Het afschaffen van de collectiviteitskorting |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De collectiviteitskorting op zorgverzekeringen verdwijnt. Hoe raakt dat zieken met een smalle beurs»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Bent u zich ervan bewust dat met het verdwijnen van de collectiviteitskorting ook de zogenaamde «gemeentepolis» verdwijnt?
Afschaffing van de collectiviteitskorting hoeft niet te betekenen dat de gemeentepolis verdwijnt. Het blijft voor gemeenten en zorgverzekeraars mogelijk om een gemeentepolis overeen te komen, waarbij de gemeente een premiebijdrage kan verstrekken en de zorgverzekeraar een premiekorting op de aanvullende verzekering.
Ik heb besloten de collectiviteitskorting op de basisverzekering af te schaffen, omdat deze korting gefinancierd wordt via een opslag op de premie en niet op basis van een besparing op de zorguitgaven, zoals de Zvw bedoeld heeft. De premie wordt eerst verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting is. Aangezien ook voor de gemeentepolis geldt dat de collectiviteitskorting vaak niet gelegitimeerd wordt op basis van (zorg)inhoudelijke afspraken, zal de mogelijkheid tot een collectiviteitskorting ook voor gemeentepolissen afgeschaft worden.
Overigens is de collectiviteitskorting voor gemeentepolissen momenteel al relatief laag. Bij circa een kwart van de gemeentepolissen bedraagt de collectiviteitskorting zelfs al 0 procent. Terwijl de collectiviteitskorting voor deelnemers aan een gemeentepolis laag of zelfs nihil is, worden zij wel geconfronteerd met een premieopslag om de (hogere) collectiviteitskorting van anderen (zoals studenten) mee te financieren. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting zullen zij niet langer geconfronteerd worden met deze premieopslag. Afschaffing van de collectiviteitskorting hoeft daarom voor mensen die nu een gemeentepolis hebben, zeker niet te leiden tot een premieverhoging.
Bent u het ermee eens dat een gemeentepolis een efficiënt middel kan zijn waarmee mensen die moeten rondkomen van een minimuminkomen tegen ziektekosten kunnen worden verzekerd, tegen een voor hen aanvaardbare prijs?
De gemeentepolis is één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om afspraken te maken over bijvoorbeeld armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste zorgmijding. Het is echter niet per definitie de beste oplossing voor iedereen. Op 12 oktober jl. heb ik de volgende twee onderzoeken naar uw Kamer gestuurd:3 onderzoek van Zorgweb naar de feiten rondom de gemeentepolis en4 onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars kunnen nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan (zie Kamerstuk 29 689, nummer 1081). Het onderzoek van Zorgweb laat zien dat tegenover de uitgebreide dekking van de gemeentepolis een hoge premie staat. Hoewel gemeenten een premiebijdrage verstrekken, bedraagt de maandelijks premie bij de uitgebreide variant gemiddeld circa 150 euro per maand.5 Het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut besteedt aandacht aan andere maatregelen die gemeenten kunnen inzetten om tot financieel maatwerk voor kwetsbare groepen te komen. Zo kunnen gemeenten ook kiezen voor de inzet van de Voorzieningenwijzer of Poliswijzer, waarbij verzekerden geholpen worden bij het kiezen van de best passende zorgverzekering. Daarbij helpt de Voorzieningenwijzer mensen bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijzondere bijstand. Dit kan eventuele financiële drempels die zij ervaren verminderen. Later dit jaar zal ik een digitale conferentie organiseren waarin deze inzichten onder de aandacht gebracht worden van gemeenten.
Het vroegtijdig opsporen van beginnende schuldenproblematiek is ook belangrijk voor het voorkomen van ongewenste zorgmijding. Binnen de brede schuldenaanpak van de Staatssecretaris van SZW wordt er gewerkt aan vroegsignalering van (dreigende) problematische schulden. Op basis van de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening mogen gemeenten met ingang van 1 januari 2021 gegevens ontvangen van zorgverzekeraars, woningcorporaties en nutsbedrijven over beginnende betalingsachterstanden (zonder toestemming van de burger). Daarnaast investeren VWS en SZW in goede samenwerking tussen de zorgsector en schuldhulpverlening. Mensen melden zich soms eerder bij de huisarts met gezondheidsproblemen die het gevolg zijn van geldzorgen, dan bij de gemeente. Om die reden willen VWS en SZW huisartsenpraktijken ondersteunen in het herkennen van geldzorgen bij patiënten, het voeren van het gesprek over geldzorgen met patiënten en het waar nodig warm overdragen aan hulpinstanties. Op termijn voorkomt dit onnodige herhaalbezoeken en doorverwijzingen naar zorgspecialisten.
Voor een uitgebreide reactie op het CPB-onderzoek naar de gemeentepolis wijs ik u op de antwoorden van toenmalig Minister Bruins op uw Kamervragen van 19 augustus 2019 (zie Kamerstuk 2019D32738). Bij deze antwoorden wordt onder andere aangegeven dat gemeenten dienen te bepalen met welke instrumenten zij hun inwoners met een laag inkomen het beste ondersteunen. Dit kan een gemeentepolis zijn, maar ook een ander instrument.
Bent u zich bewust van het risico dat het verdwijnen van de gemeentepolis kan leiden tot hogere ziektekosten en meer schulden voor de hiervoor bedoelde mensen, en dat zij als gevolg daarvan mogelijk zorg zullen gaan mijden? Vindt u dat een gewenst effect van het onverkort schrappen van de collectiviteitskorting?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het rapport dat vorig jaar door het CPB over de gemeentepolis is uitgebracht2, waarbij op de hierboven genoemde negatieve effecten wordt gewezen en er eveneens een aantal oplossingen voor het voorkómen van die effecten wordt aangedragen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bij het schrappen van de collectiviteitskorting een uitzondering te maken voor de gemeentepolis?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met zorgverzekeraars en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om de tafel te gaan om te borgen dat de gemeentepolis ook in de toekomst kan worden aangeboden, en daar eveneens het in vraag vijf benoemde rapport bij te betrekken?
Het is aan gemeenten en zorgverzekeraars om desgewenst tot een collectieve zorgpolis te komen. Het afsluiten van een collectieve zorgpolis voor gemeenten is geen doel op zich.
Het bericht '‘Geheim’ telefoonverkeer legt ernstige corruptie bij politie bloot' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Geheim» telefoonverkeer legt ernstige corruptie bij politie bloot»?1
Ja.
Klopt het dat tijdens een besloten bijeenkomst over het nieuwe Multidisciplinair Interventieteam (MIT) grote zorgen zijn geuit door de politie over ambtelijke corruptie?
Ja, zij het dat dit onderwerp niet de kern van het werkbezoek was en ik door het OM en de politie al eerder over het betreffende onderzoek geïnformeerd ben.
Was u aanwezig bij deze bijeenkomst? Zo ja, heeft u daar kennisgenomen van de zorgen die de politietop heeft over ambtelijke corruptie en hoe is dit gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk moment, welke wijze en door wie bent u geïnformeerd over de bevindingen uit het EncroChat-onderzoek en de grote aanwezigheid van corruptie bij onze opsporingsdiensten en specifieker de politie?
Op 11 juni jl ben ik door het openbaar ministerie geïnformeerd over de bevindingen uit het onderzoek 26Lemont. Eén van deze bevindingen was dat er in een aantal zaken verdenking was ontstaan van ambtelijke corruptie binnen de politie.
De aanduiding «grote aanwezigheid van corruptie» is een weergave die ik op basis van de mij ter beschikking staande informatie niet voor mijn rekening kan nemen. Iedere zaak is er één te veel. Ik ben onder de indruk van de creativiteit, het technisch en operationele vernuft van alle betrokkenen dat geleid heeft tot het ontsluiten van het dataverkeer van vele criminelen (Enchrocat). Daarmee ontstaat zicht op mogelijke verwevenheid van de onder- en de bovenwereld waar ik natuurlijk erg bezorgd over ben, maar mij helaas niet erg verrast. Niet voor niets wil ik de ondermijning aanpakken. Dat doe ik breed en ook in deze zaken. Niet voor niets gaat een speciaal hiervoor in het leven geroepen combi-team van rijksrecherche en politie zaak voor zaak de verdenkingen na en zal na bevind van zaken handelen.
Deelt u het beeld dat in het Telegraafartikel naar voren komt dat een eerste zoekslag in 23 miljoen berichten uit het onderzoek 26Lemont een diepe verwevenheid van boven- en onderwereld laat zien, inclusief een grote kwetsbaarheid van de politie? Zo ja, welke acties neemt u, al dan niet in afwachting van het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zonder in te gaan op het lopende onderzoek is het helder dat criminelen invloed proberen uit te oefenen op de bovenwereld; van private faciliteerders van criminaliteit tot ook overheden en dus ook de politie. De verwevenheid van bovenwereld met onderwereld gaat heel breed. Dat moet aangepakt worden. Reden waarom ik nu juist sterk inzet op de aanpak van de ondermijnende criminaliteit.
Met het encrochat onderzoek is belangrijke informatie over de werkwijzen van criminelen verkregen. Hierop worden stappen ondernomen.
In mijn brief van 13 oktober 2020, met als onderwerp «Onderzoek Encrochat» heb ik aangegeven welke investeringen ik in de capaciteit van de rijksrecherche heb gedaan in het kader van het breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.2
Tegelijkertijd met de beantwoording van de vragen informeer ik uw Kamer over het integriteitsstelsel van de politie. Dit was al in de maak maar de urgentie om te handelen wordt nog eens onderstreept door wat we leren uit het hier van belang zijnde onderzoek. In de vernieuwing op het integriteitsstelsel spelen een verbeterde signalering en screening een rol maar ook een meer heldere organisatiestructuur en protocollering.
Kunt u aangeven hoe uw aanpak van corruptie bij de politie vormgegeven is, voordat deze informatie bij u bekend was en daarna?
Wanneer er signalen komen van corruptie, dan worden deze altijd onderzocht door het VIK en/of de Rijksrecherche, onder leiding van het openbaar ministerie.3 Als door het OM strafbare feiten worden vastgesteld wordt het strafrechtelijk dossier, of een extract daarvan, op grond van de WPG ter beschikking gesteld van de werkgever ten behoeve van disciplinaire beoordeling en bestraffing.
Daarnaast is er de afgelopen jaren door de politie, door middel van het nemen van een aantal preventieve en repressieve maatregelen op het gebied van haar integriteits-, autorisatie- en screeningsbeleid, fors ingezet op het voorkomen van corruptie en ander oneigenlijk gebruik van politie-informatie. Om medewerkers bewust te maken en het goede gesprek te stimuleren over integriteit is hiervoor een toolbox ontwikkeld. Ook gaan teamchefs en Operationeel Experts op leiderschapstraining.
Tevens hanteert de politie het vierogen-principe, waarbij de aanvraag voor een autorisatie boven een bepaald niveau door een extra leidinggevende wordt getoetst. Om zicht te houden op het gebruik van de systemen, worden deze aangesloten op de Logging as a Service (LaaS) omgeving. In deze omgeving wordt bijgehouden wie, wanneer, welke informatie heeft geraadpleegd. Hiermee wordt de wijze van logging geüniformeerd.
13 oktober jl is het wetsvoorstel «Screening ambtenaren van politie en politie-externen» aangenomen. Dit voorstel intensiveert de screening van politieambtenaren op integriteit. Het huidige screeningsinstrumentarium van de politie worden met deze genoemde maatregelen uitgebreid en verstevigd. Om een goed beeld te krijgen van de betrouwbaarheid van een kandidaat-politieambtenaar wordt ook gekeken naar factoren die een risico kunnen vormen voor de integriteit van de politieambtenaar. In bepaalde gevallen kan hierbij de omgeving van de politieambtenaar worden betrokken.
Daarnaast wordt het dankzij deze wet mogelijk om politiemedewerkers, ten aanzien van wie een betrouwbaarheidsonderzoek heeft plaatsgevonden, tijdens hun werkzaamheden continu te screenen en worden zij verplicht om relevante wijzigingen in hun persoonlijke situatie te melden. Beide genoemde middelen zijn, naast het doen van onderzoek naar de betrouwbaarheid van politiemedewerkers, bedoeld om corruptie bij de politie zo veel mogelijk te voorkomen en, indien daarvan sprake is, in een vroegtijdig stadium proactief in te kunnen grijpen.
Zoals ik u in eerdergenoemde brief van 13 oktober 2020 heb bericht is in opdracht van de korpschef een interne evaluatie uitgevoerd van de afdelingen VIK, gericht op het proces van interne onderzoeken. De evaluatie en beleidsreactie «contouren vernieuwd stelsel integriteit en interne onderzoeken» heb ik uw Kamer op 12 november jl. doen toekomen.
Klopt het dat een 33-jarige politieman is aangehouden voor schending van het ambtsgeheim, ambtelijke corruptie en computervredebreuk en dat deze corruptiezaak tot gevolg heeft dat rechercheonderzoeken schade hebben opgelopen?
Het klopt dat er een 33-jarige politieman is aangehouden voor genoemde feiten. Ik kan geen nadere mededelingen doen hierover, omdat het een lopend onderzoek betreft.
Hoeveel rechercheonderzoeken hebben mogelijk schade opgelopen? Indien dit nog niet te zeggen is, gezien het feit dat onderzoeken nog lopen, wat betekent dat dan voor de continuering van deze rechercheonderzoeken?
Ik kan hierover geen nadere mededelingen doen aangezien het lopende onderzoeken betreft.
Bent u bereid de korpschef te vragen wat hij van u nodig heeft in de strijd tegen corruptie, ook om de goedwillende politiemensen te beschermen en bent u bereid deze maatregelen te treffen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
De korpschef en ik spreken elkaar regelmatig over dit thema. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Klopt het dat er een speciaal team (Team Aanpak Corruptie) is opgetuigd om corruptie nader te onderzoeken? Zo ja, op basis van welke analyse gebeurt dit en wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Op 11 juni jl. ben ik door het openbaar ministerie geïnformeerd over de resultaten van het Encrochat-onderzoek. Naar aanleiding van de informatie uit het Encrochat-onderzoek, waarbij signalen van ambtelijke corruptie naar boven zijn gekomen, wordt onderzoek verricht door een speciaal hiervoor opgericht team. Dit «Team Aanpak Corruptie» staat onder leiding van de Rijksrecherche en wordt ondersteund door rechercheurs van de landelijke eenheid, om zo optimaal gebruik te maken van de reeds opgedane kennis en expertise. Zij voeren samen onder het gezag van de officier van justitie de opsporingsonderzoeken uit. In mijn brief van 13 oktober 2020 heb ik u hierover bericht.4
Wie zitten er, en met welke opdracht, in dit speciale team?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de werkzaamheden van dit speciale team, strafrechtelijke onderzoeken naar corruptie niet in de weg zitten?
Eén van de taken van de Rijksrecherche is om strafrechtelijk onderzoek te doen naar ambtelijke corruptie. Het «Team Aanpak Corruptie» is speciaal opgericht om strafrechtelijk onderzoek te doen naar de signalen van corruptie uit de Encrochat-informatie. Het team staat onder leiding van de Rijksrecherche en onder gezag van de officier van justitie.
Deelt u de mening dat de recente bevindingen dat er meerdere signalen van corruptie bij de politie naar voren zijn gekomen en dat meerdere rechercheonderzoeken hierdoor geraakt kunnen zijn, ook de pijlers van de aanpak van drugscriminaliteit kunnen ondermijnen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan en waarom is dit niet met de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet kan ik niet in gaan op lopende strafrechtelijke onderzoeken. Deze worden uitgevoerd onder gezag van de officier van justitie. In algemene zin ben ik van mening dat onderzoeken naar servers van versleutelde communicatie (zoals Encrochat) van onschatbare waarde zijn voor de aanpak van de veelal verborgen (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en onwenselijke vermenging met de bovenwereld, waaronder ambtelijke corruptie. Opsporing- en handhavingsdiensten hebben integriteit hoog in het vaandel staan. Rotte appels worden actief opgespoord en aangepakt en daarnaast is een goed integriteitsbeleid onontbeerlijk.
Eerder heb ik al bericht dat ik in het kader van het breed offensief heb geïnvesteerd in de capaciteit van de Rijksrecherche en het openbaar ministerie. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 juni jl.5
Klopt het dat u in het notaoverleg Strafrechtelijke Onderwerpen van 21 september jl. aangeeft op vragen van Kamerleden dat zij in De Telegraaf hebben kunnen lezen dat de korpschef heel duidelijk zegt dat er nu een speciale anticorruptie- eenheid is ingericht? Bent u het eens dat het onderwerp zo relevant is voor alle agenten die integer zijn en hun organisatie schoon van corruptie willen zien en voor de aanpak van ondermijning, dat het aan u is dit met de Kamer te delen en bent u daartoe bereid? Kunt u een toelichting hierop geven?.
Dat klopt. Dit is ook na te lezen in het verslag van dit notaoverleg.6 Bij de beantwoording van vragen 10 en 11 ben ik ingegaan op de oprichting van het «Team Aanpak Corruptie» en daarnaast verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven bij welke andere veiligheids- en/of opsporingsdiensten corruptie ontdekt is en wat dit betekent voor de aanpak van de georganiseerde misdaad?
Ik doe verder hierover vooralsnog geen uitspraken, omdat het gaat over lopende onderzoeken, uitgevoerd onder gezag van de officier van justitie. Veiligheids- en opsporingsdiensten moeten een goed integriteitsbeleid en -stelsel hebben. Zoals criminelen steeds nieuwe wegen vinden, vinden opsporingsdiensten ook nieuwe wegen om de georganiseerde misdaad een slag toe te brengen zoals het Encrochatonderzoek aantoont.
KLopt het dat onlangs extra middelen zijn vrijgemaakt voor de aanpak van ondermijning? Hoe kunt u waarborgen dat deze middelen goed besteed worden en dat de aanpak van georganiseerde misdaad niet ondermijnd wordt door corruptie?
Zoals ik u in mijn brief van 18 juni jl.7 heb geïnformeerd zijn er in de voorjaarsnota 2020 extra middelen vrijgemaakt voor de aanpak van ondermijning. De afgelopen jaren is een groeiend aantal ernstige lek- en corruptiezaken door de Rijksrecherche onderzocht, waarbij ook regelmatig contact met de georganiseerd criminaliteit werd waargenomen. Deze complexe onderzoeken leiden tot een aanmerkelijke druk op de capaciteit van de Rijksrecherche. In het kader van het breed offensief heb ik onder andere fors geïnvesteerd in de noodzakelijke uitbreiding van capaciteit van de Rijksrecherche en de vervolgingscapaciteit van het openbaar ministerie. Ambtelijke corruptie is een ernstig ondermijnend effect van de georganiseerde misdaad. Een goed toegeruste Rijksrecherche is dan ook een belangrijke samenwerkingspartner van het multidisciplinair interventieteam. In mijn gesprekken met deze partijen zie ik erop toe dat de middelen besteed worden voor het doel waarvoor zij bedoeld zijn. Het is van belang dat organisaties een goed integriteitsbeleid en -stelsel hebben.
Klopt het voorts dat de politie aangeeft al langere tijd software te willen invoeren waarmee verdacht zoekgedrag door politiemensen binnen de systemen automatisch wordt opgemerkt, maar dat zij tegen privacywetgeving aanlopen? Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen en onderneemt u om deze belemmeringen op te heffen en ervoor te zorgen dat integriteitsschendingen sneller aangepakt kunnen worden?
De politie is verantwoordelijk voor een grote hoeveelheid aan gegevens. Misbruik van informatie moet daarbij voorkomen worden. Daarnaast moet informatie beschikbaar blijven en niet door technische bedreigingen (bijvoorbeeld een virus of malware) beschadigd worden of onbeschikbaar raken. Op dit moment draait er een pilot waarmee kan worden bijgehouden wie, wanneer, welke informatie heeft geraadpleegd (atypisch bevragen). Deze monitoring op atypische signalen is overigens gefocust op datagebruik en niet in de eerste plaats op individuele politiemedewerkers. Mocht blijken dat het een individu betreft, dan zal de betreffende melding (overigens is niet elke melding plichtsverzuim) bij het sectorhoofd worden neergelegd en het reguliere proces gevolgd worden. Het doel is om oneigenlijk gebruik van politie-informatie en politie-systemen proactief te herkennen en hier adequate opvolging aan te geven. Momenteel draait er binnen de politie een pilot met dit systeem. Deze pilot wordt in het tweede kwartaal van 2021 afgerond.
Hierbij is geen sprake van belemmeringen ten gevolge van privacywetgeving. Voor de verwerking van de gegevens is een zogenaamde gegevenseffectbeoordeling (GEB) opgesteld. In deze GEB staan het verwerkingsdoel van de verkregen data en de juridische grondslag benoemd en onderbouwd.
Voor overige acties die zijn en worden ondernomen op dit gebied verwijs ik u naar het antwoord dat ik heb gegeven op vraag 6.
In de Telegraaf van 18 september geeft u aan dat vooral meer corruptie wordt waargenomen, niet dat er meer agenten zijn dan vroeger, waar baseert u dit op?
Ik heb mijn uitspraken gedaan op basis van de stappen die de afgelopen jaren binnen de politie zijn gezet om corruptie eerder te onderkennen. In de beantwoording van vraag 6 zijn deze stappen door mij benoemd. Dit heeft erin geresulteerd dat politieagenten op dit gebied alerter zijn geworden en dat corruptie eerder wordt herkend en erkend. Daarnaast zijn onderzoeken als dat naar EncroChat, maar eerder ook Ennetcom, IronChat en PGP-safe niet alleen van onschatbare waarde bij het verkrijgen van inzicht in de aard, omvang en werkwijzen van criminele netwerken, maar helpen zij ook bij het blootleggen van de aard en de omvang van bestaande corruptie binnen de politie.
Ook geeft u in dat artikel aan dat het goed is dat nu integriteitsschendingen aangepakt kunnen worden, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie het eerste deel van mijn antwoord op vraag 6 en het antwoord op vraag 17.
Bent u van mening dat corrupte agenten snel en effectief aangepakt moeten worden om er voor te zorgen dat al die politiemensen die elke dag met de beste bedoelingen op hun werk verschijnen, beschermd worden? Zo ja, welke acties heeft u hiervoor genomen, naast de wet screening ambtenaren van politie en politie-externen?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 6.
Deelt u de mening dat structurele, goede screening van cruciaal belang is voor het beschermen van integere agenten, voor het functioneren van de politieorganisatie en het tegengaan van ondermijning? Kunt u hierop een toelichting geven?
Ik ben met u van mening dat een goede, structurele screening van cruciaal belang is. Het aangenomen wetsvoorstel «Screening ambtenaren van politie en politie-externen» verstevigt het huidige screeningsinstrumentarium van de politie met o.a. een wettelijke grondslag voor het screenen van externen, een continue controle op wijzigingen in justitiële documentatie, een meldingsplicht en herhaalonderzoeken. Daarnaast kan beter inzicht worden gekregen in gegevens over verslavingen of andersoortige afhankelijkheden die mogelijk van invloed zijn op de integriteit van de politieorganisatie. Zowel politieambtenaren als externen worden niet meer alleen voorafgaand maar ook tijdens hun werkzaamheden gescreend, dit is een grote verbetering ten opzichte van de huidige situatie. De mate van zwaarte van de screening is afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. Bij functies met een verhoogd risico wordt ook de directe omgeving meegenomen. Met deze genoemde maatregelen kunnen risico’s voor de politieorganisatie vroegtijdig worden gesignaleerd en aangepakt.
Hoe verklaart u dat een aspirant-agent, broer van een terreurverdachte, nog langdurig in dienst kon blijven na afgepakt rijbewijs en illegaal werk voor een taxibedrijf?2 Wat zegt dit over de screening van (aspirant-) agenten en welke acties zijn genomen om falende screening te voorkomen?
Op individuele cases kan ik niet ingaan. Met betrekking tot acties die zijn genomen om de screening te verbeteren kan ik zeggen dat het in de vorige vraag genoemde wetsvoorstel «Screening ambtenaren van politie en politie-externen» hiervoor is bedoeld. In dit voorstel is uitbreiding van het betrouwbaarheidsonderzoek geregeld, waardoor continue screening van politieambtenaren mogelijk wordt.
Wat betekenen deze bevindingen voor het aannamebeleid van nieuwe agenten en ander personeel bij de politie?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 6.
Wat betekenen deze bevindingen voor de toegang tot informatie van een agent? Hoe wordt geborgd dat integere agenten niet belemmerd worden in hun dagelijkse werk en dat tegelijkertijd degenen die informatie door (willen) spelen aan criminelen niet de kans daartoe krijgen?
Het wetsvoorstel «Screening ambtenaren van politie en politie-externen» is ingediend, juist om de screening van politiemedewerkers aan te scherpen en werknemers die bij wie er onvoldoende waarborgen zijn over hun betrouwbaarheid zijn te weren. Deze krijgen dan ook geen toegang tot de verschillende informatiebronnen die politieagenten tot hun beschikking hebben. Wanneer er signalen zijn dat agenten informatie door (willen) spelen aan criminelen dan wordt hier langs de gebruikelijke weg actie op ondernomen.
Wel maken zowel het genoemde wetsvoorstel, alsook de genomen maatregelen, waaronder de invoering van LaaS het mogelijk om dergelijke onverkwikkelijkheden eerder te onderkennen en hier zodoende ook eerder tegen op te treden.
Klopt het dat er ook agenten zijn die vrezen voor hun veiligheid als ze niet meewerken met criminelen en uit angst voor henzelf of hun familieleden de fout ingaan? Wat zijn de mogelijkheden voor agenten die geïntimideerd worden om tijdig hulp in te schakelen en ziet u hier verbetermogelijkheden? Zo ja, welke? Zo nee, op basis van welke analyse niet?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen of op zaken waarnaar onderzoek wordt verricht. Voor agenten die vrezen voor hun eigen veiligheid of die van hun familie bestaan verschillende mogelijkheden ter bescherming, uiteenlopend van extra toezicht op de woning van de politieambtenaar tot en met beschermingsmaatregelen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen. Belangrijk is dat de individuele werknemer, zodra er sprake is van een dergelijke situatie, zich meldt bij zijn leidinggevende waarna deze hem kan ondersteunen en zorg kan dragen voor het nemen van passende maatregelen. De teamchef van de politieambtenaar is de eerst verantwoordelijke ten aanzien van de zorg. Voor politieambtenaren geldt dat zij na een incident te allen tijde een gesprek aangeboden krijgen met het team collegiale ondersteuning (TCO) en waar nodig worden doorverwezen naar de zorglijn binnen het korps. Bijstand van de betreffende medewerker, administratieve en/of juridische hulp wordt geleverd door de casemanager GTPA.
Ik heb geen signalen gekregen dat dit proces onvoldoende functioneert of verbeterd moet worden.
Bent u van mening dat het ongelooflijk zuur is voor alle agenten die dag en nacht zich inzetten voor onze veiligheid, om geconfronteerd te worden met collega’s die corrupt zijn en de beeldvorming die daaruit kan volgen? Zo ja, wat doet u concreet om ervoor te zorgen dat alle agenten die van goede wil zijn, zich gesteund weten?
Wij hebben een politiekorps van bijna 65.000 mensen. Ik sta voor de kwaliteit en de integriteit van deze mensen. Ik spreek mij hierover zeer regelmatig zeer duidelijk uit. Ik doe dit niet alleen publiekelijk maar ook richting de agenten zelf. Zij mogen zich door mij gesteund weten.
Daarnaast houden zowel de korpschef als ik ons intensief bezig met het voorkomen van en de aanpak van corruptie. Hierdoor mag de overgrote meerderheid van goedwillende agenten weten dat wij dit niet accepteren en niet tolereren. Ook op deze manier laten wij zien al die integere politiemedewerkers te steunen.
Kunt u aangeven wat de politieorganisatie nodig heeft om corruptie aan te pakken en welke acties ondernomen worden om dit te realiseren?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 6.
Bent u van mening dat het actief en stevig optreden van de politietop tegen corruptie binnen de eigen organisatie het zelfreinigend vermogen van het apparaat, de integriteit en professionaliteit van onze politiemensen benadrukt en dus op alle mogelijke manieren ondersteund dient te worden? Zo ja, hoe gaat u deze ondersteuning vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Wanneer blijkt dat de politie ondersteuning nodig heeft bij haar optreden dan zal ik die desgevraagd geven. Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat er meer ondersteuning nodig is.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
Onterechte en te hoge boetes voor werkgevers |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Arbeidsinspectie gaf werkgevers jarenlang onterechte en te hoge boetes» in Het Financieele Dagblad van 19 oktober 2020?1
Ja.
Deelt u de analyse dat sinds 2013 sprake is van een hardere opstelling ten aanzien van fraude en dat als gevolg daarvan stelselmatig onterechte en te hoge boetes opgelegd worden voor overtreding van arbeidsregels?
Het stelsel van regels is wijdvertakt om eerlijk, gezond en veilig werk te bevorderen2. Het is tevens fijnvertakt. Toezicht en rechtsgang zijn gericht op beoordeling van feiten en omstandigheden van de individuele overtreding en overtreder, meestal de werkgever, die in staat gesteld wordt en gelegenheid heeft zijn zienswijze en informatie (kosteloos) te overleggen. De bestuursrechtelijke (en strafrechtelijke) procesgang is met veel waarborgen omgeven zodat de beoordeling en weging van de feiten en omstandigheden van het individuele geval plaatsvindt. En zodat de zienswijze en informatie van de overtreder de uitkomsten aantoonbaar beïnvloedt, zoals de geaggregeerde cijfermatige analyse in de bijlage bij mijn brief bij deze antwoorden laat zien.
Tegelijk geef ik in mijn brief aan dat een adequate gevalsbehandeling en rechtsbescherming weliswaar een noodzakelijke voorwaarde van overheidsoptreden zijn, maar dat dit nog niet aantoont dat het wijd- en fijnvertakte stelsel de meest optimale bijdrage aan gezond, veilig en eerlijk werk is. Die vraag wil ik in alle openheid en gezamenlijkheid met werkgevers-, werknemersorganisaties, wetenschappers en stakeholders van een antwoord laten voorzien.
Hoe beoordeelt u de opstelling van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) inzake het boetebeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat werkgevers, met name kleine ondernemers, disproportioneel hard getroffen worden door deze opstelling van de Inspectie SZW?
Dat zou ik zeker onwenselijk vinden. Deze premisse gaat echter niet op. In de regelgeving is op een aantal plekken nadrukkelijk rekening gehouden met de omvang van een onderneming. Bepaalde verplichtingen gelden niet voor kleine ondernemingen, zoals bijvoorbeeld het in dienst hebben van een preventiemedewerker. De werkgever/eigenaar kan zelf zorgen voor preventie. Ook voor de verplichte toetsing van de RI&E door een gecertificeerde arbodeskundige gelden voor kleine bedrijven uitzonderingen. Daarnaast geldt dat bijvoorbeeld in de beleidsregels boeteoplegging van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald dat kleine ondernemingen boetes krijgen van 10% van het boetenormbedrag. Grote bedrijven krijgen een boete van 100%. De boete voor illegale tewerkstelling wordt voor overtreders die geen rechtspersoon zijn (of daarmee gelijkgestelde) gehalveerd. In de Arbeidstijdenwet is de boete voor kleine bedrijven (minder dan 10 werknemers) 50% van het boetenormbedrag. Voor grote bedrijven (meer dan 100 werknemers) is dat 150%. Daarbij komt dat de Inspectie SZW een gedifferentieerde aanpak hanteert met een breed palet aan interventies en met gebruikmaking van verschillende handhavingsinstrumenten.
Hoe waardeert u het feit dat op kosten van de belastingbetaler veel rechtszaken worden gevoerd voor onterechte of te hoge boetes? En is het, in uw ogen, niet beter deze juridische strijd tussen werkgevers en de Inspectie SZW te voorkomen?
De Inspectie SZW richt zich met haar interventiemix op het efficiënt inzetten van schaarse overheidsmiddelen om maximaal effect te bereiken op de naleving van wet- en regelgeving. Waar dat kan en nuttig is, worden niet-juridische instrumenten ingezet. Tegelijk is handhaving onontkoombaar en ook wenselijk bij die overtredingen waar de wetgever sanctionering met boetes heeft voorzien. In het kader van rechtsbescherming is het bovendien wenselijk dat een overtreder zich door middel van een juridische procedure kan verweren tegen een boete.
Bent u het met werkgeversvereniging MKB-Nederland eens dat de menselijke maat zoek is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de Inspectie SZW het aspect van menselijkheid in de toekomst niet uit het oog verliest in dergelijke zaken?
Ik ben het niet eens met MKB-Nederland dat de menselijke maat zoek is in de uitvoering van het boetebeleid door de Inspectie SZW. De meeste werkgevers kunnen en willen zich aan de wet houden en geven blijk van goed werkgeverschap. Daarnaast is er een groep die de regels wel wil maar niet na kan leven. Die moeten vanuit preventief oogpunt ondersteund worden. De menselijke maat moet daarbij centraal staan. De Inspectie SZW zet verschillende instrumenten in om te helpen de regels na te leven, zoals de onlangs vernieuwde zelfinspectietools3. Tegelijkertijd is een stevige reactie op zijn plaats als werkgevers de regels bewust overtreden.4 Het is van belang dat we streng zijn waar het moet en zacht waar het kan. Bij geconstateerde overtredingen worden alle relevante individuele omstandigheden van de werkgever steeds zorgvuldig bekeken en gewogen.
Hoe verhoudt de harde opstelling van de Inspectie SZW zich tot het kritische advies van de Raad van State over het bestuurlijke boetestelsel (2015), waarin de Inspectie SZW al met name werd genoemd, en uw reactie hierop?2 3
Ik herken het standpunt dat de Inspectie SZW zich nodeloos hard opstelt niet. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft 2014 bepaald dat wanneer een overtreding zowel een bestuursrechtelijke overtreding als een strafbaar feit oplevert, het maximum van de bestuurlijke boete niet hoger mag zijn dan de geldboete in het strafrecht.7 Op 13 juli 2015 bood de Afdeling advisering van de Raad van State een ongevraagd advies aan over de verhouding tussen de sanctiestelsels in het bestuursrecht en het strafrecht.8 In het ongevraagd advies wordt onder andere, in lijn met de uitspraak van de CRvB ook geadviseerd de maximumhoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de maximumhoogte van de geldboete in het strafrecht. Op dit moment wordt rijksbreed de beoogde afstemming onderzocht voor de wetgeving waar een dergelijke afstemming van sanctiestelsels nog niet is gerealiseerd. De maximumhoogte van de bestuurlijke boetes op grond van de SZW uitkeringswetten en arbeidswetten is reeds afgestemd op de maximumhoogte van de geldboetes in het strafrecht voor gelijke overtredingen.
Wat vindt u van het feit dat de ondernemers met schulden door het boetebeleid onder het bestaansminimum terechtkwamen?
Bij de uitvoering van het boetebeleid is het uitgangspunt van de Inspectie SZW dat een overtreder niet onder het bestaansminimum mag komen. Een boete zal altijd evenredig moeten zijn en daarom wordt de financiële draagkracht van de overtreder meegewogen. Als de financiële situatie van een overtreder zodanig is dat een opgelegde bestuurlijke boete niet kan worden voldaan, kan de overtreder een gemotiveerd beroep doen op een verminderde draagkracht. De Inspectie SZW kan dan een betalingsregeling aanbieden of besluiten de boete te matigen. Vanwege de Covid-19 crisis heeft de Inspectie SZW haar beleid verder aangepast, door overtreders die in betalingsproblemen zitten tegemoet te komen met verlengde betaalkalenders. Als blijkt dat tijdens een lopende betalingsregeling een overtreder onder het bestaansminimum dreigt te komen dan kan de Inspectie SZW het besluit waarbij een betalingsregeling is aangeboden herzien. Bij de inning van boetes wordt steeds de beslagvrije voet in acht genomen als ondergrens voor het bestaansminimum. Als het bestaande schuldenpakket dusdanig hoog is, dat er in relatie tot de inkomenspositie sprake is van een uitzichtloze situatie, adviseert de Inspectie SZW om een schuldsaneringstraject aan te gaan. Als een dergelijk traject reeds is gestart, werkt de Inspectie SZW hier constructief aan mee. In die gevallen wordt de boete kwijtgescholden, tot het onder de schuldeisers te verdelen bedrag dat de ondernemer gedurende 3 jaar kan opbrengen boven de beslagvrije voet. In 2019 heeft de Inspectie SZW voor 301 boetes een beroep op verminderde draagkracht beoordeeld. In 289 gevallen is een betalingsregeling toegekend. In 2019 is daarmee bij 96% van de verzoeken een betalingsregeling verstrekt. De Inspectie SZW heeft in datzelfde jaar in 46 boetezaken meegewerkt aan een schuldsaneringstraject. Er zijn 27 lopende schuldsaneringstrajecten succesvol afgerond.
Welke stappen gaat u naar aanleiding van deze kritiek nemen om te komen tot een evenwichtige aanpak van fraude onder werkgevers?
In wet- en regelgeving is een evenwichtige aanpak vervat. Het evenredigheidsbeginsel is van toepassing bij sanctionering: een sanctie mag niet onevenredig zijn in relatie tot de te dienen doelen. Dit betekent dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, met inbegrip van persoonlijke omstandigheden, zoals de financiële draagkracht. Daarom zet de Inspectie SZW in op een evenwichtig toezichtsinstrumentarium en boetebeleid, waarbij de menselijke maat voorop staat. Daarnaast is de maximumhoogte van de bestuurlijke boetes op grond van de arbeidswetten (en de SZW uitkeringswetten) reeds afgestemd op de maximumhoogte van de geldboetes in het strafrecht waar sprake is van gelijke overtredingen.
Dit laat onverlet dat de vraag relevant is of dit wijd- en fijnvertakte stelsel de meest optimale bijdrage aan gezond, veilig en eerlijk werk is. Die vraag wil ik in alle openheid en gezamenlijkheid met werkgevers-, werknemersorganisaties, wetenschappers en stakeholders van een antwoord laten voorzien.
Het bericht ‘arbeidsinspectie gaf werkgevers jarenlang onterechte en te hoge boetes’ |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsinspectie gaf werkgevers jarenlang onterechte en te hoge boetes»? Wat is uw reactie op dit artikel?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Het stelsel van regels is wijdvertakt om eerlijk, gezond en veilig werk te bevorderen2. Het is tevens fijnvertakt. Toezicht en rechtsgang zijn gericht op beoordeling van feiten en omstandigheden van de individuele overtreding en overtreder, meestal de werkgever, die in staat gesteld wordt en gelegenheid heeft zijn zienswijze en informatie (kosteloos) te overleggen. De bestuursrechtelijke (en strafrechtelijke) procesgang is met veel waarborgen omgeven zodat de beoordeling en weging van de feiten en omstandigheden van het individuele geval plaatsvindt. En zodat de zienswijze en informatie van de (mogelijke) overtreder de uitkomsten aantoonbaar beïnvloedt, zoals de geaggregeerde cijfermatige analyse in de bijlage bij mijn brief bij deze antwoorden laat zien.
Die bijlage laat tevens zien dat over de periode 2016 tot oktober 2020 in totaal 2980 keer bezwaar is ingediend tegen een boete van de Inspectie SZW. In 12% van de gevallen werd het bezwaar volledig toegewezen. De boete is in die gevallen dus ingetrokken. In 18% heeft het bezwaar geleid tot een matiging van de opgelegde boete. De door SZW toegekende bezwaren maken deel uit van de 1.147 boeteverlagingen in de tabel in de bijlage bij de begeleidende brief. Uit de combinatie van die gegevens blijkt dat in 9% van de bezwaarzaken de boete in (hoger) beroep werd ingetrokken of gematigd door tussenkomst van de rechter.
In mijn brief geef ik aan dat een adequate gevalsbehandeling en rechtsbescherming weliswaar een noodzakelijke voorwaarde van overheidsoptreden zijn, maar dat dit nog niet aantoont dat het wijd- en fijnvertakte stelsel de meest optimale bijdrage aan gezond, veilig en eerlijk werk is. Die vraag wil ik ook in alle openheid en gezamenlijkheid met werkgevers-, werknemersorganisaties, wetenschappers en stakeholders van een antwoord laten voorzien.
In hoeveel zaken is de afgelopen vijf jaar bezwaar gemaakt tegen boetes door de Inspectie SZW? Hoe vaak werd dit bezwaar toegewezen? In hoeveel gevallen werd het bedrijf door de rechter alsnog in het gelijk gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de mening eens dat het onrechtvaardig is als (kleine) ondernemers een onterechte boete gewoon betalen, omdat het te duur is er een rechtszaak van te maken? Welke stappen zijn genomen om het aantal onterechte boetes te verminderen en welke stappen gaat u nog nemen?
Ik ben het met u eens dat het onrechtvaardig zou zijn als (kleine) ondernemers een onterechte boete betalen, omdat het te duur zou zijn een rechtszaak aan te gaan.
Bij overtreding van de arbeidswetgeving wordt een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar feiten en omstandigheden en wordt een boeterapport opgemaakt. De boeteoplegger van de Inspectie SZW beoordeelt vervolgens op basis van wet- en regelgeving of er een boete wordt opgelegd en zo ja, hoe hoog de boete is. Vervolgens stuurt de Inspectie een kennisgeving van het voorgenomen besluit naar de overtreder. Die kan zijn zienswijze daarop geven. Op basis van alle relevante informatie wordt het definitieve boetebesluit genomen. De boete wordt alleen opgelegd als beoordeeld wordt dat daadwerkelijk sprake is van een overtreding. Tegen het boetebesluit kan de werkgever vervolgens kosteloos bezwaar maken bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De juridische directie heroverweegt het boetebesluit, waarbij uiteraard nieuw aangeleverde gronden mee worden gewogen. Vervolgens kan beroep worden ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Het instellen van beroep is niet kosteloos.
Klopt het dat er 267 boetes (deels) zijn terugbetaald op een totaal van 1.778 boetes (15%)? Hoe hoog was het terugbetaalde bedrag gemiddeld? Kunt u in een totaalbeeld laten zien bij hoeveel van de opgelegde boetes een verlaging is doorgevoerd, hoeveel boetes geheel zijn ingetrokken na bezwaar, hoeveel boetes door de rechter zijn geschrapt en in hoeveel gevallen een betalingsregeling is getroffen vanwege de financiële positie van de ondernemer?
Kortheidshalve verwijs ik voor de antwoorden op vragen over de cijfers naar mijn brief aan uw Kamer hierover. Voor wat betreft de vraag over het aantal betalingsregelingen, heeft de Inspectie SZW in 2019 voor 301 boetes een beroep op verminderde draagkracht beoordeeld. In 289 gevallen is een betalingsregeling verstrekt. In 2019 is daarmee bij 96% van de verzoeken een betalingsregeling verstrekt. In verband met de Covid-19 crisis heeft de Inspectie SZW haar beleid verder aangepast, door overtreders die in betalingsproblemen zitten tegemoet te komen met verlengde betaalkalenders.
Hoeveel terugbetalingen zijn er gemiddeld bij andere Rijksinspecties, zoals de NVWA of de ILT? Klopt het dat er bij de Inspectie SZW relatief veel terugbetalingen zijn en, zo ja, hoe verklaart u dit?
Om vergelijkbare cijfers te kunnen presenteren is een nadere uitvraag bij de andere diensten wenselijk. In het jaarverslag Inspectie SZW 2020 zal deze vergelijking worden opgenomen.
Hoe kijkt u aan tegen het fraudebegrip en «de mate van verwijtbaarheid» als grondslag voor een boete, tegen de achtergrond dat veel ondernemers kleine fouten maken of aangeven dat zij zich niet bewust waren dat ze de regels overtreden hadden? Verklaart het feit dat een inspecteur hierbij veel omstandigheden moet interpreteren, dat enerzijds veel ondernemers klagen over onduidelijke en onterechte boetes en anderzijds de rechter een streep door veel boetes zet?
In de fraudeaanpak is het evenredigheidsbeginsel van toepassing bij sanctionering: een sanctie mag niet onevenredig zijn in relatie tot de te dienen doelen. Dit betekent dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, met inbegrip van de persoonlijke omstandigheden, zoals de financiële draagkracht. Daar houdt de wet- en regelgeving rekening mee. Het stelsel aan regels is daarmee zoals aangegeven wijd- en fijnvertakt. De mening dat er sprake zou zijn van onduidelijke en onterechte boetes deel ik niet. Over de overwegingen van rechters om opgelegde boetes niet in stand te houden, kan ik in zijn algemeenheid geen uitspraken doen. Dit is steeds afhankelijk van de individuele omstandigheden in een bepaalde casus. Dit laat onverlet dat ik in mijn brief aangeef dat het wenselijk is om de vraag te beantwoorden of het doel van eerlijk, gezond en veilig werk het meest optimaal wordt bereikt met het wijd- en fijnvertakte stelsel.
Hoe vaak wordt in plaats van een boete een waarschuwing of eis tot naleving opgelegd? In hoeveel gevallen heeft de Inspectie SZW daarna alsnog een boete opgelegd?2
Als een overtreding is geconstateerd volgt een waarschuwing, een boete of een ander instrument. Een overtreder kan, afhankelijk van het type overtreding, voor het ene feit een boete en voor een ander feit een waarschuwing of eis tot naleving krijgen. Uit de wetgeving, zoals de Arbeidsomstandighedenwet, volgt welke feiten direct beboetbaar zijn en welke niet-direct beboetbaar. Als het instrument waarschuwing of eis tot naleving wordt ingezet kan niet tegelijkertijd een boete worden opgelegd.
In 2019 werd in het kader van de arbeidsomstandighedenwetgeving iets vaker een waarschuwing of eis opgelegd dan een boete. De ervaring leert dat de inzet van handhaving een aanzienlijk effect heeft. Dit is een indicator in het jaarverslag. Het effect van handhaving op een verbetering in naleving kan onder andere blijken uit de vergelijking tussen inspectie en herinspectie. Uit het jaarverslag 2019 blijkt dat bij eerste inspectie bij 46% handhaving plaatsvond. Bij herinspectie was de handhaving 16%.
Herinnert u zich het jaarverslag 2019 van de Inspectie SZW, waarin wordt gesteld dat ondernemers zich bij het geven van een zienswijze vaker juridisch laten bijstaan? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling op basis van de berichten dat er vaak onterechte boetes worden afgegeven? Vindt u dit een indicatie dat het boetebeleid bijgesteld moet worden?
Ja, ik herinner me die passage. De zienswijze wordt ingediend voorafgaand aan de boeteoplegging en biedt de overtreder de mogelijkheid om zijn standpunt ten aanzien van de voorgenomen boeteoplegging kenbaar te maken. De keuze van een overtreder om zich al dan niet juridisch te laten bijstaan is een afweging die hij zelfstandig maakt en kan ingegeven zijn door verschillende zaken. Het algemene beeld van de laatste jaren is dat er sprake is van toenemende juridisering in het boeteproces. Een bestuurlijke boete wordt alleen opgelegd, nadat eerst uitgebreid onderzoek is gedaan naar de feiten en omstandigheden en nadat de Inspectie op basis van de wet- en regelgeving heeft beoordeeld of er een boete wordt opgelegd en zo ja hoe hoog de boete is. De boete wordt alleen opgelegd als beoordeeld wordt dat daadwerkelijk sprake is van een overtreding. Ik zie dan ook geen aanleiding om het boetebeleid hier op aan te passen.
Hoeveel zaken zijn er voor de rechter geweest waarbij een ondernemer door een opgelegde boete van de Inspectie SZW onder het bestaansminimum dreigde te komen? Hoe vaak kreeg de ondernemer gelijk van de rechter?
Financiële draagkracht/bestaansminimum is een van de redenen voor het treffen van een betalingsregeling. In de bijlage bij mijn brief bij deze antwoorden is aangegeven dat in de periode 2016 tot oktober 2020 in 17% van de gevallen een betalingsregeling is getroffen. Dat betreft in die periode 1780 betalingsregelingen. Financiële draagkracht kan, naast dat het ertoe leidt dat de Inspectie een betalingsregeling overeenkomt, overigens ook tot matiging van de boete leiden.
In antwoord op vraag 1 en 2 is aangegeven dat van de bezwaarzaken in 12% van de gevallen het bezwaar volledig werd toegewezen door SZW. De boete is in die gevallen dus ingetrokken. In 18% heeft het bezwaar geleid tot een matiging van de opgelegde boete door SZW. De door SZW toegekende bezwaren maken deel uit van de 1.147 boeteverlagingen in de tabel in de bijlage bij de begeleidende brief. Uit de combinatie van die gegevens blijkt dat in 9% van de bezwaarzaken de boete in (hoger) beroep werd ingetrokken of gematigd door tussenkomst van de rechter.
Een overtreder kan verschillende redenen hebben om in beroep te gaan tegen een beslissing op bezwaar. Een van die redenen kan financiële draagkracht zijn. Financiële draagkracht is dan één van meerdere inhoudelijke gronden van een rechtszaak. Hierdoor kan ik geen verdere uitsplitsing maken naar zaken waarbij een overtreder onder het bestaansminimum dreigde te komen, en een overtreder vervolgens door de rechter in het gelijk is gesteld.
De Inspectie SZW draagt zelf door middel van betalingsregelingen en het meewerken aan schuldsanering actief bij aan het voorkomen of oplossen van problematische schuldensituaties4. Zie tevens het antwoord op vragen 10, 11 en 12 onderstaand.
Ter illustratie voor de omgang met betalingsregeling en problematische schulden:
Op een bouwlocatie werd een steiger opgebouwd zonder voorzieningen om valgevaar te voorkomen. Het betreft overtreding van artikel 3.16, 1e lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Op grond van de beleidsregel is het boetebedrag 1.800 euro. Reden voor een betalingsregeling is het verzoek van de werkgever, uit de overlegde stukken blijkt voldoende vermogen om de boete in 24 maandelijkse termijnen te voldoen. Die regeling wordt getroffen.
Onderzoek bij een onderneming leert dat door een vreemdeling arbeid is verricht zonder dat een tewerkstellingsvergunning voor deze werknemer was afgegeven. Het is een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Op grond van de boeteregeling is het boetenormbedrag 8.000 euro. De werkgever vraagt om een betalingsregeling. Uit de stukken blijkt dat hij de boete in termijnen, 36 maanden, kan betalen. Die regeling wordt getroffen.
Tijdens een administratieve controle is gebleken dat een onderneming een vreemdeling arbeid liet verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Het is een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. De Inspectie werkt mee aan een minnelijk traject van schuldsanering. Uit de overgelegde gegevens bleek dat sprake is van een problematische schuldsituatie. Het boetenormbedrag obv beleidsregel was € 4.000,–. De hoogte van het restant van de vordering was € 3.804,43.
Op basis van de maximale afloscapaciteit kan € 121,21 door de overtreder worden betaald. Onder voorbehoud dat de overtreder de voorwaarden die zijn gesteld aan de sanering naleeft, wordt het restant ad € 3.683,22 kwijtgescholden.
Wat is nu precies het beleid rond de minimumboetes? Hoe beoordeelt u de uitspraak van de heer Jansen in het Financieele Dagblad dat deze minimumboete jarenlang in strijd was met de rechtspraak? Welke aanpassingen zijn er op basis van uitspraken van rechters gedaan in het beleid rond de minimumboete?
In 2013 is de «Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving5 in werking getreden (Fraudewet). Daarin was een minimumboete vervat. Dit betrof de sociale zekerheidswetgeving. Op 24 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over dit nieuwe stelsel.6 Deze uitspraak heeft directe consequenties gehad voor de sanctionering. Tevens heeft dit tot aanpassing van de regelgeving geleid, waarbij onder andere de minimumboete is afgeschaft7. Ten aanzien van de arbeidswetten is die systematiek niet aan de orde geweest. De Inspectie SZW stemt op basis van de wet- en regelgeving de hoogte van de boete af op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de feiten en omstandigheden van het geval, met inbegrip van de (persoonlijke) omstandigheden, zoals de financiële draagkracht. Daarnaast bestaat de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen met de Inspectie SZW als een boete niet kan worden betaald, zie ook het antwoord op vraag 9.
Voordat een boete wordt opgelegd wordt op basis van wet- en regelgeving getoetst of de overtreding aan de overtreder kan worden verweten en of de hoogte van de boete evenredig is. Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid of als de aard en ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd daartoe aanleiding geven, zal een boete worden gematigd. Bij het volledig ontbreken van verwijtbaarheid zal van boeteoplegging worden afgezien. In het kader van de evenredigheid wordt de financiële draagkracht meegewogen. Als de financiële situatie zodanig is dat een boete niet direct kan worden betaald, kan een gemotiveerd beroep worden gedaan op verminderde draagkracht. Afhankelijk van de individuele omstandigheden, de hoogte van de boete en de aflossingscapaciteit kan een betalingsregeling van maximaal 120 maanden worden aangeboden. Daarbij wordt uitgegaan van een aflossingsbedrag van minimaal € 50,– (natuurlijk persoon) en € 100,– (rechtspersoon) per maand. Als uit de financiële stukken echter blijkt dat de financiële middelen ook ontoereikend zijn om de boete gespreid over meerdere jaren te betalen, kan de boete alsnog verder gematigd worden, waardoor het uiteindelijke te betalen maandbedrag onder de € 50,– ligt. Uitgangspunt hierbij is dat overtreder niet onder het bestaansminimum mag zakken.
Vanwege de Covid-19 crisis heeft de Inspectie SZW haar beleid verder aangepast door overtreders die in betalingsproblemen zitten verder tegemoet te komen met verlengde betaalkalenders tot maximaal 120 maanden, ook als dat op basis van (eerder) berekende betalingscapaciteit niet zou hoeven. In voorkomende gevallen wordt op verzoek de betalingsverplichting opgeschort.
Zowel bij de betalingsregeling als bij de matiging van de boete geldt dat de werkgever niet onder het bestaansminimum terecht mag komen. Mocht blijken dat tijdens een lopende betalingsregeling de financiële situatie van een werkgever verder is verslechterd, dan wordt de betalingsregeling op verzoek evenredig aangepast. Als de inning van de boete in handen is gegeven aan de deurwaarder, kan de deurwaarder ook een betalingsregeling treffen, zo nodig lager dan € 50,– per maand. Indien blijkt dat de werkgever geen aflossingscapaciteit heeft boven de beslagvrije voet, wordt de inning van de boete stopgezet.
De Inspectie SZW kan ook adviseren tot of meewerken aan een schuldsaneringstraject. Ik herken het beeld dat er jarenlang in strijd is gehandeld met rechtspraak daarom niet.
Welke voorwaarden hanteert de Inspectie SZW om bij boetes te voorkomen dat een (ex-)ondernemer onder het bestaansminimum moet leven? Klopt het dat een afwijzing vanwege «herhalingsgevaar» betekent dat de betreffende (ex-)ondernemer volgens de overheid te weinig geld heeft om van rond te komen, met alle gevolgen van dien?
Bij de toepassing van het boetebeleid door de Inspectie SZW wordt rekening gehouden met de financiële positie van de overtreder. Als de financiële situatie van een overtreder zodanig is dat een opgelegde bestuurlijke boete niet direct kan worden voldaan, kan de overtreder een gemotiveerd beroep doen op een verminderde draagkracht. De Inspectie SZW kan dan een betalingsregeling aanbieden of besluiten de boete te matigen8. Zie ook het antwoord bij vraag 10. Ook bij herhalingsgevaar wordt het bestaansminimum gerespecteerd.
Welke andere maatregelen kan de Inspectie SZW opleggen in plaats van een boete, als een (ex-)ondernemer onder het bestaansminimum dreigt te komen? Hoe vaak gebeurt dit?
Als overeenkomstig vigerend handhavingsbeleid een boeterapport wordt opgemaakt door de inspecteur, dan zal dit boeterapport worden beoordeeld door de boeteoplegger van de Inspectie SZW. Deze kan een (gematigde) boete opleggen of afzien van het opleggen van een boete. Bij het opleggen van een boete wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht van de overtreder. Daarbij is het uitgangspunt dat een overtreder niet onder het bestaansminimum komt. Wanneer een overtreder onder het bestaansminimum dreigt te komen dan kan een (langlopende) betalingsregeling geboden worden. Tevens kan de boete worden gematigd. Er kan geen andere punitieve maatregel dan een boete opgelegd worden. De wet- en regelgeving biedt daar geen mogelijkheid toe.
De artikelen van Follow the Money en het Brabants Dagblad waaruit blijkt dat miljoenen niet naar jeugdzorg gaan |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Topverdiensten voor zorgbedrijven, miljoenen niet naar zorg»1 en «Top verdienen aan jeugdzorg in Tilburg»?2
Ja
Wat vindt u van de algemene conclusie dat gemeenten rode cijfers schrijven op jeugdzorg en vooral commerciële jeugdzorgbedrijven flinke omzetten en winsten maken?
Er is al langer bekend dat gemeenten tekorten laten zien op jeugd en in oktober jl. heeft Jeugdzorg Nederland een eigen onderzoek gepubliceerd waarin staat dat er ook aanbieders zijn met hoge winstpercentages. Dit lijken met name aanbieders van ambulante zorg te zijn en niet de aanbieders die complexe zorg aanbieden. Over dit onderzoek heb ik uw Kamer op 6 oktober jl. gesproken tijdens het mondelinge vragenuurtje.
Dat gemeenten tekorten hebben en dat er aanbieders zijn met hoge winstpercentages lijkt te laten zien dat er voor gemeenten ruimte is om geld te besparen. Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken of om op z'n minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt. Ze kunnen bijvoorbeeld ook het betalen van marktconforme prijzen voor vastgoed, verdiensten en producten vastleggen in contracten.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd deze week nog alarm slaat en constateert dat de hulp aan kwetsbare jongeren is verslechterd, maar sommige aanbieders tegelijk miljoenenwinsten maken? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Wat lost de aankomende herziening van de Jeugdwet op met betrekking tot specifiek deze problemen?
De conclusie van de voortgangsrapportage «kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» van de IGJ en de IJenV – waarin o.a. wordt geconstateerd dat dat de beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp voor kinderen met complexe problematiek onder druk staat – onderschrijft de noodzaak van de maatregelen die worden voorgesteld in het «wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen». Dit wetsvoorstel heeft als doel om de beschikbaarheid van zorg voor de meest kwetsbare jeugdigen te borgen.
Eén van de voorgestelde maatregelen is de verplichte regionale samenwerking en bovenregionale afstemming van gemeenten ten aanzien van (de inkoop van) bepaalde specialistische zorgvormen. Door regionale samenwerking komen gemeenten beter in positie om te sturen op het gecontracteerde zorgaanbod, met als doel het realiseren van een sluitend zorglandschap in de regio en het borgen van de beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen.
Tevens wordt in het wetsvoorstel een aantal vereisten met betrekking tot intern toezicht, transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording wettelijk verankerd, waardoor financiële problemen bij jeugdzorginstellingen vroegtijdig worden gesignaleerd. Dit draagt bij aan het verminderen van de continuïteitsproblematiek, waardoor de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen beter wordt geborgd.
Met de herziening van de Jeugdwet wordt niet voorzien in het voorkomen van miljoenenwinsten. Echter, in het Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) zal de mogelijkheid worden geïntroduceerd om voorwaarden te stellen aan winstuitkering door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg, en onderaannemers in de intramurale zorg bekostigd uit de Zvw, Wlz en/of Jeugdwet. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Uw Kamer is hierover onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 34 767, nr. 57).
Bent u het ermee eens dat het schrijnend is dat de hulp aan jongeren met de meest complexe problemen tekortschiet en zelfs verslechtert, omdat meer te verdienen is aan relatief lichtere vormen van jeugdhulp?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om er voor te zorgen dat jongeren de jeugdhulp ontvangen die zij nodig hebben. Gemeenten hebben een zorgplicht voor hun jeugdigen. Deze zorgplicht geldt voor de hele jeugdhulp breed, dus ook voor jongeren met de meest complexe problemen.
Voor een groep jongeren met meervoudige en complexe problematiek lukt het nu niet passende hulp te organiseren. Dit vraagt, aanvullend op de gemeentelijke zorgplicht, om samenwerking op bovenregionale schaal. Hiervoor worden acht bovenregionale expertisecentra opgezet.
Als het zo is dat hulp aan jongeren met de meest complexe problemen tekortschiet, omdat meer te verdienen is aan relatief lichtere vormen van jeugdhulp dan is dat schrijnend. Of hier inderdaad sprake van is, dat is nog de vraag. Begin dit jaar heeft uw Kamer ook het onderzoek «meer inzicht in besteding jeugdhulpmiddelen» ontvangen van KPMG. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het aandeel in de uitgaven van jeugdhulp met verblijf en specialistische GGZ tussen 2016 en 2018 is gegroeid, terwijl voor jeugdhulp zonder verblijf het aandeel is gedaald. Dit geeft het beeld dat de beoogde transformatie in de jeugdhulp nog onvoldoende op gang is gekomen, maar geeft niet het antwoord op de hier gestelde vraag.
Aan uw Kamer is toegezegd om onderzoek te doen om meer inzicht te krijgen in ambulante jeugdhulp. Dit onderzoek wordt voor de zomer van 2021 opgeleverd. Dit inzicht moet vervolgens helpen bij een betere duiding van de stelling dat de zware zorg in de verdringing komt door extra uitgaven aan zorg die niet per se nodig is en/of door hogere overheadkosten.
In het kader van de beleidsinformatie jeugd zijn nadere onderzoeken verricht naar de langere trajectduur bij ambulante jeugdhulp geleverd door wijkteams en ambulante jeugdhulp op locatie van jeugdhulpaanbieders. Uw Kamer is hierover onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 31 839, nr. 751).
Hoe kan het dat journalisten van onder meer Follow the Money keer op keer constateren dat (jeugd)zorggeld niet altijd goed terecht komt, maar hier tot op heden geen concreet gevolg aan wordt gegeven door het kabinet?
Geld dat bestemd is voor de zorg, moet ook besteed worden aan zorg. In de brief van 17 oktober 20193 zijn, onder andere naar aanleiding van berichtgeving van Follow the Money, verschillende maatregelen aangekondigd om beter te waarborgen dat zorggeld effectief, doelmatig en rechtmatig wordt besteed. Natuurlijk moet een zorgaanbieder een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten en cliënten. Maar er mag in de zorg geen plaats zijn voor zelfverrijking. Hoewel de grote meerderheid van de zorgaanbieders zich dagelijks inzet voor de zorg voor patiënten en cliënten, is er ook een kleine groep die de randen opzoekt en er zelfs overheen gaat.
Alle berichtgeving rondom (jeugd)zorggeld dat niet goed terecht komt, wordt zeer serieus genomen. Het kabinet denkt zelf ook dat er verbeteringen mogelijk zijn in het jeugddomein. In 2019 heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Er is toen ook geconstateerd dat in de regie, sturing en samenwerking aan de kant van gemeenten veel ruimte is voor verbetering. Het kabinet heeft daarom afspraken gemaakt met de VNG om het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter te laten functioneren en de vernieuwing van de jeugdzorg te bespoedigen. Ook ben ik bezig met het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen dat tot een verbetering van het jeugdhulpstelsel moet leiden. Daarnaast dragen ook de (Aanpassings)wet Wet Toetreding zorgaanbieders ((A)Wtza)4 en het onderhanden zijnde Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) bij aan het doel om zorggeld goed terecht te laten komen en niet te laten weglekken.
De Wtza is gericht op verbetering van het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en het bevorderen van de bewustwording van zorgaanbieders van de (kwaliteits-)eisen waaraan de zorgverlening dient te voldoen en hun verantwoordelijkheid daarvoor. De AWtza bevat de technische wijzigingen als gevolg van de Wtza en bevat ook een aantal inhoudelijke wijzigingen. Belangrijke onderdelen zijn de meldplicht, de vergunningplicht, verstevigde eisen ten aanzien van de interne toezichthouder, de uitbreiding van de jaarverantwoordingsplicht, de delegatiegrondslag voor regels over de acute zorg en de overheveling van toezichttaken van de IGJ naar de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Met name de onderdelen ten aanzien van intern toezicht en jaarverantwoordingsplicht zijn onderdeel van de set aan maatregelen om ervoor te zorgen dat zorggeld naar de zorg gaat.
De Wtza en de AWtza zijn met algemene stemmen door uw Kamer aangenomen en als hamerstuk door de Eerste Kamer aangenomen. Op dit moment wordt gewerkt aan de lagere regelgeving. Er moeten namelijk op basis van de Wtza als de AWtza meerdere algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) en ministeriële regelingen tot stand worden gebracht.
De Wibz wordt momenteel uitgewerkt aan de hand van hoofdlijnen zoals omschreven in de brief «Investeringsmogelijkheden voor zorgaanbieders en het bevorderen van kwaliteit en een transparante, integere en professionele bedrijfsvoering»5 van 9 juli 2019 en de brief «Regels in verband met de uitbreiding van het toezicht op nieuwe zorgaanbieders (Wet toetreding zorgaanbieders)» van 25 november 20196.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de 121 onderzochte jeugdzorg- en wmo-aanbieders in 2018 gezamenlijk een bedrijfswinst van 99,6 miljoen euro maakten en dat in de commerciële jeugdzorg 40% van de bedrijven boven de winstmarge van 10% zit? Zouden dit soort winsten wat u betreft mogelijk moeten zijn?
Het is in principe een positieve ontwikkeling dat een bedrijf laat zien dat kwalitatieve zorg goedkoper geleverd kan worden. Het is daarentegen pijnlijk te zien dat de enorme besparingen niet altijd terugvloeien in de zorg. Daarom werken we aan voorwaarden voor winstuitkering in de Wibz (zie verder antwoord7.
Is bekend of de cijfers over gemeenten in Brabant uit het artikel van Follow the Money vergelijkbaar zijn met andere regio’s? Zo nee, waarom is dit niet bekend bij het ministerie? Zo ja, is er een inschatting te maken van de gemiddelde winsten en verliezen per type zorgaanbieder?
Het is niet bekend of de cijfers over de gemeenten in Brabant vergelijkbaar zijn met andere regio’s. Er is geen overzicht van tekorten of overschotten per gemeente. Het budget voor jeugdhulp is onderdeel van de algemene uitkering van het gemeentefonds en valt daarmee onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten. Gemeenten stellen hun eigen begroting op, rekening houdend met hun lokale situatie. Zij hoeven geen rekening te houden met de oorspronkelijke budgetten die voor een bepaalde taak zijn overgeheveld naar de algemene uitkering. Uiteraard geldt voor gemeenten wel de jeugdhulpplicht, evenals andere verplichtingen die uit de Jeugdwet voortvloeien.
Als gevolg van de beleids- en bestedingsvrijheid is niet te zeggen welke gemeenten een tekort hebben.
Met de eerder genoemde brief over de stand van zaken (A)Wtza en Wibz is het onderzoek «Normering winstuitkering zorg» meegestuurd. Hierin staat een overzicht van jeugdhulpaanbieders en winstpercentages. Dit is niet uitgesplitst naar type zorgaanbieder. Het onlangs verschenen onderzoek van Jeugdzorg Nederland heeft dit wel gedaan8.
Hoe verklaart u het dat de personeelskosten van veel van deze bedrijven laag zijn? Vindt u dat wenselijk gezien het landelijke beeld dat de uitstroom van medewerkers uit de jeugdzorg hoog is en de instroom van nieuwe medewerkers is gedaald? Is er een relatie tussen lage personeelskosten en het aantal tijdelijke contracten van jeugdzorgmedewerkers?
Het artikel geeft aan dat bijna een kwart van de onderzochte bedrijven en stichtingen minder dan 65 procent personeelskosten heeft. Hierbij is gekeken naar de omvang van de personeelskosten ten opzichte van de omzet en hieruit wordt door de schrijvers van het artikel geconcludeerd dat de personeelskosten verhoudingsgewijs laag zijn. Dit hoeft niet te betekenen dat er door de onderneming lage salarissen aan jeugdzorg professionals worden betaald. Professionals verdienen dat ze een passend loon krijgen voor hun belangrijke werk. Sinds 2010 zijn de cao-lonen in de jeugdzorg in totaal 15,5% gestegen.
Het is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers om goede zorg te leveren en voldoende personeel hiervoor in te zetten. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de hoogte van de personeelskosten die een werkgever heeft. Er is voor zover bekend geen relatie tussen lage personeelskosten en aantal tijdelijke contracten van jeugdzorgmedewerkers.
Hoe kan het dat van veel bedrijven geen openbare salarisgegevens te vinden zijn? Bent u het ermee eens dat transparantie over gemeenschapsgeld een groot goed is? Mogen jeugdzorgorganisaties deze bedragen verborgen houden? Zo ja, bent u bereid dit te veranderen?
Sinds de inwerkingtreding van de Evaluatiewet WNT in 2017 is de algemene digitale meldplicht afgeschaft. Om die reden is er op dit moment dan ook geen overzicht beschikbaar van alle bezoldigingen bij jeugdzorgaanbieders. Wel geldt dat WNT-instellingen met ingang van 1 januari 2018 verplicht zijn om de WNT-verantwoording algemeen toegankelijk op internet openbaar te maken voor een periode van tenminste zeven jaar. De gegevens moeten vrij toegankelijk en eenvoudig te vinden zijn.
Hoe kan het dat bij het opstarten van een nieuw zorgbedrijf per persoon 111.000 euro als startsalaris in rekening wordt gebracht? Deelt u de mening dat dit bedrag erg hoog is aangezien het hier over publiek betaalde diensten gaat?
Het kabinet streeft naar maatschappelijke verantwoorde bezoldiging en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de algemene bezoldigingsnorm van de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende bezoldiging is. Voor de zorgsector gelden op basis van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp naast de algemene norm ook nog verlaagde sectorale normen. De maximale bezoldiging van klasse I van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp bedraagt in 2020 € 111.000. Een bezoldiging van € 111.000 is conform de maximale bezoldiging van klasse I.
Wat vindt u van de zorgen zoals geuit door bestuurskundige Menno Fenger die stelt dat veel zorgbedrijven meerdere bv’s hebben, met soms complexe bedrijfsstructuren en het er hierdoor op lijkt dat «.aanbieders via deze structuren informatie in de jaarrekening kunnen maskeren?»
Hoewel het onwenselijk zou zijn om complexe bedrijfsstructuren op te tuigen die er louter op gericht zijn informatie te maskeren, kunnen er valide bedrijfseconomische redenen ten grondslag liggen aan het hebben van meerdere bv’s, zoals risicospreiding. Ook ontslaat het de zorginstellingen niet van de regels rondom transparante financiële bedrijfsvoering en jaarverantwoording, die met de herziening van de Jeugdwet voor jeugdzorginstellingen waar mogelijk gelijk worden gesteld aan die van de andere zorgsectoren vallend onder de Wtza. Daarnaast hebben gemeenten ook de taak om te onderzoeken met welke zorgaanbieders zij zaken doen en vragen te stellen over onverklaarbare posten op de jaarrekening indien daar aanleiding toe is.
Deelt u de mening dat gemeenteraden hun controlerende taak goed moeten kunnen uitvoeren en daartoe meer transparantie nodig is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat zij beter kunnen controleren of het zorggeld goed terecht komt?
Gemeenten hebben een instrumentarium in de Jeugdwet waarbij zij zowel strak kunnen sturen aan de voorkant in de vorm van contractering en aanbesteding als aan de achterkant door middel van toezicht. Gemeenten moeten zorgen dat zij goed gebruik maken van hun instrumentarium. Gemeenteraden moeten dus controleren of aan de mede door hen gestelde randvoorwaarden in de contracten en aanbesteding is voldaan.
Bent u bereid om bindende afspraken te maken met de sector over de bedrijfsstructuren en de verantwoording die plaatsvindt over de verschillende geldstromen met het doel meer transparantie te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het stringent voorschrijven van bepaalde bedrijfsstructuren in de zorg is een zware beperking van de ondernemingsrechtelijke zelforganisatie die niet past bij ons stelsel, waarbij het bovendien onduidelijk is welk probleem dat op zou lossen. Het is mijns inziens zinvoller om in te zetten op meer transparantie en eisen aan de governance bij een zorginstelling en regels op te stellen met betrekking tot dividenduitkering en een tegenstrijdigbelangregeling. Dit wordt beide gedaan in respectievelijk het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen en de Wibz.
Bent u bereid om aanbieders van zowel Wmo, pgb-bedrijven en daaraan gelieerde stichtingen en eenmanszaken te verplichten om hun jaarcijfers te publiceren en minimale eisen te verbinden aan deze publicatie in het kader van transparantie? Zo nee, waarom niet?
Aan de jaarcijfers zijn minimale eisen verbonden op grond van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) of aanvullende sectorspecifieke regelgeving. De verplichting tot het publiceren van jaarcijfers is reeds aanwezig. Voor Wmo-aanbieders geldt dat openbaarmaking van de jaarcijfers gebeurt volgens de vigerende regels in het BW. Bij Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders is de verplichting om een jaarverantwoording als bedoeld in artikel 40b Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg) openbaar te maken, uitgebreid naar in beginsel alle zorgaanbieders in de zin van de Wmg, tenzij bepaalde categorieën van zorgaanbieders zijn uitgezonderd. Er is geen voornemen om pgb-bedrijven of eenmanszaken toe te voegen aan de lijst van uitzonderingen. Aanbieders die jeugdhulp verlenen volgens de Jeugdwet, zijn ook nu wettelijk verplicht zich hun jaarcijfers te verantwoorden, tenzij sprake is van een solistisch werkende jeugdhulpverlener (hulpverlener zonder personeel). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in financiering via zorg in natura of pgb, noch wordt hierbij onderscheid gemaakt naar rechtsvorm van de betreffende aanbieder. In het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» worden transparantievereisten wettelijk verankerd. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de AWtza.
Is er een beeld van managementvergoedingen die via gelieerde holdings worden verstrekt en daardoor niet transparant zijn? Bent u bereid om hier regels aan te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat er managementvergoedingen aan gelieerde holdings worden verstrekt, maakt niet automatisch dat zij daardoor niet transparant zijn. Het toezicht op deze zorginstellingen is belegd bij de gemeenten. Wanneer een gemeente constateert dat er hoge managementvergoedingen worden uitgekeerd aan een aan de zorginstelling gelieerde bv, kan zij hierover kritische vragen stellen aan de zorgaanbieder en besluiten geen contract aan te gaan met deze aanbieder. Ook kan er bij onrechtmatigheden geld worden teruggevorderd, wat getuige het artikel ook gebeurt.
Vindt u het wenselijk dat 32 bestuurders van de 121 onderzochte instellingen meer verdienen dan het maximale toegestane bedrag uit de Wet Normering Topinkomens (WNT) en dat dit is toegestaan vanwege overgangsregelingen? Hoeveel bestuurders zitten landelijk boven de WNT-norm? Is daar een overzicht van?
Binnen de kaders van de WNT is het in principe niet toegestaan een bezoldiging boven het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum af te spreken. Wanneer het overgangsrecht van de WNT van toepassing is op een individuele topfunctionaris is een hogere bezoldiging toegestaan. Vanwege de inbreuk die de WNT maakt op het eigendomsrecht is bij inwerkingtreding van de WNT overgangsrecht afgesproken. Dat overgangsrecht moeten we respecteren, ook al zou ik liever zien dat alle bezoldigingen nu al onder het bezoldigingsmaximum liggen.
Sinds de inwerkingtreding van de Evaluatiewet WNT in 2017 is de jaarlijkse WNT-jaarrapportage beperkt tot de daadwerkelijke overtredingen en getroffen handhavingsmaatregelen en is de algemene digitale meldplicht afgeschaft. Om die reden is er op dit moment dan ook geen overzicht beschikbaar van alle topfunctionarissen die een beroep doen op het overgangsrecht of van alle bezoldigingen bij jeugdzorgaanbieders.
Heeft u een overzicht van de salarissen van bestuurders en managers per jeugdzorgaanbieder? Zo ja, wilt u een overzicht delen van de salarissen per type zorgaanbieder?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid om wettelijk een maximum percentage in te stellen van winsten die jeugdzorgaanbieders mogen maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij antwoord 3 genoemd wordt in de Wibz de mogelijkheid geïntroduceerd om voorwaarden te stellen aan winstuitkeringen. In het onderzoek «Normering winstuitkering zorg»9 is een verkenning gedaan naar de mogelijkheden.
Is het een optie om winstuitkeringen in de jeugdzorg te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inspanningen van het ministerie om in Europees verband de aanbestedingsrichtlijn aan te passen? Welke vorderingen zijn er sinds uw Kamerbrief van 19 maart 2019 op dit vlak?3
Ook de afgelopen periode heeft het kabinet op veel verschillende vlakken acties ondernomen om de Europese Commissie te bewegen over te gaan tot evaluatie en aanpassing van de Aanbestedingsrichtlijn. Zo is er onder meer een werkbezoek afgelegd door de Europese Commissie aan Nederland om de problematiek door te spreken en heeft Minister De Jonge een bezoek afgelegd aan het Europees parlement om de problematiek door te spreken met verschillende fracties in het Europees parlement. Over de nadere stand van zaken zal Minister De Jonge voor de kerst een brief aan uw Kamer sturen.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg Jeugd op 23 november aanstaande?
Ja.
Een onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao en het AIV-rapport ‘Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao1 en het AIV-rapport «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied»?2
Ja.
Wat wordt er gedaan met de aanbevelingen van de Raad voor de rechtshandhaving? Worden alle aanbevelingen overgenomen? Zo niet, wilt u per maatregel uiteen zetten waarom deze niet wordt overgenomen? Wilt u van de aanbevelingen die u wel overneemt aangeven wanneer u verwacht dat deze worden uitgevoerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij de opvolging en uitvoering bij deze aanbevelingen?
Op basis van de Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving is het aan de autoriteiten van Curaçao om te bepalen of de aanbevelingen uit het betreffende inspectierapport worden overgenomen. Dit neemt niet weg dat ik bij de autoriteiten van Curaçao blijf aandringen op het doorvoeren van maatregelen om het regime voor de specifieke doelgroepen substantieel te verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd.3 4 5 Naar verwachting besluit Curaçao deze maand over een project- en implementatieplan vreemdelingenbewaring, dat mede op basis van een advies van de Dienst Justitiële Inrichtingen is opgesteld. In dit plan heeft Curaçao een aantal maatregelen opgenomen die in lijn zijn met aanbevelingen van de Raad voor de Rechtshandhaving. Deze maatregelen zien toe op werving en opleiding van personeel, bejegening en medische screening. Daarnaast heeft Nederland aan verschillende ketenpartners van Curaçao, waaronder de Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK), de training hostmanship gegeven. In deze training staat de bejegening en omgang met vreemdelingen centraal. Nadat de Minister van Justitie van Curaçao over het project- implementatieplan een besluit neemt, zal Nederland op verzoek van Curaçao betrokken blijven bij de uitvoering. De Dienst Justitiële Inrichtingen en het Rijksvastgoedbedrijf zullen Curaçao dus blijven adviseren.
Wat is uw reactie op de uitspraken van ombudsman Keursly Concincion dat hij zich niet serieus genomen voelt, onder andere omdat aanbevelingen zelden worden overgenomen?3 Welke oplossingen ziet u hiervoor en hoe ziet u hierin uw eigen verantwoordelijkheid?
Ik ben niet van plan in deze interne aangelegenheid van Curaçao te treden. Het is aan de autoriteiten van Curaçao om te bepalen of aanbevelingen van onafhankelijke instituten zoals de Ombudsman van het land Curaçao worden overgenomen. Zoals de heer Concincion opmerkt, zouden de Staten van Curaçao hierbij een belangrijke rol kunnen vervullen.
Hoe komt het dat 58 Venezolanen die nu in de barakken van SDKK verblijven geen toegang hebben tot sociale hulp of rechtsbijstand? Waarom krijgen NGO’s en juridische experts zoals van Human Rights Defence nog steeds geen toegang tot deze mensen? Kunt u zich inspannen, in samenwerking met de Curaçaose autoriteiten, om te zorgen dat zij deze toegang wel krijgen, en dat vreemdelingen in de barakken altijd toegang hebben tot dergelijke hulp? Zo nee, waarom niet?
Over rechtshulp aan vreemdelingen heb ik uw Kamer meerdere malen geïnformeerd.7 8 9 Het bieden van sociale hulp of rechtshulp aan vreemdelingen of mogelijke hulp van NGO’s is een aangelegenheid van het land Curaçao.
Klopt het dat er momenteel ook twee minderjarigen verblijven in de barakken van de SDKK? Hoe zijn zij er aan toe? Krijgen zij extra bijstand, ondersteuning of bijvoorbeeld psychosociale hulp? Acht u de barakken een geschikte plek voor minderjarigen? Zo nee, wat kunt u er aan doen om hen te helpen? Zo ja, waarom wel?
Ik acht de vreemdelingenbewaring bij de SDKK niet geschikt voor minderjarige vreemdelingen, wanneer zij hier zonder hun ouder(s) zouden moeten verblijven. Curaçao heeft mij laten weten dat het beleid is om alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet in bewaring te stellen. Hierop kunnen volgens Curaçao alleenstaande minderjarige vreemdelingen in de leeftijd van 16 tot 18 jaar kortstondig van worden uitgezonderd, indien er een aannemelijk risico is op onttrekking aan uitzetting. Ook hebben de Curaçaose autoriteiten mij laten weten dat er op dit moment geen minderjarigen in de vreemdelingenbewaring bij de SDKK verblijven. De uitleg van Curaçao is als volgt: volgens de betreffende autoriteiten kon één van de twee personen niet meteen worden geïdentificeerd. Bij identificatie bleek deze persoon volgens Curaçao tijdens zijn verblijf in de vreemdelingenbewaring de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt. De minderjarige – de andere persoon – is volgens Curaçao na advies van de Voogdijraad door de kinderrechter onder toezicht van de overheid gesteld en ondergebracht in de Justitiële Jeugd Inrichting Curaçao. De autoriteiten van Curaçao hebben mij verzekerd dat de toestand van beide personen goed is.
Wat vindt u van de aanbeveling van de AIV om een Human Rights Institute in te stellen? Gaat u deze aanbeveling opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Begin 2021 zal uw Kamer een kabinetsreactie op het betreffende AIV-advies ontvangen, aangeboden door de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. Ik acht het niet opportuun om op deze reactie vooruit te lopen. Daarom zeg ik u namens het kabinet toe dat de beantwoording van vraag 6, 7 en 8 in deze reactie aan de orde komt.
Kunt u concreet ingaan op de constateringen van de AIV dat het Koninkrijk niet voldoet aan internationaal geaccepteerde mensenrechtennormen wat betreft het (toezicht op) de asielprocedures, te lang heeft geaccepteerd dat met name de omstandigheden bij detentie ver onder de maat zijn en er misstanden plaatsvinden bij de repatriëring van Venezolanen? Deelt u de mening, ook van de AIV, dat de waarborgfunctie van het Koninkrijk (artikel 43 lid 2 Statuut) door Nederland te veel als een laatste redmiddel wordt beschouwd en dat dit een te marginale benadering is, en dat de waarborgfunctie zich ook zou moeten uitstrekken tot preventie?4 Zo nee, waarom niet? Welke les trekt u dan uit het AIV-rapport en met name deze specifieke aanbeveling?
Zie antwoord vraag 6.
Gelet op de conclusies van de AIV, de Raad van de rechtshandhaving en de ombudsman over de tekortkomingen rondom het opvolgen van aanbevelingen en de effectiviteit van maatregelen, welke stappen gaat u, samen met de autoriteiten op Curaçao, zetten om het toezicht op de eilanden effectiever te maken en te borgen dat aanbevelingen van instanties daadwerkelijk opgevolgd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunt u zeggen over de recente brand5 in de SDKK? Hoe zijn de vreemdelingen er aan toe? Zijn er gewonden? Wat is de staat van de barakken na de brand? In hoeverre is het nog verantwoord om vreemdelingen te laten verblijven in deze barakken?
De autoriteiten van Curaçao hebben mij laten weten dat er geen gewonden zijn gevallen door de brand. Ook hebben zij mij laten weten dat de schade aan de cellen meeviel, en dat er na een grondige schoonmaak, in nauw overleg met de inrichtingsarts, is besloten om de cellen weer in gebruik te nemen.
Het bericht dat veel agenten thuiszitten in afwachting van een coronatest |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Blijft u bij uw mening, zoals geuit tijdens het notaoverleg Politie, donderdag 15 oktober, dat er maar weinig politieteams zijn die onderbezet zijn doordat agenten in afwachting zijn van een coronatest?1
Tijdens het notaoverleg Politie gaf ik al aan dat het Covid-19-virus, of het nu gaat om de doorlooptijd van de testen of preventieve quarantaine van politiemedewerkers, impact heeft op de politiecapaciteit. Als politiemedewerkers in afwachting zijn van een testuitslag of preventief in quarantaine zijn, doet dit een extra beroep op hun collega’s. Het klopt dat dit soort situaties zich voordoen. Op dit moment is er echter geen sprake van hele teams of eenheden die de werkzaamheden ten gevolge van onderbezetting door Covid-19 niet meer kunnen uitvoeren.
Ben u het met mij eens dat het zeer zorgelijk is dat deze signalen de politietop en u blijkbaar niet en/of veel te laat bereiken? Zo nee, waarom niet?
Het beeld, dat de politietop en ik niet op de hoogte zouden zijn van de actuele situatie in de eenheden, herken ik niet. De korpsleiding voert regelmatig overleg met de eenheidsleiding over dit soort zaken. In mijn reguliere gesprekken met de korpsleiding word ik structureel op de hoogte gebracht van de laatste ontwikkelingen.
Is er al duidelijkheid of politieagenten ook met voorrang getest kunnen worden? Zo nee, wanneer gaat u dit regelen?
Sinds oktober maakt de politie in beperkte mate gebruik van sneltesten van commerciële bureaus. Daarnaast kan de politie een snelteststraat opzetten en onderzoekt daartoe op dit moment de mogelijkheden. Het is wel van belang dat dit gebeurt binnen de geldende richtlijnen en voorwaarden die worden ontwikkeld. De Minister van Volksgezondheid, Wetenschap en Sport heeft hiertoe het RIVM gevraagd een LCI-richtlijn uit te brengen. Ook de IGJ heeft al aangegeven waar initiatieven, voor het oprichten van een eigen teststraat, aan moeten voldoen. Het kabinet hecht eraan dat het testen veilig gebeurt en dat de uitslagen terecht komen bij de GGD. Daarom heeft de Minister van VWS vooruitlopend op de LCI-richtlijn uitgangspunten voor de inzet van COVID-19 (snel)testen buiten GGD-testlocaties gepubliceerd. Voor zulke initiatieven heeft het kabinet vanaf 3 november 3 miljoen testen per maand beschikbaar gesteld. Voor de verdeling van deze tests wordt nu op initiatief van VWS een loket ingericht. Dit loket zal begin december operationeel zijn.
Werknemers binnen de zorg en het onderwijs blijven de enige groepen die voorlopig toegang hebben tot testen met prioriteit binnen de basis testinfrastructuur. De voorrangsregelingen voor de zorg en het onderwijs zijn namelijk tijdelijk. Het doel is om door verdere opschaling en uitbreiding de doorlooptijden van de basis testinfrastructuur zo snel mogelijk naar 2x24 uur te brengen. Zodra de doorlooptijden hieraan voldoen worden de voorrangsstraten stopgezet.
Geldt deze voorrang ook voor gezinsleden van politieagenten, die anders thuis moeten blijven als zij bijvoorbeeld een kind hebben met koorts?
Zoals eerder aangegeven hebben politieagenten voorshands geen voorrang bij het ondergaan van een test. Dit geldt dus ook niet voor de gezinsleden van de politieagenten.
Hoe denkt u dat de politie de nieuwe coronaregels kan handhaven, als er sprake is van deze mate van onderbezetting?
Waar er teams lokaal onderbezet zijn en zo onvoldoende inzet kunnen leveren, wordt dit in eerste instantie binnen de regionale eenheid opgevangen. Dat kan uit andere basisteams zijn of uit andere teams uit de regionale eenheid. Als dat onvoldoende mogelijk is, kan bijstand van een andere eenheid worden gevraagd. Uiteraard is ook dat een afweging waarbij het gezag nauw bij betrokken is.
Bent u bereid vaker met de bonden in overleg te treden over dit soort kwesties, zodat u sneller op de hoogte bent van dit soort problemen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de korpsleiding spreken intensief en veelvuldig met de bonden over diverse onderwerpen. Bovengenoemde maakt daar in de gesprekken ook onderdeel van uit.
Kunt u deze vragen voor 21 oktober beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Wij stellen altijd het belang voorop uw Kamer tijdig en juist te informeren. Het is hierdoor helaas niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor 21 oktober jl.
Het bericht ‘Is er nog leven voor VDL Nedcar na 2023 nu BMW afhaakt’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Is er nog leven voor VDL Nedcar na 2023 nu BMW afhaakt»?1
Ja.
Welke contacten zijn er afgelopen jaar vanuit Den Haag geweest met VDL Nedcar over het mogelijk niet verlengen van het contract met BMW? Zijn er afgelopen jaar vanuit Den Haag contacten geweest met BMW en/of de Duitse regering, waarin dit aan de orde is gesteld?
Het kabinet is over het algemeen terughoudend met het publiceren van informatie over de inhoud van specifieke contacten met het bedrijfsleven. Wat ik hier wel over kan zeggen is dat VDL Nedcar op 18 september jl. contact heeft gezocht met het kabinet over de lopende contractonderhandelingen met BMW. Vanaf dat moment tot aan het door BMW genomen besluit is met regelmaat overlegd met VDL Nedcar en heb ik herhaaldelijk contact gehad op het hoogste niveau met BMW. Er is over de contractonderhandelingen geen contact geweest met de Duitse regering.
Welke ministeries zijn momenteel betrokken bij het vinden van een duurzame oplossing voor VDL Nedcar en op welke manier(en)?
Het kabinet heeft VDL Nedcar alle medewerking toegezegd bij het vinden en verwerven van nieuwe opdrachten. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is hierin het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar en waar relevant zijn andere departementen bij het proces aangehaakt. Momenteel zijn het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en het postennetwerk zeer nauw betrokken bij de geïntensiveerde zoektocht van VDL Nedcar naar mogelijke opdrachtgevers.
Deelt u de mening dat het voor de doorontwikkeling van VDL Nedcar en het behoud van maakindustrie en werkgelegenheid in Limburg van belang is dat wordt gekeken naar de bredere behoeftes in de regio op het gebied van economie, maar bijvoorbeeld ook op het gebied van infrastructuur?
Nedcar is van groot belang voor de nationale en Limburgse economie en de werkgelegenheid in de regio. Voor een toekomstbestendig VDL Nedcar is het noodzaak dat het bedrijf nieuwe opdrachtgever(s) aan zich weet te binden. Het kabinet heeft VDL Nedcar toegezegd zich voor het behoud van de fabriek en de werkgelegenheid actief in te zetten.
Dat gebeurt ook al. Het kabinet onderhoudt nauw contact met VDL Nedcar en andere betrokken partijen en naast de inzet op het acquisitietraject dragen het Ministerie van EZK en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) bij aan de voorgenomen gebiedsontwikkeling rond de Nedcar-fabriek. EZK heeft onder voorwaarden 6,8 miljoen euro toegezegd aan de oorspronkelijke plannen van 41 miljoen euro. Als ook het additionele plan voor een randweg om het bedrijventerrein van VDL Nedcar doorgaat draagt EZK 2,5 miljoen euro bij aan de meerkosten van 22 miljoen euro. IenW draagt met de verbreding van de A2 tussen Het Vonderen en Kerensheide bij aan de bereikbaarheid van VDL NedCar. Daarin wordt ook de aansluiting Born aangepakt, wat leidt tot een betere aansluiting van VDL NedCar op de A2.
Het is aan VDL Nedcar, die het beste kan inschatten waar mogelijkheden en eventuele belemmeringen liggen, om de aanpak nader uit te werken en aan te geven wat nodig is. Vervolgens zullen we in gezamenlijkheid de betrokkenheid en rol van centrale en decentrale overheden en andere relevante partijen verder invullen.
Met de ondersteuning van het kabinet wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) over een integraal plan voor de doorontwikkeling van VDL Nedcar, en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9)3 ar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Bent u bereid om met VDL Nedcar, alle betrokken ministeries, de provincie Limburg, gemeentes en andere betrokken partijen tot een integraal actieplan te komen waarin al deze behoeftes worden meegenomen om zo een duurzame vestiging van VDL Nedcar in Limburg op lange termijn te garanderen, mede tegen de achtergrond van de unaniem aangenomen motie van het lid Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis?2
Zie antwoord vraag 4.
De groei van illegale Israëlische nederzettingen op Palestijns gebied |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de goedkeuring door de Israëlische regering voor de nieuwbouw van 5000 illegale woningen en appartementen op de bezette Palestijnse Westelijke Jordaanoever?1
Ja.
Deelt u de mening dat de illegale bezettingen in strijd zijn met de universele mensenrechten en het internationaal humanitair recht?2 Zo nee, waarom niet?
Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht, en het nederzettingenbeleid leidt tot mensenrechtenschendingen waar de Palestijnen slachtoffer van zijn. De VN heeft in resoluties van onder meer de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad dit beleid veroordeeld en Israël opgeroepen een einde te maken aan het nederzettingenbeleid, het internationaal recht te respecteren en de rechten van Palestijnen te waarborgen.
Deelt u de mening dat er sprake is van illegale Israëlische kolonisering van het Palestijns gebied, die gepaard gaat met de onderdrukking van miljoenen onschuldige Palestijnen?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat mede door de illegale bezettingen miljoenen Palestijnen in nood zijn, in armoede leven, de kindersterfte in Gaza toeneemt en de Palestijnse economie lijdt?4
De bezetting en het conflict hebben grote gevolgen voor het leven van de Palestijnen en de Palestijnse economie. Nederland en de Europese Unie spannen zich in om een oplossing te vinden voor het Israëlisch-Palestijns conflict, door verwezenlijking van de twee-statenoplossing waarbij Israël en de toekomstige Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Daarnaast dragen Nederland en de EU bij aan diverse initiatieven om de economie in de Palestijnse Gebieden te versterken en werkgelegenheid te bevorderen.
Deelt u de mening dat de illegale handelingen door Israëlische kolonisten in strijd zijn met het VN-Handvest en talloze VN-resoluties?5 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Israël niet langer straffeloos door kan gaan met het schenden van het internationaal recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan?
Nederland en de EU hebben herhaaldelijk het Israëlische nederzettingenbeleid veroordeeld en dringen er ook actief bij Israël op aan om het nederzettingenbeleid te herzien. Nederland heeft samen met Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Italië, Zweden, Ierland, Finland en België op 13 oktober 2020 tijdens een demarche bij Israël aangedrongen op afzien van de bouw van nieuwe woningen in de bezette gebieden. In de reguliere contacten met Israël worden daarnaast op elk niveau misstanden aangekaart die in de Palestijnse gebieden plaatsvinden als gevolg van Israëlisch beleid, en het nederzettingenbeleid in het bijzonder.
Hoe gaat Nederland de intensieve diplomatieke relaties met Israël gebruiken ter verbetering van de uitzichtloze, onrechtvaardige situatie van de Palestijnen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de illegale nederzettingenpolitiek van de Israëlische regering in heldere termen te veroordelen en deze veroordeling over te brengen aan de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om op grond van de illegale nederzettingenpolitiek van Israël te bepleiten dat er in EU-verband sancties getroffen dienen te worden tegen de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is geen voorstander van sancties tegen Israël. Conform staand kabinetsbeleid zet het kabinet zich in om de betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967 te versterken. Israëlische nederzettingen zijn daarvan uitgesloten. Voorts ontmoedigt de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied.
Deelt u de mening dat erkenning van Palestina op dit moment een krachtig signaal zou zijn tegen de illegale nederzettingenpolitiek van Israël? Zo nee, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet over erkenning, zoals verwoord door Minister Zijlstra tijdens de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken 2018 (15 november 2017), is ongewijzigd. Erkenning is voor het kabinet pas aan de orde als er een vredesakkoord is tussen beide partijen.
De vraag dat de Koning voor de herfstvakantie naar Griekenland is afgereisd |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de Koning voor de herfstvakantie naar Griekenland is afgereisd?
Z.M. de Koning is teruggekeerd van zijn voorgenomen vakantie in Griekenland.
Deelt u de mening dat deze vakantiereis een verkeerd signaal aan de Nederlandse bevolking is, nu de overheid aan de bevolking vraagt om zoveel mogelijk thuis te blijven en af te zien van allerlei dingen waar zij naar uitgekeken hebben? Zo nee, waarom niet?
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik, zoals verwoord in mijn brief van 18 oktober, een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Is deze vakantiereis met u afgestemd? Zo ja, heeft u het de Koning afgeraden? Zo nee, waarom niet?
De ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning omvat de bescherming van de eenheid van de Kroon. Dit betekent dat geen informatie kan worden verstrekt over contacten van politieke en/of ambtelijke aard die betrekking hebben op hetgeen zich binnen de Kroon voltrekt, maar wel dat verantwoording wordt afgelegd door de Minister, in dit geval de Minister-President. Deze verantwoording heeft betrekking op de voorgenomen vakantie en de terugkeer.
In het algemeen behoren reizen naar het buitenland van de Koning die geen onderdeel uitmaken van zijn publieke functie, tot zijn persoonlijke levenssfeer die wordt gewaarborgd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet. Ten aanzien van artikel 41 Grondwet geldt daarbij het voorbehoud dat het openbaar belang in acht wordt genomen. De Minister-President beoordeelt of dit het geval is en verstrekt informatie indien het openbaar belang aan de orde is.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Was de vice Minister-President tijdens het geven van de wekelijkse persconferentie op de hoogte van de vakantie van de Koning? Zo ja, waarom zei hij dat hem over een vakantie niets bekend was? Zo nee, waarom niet?
De Vice-Minister-President heeft tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Kunt u deze vragen één voor één voor maandag 12.00 uur beantwoorden?
Ja. Zie hiervoor de antwoorden hierboven, die ik zo spoedig mogelijk na ontvangst van de vragen heb opgesteld.
Het bericht ‘Nico viel 5 meter bij hijswerk, ongeluk was wake-upcall voor bedrijf’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nico viel 5 meter bij hijswerk, ongeluk was wake-upcall voor bedrijf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor alle betrokkenen belangrijk is om van bedrijfsongevallen te leren, zodat bedrijfsgevallen in de toekomst zoveel mogelijk worden voorkomen?
Ik vind het van groot belang dat arbeidsongevallen worden voorkomen. Als er onverhoopt toch, ondanks gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, een arbeidsongeval plaatsvindt, dan deel ik de mening dat het leren ervan kan bijdragen om dit in de toekomst te voorkomen.
Bent u bekend met het voornemen van de arbeidsinspectie om een landelijke aanpak in te voeren voor bedrijven die te maken hebben gehad met relatief kleine bedrijfsongevallen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben bekend met de landelijke aanpak ongevallenonderzoek van de Inspectie SZW. In 2019 zijn er verschillende pilots door de Inspectie SZW opgezet waarbij inspecteurs naast het reguliere ongevalsonderzoek ook andere interventies konden inzetten in bedrijven waar een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden.
Een nieuwe interventiekeuze voor inspecteurs is het aanbod aan bedrijven om zelf een werkgeversrapportage op te stellen waarin men de toedracht van het ongeval in kaart brengt. Daarnaast moet ook een verbeterplan wordt opgesteld. Dit wordt door de Inspectie SZW getoetst. Bij een goedgekeurd verbeterplan, dat ook goed wordt uitgevoerd, zal geen boete worden opgelegd.
Een dergelijke interventie wordt alleen aangeboden als de werkgever de basis rondom gezond en veilig werken op orde heeft. Wanneer het arbozorgsysteem van de werkgever bijvoorbeeld onvoldoende is, zet de Inspectie SZW zelf het ongevalsonderzoek voort.
De aanpak richt zich meer op investeren in eigen verantwoordelijkheid en op het lerend vermogen van bedrijven. De verwachting is dat daarmee uiteindelijk minder ongevallen op de werkvloer zullen plaatsvinden. De nieuwe interventies blijken uit de verschillende pilots een groter effect te hebben dan een regulier ongevalsonderzoek. Verder kwam naar voren dat bedrijven zich meer bewust zijn van het belang van veilig werken en dat ze betere maatregelen treffen.
Ik vind het van belang dat iedereen gezond en veilig kan werken. Als de landelijke aanpak van de Inspectie SZW bijdraagt aan het bevorderen van gezond en veilig werk en daarmee ook het aantal arbeidsongevallen terug dringt, dan acht ik dat een positieve ontwikkeling.
Kunt u aangeven wanneer er in uw ogen sprake is van een licht en een zwaar arbeidsongeval?
Een arbeidsongeval is gedefinieerd in de Arbowet (artikel 1, lid 3i) als een gebeurtenis op het werk of in werktijd die onmiddellijk leidt tot schade aan de gezondheid. Dat kan op een bouwlocatie zijn, bij een bedrijf of in een kantoorpand.
Bij een arbeidsongeval wordt in de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (Staatscourant 2019, 40497) gedifferentieerd naar meerdere categorieën letsel. In het geval van een licht letsel zijn de criteria licht blijvend letsel (een klein verlies van en/of kleine blijvende beschadiging aan een lichaamsdeel), en ziekenhuisopname minder dan 2 nachten.
Een ernstig arbeidsongeval (artikel 9, lid 1 Arbowet) is een arbeidsongeval dat de dood tot gevolg heeft, dat leidt tot een ziekenhuisopname, of dat leidt tot blijvend letsel (bijvoorbeeld amputatie).
De Arbowet verplicht een werkgever om arbeidsongevallen die de dood of ernstig letsel ten gevolge te hebben direct bij de Inspectie SZW te melden.
Bent u het met de mening eens dat de aanpak ook gericht moet zijn op zwaardere ongevallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De Inspectie SZW is 1 oktober 2020 gestart met het landelijk opdoen van ervaring waarbij wordt gekeken naar welke interventie het best kan worden ingezet bij onderzoek naar ongevallen met licht letsel. De Inspectie gaat een jaar lang op deze manier werken. De werkwijze wordt nu alleen ingezet bij licht letsel. Als het gaat om zwaardere ongevallen dan is er sprake van een grotere impact op persoonlijk vlak, bijvoorbeeld door blijvend letsel, en op maatschappelijk vlak. Dergelijke ongevallen zijn vaak complexer en kunnen mogelijk in de afweging wel of niet opstellen van een verbeterplan tot nog meer juridisering leiden. Ik acht daarmee de risico’s maatschappelijk en individueel gezien groot om de werkgeversrapportage, dat zich nu de komende tijd moet bewijzen, ook al toe te gaan passen bij zwaardere ongevallen.
Door de werkwijze nu in te zetten bij licht letsel kan de Inspectie SZW tot een beheersbare en geleidelijke invoering van de gedifferentieerde aanpak ongevallenonderzoek komen, om op deze manier een zorgvuldige afweging in interventiekeuze in de praktijk goed te borgen in de nieuwe werkwijze. Na dit jaar wordt gekeken of de resultaten uit de pilots en uit dit experimenteerjaar stevig genoeg zijn om de verbeterplannen uit te rollen naar ongevallen met zwaarder letsel. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling SZW (in week 47)?
Ja.
Het bericht 'Proefproject ‘van gas af’ stilgelegd' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Proefproject «van gas af» stilgelegd»1, «Ineens was er een brief: voorlopig gaat uw wijk toch niet van het gas af»2 en «Proef in Purmerend met gasvrij maken van woonwijk ligt stil»?3
Ja.
Op welke momenten is door de gemeente Purmerend gecommuniceerd over de voortgang van de proeftuin in de wijk Overwhere-Zuid? Kunt u hierbij expliciet aangeven welke voortgangsstatus van het project op die momenten gecommuniceerd is naar het Programma Aardgasvrije Wijken en uw ministerie?
Over alle 27 proeftuinen is regelmatig ambtelijk contact tussen de gemeenten en het Programma aardgasvrije wijken (PAW). Eén keer per jaar is er een voortgangsgesprek tussen de verantwoordelijke wethouder en de programmadirecteur van het PAW in het kader van de reflectieve monitor. De kennis en leerervaringen die in het lopende jaar worden opgedaan, worden in het eerste kwartaal van ieder jaar gerapporteerd aan de Tweede Kamer in de voortgangsrapportage over het PAW.
Specifiek over de communicatie over de voortgang van de proeftuin tussen Purmerend en het PAW kan het volgende worden gemeld.
Op 19 juni 2020 heeft Purmerend aan mij bericht dat de pilot binnen de proeftuin met 95 particuliere woningen en één school wordt afgerond.
In de bestuurlijke stuurgroep «aardgasvrij» worden de lessen van de gemeente en de partners gedeeld. De lessen die Purmerend heeft opgedaan middels de pilot zijn gedeeld in de bestuurlijke stuurgroep van 20 augustus 2020 en komen terug in de evaluatie van het eerste deelgebied. Deze evaluatie wordt nu opgesteld en wordt eind 2020 besproken in de gemeenteraad. Het PAW neemt geen deel aan deze stuurgroep, maar is wel op de hoogte gesteld van de lessen. Op basis hiervan werkt Purmerend aan een nadere uitwerking voor de opschaling naar de gehele proeftuin.
Op 22 september 2020 is ambtelijk contact geweest over een aantal vraagstukken die spelen met betrekking tot deze opschaling. Dit contact was mede bedoeld voor het overleg in het kader van de reflectieve monitor met Purmerend dat gepland staat voor 11 november.
Op welke datum is uw ministerie geïnformeerd dat de proeftuin in Overwhere-Zuid tegen problemen opliep?
Zie vraag 2.
Op welke datum is uw ministerie geïnformeerd dat de proeftuin in Overwhere-Zuid stilgelegd zou worden door de gemeente Purmerend?
De verantwoordelijke wethouder van Purmerend, Paul van Meekeren, heeft op 16 oktober 2020 schriftelijk aan de gemeenteraad van Purmerend gemeld dat de proeftuin in Overwhere-Zuid niet is stilgelegd. De gemeente heeft er voor gekozen meer tijd te nemen om de pilot met de eerste 95 woningen en een school, waarvan er 88 woningen en de school van het aardgas zijn afgehaald, te evalueren. Voor opschaling naar de schaalgrootte van de gehele proeftuin, 1.276 woningen en andere gebouwen, komen hier belangrijke lessen uit naar voren waar de gemeente samen met haar partners in de proeftuin goed bij stil wil staan. De gemeente heeft daarom aangegeven de komende periode te benutten voor deze evaluatie en voor het maken van nadere (bestuurlijke) afspraken voor het vervolg van de proeftuin. De conclusie dat de proeftuin is stilgelegd is dus niet correct, wel zal de proeftuin vertraging oplopen ten opzichte van de oorspronkelijke planning. Hierover zijn de gemeente en het PAW in contact, zoals aangegeven onder vraag 2.
Herkent u de analyse van de projectleider dat sprake is van een «waslijst aan issues» en dat het project «keihard tegen een muur opgelopen» is? Zo nee, waarom is het project dan stilgelegd? Zo ja, kunt u de Kamer een uitputtende lijst sturen van de problemen waar dit project sinds de start tegenop gelopen is?
Zie ook het antwoord onder vraag 4. De gemeente heeft op basis van de leerervaringen uit de pilot aangegeven dat voor de verdere opschaling eerst een aantal issues moet worden opgelost en uitgewerkt om te komen tot een haalbaar en betaalbaar aanbod voor de bewoners in de gehele proeftuin. Het betreft op hoofdlijnen de volgende issues:
Wat de effecten hiervan zijn op de business case wordt momenteel onderzocht en zal resulteren in een uitvoeringsstrategie die eind dit jaar gedeeld zal worden met de gemeenteraad van Purmerend. Dit zal ook aan de orde komen tijdens het voortgangsoverleg met het PAW op 11 november 2020.
Deelt u de vrees dat deze problemen ook bij veel andere projecten spelen, aangezien Overwhere-Zuid eerder een «lichtend voorbeeld» werd genoemd? Kunt u een uitputtende lijst sturen welke problemen door gemeenten gesignaleerd zijn bij de bestaande proeftuinen? Kunt u hierbij tevens expliciet vermelden op welk moment deze problemen gesignaleerd zijn?
Nee, ik deel deze vrees niet. Het feit dat bovenstaande issues in naar boven komen is begrijpelijk. De opgave richting een aardgasvrije gebouwde omgeving is voor iedereen nieuw en Purmerend kan als koploper nog nauwelijks bouwen op eerdere ervaringen van andere gemeenten. Het PAW is er juist om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. De gemeenten lopen in de verschillende proeftuinen aan tegen een diversiteit aan knelpunten waarvan geleerd wordt. Ook worden oplossingen bedacht en gedeeld met elkaar zoals via het kennis- en leerprogramma van het PAW.
Een overzicht van de voortgang bij de proeftuinen zal ik aan uw Kamer sturen in het eerste kwartaal van 2021 middels de jaarlijkse voortgangsrapportage van het PAW.
Welke les trekt u voor het programma uit het feit dat verduurzaming niet goed te combineren blijkt met het vervangen van riolering? Is het waar dat uw ministerie als standpunt hanteert om verduurzaming zoveel mogelijk te combineren met andere werkzaamheden? Deelt u de mening dat dit standpunt herzien moet worden naar aanleiding van de problemen die in de praktijk blijken? Zo nee, waarom niet?
De conclusie dat verduurzaming niet goed te combineren is met het vervangen van de riolering onderschrijf ik niet. Uit de verschillende ervaringen moet blijken in hoeverre er mogelijkheden zijn voor synergie tussen de vervanging van het riool en de aanleg van een warmtenet en wat ervoor nodig is dit te realiseren.
In algemene zin ben ik van mening dat het goed is de verduurzaming te combineren met andere activiteiten die in de wijk nodig zijn. Dit betreft niet alleen werkzaamheden in de ondergrond, maar in sommige gebieden bijvoorbeeld ook maatregelen op het gebied van leefbaarheid, veiligheid en stedelijke vernieuwing.
Ik deel niet de mening dat dit standpunt herzien moet worden naar aanleiding van de berichtgeving rond Purmerend. In de 2e ronde proeftuinen heb ik ook een aantal gemeenten geselecteerd waarin het verbinden van de energietransitie met andere opgaven in de wijk centraal staat.
Bent u van mening dat het stilleggen van dit project «een zaak is van de gemeenteraad», zoals geciteerd in de NRC? Wat is uw verantwoordelijkheid in dit hele programma dan precies en waar is die vastgelegd?
De uitvoering van een proeftuin is inderdaad een zaak van de gemeente zelf. Het is de gemeente die de regie heeft en samen met de betrokken stakeholders en bewoners beslist op welke wijze de proeftuin wordt uitgevoerd. Het college van de gemeente legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Mijn verantwoordelijkheid is dat ik samen met de Minister van EZK en de medeoverheden ervoor zorg dat met de proeftuinen en het kennis- en leerprogramma gewerkt wordt aan de inrichting en opschaling van de wijkgerichte aanpak. Zoals u weet is dit ook recent onderzocht door Rebel en de KWINK Groep middels een tussentijdse evaluatie van het PAW4. Hier komt het beeld naar voren dat het PAW een belangrijke rol vervult bij de aardgasvrije opgave van gemeenten. Rebel en KWINK Groep constateren dat de proeftuinen, het kennis- en leerprogramma en de beleidsagenda logische instrumenten zijn om invulling te geven aan de leerdoelstellingen van het programma en dat zij elkaar aanvullen. Ook geven ze aan dat de monitoringssystematiek van het programma goed is uitgewerkt. Rebel en KWINK Groep doen ook aanbevelingen voor verbetering en doorontwikkeling. Ik heb hierover uw Kamer bericht en aangegeven dat ik in het eerste kwartaal een aangepast programmaplan zal publiceren.
Hoe verhoudt het standpunt dat hier sprake is van «een zaak van de gemeenteraad» zich tot het gegeven dat hier sprake is van kabinetsbeleid, met een programma waarin het Rijk projecten goedkeurt en subsidie verleent voor deze projecten? Deelt u de mening dat u alleen al op grond van art. 4:23 Algemene wet bestuursrecht een wettelijke verantwoordelijkheid heeft als subsidieverlenende Minister in deze casus? Zo nee, waarom niet?
Mijn rol betreft het maken van een selectie van proeftuinen op basis van aanvragen door gemeenten en het toekennen van een decentralisatie-uitkering via het gemeentefonds. Gemeenten hoeven bij deze uitkeringsvorm over de uitgave geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. De financiële verantwoording verloopt via de jaarrekening van de gemeente.
Daarnaast zijn met alle proeftuingemeenten bestuurlijke afspraken gemaakt over de samenwerking op het vlak van leren en monitoring. Deze afspraken zijn vastgelegd in een convenant en hebben betrekking de opbouw van kennis en ervaring met betrekking tot het aardgasvrij maken van de wijk, het leveren van een bijdrage aan het kennis- en leerprogramma en het verwerven van inzicht in de condities die nodig zijn om de gekozen aanpak te consolideren, op te schalen en elders toe te passen. De gemeente spant zich vanuit haar rol als regisseur in om de proeftuinwijk conform de aanpak in het uitvoeringsplan en binnen de daarin genoemde termijn aardgasvrij te maken. Eventuele afwijkingen van het uitvoeringsplan worden met BZK besproken en vastgelegd. De convenanten zijn openbaar en gepubliceerd in de Staatscourant.
Vindt u dat u verantwoordelijk bent voor de uitvoering van het klimaatbeleid in de gebouwde omgeving? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot het standpunt dat het stilleggen van projecten in het programma aardgasvrije wijken een exclusieve aangelegenheid van de gemeenteraad zou zijn?
Ja, samen met de Minister van EZK en de medeoverheden deel ik die verantwoordelijkheid. Zie verder mijn antwoord op vraag 8 en 9.
Waarom is in de tussentijdse evaluatie door de Kwink groep en Rebel naar aanleiding van de motie Koerhuis4 nergens melding gemaakt van de problemen die spelen in Overwhere-Zuid? Deelt u de mening dat dit opmerkelijk is, aangezien er door de onderzoekers wel met de gemeente Purmerend is gesproken en het rapport Overwhere-Zuid aanhaalt als project waar inmiddels de eerste woningen aardgasvrij zijn gemaakt?
Wist u ten tijde van het Algemeen Overleg klimaatakkoord gebouwde omgeving op 12 oktober j.l. van de problemen die speelden in Purmerend en dat de gemeente voornemens was dit project stil te leggen? Zo ja, waarom heeft u de Kamer voorafgaand of tijdens dat AO niet geïnformeerd over deze problemen?
Ik was op de hoogte van de actuele stand van zaken met betrekking tot de voortgang zoals beschreven bij vraag 2 t/m 5.
Bent u van mening dat u het programma aardgasvrije wijken onder controle heeft? Welke concrete stappen zijn er, sinds u geïnformeerd bent, ondernomen om herhaling van de problemen uit Purmerend in andere gemeenten te voorkomen?
Middels de tussentijdse evaluatie van het PAW en mijn reactie naar uw Kamer heb ik aangegeven hoe het PAW ervoor staat en op welke wijze verbeteringen mogelijk zijn.
Er is geen reden om op basis van de ervaringen van Purmerend specifieke acties te ondernemen om het PAW anders in te richten. Om de leerervaringen uit Purmerend en andere proeftuinen vast te leggen en breed te kunnen delen met alle gemeenten en belanghebbenden vinden jaarlijks reflectieve monitoringsgesprekken plaats. Zoals aangegeven onder vraag 2 zal dit gesprek binnenkort ook met Purmerend plaatsvinden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Wonen en Ruimte op 9 november a.s.?
Ja.
Het bericht ‘NOS haalt na aanhoudende bedreigingen logo van satellietwagens’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat de NOS na aanhoudende bedreigingen de logo’s van de satellietwagens moet halen?1
Ja.
Wat zegt het over de staat van onze democratie en samenleving dat journalisten incognito hun werk moeten doen uit angst om belaagd te worden?
De afgelopen jaren is er een verharding van het maatschappelijke debat zichtbaar, zowel in Nederland als in vele andere landen. Deze verharding raakt onder andere zorgpersoneel, politie en politici, en ook onze pers.
De NCTV wijst in het Dreigingsbeeld dat op donderdag 15 oktober jl. is gepubliceerd2 erop dat in onze samenleving steeds meer mensen «gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving» ervaren. Een aantal van deze mensen richt deze gevoelens op de pers. De dreiging die uitgaat van dergelijke uitingen heeft de NOS bewogen om de logo’s van hun satellietwagens te halen.
Als kabinet nemen wij zowel de gevoelens die spelen als de acties gericht tegen de pers heel serieus. In onze democratische samenleving is het van cruciaal belang dat de pers haar werk in vrijheid, veiligheid en onafhankelijkheid kan uitoefenen. Het is onacceptabel als de pers gehinderd wordt in deze uitoefening. Het kabinet ondersteunt de persvrijheid door het bijdragen aan PersVeilig en door het protocol dat politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben opgesteld, met onder andere een verzwaarde strafeis en lik-op-stukbeleid.
Wat gaat het kabinet doen om de agressieve tendens tegen de NOS en andere journalistieke organisaties te keren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen treffen andere landen om intimidatie en agressie tegenover de vrije pers tegen te gaan?
In internationaal en Europees verband wordt er veel gesproken en afgesproken over de bescherming van journalisten. Hierbij gaat het er echter voornamelijk om dat de politie zich terughoudend opstelt en zich onthoudt van inmenging in het werk van journalisten en andere mediavertegenwoordigers tijdens onder andere protesten en demonstraties.
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa heeft in 2012 een handboek gepubliceerd met richtsnoeren voor de veiligheid van journalisten.3 En het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft in 2016 een aanbeveling aangenomen: «Recommendation on the protection of journalism and safety of journalists and other media actors».4
Uit onderzoek op het Platform voor veiligheid van journalisten5 blijkt dat enkele lidstaten zoals Duitsland, Frankrijk, Italië en Servië, strafrechtelijk onderzoek hebben ingesteld naar aanleiding van aanvallen op journalisten tijdens demonstraties en in Frankrijk is een aantal aanvallers veroordeeld voor aanslagen op journalisten tijdens protesten van demonstranten met gele hesjes.
In Zweden is een kennis- en servicecentrum opgericht om journalisten te adviseren en te ondersteunen bij het omgaan met dreigementen en haat. En de Zweedse politie is in contact getreden met journalisten en editors om de contacten met de politie te bevorderen.
In het Verenigd Koninkrijk, Oekraïne en Frankrijk zijn in de politieopleidingen trainingen met betrekking tot de relatie met media opgenomen en tijdens demonstraties en andere openbare evenementen voorziet Frankrijk in een 24/7 politiehulplijn (Service d'Information et de Communication de la Police) voor journalisten in moeilijkheden. Het Verenigd Koninkrijk heeft naar aanleiding van de Media Freedom Conference die zij vorig jaar samen met Canada hebben georganiseerd, recentelijk aangekondigd dat zij een «National Committee for the Safety of Journalists»6hebben opgericht. Dit Committee zal een actieplan opstellen gericht op het beschermen van journalisten tegen geweld en fysieke bedreigingen.
Heeft u contact met de Minister van Justitie en Veiligheid, veiligheidsinstanties en de veiligheidsregio’s om de aard en omvang van de specifieke bedreiging richting journalisten in kaart te brengen? Welke maatregelen worden in dit gremium getroffen om journalisten beter te beschermen?
Er is contact met het Ministerie van JenV over deze problematiek. De politie en het OM volgen de afspraken over opsporing en vervolging zoals overeengekomen in het protocol «agressie en geweld tegen journalisten». Zo wordt er bijvoorbeeld van iedere strafbare gedraging aangifte opgenomen, wordt de schade zoveel als mogelijk verhaald op daders en geldt de verhoogde strafeis van het OM conform de OM-Aanwijzing.
Deelt u de opvatting dat de politiek een normerende rol heeft ten aanzien van de vrije pers?
In een democratische samenleving hebben we journalisten nodig om het functioneren van gekozen volksvertegenwoordigers en bestuurders te controleren. Hierbij hoort een cultuur van open debat en kritiek. In de Grondwet is vastgelegd dat de vrijheid van meningsuiting beschermd dient te worden tegen inperking door de overheid. Het is daarom van groot belang dat politici deze rolverdeling respecteren en het belang ervan voor onze samenleving uitdragen.
Deelt u de grote zorgen dat de toename aan online desinformatie en polarisatie op sociale media steeds kwalijkere vormen aannemen? Wat bent u van plan hieraan te doen?
Verschillende partijen, waaronder de World Health Organization, hebben gewezen op een toename in de verspreiding van desinformatie sinds het uitbreken van de Covid-19 pandemie. Als het gaat om tegengaan van online desinformatie voert het kabinet een beleid van preventie, verstevigen van de informatiepositie en indien nodig reactie. Over de stand van zaken is uw Kamer per brief van 12 oktober jl. geïnformeerd.7
Zijn er kort geleden mensen vervolgd vanwege intimidatie of geweld naar de vrije pers?
Ja. Kort geleden zijn 25 verdachten vervolgd bij de rechtbank Amsterdam wegens opruiing, belediging en het discrimineren van een journaliste/columniste.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor 26 oktober aanstaande?
Zoals u heeft aangegeven, hebben wij de vragen als aanvulling op de Kamervragen van de coalitie gelezen en besloten deze in samenhang te beantwoorden. Daarbij is besloten om de beantwoordingstermijn van de coalitievragen aan te houden, te weten voorafgaand aan het WGO Media van 30 november a.s.
Het artikel ‘Tekorten in zorg, forse winst bedrijven: vijftig tinten grijs op een lucratieve markt’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tekorten in zorg, forse winst bedrijven: vijftig tinten grijs op een lucratieve markt»?1
Ja
Wat vindt u van de in bedoeld artikel genoemde winstpercentages (tot wel 42,4%) die door zorgaanbieders worden behaald? Wat vindt u van het bedrag van 99,6 miljoen euro winst dat de onderzochte zorgaanbieders hebben verdiend? Komen bedoelde winstpercentages en winstbedragen ook u buitensporig hoog voor?
Geld voor zorg is niet bedoeld voor zelfverrijking. Een zorgaanbieder moet echter wel een positief resultaat kunnen behalen. Dat is nodig om als organisatie gezond te blijven en is in het belang van de continuïteit van zorg voor de patiënten en cliënten. Daarom is het van belang dat er goede afspraken over tarieven en eventueel winstuitkeringen worden gemaakt door de gemeenten met hun te contracteren aanbieders. Daarnaast heeft u onlangs het rapport «Normering winstuitkering zorg» ontvangen als bijlage bij de voortgangsbrief over de Wtza en Wibz (Kamerstuk 34 767, nr. 57). Het rapport wordt betrokken bij de uitwerking van de Wibz.
Wat is naar uw mening een «net winstpercentage» voor zorgaanbieders zoals hier aan de orde?
Het onderzoek waar ik in antwoord 2 naar verwijs, geeft onder meer weer wat een mogelijke normering op winstuitkering voor effect kan hebben. Zoals gezegd wordt het rapport betrokken bij de uitwerking van de Wibz.
Vindt u dat door zorgaanbieders behaalde winstpercentages als hierboven bedoeld, aanleiding moeten zijn voor nader onderzoek door de opdrachtgever (in dit geval gemeenten)? Ziet u voor u zelf dan wel voor uw ministerie hierin een rol weggelegd en, zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat bij hoge winstpercentages er aanleiding is om na te gaan waarom het mogelijk is dat deze behaald worden en of de kwaliteit van de geleverde zorg wel afdoende is. Ik zie hiervoor een rol voor gemeenten die op dit moment een contract met een aanbieder hebben die deze financiële resultaten behaald. Maar ik zie ook een rol voor ons als ministerie. Zoals in antwoord 2 te lezen, wordt er verkend of, en welke voorwaarden we wettelijk aan winstuitkeringen kunnen stellen.
Wat vindt u van de in bedoeld artikel voorkomende uitspraak dat een zorgaanbieder de door hem behaalde winsten ook wel erg hoog vindt, daar met de gemeente in kwestie over heeft gesproken, maar dat de gemeente blijkbaar niet in staat is de gehanteerde tarieven (snel) te verlagen?
Gemeenten kunnen als inkopende partij in hun contractering en zelfs in verordeningen randvoorwaarden en harde criteria opnemen om winsten te beperken, of om op z'n minst zicht te hebben op het feit dat er winsten worden gemaakt.
Bent u het eens met de in bedoeld artikel getrokken conclusie dat «de kat op het spek wordt gebonden»?
De uitspraak dat «de kat op het spek wordt gebonden» refereert aan de stelling van de heer Verbon dat ook goedwillende ondernemers geprikkeld zouden worden om via de kaasschaafmethode moedwillig minder zorg te leveren voor financieel gewin. Zorgaanbieders die bewust structureel te weinig zorg leveren voor eigen gewin behoren per definitie niet tot goedwillende ondernemers. Uiteraard moeten we doorlopend na blijven denken over het inbouwen van de juiste prikkels voor zorgaanbieders en over adequate verantwoordingsmechanismen. Van belang is om hierbij niet uit het oog te verliezen dat het overgrote deel van de zorgaanbieders in Nederland daadwerkelijk intrinsiek gemotiveerd is om op een eerlijke manier zorg van goede kwaliteit te leveren. Bij het zoeken naar de juiste balans tussen verantwoording en vertrouwen moeten we er oog voor houden dat de goedwillende meerderheid niet gebukt gaat onder torenhoge administratieve lasten, omdat zorgaanbieders zich tot op de minuut moeten verantwoorden vanwege een paar rotte appels.
Bent u van mening dat gemeenten (bijna zes jaar nadat ze daar verantwoordelijk voor zijn geworden) inmiddels voldoende «in control» zijn als het gaat om het toezicht op door hen gecontracteerde zorgaanbieders?
Gemeenten hebben een instrumentarium in de Jeugdwet waarbij zij zowel strak kunnen sturen aan de voorkant, in de vorm van contractering en aanbesteding, als aan de achterkant door middel van toezicht. Het toezicht in de Jeugdwet is als volgt geregeld:
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft een wettelijke toezichtstaak in de Jeugdwet en houdt toezicht op de kwaliteit van aanbieders. In de Jeugdwet is het wettelijk kwaliteitstoezicht op centraal niveau geregeld omdat er strenge eisen gelden voor de kwaliteit van de te leveren jeugdhulp.
De gemeente heeft de taak om na het contracteren van de aanbieder aandacht te blijven besteden aan de uitvoering van de jeugdhulp. Dit kan door afspraken op te nemen in de contracten en door periodieke gesprekken over zorginhoudelijke onderdelen en over de wijze van declaratie en facturatiegedrag van de aanbieder. Dergelijke gesprekken kunnen leiden tot nader onderzoek.
Gemeenten hebben de mogelijkheid tot formele en materiële controle zoals beschreven in de Regeling Jeugdwet. Als er gerede twijfels zijn heeft gemeente ook de mogelijkheid om een fraudeonderzoek te starten.
Gemeenten stellen een jaarrekening op die mede gebaseerd worden op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. In opdracht van de gemeenteraad controleert de accountant de jaarrekening van de gemeente. Het financieel toezicht is in handen van de accountants en is transparant gemaakt met het bij Jeugdwet verplichte Jaardocument, dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG.
Overigens hebben gemeenten ook in de Jeugdwet de mogelijkheid om een toezichthouder rechtmatigheid aan te stellen.
Het bovengeschetste instrumentarium is ruim voldoende om gemeenten in control te zetten. Het is dan wel aan de gemeenten om dit instrumentarium in te zetten.
Ziet u in hetgeen in bedoeld artikel wordt beschreven aanleiding om een einde te maken aan het «aanbestedingscircus» rondom contracten met zorgaanbieders?
Het kabinet zet zich al geruime tijd in om in Europa een wijziging van de regelgeving omtrent aanbestedingen in het sociaal domein te bewerkstelligen. Het Kabinet zal dit ook het komende jaar blijven doen. Voor de kerst zal Minister De Jonge over de stand van zaken ook een brief aan uw Kamer sturen.
Zijn het door de journalisten die bovenstaand artikel hebben geschreven verrichte onderzoek in de «zorgregio Tilburg», alsmede de resultaten daarvan, voor u aanleiding ook in de rest van het land een dergelijk onderzoek te doen plaatsvinden? Zo ja, wanneer zijn de resultaten daarvan bekend? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt onderzoek verricht naar of, en zo ja in welke mate, er extra structurele middelen nodig zijn bij gemeenten bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering. De planning is dat dit onderzoek eind 2020 wordt afgerond. De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen.
Wat is de voortgang van de stevige aanpak van zorgcowboys in het kader van begeleid en beschermd wonen waar met de motie Kerstens/Huijink van 31 oktober vorig jaar om is gevraagd?2 Welke resultaten zijn daarmee inmiddels behaald? Ziet u aanleiding bedoelde aanpak te intensiveren?
Als onderdeel van een brede professionaliseringsagenda Wmo-toezicht, is gestart met thematisch toezicht op beschermd wonen instellingen. Bij dit toezicht wordt door de IGJ samengewerkt met lokale Wmo-toezichthouders, waarbij het toezicht zich specifiek richt op beschermd wonen instellingen (zowel Zorg in Natura als pgb-gefinancieerde ondersteuning). In het eerste kwartaal van 2021 zal de IGJ een compacte rapportage over de resultaten van dit thematisch toezicht uitbrengen. De professionaliseringsagenda richt zich daarnaast ook op andere onderdelen, waaronder (1) versterking van de samenwerking tussen VNG Naleving en de GGD-GHOR, (2) «proefdraaien» met openbaarmaking van rapportages (vooruitlopend op een wettelijke verankering van openbaarmaking in de Wmo 2015) door middel van een handreiking van de VNG en (3) de ontwikkeling van een toolkit voor Wmo-toezichthouders. In afwachting van de rapportage van de IGJ, zie ik geen aanleiding om de aanpak te intensiveren.
Waarom is er zo veel vertraging opgetreden in het in concrete wetsvoorstellen vertalen van al uw goede voornemens met betrekking tot het aanpakken van misstanden in de zorg, zodat zorggeld ook echt naar zorg gaat?
Het wetvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) wordt momenteel uitgewerkt aan de hand van hoofdlijnen zoals omschreven in de brief «Investeringsmogelijkheden voor zorgaanbieders en het bevorderen van kwaliteit en een transparante, integere en professionele bedrijfsvoering»3 van 9 juli 2019 en de brief «Regels in verband met de uitbreiding van het toezicht op nieuwe zorgaanbieders (Wet toetreding zorgaanbieders)» van 25 november 20194. De motie van de leden Ellemeet en Bergkamp5 verzoekt de regering, om bij de aangekondigde wetsvoorstellen op het gebied van winst, integere bedrijfsvoering en jeugdzorg voort te bouwen op de Wet Toetreding zorgaanbieder (Wtza), waardoor het overheidsbeleid voor zorgaanbieders consistent is.
Hoewel het niet onmogelijk is om het wetgevingsproces ten aanzien van de Wibz parallel te laten lopen aan de totstandkoming van de lagere regelgeving onder de Wtza wordt hier niet voor gekozen. Het is niet wenselijk omwille van de transparantie van het proces en de belastbaarheid van partijen ten aanzien van het veelomvattende (A)Wtza traject. Daarom vinden bijvoorbeeld bepaalde stappen in de totstandkoming van de Wibz, zoals de internetconsultatie, niet gelijktijdig plaats met de internetconsultatie van onderliggende regelgeving van de (A)Wtza. Daarbij wordt óók rekening gehouden met de inspanningen die de coronapandemie van de zorg vraagt. Gelet op het bovenstaande wordt verwacht dat de internetconsultatie van de Wibz in het voorjaar van 2021 kan plaatsvinden.
Bent u bereid een versnelling in de voortgang van de hierboven bedoelde voorstellen aan te brengen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Proefproject ‘van gas af’ stilgelegd' |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Proefproject «van gas af» stilgelegd»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in de wijk Overwhere-Zuid in Purmerend – een van de wijken die door u hoogstpersoonlijk in het kader van het «Programma Aardgasvrije Wijken» is geselecteerd – een groot proefproject om woonwijken van het gas af te koppelen voor onbepaalde tijd is stilgelegd vanwege «een waslijst aan issues»?
De verantwoordelijke wethouder van Purmerend, Paul van Meekeren, heeft op 16 oktober 2020 schriftelijk aan de gemeenteraad van Purmerend gemeld dat de proeftuin in Overwhere-Zuid niet is stilgelegd. De gemeente heeft er voor gekozen meer tijd te nemen om de pilot met de eerste 95 woningen en een school, waarvan er 88 woningen en de school van het aardgas zijn afgehaald, te evalueren. Voor opschaling naar de schaalgrootte van de gehele proeftuin, 1276 woningen en andere gebouwen, komen hier belangrijke lessen uit naar voren waar de gemeente samen met haar partners in de proeftuin goed bij stil wil staan. De gemeente heeft daarom aangegeven de komende periode te benutten voor deze evaluatie en voor het maken van nadere (bestuurlijke) afspraken voor het vervolg van de proeftuin. De conclusie dat de proeftuin is stilgelegd is dus niet correct, wel zal de proeftuin vertraging oplopen ten opzichte van de oorspronkelijke planning.
De opgave richting een aardgasvrije gebouwde omgeving is voor iedereen nieuw en Purmerend kan als koploper nog nauwelijks bouwen op eerdere ervaringen. Het Programma aardgasvrije wijken (PAW) is er juist om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. De gemeenten lopen in de verschillende proeftuinen aan tegen een diversiteit aan knelpunten waarvan geleerd wordt. Ook worden oplossingen bedacht en gedeeld met elkaar zoals via het kennis- en leerprogramma van het PAW. Een overzicht van de voortgang bij de proeftuinen zal ik aan uw Kamer sturen in het eerste kwartaal van 2021 middels de jaarlijkse voortgangsrapportage van het PAW.
Deelt u de conclusie dat uit de klauwen lopende kosten, gedoe rond de aanleg van een warmtenet, ontevredenheid onder de bewoners en andere ellende niet bepaald getuigen van «haalbaar en betaalbaar», zoals u altijd benadrukt?
Nee, die conclusie deel ik niet. Het is juist goed als een gemeente samen met de stakeholders en bewoners op basis van leerervaringen de tijd neemt om te bepalen op welke wijze gekomen kan worden tot een haalbare en betaalbare aanpak.
Wat is er gebeurd met de € 6,9 miljoen subsidie die u voor dit project aan de gemeente Purmerend hebt verstrekt? Hoeveel woningen zijn hiermee succesvol – tot volledige tevredenheid van de bewoners – aangepakt?
Er is er geen sprake van een subsidie, maar van een decentralisatie-uitkering via het gemeentefonds. Gemeenten hoeven bij deze uitkeringsvorm over de uitgave geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. De financiële verantwoording verloopt via de jaarrekening van de gemeente.
Van de rijksbijdrage van € 6,9 miljoen heeft Purmerend een deel ingezet voor het aardgasvrij maken van 88 van de 95 woningen en één school van de eerste pilot. Verder waren in de proeftuin in Purmerend al 468 appartementen aangesloten op het warmtenet; zij kookten op aardgas. Hiervan zijn 323 appartementen nu volledig aardgasvrij gemaakt, met behulp van een deel van de rijksbijdrage. Er moeten nog 145 appartementen van het kookgas af gaan.
De resterende middelen heeft de gemeente beschikbaar voor het aardgasvrij maken van het resterende deel van de proeftuin.
Waarom vindt u «de problematiek in Purmerend» nu opeens «een zaak voor de gemeenteraad»? Waarom kondigt u eerst met veel bombarie en borstklopperij een grote zak met geld aan, maar trekt u uw handen ervan af zodra het fout gaat? Waarom trekt u niet het boetekleed aan, aangezien het «Programma Aardgasvrije Wijken» en de ellende als gevolg hiervan uit úw koker komen?
De uitvoering van een proeftuin is inderdaad een zaak van de gemeente zelf. Het is de gemeente die de regie heeft en samen met de betrokken stakeholders en bewoners beslist op welke wijze de proeftuin wordt uitgevoerd. Het college van de gemeente legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Mijn verantwoordelijkheid is dat ik samen met de Minister van EZK en de medeoverheden ervoor zorg dat met de proeftuinen en het kennis- en leerprogramma gewerkt wordt aan de inrichting en opschaling van de wijkgerichte aanpak.
Hoe kunt u, gezien de ellende in Purmerend en andere wijken, nu met droge ogen besluiten om opnieuw € 100 miljoen subsidie beschikbaar te stellen? Deelt u de conclusie dat dit bij voorbaat weggegooid geld is? Beseft u wel dat dit belastinggeld is?
Nee ik deel deze conclusie niet. Ik heb vastgesteld tijdens het algemeen overleg van 12 oktober dat er voldoende draagvlak in de Tweede Kamer is voor het starten van de 2e ronde proeftuinen.
Staat u nog steeds achter het doel van het «Programma Aardgasvrije Wijken», namelijk «kennis en ervaring opdoen»? Deelt u de mening dat er, gezien de tot dusverre opgedane kennis en ervaring, maar één conclusie mogelijk is, namelijk: stoppen met deze waanzin?
Ja, ik sta nog steeds achter het doel van het Programma aardgasvrije wijken: het leren op welke wijze het aardgasvrij maken van wijken kan worden ingericht en opgeschaald. Hiervoor is het noodzakelijk dat er daadwerkelijk aardgasvrije woningen en andere gebouwen gerealiseerd worden, zowel binnen de proeftuinen als daarbuiten («leren door te doen»). Dit is ook een belangrijk element in het Klimaatakkoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het aanstaande VAO Klimaatakkoord gebouwde omgeving?
Ja.
De vakantie van de Koning |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Was u op de hoogte van de vakantie van de Koning?1
De ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning omvat, zoals ik ook heb gezegd in mijn brief van 18 oktober, de bescherming van de eenheid van de Kroon. Dit betekent dat geen informatie kan worden verstrekt over contacten van politieke en/of ambtelijke aard die betrekking hebben op hetgeen zich binnen de Kroon voltrekt, maar wel dat verantwoording wordt afgelegd door de Minister, in dit geval de Minister-President. Deze verantwoording heeft betrekking op de voorgenomen vakantie en de terugkeer.
In het algemeen behoren reizen naar het buitenland van de Koning die geen onderdeel uitmaken van zijn publieke functie, tot zijn persoonlijke levenssfeer die wordt gewaarborgd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet. Ten aanzien van artikel 41 Grondwet geldt daarbij het voorbehoud dat het openbaar belang in acht wordt genomen. De Minister-President beoordeelt of dit het geval is en verstrekt informatie indien het openbaar belang aan de orde is.
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Als het antwoord op vraag 1 «ja» is, waarom hebt u geen bezwaar gemaakt tegen deze reis?
Zie antwoord vraag 1.
Als het antwoord op vraag 1 «nee» is, is de Koning dan zonder overleg met u op reis gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom was de vicepremier niet op de hoogte?
De Vice-Minister-President heeft tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Waarom was de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) niet op de hoogte?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 4.
Wie heeft besloten dat de Koning terug moest keren van deze buitenlandse vakantie?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Kunt u dat besluit delen met de Kamer?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Wat zijn staatsrechtelijk de gevolgen als de Koning zonder overleg met de Minister-President de geloofwaardigheid van het beleid ondermijnt?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Op welke dag en op welke tijd bent u op de hoogte gebracht van het voornemen van de Koning om af te reizen naar Griekenland?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Sluit u uit dat u na het vertrek van het regeringsvliegtuig verantwoordelijkheid hebt genomen voor deze keuze van de Koning en in het geval van deze reis sprake is van ministeriële verantwoordelijkheid met terugwerkende kracht?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Het model waar het stikstofbeleid op gebaseerd is |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vergelijking die de Stichting Agri Facts heeft gemaakt tussen het Europese en het Nederlandse model om stikstofbeleid op te baseren?1
Ja.
Waarom wordt het stikstofbeleid van het kabinet (uitsluitend) gebaseerd op het model AERIUS?
AERIUS is het rekeninstrument voor de leefomgeving en bestaat uit meerdere producten, elk gericht op een specifieke gebruikerstaak. Voor de doorrekening van het maatregelenpakket van het wetsvoorstel Stikstofreductie en natuurverbetering wordt binnen AERIUS gebruikgemaakt van het Operationele Prioritaire Stoffen model (OPS). Dit model rekent alle emissiebronnen door, inclusief autonome ontwikkelingen, op nationaal niveau. Het voordeel van dit model, in tegenstelling tot het gebruik van de in het bericht genoemde andere modellen zoals EMEP en LOTOS-EUROS, is dat OPS gedetailleerde lokale berekeningen kan uitvoeren (op hexagoonniveau van 1 hectare). Dit detailniveau is nodig om ten behoeve van natuurvergunningverlening de depositie van stikstof te kunnen berekenen. Dit is een gevolg van de eisen die de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn stellen aan natuurbehoud, waar stikstofdepositie van invloed op is. Een ander voordeel van OPS is dat wordt bijgehouden hoeveel iedere bron bijdraagt aan depositie (op dat hexagoonniveau van 1 hectare). Deze functionaliteiten maken OPS uniek en daarom geschikt voor gebruik in AERIUS, het rekenmodel voor natuurvergunningen. EMEP en LOTOS-EUROS kennen deze functionaliteiten niet op dit detailniveau: ze rekenen op een schaal van een vierkante kilometer. Dat maakt voor de Nederlandse situatie OPS het beste toepasbaar en maakt dat er gericht gecompenseerd kan worden in plaats van voor een veel groter gebied, wat meer stikstofreductie vereist.
Erkent u dat, indien het stikstofbeleid van het kabinet zou worden gebaseerd op model Lotos, de stikstofdoelstelling voor 2030 al gehaald zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet het geval. Het LOTOS-EUROS model berekent dat een groter deel van de emissie uit Nederland in het buitenland terecht komt en omgekeerd. In het antwoord op vraag twee is toegelicht waarom het gebruik van OPS voor Nederland het meest geschikte model is. Het doorrekenen van de stikstofdoelstelling voor 2030 met het model LOTOS-EUROS is om deze redenen niet aan de orde.
Kunt u bevestigen dat Duitsland ook gebruikmaakt van het model Lotos? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Samen met het Umweltbundesamt (UBA) in Berlijn (het Duitse RIVM) produceert TNO kaarten van de jaarlijkse stikstofdepositie in Duitsland. Deze kaarten zijn gemaakt met het LOTOS-EUROS model en worden door de Duitse regering gebruikt voor hun beleid, waarvoor zij minder gedetailleerde informatie nodig hebben. Zoals uit de beantwoording van vraag 2 blijkt is OPS beter toepasbaar voor de Nederlandse situatie omdat EMEP en LOTOS-EUROS niet beschikken over bepaalde functionaliteiten die in Nederland nodig zijn voor bijvoorbeeld vergunningsaanvragen. Daarnaast wordt het OPS-model geijkt aan de metingen van de meetnetten (het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) en het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN). Op deze wijze worden in Nederland de herkomst en depositie van (stikstof)emissies van de verschillende sectoren en bronnen nauwkeurig berekend.
Bent u bereid om het Nederlandse stikstofbeleid (ook) door te rekenen met het model Lotos, in lijn met het advies van de commissie-Hordijk? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Voorzieningen voor beroepschauffeurs |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS-bericht van 17 oktober 2020 «Truckers door corona gevangen in hun wagen: «Eten met het bord op schoot»«?1
Ja.
Is bij het besluit om de keuken van wegrestaurants te sluiten ook afgewogen welke gevolgen dit heeft voor beroepschauffeurs? Zo ja, op welke wijze heeft deze afweging plaatsgevonden?
De horecasluiting per 14 oktober heeft een maatschappelijke en economische impact. Om de impact van deze maatregel op belangrijke processen, zoals de beschikbaarheid van een maaltijd voor beroepschauffeurs, zoveel mogelijk te beperken zijn er ten aanzien van de horecasluiting enkele uitzonderingen gemaakt. Een van deze uitzondering is de mogelijkheid van eet- en drinkgelegenheden om eten en drinken aan te bieden via een afhaalloket. In het geval van wegrestaurants betekent dit dat zij maaltijden kunnen blijven aanbieden aan beroepschauffeurs en andere weggebruikers.
Vindt u het wenselijk dat beroepschauffeurs, als zij dagenlang rijden, nergens meer een warme maaltijd kunnen krijgen?
Onze chauffeurs doen enorm belangrijk werk, zij zorgen ervoor dat essentiële benodigdheden, zoals levensmiddelen en medicijnen, beschikbaar blijven. Het is dan ook van groot belang dat deze chauffeurs hun werk op een verantwoorde manier kunnen doen. De mogelijkheid om langs de weg een (warme) maaltijd te krijgen is hier onderdeel van. Ik vind dit enorm belangrijk en de bovengenoemde uitzondering biedt hiervoor de ruimte.
Heeft het sluiten van wegrestaurants tot gevolg dat beroepschauffeurs bijna nergens meer naar het toilet kunnen of hun handen kunnen wassen?
Het is van groot belang dat chauffeurs op een verantwoorde manier hun werk kunnen blijven uitoefenen, ook tijdens de coronacrisis. Het is daarom nodig dat bepaalde basisvoorzieningen langs de weg, waaronder sanitair, voldoende beschikbaar blijven voor beroepschauffeurs. Ik roep wegrestaurants, evenals tankstations daarom ook op hun sanitair beschikbaar te houden voor deze chauffeurs. De huidige maatregelen bieden hiervoor ruimte.
Vindt u dat beroepschauffeurs die vitaal werk verrichten en onze supermarkten bevoorraden, ook tijdens de coronacrisis onder goede omstandigheden hun werk moeten verrichten?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om met beroepschauffeurs en wegrestaurants te bespreken hoe, zonder besmettingsgevaar, een warme maaltijd en sanitaire voorzieningen geboden kunnen worden?
Ja, het Ministerie van IenW heeft contact met zowel de wegrestaurants als de goederenvervoersector. Via deze wegen wordt de door u aangehaalde kwestie voortdurend onder de aandacht gebracht. Ik wijs erop dat de huidige maatregelen ruimte bieden om chauffeurs te voorzien van de basisvoorzieningen die zij nodig hebben om hun werk op een verantwoorde manier uit te voeren: de mogelijkheid om langs de weg een (warme) maaltijd te gebruiken, en toegang tot voldoende sanitaire voorzieningen. Ik houd een vinger aan de pols bij de goederenvervoersector, om actie te kunnen ondernemen bij eventuele signalen dat chauffeurs hun werk niet meer op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren.
Het bericht dat de NOS na aanhoudende bedreiging van journalisten de logo’s van de auto’s haalt |
|
Joost Sneller (D66), Harry van der Molen (CDA), Jan de Graaf (CDA), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «NOS verwijdert logo's om bedreigingen van journalisten: «Dit voelt als zwichten voor terreur en geweld»«?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat NOS de logo's van de auto's heeft laten verwijderen als gevolg van aanhoudende bedreigingen jegens medewerkers?
Bedreiging en intimidatie van journalisten is onacceptabel. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn in een democratische rechtsstaat als Nederland een groot goed en een belangrijke pijler van onze samenleving. Journalisten moeten ongestoord en ongehinderd hun werk kunnen doen. Dat de NOS zich genoodzaakt voelt om logo’s van hun auto’s te laten verwijderen uit angst voor agressie is schandalig, en past geenszins in onze democratische rechtsstaat. Ik sluit mij aan bij wat de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM) hierover heeft gezegd: het signaal van de NOS wordt heel serieus genomen. We zwichten niet voor dreigementen. De vrije pers is van cruciaal belang, en waar het kan zullen wij onze pers ondersteunen om te zorgen dat zij door kunnen gaan met hun werk.
Bent u het ermee eens dat dergelijke bedreigingen een directe aanval zijn op de persvrijheid van Nederland en onafhankelijke journalisten op deze manier ernstig beperkt worden in hun voor onze democratie essentiële werk?
Agressie en geweld tegen journalisten is onacceptabel. Persvrijheid is een groot goed in Nederland en onafhankelijke journalistiek is noodzakelijk voor een democratische rechtstaat. Agressie en geweld mag daarom nooit en te nimmer leiden tot ondermijning van het democratisch gehalte van de rechtstaat.
Welke verantwoordelijkheid en mogelijkheid ziet u om naar aanleiding van deze treurige consequentie van aanhoudende dreigingen stappen te ondernemen om deze praktijken tegen te gaan?
In 2019 is PersVeilig in werking getreden, waarin de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, politie en het Openbaar Ministerie (OM) samenwerken om de positie van journalisten te versterken. PersVeilig bevat enerzijds preventieve maatregelen die ertoe moeten leiden om journalisten beter te beschermen en anderzijds repressieve maatregelen om daders harder aan te pakken. Het Protocol «agressie en geweld tegen journalisten», dat geldt sinds oktober 2019, bevat een aantal opsporings- en vervolging afspraken die een hardere daderaanpak bewerkstelligen.
Tijdens het mondelinge vragenuur op 27 oktober jl. heb ik uw Kamer toegezegd om u per brief te informeren over de werking van dit beleid, zoals de eenduidige registratie en opvolging van de afspraken die in het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» zijn gemaakt. Zodra zicht is op de huidige werkwijze kan bekeken worden of, en zo ja, welke vervolgstappen nodig zijn.
Welke concrete stappen zijn sinds het rapport «Een dreigend klimaat» en het gesloten akkoord door de Stuurgroep agressie en geweld tegen journalisten genomen om het werkklimaat voor journalisten werkelijk veiliger te maken?
Zoals hiervoor aangegeven is het project «PersVeilig» gelanceerd dat tezamen met het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» de positie van journalisten moet versterken.
Het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» bevat een aantal opsporings- en vervolgingsafspraken die een heldere, eenduidige en harde aanpak van daders bewerkstelligt2. Het protocol geeft helder weer welke stappen er worden ondernomen zodra er een aangifte gedaan wordt. Zo wordt er bijvoorbeeld van iedere strafbare gedraging aangifte opgenomen, wordt de schade zoveel als mogelijk verhaald op daders en geldt de verhoogde strafeis van het OM conform de OM-Aanwijzing.
Wanneer journalisten te maken krijgen met agressie en geweld dat leidt tot een onveilige situatie en de maatregelen door de journalist zelf en de werkgever niet voldoende zijn om hier weerstand aan te bieden, zal de politie ter plaatse komen om op te treden tegen de agressie en het geweld.
De Minister voor BVOM stelt een deel van de regeerakkoordmiddelen voor onderzoeksjournalistiek beschikbaar voor het versterken van de positie van journalisten tegen geweld, agressie en/of bedreiging. Deze middelen zijn de afgelopen jaren ten goede gekomen aan o.a. PersVeilig. Als redacties vragen hebben omtrent bedreiging of intimidatie, dan kunnen zij zich wenden tot PersVeilig. Via de website van PersVeilig kunnen journalisten incidenten melden (monitorfunctie) en hulp vragen (helpdesk). Op de site is onder andere informatie te vinden over wat te doen bij intimidatie en/of bedreigingen. Ook biedt PersVeilig de training «Omgaan met agressie» aan waarin journalisten leren omgaan met agressieve mensen op straat. PersVeilig adviseert tevens werkgevers over de te nemen stappen tegen agressie en geweld.
Daarnaast is PersVeilig aangesloten bij de werkgroep »brede aanpak beroepsgroepen» onder voorzitterschap van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Hierin zijn verschillende beroepsgroepen, waaronder journalisten, betrokken die weerbaarheidstrajecten in gang zetten. Hiervoor heb ik financiële middelen beschikbaar gesteld. Door samenwerking en het breder delen van best practices worden beroepsgroepen in staat gesteld hun eigen weerbaarheid te vergroten en wordt de werkgever in staat gesteld om zijn rol op dit terrein goed te vervullen. Wanneer de aard en omvang van de dreiging dermate groot is dat de persoon en de werkgever daar zelf geen weerstand tegen kunnen bieden dan kan de overheid aanvullende maatregelen treffen.
De veiligheid van journalisten in Nederland wordt op verschillende manieren gewaarborgd. Persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn vastgelegd in de Grondwet en in internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Voor de audiovisuele sector wordt dit nader uitgewerkt in de Mediawet 2008.
Welke effecten zijn zichtbaar in opsporing en vervolging naar aanleiding van de 8 afspraken in het Stuurgroep-akkoord met politie en Openbaar Ministerie? Is het aantal opsporings- en vervolgingszaken na bedreiging van journalisten verhoogd sinds hieraan hoge prioriteit is gegeven? Hoeveel mensen zijn sindsdien veroordeeld voor het bedreigen van, of geweld gebruiken tegen, journalisten? Is hierbij inderdaad een hogere strafmaat toegepast?
Zoals ik hierboven aangaf, zal de politie ter plaatse komen om op te treden wanneer journalisten te maken krijgen met agressie en geweld dat leidt tot een onveilige situatie en de maatregelen door de journalist zelf en de werkgever niet voldoende zijn om hier weerstand aan te bieden. De politie heeft mij gemeld dat aangiftes door journalisten met prioriteit worden opgepakt, conform het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» en dat dit eenduidig wordt geregistreerd.
Het OM heeft in haar systemen ook voorzieningen getroffen om zaken waarin journalisten slachtoffer zijn geworden van agressie en geweld eenduidig te labelen, wat sinds september 2019 mogelijk is. Omdat deze registratiemogelijkheid nog maar relatief korte tijd beschikbaar is, kan nog niet worden vastgesteld of er sprake is van een toename van het aantal zaken waarin vervolging is ingesteld wegens agressie tegen journalisten. In de eerste zes maanden van 2020 zijn tien zaken van agressie en geweld tegen journalisten door de politie ingezonden naar het OM. In vier zaken is besloten de verdachte te dagvaarden, een verdachte heeft een strafbeschikking gekregen, een zaak is geseponeerd en vier zaken moeten nog worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat journalisten altijd veilig hun werk moeten kunnen doen? Bent u bereid om daarom, ongeacht de hoek waar deze bedreigingen vandaan komen of welke journalisten worden bedreigd, u hier consequent tegen uit te spreken? Welke andere concrete opties ziet u om uitvoering te geven aan deze steun voor de vrije pers?
Ja. Journalisten moeten altijd veilig hun werk kunnen doen. Hoewel een onderdeel van (onderzoeks-)journalistiek de verslaglegging van gevaarlijke of risicovolle situaties is, mag de aanwezigheid van een journalist of iemand werkzaam bij een journalistieke organisatie op zichzelf nooit aanleiding voor een gevaarlijke situatie zijn. Op het moment dat agressie, intimidatie en geweld zich richt op de journalistieke organisatie zelf is dat iets wat ik altijd sterk zal veroordelen. Daarbij blijven de Minister voor BVOM en ik met de verschillende sleutelfiguren (te weten journalistieke organisaties, politie, OM) in nauw contact over wat er speelt in de samenleving en op welke wijze dat van invloed is op het werk van journalisten. De afspraken die in het kader van PersVeilig en het protocol «agressie en geweld tegen journalisten» zijn gemaakt, zijn daarbij een belangrijke basis.
Deelt u de mening dat het dreigende klimaat voor journalisten verder wordt versterkt door een breder klimaat van maatschappelijk ongenoegen, zoals de NCTV stelt?2 Op welke concrete wijze maakt het kabinet werk van de aanpak hiervan?
De NCTV wijst in het laatste Dreigingsbeeld (15 oktober jl.) erop dat in onze samenleving steeds meer mensen «gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving» ervaren.4 Een aantal van deze mensen richt deze gevoelens op de pers. Mede door handelingen die uit dergelijke gevoelens voortkomen heeft de NOS het besluit heeft genomen om de logo’s van hun satellietwagens te halen.
In 2017 is onderzoek gedaan naar het werkklimaat van journalisten, wat onder de titel «Een dreigend klimaat» is gepubliceerd.5 Er is geen verband bekend tussen beide onderzoeken.
Eén van de aanbevelingen van het onderzoek «Een dreigend klimaat» was het oprichten van een stuurgroep waarin ondersteuning wordt geboden aan journalisten. Een andere aanbeveling is het maken van opsporings- en vervolgingsafspraken tussen politie en het OM. Dit is gebeurd onder de naam «PersVeilig» en het protocol «agressie en geweld tegen journalisten». Verdere maatregelen die het kabinet genomen heeft, worden beschreven in het antwoord op vraag 5.
Waar kan een journalist zich melden, indien hij te maken krijgt met ondermijning in het uitoefenen van zijn beroep? In hoeverre acht u de werking van Persveilig.nl gezien de recente ontwikkelingen in dezen als doeltreffend? Op welke manier ondersteunt de overheid journalisten om ervoor te zorgen dat ze ten alle tijden hun beroep vrij en veilig kunnen uitoefenen?
Een journalist die te maken krijgt met agressie en geweld in uitoefening van zijn beroep kan melding maken op de website www.persveilig.nl. Als er sprake is van een strafbare gedraging kan aangifte worden gedaan. Deze aangifte wordt met prioriteit opgepakt en er geldt een verhoging van de strafeis door het OM.
Helaas maakt het doen van meldingen en het doen van aangiftes tegen strafbare gedragingen de maatschappij niet veiliger, ook niet voor journalisten. Het geeft wel inzicht in de heersende problematiek.
Zie verder het antwoord op vraag 5 over de stappen die door het kabinet in samenwerking met de journalistieke sector zijn gezet om journalisten te ondersteunen in de uitoefening van hun werk.
Is er de laatste tijd sprake van een stijging van het aantal meldingen van journalisten die zich onveilig voelden in het uitoefenen van hun beroep? Zo ja, welke rol spelen hierbij de uitkomsten van het NCTV rapport, dat stelt dat dit toegeschreven kan worden aan gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving van individuen?
In de Persvrijheidsmonitor 2019, die jaarlijks wordt gedaan in opdracht van het Persvrijheidsfonds, valt te lezen dat media in 2019 te maken kregen met incidenten op het gebied van veiligheid, bronbescherming, beschuldigingen en privacy en vrijheid van nieuwsgaring.6 Volgens de monitor zijn er in 2019 in totaal 39 meldingen binnengekomen bij het meldpunt van PersVeilig.7 Hierbij ging het in 25 gevallen om bedreigingen en 8 keer om fysiek geweld. In 13 gevallen hebben journalisten hiervan aangifte gedaan.
In 2020 zijn er tot nu toe 72 meldingen binnengekomen bij PersVeilig. Hierbij ging het in 46 gevallen om bedreiging en in 15 gevallen om fysiek geweld.8 In 27 gevallen hebben journalisten aangifte gedaan.
De cijfers lijken aan te tonen dat er een stijging in het aantal meldingen is. Hierbij moet de kanttekening geplaatst worden dat er vanaf april 2019 meldingen konden worden gedaan bij PersVeilig. Hiermee zijn de cijfers tussen beide jaren dan ook niet een op een te vergelijken. PersVeilig schat in dat het aantal niet-gemelde bedreigingen in beide jaren naar alle waarschijnlijkheid hoger ligt.
Er is geen verband bekend tussen de in het laatste NCTV Dreigingsbeeld geschetste ontwikkelingen en het aantal meldingen bij PersVeilig. Niettemin is het belangrijk om in gesprek te blijven met de verschillende partijen om te bezien welke ontwikkelingen in de samenleving van invloed zijn op de veiligheid van journalisten.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het WGO over de Mediabegroting op 30 november?
Ja.
Het bieden van perspectief aan ondernemers na de gedeeltelijke lockdown en het onderzoek naar aanleiding van het OMT-advies over restaurants |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe gaat u vormgeven aan het OMT-advies van 13 oktober 2020 over de positie van restaurants en de toezegging uit de Kamerbrief van 13 oktober 2020 over de stand van zaken COVID-19 en de toezegging van de Minister-President tijdens het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 14 oktober 2020 om in gesprek te gaan met de horeca- en evenementensector over perspectief na de periode van vier weken?1
Het Outbreak Management Team (OMT) schrijft in haar advies van 13 oktober 2020 dat onderzocht zou moeten worden of eigenstandige restaurants (die niet een primaire, bijkomende functie van drinkgelegenheid hebben) open kunnen blijven, «mits aanvullende maatregelen zoals gezondheidscheck, registratie, zitplaats, 1,5 meter afstand houden en dergelijke, getroffen worden».
Op dit moment wordt in samenwerking met de horecasector en MKB-Nederland besproken of het met inachtneming van de maatregelen mogelijk is om bepaalde horeca-activiteiten toch veilig te kunnen laten plaatsvinden, zodra het epidemiologische beeld dat weer toestaat. Daarbij valt te denken aan een segmentering naar activiteiten of typen, die handhaafbaar, uitvoerbaar en uitlegbaar is, en zonder dat groepsvorming, contactmomenten en reisbewegingen te veel toenemen. Bij handhaafbaarheid geldt dat er zoveel mogelijk wordt uitgegaan van zelfregulering door de sector (dus de ondernemer is zelf primair verantwoordelijk voor de naleving van de coronamaatregelen).
Wanneer vinden deze gesprekken plaats? Zijn deze gesprekken al ingepland? Zo ja, op welke termijn, met welke organisaties en met welke bestuurlijke vertegenwoordiging van uw zijde?
Er zijn doorlopend gesprekken met verschillende vertegenwoordigers van deze sectoren. Zo heeft op 1 oktober jl. heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Minister van EZK en de staatsecretaris van EZK met de voorzitters van VNO-NCW en MKB-Nederland, waar concreet gesproken is over de problemen en mogelijkheden die er zijn voor de horecasector. Op 7 oktober en op 13 november jl. zijn er overleggen geweest met uitgebreide delegaties van de verschillende geledingen binnen de evenementensector over onder meer de FieldLab-aanpak met vier bewindspersonen: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van J&V, de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van EZK. Op 11 november sprak de Minister-President met het landelijk bestuur van Koninklijke Horeca Nederland.
Welke stappen zijn er in het verleden al gezet om te zoeken naar alternatieve maatregelen die hetzelfde dempende effect hebben op het virus maar met minder economische en maatschappelijke schade?
De afgelopen maanden zijn verschillende stappen gezet om te komen tot alternatieve maatregelen die vergelijkbare dempende effecten hebben op het virus maar in mindere mate economische en maatschappelijke schade teweeg brengen. Zo hebben brancheverenigingen tijdens de intelligente lockdown vanaf maart op het verzoek van het kabinet protocollen opgesteld. Met deze protocollen kon veilig en met inachtneming van de RIVM-richtlijnen gewerkt worden, konden bedrijven op een verantwoorde manier open blijven en konden een groot aantal gesloten sectoren vanaf juni weer heropend worden.
Daarnaast zijn verschillende wetenschappelijke onderzoeken uitgevoerd. Zo deed TNO, in opdracht van het kabinet, onderzoek naar de invloed van kuchschermen in combinatie met ventilatie op de verspreiding van aerosolen in binnenruimten in de horeca. De resultaten van dit onderzoek zijn reeds aan uw kamer gemeld (Kamerstuk 35 420, nr. 143).
Tevens is de Smart Distance Lab in juli opgestart, een experiment waarbij een 3-daagse kunstbeurs georganiseerd is met ruim 1.200 bezoekers. De eerste resultaten van dit Smart Distance Lab zijn op 28 oktober jl. gepresenteerd.
Tot slot is de ontwikkeling van een omvangrijk FieldLab-programma voor de evenementensector gestart, waarin de gezamenlijke brancheorganisaties in de evenementenindustrie samen met universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen wetenschappelijke kennis combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico's bij verschillende typen evenementen kunnen worden beperkt. Het gaat hierbij ook om sportevenementen.
Wanneer verwacht u de eerste plannen klaar te hebben liggen voor implementatie? Wat is uw streefdatum voor deze plannen en onderzoeken?
De eerste resultaten van de Smart Distance Labs zijn op 28 oktober jl. gepresenteerd. Er wordt momenteel gekeken naar een vervolg.
Het kabinet is akkoord gegaan met het, onder voorwaarden, organiseren van testevents in het FieldLab-programma Evenementen. Wanneer de besmettingen teruglopen en we in de in de fase waakzaam zitten dan kunnen de FieldLabs starten. De verwachting is dat dit risiconiveau in januari bereikt wordt.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Aartsen en Van Weyenberg over het grootschalig initiëren van fieldlabs? Hoeveel sectoren en ideeën voor fieldlabs hebben zich reeds bij u gemeld? Hoeveel fieldlabs zijn er al opgestart en hoeveel worden er komende periode opgestart? Kunt u een overzicht geven van de geplande fieldlabs?2
Net als de leden Aartsen en Van Weyenberg ziet het kabinet grote meerwaarde in de FieldLab-aanpak. Het is verheugend om te zien dat dit concept aanslaat en dat initiatieven daarvoor tot ontwikkeling komen.
Naast het onder vraag 3 en 4 al genoemde FieldLab voor de evenementensector en het al eerder gestarte Smart Distance Lab, zijn er ook gesprekken met de horecasector over het al dan niet opstarten van een FieldLab.
De horecasector werkt namelijk met EZK en J&V aan maatregelen die een minstens zo groot effect hebben op het virus, maar minder economische schade, die te handhaven en na te leven zijn. Een FieldLab voor de horeca is daarbij een van de ideeën die besproken wordt.
Het initiatief voor de ontwikkeling van een FieldLab moet primair liggen bij de betrokken sectoren zelf, maar het kabinet ziet graag dat sectoren zich melden met nieuwe initiatieven als die nieuwe perspectieven kunnen bieden. Wel moet bij alle initiatieven uiteraard goed worden gekeken naar mogelijke gezondheidsrisico's en het algemene epidemiologisch beeld.
Wanneer verwacht u het advies van het RIVM op het ingeleverde plan van het Fieldlab Evenementen? Kunt u dit advies bij binnenkomst delen met de Kamer?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft de indieners van het plan om aanvullende informatie gevraagd om haar advies te kunnen afronden. We zullen bezien op welke wijze we uw Kamer het best daarover kunnen informeren.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende Kamerdebat over de aanpak van het coronavirus?
Doordat er meerdere betrokken partijen zijn, is het helaas niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor het debat van 28 oktober jl. over de ontwikkelingen rondom het coronavirus.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.