Het artikel ‘Klein experiment met poststemmen in Den Haag’ |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Klein experiment met poststemmen in Den Haag»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat in deze weliswaar kleine proef meerdere personen fouten maakten met het invullen van het briefstemformulier, waar zij dachten dat zij dat goed hadden gedaan?
In mijn antwoorden2 op de vragen van het TK-lid Özütok (GroenLinks) heb ik uiteengezet op welke wijze het Ministerie van BZK in november 2020 heeft laten toetsen of het voor kiezers van 70 jaar en ouder begrijpelijk is hoe het stemmen per brief gaat. Op basis van deze uitkomsten zijn er aanpassingen doorgevoerd op de stempluspas en de uitleg die de kiezer ontvangt bij zijn briefstembescheiden. Het rapport met de uitkomsten van deze focusgroepen heb ik op 12 januari jl.3 aan uw Kamer gezonden. Tevens heb ik in deze antwoorden uiteengezet hoe ik aankijk tegen de kleine proef die is gehouden door Steffie4. De uitleg die de kiezers van 70 jaar en ouder krijgen bij hun briefstembescheiden is erop gericht dat de kiezer alle stappen volgt, zodat zij hun briefstem op de correcte wijze uit brengen.
Ik memoreer dat uit de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19, die op 30 januari jl. in werking is getreden, volgt dat een niet ondertekende stempluspas geaccepteerd wordt door het briefstembureau.5 In artikel 11g vierde lid van deze wet is geregeld dat als het stembiljet los (dus niet in de briefstembiljetenveloppe) in de retourenveloppe zit, het briefstembiljet (zonder dat in te zien) door het briefstembureau in de stembus wordt gedeponeerd. Dit leidt dus niet tot terzijdelegging en ongeldigheid.
Wat wel kan leiden tot terzijdelegging van de retourenvelop is het vergeten om de stempluspas mee te sturen, of de stempluspas in de gesloten stembiljetenvelop te stoppen, of dat de ongeadresseerde briefstembiljetenvelop in de brievenbus wordt gestopt (in plaats van de geadresseerde retourenvelop). In die gevallen kan de kiesgerechtigdheid niet worden vastgesteld en/of het stemgeheim niet worden gewaarborgd. De informatie die aan kiezers wordt gegeven is erop gericht dat deze fouten niet worden gemaakt.
Omdat het briefstemmen voor personen van 70 jaar en ouder een nieuwe vorm van stemmen is, is er veel aandacht voor communicatie om uit te leggen hoe briefstemmen gaat. Naast de landelijke campagne gaat het onder meer om een radiocommercial, advertenties in landelijke, regionale en huis-aan-huisbladen, advertorials in magazines van ouderenbonden en in alle RTV-gidsen en via communicatiemiddelen die ter beschikking worden gesteld aan gemeenten en intermediairen zoals ouderenbonden. Specifiek voor verpleeg- en verzorgingshuizen is een mailing met informatie en communicatiemiddelen gemaakt, met het verzoek aan deze instellingen om dit te gebruiken in de voorlichting aan bewoners van 70 jaar en ouder. In alle communicatiemiddelen wordt verwezen naar de website elkestemtelt.nl en naar de telefoonlijn 0800-1351 waar kiezers van 70 jaar en ouder met vragen over briefstemmen terecht kunnen.
Kunt u begrijpen op welke onderdelen dit fout is gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zal er voorlichting worden gegeven over het op de juiste wijze invullen van een briefstembiljet aan de betreffende doelgroep?
Zie antwoord vraag 2.
Met welk percentage fout ingevulde formulieren houdt u rekening?
Zie antwoord vraag 2.
Welke tests zijn er uitgevoerd onder de groep potentiële gebruikers om de gebruiksvriendelijkheid en de begrijpelijkheid van de toelichting te testen?
Zie antwoord vraag 2.
De kritiek op peperdure advocaten van politieagenten en de onderbetaling van sociaal advocaten |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van RTL nieuws over de 1,3 miljoen euro die de politie aan advocaatkosten heeft betaald in één zaak?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Als een politieambtenaar als gevolg van de uitoefening van zijn of haar werk aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht, dan heeft de werkgever op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie de plicht op om een tegemoetkoming te geven voor rechtskundige hulp. Daarnaast maakt dit deel uit van goed werkgeverschap. Het in het artikel genoemde bedrag betreft de kosten van rechtsbijstand die is verleend aan in totaal 26 politieambtenaren in complexe procedures die over een totale periode van ca. 3 jaar hebben plaatsgevonden.
Klopt het dat de declaratie van het advocatenkantoor Sjöcrona-Van Stigt bij de politie voor juridische hulp aan agenten in deze zaak 1.309.380,96 euro bedroeg? Is dat nu het totale bedrag in deze zaak, en zo niet, wat is dat dan wel? Wat vindt u van zo’n declaratie, beschouwt u die als marktconform en noodzakelijk? Kunt u uiteenzetten hoe dat bedrag tot stand is gekomen?
Het genoemde bedrag gaat om een tegemoetkoming voor de rechtskundige hulp aan politieagenten in de periode van juni 2015 tot mei 2018. De hoogte van de declaratie wordt zoals gezegd verklaard door de omvang en complexiteit van de zaak en het grote aantal politiemensen dat erbij betrokken was.
De gehanteerde tarieven zijn gebruikelijk in de markt. Aan de rechtskundige hulp van dergelijke zaken worden bijzondere eisen gesteld. De ingezette advocaten maken deel uit van een door de politie samengestelde advocatenpoule van strafrechtadvocaten die getraind zijn in de finesses van het politievak.
De advocaten uit de poule hebben in het verleden, bij de toenmalige korpsen, veel ervaring opgedaan in het verlenen van rechtsbijstand aan politieambtenaren die wegens een geweldsaanwending tijdens de dienstuitoefening in een strafrechtelijke procedure terecht kwamen.
Overigens mogen agenten zelf kiezen of ze een advocaat uit de poule inzetten of niet.
Vooropgesteld dat politieagenten, die verdachte zijn in het kader van de werkzaamheden tijdens hun diensten, recht hebben op goede verdediging op kosten van de Staat, deelt u ten principale wel de mening dat exorbitante uurtarieven van commercieel werkende advocaten niet door de belastingbetaler betaald hoeven te worden?
Artikel 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) schrijft voor dat politieambtenaren recht hebben op een tegemoetkoming van de kosten voor rechtsbijstand indien de ambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht. De Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie bevat regels over het toekennen van deze vergoeding. De gehanteerde uurtarieven zijn zoals voormeld marktconform.
Wat waren de gedeclareerde uurtarieven in deze zaak vanuit dit advocatenkantoor? Bent u nu bereid dit openbaar te maken, in tegenstelling tot de beantwoording van eerdere Kamervragen hierover en in lijn met de motie Van Nispen?2 3
De politie heeft vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap een advocatenpoule beschikbaar die politieambtenaren kunnen bijstaan. Deze advocaten uit de advocatenpoule die politieambtenaren bijstaan, zijn door opleiding, ervaring en betrokkenheid specialist op het gebied van ondersteuning van politieambtenaren.
Openbaarmaking van gegevens mag achterwege blijven voor zover het belang niet opweegt tegen het belang van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen danwel derden; artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de Wob. Ook de Raad van State is van oordeel dat deze informatie op deze genoemde grond mag worden geweigerd.
Waarom heeft het eigenlijk zo lang geduurd voor hier enige openheid over is en zijn dit soort WOB-verzoeken van RTL nieuws, Kamervragen en moties nodig om dit soort informatie te krijgen? Hoe kan het dat zelfs geprocedeerd is om openheid te voorkomen, tot aan de Raad van State, wat heeft dat eigenlijk wel niet gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het gedeclareerde uurtarief in deze zaak redelijk, marktconform, en noodzakelijk om de gewenste kwaliteit te krijgen? Zo ja, bent u dan ook bereid sociaal advocaten dergelijke tarieven te gaan betalen? Zo niet, waarom is deze gang van zaken dan geaccepteerd?
Commerciële advocatentarieven worden bepaald door de markt. Kortgezegd is dat vraag en aanbod en het bijzondere specialisme.
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand voorziet in een subsidie aan advocaten en mediators voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald vastgesteld tarief conform het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden.
De rechtsbijstand die de overheid in casu afneemt is geen subsidie. De overheid is daarbij in dezelfde positie als iemand die niet in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand en een betalende cliënt, en dus afhankelijk van de marktconforme tarieven.
Wat is uw reactie op de kritiek op deze torenhoge rekening?4
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat deze extreme tarieven in geen verhouding staan tot de vergoedingen die de Staat betaalt in de sociaal advocatuur, de rechtshulp voor mensen die dat ook hard nodig hebben, die al zoveel jaar ernstig onder druk staat?
Nederland behoort tot de top in Europa met een budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand van € 400 mln. Per hoofd van de bevolking geeft Nederland twee keer zoveel meer uit dan België en drie keer zoveel meer dan Duitsland. Het huidige stelsel is niet klaar voor de toekomst. Het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand is ingesteld met het doel om het stelsel toekomstbestendig en duurzamer te maken zodat deelnemende advocaten een hogere beloning voor de te verrichte werkzaamheden ontvangen. Dit toekomstbestendig en duurzamer maken is de primaire taak van de overheid. Zoals ook vermeld in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Nispen (SP) over de dwang op commerciële advocatuur om gesubsidieerde rechtsbijstand te gaan verlenen doen we daarbij ook een beroep op commerciële advocatenkantoren om vanuit hun maatschappelijke ondernemerschap en gelet op de grote verschillen met de sociale advocatuur, iets te betekenen voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.9 Het verheugt ons dan ook dat de NOvA Walter Hendriksen als kwartiermaker heeft aangesteld om meer structuur aan te brengen in de gefragmenteerde initiatieven op dit gebied en dit verder te ontwikkelen.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de overheid voor haar eigen mensen oneindig budget uittrekt, die er voor andere verdachten en slachtoffers niet is, waardoor dit rechtsongelijkheid oplevert?
Er zijn binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen richtlijnen vastgesteld omtrent de (maximale) hoogte van het tarief voor advocaatkosten dat vergoed wordt in voorkomende zaken; de hoogte van de tegemoetkoming aan de medewerker wordt vastgesteld naar redelijkheid en billijkheid. Indien aan medewerkers een vergoeding wordt verleend voor de inhuur van rechtsbijstand is dat meestal onderdeel van een (vaststellings-)overeenkomst tussen medewerker en werkgever. Voor het toekennen van de vergoeding is geen tariefplafond vastgesteld omdat, anders dan bij rechtsbijstandsverzekeraars, deze situaties zich beperkt voordoen en de hoogte van de vergoeding een individuele weging vraagt.
Voorts kunnen sectorspecifieke regelingen van toepassing zijn, zoals artikel 69a Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) voor politieambtenaren. Hierin is geregeld dat indien een politieambtenaar in de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt, het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent.
Voor zover de rechterlijke macht zich er al over heeft uitgesproken, is geoordeeld dat de gemaakte kosten als redelijk en billijk zijn aan te merken. Daarbij heeft de rechter expliciet overwogen dat «gelet op de aard, omvang en mate van juridische complexiteit (.) de kosten van rechtsbijstand naar het oordeel van de rechtbank niet bovenmatig of onredelijk [zijn].»
Doordat de overheid zelf een betalende cliënt is én ook als goed werkgever moet optreden, ontstaan er verschillen in de positie van rechtzoekenden. Dat is overigens ook aan de orde bij andere cliënten die de commerciële tarieven verschuldigd zijn.
Hoe kunt u uitleggen dat het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand ernstig tekortschiet en er geprotesteerd en gestaakt moest worden om een redelijke vergoeding voor sociaal advocaten af te dwingen, hetgeen nog steeds niet is gerealiseerd, en dat aan de andere krant de geldkraan onbeperkt openstaat voor commerciële advocatenkantoren op kosten van de Staat?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in ieder geval bereid per direct sociaal advocaten eindelijk een redelijke vergoeding te betalen, conform de conclusies van de commissie Van der Meer, om deze nu al grote rechtsongelijkheid te verminderen? Zo niet, waarom niet?
Met de commissie-Van der Meer delen wij de constatering dat de vergoedingen onder druk staan. Het opvolgen van de conclusies (scenario 1) van de commissie Van der Meer betekent een structurele investering van € 154 miljoen, voor 2021. Wij zijn ervan overtuigd dat met de stelselvernieuwing binnen het budgettaire kader hogere vergoedingen mogelijk zijn. In 2019 is geconstateerd dat het dermate knelde dat er in een overbrugging voorzien moest worden. Voor 2020 en voor 2021 is daarom extra geld (voor beide jaren € 36,5 mln.) beschikbaar gesteld.
Ook wenden we, zoals is aangekondigd in de vierde voortgangsrapportage rechtsbijstand, de onderuitputting van € 19 mln. uit het rechtsbijstandsbudget aan om nu al de vergoedingen op het gebied van het personen- en familierecht te verhogen, zoals uw Kamer per brief van 8 april jl. is bericht.10
Het bericht ‘Slechts voor genodigden, liefst anoniem: fondsenwerving bij de VVD’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slechts voor genodigden, liefst anoniem: fondsenwerving bij de VVD»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de situatie waarover in het artikel gesproken wordt, waarbij personen een politieke partij in natura steunen door middel van het faciliteren en bekostigen van een bijeenkomst ten behoeve van die partij, een volgens de Wfpp meldingsplichtige gift (in natura) aan een politieke partij betreft?
In de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) gelden voor giften in natura dezelfde regels als voor geldelijke giften. Volgens de Wfpp is sprake van een bijdrage in natura indien ««een zaak of dienst, op verzoek van een politieke partij aan haar geleverd dan wel door deze aanvaard, waar geen of geen evenredige tegenprestatie tegenover staat».2 In de memorie van toelichting van de Wfpp worden de volgende voorbeelden van bijdragen in natura genoemd: de terbeschikkingstelling van vergaderruimte, het vervoer van personen, het verzorgen van catering, het rondbrengen van informatiemateriaal en het gratis of tegen gereduceerd tarief ter beschikking stellen van advertentieruimte. Van een bijdrage in natura is ook sprake als de waarde van de ontvangen dienst of prestatie meer bedraagt dan de door de politieke partij betaalde prijs of de geleverde tegenprestatie.3
Of de in het artikel genoemde casussen als bijdrage in natura moeten worden aangemerkt kan ik op basis van enkel de informatie in dit artikel niet beoordelen. Ik heb daarom de VVD verzocht mij hierover te informeren.
Kunt u aangeven of de situatie waarover in het artikel gesproken wordt, waarbij personen advertentieruimte bekostigen met daarin een oproep om op een partij te stemmen, een volgens de Wfpp meldingsplichtige gift (in natura) aan een politieke partij betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn van het niet voldoen aan de wettelijke meldingsplicht?
Indien de indruk ontstaat dat de door een politieke partij aangeleverde documenten niet volledig voldoen aan de in de Wfpp gestelde eisen kan de toezichthouder een aantal maatregelen treffen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een verzoek aan de Auditdienst Rijk om een review te verrichten bij de accountant van een politieke partij. Als ultieme remedie kan op basis van de Wfpp (artikel 37) een bestuurlijke boete van maximaal 25.000 euro per overtreding worden opgelegd.
Kunt u deze vragen één voor één op korte termijn, bij voorkeur voor woensdag 24 februari, beantwoorden?
Deze vraag is zo snel als mogelijk beantwoord.
De virtuele handelsmissie India, de omstreden landbouwwetten, de repressie van de maatschappelijke protesten en mogelijke gevolgen voor Nederlandse bedrijven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is tijdens de virtuele handelsmissie met de Indiase regering van 8 tot 12 februari jl. gesproken over de vergaande nieuwe landbouwwetten in India, die in eerste instantie zonder dialoog met boerenvakbonden tot stand zijn gekomen, en de al maanden durende boerenprotesten daartegen1, alsmede over de gevolgen die dit mogelijk heeft voor het opereren van Nederlandse bedrijven in de landbouwsector? Zo ja, wat is daarover besproken en zo nee, wat is uw mening over deze kwesties?
Tijdens de virtuele handelsmissie hebben geen gesprekken met de Indiase regering plaatsgevonden. Voor mijn appreciatie over de landbouwwetten verwijs ik naar de beantwoording op vragen van het lid Kuzu (DENK) met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2129.
Zijn de kwesties van onder meer gebonden arbeid, kinderarbeid, de discriminatie van Dalits2, en het veelal ontbreken van een leefbaar loon of inkomen voor met name vrouwen in de Indiase landbouw tijdens de virtuele handelsmissie besproken? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zo nee, op welke andere momenten en manieren werden en/of worden deze kwesties aan de orde gesteld?
Tijdens de kick-off van het landbouw gerelateerde deel van de virtuele handelsmissie zijn deelnemers gewezen op het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tevens is tijdens de missie een artikel3 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in de Indiase landbouwsector gepubliceerd en onder de aandacht van missiedeelnemers gebracht. De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse bedrijven die handel drijven met India of daar opereren dat zij conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen handelen.
Aandacht voor de positie van vrouwen, ook in de landbouwsector in India, is één van de speerpunten van de inzet van het kabinet. Vrouwen en meisjes in India worden hard geraakt door de impact van de Covid-19 crisis. Via een aantal projecten wordt getracht vrouwen en meisjes door middel van trainingen te ondersteunen zodat zij in de toekomst zoveel mogelijk in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.
Is eveneens met de Indiase regering gesproken over de volgens Human Rights Watch3 ongefundeerde beschuldigingen van criminele handelingen door acht journalisten vanwege berichtgeving over de boerenprotesten in januari 2021? Zo ja, wat is besproken en zo nee, wat is uw opvatting over deze beschuldigingen en meer algemeen over het in diskrediet brengen van journalisten en anderen die over de protesten berichten?
Het kabinet volgt de mensenrechtensituatie in India, inclusief de (sociale) mediavrijheid, werknemersrechten en mensenrechten in de breedste zin van het woord, op de voet en in nauw overleg met EU-partners. Zorgen over mensenrechtenkwesties worden zowel op politiek als ambtelijk niveau regelmatig naar voren gebracht, bilateraal en in EU-verband. Meest recent is dit gebeurd in hoogambtelijke gesprekken met de nieuwe Indiase ambassadeur in Nederland.
In het kader van de lokale EU-India mensenrechtendialoog zullen diverse kanten van de mensenrechtensituatie worden belicht en zal het belang van een sterk maatschappelijk middenveld worden onderstreept.
Wat vind u van het in dit kader door de Indiase overheid afsluiten van internet, het censureren van sociale media en wat Amnesty International aanduidt als «the escalating crackdown on protesters, farming leaders and journalists» etc., alsmede de oproep van Amnesty tot «immediate and unconditional release of those arrested solely for peacefully exercising their rights to freedom of expression and peaceful assembly»?4
Zie antwoord vraag 3.
Is de toenemende bredere repressie van critici van de regering, waaronder maatschappelijke organisaties, vakbonden, journalisten, academici etc. zoals onder meer beschreven in het Global Report 2021 – India, Events in 2020 5 van Human Rights Watch tijdens de missie of tijdens andere recente contacten van de Nederlandse met de Indiase regering door Nederland aan de orde gesteld? Zo ja, wat was de Nederlandse inzet op dit punt en de Indiase reactie daarop? Zo nee, bent u dit alsnog van plan en zo ja, wanneer, dit indringend bij de Indiase regering aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot nieuwe onderhandelingen over mogelijke EU-India handels- en investeringsovereenkomsten? Staat u (nog steeds) achter de opvatting dat daarin (zo mogelijk bindende) bepalingen moeten worden opgenomen over het naleven van internationale verdragen op het gebied van onder meer arbeids- en mensenrechten? Heeft Nederland op dit gebied een bijdrage gedaan waarin de hierboven genoemde kwesties en recente ontwikkelingen zijn meegenomen aan de EU-India «High-Level Dialogue on Trade and Investment» van 6 februari?
Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage handelsakkoorden van 21 februari 2021 (bijlage bij de Geannoteerde Agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel van 2 maart 2021, kamerstuk 21 501-02, nr. 2294) liggen de onderhandelingen over een mogelijk EU-India handels- en investeringsakkoord sinds de zomer van 2013 stil. Na verschillende pogingen om de EU-India Free Trade Agreement onderhandelingen te heropenen, is in juni 2018 besloten de onderhandelingen voorlopig niet te herstarten wegens een blijvend gebrek aan een gelijk ambitieniveau. De Commissie blijft de strategische dialoog met India voortzetten, o.a. via de High Level Dialogue on Trade and Investment, om de onderhandelingen in de toekomst te kunnen heropenen. Momenteel is er geen zicht op een herstart van de onderhandelingen. Individuele lidstaten nemen niet deel aan bovengenoemde High Level Dialogue on Trade and Investment, Nederland heeft dan ook geen bijdrage gedaan.
Bent u bekend met de uitspraak van het Internationaal Strafhof (ICC) waarbij de Pre-Trial Chamberbij meerderheid heeft geoordeeld dat het Hof bevoegd is misdaden in de Gaza-strook, de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem te onderzoeken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak?
Het Internationaal Strafhof is onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich dan ook niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof.
Bent u van mening dat deze beslissing noodzakelijk volgt uit het internationaal recht, of dat hier sprake is van vermenging met politieke stellingname inzake het Israëlisch-Palestijnse conflict?
De aanklager van het Strafhof had eerder om een uitspraak van de rechters gevraagd over de territoriale jurisdictie van het Hof over de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en Gaza, nadat zij haar vooronderzoek naar de situatie in de Palestijnse Gebieden had afgerond en had vastgesteld dat aan alle voorwaarden werd voldaan om een officieel onderzoek te starten. De rechters onderstrepen in de uitspraak dat zij niet bevoegd zijn om te beslissen over vragen rond statelijkheid waaraan de internationale gemeenschap gebonden wordt, of dat zij kunnen oordelen over grenskwesties. Het oordeel ziet enkel op de territoriale rechtsmacht van het Strafhof, waarbij de Kamer van Vooronderzoek aangeeft dat bij de Palestijnse toetreding tot het Statuut van Rome alle regels zijn gevolgd en dat de Palestijnse Gebieden daarmee dezelfde rechten hebben als andere verdragspartijen. Op basis van die informatie is er wat het kabinet betreft geen sprake van een politieke stellingname.
Hoe beoordeelt u het minderheidsstandpunt van de voorzitter van dePre-Trial Chamber, die stelt dat er in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof geen basis te vinden is voor deze beslissing? Waar is het verschil in opvatting tussen de leden van deze Kamer volgens u op gebaseerd?2
Anders dan in de Nederlandse rechtspraak is het bij internationale hoven en tribunalen gebruikelijk dat de bij een zaak betrokken rechters, indien zij dit wensen, hun eigen standpunt toelichten in een «separate opinion». Hierin kunnen zij aangeven of zij het al dan niet eens zijn met de redenering die de meerderheid van de betreffende kamer volgt dan wel de conclusies die zij hieruit trekt. In de huidige uitspraak heeft de voorzitter van de Kamer van vooronderzoek een «partly dissenting opinion» opgesteld waarin hij uiteenzet op welke gronden hij de meerderheid deels niet kan volgen. Dit heeft geen gevolgen voor de rechtskracht van de uitspraak die door de meerderheid van de Kamer is vastgesteld. Overigens betwist de betreffende rechter niet dat het Internationaal Strafhof in beginsel rechtsmacht heeft ten aanzien van bepaalde internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Zijn «dissent» heeft betrekking op de precieze geografische afbakening van de gebieden waarin het Strafhof rechtsmacht kan uitoefenen.
Wat vindt u van de kritiek die landen als Canada en Duitsland op de beslissing van het ICC hebben geleverd? Bent u het eens met de Canadese en Duitse regering dat het ICC geen jurisdictie heeft in deze kwestie?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan dit standpunt aan het ICC over te brengen?
De Kamer van Vooronderzoek heeft besloten dat het Strafhof rechtsmacht heeft ten aanzien van mogelijke internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Nederland is van mening dat dit een zaak van het Hof is. Zoals gezegd zijn het Strafhof, diens rechters en de aanklager onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof, en het kabinet zal dan ook niet ingaan op standpunten van andere landen in deze kwestie.
De strijd tegen mestfraude |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Internationaal onderzoek naar mestfraude in België en Nederland» en «Grote controle naar internationale mestfraude, inval in Esbeek en meer plekken in Brabant»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij de reguliere inspecties van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij co-vergisters in 2019 in 67% van de gevallen overtredingen zijn geconstateerd?3
Ja, dit kan ik bevestigen.
De resultaten van deze 9 geïnspecteerde bedrijven kunnen niet geëxtrapoleerd worden naar de gehele doelgroep, omdat het een risicogerichte selectie en controle betreft. De 6 niet-akkoorden hadden vooral betrekking op de gebruikte co-materialen en resulteerden in 3 schriftelijke waarschuwingen en 3 Rapporten van Bevindingen (RvB). Op basis van analyse van de gegevens van RVO en NVWA zijn deze bedrijven als risicobedrijven geselecteerd en gecontroleerd.
Controleert de NVWA bij de reguliere inspecties ook grensoverschrijdende gevallen, gezien de berichtgeving dat de grens mogelijk als camouflagemiddel gebruikt wordt bij de illegale mesthandel?
Ja, de NVWA houdt toezicht op export en import van meststromen en werkt daarbij samen met de Duitse en Belgische toezichthouders.
Kunt u bevestigen dat de NVWA zwaar overbelast is en twee derde van haar taken niet naar behoren uit kan voeren?4
In mijn opdracht heeft Deloitte een onderzoek uitgevoerd naar de taken en middelen van de NVWA. Op 16 oktober 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek (Kamerstuk 33 835, nr. 171). Deloitte geeft aan dat met de thans beschikbare middelen de maatschappelijke opdracht van de NVWA op 100 van de 152 taken niet naar verwachting of conform eis kan worden uitgevoerd.5
In de afgelopen periode hebben mijn collega voor Medische Zorg en Sport en ik op die terreinen waar de spanning het meest voelbaar is een aantal concrete maatregelen genomen om het toezicht te versterken, waaronder voor het domein meststoffen. Daarmee zijn de geconstateerde tekorten echter nog niet volledig opgeheven. Zie ook mijn brief van 29 januari 2021 (Kamerstuk 33 835, nr. 179).
Extra capaciteit voor het toezicht is niet de enige oplossing om mestfraude aan te pakken. Behalve fraudepreventie is het ook belangrijk om de handhavingscapaciteit die er is zo efficiënt mogelijk in te zetten. Dit wordt gedaan door een risicogerichte aanpak, waarbij gebruik gemaakt wordt van verschillende datasets die worden gecombineerd en aangevuld met fysieke controles waar dit nodig is. Samenwerken met andere toezichtpartners is daarbij een vereiste. Dit is een continu proces, waarin bijvoorbeeld met de Versterkte Handhavingsstrategie Mest (VHS) goede stappen worden gezet. Naast toezicht en handhaving is ook een cultuurverandering in de sector nodig waarbij naleving van de mestregelgeving de standaard wordt. Door verschillende sectorpartijen is in 2017 het sectorplan van aanpak «Samen werken in een eerlijke keten» opgesteld om fraude met mest tegen te gaan. Onderdeel van dit sectorplan is het realiseren van een cultuurverandering in houding en gedrag (Kamerstuk 33 037, nr. 230).
Deelt u het inzicht dat dit internationale onderzoek waarschijnlijk slechts het topje van de ijsberg zal ontdekken van de mestfraude die zich in ons land (en in Vlaanderen) afspeelt?
De NVWA heeft meerdere fraudeonderzoeken lopen. Mestfraude is per definitie verborgen. De omvang van de echte mestfraude is daarom niet te kwantificeren, maar de NVWA krijgt regelmatig signalen over vermeende mestfraude. Daarbij wil ik wel aantekenen dat bij niet-naleving van de mestwetgeving niet per se sprake hoeft te zijn van fraude. Niet-naleving van de regelgeving kan ook veroorzaakt worden door een fout of vergissing van de landbouwer of intermediaire ondernemer.
Kunt u zich herinneren dat u op de zorgen hierover tijdens het algemeen overleg Mestbeleid op 4 november 2020 antwoordde dat er een elektronische controle zou komen per 1 januari 2021 (hetrealtime Vervoersbewijs Dierlijke Mest), wat volgens u de methode was om mestfraude te beteugelen?5
Het real time Vervoersbewijs Dierlijke mest (hierna: rVDM) is één van de maatregelen uit de Versterkte Handhavingsstrategie Mest (Kamerstuk 33 037, nr. 311) om de naleving te bevorderen en fraude met mesttransporten tegen te gaan. Naast rVDM is ingezet op intensivering van de samenwerking tussen controlerende en handhavende instanties onder meer door betere informatie-uitwisseling tussen verschillende overheidsinstanties en gezamenlijke handhavingsacties (gebiedsgerichte handhaving). Daarnaast vindt er extra handhaving plaats op risicovolle schakels in de mestketens (zoals intermediaire ondernemingen, co-vergisters en varkensbedrijven).
Op 30 juni 2020 heb ik uw Kamer en de Europese Commissie over de resultaten van de VHS geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 370). Op 24 december jl. heb ik uw Kamer over de voortgang van rVDM geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 381). Uw Kamer heeft deze brief vervolgens controversieel verklaard.
Kunt u bevestigen dat de invoering van die elektronische controle met een jaar is uitgesteld tot 2022? Welk antwoord heeft u nu op de zorgen die in de samenleving spelen over mestfraude?
In mijn brief van 24 december jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 381) heb ik u geïnformeerd over de stappen die worden gezet in de (technische) ontwikkeling van het rVDM-systeem. Ik heb hierin een gefaseerde aanpak geschetst om een zo goed mogelijke invoering voor de betrokken uitvoerende diensten en de sector te kunnen garanderen. Zoals aangegeven heeft uw Kamer deze brief controversieel verklaard, wat met zich brengt dat besluitvorming over de invoering van rVDM aan mijn ambtsopvolger is.
rVDM is één van de maatregelen uit de VHS om de naleving te bevorderen en fraude met mesttransporten tegen te gaan. Het hele palet aan maatregelen uit de VHS draagt bij aan het bestrijden van mestfraude. Ik verwijs u daarover ook naar de beantwoording van vraag 6.
Welke stappen neemt u om te voorkomen dat banken bedrijven die zich schuldig maken aan mestfraude financieel blijven steunen, zoals de Rabobank deed in 2017?6
Door verschillende sectorpartijen, waaronder de Rabobank, is in 2017 een sectorplan van aanpak «Samen werken in een eerlijke keten» opgesteld om fraude met mest tegen te gaan. Dit plan van aanpak bestaat uit vier lijnen: 1) verandering van cultuur, houding en gedrag; 2) private borging van de keten; 3) ondersteuning door technologie en 4) samenwerking (Kamerstuk 33 037, nr. 230).
Als onderdeel van dit sectorplan heeft de sector een vrijwillig certificeringsschema (KeurMest) ontwikkeld. Daarnaast wordt er door deze sectorpartijen een systeem voor digitalisering van de mestketen (MineralenManager) ontwikkeld. Een voortvarende uitvoering van het sectorplan blijft belangrijk, aangezien de aanpak van fraude nadrukkelijk ook de verantwoordelijkheid van de sector zelf is.
Over de voortgang van het sectorplan, verbetering van de naleving en het tegengaan van fraude vindt periodiek overleg op (hoog)ambtelijk niveau plaats met de (sector)organisaties (LTO, CUMELA, TLN, POV en Rabobank).
Deelt u het inzicht, dat ook het openbaar ministerie onderschrijft, dat mestfraude alleen opgelost kan worden wanneer de fraudeprikkel afneemt, dus wanneer er minder mest geproduceerd wordt? Zo ja, kunt u ten behoeve van de volgende formatie een plan opstellen voor het drastisch terugdringen van de mestproductie door de veehouderij?7
Op 9 september jl. heb ik de contouren voor het toekomstig mestbeleid toegestuurd aan uw Kamer (Kamerstuk 33 037, nr. 374). Hierin zet ik de stip op de horizon voor eenvoudiger mestbeleid met transparante meststromen waarin door kringlopen te sluiten en innovatieve technieken emissies worden beperkt. De reductie van dieraantallen is geen doel van mijn beleid, dat is een robuuste en toekomstbestendige landbouw die structureel binnen de milieugrenzen (fosfaat, stikstof, klimaat, biodiversiteit) opereert en daardoor boeren toekomstperspectief biedt.
Bent u bekend met de artikelen «Nieuw onderzoek «probleemkanaal» Almelo-De Haandrik: «Provincie was grip van begin af aan kwijt»1 en «Provincie: rapport naar probleemkanaal Almelo-De Haandrik geeft geen nieuwe inzichten»?2
Ja.
Hoe verklaart u dat uit het onderzoek van onderzoeksbureau Deltares wordt geconcludeerd dat in veel gevallen niet met zekerheid is vast te stellen dat de schade aan de woningen ook daadwerkelijk veroorzaakt is door werkzaamheden aan het kanaal, terwijl het onderzoek van Stefan van Baars concludeert dat er grote fouten zijn gemaakt bij de verdieping van het kanaal en dat hierdoor wel schade aan de woningen is veroorzaakt?
Het kanaal Almelo-De Haandrik is een provinciale vaarweg waar de provincie het vaarwegbeheer uitvoert. Het is niet aan het Rijk om onderzoeken te beoordelen die provinciale projecten aangaan. Om die reden ben ik niet bekend met de inhoud van het onderzoek van Deltares noch met het onderzoek van Stefan van Baars.
Ziet u ook dat cruciale informatie zoals trillingsgegevens mist en dat daarom moeilijk conclusies worden getrokken? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten wat de stappen zijn rondom schadevergoeding naar aanleiding van de onderzoeken van Deltares en Van Baars?
Het is aan de provincie en de overige betrokken partijen om te bepalen of en welke stappen noodzakelijk worden geacht.
Welk onderzoek wordt er momenteel verricht om de problematiek veroorzaakt door de verdieping van het kanaal in beeld te brengen? Wordt hierbij ook gekeken naar verzakkingen van de wegen?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de financiering van schade door het verdiepen van het kanaal Almelo-De Haandrik? Wat is de rol van het Rijk hierin, gezien de rijksbijdrage aan het project?
Mijn ministerie heeft geen rijksbijdrage verstrekt aan het provinciale project verdieping kanaal Almelo-De Haandrik. Wel heeft IenW in 2009 in het kader van de Tijdelijke regeling Quick Wins Binnenvaart subsidie verstrekt aan de gemeente Hardenberg om de kades in de binnenhaven van Hardenberg te versterken. Het rijk heeft hier dus geen rol.
Bent u het eens met de stelling dat het door de decentralisatie steeds moeilijker wordt om te bezien wie er verantwoordelijk is voor de problematiek? Kunt u dit toelichten?
Nee. De provincie heeft de verantwoordelijkheid om de nodige stappen te nemen.
Bent u het eens met de stelling dat de betrokkenen zo snel mogelijk moeten worden geïnformeerd en zekerheid moeten krijgen over de situatie? Kunt u dit toelichten?
In algemene zin ben ik het met u eens dat betrokkenen in een dergelijke situatie goed geïnformeerd moeten worden. Over deze specifieke casus kan ik geen nadere uitspraken doen, omdat ik hierin geen betrokkenheid heb.
Welke manieren heeft u om de kwaliteit van de participatie te verbeteren en het tempo in de afhandeling van de schade te vergroten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 4.
Het bericht dat studenten in Nederland China vrezen. |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studenten in Nederland vrezen China: Sommigen durven hun mond niet open te doen»1 en «Zorgen om banden RUG en China: hoogleraar mag imago China niet beschadigen»?2
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de academische vrijheid in Nederland nooit ter discussie mag staan? Herinnert u zich de schriftelijke vragen van 17 april 2019 in hoeverre het aanstellen van een hoogleraar bij de RUG met Confucius-middelen diens onafhankelijkheid aantast, waarop u op 11 juni 2019 aangaf dat er geen reden tot zorg was?3
Ja.
Bent u bekend met de passage in het contract tussen een Groningse hoogleraar en het Confuciusinstituut waarin het de Groningse hoogleraar wordt verboden het imago van China zware schade toebrengen? Zo ja, wat vindt u hiervan? Wat vindt u van de mening van het universiteitsbestuur in Groningen dat de overeenkomst «de academische vrijheid niet onder druk zet»?
Over de constructie rond de leerstoel heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd, o.a. in antwoord op vragen van de leden Rog en Van der Molen van 4 februari 2019.
De in de vraag genoemde bepaling is te vinden in de -door NOS openbaar gemaakte- overeenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en Confucius Institute Headquarters (Hanban) over het instellen van een leerstoel Chinese Taal en Cultuur bij de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (bepaling 2.4, p. 3). Deze overeenkomst bevat enkele ontbindende bepalingen, waaronder de bepaling met betrekking tot ernstige schendingen van Chinese wet- en regelgeving en het ernstig schaden van het imago van China. Als zo’n situatie zich voordoet, behoudt Hanban zich het recht voor de overeenkomst te beëindigen. Dat houdt in dat Hanban niet langer meebetaalt aan de leerstoel. Het laat de arbeidsovereenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de hoogleraar in kwestie onverlet.
In algemene zin is het zo dat het aan de instellingen is om overeenkomsten met derde partijen, binnenlands en buitenlands, te sluiten. Dat valt binnen hun wettelijk verankerde institutionele autonomie. Daarbij dienen zij academische grondbeginselen, zoals de eveneens wettelijk verankerde academische vrijheid, goed te borgen.
Een bepaling zoals de hier genoemde, zou indirect kunnen leiden tot een (gevoelde/ervaren) druk bij de betrokkenen om geen dingen te doen die de cofinanciering in gevaar kunnen brengen en kan daarmee resulteren in vormen van (zelf)censuur. Dat is onwenselijk. De RUG geeft desgevraagd aan dat de overeenkomst met Hanban over de leerstoel in 2016 in werking is getreden voor een periode van 5 jaar en dat dit jaar dus moet worden besloten over de verlenging ervan. Bij het gesprek dat mijn ministerie met de RUG voerde, liet de RUG weten de overeenkomst met Hanban met betrekking tot de leerstoel niet te willen verlengen. Daarmee zal die overeenkomst nog dit jaar komen te vervallen.
Hoe verhoudt het contractueel verbieden van een hoogleraar om het imago van China te beschadigen zich ten opzichte van de gedragscode wetenschappelijke integriteit? Welke consequenties zijn er verbonden aan het schenden van de gedragscode wetenschappelijk integriteit door een Nederlandse onderwijsinstelling?
Zoals gezegd, gaat het om een ontbindende bepaling in de overeenkomst tussen de RUG en Hanban over het instellen van een leerstoel. Deze overeenkomst staat los van het arbeidscontract dat de Rijksuniversiteit Groningen heeft met de hoogleraar die deze leerstoel vervult.
De Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit beschrijft onder meer de zorgplichten van de instellingen. Zo dient de instelling te zorgen voor een werkomgeving waarbinnen goede onderzoekspraktijken worden bevorderd en gewaarborgd. Ook is het aan de instelling om ervoor te zorgen dat onderzoekers kunnen werken in een veilige, inclusieve en open omgeving. In het gesprek dat mijn ministerie met de RUG heeft gevoerd, is daar aandacht voor gevraagd.
Onafhankelijkheid is een belangrijk principe uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Dit principe houdt in dat een onderzoeker zich niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen, zoals overwegingen van politieke aard. Onafhankelijkheid is in elk geval vereist bij de opzet en uitvoering van en rapportage over het onderzoek; bij de keuze van het onderzoeksobject en van de onderzoeksvraag is onafhankelijkheid niet altijd nodig. Een instellingsbestuur zal bij een vermoeden van niet-naleving van deze normen voor goede onderzoekspraktijken de mogelijke schending moeten onderzoeken. Bij schending zal het instellingsbestuur moeten bezien of het mogelijk en wenselijk is een sanctie op te leggen.
De gedragscode is van en voor de kennissector en deze is als zodanig niet juridisch bindend. Wel is het een ijkpunt binnen de sector voor wat wel en niet geoorloofd is.
Hoe is het ondanks meerdere waarschuwingen vanuit de veiligheidsdiensten, onderzoeksinstituten zoals Clingendael, en de Tweede Kamer over de gevaren van het Confuciusinstituut nu toch mogelijk dat veel studenten en medewerkers van de RUG zich geïntimideerd voelen door China en zij niet meer openlijk hun mening over China durven te geven?
Uit de berichtgeving maak ik op dat er door studenten van de RUG een petitie is opgesteld die ervoor pleit de samenwerking met het Confucius Instituut te beëindigen. Daarnaast wordt er in de berichtgeving gewezen op een breder probleem dat (Chinese) studenten en onderzoekers in Nederland zich soms belemmerd voelen zich uit te spreken over bepaalde onderwerpen, uit angst voor repercussies voor hun carrière en/of veiligheid na terugkomst in China.
In algemene zin wordt in het recent door AIVD, MIVD en NCTV uitgebrachte Dreigingsbeeld Statelijke Actoren ook benoemd dat wetenschap en kennisinstellingen worden beschouwd als doelwit van statelijke actoren o.a. ter beïnvloeding van meningen en publicaties.
In de Kamerbrieven over kennisveiligheid en over de samenwerking met China4 heb ik beschreven welke stappen het kabinet wil zetten om ervoor te zorgen dat de universiteit een veilige omgeving is en blijft. In de uitvoering van die maatregelen neem ik bovengenoemde signalen mee, evenals in het gesprek dat mijn ministerie met de RUG heeft gevoerd.
Deelt u de mening dat uit de berichtgeving blijkt dat de academische vrijheid bij het Confuciusinstituut Groningen zwaar is aantast en dat dit ontoelaatbaar is? Kunt u in uw antwoord het KNAW-rapport betrekken waarin de betekenis en grenzen van academische vrijheid zijn uitgewerkt?4
Voor de RUG geldt dat zij als instelling de academische vrijheid dient te borgen, zoals bepaald in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Daaronder vallen ook afspraken die in de randvoorwaardelijke sfeer liggen, maar kunnen leiden tot zelfcensuur. Wanneer een hoogleraar aan de RUG beïnvloed zou worden door welk gremium dan ook en daardoor bijvoorbeeld niet in staat zou zijn om vrij onderwijs te geven aan de RUG, dan is de RUG de aan te spreken partij («normadressaat») en niet het Confucius Instituut.
Wanneer wel of niet de academische vrijheid is geschonden, is niet altijd even duidelijk. Dit blijkt ook uit het KNAW-rapport, waarin de KNAW een voorzet heeft gegeven voor verdere verkenningen en discussie. Het rapport geeft als voorbeeld van verder te onderzoeken casuïstiek, wetenschappelijke samenwerking met onvrije landen.
Ik acht het daarom prematuur om direct een oordeel te vellen over of er wel of niet sprake is van «zware aantasting van de academische vrijheid». Ik ben met de RUG in gesprek over de relatie met het Confucius Instituut Groningen.
Vindt u dat de RUG maatregelen moeten nemen? Zo ja, welke maatregelen?
De RUG dient, net als de andere instellingen voor hoger onderwijs die vallen onder de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), de academische vrijheid in acht te nemen. Het is aan de instellingen om dit te garanderen. Ik ben met de RUG in gesprek om te kijken of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn.
Bent u bereid om naar aanleiding van de verontrustende berichtgeving de Inspectie van het Onderwijs, vanwege hun taak om de naleving van de wet te controleren, opdracht te geven om te onderzoeken in hoeverre bij de RUG en het Confuciusinstituut Groningen artikel 1.6, «Aan de instellingen voor hoger onderwijs wordt de academische vrijheid in acht genomen», wordt nageleefd? Bent u bereid om in dit onderzoek ook het Confuciusinstituut Maastricht mee te nemen?
De Inspectie van het Onderwijs kan zelf op basis van signalen, waaronder berichten in de media, besluiten een onderzoek in te stellen. De inspectie heeft mij geïnformeerd dat zij naar aanleiding van dit signaal reeds contact heeft opgenomen met de RUG.
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting bij het Confuciusinstituut Groningen te herstellen? Bent u deze keer wel bereid de Rijksuniversiteit Groningen op te roepen het samenwerkingsverband met het Confuciusinstituut te verbreken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het Instituut Clingendael beveelt in het onderzoek naar China’s invloed op onderwijs in Nederland op basis van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten te bevorderen en eventueel los te koppelen van Nederlandse kennisinstellingen. Zoals aangekondigd in mijn Chinabrief6 ben ik met de betreffende kennisinstellingen aan het bekijken op welke manier vervolg kan worden gegeven aan deze aanbevelingen.
Herinnert u zich de aanbeveling van de RVO met betrekking tot de tien risicovolle Memoranda of Understanding (MoU’s) van Nederlandse universiteiten met Chinese partijen?5 Deelt u de mening dat deze 10 risicovolle MoU’s spoedig bekeken en beoordeelt moeten worden? Hoe staat het met de oprichting van de onafhankelijke adviescommissie die Nederlandse samenwerkingen met buitenlandse kennisinstellingeninhoudelijk moet gaan toetsen op de mate van risico en het toetsingskader dat hier aan ten grondslag ligt? Hoe ver reikt de invloed van deze onafhankelijke adviescommissie en wat gebeurt er als een kennisinstelling een advies om een MoU te ontbinden naast zich neer legt?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over samenwerking met China8, wordt er gewerkt aan een landenneutraal toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Het kabinet gaat op de risicovakgebieden bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners een risico vormen.
Ik heb tevens toegezegd de RVO-aanbeveling om een onafhankelijke adviescommissie een rol te laten spelen, mee te zullen nemen bij de uitwerking van het toetsingskader. Daarbij heb ik ook aangegeven dat ik alle Nederlandse kennisinstellingen vraag om bestaande samenwerkingsovereenkomsten tegen het licht te houden en te onderzoeken of de fundamentele waarden hierin voldoende geborgd zijn.
Zoals toegezegd in de Kamerbrief kennisveiligheid wordt uw Kamer eind dit jaar opnieuw geïnformeerd over de voortgang bij de uitwerking van de verschillende maatregelen.
Bent u bekend met en in het bezit van de lijst van verboden onderwerpen die de Chinese regering heeft opgesteld voor Chinese academici in het buitenland en gecontracteerde partners? Wat vindt u van deze lijst en kunt u deze lijst, indien in uw bezit, zo spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Nee, daar ben ik niet mee bekend. In algemene zin kan ik zeggen dat het niet strookt met de opvatting van het kabinet over academische vrijheid om als de overheid te treden in de onderwerpskeuze van onderzoekers en studenten.
Bent u bereid om naar aanleiding van de berichtgeving en het recente rapport van de veiligheidsdiensten over grootschalige Chinese spionage op Nederlandse onderwijsinstellingen een onderzoek in te stellen naar «the Association of Chinese Students and Scholars in the Netherlands» om in kaart te brengen welke rol deze organisatie speelt bij het verklikken van studenten en bij de Chinese economische spionageactiviteiten op Nederlandse kennisinstellingen?6 7
U verwijst naar het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren dat recent door AIVD, MIVD en NCTV is uitgebracht. Op pagina 24 van het rapport wordt het volgende benoemd: «[Kennisinstellingen] vormen niet alleen doelwit van spionageactiviteiten, maar ook van legale (academische) samenwerkingsverbanden die in uiterste gevallen kunnen leiden tot ongewenste kennisoverdracht. Legale samenwerking kan in uiterste gevallen leiden tot ongewenste overdracht van kennis en technologie en tot ongewenste afhankelijkheden. Het kan ook een opstap betekenen naar illegale praktijken binnen de vitale infrastructuur of andere belangen die raken aan de nationale veiligheid.»
De Chinese Students and Scholars Association (CSSA) is een wereldwijd netwerk van Chinese studentenverenigingen. De Nederlandse tak, de ACSSNL, heeft 16 afdelingen. Instituut Clingendael heeft bij het onderzoek naar Chinese invloed op onderwijs in Nederland ook de rol van de ACSSNL onderzocht. De onderzoekers vonden geen aanwijzingen dat ACSSSNL actief initiatieven neemt tot politieke beïnvloeding.
Ik wil er daarbij op wijzen dat de vrijheid van vereniging in Nederland een grondwettelijk recht is (artikel 8 Grondwet). Daarbij dient de Nederlandse wet- en regelgeving uiteraard te worden gerespecteerd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om specifiek onderzoek te doen naar overtreding van Nederlandse wet- en regelging door de ACSSNL.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord, vanwege afstemming heeft de beantwoording iets langer geduurd.
Opleidingsplekken voor huisartsen, physican assistants en verpleegkundig specialisten |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de website «Volksgezondheidenzorg.info»?1
Ja.
Deelt u de conclusie die op die website wordt getrokken dat de komende jaren veel huisartsen met pensioenen gaan en dat de bereikbaarheid nu al zeer verschilt per regio?
Ja. Het Capaciteitsorgaan verwacht dat over 10 jaar 22,5% van de huidige huisartsen met pensioen is gegaan. Het gaat om circa 3.000 mannen en bijna 1.250 vrouwen, die nu 55 jaar of ouder zijn.
Deelt u onze mening dat een huisarts als eerstelijns zorg in alle regio's goed bereikbaar moet zijn?
Ja, een huisarts moet in alle regio’s goed bereikbaar zijn. Daarom wordt er volop ingezet om tekorten in bepaalde regio’s te voorkomen.
Deelt u onze mening dat physician assistants (PA's) ook uitstekend in de huisartsenpraktijk ingezet kunnen worden?
Ja, dat geeft het rapport «De verpleegkundig specialist en physician assistant in de huisartsenzorg» van het Radboud UMC aan, dat de Minister van Medische Zorg aan u op 21 september 20202 ter informatie heeft toegezonden.
Uit de brief van 24 december 2020 met uw reactie op het Capaciteitsplan 2021–2024 blijkt dat zowel het aantal huisartsen, als het aantal physician assistants, als het aantal verpleegkundig specialisten dat opgeleid gaat worden, lager ligt dan in het advies van het Capaciteitsorgaan; kunt u aangeven wat dat betekent voor de komende vijf jaar met betrekking tot het totaal aantal huisartsen, physician assistants en verpleegkundig specialisten?2
Teneinde de stijging in aantallen opleidingsplaatsen voor huisartsen te kunnen realiseren, zijn er naast beschikbare kandidaten ook meer opleiders en praktijkopleiders (opleidingsinstellingen) nodig. Volgens Huisartsen Opleiding Nederland (HON) zijn er nu nog onvoldoende opleiders voorhanden om het aantal beschikbare opleidingsplaatsen te kunnen realiseren. Zowel HON als de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) zetten zich in om meer opleiders te werven.
De instroom in de hbo master opleidingen voor physician assistants (PA) en verpleegkundig specialist (VS) is de laatste 6 jaar flink gegroeid.
In de komende 5 jaar zullen extra physician assistants en verpleegkundig specialisten afstuderen. Daarmee zal het totaal aantal PA en VS toenemen, zij het in een trager tempo dan het Capaciteitsorgaan adviseert. Dit geldt ook voor het totaal aantal huisartsen.
Kunt u aangeven wanneer u de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen over opleidingsplaatsen voor huisartsen naar de Kamer stuurt?3
Deze zijn op 19 februari 2021 naar de Kamer verstuurd5.
Klopt het dat de kosten van de opleiding van physician assistants en verpleegkundig specialisten door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) gefinancierd worden, en de kosten voor het salaris door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? Kunt u aangeven welke bedragen gedurende de studie worden betaald vanuit welke begroting?
Vanuit de begroting van OCW wordt een bedrag van € 59.000, verdeeld over 3 jaar, beschikbaar gesteld per student aan de opleiding hbo Master Physician Assistant. Vanuit de begroting van OCW wordt een bedrag van € 42.000, verdeeld over 2 jaar, beschikbaar gesteld per student aan de opleiding hbo Master Advanced Nursing Practice. Deze bedragen worden toegevoegd aan de lumpsum van de betreffende hogeschool. Hogescholen hebben bestedingsvrijheid en kunnen zodoende besluiten om meer of minder middelen aan deze opleidingen te besteden.
VWS vergoedt voor deze opleidingen € 1.875,- per student per maand voor maximaal de duur van de opleiding aan de werkgever als tegemoetkoming in de salariskosten. VWS vergoedt per op te leiden PA in totaal maximaal € 56.250 en per VS € 45.000.
Specifiek voor de GGZ richting is er naast bovengenoemde opleiding ook een vervolgopleiding tot verpleegkundig specialist ggz die drie jaar duurt en bekostigd wordt door VWS. Deze opleiding wordt kostendekkend aangeboden en de Nederlandse Zorgautoriteit vergoedt via de beschikbaarheidsbijdrage een bedrag tussen de € 71.800 en € 86.000 per fte per jaar (inclusief salariskosten) afhankelijk van het aantal opleidingen aan de opleidende zorginstelling (schaalvoordelen).
Hoeveel extra budget is nodig om wel conform het Capaciteitsplan voldoende huisartsen, physician assistants en verpleegkundig specialisten op te leiden? Kunt u dit uitsplitsen naar de Ministeries van OCW en van VWS?
Om het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan voor de opleiding tot huisarts op te kunnen volgen is structureel € 22,6 miljoen aan extra budget benodigd bij VWS in de beschikbaarheidsbijdrage. Hierbij geldt wel dat er eerst sprake moet zijn van voldoende opleiders en geschikte kandidaten alvorens ook daadwerkelijk het voorkeursadvies kan worden opgevolgd.
Bij de opleiding VS-GGZ geldt dat het benodigde extra budget gelijk verdeeld wordt over de 2-jarige hbo-master opleiding Advanced Nursing Practice (MANP) (bekostigd door OCW) en de 3-jarige vervolgopleiding VS-GGZ (bekostigd door VWS). Dit betekent dat de instroom in de 3-jarige vervolgopleiding VS GGZ met 12 plaatsen omhoog moet, hetgeen betekent dat jaarlijks structureel afgerond € 2,8 miljoen aan extra budget benodigd is bij VWS in de beschikbaarheidbijdrage. De instroom in de 2-jarige hbo-master opleiding MANP in de richting GGZ wordt dan eveneens met 12 plaatsen opgehoogd. Het opvolgen van het voorkeuradvies van het Capaciteitsorgaan voor de 2-jarige MANP- (AGZ en GGZ richtingen) en 3-jarige Master Physician Assistant-opleidingen zou leiden tot een ophoging van de instroom PA en VS met in totaal 111 plaatsen. Om dit te realiseren is structureel aanvullend budget nodig op de begroting van OCW van in totaal € 5,2 miljoen. Op de begroting van VWS is hiervoor nog eens structureel afgerond € 5,4 miljoen aan aanvullend budget benodigd. Op dit moment zijn geen middelen beschikbaar op de begroting van OCW en VWS om dit te bekostigen.
Eventuele voornemens het demonstratierecht te beperken |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is het waar dat er voornemens zijn extra voorwaarden te stellen aan demonstraties?
Is het waar dat het hierbij zou gaan om beperkingen aan het aantal deelnemers?
Is het waar dat het hierbij zou gaan om het werken met tijdslots?
Is het waar dat gemeenten hierover al wel informatie hebben ontvangen maar de Kamer niet?
Kunt u deze vragen voor 26 februari 2021 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De examens in het voorgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de voorgenomen maatregelen voor de examens in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) niet toereikend zijn en dat hiermee geen uitvoering is gegeven motie van de leden Van Meenen en Van Raan over aangepaste examens in het vso?1
Ik ben van mening dat ik toereikende maatregelen heb getroffen voor alle leerlingen en kandidaten en tevens uitvoering heb gegeven aan de motie Van Meenen/Van Raan.
Ik heb in aanloop naar mijn brief van 12 februari over de aanvulling op het besluit over de eindexamens vo 2021 overleg gevoerd met een brede groep partijen over mogelijke aanvullende aanpassingen aan de eindexamens 2021, waaronder de staatsexamens. Hierbij zijn uiteenlopende opties overwogen, waaronder het uitbreiden van de herkansingsregeling en het aanpassen van de examenvorm van de college-examens. Er is hierbij ook meermaals gesproken met LBVSO i.o. die, naast enkele aanvullende opties, dezelfde opties heeft aangedragen die u in deze Kamervragen naar voren brengt.
In mijn afwegingen heb ik naast de noodzaak en wenselijkheid van verschillende opties, ook de uitvoerbaarheid hiervan gewogen. Uit overleg met het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) is gebleken dat bijvoorbeeld een derde herkansing voor alle leerlingen en kandidaten niet uitvoerbaar zou zijn. Dit is een van de redenen dat ik uiteindelijk heb gekozen voor een verdergaande maatregel, namelijk de duimregeling, omdat deze – in tegenstelling tot een derde herkansing – ook voor staatsexamenkandidaten kan worden toegepast. Hiermee wordt zowel het reguliere vo als staatsexamenkandidaten compensatie geboden voor de moeilijke omstandigheden. Ik vind het daarbij van groot belang dat alle leerlingen die opgaan voor een diploma de mogelijkheid krijgen om een diploma van gelijke waarde te behalen.
Ik word in het vertrouwen dat hiermee de juiste maatregelen zijn getroffen voor vso-leerlingen gesterkt door de slagingspercentages van vorig jaar. Deze heb ik met mijn brief van 12 februari jl. met uw Kamer gedeeld. De stijging van 5,9 procentpunt bij de vso-kandidaten ten opzichte van het jaar ervoor is een indicatie dat de maatregelen die in 2020 zijn getroffen succes hebben gehad. Met de maatregelen die in 2021 worden getroffen, waaronder de duimregeling, wordt dit pakket wordt wederom recht gedaan aan de uitzonderlijke omstandigheden.
Kunt u bevestigen dat 25 procent van de examenkandidaten nu twee herkansingen geboden krijgt en dat de overige 75 procent van de vso-leerlingen misgrijpt? Zo ja, bent u bereid ook de certificaatkandidaten twee herkansingen te bieden?
Zoals toegelicht in mijn brief van 12 februari jl. over de aanvulling op de examenmaatregelen krijgen staatsexamenkandidaten die in 2021 opgaan voor het diploma een uitgebreide herkansingsregeling. Zij kunnen dit jaar zowel het CE als het college-examen van maximaal twee vakken op alle onderdelen herkansen. Deze mogelijkheid wordt zowel geboden aan kandidaten die in 2021 opgaan voor het volledige vakkenpakket, als aan kandidaten die eerder al certificaten hebben behaald en dit jaar de laatste vakken afronden om daarmee een diploma te kunnen behalen. Voor de diplomakandidaten geldt dat de noodzaak om herkansingen af te leggen het grootst is omdat zij mogelijk vertraging oplopen als zij het volgend schooljaar willen starten met een vervolgopleiding. Van de in totaal 8.500 staatsexamenkandidaten gaan ruim 2.700 kandidaten op voor het diploma. Daarmee komt ruim 30% van het totaal aantal staatsexamenkandidaten in aanmerking voor deze herkansingsregeling. Binnen de vso-kandidaten ligt het percentage iets hoger. In 2020 ging bijna 38% van de vso-kandidaten op voor het diploma en kwam daarmee in aanmerking voor een herkansing.
In mijn brief over het staatsexamen van 12 februari jl. heb ik u toegelicht dat het CvTE een verkenning heeft uitgevoerd naar de mogelijkheid om herkansingen te bieden aan certificaatkandidaten. Op basis van deze verkenning heeft het CvTE bij mij aangegeven dat het bieden van een herkansingsmogelijkheid aan alle 5.800 certificaat-kandidaten (reguliere en vso-kandidaten) niet uitvoerbaar is. De belangrijkste reden hiervoor is de omvang van deze groep. De grootte van de groep maakt dat er veel (personele) capaciteit nodig is om aan al deze kandidaten een herkansing te bieden. Naast correctoren voor de centrale examens en andere examenbetrokkenen zijn er per mondeling college-examen twee vakdocenten van het betreffende vak nodig die optreden als examinator. Deze docenten verrichten de werkzaamheden voor het staatsexamen naast hun reguliere werkzaamheden op hun eigen school en zijn daarmee beperkt inzetbaar. Ook speelt het grote aantal locaties waar staatsexamens wordt afgenomen een rol in de uitvoerbaarheid. Leerlingen van vso-scholen leggen het staatsexamen namelijk af op hun eigen school. Op die manier wordt een veilige en vertrouwde omgeving gecreëerd. Dat betekent dat er naast de zes locaties voor reguliere staatsexamenkandidaten op meer dan 100 vso-scholen examens worden afgenomen. Vanwege het vaak kleine aantal examenleerlingen op vso-scholen kunnen examinatoren en andere examenbetrokkenen niet optimaal worden ingezet. Als er bijvoorbeeld één vso-leerling op een vso-school het vak Biologie wil herkansen, zullen er twee examinatoren naar de school moeten reizen om het college-examen af te nemen.
Bovenstaande geeft een inkijk in de complexiteit van de uitvoering van het staatsexamen. Aanvullende werkzaamheden bovenop de reguliere organisatie van het staatsexamen vragen veel van de voorziening en zijn daarmee in sommige gevallen onuitvoerbaar. In mijn eerdergenoemde brief inzake het staatsexamen heb ik toegelicht dat de organisatie van het staatsexamen onder druk staat. Hier is ook al sprake van in een regulier examenjaar. De uitvoering van de maatregelen die in 2021 worden getroffen ten aanzien van het (staats)examen, namelijk de mogelijkheid tot het spreiden van het centraal examen over twee tijdvakken en de extra herkansingen voor zowel CE als het college-examen, komt hier bovenop en vraagt veel van de organisatie van het staatsexamen.
Naast bovengenoemde verkenning heeft het CvTE middels een brief eerder bij mij aangegeven dat de uitvoeringsgrenzen van de examenketen bereikt zijn. Het CvTE geeft aan dat de capaciteit van de keten volledig benut is bij de uitvoering van de maatregelen die ik op 16 december heb aangekondigd en er geen ruimte meer is voor de uitvoering van aanvullende maatregelen. Dat geldt zowel voor de organisatie van het centraal examen als het staatsexamen. De brief van het CvTE is als bijlage toegevoegd aan mijn brief van 12 februari over de aanvulling op de examenmaatregelen.
Bent u bereid ook bij het college-examen een verdeling te realiseren over twee tijdvakken?
Staatsexamenkandidaten kunnen de afname van het centraal examen spreiden over twee tijdvakken, net als leerlingen in het regulier onderwijs. Voor de mondelinge college-examens is het niet mogelijk om een dergelijke spreiding aan te bieden.
De college-examens worden grotendeels afgenomen in de periode na het centraal examen en voor de start van het nieuwe schooljaar (in de maanden juli en augustus). Deze beperkte tijdspanne maakt dat er weinig flexibiliteit mogelijk is in de planning van deze examens. Daarnaast zou een dergelijke uitbreiding van de afnameperiode van het mondelinge college-examen extra capaciteit vragen binnen de organisatie van het staatsexamen. Zoals bovenstaand toegelicht heeft het CvTE aangegeven dat de grenzen van de uitvoerbaarheid voor de examenketen bereikt zijn. Tevens is de capaciteit binnen het staatsexamen in een regulier examenjaar al schaars omdat hierbij veelal docenten uit het regulier vo en vso worden ingezet. Zij zijn in de zomerperiode beschikbaar voor deze aanvullende werkzaamheden. Een eventuele uitbreiding naar de periode buiten de zomervakantie maakt het zeer problematisch deze capaciteit te vinden. Een uitloop in het nieuwe schooljaar zou daarnaast de soepele doorstroming van staatsexamenkandidaten naar een vervolgopleiding hinderen.
Indien de planning van de college-examens voor een individuele kandidaat tot problemen leidt, bijvoorbeeld door een beperkte belastbaarheid vanwege ziekte, dan kan hij of zij dit aangeven. Het CvTE kijkt voor deze individuele kandidaat dan hoe hier in de planning van zijn of haar examens rekening mee gehouden kan worden.
Bent u bereid de bijzitdocent of vertrouwenspersoon bij het mondelinge examen een ruimere bevoegdheid te geven, zodat deze ook daadwerkelijk de leerling kan helpen gedurende het examen door bijvoorbeeld een vraag te verduidelijken?
De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon bij het mondelinge examen is een belangrijke faciliteit voor sommige kandidaten. De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon kan kandidaten geruststellen en een prettige sfeer creëren voor de afname van het examen. Tot de huidige maatregelen behoort al dat de vertrouwenspersoon:
De aanwezige docent of vertrouwenspersoon mag de kandidaat dus ondersteunen, mits het de inhoud of beoordeling van de examinering niet raakt. Het is mij bekend dat de vertegenwoordiging van de vso-leerlingen i.o. van mening is dat de vertrouwenspersoon of docent de kandidaat door het examen heen moet kunnen loodsen. Ik deel deze mening zolang dit uitsluitend betrekking heeft op het geruststellen van de kandidaat en het creëren van een prettige sfeer. Dit mag geen effect hebben op de inhoud en het niveau van het examen omdat het daarmee van invloed is op het diploma dat door de kandidaat wordt behaald. Ik vind het van belang dat het examen dat wordt afgenomen, en het uiteindelijke diploma dat wordt uitgegeven, valide is en dezelfde maatschappelijke waarde heeft als ieder ander diploma. Kandidaten moeten kunnen laten zien welke kennis zij in huis hebben en op eigen kracht antwoord geven op de vragen van de examinator. De examinatoren worden jaarlijks getraind in het boven halen van de aanwezige kennis bij een kandidaat en leren om te gaan met kandidaten met verschillende ondersteuningsbehoeften. In de aanloop naar de komende examenperiode zorg ik ervoor dat over het kader van wat er mogelijk is duidelijk wordt gecommuniceerd onder de afnemers van het staatsexamen.
Op welke manier worden leerlingen middels het Nationaal Programma Onderwijs extra ondersteund bij de examenvoorbereiding?
In mijn brief van 12 februari heb ik aangekondigd dat er 37 miljoen euro beschikbaar komt voor extra ondersteuning van examenleerlingen. Dit geld is beschikbaar voor alle leerlingen in het bekostigd onderwijs. Scholen beslissen zelf hoe zij dit geld inzetten, zodat zij zelf kunnen afwegen welke vorm van ondersteuning het meest passend is. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een additionele inzet van docenten die reeds in dienst zijn bij de school, maar ook het inzetten van externe ondersteuning. Alle scholen, inclusief vso-scholen die leerlingen voorbereiden op het behalen van het diploma in 2021, zullen dit geld ontvangen.
Deelt u de mening dat de clausule over kernvakken bij de duimregeling geen goede constructie is voor het vso, gezien diplomakandidaten vaak als restant nog één tot drie kernvakken moeten afleggen en dat 75 procent van de deelcertificaatleerlingen dus geen gebruik kan maken van deze regeling?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik aan uw Kamer meldde is de duimregeling van toepassing op alle kandidaten die dit jaar opgaan voor een diploma en met de inzet daarvan alsnog kunnen slagen. Omdat de duimregeling betrekking heeft op de uitslag die in dit jaar bepaald wordt, kan deze ook worden ingezet voor vakken die in een eerder jaar zijn afgesloten. Indien een diplomakandidaat dit jaar alleen kernvakken aflegt, heeft dit dus geen effect op de toepasbaarheid van de duimregeling en mag de kandidaat de duim leggen op een niet-kernvak dat eerder is afgelegd. De reden om de kernvakken buiten beschouwing van de voornoemde maatregel te laten is om voor alle leerlingen te borgen dat het diploma volwaardig is voor doorstroom naar het vervolgonderwijs. Ik wil alle leerlingen die in 2021 opgaan voor het diploma een mogelijkheid bieden om een gelijkwaardig diploma te behalen. Naast het feit dat ik inhoudelijk geen aanleiding zie tot aanpassing van deze maatregel, vind ik het ook niet in het belang van de leerling om een uitzondering te maken voor een specifieke groep.
Bent u bereid de duimregeling (zonder kernvakregel) een jaar te verlengen en dus met twee jaar te verankeren?
Op dit moment kan er niet met enige zekerheid een inschatting worden gemaakt over het effect dat het coronavirus zal hebben op schooljaar 2021–2022. Daarom neem ik op dit moment alleen maatregelen die betrekking hebben op het huidige schooljaar. Als blijkt dat er volgend schooljaar eveneens maatregelen nodig zijn ten aanzien van de examens zal ik hier op een later moment een beslissing over nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus gepland op 24 februari a.s.?
Ja.
Het artikel ‘Utrecht krijgt daklozenopvang voor LHBT’ers: ‘Ik ben zó blij dat er nu een veilige plek is voor deze groep’, van RTV Utrecht |
|
Zohair El Yassini (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Utrecht krijgt daklozenopvang voor LHBT’ers: «Ik ben zó blij dat er nu een veilige plek is voor deze groep»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het initiatief van Stichting De Tussenvoorziening om tot een eigen LHBTIQ-huis voor deze doelgroep te komen?
Het initiatief sluit aan bij de aanbeveling uit het onderzoek naar dak- en thuisloze jongeren in Nederland2 om veilige kleinschalige (crisis)opvang plekken te bieden waarin «LHBTI-jongeren» zich veilig en welkom voelen en het verbinden van een passend individueel begeleidingstraject aan deze plekken. Ik volg dit initiatief met belangstelling om kennis erover te delen en samen te werken aan het doorontwikkelen van in de praktijk werkende aanpakken. Dit kan leiden tot verbetering van de ondersteuning en opvang voor LHBTIQ+-jongeren.
Welke inspanningen heeft u gepleegd om het plan van aanpak voor LHBTI-jongeren in samenwerking met gemeenten op te zetten, zoals verzocht in de motie El Yassini/Regterschot?2 Welke concrete actiepunten zijn daar uit voort gekomen?
Door VWS en OCW zijn in afstemming met gemeenten, aanbieders en betrokken partijen voor de ondersteuning van LHBTIQ+-jongeren de volgende acties ingezet waarmee we beter in de behoeften van deze jongeren kunnen voorzien:4
Om dak- en thuisloosheid de komende jaren fors terug te dringen heeft het kabinet voor de jaren 2020 en 2021 een financiële impuls beschikbaar gesteld van 200 miljoen euro. Het bieden van perspectief en een zo zelfstandig mogelijk passende woonplek met maatwerk-begeleiding aan (dreigend) dak- en thuisloze mensen staat hierin centraal. LHBTIQ+-jongeren hebben behoefte aan meer privacy en veiligheid in de opvang. Dit is mogelijk door in de opvang gebruik te maken van een- en tweepersoonskamers. Een van de onderdelen in de aanpak Een (t)huis, een toekomst, is vernieuwing in de opvang. De vernieuwing in de opvang richt zich op verbetering van de kwaliteit van opvang en hulpverlening en het afbouwen van traditionele opvanglocaties, en het ombouwen naar moderne opvanglocaties met een- en tweepersoonskamers (met sterke voorkeur voor eenpersoonskamers).
Qpido heeft de training «LHBTIQ+ sensitief en inclusief werken voor jeugdhulpprofessionals» ontwikkeld voor medewerkers in de jeugdzorg, jeugdpsychiatrie, jeugdbescherming, jeugdreclassering en pleegzorg.
Er is een richtlijn «Seksuele Ontwikkeling» opgesteld voor professionals in het bredere jeugdveld, die verplicht is voor SKJ-geregistreerde jeugdprofessionals. Deze richtlijn bevat ook werkkaarten voor professionals om het thema seksuele ontwikkeling bespreekbaar te maken met jongeren en hun ouders.
De Alliantie Gezondheidszorg op Maat ontwikkelt samen met OCW online materiaal voor professionals die met jeugdigen werken (onderwijs, zorg en welzijn).
Daarnaast werkt Movisie in afstemming met maatschappelijke opvang organisaties aan het verder ontwikkelen en stimuleren van LHBTIQ+ sensitieve begeleiding in de opvang en vindbaarheid van LHBTIQ+-sensitieve ondersteuning. Hiertoe worden trainingen en factsheets voor professionals ontwikkeld.
Waarom heeft u gekozen voor een plan waarbij alleen acties worden ondernomen die zich richten op begeleiding? Bent u het eens dat huisvesting ook onderdeel moet zijn van het plan? Hoe heeft u ervoor gezorgd dat dakloze LHBTI-jongeren niet in de kou hebben gestaan deze winter?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, zijn de acties niet alleen gericht op begeleiding. Naast het ontwikkelen en stimuleren van LHBTIQ+ sensitieve begeleiding in de opvang wordt vanuit de aanpak Een (t)huis, een toekomst gewerkt aan vernieuwing van de opvang door te investeren in de kwaliteit en kleinschaligheid van de opvang, namelijk opvang bestaande uit een- of tweepersoonskamers. Deze vernieuwing in de opvang sluit aan bij de behoefte van onder meer LHBTIQ+-jongeren aan meer privacy en veiligheid in de opvang. Om gemeenten hierin te ondersteunen, is een projectgroep Vernieuwen Opvang opgericht, bestaande uit leden van Valente, VNG, Aedes, Stichting Werkplaats COMO, het Jongerenpanel en VWS. Deze projectgroep richt zich tot eind 2021 op het verspreiden van goede voorbeelden over de ombouw van bestaande opvanglocaties, het inrichten van opvang in huizen en kwalitatief goede begeleiding in de maatschappelijke opvang. Het doel is om gemeenten, opvanginstellingen, cliëntorganisaties, woningbouwcorporaties en andere betrokken maatschappelijke organisaties praktische handvatten te bieden voor het verbeteren van de kleinschaligheid en kwaliteit van de maatschappelijke opvang.
Zoals gezegd heeft het kabinet voor de jaren 2020 en 2021 een financiële impuls beschikbaar gesteld van 200 miljoen euro om dak- en thuisloosheid de komende jaren fors terug te dringen. Het bieden van perspectief en een zo zelfstandig mogelijk passende woonplek met maatwerk-begeleiding aan (dreigend) dak- en thuisloze mensen staat hierin centraal. De gezamenlijke ambitie is om eind 2021 10.000 extra tijdelijke of permanente woonplekken te realiseren met de benodigde (ambulante) begeleiding voor (dreigend) dak- en thuisloze mensen.
In het kader van de corona-maatregelen heeft het Ministerie van VWS in overleg met o.a. het RIVM, Valente, de VNG en Stichting Werkplaats COMO een richtlijn5 gepubliceerd voor gemeenten over de opvang van dak- en thuisloze mensen. In het geval van een landelijke lockdown stellen gemeenten de nachtopvang open voor alle dak- en thuisloze mensen, ook de mensen die daar normaal geen recht op hebben. Gemeenten hebben zodoende veel meer mensen opgevangen deze winter. Ik heb geen signalen ontvangen dat er gemeenten waren die dakloze LHBTIQ+-jongeren deze winter niet hebben toegelaten tot de opvang. Om volgens de corona richtlijnen opvang te bieden werden in de meeste gevallen 1- of 2 persoonskamers aangeboden in de opvang. Deze vorm van kleinschalige opvang sluit aan bij de behoefte van onder meer LHBTIQ+-jongeren aan meer privacy en veiligheid in de opvang.
Wat is er door u, sinds de aangenomen motie El Yassini/Regterschot, ondernomen om te voorkomen dat zelfredzame personen oneigenlijk gebruik maken van voorzieningen voor maatschappelijke opvang?
De afgelopen maanden hebben gemeenten in het kader van de lockdown dak- en thuisloze mensen ruimhartiger opgevangen. De toelatingseisen die normaal gesproken worden gehanteerd door gemeenten, zoals de controle op zelfredzaamheid, zijn daardoor het grootste deel van de winter niet toegepast door de meeste gemeenten. Uw Kamer wordt telkens geïnformeerd over aanpassingen in de richtlijn die hiervoor is opgesteld via de Covid-19 stand van zakenbrief.
Op het moment dat de lockdown niet van kracht is, is het aan gemeenten om bij de toegang tot de opvang te toetsen aan de reguliere toelatingseisen, waaronder het zelfredzaamheidscriterium.
Voor een specifieke groep zelfredzame mensen die een beroep doen op de opvang – zelfredzame remigranten gezinnen met minderjarige kinderen die dakloos zijn – heb ik in het najaar van 2020 in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG en BZK, onderzoek laten doen naar oplossingsrichtingen voor de opvang en huisvesting van deze groep. Dit rapport geeft onder andere een indicatie van het aantal zelfredzame remigranten gezinnen met een huisvestingsvraag, dat daarbij een beroep op ondersteuning van gemeenten heeft gedaan. Het is onduidelijk in hoeverre zij daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de maatschappelijke opvang. Met gemeenten en BZK heb ik overeenstemming over een oplossing voor deze groep, die nu verder wordt uitgewerkt.
Hoe wordt concreet extra aandacht besteedt aan de dubbel kwetsbare LHBTI-jongeren in de aanpak Een (t)huis, een toekomst?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de juiste informatie bij dakloze LHBTI’ers terechtkomt, aangezien in het artikel van RTV Utrecht wordt vermeld dat uit veiligheidsoverwegingen de precieze locatie van het opvanghuis niet bekendgemaakt wordt?
Dat de locatie van het opvanghuis niet bekend gemaakt wordt, wil niet zeggen dat het aanbod als zodanig niet bekend wordt gemaakt.
Door de samenwerking met LHBTIQ+-belangenorganisaties, Movisie, gemeente Utrecht en partnerinstellingen zijn relevante «ingangen» op de hoogte. Daarnaast wordt informatie gedeeld in stedelijk werkgroepverband. Aan de grote interesse merkt de Tussenvoorziening in Utrecht dat het aanbod een groot bereik heeft.
Welke veiligheidsoverwegingen zijn er om de locatie geheim te houden? Van welke dreiging is sprake? Wat gaat u nog meer doen om de veiligheid van LHBTI’ers te waarborgen?
In Utrecht zijn er in het verleden situaties van geweld tegenover LHBTIQ+»ers geweest. Dit en vormen van ongewenste aandacht wil de Tussenvoorziening voorkomen. De cliënten zullen behoefte hebben aan rust, een veilige plek om zich terug te kunnen trekken. Een anoniem adres in een reguliere woonomgeving past hier goed bij.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat deze pilot ook uitgedraaid wordt in andere steden?
Ik vind het van belang om pilots te volgen, kennis te delen en samen te werken aan het door ontwikkelen van in de praktijk werkende aanpakken. Het benutten van de ervaringen van Stichting De Tussenvoorziening is meegenomen in de opdracht die ik aan Movisie heb gegeven om tools aan te bieden voor professionals en vrijwilligers in de maatschappelijke opvang en crisisopvang, waardoor zij LHBTIQ+- vriendelijk kunnen werken. Met als doel om uiteindelijk te komen tot verbetering van de ondersteuning en opvang voor LHBTI-jongeren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om een plan op te stellen om zo veel mogelijk veilige opvanglocaties te regelen voor dakloze LHBTI’ers? Zijn er al gesprekken gaande over het uitrollen van de pilot? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact met de VNG over verschillende maatregelen die nodig zijn om dak- en thuisloze LHBTIQ+-jongeren goed te helpen. We volgen de pilot en ik zal met de VNG de resultaten bespreken.
Wanneer wordt meer informatie verwacht over deze pilot en het uitrollen daarvan in ander steden?
In augustus evalueert de Tussenvoorziening de eerste plaatsingen en stelt indien nodig de aanpak bij. In de zomer van 2022 besluit de Tussenvoorziening of het initiatief in deze vorm en omvang doorgaat. De vraag of deze vorm in de behoefte voorziet is hierbij uiteraard leidend.
Vindt u ook dat het een prioriteit moet zijn om een veilige opvang te bieden aan dakloze LHBTI-jongeren, zodat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn?
Ja. In het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren (2019–2021) werk ik met de betrokken departementen, gemeenten en andere organisaties aan een fundamentele afname van het aantal dak- en thuisloze jongeren en streven we naar een continu verbeterende uitvoeringspraktijk. Voor iedere jongere werken we aan geschikte huisvesting, een behoorlijke levensstandaard, toegang tot zorg en volwaardige participatie, zeker ook specifiek voor LHBTIQ+-jongeren.
Het bericht 'Vertraging ggz-indicaties in de Wlz door hoge aantal aanvragen' |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «vertraging ggz-indicaties in de Wet langdurige zorg (Wlz) door hoge aantal aanvragen»?1
Het bericht is mij bekend. Het artikel is gebaseerd op een brief van Minister De Jonge aan de Tweede Kamer van 10 februari jl. (Kamerstuk 34 104, nr. 321).
Kunt u aangeven hoe het komt dat er ruim tweederde aanvragen meer zijn dan de 9.500 aanvragen die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vorig jaar verwachtte?
Het oorspronkelijke aantal verwachte indicaties is gebaseerd op een onderzoek van HHM uit 2017 onder zorgaanbieders en bedroeg 9.250 indicaties. Daarbij werd verondersteld dat alleen cliënten vanuit beschermd wonen met verblijf of met verblijf in een klinische GGZ-setting een indicatie zouden verkrijgen. Uit de aanvragen bij het CIZ blijkt dat ook cliënten met ambulante Wmo/Zvw ondersteuning een Wlz-indicatie hebben aangevraagd en gekregen. Daarnaast waren zorgaanbieders oorspronkelijk terughoudend met het aanmelden van cliënten gezien de onzekerheid over de positionering van behandeling, de inkoopvereisten van de zorgkantoren en de toen nog niet bekende tarieven in de Wlz. In de tweede helft van 2020 heeft een extra toeloop plaatsgevonden, nadat duidelijkheid was geboden over deze onderwerpen. Hierdoor kunnen en willen veel van de huidige zorgaanbieders ook de zorg leveren in het kader van de Wlz.
Kunt u toelichten hoeveel mensen uiteindelijk ook een indicatie voor de Wlz krijgen?
Het indicatietraject is nog niet afgerond. Op basis van de huidige inzichten zullen naar verwachting ruim 16.000 cliënten een Wlz GGZ-wonen indicatie krijgen, die voorheen zorg en ondersteuning vanuit Wmo/Zvw kregen.
Kunt u aangeven wat precies wordt bedoelt met «dat er een apart beoordelingsteam» bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) gevormd is?
Voor het gehele project heeft het CIZ al in 2019 extra medewerkers aangenomen en opgeleid. Het oorspronkelijke doel was dat deze medewerkers na de afronding van het project uit zouden vloeien naar de reguliere teams. Dit zou gebeuren per 1 januari 2021, wanneer de GGZ-instroom onderdeel werd van de reguliere Wlz-instroom. Gezien de vertraging heeft het CIZ er echter voor gekozen dit uit te stellen en de medewerkers vooralsnog volledig voor de afhandeling van de GGZ-aanvragen in te blijven zetten.
Welke stappen heeft u genomen om de wachtduur voor de mensen met een aanvraag te verkorten? Bent u voornemens meer capaciteit beschikbaar te stellen aan het CIZ?
Eind 2020 heb ik met het CIZ afspraken gemaakt over een noodplan, waarin verschillende maatregelen zijn opgenomen om het stuwmeer aan aanvragen zo snel en zorgvuldig mogelijk weg te werken. Het gaat daarbij vooral om maatregelen voor de extra inzet van personeel voor onder meer triage, telefonie, onderzoekers en medisch adviseurs. Daarbij wordt nieuw personeel geworven, maar worden ook bestaande contracten verlengd. Inmiddels heb ik met het CIZ ook afspraken gemaakt over het stuwmeer dat nu ontstaat bij de GGZ-aanvragen die in 2021 worden gedaan. Hierbij geldt over het algemeen dat de maatregelen van het eerste noodplan worden verlengd. Voor de uitvoering van dit noodplan zal ook extra personeel worden geworven. Omdat de opleiding tijd kost, is het effect van de inzet van deze medewerkers nog niet meteen zichtbaar. Ook wordt in communicatie richting cliënten voorzien.
Betekent dit dat overige indicatiestellingen, voor bijvoorbeeld opname in een verpleeghuis, langer op zich laten wachten?
De vertraging heeft in eerste instantie vooral gevolgen voor de GGZ-aanvragen. Het is echter niet uitgesloten dat ook op termijn de doorlooptijden voor de reguliere Wlz-aanvragen hinder gaan ondervinden van deze situatie. Dit komt omdat de GGZ-medewerkers vooralsnog niet worden doorgeplaatst naar de reguliere teams, waar dat wel was beoogd. De inzet is om de GGZ-aanvragen zo snel mogelijk af te handelen en daar de andere werkstromen van het CIZ zo min mogelijk onder te laten leiden. Met het CIZ vindt daarom frequent overleg plaats om de situatie goed te monitoren en zo nodig bij te stellen. Indicaties waarbij spoed is vereist worden door het CIZ nog steeds met spoed opgepakt.
Kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met «om ervoor te zorgen dat zorg voor cliënten wordt voortgezet, zijn er «overgangswerkwijzen» afgesproken»? Wat houden die overgangswerkwijzen in?
Eind 2020 zijn aanvullende afspraken gemaakt met CIZ, VNG en ZN voor cliënten die een aanvraag hebben ingediend bij het CIZ maar op 1 januari 2021 nog geen Wlz-zorg ontvangen. Kern van de afspraak is dat de huidige zorg bijvoorbeeld in beschermd wonen wordt gecontinueerd door gemeenten, totdat de zorgtoewijzing in de Wlz heeft plaatsgevonden. Om dit mogelijk te maken zijn onder meer de toekenningsbeschikkingen Wmo van deze cliënten, die op 1 januari 2021 afliepen, verlengd tot 1 juli 2021. De Wlz-zorgverlening kan overigens eerder ingaan, als de zorgtoewijzing voor 1 juli heeft plaatsgevonden.
Kunt u uiteenzetten wat de extra toename aan mensen uit de geestelijke gezondheidszorg (ggz) naar de Wlz betekent voor de financiële overheveling van Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-middelen naar Wlz-middelen?
Onderdeel van de afspraken met de VNG is dat in 2021 de bedragen die worden overgeheveld van de Wmo naar de Wlz worden nagecalculeerd uitgaande van de nieuwe gegevens van het CIZ. Omdat meer mensen overgaan naar de Wlz zal het bedrag van de uitname en het kader voor de Wlz worden verhoogd. Uitgangspunt hierbij is dat de uitname voor gemeenten budgettair neutraal plaatsvindt.
Hoeveel uur zorg ontvangen de mensen die een positieve beoordeling hebben ontvangen op hun aanvraag, ten opzichte wat men hiervoor ontving?
Het aantal uren zorg dat iemand ontvangt is niet inzichtelijk, omdat in de Wlz wordt gewerkt met zorgprofielen waar geen zorguren aan gekoppeld zijn. Het zorgkantoor, de cliënt en zijn naasten en de zorgaanbieder kijken gezamenlijk naar wat de zorgbehoefte van de cliënt is en hoe hier invulling aan kan worden gegeven. De verwachting is dat de meeste cliënten in de Wlz dezelfde hoeveelheid zorg en ondersteuning zullen ontvangen als die zij hiervoor al ontvingen in de Wmo. Voor wat betreft dagbesteding is de aanname dat cliënten hier in de Wlz meer gebruik van gaan maken, omdat dagbesteding onderdeel is van de Wlz-aanspraak.
Het nieuws dat Duitse haantjes niet meer in de hakselaar hoeven |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitse haantjes hoeven niet meer in de hakselaar»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de afspraken die u met de pluimveesector heeft gemaakt in het kader van de Uitvoeringsagenda Pluimveesector over het vinden van alternatieven voor het doden van hanenkuikens?2
Medio februari heeft mijn ministerie een gesprek gevoerd met de sector over de stand van zaken op dit onderwerp. De Nederlandse pluimveesector heeft zich in de Uitvoeringsagenda Pluimveesector immers gecommitteerd om toe te werken naar maatschappelijk geaccepteerde oplossingen voor het doden van eendagshaantjes. De sector ziet daarbij twee mogelijkheden. Geslachtsbepaling in het ei en het afmesten van haantjes. De geslachtsbepaling in het ei vindt op relatief kleine schaal plaats. Op jaarbasis worden de bij de geslachtsbepaling in het ei gebruikte technieken op zo’n 7 miljoen eieren toegepast. De technieken laten kinderziektes zien en er is tijd en geld nodig om de capaciteit van deze technieken op te schalen. Er bestond onduidelijkheid over de benutting van de uitgeselecteerde eieren. Inmiddels worden deze gebruikt in petfood.
Het afmesten van haantjes wordt door de sector gezien als tussenoplossing. In 2020 zijn 5 tot 7 miljoen haantjes afgemest. De sector heeft de voorzichtige verwachting uitgesproken dit jaar een verdubbeling van het aantal afgemeste haantjes te zien.
Voor beide opties blijft het van belang dat er voldoende afzetmarkt bestaat. Mijn ministerie zal de ontwikkelingen in Duitsland en Frankrijk blijven volgen en in gesprek blijven met de sector over de ontwikkelingen op het gebied van afzet en technieken.
Bent u met de supermarktketens in gesprek om te onderzoeken in hoeverre er voldoende afzetmarkt bestaat voor pluimveeproducten waarbij geen kuikens vroegtijdig gedood behoeven te worden?
De sector als marktpartij is in gesprek met de retail.
Welke maatschappelijk geaccepteerde oplossingen ziet u momenteel als het meest perspectiefrijke alternatief voor het doden van hanenkuikens en welke technische mogelijkheden horen daarbij?
Uit recent gesprek met de pluimveesector lijken het afmesten van haantjes en de geslachtsbepaling in het ei de meest perspectiefrijke alternatieven te zijn. Ook in Duitsland zijn dit de routes die verder worden uitgewerkt. Er zijn meerdere technische mogelijkheden voor de geslachtbepaling in het ei.
Zijn er volgens u nog belemmeringen die het invoeren of verplicht stellen van deze alternatieven voor doding van kuikens verhinderen en zo ja, welke zijn dit?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2. De belemmeringen betreffen zowel de afzet als de nog beperkte capaciteit van de technieken voor geslachtsbepaling in het ei.
Bent u nog steeds van mening dat er onvoldoende commercieel toepasbare oplossingen voor handen zijn om over te gaan tot een verbod op het doden van eendagskuikens?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en 5.
Het bericht 'EU erkent: wel degelijk Nederlandse productie AstraZeneca-vaccin' |
|
Maarten Hijink (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «EU erkent: wel degelijk Nederlandse productie AstraZeneca-vaccin»?1
Het kabinet zet sinds april vorig jaar alles op alles om waar mogelijk een impuls te geven aan het ontwikkelen van vaccins en ook het versnellen of vergroten van de productie. De Nederlandse aankoopstrategie is in algemene zin gericht geweest op overeenkomsten met de producenten die vervolgens zelf afspraken met partijen in de productieketen maken. Dit was het uitgangspunt van de Inclusieve Vaccin Alliantie met Duitsland, Frankrijk, Italië en Nederland, alsook in de opvolgende samenwerking met de Europese Commissie via het Joint Negotiation Team. Op 13 juni jl. zijn er door de vier landen afspraken over 400 miljoen dosis van het Oxford-vaccin gemaakt via de overeenkomst met AstraZeneca, die later is overgenomen door de Europese Commissie.
AstraZeneca maakt gebruikt van zogenaamde CMO’s (Contract Manufacturing Organizations) die hen bijstaan in het productieproces. De Halix-productie locatie in Leiden maakt onderdeel van de algemene productieketen van AstraZeneca, net als andere CMO’s. Voor de EU zijn enkele productiefaciliteiten aangewezen. Dit is op zich een gebruikelijke manier van werken in de farmaceutische industrie.
Hoeveel vaccins kan het Leidse bedrijf Halix produceren?
Ik heb begrepen dat Halix rond de 5 miljoen doses per maand kan produceren.
Welke afspraken zijn in het contract met AstraZeneca gemaakt over de Nederlandse productie?
Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt met AstraZeneca over de Nederlandse productie. De afspraken met AstraZeneca gelden op het niveau van de Europese Commissie en het is in eerste instantie aan AstraZeneca om hun CMO’s (contract manufacturing organisations) te kiezen. Er zijn wel afspraken gemaakt dat de productie van vaccins grotendeels binnen de Europese Unie dient te gebeuren.
Zijn er namens Nederland onderhandelingen geweest over de productie van AstraZeneca-vaccins door het Leidse bedrijf Halix? Zo ja, kunt u een tijdlijn sturen van de gesprekken die hebben plaatsgevonden?
Nee. Zoals ook in antwoord 3 aangegeven, AstraZeneca contracteert zelf zijn onderaannemers. Ook in het geval van vaccinproductie.
Is overwogen om met een investering de Nederlandse productie op te schalen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Kunt u een tijdlijn sturen van de besluitvorming hierover?
Als aangegeven zet het kabinet sinds april vorig jaar alles op alles om waar mogelijk een impuls te geven aan het ontwikkelen van vaccins en ook het versnellen of vergroten van de productie. Deze «Impuls vaccinontwikkeling» heeft geleid tot de gekozen strategie om eerst met de, in antwoord 1 genoemde, Inclusieve Vaccin Alliantie en vervolgens ook in samenwerking met de Europese Commissie contracten te sluiten met farmaceuten die een vaccin in ontwikkeling hebben en goede kansen maakten om tot een geregistreerd product te komen.
Bij het sluiten van contracten met farmaceuten werd de nadruk gelegd op het creëren van een zo breed mogelijk portofolio van vaccins, zodat Nederland samen met de andere Europese landen snel beschikking zou hebben over verschillende soorten vaccins. Het vroegtijdig stimuleren van productiecapaciteit was daar onderdeel van, zij het met een focus op Europees verband.
Hoeveel vaccins heeft Halix tot nu toe geproduceerd en waar zijn deze vaccins naartoe gegaan?
Veelal is voor de productie van vaccins een wereldwijd productienetwerk noodzakelijk, waarbij er diverse goederenstromen zijn tussen landen en continenten. Halix is niet het enige productiebedrijf dat door AstraZeneca gecontracteerd is om in dit productienetwerk deel te nemen. Halix is een van de producenten van het werkzame bestanddeel van het AstraZeneca vaccin.
Recentelijk is de nieuwe regulering ingegaan dat landen exportvergunningen moeten afgeven voor de export van vaccins. De specifieke gegevens met betrekking tot de exportvergunningen zijn bedrijfsvertrouwelijk en kunnen om die reden niet worden gedeeld. De Commissie heeft aangekondigd geaggregeerde informatie over toegekende en afgewezen vergunningaanvragen te publiceren, daarbij rekening houdend met de vertrouwelijkheid van de overgelegde data.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat het contract van het Verenigd Koninkrijk met AstraZeneca al sinds 26 november 2020 openbaar is en dat dit contract niet wezenlijk verschilt van dat van de Europese lidstaten met AstraZeneca en eveneens van een inspanningsverplichting spreekt?2
Daar heb ik in december 2020 kennis van genomen.
Hoe rijmt dit met de uitspraken van de CEO van AstraZeneca, de heer Soriot, dat de voorrang van het Verenigd Koninkrijk gerechtvaardigd zou zijn omdat de contracten zouden verschillen?
Wij hebben geen volledige inzage in het contract van AstraZeneca met de UK en kunnen dan hier dan ook geen uitspraak over doen.
Via het contract dat de EU met AstraZeneca heeft, vinden er wel leveringen aan EU en vanuit de EU aan Nederland plaats. Van deze planning wordt uw Kamer met regelmaat op de hoogte gehouden.
Hoe rijmt dit met de uitspraken van deze AstraZeneca-CEO dat de voorrang van het Verenigd Koninkrijk gerechtvaardigd zou zijn omdat het Verenigd Koninkrijk eerder een contract zou hebben afgesloten dan de Europese Commissie, terwijl nu blijkt dat de Europese Commissie een dag eerder het contract afsloot?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat uw Britse evenknie eerder deze maand suggereerde dat de Britten als eerste aan bod dienden te komen?
Ieder land dat een Advance Purchase Agreement (APA) sluit met een aanbieder zal uitdragen dat de producent afspraken na dient te komen. Ook in het VK zijn de leveringen van AZ vertraagd. Ik plaats de roep om snelle leveringen in het VK in die context.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 24 februari 2021?
Het artikel ‘Milieuramp in de Berkel: Friesland Campina vervuilde, het waterschap betaalde’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Milieuramp in de Berkel: Friesland Campina vervuilde, het waterschap betaalde»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Waterschap Rijn en IJssel ruim twee derde van de kosten van de schade van ernstige vervuiling door FrieslandCampina heeft betaald, ondanks dat het waterschap er zelf geen schuld aan had? Bent u het eens dat dat de kostenverdeling in het nadeel van het waterschap opmerkelijk is?
Het waterschap heeft de autonome bevoegdheid om zelf een afweging te maken over de kostenverdeling. Waterschap Rijn en IJssel heeft inderdaad twee derde van de kosten betaald. Als eigenaar van de persleiding en het afvalwater ligt de verantwoordelijkheid voor de persleidingbreuk primair bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor de beheerkosten van de persleiding en de risico’s die daarbij horen.
Bent u het ermee eens dat volgens het uitgangspunt «de vervuiler betaalt» in het milieurecht FrieslandCampina het grootste deel van de schade had moeten betalen? Kunt u dit toelichten?
TNO heeft in opdracht van betrokken partijen (waterschap, Friesland Campina en de aannemer) een onafhankelijk onderzoek gedaan naar de oorzaak van de persleidingbreuk. Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft TNO geconcludeerd dat de lekkage drie mogelijke oorzaken kan hebben of een combinatie van deze drie oorzaken. De mogelijke oorzaken die zijn aangewezen zijn aan alle partijen (deels) toe te rekenen. Daarmee kan niet één vervuiler worden aangewezen.
Wat vindt u van het beeld dat ontstaat dat het waterschap een groot aandeel heeft betaald omdat FrieslandCampina «een belangrijke en gewaardeerde partner» is en het waterschap «belang heeft bij een goede verstandhouding»? Wat is uw mening over dergelijke belangenverstrengeling?
Van het Waterschap Rijn en IJssel heb ik begrepen dat de verstandhouding geen rol heeft gespeeld. Het waterschap is de verantwoordelijk eigenaar van de persleiding en bijbehorende risico’s.
In hoeverre denkt u dat de agrarische belangen in het waterschap, onder andere vertegenwoordigd middels geborgde zetels, een rol hebben gespeeld bij de beslissing om FrieslandCampina te ontzien in deze kosten?
In vervolg op mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 heb ik geen aanleiding te denken dat agrarische belangen in het bijzonder een rol hebben gespeeld. Het waterschap is hier als eigenaar opgetreden.
Deelt u de opvatting dat het afschaffen van de geborgde zetels in waterschapsbesturen de kans op dergelijke belangenverstrengeling zal verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ieder bestuur dient in zijn optreden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te hanteren.
Het bericht dat ondernemers een fors deel van de NOW-steun plus een ‘boete’ moeten terugbetalen. |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ondernemers een fors deel van de NOW-tegemoetkoming plus een «boete» moeten terugbetalen?1
Ja.
Hoe kan het dat ondernemers bij het terugbetalen van teveel ontvangen NOW-steun een extra bedrag moeten betalen?
Het is onjuist dat ondernemers een sanctie moeten betalen als de loonsom is gedaald door een reden die buiten hun invloedssfeer ligt of als de omzet hoger blijkt te zijn dan vooraf ingeschat. Wel is het in de NOW 1 zo dat als werkgevers mensen ontslaan op bedrijfseconomische gronden, de subsidie voor die werknemers met 150% wordt gekort. Van die situatie is in het betreffende artikel in de Stentor echter geen sprake. In het artikel wordt ten onrechte gesteld dat bij een daling van de loonsom vanwege andere redenen dan bedrijfseconomisch ontslag er een extra bedrag zou moeten worden terugbetaald.
Klopt het dat het daardoor kan voorkomen dat ondernemers, bij de definitieve vaststelling van bijvoorbeeld de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW-1), meer NOW-steun moeten terugbetalen dan zij ontvingen vanuit de NOW-1 regeling?
Nee. Ook op het moment dat werkgevers mensen hebben ontslagen op bedrijfseconomische gronden, kan het nooit zo zijn dat werkgevers meer moeten terugbetalen dan ze hebben ontvangen.
Kunt u inzicht verschaffen in de mate waarin ondernemers bovenop de reguliere terugbetaling een extra bedrag («boete») moeten betalen?
De doelstelling van de NOW is het behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. De subsidievoorwaarden zijn met dat doel in het achterhoofd gesteld. Als werknemers worden ontslagen of als hun contracten niet worden verlengd, dan daalt de loonsom van de werkgever. Daarom is in de NOW-regeling bepaald dat indien de loonsom daalt dit gevolgen heeft voor de hoogte van de subsidie.
Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met bijvoorbeeld 50% omzetverlies voor 50% zelf de loonkosten kan betalen en voor de overige 50% subsidie nodig heeft. In normale tijden zou een werkgever bij een sterk verminderde omzet personeel laten gaan om de loonkosten in lijn te brengen met de omzet. In de bijzondere situatie van de coronacrisis wil het kabinet de werkgelegenheid echter zo veel mogelijk behouden. Daarom wordt over het deel van de loonkosten dat niet meer met de omzet kan worden betaald met de NOW 1 een aanzienlijk deel, te weten 90%, vergoed.
Een voorbeeld, waarin de loonkosten van de werkgever aanzienlijk dalen2: een werkgever heeft 5 werknemers in januari 2020. De loonsom in januari is voor iedere werknemer 2.000 euro per maand. De totale maandelijkse loonsom is dus 10.000 euro. Op 15 februari 2020 gaat er een werknemer met pensioen en eind februari loopt een tijdelijk contract af dat niet wordt verlengd. Vanaf 1 maart 2020 is de maandelijkse loonsom dus 40% kleiner en bedraagt 6.000 euro. De werkgever heeft NOW 1 aangevraagd voor de periode maart, april en mei 2020. Hij verwacht 50% omzetverlies.
De berekening van de subsidie is als volgt:
De werkgever ontvangt daarvan een voorschot van 80%. Dat is 13.500 * 0.8 = 10.800 euro
De daadwerkelijke loonsom van de werkgever was in de subsidiemaanden lager. Die is in de maanden maart, april en mei 6000*3 = 18.000 euro geweest. Aangezien de werkgever nog de helft van zijn oorspronkelijke omzet heeft, gaat de regeling er vanuit dat de werkgever 30.000*0,5 = 15.000 euro van de loonsom zelf kan financieren. Met de oorspronkelijke omzet kon immers 30.000 euro aan loonkosten worden gefinancierd.
Bij de vaststelling van de subsidie vindt correctie plaats voor de gedaalde loonsom. De nieuwe loonsom wordt van de oude loonsom afgetrokken en vermenigvuldigd met het subsidiepercentage van 90%. Dat is immers het percentage dat is toegepast over het deel van de loonsom waarvoor de omzet was weggevallen.
Het definitieve subsidiebedrag is 13.500–10.800 euro = 2.700 euro. Van de werkgever mag verwacht worden dat hij 15.000 euro (de helft van zijn loonsom van 30.000 euro) zelf kan financieren uit de omzet en van de resterende 3.000 euro wordt dus 2.700 euro (= 90%) gesubsidieerd.
De werkgever heeft een voorschot ontvangen van 10.800 euro, en definitieve subsidie bedraagt 2.700 euro. Dat betekent dat hij 10.800 – 2.700 = 8.100 euro moet terugbetalen.
Klopt het dat dit vooral bij klein(re) ondernemers voorkomt, omdat bij deze groep ondernemers de loonsom in de maanden maart, april en mei 2020 door kleine wijzigingen in het personeelsbestand en de loonstructuur al snel afwijkt van de loonsom van januari 2020?
Veranderingen in de loonsom kunnen voorkomen bij alle werkgevers, groot en klein. Wel is het zo dat indien een werkgever een beperkt aantal werknemers heeft, het vertrek of ontslag van één werknemer een relatief groot effect heeft op de loonsom. Die daalt dan procentueel hard. Overigens is er dan ook sprake van een grote relatieve daling van de salariskosten.
Bent u bekend met het feit dat de loonsom voor veel ondernemers in januari vaak hoger is dan in andere maanden, bijvoorbeeld door overwerk in december of door andere extra uitkeringen?
Ja.
Wat vindt u er van dat ondernemers door deze hogere loonsom in januari, waar ondernemers niet voor konden corrigeren bij de aanvraag van de NOW, gestraft worden met een extra terugbetaling, terwijl zij daar zelf geen invloed op hadden?
De NOW is een eenvoudige en generieke regeling die in recordtempo ontzettend veel werkgevers van steun heeft voorzien en nog steeds voorziet. Daarmee blijft de werkgelegenheid zo veel mogelijk op peil. De maand januari, waarop de verstrekte voorschotten zijn gebaseerd, kan bijvoorbeeld een maand zijn met een relatief hoge loonsom ten opzichte van de rest van het jaar door incidenteel uitgekeerde beloningen. In die gevallen loopt de werkgever een groter risico op vermindering van de subsidie ten opzichte van de berekening in de voorschotfase. Dat komt omdat de loonsom in de periode maart, april en mei logischerwijs lager ligt. De aanname van de NOW-regeling dat met de omzet de loonkosten kunnen worden voldaan is in dat geval niet passend, want de loonkosten lagen eenmalig hoger. Vanwege het generieke karakter van de regeling is het helaas niet mogelijk om voor deze gevallen maatwerk te leveren: het is namelijk niet mogelijk om dergelijke incidentele betalingen uit de loonsom te filteren. Voor de uitbetaling van de 13e maand en vakantiegeld is filtering wel mogelijk aangezien deze door de werkgever apart in de loonaangifte worden verantwoord. UWV corrigeert hier dus standaard voor. Een andere keus dan de maand januari was bij de totstandkoming ook geen optie. Voor een goede weergave van de loonsom was een recente maand in de polisadministratie gewenst. De maand februari was echter nog niet definitief in de loonaangifte, terwijl de maand december ook veel eenmalige uitbetalingen kent.
Ik kan mij goed voorstellen dat waar de systematiek onvoldoende passend is, werkgevers dit als onrechtvaardig ervaren. Indien een werkgever van mening is in principe recht te hebben op de NOW-subsidie kan bezwaar worden aangetekend. In dat geval kan nader worden bekeken of binnen de beperkte uitvoeringsmogelijkheden van NOW-regeling en de bedoeling van de regeling maatwerk geleverd kan worden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de terugvordering plus de «boete» grote gevolgen heeft voor (kleine) ondernemers, waardoor hun financiële positie nog verder verslechterd?
Er is geen sprake van een boete. Ik begrijp goed dat het terugbetalen van een deel van het voorschot ondernemers in deze tijd rauw op het dak kan vallen. Daarom hanteert UWV op mijn verzoek ruime terugbetalingstermijnen. In de beschikking die de werkgever over de definitieve subsidie ontvangt wordt de werkgever gewezen op de ruimte terugbetalingstermijnen. De werkgever kan telefonisch contact opnemen met UWV om een meerjarige betalingsregeling af te spreken. Daarnaast heb ik in mijn brief van 22 februari 2021 de Tweede Kamer3 gemeld dat het loket voor het indienen van vaststellingsverzoeken voor de NOW 1 langer open blijft (tot en met 31 oktober). Werkgevers die nog geen vaststellingsaanvraag hebben gedaan kunnen deze ruimte ook benutten om later de definitieve vaststelling aan te vragen, waardoor de eventuele terugbetaling uiteraard ook later aanvangt.
Deelt u de mening dat dit probleem niet weggewuifd kan worden door te wijzen op de grofmazigheid van de regeling, de mogelijkheden van ruimere terugbetaaltermijnen of de mogelijkheid van de gang naar de rechter?
Zoals gezegd is er geen sprake van een extra bedrag dat werkgevers moeten betalen als de loonsom is gedaald.
Bent u daarom bereid een oplossing te bieden aan deze groep, bijvoorbeeld door maatwerk toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals gezegd is er geen sprake van terugbetaling van een extra bedrag. Maatwerk toepassen om overuren of bonussen die betaald zijn in januari uit de loonsom te filteren is helaas niet mogelijk. Dan zou UWV ruim 140.000 aanvragen handmatig moeten beoordelen. Daarmee zou de uitvoering van de NOW vastlopen en dat betekent dat werkgevers ook geen voorschot meer kunnen ontvangen voor de resterende tranches van de NOW 3.
Bent u bereid om de terugvordering bij de definitieve vaststelling van de NOW-steun tijdelijk stop te zetten (voor de groep ondernemers met een extra bedrag aan terugvordering), totdat er een passende oplossing voor dit probleem is gevonden?
Nee. Er zijn veel ondernemers die behoefte hebben aan duidelijkheid en graag hun vaststelling ontvangen, zeker wanneer zij nog een nabetaling van UWV verwachten. Door de verlengde openstelling van het loket tot en met 31 oktober 2021 is het voor werkgevers mogelijk om later een vaststellingsaanvraag in te dienen. Daarnaast hanteert UWV ruime terugbetalingstermijnen om werkgevers in staat te stellen omzet te genereren waarmee de teveel verstrekte subsidie kan worden terugbetaald.
Ongevraagde voorlopige aanslagen. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst ongevraagd voorlopige aanslagen over het jaar 2021 naar belastingplichtigen heeft gestuurd?
Ja, ik ben bekend met dit feit.
Om hoeveel ongevraagde voorlopige aanslagen gaat het?
Van 4 januari tot uiterlijk 29 januari 2021 hebben bijna 1,3 miljoen belastingplichtigen op initiatief van de Belastingdienst een ongevraagde positieve (door de belastingplichtige te betalen) voorlopige aanslag ontvangen.
Hoe verhoudt het aantal ongevraagde voorlopige aanslagen over 2021 zich tot het aantal ongevraagde voorlopige aanslagen in eerdere jaren?
Het volgende overzicht geeft een weergave van de totale populatie ongevraagde positieve voorlopige aanslagen over de jaren 2019 tot en met 2021.
Jaar
Totaal aantal ongevraagde positieve voorlopige aanslagen
2019
1.464.000
2020
1.438.000
2021
1.299.000
Aantal opgelegde voorlopige aanslagen
Dit jaar (voorlopige aanslag 2021) zijn er bijna 1,3 miljoen te betalen voorlopige aanslagen opgelegd. Dat zijn er iets minder dan voorgaande jaren omdat er een wijziging in de selectie is doorgevoerd waardoor deze is verbeterd.
Hoe en waarom is besloten tot het versturen van deze (extra) ongevraagde voorlopige aanslagen?
Het opleggen van ongevraagde voorlopige aanslagen vindt al vele jaren plaats. Vanaf eind jaren 80 van de vorige eeuw is gestart met het automatiseren van dit destijds nog handmatige proces. Doel is de belastingheffing zo goed mogelijk aan te laten aansluiten bij het moment waarop de te belasten inkomsten ook worden genoten. Daarom is er het systeem van voorheffingen, zoals inhouding van loonheffing op loon en uitkeringen, en dat van voorlopige aanslagen, in gevallen waarin geen sprake is van inhouding van voorheffingen of de voorheffingen niet juist berekend kunnen worden. De belasting wordt dan betaald op het moment waarop het inkomen wordt verdiend. Dit geeft duidelijkheid aan belastingplichtigen (‘Hoeveel houd ik netto over?’) en voorkomt ook onverwachte aanslagen achteraf.
Bij (onverwachte) aanslagen achteraf, een jaar nadat het inkomen is genoten en soms langer dan een jaar, bestaat het risico dat de belastingplichtige onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschuldigde belasting op het eerder genoten inkomen. Hierdoor kunnen betalingsproblemen ontstaan. Dit speelt vooral als de inkomenspositie van de belastingplichtige op dat moment veranderd is. In dat geval sluit de belastingheffing niet (meer) aan bij de inkomsten van dat moment. De Belastingdienst beoogt om zoveel als mogelijk in de actualiteit belasting te heffen, in het belang van de belastingplichtige. Voor het voorlopige aanslagen-proces betekent dit dat er voortdurend wordt gestreefd naar verbeteringen in het voorlopige aanslagenproces. Door voorlopige aanslagen gerichter op te leggen en daarmee aan te sluiten bij de actuele situatie van belastingplichtigen vindt belastingheffing meer in de actualiteit plaats. Met een voorlopige aanslag bieden we mensen de gelegenheid om gespreid (maandelijks) te betalen, om zo een te betalen bedrag in één keer te voorkomen, wat mogelijk met belastingrente gepaard gaat. Het is echter ook mogelijk om in één keer betalen, als men dat wil.
De Belastingdienst beschikt over steeds meer gegevens en mogelijkheden om dit heffen in de actualiteit voor burgers mogelijk te maken. Voorlopige aanslagen kunnen steeds gerichter en kwalitatief beter worden opgelegd. Een belangrijk signaal om voor de eerste keer een voorlopige aanslag op te leggen is de situatie waarin een belastingplichtige voor de eerste keer een relatief hoge definitieve aanslag heeft gekregen. Deze belastingplichtige krijgt dan een voorlopige aanslag.
Welke voor- en nadelen hebben deze ongevraagde voorlopige aanslagen voor belastingplichtigen?
De te betalen voorlopige aanslag leidt ertoe dat de belastingplichtige in de actualiteit, op het moment dat hij de inkomsten geniet, in meerdere termijnen de aanslag kan betalen. Door de systematiek van de voorlopige aanslag mag deze in maandelijkse termijnen worden betaald. Dit kan een voordeel voor de belastingplichtige zijn.
Ik begrijp echter dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de termijnen niet overeenkomen met het moment waarop de belastingplichtige de inkomsten geniet, bijvoorbeeld omdat het merendeel van de inkomsten in een bepaalde periode van het jaar wordt genoten.
Ik vind het belangrijk dat daarop ingespeeld kan worden. Voor belastingplichtigen die met een te betalen voorlopige aanslag worden geconfronteerd kan de situatie ontstaan dat zij binnen enkele maanden zowel een voorlopige aanslag over het actuele belastingjaar als de definitieve aanslag over het voorgaande belastingjaar ontvangen. In dergelijke gevallen kan de voorlopige aanslag tot liquiditeitsproblemen leiden bij de belastingplichtigen. De belastingplichtige kan dan met de Belastingdienst een betalingsregeling afspreken.
Omdat de definitieve aanslag steeds meer overeenkomt met de voorlopige aanslag, zal bovenstaand probleem zich vooral voordoen bij de eerste keer dat een belastingplichtige een voorlopige aanslag krijgt. In die situaties waarbij de belastingplichtige voor het eerst wordt geconfronteerd met een voorlopige aanslag kan ik me voorstellen dat het voor sommige mensen een vervelende gebeurtenis is als zij geconfronteerd worden met een voorlopige aanslag.
De voorlopige aanslag kan ook tot een teruggaaf leiden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de geschatte ingehouden loonheffing hoger is dan de geschatte verschuldigde inkomstenbelasting. Een voorlopige aanslag met een terug te geven bedrag wordt alleen opgelegd wanneer de belastingplichtige hierom op enig moment heeft verzocht. Doet belastingplichtige dit verzoek niet, dan krijgt hij het totale bedrag uitgekeerd op basis van de definitieve aanslag. Wanneer een belastingplichtige een verzoek om een voorlopige teruggaaf heeft gedaan, wordt jaarlijks geautomatiseerd een voorlopige aanslag opgelegd op basis van de bij de Belastingdienst bekende gegevens.
Klopt het dat belastingplichtigen tenminste voor 1 maart (een deel van) de voorlopige aanslag moeten betalen?
Ja, dat klopt. De te betalen voorlopige aanslagen worden in het algemeen in januari van het belastingjaar opgelegd. De belastingplichtige kan ervoor kiezen om deze in maximaal 11 termijnen te betalen of het gehele bedrag van de aanslag in één keer te betalen. De eerste termijn, of indien de belastingplichtige daarvoor kiest het gehele bedrag van de aanslag, dient vóór 1 maart van het belastingjaar betaald te worden.
Herkent u dat de samenloop tussen het betalen van eerdere aanslagen en de ongevraagde voorlopige aanslag over 2021 tot problemen kan leiden voor belastingplichtigen, bijvoorbeeld omdat ze op deze korte termijn niet kunnen voldoen aan beide belastingaanslagen?
Ja, ik herken deze samenloop ingeval de belastingplichtige voor de eerste keer een te betalen voorlopige aanslag ontvangt. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5. Het is natuurlijk bijzonder vervelend als belastingplichtigen hierdoor in de problemen komen. In dat geval kunnen zij de Belastingdienst vragen om uitstel van betaling.
Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling kan de Belastingdienst verder rekening houden met alle relevante omstandigheden. Ieder verzoek wordt daarom ook zorgvuldig beoordeeld.
Herkent u dat belastingplichtigen de (ongevraagde) voorlopige aanslag dan niet als dienstverlening ervaren, maar juist als extra last?
Ja, dit is mij bekend. Ik ben echter van mening dat de voorlopige aanslag mogelijke betalingsproblemen kan voorkomen ten opzichte van de situatie als het bedrag bij de definitieve aanslag een kalenderjaar later in één keer betaald moet worden. In die zin – het opleggen van een voorlopige aanslag in combinatie met de mogelijkheid om over 11 maanden te betalen – is het dienstverlenend richting belastingplichtigen.
Ik wil kijken hoe de communicatie rond de voorlopige aanslag verder verbeterd kan worden omdat ik me realiseer dat vooral wanneer belastingplichtigen deze voor de eerste keer ontvangen dit vragen oproept. Dit signaal neem ik ter harte en neem ik mee in de voorbereiding van de communicatie campagne voorlopige aanslag 2022.
In hoeverre en hoe ver van tevoren worden belastingplichtigen op de hoogte gesteld dat zij een ongevraagde voorlopige aanslag zullen ontvangen, zodat zij waar mogelijk ook rekening kunnen houden met een dubbele belastingaanslag?
De belastingplichtige ontvangt de voorlopige aanslag in januari van het belastingjaar. De eerste termijn moet vóór 1 maart worden betaald. Zoals bij vraag 8 is aangegeven wordt bekeken hoe de communicatie op dit vlak verbeterd kan worden.
Welke mogelijkheden hebben belastingplichtigen om, bijvoorbeeld als de samenloop van de definitieve aanslag van 2020 en voorlopige aanslag voor 2021 tot problemen leidt, de voorlopige aanslag later te voldoen en bijvoorbeeld te kiezen voor het voldoen als de definitieve aanslag over 2021 bekend is?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Vindt u deze mogelijkheden voldoende ruim of bent u voornemens om belastingplichtigen die moeite hebben met het voldoen van eerdere aanslagen en de ongevraagde voorlopige aanslagen verder tegemoet te komen?
Ik vind de mogelijkheden zoals beschreven bij vraag 7 voldoende ruim. De Belastingdienst zal in het belastingjaar waarin dit probleem zich eenmalig voordoet in overleg met de belastingplichtige tot een oplossing komen waarmee wordt bereikt dat de aanslagen door de belastingplichtige kunnen worden betaald. Het belastingjaar daaropvolgend lopen de voorlopige aanslagen synchroon met de genoten inkomsten en doet zich dit probleem niet meer voor.
Kunt u, gezien de betalingstermijn voor de ongevraagde voorlopige aanslag, deze vragen uiterlijk 25 februari 2021 beantwoorden?
De beantwoording heeft tot mijn spijt langer geduurd.
Een bericht op Nu.nl met de titel ‘Sportclubs lopen miljoenen euro’s mis door ‘weeffout’ in NOW regels’ |
|
Judith Tielen (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van 17 februari jl. op nu.nl met de titel «Sportclubs lopen miljoenen euro’s mis door «weeffout» in NOW regels»?1 Deelt u de opvatting dat sprake is van een weeffout?
Ik ben bekend met het bericht. De NOW is een generieke regeling, waarbij het vanaf de start belangrijk was dat werkgevers snel konden worden voorzien in steun om werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Om dit mogelijk te maken, worden voorschotten uitgekeerd op basis van het door de werkgever geschatte omzetverlies en de vastgestelde loonsom in een bepaalde referentiemaand. In het geval van de NOW 3 betreft deze referentiemaand de maand juni 2020. Deze maand is gebruikt als referentiemaand voor de NOW 3 die loopt van 1 oktober 2020 tot 1 juli 2021. Op deze manier werd er voor een langere periode rust en zekerheid gecreëerd voor ondernemers. De referentiemaand moet bij de publicatie van de regeling in het verleden liggen, om misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te voorkomen. Als de referentiemaand in de toekomst ligt, bestaat het risico dat werkgevers hun loonkosten verhogen door bijvoorbeeld fictieve dienstverbanden aan te gaan waardoor een hogere subsidie wordt uitgekeerd dan waar eigenlijk recht op bestaat. Vervolgens is hierbij het streven om de meest recente maand te kiezen, om een zo representatief mogelijk beeld te hebben van de loonsom. De NOW 3 regeling werd in augustus 2020 bekend gemaakt, waardoor juni de meest recente maand was waarvan de loongegevens beschikbaar waren in de polisadministratie.
Er zijn werkgevers, en ook specifieke sectoren, die in juni 2020 een lagere, niet-representatieve loonsom hebben. Gevolg hiervan is dat zij hierdoor minder NOW-subsidie ontvangen dan bij de keuze voor een andere referentiemaand. Voor deze werkgevers is dit begrijpelijk een teleurstellende uitkomst, ook omdat de maand juni voor alle negen maanden van de NOW 3 de referentiemaand is.
Afwijken van de referentiemaand juni is echter geen optie. Bij elke maand die gekozen wordt, zullen er bepaalde werkgevers zijn die juist gebaat zouden zijn bij een andere maand. De referentiemaand aanpassen tijdens de looptijd van de regeling is niet mogelijk, omdat een dergelijke wijziging andere werkgevers benadeelt. Het bieden van een keuze op basis van twee verschillende referentiemaanden is vervolgens in de uitvoering niet mogelijk gezien de risico’s op fouten en de vertragingen die dit met zich meebrengt. Dit geldt ook voor het uitwijken naar een andere referentiemaand in het geval van een nihilaangifte. Dit zou betekenen dat er een grote herstelactie plaats zou moeten vinden voor de derde en vierde tranche van de NOW. Concreet zou dit betekenen dat in ieder geval de uitbetaling van de voorschotten van de huidige vierde tranche van de NOW substantiële vertraging oploopt, evenals de opening van het loket voor de volgende tranche die gepland staat voor half mei 2021. Hoewel ik betreur dat hierdoor werkgevers mogelijk NOW-subsidie mislopen, zie ik geen oplossing voor dit probleem zonder dat dit te grote risico’s betekent voor de huidige uitvoering van de regelingen.
Hoeveel aanvragen van sportverenigingen zijn afgewezen omdat er in juni 2020 een nul-aangifte is gedaan? Hoeveel van deze verenigingen hebben bezwaar gemaakt en wat is de status van deze bezwaren?
Deze gegevens worden niet bijgehouden.
Heeft u met de sportbonden over deze problematiek gesproken? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is continu in gesprek met NOC*NSF, de ondernemende sport en de sportbonden over de gevolgen van de coronacrisis. Ook dit onderwerp staat daar op de agenda. In de gesprekken met de sport is ook gekeken naar het compenseren van loonkosten via de NOW-regeling. Voor de amateurclubs waarbij de NOW-regeling niet toepasbaar is, is het wel mogelijk om in de Tegemoetkomingsregeling Amateursportorganisaties (TASO) een vergoeding te krijgen voor personeelslasten die niet via andere regelingen zijn gecompenseerd. Daarmee kunnen ook de loonkosten van deze amateurclubs deels vergoed worden. Het kabinet hoopt hiermee de amateurclubs tegemoet te komen.
Herinnert u zich dat bij de NOW 1 en 2, waar ook vergelijkbare problemen speelden voor seizoenswerk en nul-aangiften, een oplossing gevonden is voor deze problematiek2? Is nu een vergelijkbare oplossing mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Bij de NOW 1 is er een uitzondering gemaakt voor zgn. seizoenswerkgevers. Werkgevers die in maart, april en mei 2020 een hogere loonsom hadden dan drie keer de referentiemaand (januari 2020 bij de NOW3 krijgen uiteindelijk subsidie gebaseerd op deze hogere loonsom. Hiervoor is toen gekozen omdat de seizoensbedrijven aan het begin van de crisis vaak al mensen in dienst hadden genomen. Zij hadden op dat moment immers nog geen rekening kunnen houden met de crisis. Ook is hierbij van belang dat ten tijde van deze seizoensmaatregel UWV zich hoofdzakelijk bezighield met het uitkeren van aangevraagde voorschotten voor de NOW 1. Ondertussen zijn we verder in de tijd en lopen de processen voor de vaststelling van de NOW 1 en NOW 2, de voorschotten voor de tweede tranche van de NOW 3 en de voorbereidingen op de vaststelling van de eerste tranche van de NOW 3 en de aanvraagperiode voor de derde tranche van de NOW 3 tegelijkertijd. Naast de bij de totstandkoming van de regeling noodzakelijke keuzes om de regeling zowel snel als uitvoerbaar (en daardoor grofmazig) te houden, is deze stapeling van werkzaamheden bij UWV de reden dat ik in de afgelopen periode meerdere malen heb aangegeven dat maatwerk binnen de NOW slechts zeer beperkt mogelijk is. UWV loopt op dit moment tegen de grenzen van uitvoerbaarheid aan en elke aanpassing brengt risico’s op fouten en vertraging met zich mee. Hiervan is onlangs overigens ook een concreet voorbeeld duidelijk geworden, die ik in de op 22 maart aan uw Kamer verstuurde brief «Dilemma’s in de NOW»4 heb toegelicht. Dit betrof een fout die specifiek is ontstaan als gevolg van de invoering van de seizoensmaatregel en de complexiteit die deze aanpassing met zich meebracht binnen de uitvoering door UWV.
Op welke manier is bij de inrichting van de NOW-3, 4 en 5 rekening gehouden met het feit dat de maand juni 2020 voor veel sectoren, waaronder sportverenigingen, niet-representatief is voor de loonsom van de rest van de periode? Wat heeft u gedaan om dit te voorkomen en waarom is dat niet doorgevoerd?
Er is bij de totstandkoming van de NOW 3 niet specifiek rekening gehouden met de verschillende sectoren die een niet-representatieve maand aan loonsom hebben. Wel ben ik me ervan bewust dat bij elke maand die gekozen wordt, er werkgevers zullen zijn die gebaat zouden zijn bij een andere maand. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het probleem vergroot wordt doordat de maand juni 2020 negen maanden lang als referentie wordt gebruikt? Bent u bereid om, net als bij NOW 1 en 2, een alternatieve referentiemaand, bijvoorbeeld september 2020 als mogelijkheid te creëren? Zo nee, waarom niet?
Voor werkgevers kan het probleem inderdaad vergroot worden door de duur van negen maanden. Het derde grote steun- en herstelpakket is echter in augustus door het kabinet voor negen maanden aangekondigd. Op deze manier werd er voor een langere periode rust en zekerheid gecreëerd voor ondernemers. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 4.
Deelt u de grote zorgen over de banen van sporttrainers en daarnaast de continuïteit van de (sport)verenigingen, doordat de NOW hierdoor onvoldoende ondersteuning biedt? Bent u daarom bereid de NOW-regeling zodanig aan te passen dat deze weeffout wordt hersteld? Zo nee, op welke wijze kunt u wel een effectieve ondersteuning bieden die banen behoudt en voldoende overbrugging mogelijk maakt?
Zoals ik in de eerdere vragen heb gezegd, is het is niet mogelijk om de NOW-regeling hierop aan te passen. Zoals aangegeven in vraag 3 is het kabinet continu in gesprek met NOC*NSF, de ondernemende sport en de sportbonden. Voor de amateurclubs waarbij de NOW-regeling niet toepasbaar is, is het al mogelijk om in de Tegemoetkomingsregeling Amateursportorganisaties (TASO) een vergoeding te krijgen voor personeelslasten die niet via andere regelingen zijn gecompenseerd. Daarmee kunnen ook de loonkosten van deze amateurclubs deels vergoed worden.
Financiële hulp voor wildopvangcentra en de kosten die dierenambulances en vogelopvangcentra maken als gevolg van vogelgriepuitbraken. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat de Kamer u middels een motie heeft verzocht om in samenwerking met gemeenten, provincies en andere stakeholders een uniforme landelijke richtlijn te ontwikkelen voor vergoedingen aan lokale en regionale wildopvangcentra?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u geen landelijke richtlijn heeft ontwikkeld vanwege de grote variatie aan opvangcentra en hun financiële behoeften, en dat u in plaats daarvan gemeenten en provincies heeft aangemoedigd in gesprek te gaan met lokale wildopvangcentra over welke hulp zij nodig hebben?2
Ja.
Welke concrete resultaten zijn uit deze gesprekken gekomen?
Het is mij bekend dat enkele provincies vorig jaar steun hebben toegezegd aan de opvang en het vervoer van gewonde wilde dieren. De provincie Noord-Holland helpt opvangcentra voor wilde dieren door een adviseur in te zetten bij het opstellen van formats voor wettelijk verplichte protocollen en door de opvangcentra te ondersteunen in hun communicatie middels een subsidieregeling. Ook de provincie Utrecht ondersteunt opvangcentra en dierenambulances. De aanpak is gericht op professionalisering van de organisaties, met bijvoorbeeld cursussen (werven en vasthouden van vrijwilligers en fondsenwerving) voor medewerkers/vrijwilligers. Na het gebruik van de cursusmogelijkheid kunnen er vouchers worden aangevraagd voor bijvoorbeeld verbeteringen aan de dierenambulance of het dierenopvangcentrum. Ook de provincie Limburg heeft het afgelopen jaar dierenambulances en -opvangcentra financieel ondersteund waar het gaat om de opvang van wilde dieren.
Kunt u een overzicht geven van de provincies en gemeenten die wildopvangcentra financieel bijstaan en kunt u een overzicht geven van de provincies en gemeenten die dit tot nu toe hebben geweigerd?
Het ministerie beschikt niet over deze gegevens.
Wat doet u voor wildopvangcentra die tot nu toe nul op het rekest hebben gekregen van hun provincie of gemeente?
Zoals in de brief aan uw Kamer van 28 juni 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 196) wordt toegelicht werkt het ministerie, samen met de opvangcentra, de dierencoalitie en een aantal provincies aan een aantal acties met als insteek om een betere en duidelijke basis te bieden op grond waarvan de opvangcentra hun activiteiten kunnen uitvoeren. Het is de verwachting dat deze acties, die het lid Wassenberg in de vragen 6, 7 en 8 benoemt, zullen bijdragen aan de verbetering van opvang van wilde dieren en meer duidelijkheid zullen scheppen voor de opvangcentra.
Wanneer verwacht u de aanvulling op de zienswijze «Zorgplicht natuurlijk gewogen» over wildopvang van de Raad voor de Dieraangelegenheden naar de Kamer te kunnen sturen?3
De zienswijze van de RDA zal in het tweede kwartaal van 2021 gereed zijn en naar uw Kamer worden gestuurd.
Hoe ver bent u met de aanpassing van de Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten en het bijbehorende Protocol?
Het ministerie heeft de wensen van de opvangcentra en gemeenten geïnventariseerd en is nu samen met een aantal gemeenten, opvangcentra en de dierencoalitie de beleidsregels vorm aan het geven. Dit vraagt om zorgvuldigheid en overleg met alle partijen, dat kost tijd. Het streven is om dit eind van dit jaar af te ronden.
Hoe ver zijn de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), de opvanglocaties en andere stakeholders met het voorstel voor het maken van een uitzondering voor opvangcentra voor het onder voorwaarden uitvoeren van enkele veterinaire handelingen?
Op 27 augustus is het genoemde voorstel door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontvangen. Met de opvangcentra, de KNMvD, enkele dierenartsen op eigen titel en het ministerie is hier eind vorig jaar overleg over gevoerd. Momenteel wordt naar aanleiding van dit voorstel een verdiepingsslag gemaakt om de behoefte van de opvanglocaties met betrekking tot het uitvoeren van veterinaire handelingen nog scherper in beeld te krijgen. De KNMvD is momenteel bezig hiervoor een enquête uit te zetten onder opvanglocaties en dierenartsen. Dit biedt de mogelijkheid om een gewogen en onderbouwd besluit te nemen over de voor- en nadelen van een dergelijke uitzondering voor opvangcentra. Over de uitkomsten van deze enquête vindt naar verwachting in april overleg plaats.
Is het u bekend dat Vogelopvang de Fugelspits, samen met het Fryske Gea en terreinbeheerders, de afgelopen tijd alleen al in de regio Noordoost Friesland zo’n 7.000 met vogelgriep besmette vogels heeft opgevangen, uit hun lijden heeft verlost of dood uit de natuur heeft gehaald?
Ja.
Is het u bekend dat Vogelopvang de Fugelspits ondanks al deze extra werkzaamheden nog geen enkele gemeente bereid heeft gevonden financiële compensatie te bieden voor de door hen gemaakte kosten?
Dat is mij niet bekend.
Erkent u dat vogelopvangcentra door alle meldingen van met vogelgriep besmette vogels veel extra kosten moeten maken voor onder andere beschermingsmiddelen en dierenartskosten voor bijvoorbeeld euthanasie, maar hiervoor vaak niet worden gecompenseerd en daardoor volledig afhankelijk zijn van particuliere donoren?
Dat erken ik.
Vindt u dat rechtvaardig, gezien de belangrijke bijdrage die de opvangcentra leveren aan het welzijn van wilde vogels, maar ook aan het voorkomen van de verdere verspreiding van de vogelgriep?
Opvangcentra van wilde dieren voorzien in een maatschappelijke behoefte om voor gewonde of zieke dieren te zorgen. Het is heel vervelend dat zij door een dergelijke uitbraak extra kosten moeten maken. Op dit moment is het zo geregeld dat de financiering van de activiteiten van de opvangcentra lokaal moet worden geregeld. Desondanks ben ik voornemens een eenmalige subsidie toe te kennen om een deel van de kosten voor de zorg voor vogels met vogelgriep te vergoeden (zie ook het antwoord op vraag 13).
Het is een gegeven dat vogelgriep met wilde vogels naar Nederland komt en circuleert onder wilde vogels. Het weghalen van zieke wilde vogels door opvangcentra wordt niet gedaan in het kader van de bestrijding van aviaire influenza. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat zieke wilde vogels een grote rol spelen in de verspreiding van vogelgriep. Juist zieke vogels blijven op een bepaalde locatie en verplaatsen zich niet meer of minder. Opvangcentra hebben dan ook geen rol als het gaat over maatregelen die genomen worden in het kader van de preventie en bestrijding van vogelgriep.
Klopt het dat u heeft toegezegd 50% van de kosten die wildopvangcentra en dierenambulances hebben gemaakt vanwege de vogelgriep te vergoeden en is dit een eenmalig besluit of wordt dit een regeling met een structureel karakter? Geldt dit ook voor kosten die worden gemaakt vanwege andere aangifteplichtige ziekten, zoals pseudo-vogelpest, papegaaienziekte en botulisme?
Het klopt dat ik voornemens ben om een subsidie te verlenen aan dierenhulporganisaties. Deze voorgenomen subsidie is niet in het kader van preventie en bestrijding van aangifteplichtige ziekte, aangezien zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb aangegeven de activiteiten van de opvangcentra en dierenambulances in deze situatie niet gericht zijn op de preventie en bestrijding van vogelgriep.
Het zal gaan om een eenmalige subsidie, omdat de afgelopen periode door vogelgriep een uitzonderlijk hoeveelheid aantal zieke vogels werd gevonden. De dierenhulporganisaties hebben toen hogere kosten gemaakt voor de zorg voor de vogels met vogelgriep. Niet eerder werden er in een korte periode zoveel zieke wilde vogels gevonden. Daarnaast waren ook de kosten voor beschermingsmaterialen duurder, door de schaarste die ontstaan was door corona.
Het betreft een uitzonderlijke situatie die door de uitzonderlijke omstandigheden geen precedent vormt voor alle wilde dieren met een aangifteplichtige ziekte.
Waar verwacht u dat wildopvangcentra en dierenambulances het geld vandaan halen om de overige 50% van de kosten te financieren en bent u bereid de volledige kosten van vogelgriep gerelateerde activiteiten van de vogelopvangcentra te laten dekken door het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Gezien de uitzonderlijke situatie zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 13 heb ik besloten de organisaties tegemoet te komen in een deel van de kosten. Vooruitlopend op de zienswijze en mijn besluit over de zorgplicht voor wilde dieren heb ik hiertoe besloten. Op basis van het RDA-advies zullen Rijk, provincies en gemeenten zich beraden over het ontwikkelen van aanvullend beleid voor de toekomst.
Bent u bereid om te investeren in maatregelen die kunnen voorkomen dat het bij een volgende vogelgriepuitbraak opnieuw misgaat, zoals het opstellen van protocollen voor organisaties en beroepsgroepen die met in het wild levende dieren te maken hebben, duidelijke informatievoorziening voor gemeenten, provincies, waterschappen, politie en dierenhulporganisaties, en een duidelijk overzicht van taken en verantwoordelijkheden en een inbedding van deze structuren in de veiligheidsregio’s?
Iedere dierziekte-uitbraak is uniek. Bij de eerste uitbraak is het vaak nog niet duidelijk hoe het verloop van deze specifieke variant zal zijn en dat zal altijd in enige mate een aanpassing vragen. Zoals na elke dierziekte-uitbraak zal ik lering trekken uit het verloop van de crisis en waar nodig de processen aanpassen. Ik ben voornemens om ten aanzien van de grote hoeveelheid zieke wilde vogels met andere overheden, uitvoerende diensten en andere organisaties die met wilde dieren in contact komen te bespreken wat er nodig is mocht dit weer voorkomen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ja.