst betreur ik de situatie waarin Robin is terecht gekomen. Ik hoop dan ook dat hij gebruik wil maken van het aanbod van de Sociale Dienst Drechtsteden om in gesprek te komen tot een oplossing van deze situatie.
Het is echter niet aan mij om een oordeel over deze casus te geven. In de gedecentraliseerde context van de Participatiewet is het college verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan en staat op individueel niveau een rechtsgang open. Desgevraagd verklaart de Sociale Dienst Drechtsteden dat zij zorgvuldig heeft gehandeld in deze zaak en dat dit is bevestigd door de rechter.
Uiteraard houd ik signalen en casussen uit de praktijk wel in gedachten bij mijn onderzoek naar het stelsel van handhaving, als aangekondigd in de brief «Fraude in de sociale zekerheid».3
Waarom wordt er niet samen met de persoon in kwestie gekeken of de verdenking überhaupt juist is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat veel gevallen van bijstandsfraude vaak niet met opzet zijn gepleegd en dat het korten op de bijstand (met als gevolg dat mensen dakloos raken) onevenredig is?
Een foutje is snel gemaakt, en wat mij betreft hoort niet iedereen die een fout maakt direct als fraudeur aangemerkt te worden. Aan de andere kant sta ik voor een gepaste reactie als burgers willens en wetens de wet overtreden. Ik vind het van belang dat we mild zijn waar het kan en streng zijn waar nodig. De menselijke maat moet centraal staan.
Het stelsel van handhaving kent ruimte voor verbetering4, ondanks de wijzigingen die in 2017 zijn gedaan bij de herziening van het wettelijk kader. Daarom ben ik voornemens om te onderzoeken of er een definitie van fraude geïntroduceerd kan worden. Het doel van zo’n definitie is expliciet te erkennen dat er verschil bestaat tussen vergissingen of fouten en bewuste regelovertreding. Dat dat verschil bestaat zien we ook terug in de uitvoering: de mate van verwijtbaarheid bij het overtreden van de inlichtingenplicht voor het merendeel vastgesteld op normale of verminderde verwijtbaarheid.5 Die mate van verwijtbaarheid speelt, naast persoonlijke omstandigheden, ook een rol in sanctionering en boeteoplegging. De onrechtmatige of te hoge uitkering die is ontvangen moet natuurlijk wel worden terugbetaald. Ik vind dat niet onevenredig.
Naast het mogelijk definiëren van het fraudebegrip wil ik ook een impuls geven aan preventie door een Aanjaagteam Preventie op te richten. Dit team heeft als doel om een bijdrage te leveren aan het voorkomen van fouten in de aanvraag van uitkeringen. Tot slot ga ik met de uitvoeringspraktijk in gesprek over het beschikbare handhavingsinstrumentarium. Daarbij gaan we ook in op de vraag in hoeverre sancties in verhouding staan tot verwijtbaarheid.
Bent u bereid naar alternatieven te kijken die minder ingrijpend zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u onderzoeken op welke wijze de mails van Robin zijn zoekgeraakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gemeentes opereren niet in lijn met de Archiefwet als het gaat om de opslag van gegevens? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Binnen gemeenten is de gemeentearchivaris op grond van de Archiefwet belast met het toezicht op het beheer van archiefbescheiden. Het toezicht op gemeenten als onderdeel van het generiek toezicht is bij de provincies belegd. Het Rijk beschikt niet over gegevens over welke gemeenten al dan niet aan de Archiefwet voldoen.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat mensen onterecht als fraudeur worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 6.
Het nodeloos procederen van overheidsinstanties |
|
René Peters (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw brief van 26 juni 2020 over de voortgang van het nieuwe stelsel rechtsbijstand1, waarin u stelt dat het een belangrijke opdracht is voor de overheid om te voorkomen dat burgers onnodig in een procedure met de overheid belanden? Hoe beoordeelt u de voortgang hierop tot nu toe?
Ja, ik ben bekend met deze brief. Onlangs informeerde ik u dat de heer Hoefsmit, op basis van een persoonlijke afweging, besloten heeft om zijn opdracht als aanjager terug te geven aan het SGO. Vorig jaar is José Lazeroms gestart als aanjager bij het deelprogramma Burgergerichte Overheid, voorheen Responsieve Overheid. Over de voortgang van de opdracht van de aanjager en het deelprogramma Burgergerichte Overheid heb ik u bij brief van 11 januari 2021 bericht.2 Naar verwachting start begin dit jaar een pilot tussen het UWV en het Juridisch Loket, gericht op het ontwikkelen van een proactieve samenwerking om in een zo vroeg mogelijk stadium burgers te informeren en te ondersteunen bij een afwijzende beslissing, een klacht of het uitblijven van een besluit. Naast het inzetten op verbeterde dienstverlening bij de uitvoeringsorganisaties en gemeenten, richt de aanjager zich op de wet- en regelgeving die bij deze organisaties voor de meeste juridisering (procedures en toevoegingen) zorgt.
Bent u bekend met het proces-verbaal van de zitting van woensdag 2 september 2020 van de Centrale Raad van Beroep met kenmerk CRvB 19 / 3784 WAO R067 94? Klopt het dat in deze zaak een UWV-uitkeringsgerechtigde een zaak wint bij de Rechtbank Amsterdam tegen het UWV, dat het UWV vervolgens in hoger beroep gaat zonder beroepsgronden en dat datzelfde UWV na maanden alles weer intrekt, maar dat de uitkeringsgerechtigde de kosten voor juridische hulp die zij ingeschakeld heeft voor het hoger beroep, niet vergoed krijgt, omdat daar in het bestuursrecht geen grondslag voor bestaat? Klopt het ook dat het UWV zich op het standpunt stelt dat de uitkeringsgerechtigde maar een civiele procedure moet starten om de kosten wel vergoed te krijgen?
Als partijen in een procedure het niet eens zijn met de uitspraak van een rechter kunnen zij in hoger beroep. De termijn om hoger beroep in te stellen is maximaal zes weken. Verlenging van deze termijn is niet mogelijk. In zaken waarbij wezenlijke belangen spelen die impact kunnen hebben op een groter aantal gevallen en UWV twijfelt over de juistheid van de uitspraak van de rechter is het soms nodig om nader onderzoek te doen naar de haalbaarheid van het hoger beroep. Dit kost tijd, soms meer dan zes weken. In deze gevallen kan voorlopig hoger beroep, dus nog zonder inhoudelijke gronden, worden ingesteld. Komt UWV tot de conclusie dat hoger beroep niet haalbaar is, dan wordt het voorlopig hoger beroep ingetrokken.
UWV weegt haar keuze voor het instellen van (hoger) beroep zorgvuldig af en maakt hier spaarzaam gebruik van. De belasting die een hoger beroep heeft op de burger wordt hierin altijd meegenomen. Het streven van UWV is om het jaarlijks aantal ingestelde voorlopig hoger beroepen de komende jaren verder naar beneden te brengen.
Bij het instellen van een voorlopig hoger beroep, informeert UWV de burger over de gevolgen van het instellen van voorlopig hoger beroep en de mogelijkheid tot het intrekken van het hoger beroep.
Wanneer voorlopig hoger beroep ingesteld wordt, stuurt de Centrale Raad van Beroep de burger een brief. In deze brief staat dat de Centrale Raad van Beroep zo spoedig mogelijk de naam en gegevens van een gemachtigde wil ontvangen, wanneer de burger zich door een gemachtigde wil laten vertegenwoordigen. Kijkend vanuit de burger is het te begrijpen dat de burger hier gehoor aan geeft en mogelijk kosten maakt.
Binnen het bestuursrecht is het mogelijk dat proceskosten worden vergoed. De wettelijke basis hiervoor is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, is geregeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierin is opgenomen aan welke specifieke proceshandelingen punten worden toegekend. Tegenover deze punten staat een forfaitair bedrag per punt. Het Besluit proceskosten bestuursrecht voorziet niet in de vergoeding van kosten wanneer een voorlopig hoger beroep wordt ingetrokken. Er zijn in dat geval namelijk nog geen proceshandelingen verricht die volgens dit besluit voor vergoeding in aanmerking komen. Ook prematuur verrichte proceshandelingen komen niet voor vergoeding in aanmerking.3
Tegen de achtergrond van het herijken van de relatie tussen overheid en burger en de wens tot dejuridisering, komt de vraag op of in bepaalde gevallen, die nu niet door het Besluit proceskosten bestuursrecht worden bestreken, toch een vergoeding van gemaakte kosten is aangewezen. Het is mijn voornemen te onderzoeken hoe deze problematiek kan worden ondervangen en of wijziging van wet- en regelgeving hiervoor noodzakelijk is.
In het licht van het vorengaande, zal UWV in de door uw Kamer genoemde kwestie in overleg treden met de betrokken partij over een vergoeding van de gemaakte kosten.
Wat vindt u van de procedure die het UWV in deze zaak doorlopen heeft, door eerst in hoger beroep te gaan zonder beroepsgronden, dat vervolgens weer in te trekken en zich daarna op het standpunt te stelt dat de juridische kosten die bij dit hoger beroep kwamen kijken, maar in een civiele procedure verhaald moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom stelt het UWV zich op het standpunt dat de uitkeringsgerechtigde maar een civiele procedure moet starten om de kosten vergoed te krijgen, als het gaat om een bedrag van 525 euro exclusief btw? Zou het voor alle partijen niet veel goedkoper zijn als het UWV zonder civiele procedure tot betaling zou over gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u bovengenoemde zaak rijmen met uw beleidsvoornemens, waarin u duidelijk aangeeft dat de overheid zelf actief onnodige procedures moet voorkomen?
Ik ben mij terdege bewust dat onnodige procedures tussen de burger en de overheid nog te vaak voorkomen. Het aanpakken hiervan begint bij de overheid, door het goede voorbeeld te geven, zodat het vertrouwen van de burger in de overheid toeneemt. Ik begrijp dat het voorlopig instellen en daarna weer intrekken van hoger beroep door een bestuursorgaan belastend is voor de burger. Het signaal dat u afgeeft wat betreft het instellen van voorlopig hoger beroep, neem ik dan ook mee in mijn aanpak bij de uitvoeringsorganisaties en gemeenten.
Daarbij acht ik het wrang dat een burger in dit soort gevallen in de regel niet in aanmerking komt voor vergoeding van eventuele rechtshulp door een rechtsbijstandsverlener. Zoals eerder genoemd, is het mijn voornemen te onderzoeken hoe deze problematiek kan worden ondervangen en of wijziging van wet- en regelgeving hiervoor noodzakelijk is.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en UWV zijn, vooruitlopend op dit onderzoek, met elkaar in gesprek om na te gaan in welke situaties, waarbij door UWV voorlopig hoger beroep ingesteld wordt en vervolgens ingetrokken, het redelijk kan zijn dat UWV een vergoeding voor gemaakte kosten geeft.
Daarbij zal aandacht blijven voor de belasting van bezwaar- en beroepsprocedures op de burger Ook de communicatie hierover richting de burger heeft de aandacht van UWV. Daarnaast neemt UWV deel aan het deelprogramma Burgergerichte Overheid van mijn ministerie. Dit deelprogramma heeft het verminderen van onnodige juridisering tussen burger en overheid tot doel.
Kunt u aangeven hoever de heer Daan Hoefsmit is met zijn opdracht om onnodige juridisering bij publieke dienstverleners te voorkomen? Heeft dit reeds concrete resultaten opgeleverd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u eraan doen om te bewerkstelligen, bovenop de huidige beleidsvoornemens, dat bovenstaande procedurele regeldrift bij het UWV in de toekomst niet meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een grondslag voor schadevergoeding van gemaakte kosten in het bestuursrecht te creëren, zodat er niet ook nog een civiele procedure in dit soort zaken gevoerd hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 5.
Een medewerker van de Eritrese ambassade die onder dwang geld inzamelde bij zijn landgenoten |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan uw mededeling aan de ambassadeur van Eritrea dat de geldafperser niet langer voor de ambassade mag werken worden afgedwongen?1
Op grond van artikel 9 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer staat het de gaststaat vrij om leden van een diplomatieke missie tot niet acceptabel te verklaren. Daaraan dient de zendstaat gehoor te geven. De Eritrese ambassade is verzocht om het contract met de medewerker per 27 oktober te beëindigen en dit schriftelijk te bevestigen. Dit is gebeurd.
Kunt u bevestigen dat deze persoon zich voor consul uitgaf?
Uitgezonden personeelsleden van een ambassade, zoals een consul, dienen te worden geregistreerd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat was bij deze persoon niet het geval, omdat deze persoon was aangetrokken als lokale medewerker van het ambassadekantoor. Wel gaf hij op zijn social media kanalen aan dat hij consul was.
Welke maatregelen waren door u tegen de afperser genomen toen hij eerder zijn kwalijke praktijken uitvoerde?
De beeldvorming die op grond van de recente Argos uitzending is ontstaan, namelijk dat hij een rol gespeeld heeft bij de geldinzamelingen voor coronahulp aan Eritrea waarbij mensen dit als intimiderend hebben ervaren, is onwenselijk en daarom is besloten om het niet acceptabel te verklaren. Deze gerichte actie dient als waarschuwing aan het adres van de Eritrese autoriteiten. Deze maatregel volgt op de eerdere maatregel in 2018, waarbij de diplomaat die eindverantwoordelijkheid droeg voor het handelen van het ambassadekantoor werd uitgewezen.
Waarom wordt de afperser niet uit Nederland verwijderd?
De persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en daarmee het recht op verblijf in Nederland.
Is het geld door de afperser of door de ambassade van Eritrea vergoed aan de gedupeerden? Zo nee, wilt u de ambassadeur uitwijzen indien dat niet onverwijld gebeurt?
Om vast te stellen of er bij de geldinzamelingen inderdaad sprake is geweest van dwang en intimidatie en om vast te kunnen stellen om wat voor bedragen het gaat, zijn slachtoffers opgeroepen om aangifte te doen. De politie en het OM kunnen als er sprake is van strafbare feiten een onderzoek starten.
Wilt u deze vragen uiterlijk 9 november aanstaande beantwoorden?
De huidige stand van zaken met betrekking tot de Hirak-activisten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u voor uw inzet op het terrein van mensenrechtenschendingen in Marokko sinds de dood van Moshin Fikri, de protesten die daarop volgden en de reactie op die protesten van de Marokkaanse overheid, steun ontvangen van uw Europese collega’s? En zo ja, hebben zij zich eveneens uitgesproken over de mensenrechtenschendingen?
De Nederlandse ambassade heeft nauw overleg met Europese collega’s over een veelheid aan onderwerpen die actueel zijn in Marokko, waaronder ook de Hirak-beweging.
Is er contact met uw Europese collega’s over de situatie van (en eventuele ontwikkelingen) met betrekking tot de Hirak-activisten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u op dit moment zicht op hoeveel Hirak gedetineerden – dus na het koninklijk pardon in juli van dit jaar voor 22 van de 55 opgepakte activisten – nog vastzitten in de Ras Alma-gevangenis in Fez, de Silwan-gevangenis in Nador en de burgerlijke gevangenis in Guercif?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt niet bij hoeveel gedetineerden in Marokko een straf uitzitten naar aanleiding van hun deelname aan de Hirakbeweging, daar het geen personen met de Nederlandse nationaliteit betreft.
Kunt u ook ingaan op de gezondheidstoestand van de Hirak-gedetineerden in de Ras Alma-gevangenis in Fez, de Silwan-gevangenis in Nador en de burgerlijke gevangenis in Guercif?
Anders dan berichten in de media beschik ik niet over eigenstandige dan wel onafhankelijke, betrouwbare informatie over de fysieke toestand van de gedetineerde deelnemers aan de Hirak beweging, noch hun behandeling in de genoemde gevangenissen.
Hoe vaak is er namens de Nederlandse (of andere Europese) ambassade iemand langs geweest bij deze gevangenissen om zich op de hoogte te stellen van de situatie ter plaatse?
Het is in eerste instantie aan de Marokkaanse autoriteiten zelf om toe te zien op de situatie in hun gevangenissen. Zoals bekend heeft Nederland de rechtszittingen in het kader van de beroepsprocedure bijgewoond zoals eerder gemeld aan de Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1836).
Is er contact geweest met de Nationale Raad voor Mensenrechten (CNDH) in Marokko? En zo ja, hoe is dat contact?
De Marokkaanse Nationale Raad voor de Mensenrechten (CNDH) maakt onderdeel uit van het netwerk van de Nederlandse ambassade. Het contact met de CNDH is goed.
Welke invloed heeft de huidige Corona-crisis op de mensenrechtensituatie in Marokko?
De sanitaire noodtoestand in Marokko is van kracht sinds 20 maart 2020 en recentelijk verlengd tot 10 december 2020. De noodtoestand heeft consequenties gehad voor de vrijheid van beweging en van bijeenkomst. Deze maatregelen werden genomen in een poging de verspreiding van het COVID-19 virus in te dammen.
Het bericht 'Inspectie zet luchthaven mes op de keel' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Inspectie zet luchthaven mes op de keel»?1
Ik ben bekend met de inhoud van het artikel.
Welke rol heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in dit conflict gespeeld? Wat zijn de oorzaken voor dit conflict geweest? Zijn er meer incidenten bekend waar de ILT bij betrokken is geweest?
De aanleiding was het verzoek van Twente Airport om de zes widebody luchtvaartuigen2 van Lufthansa, die in juni en juli jl. op Twente Airport zijn geland, weer te laten vertrekken.
In 2019 en 2020 heeft Twente Airport aanvragen gedaan voor een permanente wijziging van het veiligheidscertificaat om onbeperkt vluchten mogelijk te maken voor widebody luchtvaartuigen (Boeing 777, Boeing 747, Airbus A340, e.d.). De ILT, vergunningverlener, kan hier niet mee instemmen, omdat Twente Airport op enkele onderdelen niet voldoet aan internationale wet- en regelgeving (ICAO annex 14) waarin regels zijn gesteld over de aanleg, inrichting, uitrusting. Deze wet- en regelgeving beoogt het veilig gebruik van luchthavens met betrekking tot de orde en de veiligheid. Volgens Twente Airport zouden de zes vliegtuigen van Lufthansa langdurig worden gestald met uiteindelijk zicht op demontage van de vliegtuigen. ILT heeft zodoende ingestemd met de landing van deze vliegtuigen. ILT heeft hierbij vanaf het begin duidelijk aan de exploitant aangegeven dat, vanwege het ontbreken van de infrastructuur, er geen sprake kan zijn van vertrek.
Klopt het dat de ILT risicogestuurd handhaaft? Hoe heeft deze situatie dan kunnen ontstaan?
Het klopt dat de ILT haar toezicht risicogestuurd inricht. Binnen deze kwestie gaat het met name om vergunningverlening en deze is niet onderhevig aan een risico-afweging. Deze situatie is ontstaan, omdat ILT niet met verschillende aanvragen tot een permanente wijziging van het veiligheidscertificaat van Twente Airport kan instemmen. Twente Airport voldoet namelijk op enkele onderdelen niet aan de internationale wet- en regelgeving. Op Twente Airport ontbreken onder andere Runway turn pads, Runway shoulders en Taxiway shoulders.
Welke veiligheidsrisico’s zijn in het geding geweest bij dit incident? Welke regels gelden er in deze situatie? Waar zijn deze regels op gebaseerd? Klopt het dat er andere regels gelden voor het opstijgen van een vliegtuig dan voor het landen van een vliegtuig? Kunt u dit nader verklaren?
Het gebruik van de luchthaven hangt af van het veiligheidscertificaat dat een luchthaven heeft. Dit veiligheidscertificaat wordt, indien voldaan is aan de ICAO-regelgeving zoals vastgelegd in artikel 8a.1 Wet Luchtvaart, verleend op basis van artikel 8a.2 Wet Luchtvaart.
Met het veiligheidscertificaat van Twente Airport was in deze situatie uitsluitend de landing van widebody luchtvaartuigen toegestaan die voor demontage (end-of-life) of stalling werden aangeboden. Zonder aangepast veiligheidscertificaat mochten luchtvaartuigen van bijvoorbeeld het type Boeing 747 niet vertrekken.
Klopt het dat het incident inmiddels opgelost is zonder tussenkomst van de rechter? Wat kunt u doen om te voorkomen dat soortgelijke incidenten in de toekomst ontstaan?
Deze kwestie met de zes vliegtuigen van Lufthansa betreft een unieke situatie en is inmiddels opgelost zonder tussenkomst van de rechter. Dit is een unieke situatie, omdat deze vliegtuigen normaalgesproken niet meer hoeven te vertrekken. De ILT heeft eenmalig een aanvullend pakket van veiligheidseisen aangeboden om ervoor te zorgen dat alleen deze zes vliegtuigen kunnen vertrekken. Twente Airport heeft aangegeven te voldoen aan dit pakket van eisen en te zorgen voor mitigerende maatregelen om de risico’s voor de veiligheid zo laag mogelijk te houden.
Het bericht 'Bruine vloot op de waakvlam - verdeling van 15 miljoen euro ingewikkeld en tijdrovend' |
|
Zohair El Yassini (VVD), Aukje de Vries (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bruine vloot op de waakvlam – verdeling van 15 miljoen euro ingewikkeld en tijdrovend»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht en heb begrip voor de bezorgdheid die daarin doorklinkt.
Wat maakt het zo ingewikkeld en tijdrovend? En hoe gaat u dat oplossen? In hoeverre kan er voldoende capaciteit ingezet worden om de regeling snel in te vullen?
De afgelopen maanden zijn er aanzienlijke uitbreidingen van het steun- en herstelpakket doorgevoerd. Deze veranderingen zijn in het voordeel geweest van ondernemers zoals de bruine vloot-schippers. Aangezien deze regelingen en een aanvullende regeling voor de bruine vloot nauwe samenhang vertonen en er niet twee maal voor het zelfde doel een subsidie kan worden verstrekt heeft de beantwoording van deze vragen op zich laten wachten.
Aan welke invulling c.q. uitwerking wordt gedacht voor de regeling voor de bruine vloot?
Zoals ook in de brief van de Minister van lenW van 23 juni jl. inzake de «Gevolgen coronacrisis voor de bruine vloot» is aangegeven, is de Nederlandse zeilchartervaart hard getroffen door de coronacrisis. De vloot is als gevolg van de maatregelen voor een groot deel stil komen te liggen waardoor de gemiste inkomsten voor het jaar 2020 door de sector tussen de 70 en 80% worden geschat.
Vanwege de beperkte toegang tot generieke regelingen uit het tweede steunpakket (zoals de TVL1) en om de bruine vloot in stand te houden is, heeft het kabinet eind augustus besloten om € 15 miljoen beschikbaar te stellen.
Om deze schippers en andere ondernemers te ondersteunen is de afgelopen periode het generieke nood- en herstelpakket verlengd en uitgebreid. Het aanpassen van de TVL door het verruimen van de cap, het verhogen van het subsidie percentage en het aanpassen van de referentieperiode zorgen er voor dat deze schippers in het vierde kwartaal van 2020 en het eerste en tweede kwartaal van 2021 een aanzienlijke bijdrage ontvangen die kan worden gebruikt voor structureel onderhoud en andere vaste lasten. Op basis van een sectoromzet van € 65 miljoen en een omzetderving van tussen de 70 en 80% kan deze steun oplopen tot een bedrag tussen de € 10 en 15 miljoen. Aangezien deze middelen kort na aanvraag worden overgemaakt helpt dit de schipper direct.
Aanvullend hierop wordt gewerkt aan een regeling die ook andere unieke noodzakelijke kosten kan dekken.
Deze regeling zal als doel hebben historische zeilschepen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd voor kleinschalige passagiersvaart te ondersteunen. Dit gebeurt door middel van subsidie voor de kosten die samenhangen met behoud en exploitatie van deze schepen, binnen van de reikwijdte de Europese kaders, in het bijzonder de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Europees steunkader voor onder meer cultuur). Het gaat daarbij dus om kosten die samenhangen met het in stand houden van deze historische vloot.
De komende periode zal er samen met beoogd uitvoerder RVO.nl worden bepaald wat een realistische termijn is voor het uitvoeren van deze regeling. Hierover zal ik uw Kamer informeren.
Voor scheepseigenaren lijkt het lastig om financiering via banken te krijgen. Wij zijn bekend met dit probleem en op ons verzoek heeft de branchevereniging voor de chartervaart (de BBZ) hierover gesproken met de NVB.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat de ondernemers van de bruine vloot zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen, zeker omdat de winterperiode voor de deur staat waarin niks wordt verdiend? Wanneer kunnen de ondernemers van de bruine vloot duidelijkheid krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er uiterlijk 1 december aanstaande duidelijkheid is? In hoeverre is dit haalbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat de sector er op het moment voor? In hoeverre werken banken op dit moment mee om de ondernemers door deze moeilijke tijd te helpen? Welk overleg vindt met de banken hierover plaats?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel soelaas heeft het half jaar uitstel van dure keuringen, dat de bruine vloot in juni 2020 heeft gekregen van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, om de schippers tegemoet te komen die zwaar lijden onder de coronacrisis, geboden?
In juni 2020 werd uitstel verleend, omdat het vanwege COVID niet mogelijk was om fysiek keuringen uit te voeren aan boord van schepen. Deze beperking is niet meer van toepassing. Vanuit de sector krijgt het Ministerie van IenW het signaal dat dit uitstel de sector heeft geholpen.
Wat wordt er gedaan aan mogelijkheden voor de bruine vloot, zodat die in 2021 wel weer het werk kan oppakken, wellicht op een aangepaste manier, bijvoorbeeld in de vorm van een fieldlab, zoals in brede zin is gevraagd in de motie van de leden Aartsen en Van Weyenberg over op grote schaal fieldlabs oprichten (Kamerstuk 35 420, nr. 115)?
Een aantal fieldlabs is op dit moment in voorbereiding, bijvoorbeeld in de evenementenbranche en in de cultuursector. Deze zijn er mede op gericht om de ervaringen die worden opgedaan ook toepasbaar te maken voor andere sectoren, zoals de bruine vloot.
Hoe zorgt u ervoor dat zoveel mogelijk van het geld bij de ondernemers van de bruine vloot en bij het cultureel erfgoed terechtkomt en niet in uitvoeringskosten gaat zitten of naar indirecte zaken (zoals lig- en havengelden van gemeenten, die op een andere manier al zijn/worden gecompenseerd voor coronakosten)?
Er wordt gekeken naar unieke kosten die rechtstreeks verbonden zijn met het behoud en de exploitatie van het schip en niet gedekt worden door de reguliere steunmaatregelen.
Het bericht 'Deze beruchte militie uit Soedan krijgt 'veiligheidstraining' betaald door de EU' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Deze beruchte militie uit Soedan krijgt «veiligheidstraining» betaald door de EU»?1
Ja.
Hoe kan het dat de Rapid Support Forces (RSF), waarvan een aantal deelnemers afkomstig is uit Darfur, training krijgen gefinancierd door de EU?
De berichtgeving klopt niet. De EU geeft geen financiële ondersteuning aan genoemde veiligheidstrainingtraining en is ook niet van plan dit in de toekomst te doen.
Wel steunt de EU via het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) de democratische transitie in Soedan. Als onderdeel hiervan wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een overeenkomst ter waarde van EUR 4,95 miljoen met het bureau van de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), bedoeld voor het kantoor in Soedan. Doel van het OHCHR programma is het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. OHCHR heeft bevestigd dat de RSF geen onderdeel is van het door de EU gefinancierde programma voor de periode van 2021–2022.
Hoe verhoudt zich dit tot de eerdere toezegging dat de RSF geen directe of indirecte steun van de EU zou ontvangen, vanwege de betrokkenheid bij oorlogsmisdaden in Darfur?
De RSF behoort niet tot de doelgroep van de OHCHR activiteiten, ook niet aan activiteiten waar de EU een bijdrage aan levert.
Is het de bedoeling dat de RSF zich gaat inzetten om irreguliere migratie tegen te gaan? Zo ja, bent u op de hoogte van de betrokkenheid van de RSF bij mensensmokkel? Zo nee, welk doel heeft deze training?
Zie antwoord vraag 2. Het OHCHR programma is niet gericht op het tegengaan van irreguliere migratie en er zullen geen RSF-leden deelnemen aan activiteiten van OHCHR.
Heeft u, of gaat u, contact opnemen met Kenneth Roth van Human Rights Watch over de kritiek op deze training? Zo ja, hoe was dat contact? Zo nee, waarom niet?
Met Human Rights Watch en met andere mensenrechtenorganisaties is regelmatig contact over de situatie in Soedan. Tijdens het eerstvolgende reguliere contact zal dit misverstand worden opgehelderd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om oorlogmisdadigers te trainen met Europees geld? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. Om deze reden past OHCHR de VN Human Rights Due Diligence Policy (HRDDP) toe. In lijn met de HRDDP zullen alle individuen die getraind worden een screening ondergaan door OHCHR en de United Nations Integrated Transition Assistance Mission in Sudan (UNITAMS), om te voorkomen dat er mensenrechtenschenders of oorlogsmisdadigers participeren in hun activiteiten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat milities ingezet worden voor grensbewaking? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik, onder andere omdat in dit geval de RSF tegelijkertijd wordt verdacht van mensensmokkel. Echter, met het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 is de RSF formeel onderdeel uit gaan maken van de strijdkrachten van Soedan. De RSF wordt aangestuurd door de vicevoorzitter van de Soevereine Raad, Hemedti. Ter achtergrond is het belangrijk te weten dat de RSF voortkomt uit de paramilitaire Janjaweed milities. Deze Janjaweed milities zijn op etnische grondslag geformeerd en waren in Darfur en daarbuiten verantwoordelijk voor vele mensenrechtenschendingen. Omdat Al-Bashir zijn positie niet alleen maar afhankelijk wilde laten zijn van de leiders van het Soedanese leger, de Sudanese Armed Forces (SAF), financierde Al-Bashir ook de Janjaweed milities, die toen ook al werden aangevoerd door zijn vertrouweling Hemedti. Na de maandenlange burgerprotesten in 2018 en 2019 werd Al-Bashir uiteindelijk afgezet. Hemedti en generaal Burhan (een van de vooraanstaande officieren van de SAF en huidig voorzitter van de Soevereine Raad) keerden zich uiteindelijk tegen Al-Bashir en speelden een beslissende rol in zijn afzetting. Het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 kan worden gezien als een machtsdeling tussen de drie belangrijkste machten in Soedan, dat wil zeggen de civiele oppositie, de SAF en de RSF. Een voorwaarde van Hemedti zou zijn dat de RSF gelegitimeerd zou worden en dezelfde status zou krijgen als de SAF. In de praktijk bestaat de RSF echter parallel aan het Soedanese leger en is er nog geen sprake van daadwerkelijke integratie van de RSF in de SAF.
Onderdeel van de taken van de RSF zijn grensbewaking en het tegengaan van irreguliere migratie, hierbij werkt de RSF samen met de SAF en politie. De berichten over betrokkenheid van de RSF bij mensensmokkel baart het kabinet ernstig zorgen. Mede om deze reden is het essentieel dat de veiligheidssector in Soedan snel wordt hervormd. Het kabinet heeft hiervoor in het verleden gepleit en zal dit blijven doen. Om dezelfde redenen is het onwenselijk dat de RSF trainingen krijgt die voor repressieve doelen ingezet kunnen worden.
Kunt u toelichten wat de rol van het Hoog Commissariaat voor de Mensenrechten (OHCHR) in deze is?
De OHCHR heeft als doel het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. In dit kader zullen er geen trainingen aan RSF-leden worden gegeven door OHCHR. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de tweede termijn van de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
De voortgang van de evacuatie van asielzoekers van het Griekse eiland Lesbos |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het nieuwe tentenkamp Kara Tepe dat door de Griekse autoriteiten is ingericht, qua leefomstandigheden nog verschrikkelijker is dan het afgebrande kamp Moria?1
Ja.
Klopt het dat mensen zich moeten wassen in de zee bij gebrek aan sanitair? Zo ja, wat betekent dit voor de gezondheid van deze mensen?
Klopt het dat er geen medische zorg beschikbaar is voor de mensen die in het nieuwe tentenkamp verblijven? Zo ja, wat betekent dit voor de gezondheid van deze mensen?
Klopt het dat de tenten bij regenbuien onder water komen te staan? Zo ja, wat betekent dit voor de gezondheid van deze mensen?
Klopt het dat mensen op Lesbos verblijven op met lood vergiftigde grond? Zo ja, wat betekent dit voor de gezondheid van deze mensen?
Zijn de Griekse autoriteiten al begonnen met het afbouwproces van Kara Tepe en Pikpa, dat volgens uw brief van 26 oktober voor eind 2020 gebeurd moet zijn?2
De Griekse autoriteiten zijn momenteel bezig met het overplaatsen van kwetsbare vluchtelingen en migranten vanuit Lesbos naar het vasteland. Dit betreft ook kwetsbare vluchtelingen en migranten die in Pikpa en Kara Tepe verblijven. Pikpa is inmiddels leeg. Op 30 oktober jl. werden de laatste 74 inwoners overgebracht naar Kara Tepe. Momenteel verblijven nog circa 900 mensen in Kara Tepe. Griekse autoriteiten zijn voornemens om ook Kara Tepe voor het einde van het jaar te sluiten.
Wat voor opvang is Griekenland voornemens in te richten voor de «niet-kwetsbare personen» die Griekenland niet naar het vasteland wil evacueren? Zal deze opvang voldoen aan Europese normen en waarden?
De Griekse autoriteiten en de Europese Commissie zijn bezig met de wederopbouw en verbetering van opvang-, asiel- en terugkeerfaciliteiten op Lesbos. Hier zullen de vluchtelingen en migranten die nu nog op Lesbos aanwezig zijn, worden ondergebracht. Voor deze nieuwe faciliteiten worden de geldende internationale en Europese standaarden gehanteerd. Alle betrokkenen zijn vastberaden om deze standaarden te handhaven. In dit kader voorziet de Europese Commissie ook een Europese rol in het management van de faciliteiten.
Is de door de Europese Commissie aangekondigde taskforce voor het verbeteren van de opvang op de Griekse eilanden inmiddels ingesteld en operationeel? Zo nee, op welke termijn gaat dit gebeuren? Zo ja, welke vorderingen zijn inmiddels door de taskforce geboekt?
Zie antwoord vraag 2 t/m 5.
Hoeveel kinderen zijn inmiddels vanaf Lesbos geëvacueerd en in Nederland opgevangen?
Het Nederlandse aanbod betreft 100 personen, waarvan 50 amv en 50 personen in gezinsverband met minderjarigen. Momenteel zijn bijna alle alleenstaande minderjarige vluchtelingen (amv) die verbleven in de hotspots op de Griekse eilanden, waaronder circa 400 amv vanuit Moria, overgebracht naar het Griekse vasteland. Er zijn nog geen amv of gezinnen met minderjarigen vanuit Griekenland naar Nederland overgebracht.
Momenteel zijn de voorbereidingen voor de herplaatsing vanuit Griekenland naar een tiental bereidwillige lidstaten, waaronder Nederland, gaande onder coördinatie van de Europese Commissie. Dit vergt tijd, mede met het oog op zorgvuldigheid en vertragende omstandigheden zoals COVID-19. Alle betrokken partijen werken eraan om de herplaatsing zo snel mogelijk en zo zorgvuldig mogelijk te realiseren.
Ik heb uw Kamer reeds toegezegd hier nader over te informeren.3 Dat zal ik voor de begrotingsbehandeling doen.
Op welke termijn verwacht u alle honderd kinderen die Nederland heeft aangegeven te willen opnemen, in Nederland te hebben opgevangen?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft Nederland ondersteuning en/of middelen aangeboden aan Griekenland voor het evacueren van kinderen vanaf Lesbos? Zo nee, bent u daartoe alsnog bereid?
Ik heb naar aanleiding van de branden in Moria meermaals contact gehad met mijn Griekse counterpart en aangeboden Griekenland te ondersteunen waar nodig. Daarbij heb ik aangeboden om 100 kwetsbare personen te herplaatsen naar Nederland. Tevens heb ik gemeld dat de amv die zijn overgeplaatst naar het vasteland intrek konden nemen in de opvang die in het kader van het Grieks-Nederlandse samenwerkingsverband is gerealiseerd.
De overplaatsing vanaf Lesbos ligt primair bij de Griekse autoriteiten. Hierbij worden zij ondersteund door de Europese Commissie en internationale organisaties, zoals IOM. Zo heeft de Europese Commissie Griekenland ondersteund met het overplaatsen van circa 400 amv vanuit Lesbos naar het Griekse vasteland. Dit is direct na de branden in Moria binnen 1,5 dag gerealiseerd. Naar opgave van de Griekse autoriteiten zijn hiermee nagenoeg alle amv op Lesbos overgebracht. De Europese lidstaten, waaronder Nederland, hebben geen verzoek gehad van Griekenland om hierbij ondersteuning te bieden.
Bent u bereid om, gelet op de nu voortdurende humanitaire noodsituatie op Lesbos, meer kinderen inclusief hun ouders in Nederland op te vangen en de mogelijkheid te geven hun asielverzoek te laten behandelen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen reden om het aanbod voor de herplaatsing van 100 personen, dat namens het kabinet bij uitzondering is gedaan, te verhogen. Bovendien biedt herplaatsing geen structurele oplossing. Het is zaak dat mensen ter plekke zo snel mogelijk worden voorzien in hun noden en Griekenland zorgt voor de benodigde structurele verbeteringen. Nederland biedt Griekenland hierbij de nodige ondersteuning.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het AO van 11 november a.s. inzake de aanstaande JBZ-raad?
Het is mijn streven om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De schadelijke gezondheidseffecten van windmolens en biomassacentrales |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Op vlucht voor klimaatherrie – Omwonenden van windpark en biomassacentrales nemen de wijk door geluids- en rookoverlast»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat omwonenden van windmolenparken en biomassacentrales – zichzelf klimaatvluchtelingen noemend – letterlijk op de vlucht slaan vanwege onhoudbare geluids- en rookoverlast? Deelt u de mening dat dit de omgekeerde wereld is en dat niet de omwonenden maar de overlastgevende windmolens en biomassacentrales moeten wijken?
Met de energietransitie staat Nederland voor een enorme opgave. We werken aan de collectieve klimaatdoelen waar iedereen baat bij heeft. Windparken zijn essentieel om de klimaatdoelen te halen, maar hebben een impact op de leefomgeving. Ik heb dan ook begrip voor zorgen over geluidsoverlast als gevolg van windturbines. Om het woon- en leefklimaat te beschermen van inwoners die nabij een windturbine wonen, zijn wettelijke normen vastgelegd voor de geluidbelasting van windturbines op woningen of andere gevoelige objecten. In het wetenschappelijk onderzoek naar effecten van het geluid van windturbines zijn verbanden gevonden met hinder en mogelijk slaapverstoring, maar geen duidelijke aanwijzingen voor een direct verband met andere gezondheidseffecten.
De huidige geluidsnormering is gericht op het beperken van hinder en slaapverstoring.
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van omwonenden over biomassacentrales en het effect daarvan op de luchtkwaliteit. Voor biomassacentrales gelden er strenge eisen ten aanzien van de emissies naar de lucht. Met de ondertekening van het Schone Lucht Akkoord (SLA) begin dit jaar zet het kabinet nog een extra stap. Onder het SLA werkt het kabinet namelijk maatregelen uit voor een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst te realiseren. Ten aanzien van biomassacentrales wordt er gewerkt aan het opnieuw invoeren van de vergunningplicht voor biomassacentrales < 15MW en het aanscherpen van de emissiegrenswaarden voor kleinere en middelgrote biomassacentrales.
In mijn beantwoording van vragen van het Kamerlid Baudet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 619, antwoord op vraag 5) heb ik aangegeven dat bij het realiseren van klimaatdoelstellingen een integrale afweging plaatsvindt, waarbij meerdere belangen worden betrokken. Ook het belang van gezondheid wordt meegenomen in deze afweging. De geldende milieunormen vormen het uitgangspunt voor het kunnen realiseren van windmolens of biomassacentrales. Ik deel de conclusie dat gezondheidseffecten ondergeschikt zouden zijn aan het behalen van de klimaatdoelen dan ook niet.
Erkent u dat windmolens en biomassacentrales schadelijk voor de gezondheid van omwonenden kunnen zijn? Zo ja, waarom staan die ondingen er dan nog? Deelt u de conclusie dat schadelijke gezondheidseffecten als gevolg van windmolens en biomassacentrales ondergeschikt zijn aan het behalen van de klimaatdoelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat «de overheid een dwangsom kan opleggen of een windmolen kan laten stilzetten als de geluidsnormen worden overschreden»? Kunt u een overzicht verstrekken van waar en wanneer dat tot dusverre is gebeurd?2
Ik ben op de hoogte van de mogelijkheden van een last onder dwangsom en het stilzetten van een turbine. Voorop staat dat exploitanten vanwege het naleven van wet- en regelgeving, goed nabuurschap en maatschappelijk verantwoord ondernemen, altijd aan de normen zullen willen voldoen. Daartoe kunnen zij met een monitor bijhouden in hoeverre zij nog binnen de jaarlijkse geluidsruimte opereren zodat zij tijdig hun turbines kunnen terugschakelen in een geluidsarme modus als dat nodig is.
Gemeenten, die meestal vertegenwoordigd worden door de regionale omgevingsdiensten, zijn bevoegd gezag voor de handhaving van de geluidsnormen voor windturbines. Sommige omgevingsdiensten vragen de draaigegevens en daarmee de geluidsproductiegegevens op van windturbines, maar dit is niet overal in Nederland het geval. In bepaalde gevallen zal dit ook minder relevant zijn als er sprake is van grote afstanden tot en daardoor lage geluidbelastingen op de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten zoals woningen (bijvoorbeeld achter op de Maasvlakte). Het opvragen van de draaigegevens gebeurt steeds vaker.
Om een last onder dwangsom op te leggen, moet er eerst een overtreding (overschrijding van de jaarlijkse gemiddelde geluidsnorm) worden geconstateerd en dan kan voor een eventuele herhaling van deze overtreding in het jaar daarna een last onder dwangsom worden opgelegd. Een last onder dwangsom is ook mogelijk als de exploitant geen medewerking verleent of blijft verlenen bij het verstrekken van gevraagde gegevens. Stilleggen is een (zwaar) laatste dwangmiddel als er directe gezondheids- of veiligheidsrisico’s zijn. Er zijn bij mij geen gevallen bekend dat dit vanwege windturbinegeluid is gebeurd.
Mij zijn slechts drie gevallen bekend waarbij een last onder dwangsom is opgelegd vanwege windturbinegeluid:
In december 2016 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van een windturbine in Kollum.3
In september 2014 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van windpark Hartelbrug II in Rotterdam.4
In april 2013 is een last onder dwangsom opgelegd vanwege het geluid van een windturbine in Sint Maartensbrug.5
Voor de volledigheid merk ik op dat in deze drie gevallen een last onder dwangsom was opgelegd wegens overtreding van maatwerkvoorschriften voor geluid. Deze dwangsommen hadden geen betrekking op de geluidsnorm uit het Activiteitenbesluit.
Hoe kunt u stellen dat «de overlast als gevolg van laagfrequent geluid [van windmolens] nog in onderzoek is» en tegelijkertijd besluiten dat er volop windmolens moeten worden bijgebouwd?
In mijn beantwoording van vragen van het Kamerlid Baudet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 619, antwoord op vraag 6) heb ik aangegeven dat kennisvergaring over laagfrequent geluid een continu proces is. Laagfrequent geluid is een complex onderwerp en meer onderzoek naar de gezondheidseffecten is gewenst. Ik heb het RIVM gevraagd om de bestaande kennis omtrent laagfrequent geluid in het algemeen, dus ook afkomstig van andere bronnen dan windmolens, beter toegankelijk te maken en na te gaan naar welke aspecten van laagfrequent geluid nader onderzoek gewenst is. Binnen het onderzoeksprogramma wordt ook aandacht besteed aan de omvang van de problematiek. Ik verwacht u voor de zomer van 2021 nader te kunnen informeren over dit onderzoeksprogramma. Er is momenteel geen indicatie dat het laagfrequente deel van windturbinegeluid andere effecten heeft op omwonenden dan geluid in het algemeen.
Hoe kan het dat houtstook door particulieren steeds verder wordt ontmoedigd en er voor hen zelfs zogeheten «stookalerts» worden afgegeven, terwijl biomassacentrales complete woonwijken in de rook mogen zetten?
Met het Schone Lucht Akkoord werk ik samen met provincies en gemeenten aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Ter verbetering van de luchtkwaliteit worden er maatregelen genomen op het gebied van zowel particuliere houtstook als biomassacentrales. Voor wat betreft biomassacentrales bereid ik momenteel regelgeving voor waarin de emissie-eisen verder worden aangescherpt. Luchtvervuiling uit woningen, waaronder door houtrook, levert 9% van de gezondheidsschade uit binnenlandse bronnen.6 Om deze reden neem ik ook maatregelen op het gebied van particuliere houtstook, zoals het ontwikkelen van het stookalert en voorlichtingsmateriaal.
Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar óók schadelijk voor de gezondheid? Bent u ertoe bereid onmiddellijk te stoppen met deze waanzin?
Nee, die conclusie deel ik niet. Het beleid heeft als doel de CO2-uitstoot terug te dringen en zo klimaatverandering tegen te gaan.
De huisuitzetting van mantelzorger meneer Zilverentant |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat meneer Zilverentent zijn woning in Beverwijk wordt uitgezet door corporatie WoonOpMaat, nadat zijn partner met MS waar hij mantelzorger voor was in een instelling is opgenomen?
Naar aanleiding van uw vragen laat de betreffende woningcorporatie mij desgevraagd weten dat er in het geval van de betrokkene geen sprake is van een huisuitzetting of ontruiming. Het zou een vrijwillige opzegging van een aangepaste WMO-woning betreffen, waarvan de huuropzegging mede zou zijn ondertekend door de betrokkene.
Is het waar dat de desbetreffende meneer op 28 oktober 2020, na zelf contact op te nemen met de corporatie, te horen kreeg dat hij 6 november uit zijn huis moet?
De betreffende woningcorporatie laat mij desgevraagd weten dat de reguliere opzegtermijn een maand is en daarom de huurovereenkomst op 6 november 2020 zou eindigen. Op 28 oktober jl. was er contact tussen de verhuurder en de betrokkene, waarbij hij aangaf nog geen zicht op een andere woning te hebben. De betrokkene is door de woningcorporatie uitgenodigd voor een gesprek, dat plaatsvond op 30 oktober. De woningcorporatie laat mij weten dat de betrokkene in dat gesprek heeft verzocht hem tot januari 2021 de tijd te geven een andere woning te zoeken. De woningcorporatie heeft daarmee ingestemd.
Klopt het dat hem een jaar eerder is toegezegd dat hij 6 maanden de tijd zou krijgen om een nieuwe woning te vinden in het geval dat zijn partner noodgedwongen het huis zou verlaten?
De woningcorporatie laat mij desgevraagd weten dat van een dergelijke toezegging aan de betrokkene geen sprake is geweest.
Deelt u de mening dat bij een ingrijpende gebeurtenis verwacht mag worden dat corporaties de menselijke maat hanteren? Deelt u de mening dat iemand mededelen dat die persoon een week heeft om een nieuwe woning te vinden, in geen enkel geval een menselijke maat is?
Ja, ik deel de mening dat we van corporaties mogen verwachten dat zij de menselijke maat hanteren. Ik ben van mening dat die menselijke maat in deze casus is gehanteerd.
De betrokkene heeft volgens de woningcorporatie samen met de huurster de huuropzegging ondertekend. In dit specifieke geval was bij de verhuurder onbekend dat de inwonende betrokkene de mantelzorger van de huurster is en hij geen zicht op een andere woning had. Toen dat wel bekend werd, stemde de verhurende woningcorporatie in met een langere opzegtermijn van de woning, waardoor de betrokkene nu tot 4 januari 2021 in de woning mag blijven.
Vindt u dat corporatie WoonOpMaat in strijd handelt met de afspraak dat er tijdens de coronacrisis geen huisuitzettingen plaatsvinden, tenzij er sprake is van criminaliteit of ernstige overlast? Zo ja, gaat u de corporatie hier indringend op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 aangaf betreft het hier geen huisuitzetting maar een vrijwillige opzegging van de huurovereenkomst door de huurder, medeondertekend door de inwonende betrokkene. De afspraken die ik met de verhuurdersorganisaties, en brancheorganisaties heb gemaakt over huisuitzettingen door huurachterstanden door corona, zijn daarom niet van toepassing op deze casus. Ik ben van mening dat de corporatie handelt in overeenstemming met het doel van de afspraken met verhuurders waar de indiener aan refereert. Ondanks dat een huisuitzetting door betaalachterstanden hier niet aan de orde is, is de corporatie een op maatwerk gerichte oplossing met de betrokkene overeengekomen.
Is het waar dat het doel van de afspraak «geen huisuitzettingen tijdens Corona» is dat huurders tijdens de COVID-19 crisis niet op straat komen te staan? Deelt u de mening dat de corporatie in strijd met het doel van deze afspraak handelt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid op korte termijn, voor 6 november, de corporatie te wijzen op de afspraken die in maart met Aedes zijn gemaakt over het voorkomen van huisuitzettingen en aan te dringen op een oplossing?
Zoals reeds hierboven beschreven laat de woningcorporatie mij weten dat zij met de betrokkene heeft afgesproken dat hij tot 4 januari 2021 in de woning mag blijven wonen en zo de tijd heeft te zoeken naar een andere woning.
Het bericht 'Thuiswerken doen we blijkbaar nog steeds niet: het is onverminderd druk op de weg' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van het Algemeen Dagblad van 29 oktober getiteld: «Thuiswerken doen we blijkbaar nog steeds niet: het is onverminderd druk op de weg»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Herkent u het probleem dat het artikel schetst dat het nog steeds onverminderd druk op de weg is? Klopt het dat het, ondanks de stijgende aantallen coronabesmettingen, druk blijft op de weg?
Het Ministerie van IenW monitort de ontwikkeling van mobiliteit nauwgezet. Tijdens de intelligente lockdown dit voorjaar was het wegverkeer gedaald tot een bijzonder laag niveau, circa 35 tot 50% ten opzichte van 2019. In de zomer is de verkeersintensiteit weer sterk hersteld tot dichtbij het niveau van 2019. Met de ingang van de aangescherpte maatregelen dit najaar is de verkeersintensiteit weer enigszins gedaald. Gedurende de maanden oktober, november en de eerste helft van december was de verkeersintensiteit circa 70–80% van het oude niveau. Bovengenoemde cijfers laten zien dat de drukte op het wegennet in de eerste maanden na de lockdown weliswaar sterk is hersteld, maar nog steeds lager ligt dan het niveau van voor de crisis. Vooralsnog heeft het gedeeltelijke herstel van het wegverkeer niet geleid tot een sterk herstel van de congestie (filedruk); de piekdrukte tijdens de ochtend- en avondspits ligt nog onder het niveau van 2019.
Wat is volgens u de reden dat het onverminderd druk is op de weg, ondanks de oproep van het kabinet om zo veel mogelijk thuis te werken?
Thuiswerken is zonder meer een belangrijke factor in de drukte op het wegennet en heeft bijgedragen aan de sterke afname van de filedruk sinds het begin van de coronacrisis. Een belangrijke kanttekening hierbij is echter dat de oproep zoveel mogelijk thuis te werken niet van toepassing is op alle werkenden. Het deel van de beroepsbevolking met een beroep dat niet vanuit huis kan worden beoefend, of waarbij reizen onderdeel van het werk is, zal gebruik blijven maken van het wegennet. Daarbij wordt de verkeersintensiteit beïnvloed door meer factoren dan thuiswerken alleen. De verkeersdrukte kan bijvoorbeeld ook toenemen wanneer er vaker met de auto wordt gereisd voor andere doeleinden, zoals een familiebezoek of recreatie. Ook kan substitutie tussen modaliteiten leiden tot extra drukte, bijvoorbeeld wanneer reizigers voor bepaalde verplaatsingen het OV verruilen voor de auto. Verder is de hoeveelheid vrachtverkeer op de weg na de eerste lockdown dit voorjaar snel hersteld richting het oude niveau en sindsdien betrekkelijk stabiel gebleven.
Hoe beoordeelt u de uitspraak uit het artikel dat we met het grootste verkeersexperiment ooit bezig zijn? Maakt vaker thuiswerken of betere spreiding het mogelijk dat de fileproblematiek verminderd wordt of misschien wel opgelost wordt?
De coronacrisis heeft zonder meer geleid tot een ongekende situatie, waarin een groot deel van de werknemers in Nederland in korte tijd en op grote schaal is gaan thuiswerken. Het effect hiervan op mobiliteit en congestie is groot, zoals de cijfers laten zien (zie de beantwoording van vraag 2). Thuiswerken en spreiding worden door IenW al langer ingezet als instrument om congestie te beperken. Met de coronacrisis zijn de ontwikkelingen op dit gebied echter in een stroomversnelling geraakt.
Welke voortgang wordt er geboekt met werkgevers die meer ruimte bieden aan hun medewerkers om flexibeler te werken?
IenW zet samen met provincies en gemeenten in op een regionale werkgeversaanpak als onderdeel van de MIRT-afspraken. Doel van deze aanpak is, onder meer, om werkgevers te stimuleren en te helpen het nieuwe reisgedrag tijdens de coronacrisis waar mogelijk te bestendigen. Denk hierbij aan meer thuiswerken en een betere spreiding over dag en week. Aanvullend op de regionale werkgeversaanpak zijn met VNO-NCW en MKB-Nederland afspraken gemaakt over communicatie richting werkgevers. Deze communicatie omvat onder meer het delen van best practices en het stimuleren van het bedrijfsleven om deel te nemen aan de regionale gesprekken om zo te komen tot een gebiedsgerichte aanpak. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van «zowerkthet.nl», een platform met tools, tips & tricks over thuiswerken en slim reizen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de Kamerbrief over de invulling van motie-Postma c.s. (Kamerstuk 35 570 XII nr.27) inz. werkgeversafspraken over thuiswerken en flexibel werken, die gelijktijdig met deze brief is verstuurd.
Als het druk op de weg blijft en COVID-19 de wens van individueel vervoer alleen maar laat stijgen, wat betekent dit dan voor de noodzaak om te blijven investeren in asfalt en het slimmer gebruik daarvan?
Op dit moment bevinden we ons nog midden in de coronacrisis, hiermee is het nog te vroeg om de balans op te maken en voorspellingen te doen over reisgedrag en de drukte op het wegennet op de lange termijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg MIRT dat 7 december gepland staat?
Dit is helaas niet gelukt.