Hypotheekrentes |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het «Onderzoek hypotheekrentes» van de Consumentenbond en de uitzending van Kassa van 11 september 2010?1
Ja.
Is het waar dat banken bij hypotheken met een variabele rente op dit moment gemiddeld een opslag van 2,5% boven euribor berekenen? Is het waar dat de gemiddelde marges voor de variabele hypotheekrente en de tien jaar vaste hypotheekrente hoog blijven of zelfs stijgen? Welk deel van de Nederlandse hypotheekmarkt is in handen van de vier grootste spelers, inclusief dochters?
Uit onderstaande figuur, die is opgesteld op basis van cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB), blijkt dat het verschil tussen de interbancaire rente, waarvoor het Euribor-tarief representatief is, en de variabele rente voor nieuw af te sluiten hypotheken in het tweede kwartaal van 2010 ongeveer 2,5 procentpunt bedroeg. Hierbij wordt als variabele debetrentevoet aangemerkt een rente die voor een krediet verschuldigd is, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis, waarbij de rentevaste periode korter is dan één jaar.
Het NMa-onderzoek geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Uit de quick scan van de NMa blijkt dat de de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Om tot deze conclusie te komen heeft de NMa drie verschillende methodes gehanteerd. Bij de berekening heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke kostenstijging van banken. Ook heeft de NMa meegenomen dat hypotheken over het algemeen niet uitsluitend met kortlopende leningen worden gefinancierd.
Ook geeft de quick scan van de NMa meer inzicht in de het marktaandeel van de vier grootste spelers. Het gezamenlijke marktaandeel van de vier grootste banken bedroeg in 2008 ongeveer 80% en in 2009 ongeveer 75%.
Is het waar dat deze vier grootste spelers enkele jaren geleden hypotheken onder de kostprijs hebben verstrekt? Wilt u de Nederlandse Mededingingsautoriteit verzoeken in haar onderzoek naar de hypotheekmarkt na te gaan of nieuwe toetreders door deze lage prijzen van de markt zijn gedrukt?
Het onderzoek van de NMa laat zien dat de marges op hypotheken in de periode 2005–2008 laag waren en mogelijk zelfs negatief. De NMa stelt dat op basis van de hypotheektarief-calculatiemethode geconcludeerd lijkt te kunnen worden dat gedurende een aantal jaren sprake was van negatieve marges op de hypotheekmarkt. De NMa maakt hier geen onderscheid tussen de grootste vier spelers en de andere spelers op de markt. Hierover kan ik dan ook geen uitspraken doen. De NMa heeft aangegeven in het bredere onderzoek onder andere te kijken naar de aanwezigheid van mogelijke toetredingsdrempels voor nieuwe spelers, waaronder die voortkomende uit (prijs)gedrag van de gevestigde partijen.
Is het waar dat consumenten gemiddeld elke zeven jaar de rentevaste periode van hun hypotheek vernieuwen? Is het waar dat er een groot verschil is in de rente voor nieuwe klanten en de (hogere) rente voor klanten die hun hypotheek verlengen? Wordt dit de hypotheekverstrekkers mogelijk gemaakt door de kosten die een klant zou moeten maken als hij naar een andere hypotheek wil overstappen? Vind u dit een goede behandeling van de vaste klant?
Exacte cijfers van wanneer consumenten hun rentevaste periodes vernieuwen zijn niet voorhanden. Vaste renteperiodes kunnen uiteenlopen van 5 tot 30 jaar. Er zijn wel aanwijzingen dat er meer korter durende rentevaste periodes dan zeer lange rentevasteperiodes worden overeengekomen tussen hypotheekaanbieders en consumenten.
Ik vind het belangrijk dat consumenten kunnen overstappen naar een andere aanbieder. In het tweede deel van het onderzoek dat de NMa momenteel uitvoert naar de hypotheekmarkt zal ook worden gekeken naar gedragingen die de marktwerking kunnen verstoren. Aan de hand van de uitkomst van het onderzoek zal ik mij bezinnen op het nemen van maatregelen.
Is het waar dat het voor hypotheekverstrekkers lucratiever is om de tarieven bij deze bestaande klanten hoog te houden dan werkelijk te concurreren op prijs?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de marges ook verhoogd worden bij hypotheken die verstrekt worden met de Nationale Hypotheek Garantie, terwijl een bank daar nauwelijks risico loopt?
Het is aan hypotheekverstrekkers zelf om hun tarieven te bepalen. Hierbij speelt bijvoorbeeld de inschatting van de risico’s voor de bank een grote rol. Het is voorts aan de consument om te bepalen bij welke aanbieder hij het contract naar keuze onder de gunstigste voorwaarden kan afnemen. Ik hecht er daarbij wel aan dat consumenten voldoende inzicht hebben in het hypothecaire krediet. Ik ben hierover ook in gesprek met de AFM.
Daarnaast dienen banken zich te onthouden van mededingingsbeperkende gedragingen, bijvoorbeeld door gezamenlijk af te spreken dat zij hoge hypotheektarieven zullen hanteren. Hierop wordt toegezien door de NMa. Zoals is aangegeven bij de antwoorden op eerdere vragen vormt de hypotheekmarkt, waar de Nationale Hypotheek Garantie deel van uitmaakt, momenteel onderwerp van onderzoek door de NMa en zal naar verwachting meer informatie over overstapdrempels en de tarieven die banken hanteren voor de verschillende klanten beschikbaar worden zodra zij haar tweede onderzoek heeft afgerond.
Deelt u de mening dat banken hun klanten meer tijd moeten geven om te beslissen over verlenging, bijvoorbeeld door een vooraankondiging enige maanden voordat de nieuw te offreren rente bekend is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om deze situatie te beëindigen door ofwel maatregelen te nemen die werkelijke concurrentie opleveren in de hypotheekmarkt, danwel door net als uw collega uit het Verenigd Koninkrijk afspraken te maken met de hypotheekverstrekkers?
Hoewel er nog een vervolgonderzoek komt, vormen de eerste uitkomsten van het onderzoek van de NMa reeds een serieus signaal. Ik wil dan ook niet afwachten tot het voorjaar en zal op korte termijn in overleg treden met verschillende partijen om te bezien hoe er opvolging gegeven moet worden aan deze signalen en tegelijk zal voor meer definitieve conclusies het tweede onderzoek betrokken moeten worden.
De effectiviteit van besteding van belastinggeld door btw-verlaging in de bouw |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de analyse van de steunmaatregelen in de bouw?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de analyse van de steunmaatregelen in de bouw van ABN AMRO. ABN AMRO becijfert dat de impuls van de tijdelijke btw-verlaging circa 330 miljoen euro bedraagt. Daarbovenop komt nog een inhaalslag van uitgestelde verbouwingen, die door de btw-verlaging alsnog doorgang vinden. In totaal schat ABN AMRO de impuls in op 845 miljoen euro. Het algemene beeld dat ABN AMRO schetst bevestigt mijn conclusie dat het verlagen van het btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen zorg kan dragen voor een tijdelijke extra vraag, productie en werkgelegenheid in de bouwsector. Dat is ook wat het kabinet beoogd heeft met deze stimuleringsmaatregel en is in lijn met de wens van de Tweede Kamer.2 Verder verwacht ABN AMRO dat door de stimuleringsmaatregelen van de overheid de woningverkopen licht zullen stijgen. Daarbij verwijst ABN AMRO naar het verlengen van de verhoging van de Nationale Hypotheek Garantie en het verlengen van de periode van dubbele hypotheekrenteaftrek tot eind 2012. In een woningmarkt die zo onder druk staat, is dit goed nieuws. Het EIB voert momenteel een onderzoek uit naar de daadwerkelijke effecten van diverse stimuleringsmaatregelen.
Heeft u kennisgenomen van de verschillende schattingen van de opbrengsten van de btw-maatregel?2 Kan u aangeven wat uw eigen schatting is van de effecten? Kunt u daarbij ingaan op mogelijke concurrentie-effecten op andere sectoren, daar het hier een geïsoleerde maatregel betreft?
Van het artikel in het Financieele Dagblad heb ik kennisgenomen. In het artikel becijfert ABN AMRO de omvang van de toename van opdrachten als gevolg van de tijdelijke btw-verlaging op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen op 8504 miljoen euro.
Bouwend Nederland daarentegen rekent op een toename van 6 miljard euro. Bouwend Nederland baseert zich hierbij op een rapport van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB).5 In dit rapport brengt het EIB de effecten van verschillende steunmaatregelen in kaart die in augustus 2009 ter discussie stonden. De maatregelen die het kabinet in de brief van 30 augustus jl. heeft aangekondigd6 wijken overigens op bepaalde punten af van het pakket dat het EIB heeft doorgerekend in het rapport.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om onder meer de bouwsector te ondersteunen, omdat juist in deze sector het economisch herstel nog zeer wankel is en deze sector van groot belang is voor de werkgelegenheid en de economie. De bouw is een sector waar de gevolgen van de crisis relatief laat voelbaar zijn geworden, maar die relatief hard is geraakt, en waar de gevolgen van het inzakken van de productie jaren voelbaar zullen blijven. Stabilisatie van de bouwsector en de woningmarkt kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bredere economische herstel, de werkgelegenheid en het vermijden van toekomstige krapte op de woningmarkt. Het geïsoleerde effect van de btw-verlaging kan vooraf niet exact worden bepaald.
Bent u van mening dat hier sprake is van effectief en efficiënt besteden van belastinggeld?
Zoals het kabinet in de hiervoor aangehaalde brief van 30 augustus jl. heeft opgemerkt, beoogt het pakket aan tijdelijke maatregelen de woningmarkt een impuls te geven, mede vanwege de omzetdaling in de bouwsector en de gevolgen daarvan voor de economie en de werkgelegenheid. Juist bij de btw-verlaging gaat het om een tijdelijke stimulans die net als de overige fiscale maatregelen snel en gericht ingevoerd kan worden. Daar komt bij dat de branche op aandringen van het kabinet heeft toegezegd zich bij de leden ervoor te zullen inzetten dat het voordeel wordt doorberekend aan de consument. Het kabinet gaat er dan ook vanuit dat de maatregel zijn effect niet zal missen.
Hoe effectief en efficiënt de maatregel uiteindelijk zal blijken te zijn is iets om na afloop van de maatregel te bezien. De door ABN AMRO en EIB geschetste positieve effecten van de stimuleringsmaatregelen zijn slechts hun verwachtingen en betreffen niet daadwerkelijk gemeten effecten van het pakket aan maatregelen.
Herinnert u zich de toezegging om de effectiviteit van stimuleringsmaatregelen in kaart te laten brengen door het CPB?3 Wanneer kunnen wij de evaluatie over de maatregelen op de woningmarkt verwachten?
Ja. De Minister voor WWI heeft het EIB opdracht gegeven de effecten van diverse maatregelen met betrekking tot de woningbouw te onderzoeken. Het onderzoek is inmiddels van start gegaan. Om de effecten van de maatregelen zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk een relatief lange onderzoeksperiode in acht te nemen, mede omdat de maatregelen nog lopen. In de loop van 2011 zal de eindrapportage naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de Algemene Financiële Beschouwingen?
Ja.
Het niet verhypothekeren van huizen op erfpacht door banken |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de erfpachtoplossing waar de gemeente Amsterdam kennelijk voor heeft gekozen, inzake het niet verhypothekeren van woningen op particuliere erfpacht door banken?1
Ja.
Is het u bekend of banken door de economische crisis terughoudender omgaan met het verstrekken van hypotheken aan woningen op particuliere erfpacht? Zo nee, waar komt het voornemen van de gemeente Amsterdam om de grondeigendommen van particulieren over te nemen dan vandaan? Loopt de gemeente in deze ook risico’s?
Zoals vermeld in Kamerbrief FM/2010/4146 zijn diverse banken inderdaad zeer huiverig om hypotheken te verstrekken bij particuliere erfpacht. De NVB stelt dat dit primair komt door onduidelijkheid over de voorwaarden van de erfpachtovereenkomsten, onduidelijkheid over de identiteit van de (toekomstige) erfverpachter en/of de toekomstige hoogte van het erfpachtcanon.
Dit mag niet betekenen dat er niets gedaan wordt aan de situatie dat bepaalde mensen met onverkoopbare huizen komen te zitten. Inmiddels is bekend geworden dat de Gemeente Amsterdam en de NVB hebben besloten om getroffen huiseigenaren tegemoet te komen. Zoals valt te lezen in het persbericht van de Gemeente Amsterdam zijn de gemeente en de NVB van mening dat deze groep mensen hun huis weer moet kunnen verkopen. Om dit te realiseren zouden bestaande gevallen van particuliere erfpacht omgezet moeten kunnen worden. Zoals het bericht vermeldt kan dit op twee manieren. De eerste mogelijkheid is dat de erfpachter zelf initiatief neemt en zijn erfverpachter benadert voor het bijkopen van het bloot eigendom van de grond. Door het bijkopen van de bloot-eigendom van de erfpacht door de erfpachter (of diens rechtsopvolger) gaat het erfpachtrecht door vermenging teniet en ontstaat er een situatie van volle eigendom. Ten tweede kan de Gemeente Amsterdam de grond (het bloot eigendom) kopen, zodat gemeentelijke erfpacht ontstaat. In dit geval loopt de Gemeente Amsterdam dan ook dezelfde risico’s als bij gemeentelijk erfpacht.
Als deze twee wegen niet tot een oplossing leiden, dan zullen banken bezien of financiering van huizenbezitters op particuliere erfpacht alsnog mogelijk is. Zo kan een bank overwegen of aan potentiële kopers van particuliere erfpacht alsnog een hypotheek wordt verstrekt. Ik hoop dat deze handreiking een oplossing is voor het bovenstaande geschetste probleem. Ik zal dit proces nauwlettend blijven volgen.
Bent u bereid na te gaan om welke banken het hier gaat, en wat het beleid inzake verhypothekeren op particulier erfpacht van deze banken inhoudt? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord op vraag 2. Is zijn algemeenheid zijn de banken zeer terughoudend bij het verstrekken van hypotheken op particuliere erfpacht. Zoals aangegeven zullen banken echter overwegen om aan potentiële kopers van particuliere erfpacht alsnog een hypotheek te verstrekken indien er geen andere oplossing wordt gevonden.
Bent u bereid na te gaan om hoeveel gevallen van particulier erfpacht het hier landelijk gaat? Zo nee, waarom niet?
Uit cijfers van het Kadaster blijkt dat er in Nederland in 2009 op 8 078 percelen particuliere erfpacht zit. Dat cijfer is een lichte stijging ten opzichte van 2007 toen er op 8 046 percelen particuliere erfpacht zat. Het kan overigens wel zo zijn dat er op één perceel meerdere woningen staan.
Is het waar dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) onderzoekt of er sprake is van onderling afgestemd gedrag tussen banken als het gaat om de hoge, of hoogte van de rentetarieven?2 Bent u bereid de NMa te vragen of er eveneens afspraken tussen banken inzake hypotheken op particulier erfpacht bestaan? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de NMa bekend heeft gemaakt onderzoek te doen naar onder andere de ontwikkeling van de marges in de hypotheekmarkt. Als onafhankelijk toezichthouder op de naleving van de Mededingingswet bepaalt de NMa zelf waar zij onderzoek naar wenst te verrichten. Zo heeft de NMa besloten dat de financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, een speerpunt vormen in haar toezicht. Hierbij kijkt de NMa ook naar mogelijke gedragsafstemming tussen banken, wat onder omstandigheden een overtreding kan vormen van het kartelverbod.
Wat zijn de bevindingen van de minister van Financiën inzake de verstrekking van hypotheken bij particulier erfpacht door banken?3
Zie antwoord op vraag 2.
Bezuinigingen op de belastingsdienst |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zorg die is geuit door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs over bezuinigingen op de Belastingdienst?1
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de uitspraken van de voorzitter van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Ik onderschrijf zijn stelling dat het bedrijfsleven baat heeft bij een stabiele, efficiënte en snel opererende Belastingdienst. Dit laat onverlet dat ook organisaties als de Belastingdienst in voorkomende gevallen een bijdrage moeten leveren aan het gezond maken van de overheidsfinanciën. In de situatie van de Belastingdienst waar personeelskosten een groot deel van de kosten uitmaken, zal er in die gevallen niet aan kunnen worden ontkomen het personele budget te verminderen. Dat is ook daadwerkelijk gebeurd als uitwerking van eerdere taakstellingen waartoe dit kabinet heeft besloten. De zorg van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs ziet overigens ook op mogelijk nieuwe bezuinigingen op de Belastingdienst.
Is er een algemene doelstelling geformuleerd voor bezuiniging op personeel bij de Belastingdienst? Zo ja, wat is die doelstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Om welke reden hebben 6 000 werknemers bij de Belastingdienst een brief ontvangen waarin zij het advies krijgen op zoek te gaan naar een andere baan? Hoe zit het met het beleid omtrent oudere werknemers die een brief hebben gekregen?
De boventalligheid binnen de Belastingdienst (stand 1 juli 2010: 441 fte) is het gevolg van het invullen van taakstellingen. De boventalligheid doet zich voor bij het primaire proces, staf en management. De 6000 medewerkers van de belastingregio’s die hier werkzaam in zijn hebben in juli 2010 de bewuste brief over mobiliteit ontvangen. Er is geen onderscheid gemaakt naar leeftijd. De betrokken medewerkers zijn in de brief uitgenodigd om in gesprek te gaan met hun management over vrijwillige mobiliteit binnen of buiten de Belastingdienst. Het doel hiervan is gedwongen mobiliteit te voorkomen.
Hoe komt het dat binnen een groot aantal onderdelen van de Belastingdienst het probleem speelt dat er meer medewerkers zijn dan het budget toelaat, zoals in de bewuste brief staat? Sinds wanneer is dit het geval? Was dit ook het geval als er niet bezuinigd was?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke onderdelen wil de Belastingdienst het aantal werknemers terugbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de huidige personele bezetting van de Belastingdienst? Kan in dit overzicht het antwoord op vraag 5 in een aparte kolom worden gezet?
De formatie is als volgt. De bezetting bij de belastingregio’s was peildatum 1 juli 2010 16 920. De bezetting van de overige bedrijfsonderdelen was op dat moment gelijk of lager dan de toegestane formatie.
Formatie
Bezetting Peildatum 1 juli 2010
Verschil
Belastingregio's
16 479
16 920
441
Douane
4 869
4 854
-15
Overige Bedrijven
4 403
4 038
-365
Facilitaire Bedrijven
4 781
4 556
-225
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers zich bezighouden met toezicht en hoeveel met invordering? Hoe is de capaciteit van het toezicht verdeeld tussen belastingbetaling door particulieren en belastingbetaling door bedrijven?
Binnen de belastingregio’s houden circa 1 000 medewerkers zich bezig met het toezicht op particulieren. Voor het toezicht op bedrijven gaat het om circa 9 500 medewerkers. In de invordering zijn een kleine 2 000 medewerkers werkzaam. De overige medewerkers van de belastingregio’s zijn belast met dienstverlening, administratieve verwerking en staf- en managementtaken.
Heeft het horizontaal toezicht geleid tot een kleinere bezetting op toezicht?
Nee.
Hoe denkt u dat deze brief op de werkvloer is ontvangen? Deelt u de mening dat dit het werkplezier aantast en dientengevolge ook de kwaliteit van het werk? Wat gaat u hieraan doen?
De medewerkers zijn door het management actief geïnformeerd over de brief. Aangezien de aandacht voor mobiliteit binnen de Belastingdienst en de voorgenomen stappen met regelmaat in het eerste halfjaar 2010 aan de orde zijn geweest en ook in interne media een plaats kregen (bijvoorbeeld De Beeldkrant Belastingdienst), waren medewerkers in de meeste gevallen niet verrast. De reacties varieerden van onbegrip omdat er toch werk genoeg is, zorgen over behoud van werk en baan tot interesse om met mobiliteit aan de gang te gaan.
Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteit van het werk door de verzending van de brieven is aangetast. Het management is zich goed bewust van zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de medewerkers en heeft de opdracht gesprekken met hen over mobiliteit en toekomstige arbeid permanent te voeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 16 september 2010?
De vragen zijn beantwoord voor het algemeen overleg over de Belastingdienst.
Het schikken van belastingfraude |
|
Farshad Bashir (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat strafvervolging wegens belastingfraude kan worden afgekocht door een schikking te treffen met de Belastingdienst? Kunt u uitvoerig uiteenzetten welke regels en procedures hiervoor gelden, onder welke omstandigheden en voorwaarden een schikking kan worden aangeboden en hoe de verantwoordelijkheden zijn verdeeld tussen Belastingdienst en Openbaar Ministerie?
Ja, het treffen van schikkingen in deze zaken is een wettelijke afdoeningmodaliteit. Artikel 76 en volgende van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vormen de basis voor het fiscale straf(proces)recht, voor zover dit afwijkt van het algemene straf(proces)recht. De zogenaamde Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten (Staatscourant, 28 december 2009, nr. 20351) geven hieraan een nadere invulling. In deze ATV-richtlijnen is nauwkeurig vastgelegd op welke wijze het opsporings- en vervolgingsbeleid gestalte krijgt.
Procedureel is de gang van zaken als volgt. De Belastingdienst bespreekt mogelijke strafbare feiten in het zogenaamde selectieoverleg (SO), waaraan ook de FIOD deelneemt. In de ATV-richtlijnen is aangegeven wanneer sprake is van feiten die moeten worden aangemeld in het SO. Het SO bepaalt welke van de aangemelde feiten worden doorgestuurd naar het tripartiete overleg (TPO). In het TPO, dat onder leiding staat van het OM en waaraan naast de Belastingdienst ook de FIOD deelneemt, wordt bepaald welke van de aangeboden feiten daadwerkelijk zullen worden vervolgd door het OM. Daarbij dienen de uitgangspunten in de ATV-richtlijnen als basis.
Indien niet besloten wordt tot strafrechtelijke vervolging wordt de zaak weer in handen gelegd van de Belastingdienst. Hierbij wordt tevens bepaald of de zaak via het fiscale strafrecht wordt afgedaan (fiscale transactiebevoegheid) of dat de zaak fiscaal/bestuurlijk zal worden afgedaan op basis van art. 67 van de AWR. Bij het aangaan van een fiscale transactie kunnen de voorwaarden worden toegepast die zijn neergelegd in artikel 76 lid 3 van de AWR. Uiteraard blijft ook het vastgestelde belastingbedrag verschuldigd.
Wat is uw reactie op het bericht «Schoemacher schikt met fiscus»?1 Is het waar dat de Belastingdienst heeft berekend dat anderhalf miljoen euro aan inkomsten is verzwegen en dat een deel van deze belastingfraude is bekend, maar dat niet strafrechtelijk is vervolgd onder de voorwaarde dat een deel van het bedrag wordt terugbetaald?
Zoals bekend is de opsporings-, vervolgings- en zittingscapaciteit beperkt. Om die reden moeten capaciteitsafwegingen worden gemaakt in de selectie en aanpak van strafzaken. Het uitgangspunt bij het maken van deze noodzakelijke keuzes is dat zowel efficiënt als effectief strafrechtelijke en bestuurechtelijke interventies worden toegepast. Tegen die achtergrond zijn interventies zoals transacties en ontnemingen onder omstandigheden volwaardige en passende interventies om strafrechtelijk op te treden.
In de ATV-richtlijnen wordt, op grond van de omvang van het fiscaal nadeel en andere relevante aspecten, aangegeven of in beginsel voor bestuurlijke dan wel strafrechtelijke afdoening wordt gekozen. Ook in deze zaak heeft een dergelijke afweging plaatsgevonden, waarbij de omstandigheden van het geval ertoe hebben geleid dat uiteindelijk is gekozen voor een transactie door de Belastingdienst als passende reactie op de gepleegde strafbare feiten. Vanwege art. 67 van de AWR – waarin de fiscale geheimhoudingsplicht is geregeld – is het niet toegestaan concrete informatie over deze zaak publiekelijk te verstrekken. Dit heeft als uitgangspunt te gelden voor iedere wijze van verstrekking.
In hoeverre staat het medisch beroepsgeheim in de weg om belastingfraude effectief op te kunnen sporen? Speelde dat in dit geval ook een rol?
Het medisch beroepsgeheim strekt ertoe dat een medicus geen inzage verschaft in de gegevens van patiënten. Uiteraard houdt dit niet in dat medici zich kunnen onttrekken aan fiscale en strafrechtelijke onderzoeken, maar de mogelijkheden voor onderzoek kunnen er wel door worden beperkt. Dit is bijvoorbeeld het geval als na onderzoek bij de arts en/of instelling nader onderzoek gewenst is bij patiënten of in de patiëntgegevens. Aan het onderzoeken van deze gegevens kan het medisch beroepsgeheim in de weg staan, maar het is ook mogelijk dat er een modus wordt gevonden waardoor de benodigde informatie wordt verkregen zonder dat patiëntgegevens worden vrijgegeven, bijvoorbeeld door deze gecodeerd te verstrekken.
Vanwege de vertrouwelijkheid van de zaak kan ik niet ingaan op uw vraag of het in de onderhavige zaak zo was dat het medisch beroepsgeheim aan een effectieve opsporing in de weg heeft gestaan.
Bent u bereid openbaar te maken waarom hier niet strafrechtelijk vervolgd is en voor welk bedrag er is geschikt? Zo nee, bent u bereid de Kamer vertrouwelijk inzage te geven in de gevraagde informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Is hier mede geschikt «om redenen van proceseconomie» oftewel omdat de capaciteit bij de Belastingdienst (FIOD-ECD) en het Openbaar Ministerie niet toereikend is om witteboordencriminaliteit op te sporen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze tekorten weg te werken?
Zie antwoord vraag 2.
Zou er ook een schikking zijn aangeboden wanneer betrokkene minder vermogend zou zijn en niet in staat zou zijn een som geld terug te betalen aan de Belastingdienst? Met andere woorden, wordt door het aanbieden van schikkingen niet per definitie een verschil in behandeling gemaakt tussen rijke en arme fraudeurs? Vindt u dat de term klassenjustitie hier op past? Zo nee, waarom niet?
Van klassenjustitie is geen sprake. Het feit dat iemand vermogend is, is geen reden om de zaak door middel van een transactie af te doen. De beslissing om te transigeren door middel van de verplichting tot betaling van een geldsom of het verrichten van een taakstraf wordt genomen als gelet op de aard en achtergrond van de zaak een transactie een passende strafrechtelijke reactie is.
Deelt u de vrees dat dergelijke schikkingen voor belastingfraude calculerend gedrag in de hand zullen werken, omdat de sanctie die er kennelijk op staat slechts is dat een deel van het bedrag terug moet worden betaald? Zo nee, waarom niet?
Deze vrees deel ik niet, omdat ik meen dat de ATV-richtlijnen voldoende waarborgen bieden om te voorkomen dat calculerend gedrag kan ontstaan. Ik wijs er nog eens op dat de ontdoken belasting altijd moet worden voldaan. Het strafrechtelijke boetebedrag komt daar bovenop.
Bent u bereid er voor te zorgen dat aanzienlijke belastingfraude niet langer zal worden geschikt maar strafrechtelijk vervolgd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige praktijk, gereguleerd door de ATV-richtlijnen, biedt naar mijn mening voldoende waarborgen dat binnen de wettelijke en capacitaire mogelijkheden zorgvuldig en evenwichtig tegen belastingfraude wordt opgetreden.
Bent u bereid een overzicht te geven van het aantal keer dat de afgelopen vijf jaar geschikt is bij delicten van het financieel-economische criminaliteit? Kan daarbij onderscheid worden gemaakt naar schikkingen met de Belastingdienst en schikkingen met het Openbaar Ministerie, de aard van de delicten en de bedragen die hiermee gemoeid zijn?
Ik kan geen overzicht geven van alle transacties die financieel-economische criminaliteit betreffen, omdat deze zaken door het OM worden geregistreerd onder algemene strafbepalingen, zoals oplichting en valsheid in geschrift. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van de criminaliteit (financieel-economisch of anderszins).
De Belastingdienst heeft in de afgelopen 3 jaren in enkele tientallen gevallen
Een fiscale transactie gesloten. Omdat de bedragen waarvoor is geschikt niet systematisch worden vastgelegd is het niet eenvoudig om
hierin nadere concrete informatie te geven. Wel is bekend dat het in de meeste gevallen gaat om formele delicten, zoals het niet doen van een aangifte. Bij deze zogenaamde omissiedelicten staat niet een ontdoken belastingbedrag centraal, maar het niet voldoen aan een formele verplichting als zodanig.
De problemen tussen de belastingdienst en ZZP-ers |
|
Ed Groot (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van berichtgeving over zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), die regelmatig in conflict zijn met de Belastingdienst?1
Ja.
Herkent u zich in de kwalificaties «heksenjacht van de fiscus» en «disputen met de fiscus in sommige sectoren schering en inslag» ?
Nee, van een heksenjacht van de fiscus is zeker geen sprake. Vanzelfsprekend kunnen er wel verschillen van inzicht bestaan tussen de Belastingdienst en zzp`ers omdat er arbeidsrelaties zijn waarbij het onderscheid tussen het werken in en buiten dienstbetrekking moeilijk te maken is. Met als mogelijk gevolg, verschil van inzicht over de aard van de arbeidsrelatie. In deze gevallen kan een controle achteraf op de feiten en omstandigheden van het geval er mogelijk toe leiden dat de kwalificatie van de arbeidsrelatie en de afgegeven VAR ter discussie komen te staan2. Dit kan vervelend zijn voor de betrokken zzp`ers, maar is een gevolg van de toetsing door de Belastingdienst aan vigerende wet- en regelgeving.
Is het waar dat de fiscus in Nederland veel meer eisen stelt aan zzp’ers dan in omringende landen?
Nee, naar ons bekend zijn er internationaal bezien geen grote verschillen ter zake van de feiten en de omstandigheden die gebruikt worden bij de kwalificatie van een belastingplichtige als ondernemer of als werknemer3.
In andere landen is soms wel voor een andere systematiek gekozen om duidelijkheid te verschaffen. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld kan de opdrachtgever bij onzekerheid over de arbeidsrelatie gebruik maken van een interactieve webmodule. De Belastingdienst onderzoekt thans de mogelijkheden van een dergelijke systematiek.
Is het waar dat, zoals ZZP Nederland stelt, 10 000 tot 20 000 van de 700 000 zzp’ers een probleem met de fiscus heeft?
Er bestaat geen inzicht in het aantal zzp`ers dat een probleem heeft met de Belastingdienst, omdat zij geen zzp`ers registreert. Wel worden de afgegeven VAR-verklaringen geregistreerd, in 2009 werden 350 000 VAR-verklaringen aan belastingplichtigen afgegeven. Van die belastingplichtigen heeft 1% bezwaar aangetekend tegen de afgegeven VAR-verklaringen. Behoudens deze bezwaren zijn er over het jaar 2009 1 921 VAR-verklaringen herzien.
Hoe vaak wordt de aanvraag van een Verklaring arbeidsrelatie (VAR) geweigerd? In welke verhouding staat dit tot het aantal toegekende VAR’s?
Aanvragen voor VAR-verklaringen worden enkel geweigerd als die niet volledig zijn ingevuld. Afhankelijk van de antwoorden op het vragenformulier kwalificeert het VAR-systeem, middels de beslisbomen, de aanvraag. Deze kwalificatie leidt tot één van de vier soorten VAR-verklaringen (loon, winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en de VAR directeur groot aandeelhouder).
Hoe vaak worden belastingvoordelen achteraf alsnog weer ingetrokken?
De belastingvoordelen waarop in dit verband kennelijk wordt gedoeld, zijn de ondernemersfaciliteiten die in de inkomstenbelasting kunnen worden geclaimd. Alle ondernemers (daar onder kunnen dus ook zzp‘ers zitten) kunnen deze claimen. Wanneer bij controle blijkt dat er geen recht bestaat op deze faciliteiten, dan worden de ten onrechte geclaimde faciliteiten gecorrigeerd.
Hoe vaak dat bij zzp‘ers gebeurt, is niet bekend, omdat deze niet fiscaal gedefinieerd zijn en veel al zullen zijn opgenomen in het ondernemerschap.
Kunt u een overzicht geven van VAR-weigeringen en intrekkingen per sector?
Nee, zie ook de antwoorden op vraag 5 en 6.
Beschikken de postbezorgers van de nieuwe postbedrijven ook over een VAR? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de VAR-aanvragen wordt alleen gevraagd naar het aantal opdrachtgevers en niet naar de identiteit van de opdrachtgevers. De gevraagde informatie kan derhalve niet worden verstrekt.
De aftrekbaarheid van golfkosten |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Vindt u het wenselijk dat uitgaven voor het lidmaatschap van een golfclub fiscaal aftrekbaar zijn?1 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom bent u dan niet in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechter?
De rechtbank heeft in de desbetreffende uitspraak het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard omdat de uitgaven voor het lidmaatschap van de golfclub in dit geval niet aftrekbaar zijn. Dat verklaart waarom de Belastingdienst niet in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank.
In de uitspraak is te lezen dat de kosten weliswaar werden gemaakt met het oog op zakelijke belangen van de onderneming, maar tevens dat sprake is van representatiekosten in de zin van artikel 3.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.15 beperkt de aftrek van een groot aantal zogenoemde «gemengde» kosten of sluit ze uit (bijvoorbeeld voor voedsel, drank en genotmiddelen, voor representatie en voor congressen). Deze zogenoemde gemengde kosten komen tot een bedrag van € 4300,- (bedrag voor 2010) niet in aftrek. Indien de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, geldt deze drempel echter niet en komen deze kosten voor 73,5 % in aftrek (percentage voor 2010). Een dergelijk verzoek heeft belanghebbende niet gedaan, zodat de (totale) representatiekosten – die minder bedragen dan het drempelbedrag – niet aftrekbaar zijn.
Het is wellicht goed om de regels voor de aftrekbaarheid van dergelijke kosten nog eens in grote lijnen te schetsen. In het algemeen zijn alleen die uitgaven aftrekbaar van de winst, die zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Privé uitgaven zijn daarentegen niet aftrekbaar. Het gaat hierbij in principe om het subjectieve oogmerk van de ondernemer. Waarom deed hij deze uitgave? De inspecteur mag bij de beoordeling het uitgavenbeleid van de ondernemer niet toetsen, hij mag met andere woorden niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten. Op grond van de jurisprudentie kent dat overigens weer zijn begrenzing als een redelijk denkend ondernemer niet kan volhouden dat hij de uitgaven heeft gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (marginaal toetsingrecht van de Belastingdienst).
Van groot belang zijn in dit verband de regelingen van artikel 3.14 en 3.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.14 sluit een groot aantal kosten en lasten per definitie geheel van aftrek uit, zelfs al zouden ze uitsluitend zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (bijvoorbeeld uitgaven tot het voeren van een zekere staat, vaartuigen gebruikt voor representatieve doeleinden, geldboeten en steekpenningen). Voor de aftrekbeperking en aftrekuitsluiting van artikel 3.15 Wet inkomstenbelasting 2001 verwijs ik naar hetgeen hiervoor is opgenomen.
Beide artikelen leveren de Belastingdienst een sufficiënt instrumentarium bij de het antwoord op de vraag of bepaalde uitgaven al dan niet geheel van aftrek zijn uitgesloten dan wel gedeeltelijk aftrekbaar zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding tot wettelijk ingrijpen. De beoordeling vindt plaats binnen de actuele werkprocessen van de Belastingdienst.
Bent u het eens met de stelling dat door deze uitspraak het begrip «representatiekosten» een te ruime uitleg krijgt en daardoor het gevaar ontstaat dat de kosten voor allerlei andere vormen van vrijetijdsbesteding zoals tennis aftrekbaar worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt nu bepaald wat fiscaal aftrekbare representatiekosten zijn? Hoe controleert de belastingdienst daarop?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van representatiekosten wettelijk duidelijker af te bakenen om precedentwerking van deze uitspraak te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit nog gelijk met het belastingplan 2011 regelen?
Zie antwoord vraag 1.
Bouwleges als melkkoe voor gemeenten |
|
Ronald van Raak (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Bouwleges melkkoe voor lokale overheid»?1
Het onderzoek van Vereniging Eigen Huis, waarop het bericht gebaseerd is, laat zien dat de verschillen in leges tussen verschillende gemeenten nog steeds groot zijn. Vorig jaar hebben de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en ik uw Kamer bericht over de maatregelen die genomen worden om met name de transparantie in leges te verbeteren. Betere transparantie laat naar mijn mening zien dat de leges – die blijkens het onderzoek niet harder zijn gestegen dan de inflatie2 – de kosten die gemeenten maken voor de vergunningverlening niet overstijgen en dat er geen sprake is van een «melkkoe» waarmee de gemeentekas wordt gespekt.
Erkent u dat tarieven voor bouwvergunningen tussen gemeenten enorm verschillen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het bouwlegesmodel van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), dat moest zorgen voor uniforme en transparante tarieven? Zo nee, waarom niet?
Legestarieven voor bouwvergunningen kunnen sterk uiteenlopen. Hiertegen bestaat geen bezwaar, mits op het totaal van de leges geen winst wordt gemaakt. Artikel 229b Gemeentewet bepaalt namelijk dat de totale begrote opbrengst van de leges de begrote kosten niet mag overschrijden. Dit op het niveau van de totale legesverordening, waarbij verrekening tussen activiteiten onderling mogelijk is (kruissubsidiëring). Ik sluit mij aan bij hetgeen ik samen met de toenmalige minister van VROM over de legestarieven heb opgemerkt in de brief aan uw Kamer d.d. 20 november 20093 onder het kopje «Verschillen zullen er blijven». Samengevat komt het er op neer dat lokale omstandigheden een gerechtvaardigde aanleiding kunnen vormen voor verschillen en dat gemeenten autonoom zijn in het bepalen van de hoogte van de leges en het percentage van kostendekking, mits niet meer dan 100%. Het genoemde bouwlegesmodel van de VNG is wel bedoeld om te komen tot transparante, maar niet tot uniforme tarieven. Het uiteenlopen van tarieven is dus niet in strijd met dit model.
Hoeveel gemeenten vragen hogere tarieven voor bouwleges dan in 2006 met de VNG is overeengekomen? Met welk percentage worden deze tarieven overschreden en vindt u dit acceptabel?
Dit is niet bekend aangezien er zijn geen afspraken met gemeenten zijn gemaakt over de hoogte van tarieven. Wel zijn afspraken gemaakt over de transparantie van de legesberekening.
Ter uitvoering van de motie-Wiegman4 is in overleg met IPO en VNG een «Leidraad legestarieven omgevingsvergunning» opgesteld, die bij brief van 15 april 20105 aan uw Kamer is aangeboden. Met IPO en VNG is afgesproken dat zij zullen bevorderen dat de leidraad wordt toegepast. De motie Heijnen6 verzocht de regering om de uitvoering van de afspraken met VNG en IPO niet alleen te toetsen op transparantie maar ook op het in acht nemen van een redelijke bandbreedte van de leges. In een Algemeen Overleg d.d. 22 april is toegezegd dat in 2012 geëvalueerd zal worden of deze afspraken tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Bent u van mening dat er een maximumtarief moet komen voor bouwvergunningen en dat er moet worden toegezien op handhaving van dit maximum? Zo ja, op welk termijn verwacht u hieromtrent met een voorstel te komen? Zo nee, waarom niet?
Een maximumtarief voor legesheffing bestaat al in zoverre dat deze in totaliteit ten hoogste kostendekkend mogen zijn. Voor het overige wil ik de evaluatie van de gemaakte afspraken ter uitvoering van de motie-Wiegman (zie vraag 3) afwachten. Mocht als uitkomst van die evaluatie blijken dat transparantie van legestarieven onvoldoende is bereikt, dan zal ik, zoals eerder aangekondigd, een wettelijke regeling voorbereiden die verplicht tot transparantie bij de gemeenten in de opbouw van de legestarieven.
De mogelijkheid voor het introduceren van een EU-belasting |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brussel heeft plannen voor Europese belasting»?1
Ja.
Staat u ook positief tegenover de mogelijkheid om een EU-belasting in te voeren op luchtvaart en/of financiële transacties? Zo nee, staat u daar ook niet positief tegenover wanneer dit gepaard zou gaan met eenzelfde besparing op de nationale bijdragen aan de EU, die weer uitgekeerd zou kunnen worden in de vorm van een lastenverlichting, waardoor er per saldo geen lastenverzwaring optreedt?
Allereerst wil ik er op wijzen dat belastingheffing een bevoegdheid van de lidstaten is en het Verdrag geen autonome heffingsbevoegdheid voor de EU kent. Zoals in de Nederlandse bijdrage aan de EU-begrotingsevaluatie is aangegeven, heeft het de voorkeur om de EU-begroting te financieren uit slechts één finanancieringsbron, namelijk het BNI-middel (bruto nationaal inkomen). Een Europese belasting op luchtvaart of financiële transacties is derhalve geen optie voor Nederland. Een Europese belasting op financiële transacties mist zijn doel. Kapitaal is zeer mobiel en zal gemakkelijk zijn weg vinden buiten de EU, waardoor uitwijkgedrag nog steeds zal bestaan. Voor wat betreft een Europese belasting op luchtvaart heb ik tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel van de afschaffing van de vliegbelasting aangegeven dat initiatieven om de maatschappelijke kosten meer in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking te brengen in Europees of mondiaal verband ontwikkeld moeten worden2. Echter, de afschaffing van de vliegbelasting is mede ingegeven door de grote onvoorziene terugval in omzetten in deze branche. Gezien de huidige economische situatie ligt het niet voor de hand een dergelijke belasting in te voeren, ook niet op EU-niveau.
Deelt u de mening dat wanneer deze twee belastingen EU-breed zouden worden ingevoerd, het meest gehoorde bezwaar van «uitwijkgedrag» voor verreweg het grootste deel opgelost zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat dit de ideale manier is om te compenseren voor de uit milieuoogpunt onterechte begunstiging van de luchtvaartsector?
Voorafgaand aan de invoering van de vliegbelasting heeft het kabinet gesteld dat de maatschappelijke kosten van vliegen onvoldoende in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking komen. Dit standpunt geldt nog steeds. Gelet op de huidige economische omstandigheden is echter de afweging gemaakt om de luchtvaartsector de gelegenheid te bieden zich op herstel te richten. Overigens merk ik op dat de luchtvaartsector vanaf 2012 betrokken zal worden in het CO2-emissiehandelssysteem, waardoor een deel van de maatschappelijke kosten in de prijs van een vliegticket tot uitdrukking zal komen.
Bent u ook van mening dat een zeer kleine belasting op financiële transacties een stabiliserende werking voor financiële markten kan hebben?
Het ligt niet voor de hand dat de Financiële Transactie Belasting een stabiliserende werking kan hebben op de financiële markten. De IMF-staf meent in ieder geval dat dat niet het geval is3. De IMF-staf geeft aan dat een dergelijke belasting niet goed toegespitst kan worden op het bestrijden van het systeemrisico van de financiële instellingen en ook niet aangrijpt bij de oorzaak van de huidige financiële crisis.
Mochten deze voorstellen nog op een Europees podium geagendeerd staan voor de beëdiging van een nieuw kabinet, hoe zal het demissionaire kabinet hiermee dan omgaan?
Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. Bedacht moet worden dat de Commissie-mededeling over de begrotingsevaluatie pas de eerste stap is in de discussie over de Financiële Perspectieven na 2014 en dat de mogelijke suggesties voor nieuwe eigen middelen voor de EU-begroting een onderdeel zijn van het bredere debat over begrotingshervorming. Gelet op het tijdspad verwacht ik dan ook dat een volgend kabinet zich hierover zal buigen. Het demissionaire kabinet zal het standpunt blijven uitdragen dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt.
Aanstaande voorstellen van eurocommissaris Lewandowski voor de invoering van Europese belastingen |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de Europese Commissie van plan is de invoering van Europese belastingen door te zetten, zoals blijkt uit suggesties van eurocommissaris Lewandoski?1
De Europese Commissie heeft nog geen officiële plannen gepresenteerd die in de richting van een Europese belasting gaan. Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde EU-begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. De status van de uitlatingen van de Eurocommissaris nu, is dus die van een bijdrage aan de discussie.
Deelt u de mening dat belastingheffing een soevereine bevoegdheid is van de lidstaten en dat de Europese Unie zich moet beperken tot belastingcoördinatie om belastingconcurrentie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans om met gelijkgestemde lidstaten alsnog de Europese Commissie te bewegen af te zien van deze voorstellen?
Belastingheffing is een soevereine bevoegdheid van de lidstaten van de Europese Unie. Deze bevoegdheid is overigens wel ingeperkt door de verdragen, bijvoorbeeld op het gebied van coördinatie. De Europese Commissie heeft – binnen de grenzen van de verdragen – het recht tot initiatief. Lidstaten kunnen de Commissie dus niet laten afzien van het doen van bepaalde voorstellen.
Deelt u het oordeel dat invoering van Europese belastingen een Europese belastingdienst noodzakelijk zou maken, hetgeen vooral extra bureaucratische en administratieve lasten met zich mee zou brengen? Zo ja, bent u bereid dit praktische aspect bij de Europese Commissie en andere lidstaten voor het voetlicht te brengen om zo het hoge symbolische karakter van deze voorstellen te ontmaskeren?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u melden op welke wijze u hebt geprobeerd om de Europese Commissie te weerhouden van voorstellen voor Europese belastingen aangezien u bij het bespreken van de aangenomen motie-Van Bommel over sms-belasting2 stelde tegen Europese belastingen te zijn?
In april 2008 heeft Nederland in zijn reactie op de Commissieconsultatie aangaande de EU-begrotingsevaluatie gesteld dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt. Zo dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten (verticale billijkheid) en dragen lidstaten met relatief dezelfde welvaart hetzelfde af aan Europa (horizontale billijkheid). In de onderhavige Nederlandse stellingname wordt derhalve gesteld dat de invoering van een Eurotax voor Nederland geen optie is. Dit Nederlandse standpunt is onverminderd van kracht en wordt in alle relevante gremia in Brussel uitgedragen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er ook in de toekomst voorstellen van de Europese Commissie tot de invoering van Europese belastingen blijven komen?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel Fiscus geeft overleden man geld terug |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat een persoon die al 25 jaar is overleden een belastingaanslag over het jaar 2009 krijgt?1 Wat voor actie gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik stel voorop dat ik het voorval ten zeerste betreur. De vragen grijp ik vervolgens graag aan om het voorval te verduidelijken. Het volgende is gebeurd. Een belastingplichtige heeft een papieren aangifte ingediend en daarbij een onduidelijk sofinummer ingevuld. Omdat papieren aangiften worden gescand, is bij deze aangifte het sofinummer onjuist digitaal vastgelegd. Dit onjuiste sofinummer is bij de daaropvolgende computerverwerking gesignaleerd en de aangifte is overgedragen aan een medewerker voor handmatige correctie. Hierbij is een menselijke fout gemaakt: de betrokken medewerker heeft een verkeerde koppeling gemaakt tussen een naam en een sofinummer. Deze onjuiste koppeling is bij een in het systeem ingebouwde controle niet opgemerkt, omdat de verwisselde personen, onder wie de overledene, dezelfde geboortedatum hadden. Daardoor is deze (voorlopige) aanslag opgelegd. De fout zou uiteindelijk bij het vaststellen van de definitieve aanslag zijn onderkend, omdat in dat proces een extra signalering op aangiften van overledenen plaatsvindt. Er is dus sprake van een zeer toevallige samenloop van omstandigheden, waarbij een menselijke fout in eerste instantie onopgemerkt is gebleven.
Gezien de oorzaak van de fout en het uitzonderlijke karakter ervan, heb ik niet het voornemen bijzondere acties te ondernemen. Ik wijs er nog op dat de initiële onduidelijkheid is ontstaan in het papieren aangifteproces, dat naar zijn aard gevoelig is voor fouten. Mijn beleid om te werken aan een nog hoger percentage elektronische aangiften zet ik daarom met kracht voort.
Overigens is de situatie bij alle betrokkenen inmiddels rechtgezet en heeft de Belastingdienst zijn excuses aangeboden voor de gemaakte fout.
Deelt u de stelling dat er blijkbaar nog steeds geen goed controlesysteem is opgezet om fouten bij het opleggen van belastingaanslagen te voorkomen?
Die stelling deel ik niet. Uitzonderlijke fouten bij een toevallige samenloop van omstandigheden zijn nimmer voor 100% uit te sluiten. Zolang er sprake is van menselijke betrokkenheid in een proces, dat overigens juist bedoeld is om fouten te corrigeren, kan zich een incidentele fout bij die correctie voordoen. Daarbij kan het gebeuren dat die fout in eerste instantie niet wordt opgemerkt.
Hoe lang wordt een burgerservicenummer (BSN) van een overleden persoon bewaard? Worden deze nummers hergebruikt? Zo ja, na hoeveel jaar? Waarom worden burgerservicenummers van overleden personen niet bevroren?
Overleden personen blijven met hun BSN in de administratie van de Belastingdienst opgenomen. Via een speciale markering zijn zij als zodanig te herkennen. Omdat zich (ook) ten aanzien van overledenen nog gedurende een lange reeks van jaren fiscaal relevante feiten kunnen voordoen, blijven deze nummers, en de daarbij behorende informatie, beschikbaar voor de processen van de Belastingdienst.
BSN-nummers zijn unieke nummers, gekoppeld aan één persoon. Deze nummers worden dus niet opnieuw uitgegeven.
Komt het weleens voor dat burgerservicenummers van overleden personen op een frauduleuze manier worden gebruikt? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en hoe wordt hierop gecontroleerd door de Belastingdienst?
Er zijn geen gevallen van fraude bekend. Het is in het verleden wel voorgekomen dat een nabestaande onterecht het sofi-nummer van een overleden familielid gebruikte. Daarom is in de systemen een extra controle ingebouwd.
Hoe lang worden de ingediende aangiften van belastingplichtigen bewaard? Waarom is voor deze periode gekozen?
Sinds de invoering van het InkomstenBelastingSysteem medio jaren ’90 worden aangiften digitaal gearchiveerd. Deze zijn normaal gesproken dus nog beschikbaar voor raadpleging.
De berichten over fraude in de champignonteelt |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fraude is wijder verbreid dan de champignonteelt»?1
Ja.
Welke andere overheidsdiensten waren naast de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst betrokken bij deze interdisciplinaire controles? Was bijvoorbeeld de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) ook aanwezig? Zo nee, waarom niet?
Het Interventieteam Champignons is actief geweest onder verantwoordelijkheid van de Arbeidsinspectie. Naast de Belastingdienst, waren ook de SIOD, de (vreemdelingen)politie, Regionale Coördinatiepunten Fraudebestrijding, gemeenten en het Openbaar Ministerie betrokken bij het interventieteam.
Worden de overige champignontelers ook nog gecontroleerd gelet op het percentage frauderende bedrijven in deze sector? Zo nee, waarom niet?
De inspecties zijn uitgevoerd in de regio’s oostelijk Noord-Brabant, Limburg en Gelderland-Zuid. Deze gebieden zijn bewust gekozen omdat hier sprake is van een zeer grote concentratie van bedrijven in de champignonteelt.
De activiteiten van het interventieteam krijgen een vervolg op grond van de uitgevoerde inspecties. De aanpak in samenwerking met andere diensten zal daarmee worden voortgezet. Het interventieteam bepaalt op basis van risicoanalyses en signalen (waaronder meldingen) vooraf of, en welke ondernemingen worden geïnspecteerd en welke instrumenten worden ingezet.
Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan het ontnemen van onrechtmatig verkregen voordeel opdat het lucratieve karakter van deze oneerlijke handelspraktijken wordt ontnomen?
Naar aanleiding van inspecties wordt door de Belastingdienst voor een totaal bedrag van
€ 651.482 aan naheffingen en voor een totaal bedrag van € 120.335 aan boetes opgelegd. Daarnaast is door de Arbeidsinspectie voor een bedrag van € 784.500 aan boetes opgelegd. Verschillende onderzoeken zijn nog niet afgerond, de verwachting is dat de op te leggen correcties en boetes nog verder zullen oplopen.
Indien onderbetaling onder het wettelijk minimumloon is geconstateerd en de werkgever het loon niet nabetaalt, wordt aan de werkgever een last onder dwangsom opgelegd om alsnog het verschuldigde loon aan de werknemer uit te betalen.
Met de naheffingen door de Belastingdienst krijgt deze dienst binnen waar «zij recht op heeft». Door de ondernemingen daarnaast ook te beboeten wordt het «lucratieve karakter» teniet gedaan.
Ziet u aanleiding voor soortgelijke acties in de fruitteelt en vollegrondsteelt waar ook sprake zou zijn van malafide opererende bedrijven? Zo nee, waarom niet?
In alle sectoren van de land- en tuinbouw zijn handhavingspartners actief en worden ondernemingen geïnspecteerd. Zowel door de Arbeidsinspectie als door de Belastingdienst en andere interventieteamdeelnemers. Met de continue handhavingsdruk is het overtredingenpercentage de laatste jaren aanzienlijk afgenomen. Naast de reguliere inspecties heeft de Arbeidsinspectie in 2005–2006 het interventieteamproject Teelten (fruit & vollegrondsteelt) geleid. De bevindingen gaven geen aanleiding om de interventieteamactiviteiten voort te zetten. Handhaving geschiedt thans door middel van reguliere inspecties.
Indien risicoanalyses en/of signalen vanuit de branche daartoe aanleiding geven, wordt een interventieteam opgericht, zoals bijvoorbeeld in de glastuinbouw in en om het Westland. Daarnaast wordt met de brancheorganisatie LTO Nederland met regelmaat overleg gevoerd om te bezien op welke wijze malafiditeit en fraude voorkomen kan worden.
Heeft u een indicatie van de omvang van deze fraude en in hoeverre bonafide bedrijven hierdoor in hun gezonde bedrijfsvoering worden geraakt?
Op basis van de uitgevoerde inspecties blijkt dat bij relatief veel bedrijven overtredingen zijn geconstateerd (bij 27 telers van de 98 onderzochte bedrijven) binnen de champignonbranche. De inspecties bij de champignonkwekers leveren een afwijkend beeld op ten opzichte van de inspecties in de gehele branche van de land- en tuinbouw (LTB). Bij de in 2005 in de LTB geïnspecteerde ondernemingen werd bij 17,5% een overtreding geconstateerd. In 2006 en 2007 daalde dit tot 13%, om in 2008 verder te dalen tot 11%. In 2009 constateerde de Arbeidsinspectie 10% overtredingen. De Arbeidsinspectie inspecteert risicogericht, zodat de bevindingen niet representatief zijn voor de gehele sector. Het is evident dat fraude tot concurrentieverstoring leidt, maar het is niet bekend in welke mate bonafide bedrijven daardoor geraakt worden.
Heeft u een verklaring voor het feit dat de misstanden onopgemerkt tot deze omvang hebben kunnen uitgroeien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u uiteindelijk doen besluiten om juist in dit stadium tot deze interdisciplinaire controles over te gaan?
Voorafgaande aan de start en inzet van het interventieteam hebben de diensten in de reguliere activiteiten geconstateerd dat in champignonteelt illegaal personeel werd ingezet en dat steeds vaker bijzondere constructies bij het verrichten van arbeid werden toegepast (zoals «schijn-zelfstandigen»). Ook andere diensten (dan Arbeidsinspectie en SIOD) werden geconfronteerd met signalen over ontduiking van wetgeving. Dit heeft ertoe geleid dat in 2007 een interventieteam is ingesteld, mede op basis van de door de Arbeidsinspectie en SIOD uitgevoerde risicoanalyses. Het interventieteam, met de deelnemers zoals omschreven in antwoord 2, heeft van september 2007 tot en met september 2009 inspecties uitgevoerd, de activiteiten van het team zullen op grond van de inspectieresultaten worden voortgezet.
Bent u voornemens om het toezicht dusdanig in te richten dat dergelijke grootschalige misstanden in een willekeurige sector in de toekomst wordt voorkomen? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
De inspanningen van de SIOD en de Arbeidsinspectie om arbeidsmarktfraude tegen te gaan zullen ook in de komende jaren onverminderd worden voortgezet. Zo zal de SIOD voor de Arbeidsinspectie in steeds meer branches risicoanalyses uitvoeren en zal waar nodig strafrechtelijke handhaving worden toegepast (OM en SIOD) in aanvulling op de bestuursrechtelijke aanpak.
Ook door de Belastingdienst worden signalen uit branches, zoals deze, meegenomen in risicoanalyses. Hierop worden toekomstige interventies gebaseerd.
Indien daartoe aanleiding is wordt in interventieteams multidisciplinair met andere diensten samengewerkt om «uitwassen» vanuit verschillende invalshoeken tegen te gaan. Op dit moment zijn in verschillende sectoren (zoals schoonmaak, champignons, glastuinbouw en uitzendbureaus) interventieteams actief. Met de brancheorganisaties uit de zgn.»risico-sectoren» vindt regelmatig overleg plaats over mogelijke misstanden en hoe die gezamenlijk kunnen worden aangepakt. Sociale partners zijn immers verantwoordelijk voor de handhaving van CAO-bepalingen.
Het artikel "Belastingdienst nekt transportsector" |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Belastingdienst nekt transportsector»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke problemen bij u bekend zijn en welke acties zijn ondernomen om een oplossing voor deze problemen te vinden?
Het nieuwe proces voor indienen van verzoeken door Nederlandse ondernemers voor teruggaaf van BTW die is betaald in andere EU-lidstaten is sinds begin 2010 operationeel. Hiermee wordt bereikt dat ondernemers het verzoek om BTW-teruggaaf voortaan langs elektronische weg kunnen indienen via de belastingdienst van het land waar de ondernemer is gevestigd. Het belang van BTW-teruggaaf voor het Nederlandse bedrijfsleven is evident, zeker waar het gaat om de transportsector. Transportbedrijven maken immers relatief veel kosten waarvoor dit separate proces van BTW-teruggaaf van toepassing is.
Zoals eerder aan de Tweede Kamer is gemeld, is de portaalsite voor verzoeken van Nederlandse ondernemers per 18 januari jl. daadwerkelijk opengesteld. Het is mij bekend dat sinds het openstellen van de portaalsite sprake is geweest van onvolkomenheden in de ondersteunende (EU-)systemen. Zo kwam het nog wel eens voor dat ondernemers en intermediairs bij het gebruik van de portaalsite een verstoring ondervonden bij het invoegen van een digitaal bestand met gescande facturen, dat door andere EU-lidstaten verplicht is gesteld.
In de afgelopen maanden zijn door de Belastingdienst evenwel stelselmatig verbeteringen in de portaalsite aangebracht. Voor de ondersteunende systemen aan Nederlandse zijde is nog steeds sprake van een continue releaseplanning waarin de systemen verder worden verbeterd en geconstateerde knelpunten worden verholpen. Met een nieuwe release van het ondersteunende systeem VAT refund core asset (VRCA) per eind mei jl. zijn de laatste majeure verstoringen verholpen. Inmiddels zijn ook de nodige verzoeken van ondernemers en intermediairs ontvangen (circa 8.000 in totaal), waarvan het overgrote deel is doorgestuurd naar de lidstaat van teruggaaf.
Door goede samenwerking tussen lidstaten en Europese Commissie zijn afspraken gemaakt over de te gebruiken gegevensspecificaties binnen de EU. Desalniettemin zijn problemen gebleken met de technische acceptatie van verzoeken door het EU-netwerk en de systemen van andere lidstaten.
Dat is ook niet verwonderlijk gelet op de ingrijpende aard van de onderhavige proceswijziging. De EU-regelgeving bevat een groot aantal specificaties met betrekking tot de aan te leveren gegevens en biedt tevens de mogelijkheid van individuele preferenties voor lidstaten inzake de diepgang van deze gegevens. De verwijzing in het Telegraafartikel naar de EU-regelgeving is op dit punt terecht. De knelpunten in de EU-specificaties zijn inmiddels door de Europese Commissie geïnventariseerd en de noodzakelijke wijzigingen in EU-verband afgestemd.
De huidige stand van zaken is dat verzoeken conform de EU-regelgeving nu onverwijld door de Nederlandse Belastingdienst kunnen worden doorgezonden. Daarna is het aan de lidstaat van teruggaaf om het verzoek inhoudelijk te beoordelen en daarover met de indiener van het verzoek te communiceren, zowel bij positieve als negatieve beoordeling.
Aan de Nederlandse zijde worden thans gerichte acties uitgevoerd om verzoeken die om technische redenen nog niet doorgezonden konden worden, alsnog af te handelen. Dit betreft evenwel een relatief kleine groep; naar de huidige schatting betreft het circa 500 verzoeken. De ondernemers of intermediairs die deze verzoeken hebben ingediend worden de komende weken actief benaderd. Indien blijkt dat ondernemingen hierdoor schade ondervinden, staat daarvoor via het reguliere kanaal de mogelijkheid van schadevergoeding open. Ook kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen die in 2009 in het kader van het crisispakket zijn genomen.
Op EU-niveau tenslotte is door de Europese Commissie in een recent overleg aan alle EU-lidstaten dringend verzocht om prioriteit te geven aan spoedige afdoening van verzoeken om BTW-teruggaaf en een praktische handelswijze hierbij te hanteren. Nederland heeft deze oproep van harte ondersteund. Hierbij moet evenwel bedacht worden dat een lidstaat op basis van de EU-regelgeving de ruimte heeft om binnen een periode van vier maanden na technisch correcte ontvangst van een verzoek een besluit over teruggaaf te nemen zonder dat sanctionering plaatsvindt. Pas indien een dergelijk besluit na vier maanden wordt genomen, is de lidstaat rente verschuldigd.
Is het u bekend dat brancheorganisaties als sinds het begin van dit jaar klagen bij de Belastingdienst over de problemen met de teruggave en dat de Belastingdienst tot op heden er nog niet in is geslaagd een oplossing te vinden voor deze softwareproblemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeker in economisch zware tijden onacceptabel is dat talloze Nederlandse transportbedrijven door ict-problemen bij de Belastingdienst in grote financiële nood raken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat de Belastingdienst op korte termijn de softwareproblemen weet op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, kunt u aangeven welke stappen u gaat nemen om te zorgen dat de Nederlandse transportbedrijven op korte termijn het geld ontvangen waar zij recht op hebben?
Zie antwoord vraag 2.
De perceptiekosten en administratieve lasten van de integrale vennootschapsbelasting en wijkenheffing |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is de Belastingdienst nagegaan wat op basis van nacalculatie de effecten zijn – incidenteel en structureel – van de invoering van de integrale vennootschapsplicht voor woningcorporaties per 1-1-2008 op de omvang van haar formatie? Zo nee, is de minister van Financiën bereid om dit na te gaan en de Kamer daarover te informeren?
Er is niet op basis van nacalculatie nagegaan wat de effecten zijn van de invoering van de integrale belastingplicht voor de vennootschapsbelasting (VPB) bij woningcorporaties op de formatie en de administratieve last.
De belastingplicht voor de VPB voor woningcorporaties is reeds enkele jaren geleden ingevoerd: vanaf 2006 (partieel) en 2008 (integraal). Het effect op de formatie en de extra administratieve last ligt naar verwachting voornamelijk in de jaren 2008 en 2009, vanwege de benodigde aanpassingen die in de bedrijfs- en administratieve processen van de woningcorporaties, en in mindere mate voor de jaren daarna. De administratieve lasten zullen per woningcorporatie ook verschillen. De mate waarin woningcorporaties aanpassingen hebben moeten doen, is afhankelijk van zowel de aard van de corporatie, als van de omvang. Bij een beherende corporatie zal dit minder zijn dan die bij een corporatie met bijvoorbeeld veel projectontwikkelingsactiviteiten. Ten slotte zal ook de schaalgrootte van de corporatie meespelen. Ervaringen bij één corporatie zijn dan ook niet per definitie representatief voor alle corporaties.
In de uitvoering van de (integrale) VPB plicht streeft de Belastingdienst er naar de administratieve lastendruk voor woningcorporaties zoveel mogelijk te beperken. Daartoe zijn bij de invoering van de belastingplicht vaktechnische afspraken met de corporaties gemaakt over de toepassing daarvan (vaststellingsovereenkomst 1 en 2). Bovendien is voor het toezicht onder meer een zogenaamde «Nadere Afspraak» met advieskantoren gesloten. Met deze afspraak wordt beoogd zoveel mogelijk afstemming over de fiscale positie van woningcorporaties te krijgen door overleg met en toezicht bij deze adviseurs. Woningcorporaties hebben de mogelijkheid zich voor 1 september 2010 bij deze afspraak aan te sluiten. Door zich aan te sluiten, wordt de administratieve druk bij corporaties sterk verminderd.
Bij de Belastingdienst worden de werkzaamheden efficiënt en effectief opgepakt, onder andere door landelijke coördinatie vanuit een adoptieregio en landelijke vaktechnische afspraken. Werkzaamheden voor de afzonderlijke regio’s worden hierdoor zoveel mogelijk voorkomen. Ook de hiervoor genoemde afspraken met advieskantoren zorgen voor centrale afspraken en beperkt benodigd toezicht vanuit de verschillende regio’s.
Vanwege hiervoor genoemde punten zie ik op dit moment dan ook geen reden om alsnog een onderzoek naar de gevolgen op de formatie en de extra administratieve lasten te doen als gevolg van de invoering van de (integrale) belastingplicht.
Is de minister van Financiën na de invoering van de integrale vennootschapsbelasting nagegaan wat de werkelijke administratieve effecten zijn voor de woningcorporaties?1 Zo nee, is hij hiertoe bereid? Zou de minister een extra administratieve last van € 40 miljoen op jaarbasis voor de woningcorporaties acceptabel vinden in relatie tot de omvang van de opgehaalde belasting, alsmede in relatie tot de doelstellingen van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit?
Zie antwoord vraag 1.
Is de minister voor WWI na de invoering van de wijkenheffing per 1-1-2008 nagegaan hoe hoog de werkelijke administratieve lasten van deze heffing zijn bij de woningcorporaties?2 Zo nee, is hij hiertoe bereid? Zou de minister een extra administratieve last van €8 miljoen op jaarbasis voor de woningcorporaties acceptabel vinden in relatie tot de omvang van de heffing, alsmede in relatie tot de doelstellingen van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit?
Er is niet op basis van nacalculatie nagegaan hoe hoog de werkelijke administratieve lasten zijn bij de heffing voor de bijzondere projectsteun voor de wijkenaanpak. Bij de heffing voor de bijzondere projectsteun is echter een tweedeling te maken. In 2009 hebben 379 corporaties een aanslag voor de heffing ontvangen. De hiermee samenhangende administratieve last is verwaarloosbaar aangezien het Fonds de hoogte van de heffing vaststelt op basis van de jaarlijkse verantwoordingsgegevens. In 2009 is aan 51 corporaties geen heffing opgelegd omdat zij voldeden aan de voorwaarden voor vrijstelling. De mate waarin het opstellen van een aanvraag om bijzondere projectsteun te ontvangen bij deze corporaties tot hogere administratieve lasten heeft geleid, is inherent aan het aanvragen van een subsidie. Voor het Fonds is niet inzichtelijk hoe groot de administratieve belasting van de subsidieaanvraag is. De vele juridische procedures die corporaties hebben aangespannen tegen de heffing en de uitbetalingen hebben ongetwijfeld wel geleid tot hogere lasten bij corporaties, de omvang hiervan is niet bekend.
In welke mate is de bovenmodale stijging van de personeelskosten van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV)3 over 2008 veroorzaakt door het toezicht op de juiste uitvoering van de wijkenheffing? Heeft deze stijging doorgezet over 2009?
De toename van de personeelskosten wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door stijging van het gemiddelde bruto salaris ten gevolge van CAO en het hieraan gekoppelde vakantiegeld en eindejaarsuitkering, verhoging van de WAO premie en verhoging van de werkgeversbijdrage aan de zorgverzekering. Door hogere pensioenpremies en stijging van het pensioengevend salaris zijn ook de pensioenlasten gestegen. Door de verhoging van het premiepercentage is de gemiddelde arbeidsongeschiktheidspremie gestegen.
Deze toename heeft dus geen relatie met het toezicht op de juiste uitvoering van de wijkenheffing. In 2008 is de heffing opgelegd, maar is nog geen subsidie uitgekeerd of afgerekend. Voor de werkzaamheden daarvoor is in begroting 2009 en begroting 2010 een bedrag aan personeelskosten opgenomen.
De Belastingdienst als slechte werkgever |
|
Roos Vermeij (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belastingdienst is slechte werkgever voor uitzendkrachten»?1
Ja.
Is het waar dat uitzendkrachten bij de Belastingdienst Toeslagen gemiddeld 5 procent minder verdienen dat collega’s in vaste dienst? Zo ja, hoe kom dit? Acht u dit gerechtvaardigd en zo ja, waarom?
Nee. In het artikel van de FNV wordt een berekening gemaakt over het salaris van de uitzendkracht. In deze berekening, gebaseerd op de deelnemers aan de enquête, komt de FNV uit op € 10,93 tegen € 11,48 voor een vaste medewerker. De Belastingdienst komt in zijn berekening voor het totaal uit op € 11,41 per uur voor beide groepen. Alleen de eerste zes maanden lopen de bedragen uiteen, omdat de uitzendkrachten dan betaald worden conform de CAO voor uitzendkrachten. Vanaf de 26-ste week wordt de beloning voor uitzendkrachten gebaseerd op dezelfde salarisschaal (het BBRA).
Is het waar dat deze uitzendkrachten in vrijwel geen enkel geval in aanmerking komen voor een vast contract? Zo ja, hoe komt dat?
Nee. Uitzendkrachten die ingezet worden op een vacature, hebben bij goed functioneren de mogelijkheid om voor een vaste aanstelling in aanmerking te komen. Echter uitzendkrachten die ingezet worden op tijdelijk werk, hebben die mogelijkheid niet, omdat het werk binnen een bepaalde periode ophoudt te bestaan. Op het moment dat helder wordt, dat sprake is van structureel werk zonder pieken, is ook bij de Belastingdienst Toeslagen het beleid om dan, indien mogelijk, met vast personeel te werken. In die situatie wordt ook heel nadrukkelijk gekeken naar de werkzame uitzendkrachten. Sinds de start van Toeslagen in 2006 zijn langs deze weg in ieder geval 137 uitzendkrachten in vaste dienst genomen.
Deelt u de mening dat, mede in het kader van goed werkgeverschap, indien werknemers voor de tijd van meerdere jaren bij de Belastingdienst Toeslagen werken een jaarcontract dan wel vaste aanstelling meer voor de hand zouden liggen dat een uitzendcontract? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op deze vraag hangt af van het karakter van de werkzaamheden. Als de werkzaamheden een structureel karakter hebben, dan zou hetgeen gesteld wordt, van toepassing kunnen zijn. Bij de Belastingdienst Toeslagen worden uitzendkrachten ingezet op werkzaamheden die tijdelijk zijn. De langere inzet van uitzendkrachten bij Belastingdienst Toeslagen heeft te maken met de tijd die nodig is voor het in gebruik nemen het nieuwe toeslagensysteem. Hierdoor moet een bepaalde hoeveelheid werk, langer dan gepland, handmatig worden gedaan. Zodra het nieuwe systeem beschikbaar is, houdt dit werk op te bestaan.
Deelt u de mening dat een periode van vijf jaar niet meer «tijdelijk» is te noemen, maar dat er dan wel degelijk sprake is van een structurele behoefte aan personeel? Zo ja, waarom wordt dit dan toch ingevuld met uitzendkrachten? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat een periode van vijf jaar lastig te bestempelen is als tijdelijk. Overigens werkt op dit moment ca. 76% van de uitzendkrachten korter dan 2 jaar bij de Belastingdienst Toeslagen. Zoals ik bij vraag 4 al heb uitgelegd, zijn de werkzaamheden niet van structurele aard en verdwijnen deze zodra het Toeslagensysteem volledig is uitgerold.
Wordt door de wijze waarop de Belastingsdienst Toeslagen omgaat met het structureel aanstellen van uitzendkrachten voldaan aan een van de doelstellingen van de Flexwet namelijk dat de rechtspositie van de flexibele arbeidskrachten verbetert? Zo ja, waar blijkt dat dan uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om in dit concrete geval een rechtpositie van de betrokken arbeidskrachten te verbeteren?
De Belastingdienst maakt gebruik van tijdelijke krachten, als het om tijdelijke werkzaamheden gaat of werkzaamheden met een piekbelasting. De Belastingdienst houdt zich aan alle wetgeving rondom het inlenen en inzetten van uitzendkrachten en verwacht dit ook van de uitzendbureaus waarmee zaken wordt gedaan.
Hoe verhouden voor de Belastingdienst Toeslagen als werkgever de kosten van een uitzendkracht zich gemiddeld tot die van iemand met een tijdelijke of vaste aanstelling?
De feitelijke kosten van een uitzendkracht op administratief niveau (groepsfunctie C) bedragen in 2010 € 24,60 inclusief BTW per gewerkt uur. Voor een vaste medewerkers op hetzelfde niveau bedragen de kosten € 31,33 per gewerkt uur.
Het VNG-advies inzake de kosten voor een WOB-verzoek |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Kent u de recente uitspraak van de rechtbank Den Haag1, waarin de bestuursrechter oordeelde dat het behandelen van een WOB-verzoek geen «dienst» inhoudt en dat gemeenten daar dus geen leges voor mogen heffen?
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het advies van de VNG2 aan de gemeenten om deze uitspraak naast zich neer te leggen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de VNG gemeenten adviseert om de uitspraak naast zich neer te leggen?
De VNG is zelf verantwoordelijk voor de adviezen die zij geeft. Ik ga ervan uit dat in onze democratische rechtsstaat door gemeenten gevolg wordt gegeven aan uitspraken van de rechterlijke macht.
Deelt u de mening dat het advies strijdig is met de geest van de WOB en de internationaal gangbare standaard, zoals bijvoorbeeld neergelegd in de aanbeveling van de Raad van ministers van de Raad van Europa3, dat burgers in beginsel kosteloos toegang hebben tot overheidsinformatie?
Op dit moment geldt met betrekking tot de kosten van verstrekking van Wob-gegevens artikel 12 van de Wob. Daarin staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur hierover regels kunnen worden gesteld voor de centrale overheid. Aan dit artikel is met het Besluit tarieven openbaar bestuur uitvoering gegeven. De tarieven van de decentrale bestuursorganen vallen niet onder de werking van dit besluit. Aanvankelijk was in het voorgestelde artikel 12 wel voorzien in de mogelijkheid om voor alle bestuursorganen nadere regels over vergoedingen vast te stellen. Op aandringen van de Tweede Kamer is hier echter verandering in gebracht (Kamerstuk II, 1988/89, 19859, nr. 18). Het is zodoende aan de decentrale overheden zelf overgelaten om tarieven hierover vast te stellen.
De aanbeveling van de Raad van Ministers van de Raad van Europa waaraan u refereert, is inmiddels opgevolgd door het Verdrag «Toegang tot officiële documenten», ook wel genoemd het Verdrag van Tromsø. In het Verdrag van Tromsø wordt gesteld dat kosten in rekening kunnen worden gebracht voor een afschrift van het officiële document, mits deze redelijk zijn en de werkelijke kosten van de reproductie en levering niet overschrijden (artikel 7 lid 2 van het Verdrag). Op het moment dat de regering besluit het Verdrag van Tromsø te ondertekenen, zullen de bevoegdheden van gemeenten inzake vergoedingen met dit Verdrag in overeenstemming worden gebracht.
Hoe beoordeelt u het heffen van leges voor kosten anders dan voor kopieën, uittreksels of samenvattingen in het licht van deze internationale standaard?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de praktijk waarin gemeenten burgers en journalisten bij de uitoefening van hun recht op toegang tot overheidsinformatie op torenhoge kosten kunnen jagen, zoals bijvoorbeeld de €928 die de gemeente Nuenen in rekening bracht voor het voldoen aan een WOB-verzoek naar bonnetjes die eerder voor de Rekenkamer waren verzameld?4
Zie antwoord vraag 4. Op verzoek van de Tweede Kamer is indertijd bepaald dat het aan de decentrale overheden zelf is te bepalen of en zo ja, welke kosten in rekening gebracht worden voor de behandeling van Wob-verzoeken. De discussie over de door een gemeente te heffen leges in relatie tot de openbaarheid van bestuur dient dan ook in de gemeenteraad gevoerd te worden, aangezien de kaderstellende bevoegdheden op dit punt aan de raad toekomen. Randvoorwaarde is daarbij wel dat de gemeente zorgt dat de toegang tot openbare informatie door de hoogte van de leges niet feitelijk onmogelijk wordt gemaakt.
Bent u bereid om bij de eerder aangekondigde wijziging van de WOB5 artikel 12 WOB uit te breiden tot lagere overheden, opdat zij net als de centrale overheid slechts (aan een maximum gebonden) kosten in rekening mogen brengen voor het verstrekken van kopieën, uittreksels en samenvattingen?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid over deze kwestie in overleg te treden met de VNG? Zo nee, waarom niet?
Ik ben reeds in overleg met de VNG over eventuele wijziging van de Wob om kennelijk misbruik van de Wob te voorkomen en over de ondertekening van het Verdrag van Tromsø. In dat overleg komt ook de doorberekening van kosten van de afhandeling van Wob-verzoeken aan de orde. De VNG geeft in die overleggen aan dat zij voluit achter de openbaarheid van overheidsinformatie staat en geen onredelijke financiële drempels wil opwerpen tegen het opvragen van informatie.
Het gebruik van de Edelweissroute |
|
Farshad Bashir (SP), Jolande Sap (GL) |
|
|
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Witwasserij via erfenis» uit de Telegraaf van 26 februari 2009?1
Was u bekend met het gebruik van de zogenaamde Zwitserse Edelweissroute door Nederlandse notariskantoren?
Is het waar dat niet alle erfgenamen een aangifte successierecht dienen te ondertekenen?
Wat vindt u ervan dat niet alle erfgenamen de aangifte successierecht hoeven te ondertekenen?
Wat vindt u ervan dat een erfgenaam hierdoor de tegoeden op een buitenlandse nummerrekening niet kan aangeven bij de Belastingdienst, als een meerderheid van erfgenamen dan wel de executeur testamentair dit niet wil?
Bent u bereid wettelijk te verplichten dat alle erfgenamen en alle executeurs testamentair de aangifte successierecht ondertekenen?
Bent u bereid te verbieden dat een executeur testamentair advocaat tekeningbevoegd wordt gemaakt door een erflater op een nummerrekening, trust- en/of ander doelvermogen buiten medeweten van alle erfgenamen?
Bent u bereid wettelijk te verplichten dat alle executeurs, inclusief buitenlandse executeurs, moeten meetekenen bij het doen van een aangifte successierecht?
Wat is wat u betreft de route om in te keren voor erfgenamen die «buitenspel» zijn gezet als gevolg van het gebruik van de Edelweissroute? Hoe kunnen deze mensen wel aangifte successierecht doen, ofwel aan hun verplichtingen voldoen?
Hoe verhoudt zich wat u betreft het wettelijk beroepsgeheim van executeurs testamentair na het opvallen van de nalatenschap tot de mogelijkheden om belastingontduiking te voorkomen? Is uw mening hierin, gezien de recente berichtgeving, inmiddels veranderd?2
Zou u actie willen ondernemen wanneer blijkt dat Nederlandse notarissen en advocaten meewerken aan defiscaliseer-constructies als de Edelweissroute?
Welke actie valt er over het algemeen van u te verwachten ten aanzien van het gebruik van de Edelweissroute?
Onduidelijkheid rond ontwijking van btw-afdracht door ING en DSB |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de reactie van ING-tax director Henny Koemans tegenover het Weekblad fiscaal recht1 en NRC Handelsblad2 over mogelijke ontwijking van de btw-afdracht door ING?
Ja, beide publicaties zijn bekend.
Hoe kan het dat de heer Koemans van ING aangeeft dat de officiële opening van de «Global Vendor Management Centre» in Zwitserland plaatsvond in april 2008, terwijl u in antwoord op mijn vragen3 aangeeft dat u tot voor kort niet op de hoogte was? Hoe definieert u «tot voor kort»?
Ten aanzien van de belastingheffing bij individuele belastingplichtigen is de inspecteur van de Belastingdienst de bevoegde autoriteit. De minister van Economische Zaken heeft tijdens het vragenuurtje namens mij aangegeven dat in 2008 de bevoegde autoriteit, de inspecteur, op de hoogte is gesteld. Dit geldt ook voor wat betreft de oprichting c.q. de officiële opening van de «Global Vendor Management Centre» in Zwitserland. Om die reden ben ik destijds noch als minister, noch als staatssecretaris daarover geïnformeerd. Ik heb daarvan eerst kennis genomen in het kader van het verschijnen van de publicatie over dit onderwerp in het Financieele Dagblad van 22 maart jl.
Op basis van de rechtspraak, te weten het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2002, nr. 35 976, en het arrest van het Hof van Justitie van 23 maart 2006 in de zaak C-210/04 (FCE Bank plc), was het fiscale experts, ook die op het ministerie van Financiën, bekend dat de handelingen tussen een in een bepaald land gevestigde ondernemer en een vaste inrichting van die ondernemer in een ander land, onder bepaalde omstandigheden geen voor de btw relevante handelingen zijn. Zoals ik in mijn antwoord op de eerder gestelde vraag 12 (vraagnummer 2010Z05369) reeds heb aangegeven, vormt die rechtspraak de basis voor het niet heffen van btw over het doorbelasten van kosten door een Zwitserse vaste inrichting van een vennootschap die in Nederland is gevestigd aan het hoofdkantoor van die vennootschap in Nederland. Ook de fiscale experts van het ministerie van Financiën waren overigens niet van genoemde concrete casus op de hoogte.
In het kader van een publicatie in het Financieele Dagblad van 22 maart 2010 is informatie ingewonnen bij de Belastingdienst. Uit die informatie kwam naar voren dat in 2008 bij de Belastingdienst een geval was voorgelegd waarin sprake zou zijn van inkoop van diensten via een vaste inrichting in Zwitserland. Op basis van de aldus verkregen informatie heeft de minister van Economische Zaken tijdens het mondelinge vragenuur van 23 maart jl. de Kamer geïnformeerd. Dat zij daarbij een feit memoreert dat in 2008 heeft plaatsgevonden, houdt echter geenszins in dat zij of ik daarvan al in 2008 op de hoogte waren.
Kunt u bevestigen dat «Global Vendor Management Centre» de Zwitserse Procurement Hub is, waarover ik eerder vragen heb gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Als u in uw antwoord zegt dat fiscale experts op de hoogte waren van de route, betreft dat dan fiscale experts bij het ministerie van Financiën? Zo ja, wanneer waren zij op de hoogte?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u zegt dat u niet op de hoogte was van concrete gevallen, houdt dat dan ook in dat u niet op hoogte was van de mogelijkheid om deze belastingroute op te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat de minister van Economische Zaken tijdens het mondelinge vragenuur van 23 maart jl. zegt dat ING in 2008 heeft aangegeven4 dat de route via Zwitserland is opgezet, terwijl u zelf zegt dat u tot voor kort niet de hoogte was? Hoe definieert u ook in dit verband «tot voor kort»?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is er voor het eerst door een organisatie melding gemaakt van de hier besproken belastingroute?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een convenant met de Belastingdienst gehandhaafd blijven, wanneer er bewust een route is opgezet met het doel om de belasting te ontwijken?
Een convenant tussen een belastingplichtige en de Belastingdienst is een afspraak over de wijze en de intensiteit van het toezicht, gebaseerd op begrip, transparantie en wederzijds vertrouwen. Uitgangspunt daarbij is dat een ondernemer alle fiscale risico’s in kaart brengt, bij de Belastingdienst meldt en de Belastingdienst op korte termijn zijn mening hierover geeft.
Indien een belastingplichtige volledig transparant is en vooraf de fiscaal relevante punten bij de inspecteur op tafel legt, is het opzeggen van een convenant niet aan de orde. Ook niet in gevallen waarin de belastingplichtige en de inspecteur het niet met elkaar eens zijn over de fiscale gevolgen van een bepaald feitencomplex. In een dergelijke situatie kan het geschil uiteindelijk aan de rechter worden voorgelegd.
In gevallen waarin een belastingplichtige zich bedient van fiscaal
agressieve structuren en daarin niet (volledig) transparant is, komt de
basis aan het convenant te ontvallen. Overigens past niet binnen een convenant dat een belastingplichtige zich bij voortduring bezighoudt met fiscale grensverkenning.
Een aantal van de eerder door mij gestelde vragen zijn niet beantwoord in verband met het nog lopende onderzoek; krijg ik die antwoorden wel zodra het rapport er is?
Ja, uiteraard voor zover dat niet in strijd is met de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Een aantal vragen is niet beantwoord, terwijl het niet gaat om specifieke informatie die vooruitloopt op de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek; kunt u die alsnog beantwoorden of aangeven waarom beantwoording niet mogelijk zou zijn?
Het onderzoek zal gericht zijn op btw ontwijkende structuren die leiden tot belastingvoordeel bij (internationaal opererende) financiële instellingen. Dat onderzoek zal zich in de eerste plaats richten op de vraag of er sprake is van structuren waarbij via internationale routes btw wordt ontweken. Indien dit het geval is zal er ten aanzien van deze structuren een nader feitenonderzoek door de Belastingdienst plaatsvinden. Mocht blijken dat een onderzochte financiële instelling gebruik maakt van structuren die in strijd zijn met doel en strekking van de wet, dan zal de Belastingdienst met de leiding van de desbetreffende instelling in overleg treden over de beëindiging van de structuren. Waar nodig zullen structuren worden bestreden en correcties worden aangebracht.
Bij het onderzoek zal worden getracht vast te stellen hoeveel financiële instellingen gebruik hebben gemaakt van de in de vraag bedoelde route.
Het is niet mogelijk op korte termijn informatie te verschaffen inzake de signalen die de Belastingdienst ontvangt over druk die mogelijk wordt uitgeoefend op toeleveranciers. Daarvoor zal eerst informatie moeten worden ingewonnen bij de Belastingdienst. Dit aspect wordt meegenomen bij het reeds toegezegde onderzoek.
Kunt u op schrift zetten welke extra onderzoeksvragen er volgens u zullen worden beantwoord naar aanleiding van de toezegging tijdens het mondelinge vragenuur van 23 maart jl.? Indien u deze vraag niet kunt beantwoorden, kunt u dan aangeven welke toezeggingen de Tweede Kamerleden nu eigenlijk hebben gekregen bij het betreffende mondelinge vragenuur?
Zie antwoord vraag 10.
Zal het onderzoek ook uitsluitsel geven over de omvang van het probleem? Ofwel, hoeveel bedrijven maakten gebruik van een vergelijkbare Zwitserlandroute om btw te ontwijken en hoeveel heeft dat de Nederlandse fiscus in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 10.
Krijgt de Belastingdienst in het algemeen wel eens signalen binnen over druk die wordt uitgeoefend op toeleveranciers om mee te werken aan btw-ontwijking?
Zie antwoord vraag 10.
De kinderopvangtoeslag die niet wordt uitgekeerd aan burgers met chronisch zieke partners |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat de belastingdienst geen kinderopvangtoeslag uitkeert aan burgers die een chronisch zieke partner thuis hebben, omdat deze volgens de belastingdienst in staat zijn om op de kinderen te passen? Zo ja, hoe kan volgens u een chronische zieke met bijvoorbeeld MS op zijn of haar kinderen passen? Waarom is er voor dit soort gevallen geen hardheidsclausule van toepassing?
De Belastingdienst keert geen toeslag uit aan deze ouders omdat dit onder Sociaal Medische Indicatie (SMI) valt. Dat is gemeentelijk beleid en daarvoor is geld beschikbaar gesteld in het gemeentefonds.
Is het waar dat werkenden met een chronische zieke partner thuis wel in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming bij de gemeente?
Ja.
Bent u bekend met de eisen die gemeenten stellen om in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming? Is het waar dat er bijvoorbeeld gemeenten zijn die de tegemoetkoming alleen toekennen voor mensen die op of onder het minimumloon zitten?
SMI is gemeentelijk beleid. De gemeenten zijn autonoom in het bepalen van de eisen aan een tegemoetkoming voor de kinderopvang in het kader van SMI.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat werkenden met een modaal inkomen geen tegemoetkoming krijgen en dus zelf voor alle kosten van de kinderopvang moeten opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Deze beleidsafweging is aan de gemeente. Ik kan niet in de verantwoordelijkheid van de gemeente treden.
Welke mogelijkheden heeft u tot uw beschikking om ervoor te zorgen dat het werken van deze burgers niet belemmerd wordt? Hoe voorkomt u dat in de toekomst burgers hun baan moeten opgeven, omdat zij voor hun kinderen geen opvang kunnen betalen?
De ouders die onder de Wet kinderopvang vallen, ontvangen kinderopvangtoeslag en voor de ouders die onder SMI vallen is er budget beschikbaar in het gemeentefonds.
De werkin gvan het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Duitsland voor Rijnvaartschippers |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat er grote onduidelijkheid is ontstaan over de vraag of Rijnvaartschippers wel of niet belastingplichtig zijn in Nederland? (Ter illustratie: uitspraak rechtbank te ’s-Gravenhage1)?
Mij is bekend dat enkele Nederlandse binnenvaartschippers betwisten dat de winst die zij behalen met hun binnenvaartonderneming aan de heffing van Nederlandse inkomsten- of vennootschapsbelasting is onderworpen. Het is in Nederland gebruikelijk dat bij een niet in overleg op te lossen verschil van inzicht tussen een belastingplichtige en de Belastingdienst het oordeel van de rechter in belastingzaken wordt gevraagd. Dat is ook geschied in de zaak waarnaar in vraag 1 wordt verwezen.
Voor de verdeling tussen Nederland en Duitsland van het recht tot belastingheffing over de winst van een binnenvaartonderneming is op grond van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied (verder te noemen «het Nederlands-Duitse belastingverdrag») van belang dat vastgesteld wordt waar het middelpunt van de algemene leiding van de binnenvaartonderneming zich bevindt. Deze leiding is in de regel in handen van de ondernemer zelf. In dat geval kan het middelpunt van de algemene leiding van de binnenvaartonderneming zich in diens woning aan de wal bevinden of aan boord van het schip waarop de ondernemer vaart. Als het middelpunt van de leiding van een binnenvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, dan wordt voor de toepassing van het Nederlands-Duitse belastingverdrag de plaats waar het schip zijn thuishaven heeft, beschouwd als de plaats van de leiding van de onderneming. Het Nederlands-Duitse belastingverdrag geeft geen nadere richtlijnen voor de invulling van het begrip thuishaven. Invulling van dit begrip heeft plaatsgevonden in de belastingrechtspraak. Naar het oordeel van de Hoge Raad (arresten van 30 maart 1955, nr. 12 239 en 10 december 1958, nr. 13 784), alsmede recent nog het Hof ’s-Gravenhage (8 december 2009, nr. 08/00394) is de thuishaven van een schip de haven waar het schip zijn reizen aanvangt en eindigt. Een thuishaven zou aldus kunnen worden vastgesteld aan de hand van het logboek van een schip. Als dat echter onvoldoende houvast zou bieden, kan volgens de Nederlandse rechtspraak de thuishaven mede worden bepaald aan de hand van een aantal andere factoren, zoals de nationaliteit van het leidende deel van de bemanning, de plaats van waaruit het schip wordt gedirigeerd en waar het schip wordt bevoorraad.
Opgemerkt zij dat de regeling voor de winst van binnenvaartschippers in het huidige Nederlands-Duitse belastingverdrag in de kern overeen komt met de relevante bepaling in het OESO-modelverdrag, artikel 8. Dat wil zeggen dat ook op grond van artikel 8 OESO-modelverdrag het heffingsrecht ter zake van voordelen uit de exploitatie van binnenvaartschepen wordt toegewezen aan de staat waar de werkelijke leiding van de binnenvaartonderneming is gelegen, waarbij indien de werkelijke leiding zich aan boord van een schip bevindt, deze eveneens wordt geacht te zijn gelegen in de staat waar de thuishaven van het schip zich bevindt. Hieruit volgt derhalve dat het een internationaal algemeen aanvaard beginsel is om, indien de werkelijke leiding van een binnenvaartonderneming zich aan boord van het schip bevindt, aan te sluiten bij de plaats waar het schip zijn thuishaven heeft. Echter, ook in het OESO-modelverdrag en het bijbehorende commentaar wordt geen nadere invulling gegeven aan het begrip thuishaven.
Met Duitsland zijn onderhandelingen gaande over de herziening van het huidige belastingverdrag. Voor wat betreft de toewijzing van het heffingsrecht ter zake van voordelen uit de exploitatie van binnenvaartschepen zet Nederland hierbij in op opneming van een bepaling die (grotendeels) overeenkomt met artikel 8 van het OESO-modelverdrag. In afwijking van het huidige Nederlands-Duitse belastingverdrag bevat artikel 8 van het OESO-modelverdrag nog de aanvullende bepaling dat indien er geen thuishaven in vorenbedoelde zin is, de plaats van de werkelijke leiding van de binnenvaartonderneming wordt geacht te zijn gelegen in de woonstaat van de exploitant van het schip. Door aan te sluiten bij het OESO-modelverdrag zet Nederland derhalve erop in dat in het toekomstige Nederlands-Duitse belastingverdrag een «tie-breaker» (beslissingsbepaling) voor binnenvaartschippers wordt opgenomen voor gevallen dat er geen thuishaven is.
Bent u van mening dat het verdrag tussen Nederland en Duitsland ter voorkoming van dubbele belasting en/of de in Nederland van kracht zijnde wetten met betrekking tot de inkomstenbelasting voldoende helderheid verschaffen over het begrip «thuishaven», dat in deze kwestie bepalend is voor de plaats van de belastingplicht? Zo ja, welke concrete randvoorwaarden hanteert de belastinginspectie om te bepalen of er sprake is van een Nederlandse belastingplicht of niet? Zo nee, hoe gaat u het begrip thuishaven nader concretiseren zodat in de toekomst onduidelijkheid wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarop is uw beslissing gebaseerd om niet eerder een overlegprocedure als bedoeld in artikel 22 van het verdrag op te starten dan nadat de aanslagen zijn vastgesteld en het duidelijk is dat er sprake is van dubbele belastingheffing? Hoe verhoudt deze beslissing zich tot het doel van het verdrag, namelijk het voorkomen van dubbele belasting?
Ik heb in een enkel geval de beslissing genomen niet eerder een overlegprocedure met de Duitse bevoegde autoriteit op de voet van artikel 22 van het Nederlands-Duitse belastingverdrag te starten dan nadat de door Nederland opgelegde aanslag over de door de betrokken ondernemers behaalde winst onherroepelijk is komen vast te staan. Uit inlichtingen die ik via de FIOD uit Duitsland heb verkregen is mij namelijk gebleken dat ook de Duitse fiscus zich – in de aan mij voorgelegde gevallen – op het standpunt stelt dat de betrokken binnenvaartschippers geen inwoners van Duitsland zijn en dat de leiding van hun binnenvaartonderneming evenmin in Duitsland is gelegen. Het ligt derhalve voor de hand dat Duitsland deze binnenvaartschippers niet in de belastingheffing naar de winst uit hun binnenvaartonderneming zal betrekken.
Omdat in de voorgelegde gevallen tussen Nederland en Duitsland geen verschil van inzicht bestaat ten aanzien van het gegeven dat voor de toepassing van het Nederlands-Duitse belastingverdrag de woonplaats van de binnenvaartschipper en/of de plaats van de leiding van diens binnenvaartonderneming niet in Duitsland is gelegen, is er geen enkele aanleiding om op de voet van artikel 22 van het Nederlands-Duitse belastingverdrag een procedure voor onderling overleg te starten.
In de twee gerechtelijke procedures waarin de binnenvaartschippers dit standpunt bestrijden, heeft de Nederlandse rechter in belastingzaken (Rechtbank 's-Gravenhage 22 september 2009, nr. 08/255, aangehaald in vraag 1, alsmede Hof ’s-Gravenhage 8 december 2009, nr. 08/00394, als eerder genoemd) het door de bevoegde inspecteur ingenomen standpunt, dat de leiding van de betrokken binnenvaartonderneming zich niet in Duitsland maar aan boord van het schip bevindt en dat het schip zijn thuishaven in Nederland heeft, bevestigd. Ik ben echter uiteraard bereid om – zodra daartoe aanleiding bestaat – met de Duitse bevoegde autoriteiten in onderling overleg te treden teneinde in voorkomend geval dubbele belastingheffing weg te nemen.
Een en ander laat evenwel onverlet dat ik in de afgelopen jaren met de Duitse bevoegde autoriteiten – en marge van onderling overleg over andere zaken – regelmatig ook reeds in meer algemene zin over de gesignaleerde problematiek betreffende de binnenvaartschippers van gedachten heb gewisseld teneinde het optreden van dubbele belastingheffing voor deze beroepsgroep waar mogelijk te vermijden.