De oproep van agenten om het dreigend vragen naar privégegevens strafbaar te stellen. |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie: maak dreigend vragen naar privégegevens op internet strafbaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het delen van privégegevens van politieagenten ervoor kan zorgen dat politieagenten hun werk minder goed kunnen uitoefenen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat dit een negatieve invloed kan hebben op het werk van individuele politieambtenaren en daarmee ook op de politie als geheel. Ik keur dit soort praktijken waarmee wordt gepoogd politieambtenaren te intimideren of bedreigen, net als alle agressie en geweld tegen de politie, ten zeerste af.
Denkt u dat er een effect is van de toename van doxing en intimidatie op het werven van nieuwe politieagenten? Zo ja, hoe groot denkt u dat dat effect is?
Op dit moment is het aanbod van mensen die bij de politie willen werken onverminderd groot.
Hebben de agenten die te maken hebben gehad met intimidatie aan de voordeur aangifte gedaan? Zo ja, hoeveel aangiftes zijn er gedaan en in welk stadium bevinden die aangiftes zich?
Als er sprake is van strafbaar handelen, is het staand beleid dat de medewerkers vanuit de politieorganisatie worden gestimuleerd om aangifte te doen. Ze worden daarin op verschillende manieren ondersteunt om dit zo laagdrempelig mogelijk te maken. In individuele casussen kan ik verder niet treden.
Wat doet u om doxing van politieagenten tegen te gaan?
Dit is een maatschappelijk probleem waarnaar ik met urgentie naar ga kijken. Zoals ik heb aangegeven bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit op 27 mei jl.2 zal ik, mede naar aanleiding van een daartoe strekkend voorstel van het lid Michon-Derksen (VVD)3, 4, vóór het zomerreces een wetsvoorstel in consultatie brengen waarmee een aanvullende strafbaarstelling rond het fenomeen doxing wordt geïntroduceerd.
Deelt u de mening van het politiecorps om «het dreigend vragen naar privégegevens» strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u invulling aan deze oproep?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om extra aandacht te schenken aan het doxen van politieagenten in het beleidskader internetpesten? Zo nee, waarom niet?
Doxing is, net als pesten, een verzamelterm voor diverse strafbare, onrechtmatige en ongewenste gedragingen, die zich zowel online als in de fysieke wereld kunnen manifesteren. Het beleidskader internetpesten ziet op het (doen) verwijderen van onrechtmatige content. Voor zover een specifiek geval van doxing ook onrechtmatige handelingen bevat, zoals het zonder toestemming publiceren van persoonsgegevens, valt dit onder het beleidskader internetpesten.
Het nieuwsbericht ‘'Gluurapparatuur' in trek door thuiswerken, vakbonden bezorgd’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht ««Gluurapparatuur» in trek door thuiswerken, vakbonden bezorgd»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de vakbonden FNV en CNV over de toegenomen controle van werknemers nu zij (verplicht) thuis moeten werken? Zo nee, waarom niet?
Vertrouwen tussen werkgever en werknemer is de basis voor een goede arbeidsrelatie. Het is in sommige gevallen toegestaan om werknemers te controleren, maar hieraan zijn wel strikte voorwaarden gesteld om de privacy van werknemers te waarborgen. Bijvoorbeeld als mensen in toenemende mate thuis of op afstand werken.
Zo moet de werkgever goed beargumenteren waarom het noodzakelijk is om werknemers te controleren. De werkgever moet ook beargumenteren waarom het bedrijfsbelang zwaarder weegt dan het belang van de werknemer, namelijk het recht op privacy. Ook dient de werkgever de werknemer vooraf te informeren dat er gecontroleerd kan worden. Daarnaast heeft een ondernemingsraad (OR) op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) instemmingsrecht ten aanzien van voorgenomen besluiten van de ondernemer inzake regelingen betreffende personeelsvolgsystemen en omtrent het verwerken en de bescherming van persoonsgegevens van de personen die in de onderneming werkzaam zijn.
De belangrijkste voorwaarden voor de controle op werknemers zijn vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een overzicht van en toelichting op alle voorwaarden te vinden.2
Het maakt niet uit of het werk thuis of op de werkplek plaatsvindt. De regels voor controle van werknemers zijn in beide gevallen gelijk. De werkgever mag de werknemer dus niet opeens intensiever monitoren omdat het werk vanuit huis wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de burger, bovenop de mobiliteitsbeperkende coronamaatregelen, ook thuis privacy en autonomie kwijtraakt? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat werknemers en werkgevers het gesprek aangaan over de gevolgen van de coronamaatregelen voor het werk. Vertrouwen tussen werkgever en werknemer is de basis voor een goede arbeidsrelatie. Zoals hiervoor aangegeven is het in sommige gevallen toegestaan om werknemers te controleren, maar hieraan zijn wel strikte voorwaarden gesteld om de privacy van werknemers te waarborgen. De werkgever moet voldoen aan diverse voorwaarden voor het controleren van zijn werknemers (zie het antwoord op vraag twee). Daarnaast is het belangrijk om aandacht te hebben voor het gebruik en de uitwerking van de controlesystemen en hoe werknemers dit ervaren.
Verwacht u dat thuiswerken ook na Corona in grote mate blijft bestaan? Zo nee, waarom niet?
Voorlopig is het dringende advies van de overheid om thuis te blijven werken waar dat kan, om het aantal contacten en of verplaatsingen te beperken en op deze manier het coronavirus eronder te krijgen. Maar er komt een moment dat we weer een keuze hebben om (deels) op de werkplek te gaan werken. Het is onzeker hoe werkgevers en werknemers na de coronacrisis invulling gaan geven aan hybride werken. Er zitten namelijk voor- en nadelen aan hybride werken. Verschillende onderzoeken3 lijken er wel op te wijzen dat werknemers die hun werk thuis goed kunnen doen, in de toekomst één tot drie dagen per week thuis willen werken.
Het is goed dat de vakbonden met de signalen die zij ontvangen alvast het gesprek aangaan met werkgevers. over de mogelijke gevolgen hiervan. Om werkgevers en werknemers hierbij te ondersteunen heeft het demissionaire kabinet eind maart jl. de SER om een breed advies gevraagd over de toekomst van hybride werken.4 Met hybride werken wordt de combinatie van thuiswerken en werken op locatie (bijvoorbeeld op kantoor) bedoeld. Met het advies van de SER in de hand kan het nieuwe kabinet een Agenda voor de toekomst van hybride werken vormgeven. Het doel van deze agenda is dat de samenleving, werkgevers, werknemers, het kabinet en andere relevante partijen beter kunnen anticiperen op de ontwikkelingen rond hybride werken na de coronacrisis.
Heeft u het risico op meer wantrouwen bij de werkgever als gevolg van meer thuiswerken van de werknemer voorzien? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen om dit risico te ondervangen?
Het vele thuiswerken levert zowel voor werkgevers als werknemers naast kansen ook uitdagingen op. Dat is niet altijd makkelijk. Het is daarom van groot belang dat zij in deze situatie goed met elkaar in gesprek blijven en elkaar vertrouwen. Het dringende advies om zoveel mogelijk thuis te werken was en is van groot belang om het aantal coronabesmettingen te beperken. Thuiswerken beperkt immers het aantal contacten en reisbewegingen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee gelden bij thuiswerken dezelfde voorwaarden voor de controle van werknemers als op de werkplek.
Is er al een wettelijk regime over wat wel en niet mag met betrekking tot monitoring van thuiswerkers door werkgevers? Zo nee, moet daar dan niet een wettelijk regime voor ontwikkeld worden?
Ja, er is een wettelijk regime. Zie het antwoord op vraag twee.
Deelt u de mening van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat de werkgever eerst de noodzakelijkheid en proportionaliteit moet kunnen onderbouwen, en ook eerst andere mogelijkheden moet hebben verkend voor zij overgaan op monitoring via Spyware? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, gebeurt dit voldoende?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee is vertrouwen tussen werkgever en werknemer de basis voor een goede arbeidsrelatie. Het is in sommige gevallen toegestaan om werknemers te controleren, maar hieraan zijn wel strikte voorwaarden gesteld om de privacy van werknemers te waarborgen. Onderdeel van deze voorwaarden is dat de werkgever goed moet beargumenteren waarom het noodzakelijk is om werknemers te controleren. Vaak kan een werkgever ook op een minder ingrijpende manier controleren dan via digitale monitoring. Bijvoorbeeld door afspraken te maken over wat een werknemer moet doen op een dag en hoe de werknemer zich daarover kan verantwoorden. De AP heeft er geen zicht op of het maken van deze afwegingen in de praktijk ook voldoende gebeurt.
Wat gaat u doen om het gebruik verregaande digitale controle door werkgevers te ontmoedigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee is het de werkgever soms toegestaan om zijn werknemers te controleren. Werkgevers moeten zich daarbij houden aan diverse voorwaarden, zodat de privacy van werknemers gewaarborgd is. Het is aan werkgevers en werknemers gezamenlijk om goede afspraken te maken over de eventuele (digitale) controle en daar invulling aan te geven. Daarin heb ik geen rol.
Als een werknemer vermoedt dat de (digitale) controle niet in overeenstemming is met de geldende voorwaarden kan hij hierover eerst in gesprek gaan met zijn werkgever. Ook kan hij hiervoor terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon, indien aanwezig. Ook kan er een melding worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. In het uiterste geval heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om naar de kantonrechter te stappen als binnen de arbeidsrelatie geen overeenstemming bereikt kan worden over de mate waarin of de wijze waarop het controleren van de werknemer door de werkgever plaatsvindt.5
Hoeveel meldingen zijn er bij de AP over controle op thuiswerken gedaan en hoe zijn deze meldingen afgehandeld?
Er zijn in 2020 veertien klachten ontvangen in de periode 1 januari tot en met 1 december. Drie daarvan zijn afgehandeld. Voor één van deze klachten is een gesprek gevoerd met de organisatie om uit te leggen wat de regels zijn. Voor een andere klacht heeft de AP de burger erop gewezen welke stappen hij/zij zelf in eerste instantie kan nemen richting de organisatie om het probleem op te pakken. 11 klachten worden nog door de AP bekeken.
De huidige stand van zaken met betrekking tot discriminatie en racisme in Nederland. |
|
Stephan van Baarle (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel meldingen van discriminatie, uitgesplitst naar grond, zijn er in de afgelopen tien jaar per jaar gedaan bij de antidiscriminatie-voorzieningen (ADV’s)?
In het antwoord op deze vraag en op de onderstaande vragen zal ik een overzicht geven van de omvang en rijksbrede aanpak van discriminatie en racisme in de afgelopen tien jaar (2011–2020). Bij de rijksbrede aanpak van discriminatie zijn er binnen het kabinet zes bewindspersonen (en vijf departementen) bezig met de aanpak van discriminatie, onder coördinatie van de Minister van BZK. Sommige bewindspersonen zijn verantwoordelijk voor een maatschappelijk terrein waarop discriminatie voorkomt (zoals de woningmarkt (BZK), arbeidsmarkt (SZW), het onderwijs (OCW) of de zorg (VWS)). Andere zijn verantwoordelijk voor de aanpak van discriminatie van bepaalde specifieke groepen of gronden (bijvoorbeeld LHBTI (OCW), gender (OCW), etniciteit/religie/huidskleur (SZW)). Naast preventie en de strafrechtelijke opsporing en vervolging (JenV), is ook de lokale aanpak (BZK) van belang. Hoewel de diverse maatregelen van de rijksbrede aanpak van discriminatie en racisme in onderling overleg worden ingezet, acht het kabinet een meer gecoördineerde aanpak noodzakelijk.
Voor de beantwoording van vraag 1 moet aangetekend worden dat de cijfers over het aantal meldingen en aangiften bij de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en politie over 2020 samen met de jaarlijkse voortgangsrapportage eind juni zullen verschijnen. Daarbij zal ik ook een duiding geven van de cijfers van het OM over 2020, die op 3 mei 2021 door het OM zijn gepubliceerd. Ik zal deze voortgangsrapportage voor het AO discriminatie van 30 juni aan uw Kamer sturen.
Tussen 2011 en 2015 verzorgde CBS de analyse en rapportage over de jaarlijkse registratie van meldingen bij ADV’s door gemeenten. Sinds 2015 wordt er jaarlijks in opdracht van de Minister van BZK en de politie een gezamenlijk rapport gemaakt over alle meldingen. Die samenwerking was in eerste instantie gericht op gezamenlijke en uniforme presentatie van discriminatiecijfers van politie en ADV’s in regionale rapporten. Al snel ontstond ook dit landelijke rapport dat de eigen rapportages van politie en ADV’s vervangt. Gemeenten voldoen aan de rapportageverplichting die zij hebben in het kader van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) door de gemeentelijke ADV-data beschikbaar te stellen voor dit landelijke rapport.
Gronden: herkomst 44%, handicap 13%, geslacht 12%, seksuele gerichtheid 9%, leeftijd 7%, godsdienst 6% (waarvan 4% tegen moslims), antisemitisme 2%, overig/niet-wettelijk 8%.
Gronden: herkomst 45%, handicap 14%, geslacht 11%, leeftijd 8%, godsdienst 7% (waarvan 5% tegen moslims), seksuele gerichtheid 4%, antisemitisme 1%, overig/niet-wettelijk 9%
Gronden: herkomst 38%, godsdienst 13% (waarvan 4% tegen moslims), handicap 12%, geslacht 10%, leeftijd 9%, seksuele gerichtheid 4%, leeftijd 1%, antisemitisme 1%, overig/niet-wettelijk 9%
Gronden: herkomst 42%, leeftijd 10%, geslacht 8%, handicap 8%, seksuele gerichtheid 8%, godsdienst 7% (waarvan 5% tegen moslims), antisemitisme 3%, overig/niet-wettelijk 11%
Gronden: herkomst 43%, leeftijd 12%, geslacht 9%, godsdienst 9% (waarvan 5% tegen moslims), handicap 9%, seksuele gerichtheid 4%, antisemitisme 2%, overig/niet-wettelijk 11%
Ras
2727
44,0
2722
46,7
2926
46,7
7483
68,4
Leeftijd
685
11,1
574
9,9
636
10,1
627
5,7
Geslacht
488
7,9
380
6,5
517
8,2
442
4,0
Handicap – chronische ziekten
407
6,6
391
6,7
441
7,0
437
4,0
Godsdienst
318
5,1
269
4,6
321
5,1
408
3,7
Seksuele gerichtheid
431
7,0
458
7,9
435
6,9
363
3,3
Nationaliteit
240
3,9
350
6,0
262
4,2
288
2,6
Antisemitisme
111
1,8
54
0,9
74
1,2
203
1,9
Politieke gezindheid
59
1,0
13
0,2
17
0,3
34
0,3
Levensovertuiging
21
0,3
14
0,2
18
0,3
28
0,3
Burgerlijke staat
28
0,5
24
0,4
27
0,4
25
0,2
Arbeidscontract
12
0,2
10
0,2
10
0,2
19
0,2
Arbeidsduur
12
0,2
8
0,1
16
0,3
11
0,1
Overige (niet wettelijke) gronden
603
9,7
485
8,3
530
8,5
560
5,1
Onbekend
50
0,8
73
1,3
37
0,6
16
0,1
Hoe is de meldingsbereidheid uitgesplitst naar grond (nationaliteit, gender, leeftijd etc.)?
De meldingsbereidheid wordt niet jaarlijks bijgehouden en wordt – wanneer deze wordt gemeten – niet per grond uitgesplitst. Het is ook lastig vast te stellen omdat we alleen zicht hebben op de mensen die daadwerkelijk de stap hebben gezet om te melden. Wel kan er uit onderzoek over ervaren discriminatie dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) tweemaal (in 2014 en 2020) heeft uitgevoerd, afgeleid worden dat de meldingsbereidheid laag is. Uit beide rapporten bleek dat ruim een kwart (27%) van de Nederlandse inwoners discriminatie ervaart. Het SCP heeft dit vastgesteld over de jaren 2013 en 2018. Het beleid van het kabinet zoals dat hieronder bij vraag 10 omschreven is, is er op verschillende manieren op gericht om de meldingsbereidheid te vergroten.
In 2020 heeft het SCP voor de tweede keer een onderzoek gedaan naar de ervaren discriminatie. Het SCP heeft een inschatting gemaakt op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de meldingsbereidheid. Deze ziet er als volgt uit:
Gemeld bij een vorm van gezag (inclusief registratie-instanties)
TOTAAL
19%
Onderwijs
17%
Op zoek naar werk
10%
Op het werk
24%
Instanties
15%
(Semi) publieke ruimte
10%
Bron: Sociaal Cultureel Planbureau, Ervaren discriminatie in Nederland II, 2020
Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer één op de vijf mensen die discriminatie meemaakten, een melding heeft gedaan van discriminatie bij een vorm van gezag. Of mensen melden, hangt af van het terrein waar de discriminatie werd ervaren: discriminatie die op het werk wordt ervaren, wordt relatief vaak gemeld. Discriminatie in de (semi)publieke ruimte wordt relatief weinig gemeld, net als discriminatie die ervaren wordt bij het zoeken naar werk.
Hoeveel aangiften van discriminatie, uitgesplitst naar grond, zijn er de afgelopen tien jaar gedaan?
Hieronder vindt u het aantal aangiften over de jaren 2011–2020. De aangiftecijfers kunnen niet automatisch worden gesplitst naar discriminatiegrond. De categorie waarin het feit wordt geregistreerd krijgt de feitcode «discriminatie» (F50). Uw Kamer ontvangt wel jaarlijks een cijferrapportage over discriminatie-incidenten van politie, ADV-en en andere organisaties. In deze cijferrapportage worden alle registraties met betrekking tot discriminatie uit de politiesystemen gefilterd – dus niet alleen aangiften en niet alleen feitcode F50 discriminatie – en geordend naar discriminatiegrond. De rapportage over het jaar 2020, inclusief een cijferrapportage over discriminatie-incidenten van de politie, ontvangt uw Kamer, zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 1, naar verwachting eind juni a.s.
2011
275
-
2012
233
124
2013
258
162
2014
3.084
170
2015
361
138
2016
466
223
2017
273
113
2018
329
125
2019
338
98
2020
382
127
(bron: data.politie.nl en BVI Basis voorziening Informatie)
Hoeveel discriminatiegerelateerde zaken zijn er door het OM in de afgelopen tien jaar bij de rechter aangebracht?
Bij het antwoord op vraag 4 en 5 dienen de volgende aspecten in ogenschouw te worden genomen:
2011
90 (54%)
0 (0%)
90 (54%)
2012
71 (52%)
0 (0%)
71 (52%)
2013
48 (53%)
1 (1%)
49 (54%)
2014
82 (59%)
0 (0%)
82 (59%)
2015
67 (49%)
0 (0%)
67 (49%)
2016
85 (53%)
0 (0%)
85 (53%)
2017
79 (44%)
10 (6%)
89 (50%)
2018
45 (44%)
5 (5%)
50 (49%)
2019
38 (29%)
9 (7%)
47 (36%)
2020
57 (35%)
1 (1%)
58 (36%)
Het aantal feiten waarvoor de verdachte wordt opgeroepen ter terechtzitting naar aanleiding van verzet tegen een OM-strafbeschikking.
2011
0 (0%)
14 (8%)
–
2012
5 (4%)
17 (13%)
2 (1%)
2013
0 (0%)
4 (4%)
4 (4%)
2014
1 (1%)
8 (6%)
9 (6%)
2015
1 (1%)
9 (7%)
13 (10%)
2016
–
4 (3%)
17 (11%)
2017
–
8 (4%)
31 (17%)
2018
–
1 (1%)
7 (7%)
2019
–
0 (0%)
23 (17%)
2020
–
0 (0%)
15 (9%)
Hoeveel discriminatiegerelateerde zaken zijn er geseponeerd door het OM in de afgelopen tien jaar? Kunt u dit uitsplitsen naar sepotgrond?
2011
10 (6%)
52 (31%)
2012
5 (4%)
34 (25%)
2013
3 (3%)
30 (33%)
2014
8 (6%)
29 (21%)
2015
4 (3%)
41 (30%)
2016
4 (3%)
32 (20%)
2017
12 (7%)
36 (20%)
2018
6 (6%)
38 (37%)
2019
10 (8%)
53 (40%)
2020
6 (4%)
83 (51%)
Een verklaring voor het relatief hoge aantal onvoorwaardelijke sepots is dat de wetgever met de strafrechtelijke discriminatiewetgeving een beperkte reikwijdte heeft beoogd, onder andere vanwege de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Dit maakt dat veel feiten die instromen bij het OM, niet strafbaar blijken. Bovendien is het uitgangspunt dat de strafrechtelijke inzet steeds moet worden bezien in het licht van de bredere aanpak van discriminatie. Als andere dan strafrechtelijke middelen een meer betekenisvolle bescherming kunnen geven, zal voor strafrechtelijke inzet minder snel plaats zijn. Ook is er niet altijd sprake van een bewijsbare zaak, bijvoorbeeld omdat er geen getuigen zijn.
In de cijferrapporten van het OM is niet voor elk jaar een uitsplitsing naar sepotgrond gemaakt. Wel dient in ogenschouw genomen te worden dat onder een beleidssepot ook feiten vallen waarbij is gekozen voor een afdoening buiten het strafrecht, of bijvoorbeeld voor mediation.
Voor de overige toelichting bij deze tabel, bijvoorbeeld dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen zaken en feiten en dat alleen gerapporteerd kan worden over specifieke discriminatiefeiten, verwijs ik naar hetgeen hierover is opgenomen bij het antwoord op vraag 4.
Voor de tabel met alle soorten afdoeningen verwijs ik naar de jaarlijkse cijferrapporten van het OM, die tot en met 2019 reeds gedeeld zijn met de Tweede Kamer en over 2020 met de voortgangsrapportage zal worden meegestuurd.
Hoeveel discriminatiegerelateerde zaken zijn in de afgelopen tien jaar ontvankelijk en niet ontvankelijk verklaard bij de rechter?
De beantwoording van vraag 6 tot en met 9 ziet op beslissingen van en uitspraken door de rechter. De cijfers voor de beantwoording van vraag 6 tot en met 9 zijn aangeleverd door de Raad voor de Rechtspraak3. De Raad voor de Rechtspraak gaat voor de beantwoording van deze Kamervragen uit van de specifieke discriminatiedelicten, in de zin van art. 137 c t/m g Sr en art. 429 quater van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat het ook mogelijk is dat een commuun delict (zoals vernieling, mishandeling, belediging of bedreiging) wordt gepleegd met een discriminatoir aspect (codis-feit). Het discriminatie-aspect is dan geen onderdeel van de delictsomschrijving van het strafbare feit; het wordt niet tenlastegelegd of bewezenverklaard. Deze zaken zijn alleen te herkennen aan de discriminatie-«labels» die politie en OM aan deze zaken koppelen. In het WODC-rapport «Discriminatie-aspect als strafverzwarende omstandigheid» dat ik op 15 juni 2020 naar uw Kamer heb gestuurd, wordt hier nader uitleg aan gegeven. Er wordt niet geregistreerd of de rechter ook oordeelde dat er een discriminatie-aspect aanwezig was in de zaak. Om bovengenoemde reden kunnen er geen betrouwbare gegevens worden aangeleverd over straffen van de codis-delicten waarbij een discriminatie-aspect een rol speelde.
Met betrekking tot onderstaande tabel dient ook in ogenschouw genomen te worden dat in een zaak meerdere feiten kunnen voorkomen. De cijfers geven de ontvankelijkheid van het OM aan voor de hele zaak, en niet alleen voor het discriminatiefeit.
OM niet ontvankelijk
aantal zaken
1
0
0
1
0
1
0
0
2
0
OM wel ontvankelijk
aantal zaken
65
73
47
52
74
61
80
38
46
51
Hoeveel zaken die in de afgelopen tien jaar ontvankelijk zijn verklaard door de rechter hebben geleid tot een strafrechtelijke veroordeling?
Discriminatiefeit bewezen, art. 9a Sr
aantal zaken
3
1
1
Discriminatiefeit bewezen, wel straf
aantal zaken
37
41
30
29
37
40
47
24
24
31
Discriminatiefeit niet bewezen, art. 9a Sr
aantal zaken
1
1
1
2
1
2
1
Discriminatiefeit niet bewezen, wel straf
aantal zaken
13
18
8
10
17
14
15
8
13
13
Bovenstaande tabel geeft de zaken weer die door de rechter ontvankelijk zijn verklaard, waarin een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken. Toepassing van art. 9a Sr betekent dat de rechter de verdachte schuldig verklaart zonder oplegging van straf.
Bij de categorie waar het discriminatiefeit niet bewezen is verklaard maar toch een straf is opgelegd, is de straf opgelegd voor een ander feit dat in dezelfde zaak ook ten laste was gelegd.
Welk type sancties is hier opgelegd, opgedeeld in taakstraf, boetes en detenties en kunt u een overzicht geven van de percentages van deze drie sancties over de uitgesproken veroordelingen, alsmede een overzicht van de hoogte van de opgelegde boetes?
Discriminatiefeit bewezen, wel straf
aantal zaken
37
41
30
29
37
40
47
24
24
31
Taakstraffen
aantal zaken
20
20
12
15
19
12
17
9
9
17
percentage
54%
49%
40%
52%
51%
30%
36%
38%
38%
55%
Vrijheidsstraffen
aantal zaken
5
7
7
7
14
8
8
5
3
7
percentage
14%
17%
23%
24%
38%
20%
17%
21%
13%
23%
Geldboetes
aantal zaken
17
18
14
10
13
21
23
11
14
11
percentage
46%
44%
47%
34%
35%
53%
49%
46%
58%
35%
gemiddelde hoogte
€ 406
€ 447
€ 493
€ 390
€ 430
€ 485
€ 458
€ 505
€ 461
€ 361
Bovenstaande tabel ziet op de zaken waarin specifieke discriminatiedelicten zijn bewezen door de rechter. In de tabel worden zowel de onvoorwaardelijke als de (geheel of gedeeltelijk) voorwaardelijke straffen vermeld.
In de tabel is te zien in hoeveel zaken – waarin een discriminatiefeit bewezen is – door de rechter een straf is opgelegd. Vervolgens wordt van die zaken aangegeven hoe vaak de verschillende typen sancties – taakstraf, geldboete en vrijheidsstraf – zijn opgelegd, hoeveel dat procentueel was (ten opzichte van alle zaken in dat jaar waarin een discriminatie-feit bewezen is en waarin straf is opgelegd), wat de gemiddelde hoogte van de opgelegde geldboete was en in hoeveel zaken dat type sanctie in zijn geheel voorwaardelijk is opgelegd.
Bij de beantwoording van deze vraag dient te worden opgemerkt dat de straffen worden opgelegd voor een gehele zaak. In een zaak kunnen meerdere feiten voorkomen en er kunnen door de rechter meerdere feiten bewezen worden geacht, waarbij voor meerdere feiten tezamen een straf wordt opgelegd. In dat geval heeft de straf dus niet alleen betrekking op het feit betreffende discriminatie.
Binnen één zaak kunnen overigens verschillende typen sancties worden opgelegd (bijvoorbeeld een vrijheidsstraf in combinatie met een taakstraf).
Hoe vaak wordt een taakstraf opgelegd, waarbij dader en slachtoffer van discriminatie vrijwillig met elkaar in contact worden gebracht (contacttaakstraf)? Gebeurt dit naar uw mening voldoende? Wat zijn de ervaren effecten van een dergelijke taakstraf?
In de systemen van de Raad voor de Rechtspraak wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen taakstraffen die door de rechter worden opgelegd. Over de ervaren effecten van een dergelijke taakstraf kan ik dan ook geen uitspraak doen.
Welke concrete maatregelen neemt u in het staande beleid om racisme / discriminatie tegen te gaan? Kunt u dit nader en zo uitgebreid mogelijk specificeren voor de woningmarkt, arbeidsmarkt, onderwijs en zorg?
In de afgelopen tien jaar hebben opeenvolgende kabinetten actieprogramma’s opgesteld om discriminatie en racisme te bestrijden. Meerdere bewindspersonen werkten en werken gezamenlijk aan een brede aanpak van alle vormen van discriminatie en waar nodig aan een specifieke aanpak, gericht op specifieke gronden. Het gezamenlijke doel is duidelijk: we streven naar een Nederland waarin iedereen gelijk wordt behandeld en waar ieder mens een waardige behandeling krijgt. Mede uit de verkenning naar de instelling van een Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR), die ik op 10 maart 2021 naar uw Kamer heb gezonden, komt naar voren dat de huidige aanpak van discriminatie en racisme en de coördinatie daarvan versterkt moeten worden. Op de wijze waarop het kabinet dit wil gaan doen, zal ik in de komende voortgangsbrief ingaan. Hieronder zal ik de brede aanpak van de afgelopen tien jaar toelichten, gevolgd door concrete maatregelen die genomen worden op de terreinen woningmarkt, arbeidsmarkt, onderwijs en zorg.
In 2010/11 is het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» gestart.4 Dit actieprogramma bevatte acties om juist de lokale aanpak te versterken. Discriminatie vindt plaats in de woonplaats, op het werk, op school, in het ziekenhuis en dat vraagt om een sterke lokale aanpak en samenwerking. In 2009 was daarom de verplichting aan elke gemeente opgelegd om te voorzien in een ADV. In het actieprogramma van 2010/11 werd onder meer de basis gelegd voor een goede samenwerking tussen ADV’s, politie en OM in het Regionaal Discriminatieoverleg (RDO’s), mede ter versterking van de opsporing.
Politie, OM en gemeenten kunnen niet optreden zonder signalen over waar het mis gaat. Diverse acties om mensen bewust te maken, voor te lichten en te wijzen naar meldpunten en instanties als ADV’s, politie, MIND en het College voor de rechten van de mens zijn onder dit actieprogramma ingezet. Ook is in deze periode een traject ingezet om de registratie, rapportages van meldingen en monitoring te verbeteren.5
In 2015 heeft een herijking plaatsgevonden van het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» uit 2010. Die herijking leidde in 2016 tot een impuls aan de preventieve aanpak van discriminatie. De landelijke campagne «Zet een streep door discriminatie» die tot 2018 liep, was daar een belangrijk onderdeel van. Meerdere deelcampagnes, op thema’s als de arbeidsmarkt, onderwijs en sport werden ontwikkeld en ook op lokaal niveau ingezet. Maar ook de positie en slagkracht van de ADV’s en de inzet van gemeenten werden onderzocht.
Naast de brede aanpak van discriminatie zijn ook op concrete terreinen en specifieke gronden maatregelen ingezet. Hieronder de belangrijkste elementen van de aanpak van discriminatie op de woningmarkt, arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de zorg.
Voor wat betreft de aanpak van discriminatie op de woningmarkt is getracht meer inzicht te krijgen in de problematiek. Daar is onderzoek naar gedaan door de Radboud Universiteit. Dat onderzoek is in 2019 aan de kamer gestuurd. In de aanpak goed verhuurderschap is met relevante stakeholders gesproken en is met de branche afgesproken dat er meer aandacht wordt besteed aan het probleem van discriminatie. Ook is begonnen met een tweetal pilots bij de gemeenten Rotterdam (2019-nu) en Utrecht (2020-nu). In 2020 heeft BZK een onderzoek laten uitvoeren met mysterycalls en praktijktesten door Art.1/Radar. De resultaten zijn 23 april 2021 aan uw Kamer gestuurd. De aanpak tegen discriminatie op de woningmarkt blijft de komende jaren volop nodig, inclusief meer bewustwording en goede informatievoorziening. Gemeenten krijgen nieuw wettelijk instrumentarium en handhavingsmogelijkheden. Zo kunnen zij in de toekomst landelijk uniforme regels toepassen en onder voorwaarden een vergunning voor verhuurders instellen. Het tegengaan van discriminatie is een belangrijk onderdeel in de uitwerking daarvan. Ook wordt gekeken naar regels voor verhuurbemiddelaars. Tot slot heeft het onderzoek met mystery calls en praktijktesten een afschrikwekkende werking op discriminerende verzoeken. Deze onderzoeken zullen in het vervolg jaarlijks worden uitgevoerd, in de eerste plaats om zicht te houden op de problematiek maar ook omdat het zorgt voor meer bewustwording in de branche. Voor een nadere uitwerking van de maatregelen die ik neem op de woningmarkt verwijs ik u naar mijn brief die ik op 23 april 2021 aan uw Kamer heb gestuurd6.
Op het terrein van de arbeidsmarkt wordt door het Ministerie van SZW middels het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 gewerkt aan het tegengaan van discriminatie. De uitvoering van dit actieplan loopt langs drie lijnen, te weten toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording. In juli 2020 is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie.7 Het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie is in december 2020 naar de Tweede Kamer verzonden voor behandeling. Dit wetsvoorstel is controversieel verklaard. Naast dit wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie worden diverse andere maatregelen genomen om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan. Er is een breed onderzoeksprogramma ingericht waar onder andere wordt onderzocht wat de meest effectieve instrumenten zijn in het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie in nauwe samenwerking met het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA). Dit programma onderzoekt in acht pilots «wat werkt» om de arbeidsmarktpositie van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond te verbeteren. De inzichten uit de pilot Nudging in Werving en Selectie zijn ook goed toepasbaar voor het tegengaan van discriminatie op basis van andere gronden. Verder is dit jaar ook de pilot anoniem solliciteren gestart. Dit grootschalige wetenschappelijke experiment wordt uitgevoerd door TNO waarvan het onderzoeksplan positief is beoordeeld door een adviescommissie bestaande uit o.a. het SCP, Erasmus universiteit en Movisie. Tevens zal dit jaar een bewustwordingscampagne gericht op werkgevers een vervolg krijgen. Om vrouwen te informeren over hun rechten op het gebied van zwangerschap en ouderschap in relatie tot werk is een samenwerking met de GroeiGids van de GGD ingericht. Hiermee worden vrouwen geattendeerd op wat zij kunnen doen wanneer zij te maken krijgen met zwangerschapsdiscriminatie. Ook heeft SZW recent samen met OCW en het College voor de Rechten van de Mens een bijeenkomst georganiseerd n.a.v. het rapport van het College waaruit blijkt dat bijna de helft van de vrouwen discriminatie ervaart vanwege de zwangerschap. Met verschillende relevante stakeholders is gesproken over nieuwe oplossingen om de bewustwording van zowel vrouwen als werkgevers te vergroten en over hoe hen de juiste handvatten aangereikt kunnen worden.
Er ligt momenteel een wetsvoorstel in de Eerste Kamer ter verduidelijking en aanscherping van de burgerschapsopdracht van het onderwijs. Hierbij worden scholen geacht hun burgerschapsonderwijs te richten op het bevorderen van de basiswaarden (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) en dienen daarbij onder andere rekenschap te geven aan de pluriformiteit van de Nederlandse samenleving. Goed burgerschap stelt leerlingen in staat elkaar beter te begrijpen en kan op die manier bijdragen aan het vergroten van het onderlinge respect en de bestrijding van discriminatie en racisme.
Scholen worden op diverse manieren ondersteund om een sociaal veilig schoolklimaat te creëren. Een voorbeeld hiervan is het ondersteuningsaanbod van Stichting School en Veiligheid (SSV) voor po, vo en mbo dat specifiek aandacht heeft voor cultureel sensitieve vraagstukken in het onderwijs en het bestrijden van discriminatie en racisme in de klas.
Voor de langere termijn beogen we met de bijstelling van kerndoelen en eindtermen te borgen dat er voldoende aandacht zal zijn voor het tegengaan van discriminatie en racisme, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie van den Hul c.s.8. In de huidige voorstellen voor Burgerschap en Mens & Maatschappij zitten daar momenteel al veel aanknopingspunten voor.
Binnen het mbo wordt op verschillende manieren discriminatie en racisme aangepakt. In het voor alle beroepsopleidingen verplichte burgerschapsonderwijs neemt de acceptatie en (h)erkenning van diversiteit een belangrijke plaats in. Met de extra middelen die OCW beschikbaar heeft gesteld voor de erkenning en herkenning van diversiteit, ondersteunt het Kennispunt MBO Burgerschap de mbo-scholen. Via het platform van het Kennispunt MBO Burgerschap, webinars, podcasts en verschillende themabijeenkomsten worden docenten geïnspireerd met kennis, vaardigheden en concreet lesmateriaal om met deze onderwerpen aan de slag te gaan. Daarnaast is recent door SSV een campagne gedraaid in het mbo gericht op het bevorderen van inclusie, waarbij het zwaartepunt op docenten lag.
OCW zet zich daarnaast samen met SZW en het veld actief in om discriminatie in aanloop naar en tijdens stages tegen te gaan en zo gelijke kansen op stages te bevorderen. Zo is in samenwerking met de MBO Raad het kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie opgericht dat scholen ondersteunt bij het bevorderen van gelijke kansen naar stages. Ook is er een meldpunt bij de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voor het melden van discriminatie bij stages en is gezamenlijk een campagne gelanceerd om bewustwording te stimuleren. Tot slot wordt naar aanleiding van een toezegging aan het lid Van Meenen (D66) gewerkt aan een pilot waarin scholen verantwoordelijk zijn voor het werven en selecteren van studenten bij een eerste stageplek («pilot stagematching»). Hierover zal de Kamer nader worden geïnformeerd.
Sinds de lancering van de Gelijke Kansen Alliantie (31 oktober 2016) is professionalisering van leraren binnen de GKA een thema: zesendertig (36) scholen uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en ook Tilburg hebben zich in samenwerking met de GKA verenigd in de Community Urban Education (CUE). In deze community werken (po-, vo- en mbo-)scholen samen aan kennisopbouw en -deling met betrekking tot het lesgeven in een grootstedelijke omgeving. Anderzijds wordt gewerkt aan een grootschalig professionaliseringstraject middels het professionaliserings- en cultuurveranderingsprogramma «De Transformatieve School» (TS). Het doel van dit programma is om leraren te equiperen om nóg beter les te geven in een grootstedelijke context (o.a. superdiverse klassen), om zo de kansen van leerlingen te vergroten.
Er is helaas nog niet veel kennis beschikbaar over de reikwijdte en uitingsvormen van de problematiek in de zorg. De Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS) is daarom aangesloten bij het brede overleg over racisme en discriminatie in de samenleving dat plaatsvindt met vertegenwoordigers van o.a. Black Lives Matter. Hierin zijn diverse knelpunten in de zorg aan bod gekomen, bijvoorbeeld als het gaat om racisme en discriminatie in diagnostiek en behandeling, ongelijke vertegenwoordiging in gezondheidsonderzoek, of de invloed van discriminatie op de gezondheid van mensen. Als vervolg op deze gesprekken organiseert VWS een rondetafel om expertise op te halen over de aanpak racisme en discriminatie in de zorg.
Het is daarnaast van belang om de feitelijke kennis over de invloed van discriminatie op gezondheid en discriminatie in de zorg goed in kaart te brengen. Daarom is het expertisecentrum Pharos in 2021 in opdracht van VWS begonnen een kennisdossier over dit thema op te bouwen, om dit thema gedurende een aantal jaren te agenderen en van een stevige kennisbasis te voorzien voor zowel beleid- als praktijkprofessionals. Pharos is begonnen risicofactoren en reeds beschikbare kennis in kaart te brengen, kennislacunes te bepalen en samenwerkingen met relevante partijen aan te gaan. Zij zullen in de loop van 2021 door middel van een kwalitatieve verkenning bij zorggebruikers en zorgmedewerkers optekenen welke ervaringen en beelden er leven omtrent dit thema in de zorg en wat hen zou kunnen helpen om dit bespreekbaar te maken.
Specifiek gericht op zorgmedewerkers is uw Kamer dit voorjaar geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek dat VWS in samenwerking met PGGM&CO heeft laten uitvoeren naar de ervaring van agressie en ongewenst gedrag in zorg en welzijn. Hierin is zorgmedewerkers ook naar hun ervaring met discriminatie gevraagd. De cijfers laten zien dat 1 op de 5 medewerkers in zorg en welzijn het afgelopen jaar te maken heeft gehad met discriminatie door patiënten of cliënten, 11% door familie, bezoekers of omstanders van patiënten of cliënten, en 6% door collega’s of leidinggevenden. Om dergelijke situaties zoveel mogelijk te voorkomen is het belangrijk dat werkgevers in de zorg alert zijn op ongewenst gedrag en actief beleid voeren. Denk aan gedragsregels, opvang, voorlichting en trainingen. Om hiermee aan de slag te gaan stelt VWS subsidie beschikbaar aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om gerichte brancheaanpakken te ontwikkelen.
Welke maatregelen zijn gepland om discriminatie in de toekomst tegen te gaan? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk specificeren?
De aanpak van discriminatie zal in de komende periode een belangrijke en wezenlijke impuls krijgen. Nog dit jaar zullen een Nationaal coördinator tegen discriminatie en racisme en een Staatscommissie tegen discriminatie en racisme worden ingesteld. Beiden zullen meer zicht geven op discriminatie in de samenleving en bij de overheid en daartoe gecoördineerde en effectieve maatregelen voorstellen en ontwikkelen. De rol van de ADV’s en het College voor de rechten van de mens wordt versterkt en een financiële impuls wordt daartoe gegeven.
De aanpak van discriminatie op basis van (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur zal de komende jaren volop aandacht blijven vragen. Vanaf juni 2020 hebben verschillende bewindspersonen naar aanleiding van de Black Lives Matter (BLM) demonstraties Catshuis gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de Afro-Nederlandse gemeenschap over de wijze waarop de aanpak van discriminatie en racisme versterkt kan worden. Bij deze gesprekken was (in verschillende samenstellingen) een brede vertegenwoordiging vanuit het kabinet aanwezig. Als vervolg hierop wordt in een bredere dialoog van betrokken departementen en samenleving (o.a. maatschappelijke organisaties, experts, betrokkenen) de aanpak van discriminatie en racisme binnen verschillende domeinen bezien op gezamenlijke versterking. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierin een coördinerende rol.
De inzet van het kabinet voor de komende periode zal nader toegelicht worden in de voortgangsrapportage die, zoals hierboven aangegeven, eind juni naar de Kamer zal worden gestuurd.
Hoeveel middelen besteedt de regering aan discriminatiebestrijding? Naar welke doelen en maatregelen gaan deze middelen? Hoeveel geld wordt er vrijgemaakt voor discriminatiebestrijding in de toekomst? Wat zijn de uitgaven in de afgelopen tien jaar en wat zijn de ramingen voor de toekomst m.b.t. discriminatiebestrijding?
Het kabinet hanteert een brede aanpak van discriminatie en racisme die verschillende gronden en terreinen beziet en zich daarmee uitstrekt over verschillende departementen. Naast generieke maatregelen zoals (strafrechtelijke) sanctionering van discriminatie of racisme en het faciliteren van het melden van discriminatie of racisme, zet het kabinet ook in op de aanpak van discriminatie en racisme binnen bepaalde domeinen of op specifieke gronden.
In het antwoord op vraag 12 zal ik (waar mogelijk specifiek) ingaan op de uitgaven voor het brede antidiscriminatiebeleid en de genoemde terreinen (wonen, arbeidsmarkt, onderwijs en zorg). Onder vraag 13 zal ik ingaan op specifiek beleid voor bepaalde gronden. Daarbij merk ik op dat veel maatregelen niet expliciet gelabeld zijn als «aanpak van discriminatie» en dat daarom een precieze weergave van de uitgaven voor discriminatiebestrijding lastig kan zijn. Zo heeft de politie een taak bij de opsporing van discriminatie en het verwerken van aangiften en meldingen. Maar dit valt onder de reguliere taken van de politie – en daarmee onder het algemene budget. Ook maatregelen als het bevorderen van de interreligieuze dialoog of het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie door mensen met een niet-westerse migratie-achtergrond, zijn niet slechts maatregelen die discriminatie aanpakken, maar dienen ook andere doelen (bevorderen van de integratie en participatie bijvoorbeeld).
Het Ministerie van BZK heeft een aantal structurele uitgaven ten behoeve van de brede aanpak van discriminatie, namelijk de jaarlijkse bijdrage van € 6 miljoen aan het Gemeentefonds ten behoeve van de financiering door gemeenten van de antidiscriminatievoorzieningen en de jaarlijkse financiering van de cijferrapportages (landelijk en regionaal) over de discriminatiemeldingen van ongeveer € 65.000. In 2021 wordt er ruim 6,9 miljoen extra aan het gemeentefonds toegevoegd, zodat de ADV’s ruimere budgetten kunnen krijgen. Daarnaast worden er incidentele projecten, onderzoeken en subsidieverzoeken gefinancierd.
De middelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die aan discriminatiebestrijding worden besteed, zijn niet altijd gelabeld op het onderwerp discriminatie. Om die reden kan ik u niet exact de middelen die het betreffende ministerie aan discriminatie besteedt, mededelen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de gelden die naar het College voor de Rechten van de Mens gaan. Het is onduidelijk welk deel daarvan exact naar discriminatiebestrijding gaat.
College voor de Rechten van de Mens
Meldpunt internetdiscriminatie (MIND)
2011
6.440
–
2012
6.113
222
2013
6.113
46
2014
5.835
57
2015
6.247
96
2016
7.086
124
2017
7.120
154
2018
7.327
209
2019
7.627
194
2020
8.215
173
2021
8.151
250
2022
7.858
250
2023
7.757
250
2024
7.631
250
2025
7.631
250
2026
7.631
250
In bovenstaande tabel is nog geen melding gemaakt van de structurele ophoging van het budget van het College voor de rechten van de Mens vanaf 2021 met 1 miljoen volgend op de kabinetsreactie op de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid drie wetenschappelijke onderzoeken laten uitvoeren door het WODC op het thema discriminatie. Dit gaat om de volgende onderzoeken:
De totaalbedragen die genoemd staan zijn de kosten die het WODC heeft betaald aan externe onderzoekers. De uren die het WODC zelf heeft besteed aan het bedenken, opzetten, uitbesteden en begeleiden van deze onderzoeken zijn niet berekend.
Verder is de politie in 2021 een pilot gestart, waarbij wordt onderzocht welke meerwaarde specialisatie kan hebben bij het verbeteren van de aanpak van discriminatie waaronder het herkennen van commune delicten met een discriminatieaspect. Dit als gevolg van de motie van het lid Paternotte c.s. om de mogelijkheden van inzet van gespecialiseerde rechercheurs bij discriminatie te onderzoeken. Hiervoor wordt cumulatief 7 miljoen euro voor ingezet in het kader van «Politie voor Iedereen».
Om de kennis te vergroten over discriminatie op de Woningmarkt is er in 2019 onderzoek uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Nijmegen9 voor een bedrag van afgerond € 30.000. Daarnaast lopen er Pilots in Rotterdam en Utrecht over Discriminatie op de Woningmarkt10 waarmee in totaal € 750.000 is gemoeid. Tot slot is er in 2020 en 2021 onderzoek gedaan met behulp van praktijktesten en mysterycalls om te bezien in hoeverre makelaars, verhuurbemiddelaars en verhuurders discrimineren bij het toewijzen van huurwoningen waarover ik u in mijn brief van 23 april 202111 heb geïnformeerd en waarmee een bedrag van afgerond € 130.000 is gemoeid. De laatstgenoemde onderzoeken zullen de komende jaren jaarlijks worden herhaald tegen vergelijkbare kosten.
De inzet op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie is de afgelopen jaren geïntensiveerd. De afgelopen kabinetsperiode betrof dit, naast personele capaciteit, onderzoeksbudget, middelen voor communicatie/bewustwording en middelen voor de Inspectie SZW gericht op arbeidsdiscriminatie. Om duurzaam en stevig invulling te kunnen gaan geven aan een nieuwe rol van de Inspectie SZW op het gebied van werving en selectie, heeft het kabinet de afgelopen periode extra middelen gereserveerd voor de handhaving van arbeidsmarktdiscriminatie. Zie hiervoor ook onder vraag 16. Dat is in ieder geval 1 miljoen euro vanuit de extra middelen vanuit het Inspectie Control Framework (ICF). Daarnaast is het budget voor de Inspectie SZW structureel verhoogd met een extra 0,5 miljoen euro vanuit het departementale handhavingsbudget. Daarbovenop is in 2019 en 2020 uit het huidige handhavingsbudget van SZW nog 1 miljoen euro extra ingezet voor communicatie. Verder zijn per amendement (Van Weyenberg)12 jaarlijks middelen bij de Inspectie SZW beschikbaar voor de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie.
Vanuit de middelen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, zoals de Delphi-studie Stand er der Wetenschap Arbeidsmarktdiscriminatie, het onderzoek naar discriminatiemogelijkheden bij online platforms13 en onderzoek onder recruiters naar arbeidsmarktdiscriminatie tijdens werving en selectie.14 Daarnaast is gedurende de afgelopen kabinetsperiode aanvullend budget binnen het Ministerie van SZW beschikbaar gesteld voor onderzoek. Bijvoorbeeld voor het tweejaarlijks onderzoek door het CBS naar gelijke beloning mannen en vrouwen of voor incidentele losse onderzoeken en communicatie-activiteiten. De middelen hiervoor verschillen per jaar. In 2019 was 500.000 euro beschikbaar voor campagnes, hiervan is onder andere de Verderkijkers campagne uitgevoerd.15 Voor 2021 is 450.000 euro voor communicatie en campagnes beschikbaar.
Ook gedurende de looptijd van het eerste actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie van 2014 zijn diverse onderzoeken en campagnes uitgevoerd, zoals bewustwordingscampagnes over ongewenste omgangsvormen en zwangerschapsdiscriminatie en onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie in vacatures.16 Tot slot was de afgelopen kabinetsperiode ca. 10 miljoen euro beschikbaar voor het uitvoeren van de pilots aan het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA). Een deel van deze pilots raakt ook aan thema’s rondom het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie. De ramingen voor de toekomst hangen deels af van een volgend kabinet en regeerakkoord, maar vast staat dat arbeidsmarktdiscriminatie ook in de toekomst een stevige aanpak vraagt.
Het bestrijden van discriminatie en racisme in het onderwijs is een belangrijke en brede opgave voor het onderwijsveld en het kabinet. Het is verweven met talrijke onderwerpen en om de problemen effectief aan te pakken is een integrale benadering noodzakelijk. Zo is het een belangrijk thema bij onderwerpen als stages, sociale veiligheid en burgerschap, maar ook bij bredere vraagstukken als de curriculumherziening en het vormgeven van de lerarenopleidingen is specifiek oog voor het probleem van discriminatie en racisme. Het is om die reden niet te zeggen hoeveel middelen er specifiek aan het thema worden besteed.
Expertisecentrum Pharos besteedt circa 1.150 uur (+/- € 130.000 euro) aan de ontwikkeling van het kennisdossier (zie ook het antwoord op vraag 10). Dit wordt gefinancierd vanuit de instellingssubsidie die Pharos van VWS ontvangt.
Voor de aanpak van agressie en ongewenst gedrag jegens zorgverleners is tot en met 2022 € 1,4 miljoen beschikbaar, waarvan € 1,35 miljoen voor subsidies op brancheniveau om nieuwe aanpakken te ontwikkelen of het huidige beleid te versterken. De voorloper van deze aanpak was het actieplan «Veilig werken in de zorg» waarvoor in de periode 2012–2016 is ingezet op het creëren van een veiliger werkklimaat. Hieraan is € 13,4 miljoen besteed, waarvan ruim € 9 miljoen ten behoeve van een ondersteuningsregeling voor zorginstellingen.
Ook voor de aanpak van discriminatie op andere maatschappelijke terreinen zijn middelen gereserveerd. Zo is met het plan «ons voetbal is van iedereen» (zie het antwoord op vraag 18) ruim € 12 miljoen gemoeid tot en met eind 2022.
Hoeveel geld gaat er naar thematische discriminatiebestrijding: moslimhaat, antisemitisme, antiziganisme etc.? Wat zijn de verschillen tussen de verschillende thema’s? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk specificeren?
Hieronder is een overzicht gegeven van de belangrijkste uitgaven aan thematische discriminatiebestrijding ten aanzien van etniciteit, religie, huidskleur en antisemitisme. Dit in aanvulling op de financiële inzet op de aanpak van discriminatie op de belangrijkste terreinen (onder vraag 12).
Het Ministerie van SZW zet (naast de eerder beschreven aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie) ook in op de preventieve aanpak van discriminatie op basis (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur (waaronder moslimdiscriminatie, anti-zwart racisme, antisemitisme en antiziganisme) met als uiteindelijk doel: het voorkomen dat discriminatie en/of racisme in de samenleving plaatsvindt. De maatregelen zijn vooral gericht op het versterken van de kennisbasis over welke mechanismen ten grondslag liggen aan deze vormen van discriminatoir gedrag en wat werkt in de preventieve aanpak ervan, het vergroten van inzicht in effectieve interventies en het faciliteren van de inzet van derden.
Voorbeelden hiervan zijn:
Ook zal een onderzoek verricht worden naar de oorzaken en triggerfactoren van discriminatie van personen met Aziatische afkomt (naar aanleiding van motie 30950, met nr. 236, betreffende de gewijzigde motie van de leden Azarkan en Kathmann over rassendiscriminatie). Door middel van kennistafels zal een intersectionele benadering, die de aanpak van discriminatie en racisme kan versterken, worden verkend.
De afgelopen 10 jaar is hiervoor in totaal ongeveer € 4 miljoen beschikbaar gesteld. Er is geen geoormerkt budget vanuit het integratiedossier voor dit onderwerp, maar op basis van gerichte onderzoeken en voorstellen kunnen en worden er hiervoor middelen vrijgemaakt. Ter indicatie kan gedacht worden aan gemiddeld 3 ton per jaar. Prioriteiten van het nieuwe kabinet zullen de inzet en omvang van het budget voor de komende jaren bepalen.
In aanvulling op bovenstaande budgetten, is voor de jaren 2019 tot en met 2021 door de Tweede Kamer een bedrag van 1 miljoen euro per jaar aan de begroting van de Minister van Justitie en Veiligheid toegevoegd voor de aanpak van antisemitisme. Deze gelden worden onder andere besteed aan een project dat ziet op versterking van het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en een antisemitisme-enquête en -monitor. De projecten die voortkomen uit deze gelden richten zich breder dan de aanpak van antisemitisme en werken door in de gehele aanpak van discriminatie en racisme.
Er wordt uiteraard ook budget vrijgemaakt voor andere specifieke discriminatiegronden. Zo is er voor de grond handicap afgesproken dat elk departement dat aan het programma «Onbeperkt meedoen!» deelneemt zijn inzet gericht op de participatie en inclusie van mensen met een beperking vanuit eigen middelen financiert. De financiële informatie over specifieke maatregelen, activiteiten en projecten wordt via departementale begrotingen verantwoord. Het Ministerie van VWS heeft vanuit haar coördinerende rol jaarlijks circa € 4 miljoen beschikbaar gesteld gedurende de looptijd van het programma «Onbeperkt meedoen!», tot en met 2021. Binnen dit budget is jaarlijks circa € 2,1 miljoen toebedeeld aan de projecten van de bestuurlijke partners de Alliantie, de VNG en VNO-NCW. Hiermee wordt een impuls gegeven aan de inzet van ervaringsdeskundigheid en de betrokkenheid van gemeenten en bedrijfssectoren.
Hoeveel personele inzet is er vrijgemaakt voor thematische discriminatiebestrijding: moslimhaat, antisemitisme, antiziganisme etc.? Wat zijn de verschillen tussen de verschillende thema’s? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk specificeren?
Hieronder is een overzicht gegeven van de globale personele inzet op de thematische discriminatiebestrijding ten aanzien van etniciteit, religie, huidskleur en antisemitisme. Dit in aanvulling op de financiële inzet op de aanpak van discriminatie op de thematische terreinen (onder vraag 13) en de personele inzet op de gehele discriminatiebestrijding (onder vraag 15).
In het algemeen gaan vanuit het Ministerie van SZW de meeste uitgaven naar onderzoeken die betrekking hebben op discriminatie in den brede of ervaren discriminatie. In de laatste twee jaar worden (meer) onderzoeken gedaan naar oorzaken en wat werkt in de preventieve aanpak van gerichte vormen van discriminatie zoals moslimdiscriminatie, anti-zwart racisme en antisemitisme (zie ook antwoord op vraag 13). De onderliggende mechanismen die ten grondslag liggen aan het ontstaan van vooroordelen en deze vormen van discriminatie vertonen echter veel overeenkomsten.
Anti-zwart racisme, antisemitisme, antiziganisme, moslimdiscriminatie en anti-Aziatische discriminatie kunnen thematisch onderscheiden worden. De grondslagen bij deze vormen kunnen verschillend zijn, discriminatie kan plaats kan vinden naar (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur. Deze elementen zijn echter sterk met elkaar verweven en lopen vaak door elkaar in de beeldvorming en ervaring. Hoewel het thematisch onderscheid aantoont hoe wijdverspreid discriminatie aanwezig is in de samenleving, betekent dit onderscheid niet per se dat daarmee de effectiviteit van de aanpak vergroot wordt daar dit juist ook een intersectionele benadering vergt. Daarbij heeft thematische uitsplitsing geen invloed op het wettige en beleidsmatige beoordelingskader om een uiting of gedraging als discriminatoir en/of als strafbaar te bestempelen.
De totale geschatte personele inzet op deze thema’s bedraagt dit jaar 3 fte. De afgelopen 10 jaren was dat 1 a 1,5 fte per jaar.
Aanvullend is een extra bedrag van € 1 mln per jaar op de J&V begroting vrijgemaakt ter bestrijding van antisemitisme. Deze extra middelen zijn gericht op projecten die samenhang hebben met de bestrijding van antisemitisme langs de lijnen van capaciteitsopbouw, vergroten weerbaarheid en bewustwording, en werken door in de gehele aanpak van discriminatie en racisme.
Hoeveel personeel is ingezet voor discriminatiebestrijding in 2021? Hoeveel was dit in de afgelopen tien jaar? Hoeveel personeel is er geraamd voor de komende jaren?
Discriminatie vraagt om een brede aanpak, waarbij (overheids)instanties met verschillende achtergronden, doelstellingen en verantwoordelijkheden, zich vanuit meerdere disciplines inzetten tegen discriminatie.
De personele inzet op de coördinatie van het discriminatiebeleid bij BZK is momenteel 2,3 fte. Deze inzet zal in 2021 vergroot worden naar 5,3 fte.
De personele inzet bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid op discriminatie is ongeveer 3,5 fte. Dat is een toename vergeleken met de voorgaande tien jaar toen gemiddeld één of twee fte minder is ingezet. Daarnaast is de nationaal coördinator antisemitismebestrijding gestart op 1 april 2021.
Het OM zet zich ervoor in om strafbare discriminatie tegen te gaan. Binnen het OM is er een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Bij elk arrondissementsparket is een officier van justitie met de portefeuille discriminatie aangesteld, die in zijn werkzaamheden wordt ondersteund door een parketsecretaris of een beleidsmedewerker. Naast de inzet vanuit het LECD en de lokale arrondissementsparketten is er bij het Parket-Generaal op diverse niveaus aandacht voor de aanpak van discriminatie.
Bij de inzet van politie wordt geen onderscheid gemaakt tussen discriminatiegronden. Burgers die het slachtoffer worden van discriminatie moeten terecht kunnen bij elke politiemedewerker. De politie is er voor iedereen. Daar zijn de politieopleidingen en trainingen op ingericht. Vanuit de Netwerken Divers Vakmanschap worden politiemedewerkers ondersteund in de taakuitoefening met kennis en inzichten over leefstijlen, aandachtsgebieden en culturen in onze samenleving.
Sinds 2018 is het onderwerp discriminatie op de woningmarkt opgepakt. Vanaf dat moment is er gewerkt aan het verkrijgen van inzicht in de problematiek, waaronder begeleiden van onderzoeken en pilots, kennisoverdracht en gesprekken en afspraken met de branche. Voor intensivering van het beleid, waaronder verdere inzet op bewustwording door informatievoorziening en onderzoek met mysterycalls en praktijktesten en voorbereiden van wetgeving- en regelgeving richting verhuurders en/of verhuurbemiddelaars is de inzet voor 2021 1 FTE. Daarbij merk ik op dat er voor de uitwerking van de verhuurdersvergunning (zie antwoord op vraag 10) en mogelijke andere wetgeving meer capaciteit nodig zal zijn.
Aan het thema arbeidsmarktdiscriminatie is extra prioriteit gegeven vanaf het Actieplan Arbeidsmarkt 2014. Het huidige Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 is het vervolg hierop. De inzet op arbeidsmarktdiscriminatie is in de periode 2018 – 2021 toegenomen tot ongeveer 3 FTE. Deze houden zich bezig met het ontwikkelen en uitvoeren van beleid. Inzet van juridische expertise en handhaving, is hierbij niet meegenomen. De verwachting is dat dit de komende jaren zal worden aangehouden, zie hiervoor ook onder vraag 16. Verder is vanuit het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) de inzet ongeveer 2 FTE op de thema’s die raken aan de bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie.
Zoals bij vraag 12 is aangegeven wordt de aanpak van discriminatie en racisme verticaal in het beleid van OCW meegenomen. Ik kan u daarom niet specifiek aangeven hoeveel FTE er binnen het Ministerie van OCW op de aanpak van discriminatie en racisme wordt ingezet.
De aanpak van discriminatie en racisme in de zorg wordt breed opgepakt binnen VWS, zo is het bijvoorbeeld integraal onderdeel van de aanpak van agressie en ongewenst gedrag jegens zorgverleners. Het is daarom ook voor VWS niet te zeggen hoeveel fte of budget er precies wordt ingezet.
Hoeveel capaciteit heeft het team arbeidsmarktdiscriminatie op dit moment bij de Inspectie SZW? Hoe was dit de afgelopen tien jaar en hoeveel personeel wordt er voor het team arbeidsmarktdiscriminatie geraamd voor de komende jaren?
In het regeerakkoord 2017–2021 is, geleidelijk oplopend naar 2022, jaarlijks 50 miljoen euro extra vrijgemaakt voor de versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework (ICF). Eind 2018 is dat bedrag vanuit het departementale handhavingsbudget aangevuld met een extra 0,5 miljoen euro voor het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie.17 Voor de verdeling van de extra ICF-middelen zijn diverse indicatoren opgesteld, waaronder de inzet voor arbeidsmarktdiscriminatie. Over de realisatie van deze indicatoren wordt gerapporteerd in het Jaarplan en Jaarverslag van de Inspectie SZW en de SZW begroting.
In 2015 is de Inspectie SZW formeel gestart met het team arbeidsdiscriminatie. Vervolgens is in 2018 gestart met de verkenning van toezicht van discriminatie bij werving en selectie, arbeidsmarktdiscriminatie. Op dit moment heeft de Inspectie SZW nog geen bevoegdheid om te controleren op discriminatie bij werving en selectie. Het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie is in december 2020 naar de Tweede Kamer verzonden. Door onder andere de toegenomen capaciteit door het ICF heeft de Inspectie SZW in 2019 en 2020 wel al diverse verkenningen uitgevoerd op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie. De Inspectie SZW heeft in 2020 3% van zijn capaciteit ingezet op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie.18 De capaciteit voor de bestrijding van arbeidsdiscriminatie en ook de andere domeinen worden de komende jaren verder uitgebreid conform het ICF. Voor 2023 is geraamd dat er structureel 2% van de programmacapaciteit van de Inspectie SZW wordt ingezet op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie. Dit betekent echter niet dat de capaciteitsinzet van het team arbeidsmarktdiscriminatie vermindert maar dat de inzet op de andere gebieden door de extra middelen toeneemt. Dit is hiermee in overeenstemming met de motie van het lid Kuzu en de motie van het lid Van Baarle en Den Haan19 om de Inspectiecapaciteit op het thema arbeidsmarktdiscriminatie te handhaven. Naar verwachting zal de capaciteit van het team arbeidsmarktdiscriminatie eind 2021 al verdubbeld zijn in vergelijking met de start van het team in 2015.
Heeft het team arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW op dit moment de bevoegdheid om te controleren op discriminatie bij selectie en werving? Zo nee, gaat dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u omschrijven wat er allemaal is gedaan, wat de gevolgen hiervan zijn, wat de inspectie doet op het moment dat er discriminatie wordt gedetecteerd? Welke maatregelen worden genomen door de inspectie SZW?
Op dit moment heeft de Inspectie SZW nog geen bevoegdheid om te controleren op discriminatie bij werving en selectie. Het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie is in december 2020 naar de Tweede Kamer verzonden en inmiddels controversieel verklaard. Dit wetsvoorstel verplicht organisaties over een werkwijze te beschikken die gericht is op het creëren van gelijke kansen bij werving en selectie. Met dit wetsvoorstel zal de Inspectie SZW bevoegd worden om toe te zien op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie bij werkgevers en intermediairs. Hierin moeten voldoende waarborgen worden opgenomen om discriminatie tegen te gaan. Vooruitlopend op deze wettelijke bevoegdheid is de Inspectie SZW in 2019 van start gegaan met verkennende inspecties bij werkgevers, uitzendbureaus, recruitment-organisaties en assessment-organisaties. Het effect van deze verkenningen is dat er een groter bewustzijn is ontstaan bij de werkgevers over met name onbewuste discriminatie. Het overgrote deel van de werkgevers geeft hierop ook aan dat ze onder andere hun beleid en werkprocessen hierop gaan aanpassen. De verkennende inspecties worden de komende tijd voortgezet en uitgebreid naar normstellende inspecties waarbij werkgevers zonder handhavend op te treden advies wordt gegeven over wat ze moeten doen op het moment dat de wet Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie in werking treedt. Daarnaast richt de Inspectie SZW zich ook tot de online platforms, waarbij tevens gekeken wordt naar de door hen gebruikte geautomatiseerde systemen en algoritmen in relatie tot discriminatie.
Kent u het bericht «KNVB ziet toename meldingen over discriminatie»1 van november vorig jaar? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, ik ken het bericht. Laat ik voorop stellen dat discriminatie en racisme niet thuis horen in de sport en in het voetbal.
Wat gaat u doen om de toename van discriminatie in het voetbal te bestrijden?
Om racisme en discriminatie tegen te gaan, heeft het kabinet in 2020 samen met de KNVB het plan «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel.» gelanceerd. Hierin staan maatregelen die zich richten op voorkomen, signaleren en sanctioneren van discriminatie en racisme in zowel het betaald voetbal als het amateurvoetbal. Om op te kunnen treden tegen personen die zich schuldig maken aan discriminerende uitingen is, als onderdeel van het plan, ook ingezet op het makkelijker maken van meldingen voor spelers, clubs, scheidsrechters en supporters. Ook worden bij de KNVB racistische en discriminerende incidenten nu apart geregistreerd en zijn deze niet langer onderdeel van een ruimere categorie betreffende geweld.
Kent u het bericht «Toename klachten over racistisch optreden agenten»2 van november vorig jaar?
Ja.
Kent u het bericht «Onrust bij politie om milde racisme-aanpak binnen korps»3 van 12 maart 2021?
Ja.
Wat gaat u doen om racistisch optreden door agenten te bestrijden?
De Grondwet is helder: discriminatie is in Nederland niet toegestaan. Waar agenten zich schuldig maken aan strafrechtelijke discriminatie wordt een strafrechtelijk traject ingezet. Waar geen sprake is van strafbare feiten wordt een intern onderzoek gestart en disciplinair opgetreden, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Het onderwerp staat hoog op de agenda binnen de politieorganisatie en het gesprek over het normeren van gedrag van politiemensen wordt aangegaan met gesprekspartners binnen en buiten de politie. Als deel van »Politie voor Iedereen» worden oude en nieuwe initiatieven (door)ontwikkeld op de thema’s diversiteit en inclusie. Politie voor iedereen betekent dat de politie er voor iedere burger is, en dat iedereen welkom is om te komen werken bij de politie en dat elke collega ertoe doet.23 Er wordt ook aandacht besteed aan (on)bewuste vooroordelen en het voorkomen van etnisch profileren. Het «Handelingskader professioneel controleren» van de politie richt zich op een professionele uitvoering van controles waarbij objectief wordt geselecteerd op basis van gedrag, feiten en omstandigheden. Hiermee wordt beoogd om controles op basis van vooroordelen, bewust dan wel onbewust, te voorkomen. Ook bij de opleidingen en trainingen bij de politie is steeds meer aandacht voor het voorkomen van etnisch profileren en de juiste wijze van professioneel controleren. Zo wordt dit jaar kleinschalig gestart met een virtual reality simulatie waarin het professioneel controleren wordt geoefend en de uitkomsten in kleine groepjes worden besproken in relatie tot het bovengenoemde handelingskader. Deze simulatie wordt in 2022 verder uitgerold. Verder wordt dit jaar professioneel controleren ingevlochten in de casuïstiek in de profcheck en in het IBT-lesprogramma. Ook worden dit jaar getrainde ambassadeurs professioneel controleren benoemd in de basisteams. Zij worden ingezet om medewerkers te coachen en begeleiden tijdens de dienst en geven instructies bij briefings en gerichte controles.
In het halfjaarbericht over de politie wordt u dit voorjaar nader geïnformeerd over »Politie voor Iedereen».
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het monitoren van etnisch profileren door politieagenten? Bent u bereid een overzicht aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het monitoren van de effecten en effectiviteit van de maatregelen om professioneel controleren te versterken en om etnisch profileren tegen te gaan, maakt een belangrijk onderdeel uit van de planvorming voor de uitwerking van «Politie voor Iedereen». Het is uiterst belangrijk om inzicht te krijgen in de omvang van etnisch profileren (om te weten hoe groot het probleem is) en in de effecten van de maatregelen om etnisch profileren tegen te gaan (om te weten of maatregelen de bedoelde werking hebben). Het CBS bekijkt daarom op verzoek van de Minister van JenV samen met de politie of de informatie uit de ProCo-app en de data van CBS inzicht kunnen geven in de omvang van etnisch profileren. Ook wil de politie de effecten van genomen maatregelen monitoren door bijvoorbeeld de bejegening van burgers op regelmatige basis te onderzoeken. In het halfjaarbericht politie dit voorjaar wordt u nader geïnformeerd over «Politie voor Iedereen».
Kent u het bericht «Discriminatie op de arbeidsmarkt tijdens de coronacrisis toegenomen»4 van 20 januari 2021? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Het bericht is gebaseerd op een onderzoek dat laat zien dat er het afgelopen jaar een toename heeft plaatsgevonden van tijdelijke contracten van mensen met een migratie-achtergrond. Geconcludeerd wordt dat sprake lijkt te zijn van een ongelijke ontwikkeling naar achtergrond. Ook het CPB signaleert in de Macro-economische verkenningen dat de gevolgen van corona voor de arbeidsmarkt juist neerslaan bij groepen die toch al kwetsbaar zijn: jongeren en niet-westerse migranten die vaak een tijdelijke baan hebben of in sectoren werken waar de gevolgen van corona extra hard aankomen. Daarom is het des te belangrijker dat het kabinet verder gaat met het bevorderen van gelijke kansen op de arbeidsmarkt en het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie. Zo loopt het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 langs drie lijnen, te weten toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording. Dit is dus een integrale aanpak. Met het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie zal de Inspectie SZW bevoegd worden om toe te zien op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie bij werkgevers en intermediairs met voldoende waarborgen tegen discriminatie. In uitvoering van de motie Azarkan waarin de regering is gevraagd te onderzoeken hoe discriminatie als gevolg van de coronacrisis kan worden bestreden, zal ik de hierboven genoemde onderzoeken, waarin de oorzaken van de toegenomen discriminatie worden geanalyseerd, betrekken.25
Kent u het bericht «Forse toename discriminatie Aziaten door coronacrisis»5 van 1 april 2021? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, ik ken het bericht. Nederlanders met een Oost-Aziatische migratieachtergrond ervaren meer discriminatie sinds de Covid-19 pandemie en ook het aantal meldingen bij ADV’s neemt toe. In uitvoering van de motie 30950, met nr. 236, betreffende de gewijzigde motie van de leden Azarkan en Kathmann over rassendiscriminatie, zal nader grootschalig onderzoek worden gedaan naar anti-Aziatische discriminatie. Beoogd wordt medio de zomer van 2021 te starten met het genoemde onderzoek.
Wat gaat u doen om corona-gerelateerde discriminatie, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt of discriminatie gericht op mensen met een Aziatische achtergrond tegen te gaan?
Discriminatie en racisme, ook van Oost-Aziatische Nederlanders, is voor velen helaas een alledaagse ervaring. De wereldwijde Covid-19 pandemie heeft discriminatie van mensen met een Aziatische achtergrond aan de oppervlakte gebracht. Het verkennende KIS-rapport naar ervaren discriminatie door Aziatische Nederlanders «De stilte voorbij», en meldingscijfers hebben laten zien dat discriminatie van deze groep aan het begin van de Covid-19 pandemie toenam, en dat discriminatie voorkomt in alle domeinen van het dagelijks leven. Dat is onacceptabel.
Het kabinet gaat onverminderd door met een brede aanpak tegen discriminatie en racisme, voor iedereen ongeacht huidskleur, religie of herkomst. Daartoe voert het kabinet een brede aanpak, onder andere op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, op de woningmarkt en een strafrechtelijke aanpak.
De weg naar een inclusieve samenleving is ook geen rechte weg maar een continu proces. Het vergt aandacht en inspanning van eenieder in de samenleving om elkaar gelijkwaardig en met respect te behandelen en te melden wanneer er sprake is van discriminatie.
Wat zijn de effecten van het huidig beleid en de huidige interventies met betrekking tot discriminatiebestrijding? Is dit meetbaar? Zo ja, worden deze effecten gemeten? Zo nee, deelt u de mening dat deze effecten meetbaar moeten worden gemaakt?
Het is lastig om goede indicatoren te formuleren aan de hand waarvan het succes van de inzet op preventie van discriminatie kan worden bepaald. Op diverse terreinen en gronden wordt wel nadrukkelijk aandacht geschonken aan het meten van de effecten van antidiscriminatiebeleid. Zo is de inzet van het Ministerie van SZW zoveel mogelijk evidence based waarbij wetenschappelijke inzichten centraal staan en projecten en pilots, actieplannen en wetgeving worden gemonitord en geëvalueerd. Het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS) speelt hierbij een belangrijke rol met onderzoek naar en publicaties over wat werkt bij het verminderen van discriminatie. Ook werkt KIS aan de verspreiding en implementatie van antidiscriminatie-interventies bij interventieontwikkelaars en uitvoerders.
Binnen de versterkte aanpak van discriminatie en racisme, waarin de NCDR en de Staatscommissie een belangrijke rol zullen vervullen, zal nadrukkelijk aandacht zijn voor het monitoren van de effecten van het antidiscriminatiebeleid. Ook het parlementaire onderzoek dat de Eerste Kamer is gestart naar de effectiviteit van de anti-discriminatiewetgeving zal naar verwachting belangrijke inzichten bieden op dit terrein.
Hoeveel geld per inwoner geven gemeenten gemiddeld uit aan ADV’s? Zijn er verschillen tussen de ADV’s? Kunt u sinds de invoering van de wet gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen aangeven hoe dit per jaar is veranderd?
In 2009 is de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) in werking getreden. Het doel van deze wet is een landelijk dekkend stelsel van meldpunten voor onafhankelijke bijstand aan slachtoffers van discriminatie en de registratie van klachten over discriminatie. Voor de uitvoering van de Wga-taken is in 2009 structureel 6 miljoen toegevoegd aan het gemeentefonds. Het richtbedrag kwam in 2009 neer op 37 cent per inwoner. Dit richtbedrag is niet geoormerkt. Dat betekent dat gemeenten het budget ook aan andere voorzieningen dan de Wga-taken mogen besteden. Uit het onderzoek van Regioplan27, dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is uitgevoerd, blijkt dat de financiering van ADV’s verschilt per ADV. Er zijn namelijk financieringsverschillen tussen gemeenten, zo verstrekt de ene gemeente binnen hetzelfde werkgebied wel de richtbijdrage en de andere gemeente minder of meer. In reactie op het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag28 heeft het kabinet aangekondigd structurele middelen vrij te maken voor de aanpak van discriminatie, waaronder de versterking van de antidiscriminatievoorzieningen (waaronder een aanzienlijke
uitbreiding van de werkzaamheden van de ADV’s en mogelijk een
aanpassing van de regelgeving voor deze meldpunten). Daartoe wordt er ruim 6,9 miljoen extra aan het gemeentefonds toegevoegd, zodat de ADV’s ruimere budgetten kunnen krijgen. Deze structurele extra bijdrage komt neer op meer dan een verdubbeling van het richtbedrag per inwoner. De gemeenten worden hierover geïnformeerd in de Meicirculaire gemeentefonds 2021.
Kunt u een overzicht geven van maatregelen die gemeenten nemen tegen discriminatie en racisme?
Een totaaloverzicht is niet te geven. Gemeenten geven immers zelfstandig invulling aan het lokale antidiscriminatiebeleid. Uit onderzoek van Movisie29 blijkt dat de vormgeving van het lokale beleid per gemeente verschilt. Hoe groter de gemeente, hoe groter ook de kans dat het lokaal antidiscriminatiebeleid is vastgelegd in een (integraal) antidiscriminatie actieplan.
De aanpak van verschillende gemeenten van woningmarktdiscriminatie is een voorbeeld van een lokale aanpak op een specifiek terrein. Er lopen, zoals aangegeven bij vraag 10 en 11, pilots bij de gemeenten Rotterdam en Utrecht. Verder is mij bekend dat er gemeenten zijn die maatregelen nemen door onder andere inzet van mysterycalls en praktijktesten en inzet op bewustwording over discriminatie op de woningmarkt, zoals de gemeenten Amsterdam en Den Haag. Ook is er in dit kader contact met gemeente Eindhoven. In het kader van de aanpak goed verhuurderschap zijn meerdere bijeenkomsten geweest voor kennisuitwisseling, waar ook de pilots zijn besproken.
Wat wordt er vanuit de rijksoverheid gedaan om gemeenten te ondersteunen in deze strijd tegen discriminatie?
Om gemeenten te ondersteunen en toe te rusten op het ontwikkelen van lokaal antidiscriminatiebeleid heeft Movisie, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in 2018 een «Handreiking antidiscriminatiebeleid voor gemeenten»30 ontwikkeld. Deze handreiking helpt gemeenten om lokaal antidiscriminatiebeleid op te zetten of het bestaande beleid te verbeteren. In de handreiking is er onder andere een stappenplan voor het vormgeven van antidiscriminatiebeleid opgenomen. Het stappenplan biedt praktische informatie, tips bij het ontwikkelen en aanpassen van antidiscriminatiebeleid en tips om de effectiviteit van het beleid te toetsen.
Om deze handreiking nadrukkelijk onder de aandacht te brengen bij gemeenten en deze toe te lichten, in het bijzonder bij de kleinere en middelgrote gemeenten, is er in opdracht van het Ministerie van BZK door Movisie, in 2019 een serie van vijf masterclasses voor gemeenten georganiseerd. In deze masterclasses is op basis van de handreiking ingegaan op de vormgeving van lokaal antidiscriminatiebeleid en de belangrijke rol van ADV’s hierbij. Deze bijeenkomsten waren georganiseerd in samenspraak met de ADV’s. Tevens konden gemeenten best practices uitwisselen en onderling contacten opdoen om elkaar te versterken bij het inrichten van hun antidiscriminatiebeleid in samenspraak met de ADV. Movisie ontwikkelt in opdracht van het rijk in aanvulling op bovengenoemde generieke handreiking, ook handreikingen voor gemeenten voor de aanpak van antisemitisme, moslimdiscriminatie, anti zwart racisme, antiziganisme en LHBTI+-discriminatie. Ook zal er, in navolging op een lopend onderzoek naar de aanpak van institutioneel racisme, een handreiking voor gemeenten over institutioneel racisme worden ontwikkeld.
Andere voorbeelden van concrete ondersteuning vanuit het rijk van gemeenten zijn door het Ministerie van SZW uitgevoerd:
Voor de jaren 2019 tot en met 2021 is door de Tweede Kamer een bedrag van 1 miljoen euro per jaar aan de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegevoegd voor de aanpak van antisemitisme. Uit deze gelden zijn verschillende projecten voortgekomen, waarvan een deel onder andere ziet op het ondersteunen van gemeenten. Een van de projecten ziet op het outilleren van ADV’s om aangiftes van antisemitisme en discriminatie beter te kunnen begeleiden. In 2020 is hier € 170.000 aan besteed. Ook worden er vanuit de antisemitismegelden expertgroepen ingericht die kunnen adviseren op verschillende discriminatiegronden, ter ondersteuning van het werk van ADV’s, politie en OM. Hiervoor is € 100.000 uitgetrokken in 2020. Daarnaast wordt in 2021 € 75.000 ingezet voor het laten opstellen van een handreiking voor lokale bestuurders met mogelijke interventies bij antisemitisme incidenten.
Goed onderwijs biedt kansen aan alle kinderen, maar het onderwijs kan dat niet alleen. Het creëren van gelijke kansen vraagt om een integrale, samenhangende benadering en vergt ook een lange adem. Een belangrijke oorzaak van ongelijke kansen zijn verschillen in de sociale omgeving waarin kinderen opgroeien. Het samenspel tussen de woonplaats, thuissituatie, afkomst en de culturele identiteit kunnen mede bepalend zijn voor de kansen nu en later in het leven. In 2016 is daarom de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) gestart met de opbouw van lokale en regionale coalities ter bevordering van gelijke kansen in het onderwijs. De GKA is samengesteld uit partijen binnen en buiten het onderwijsveld. Daarbij wordt ingezet op een lerende benadering, waarbij ervaringen tussen lokale allianties gedeeld kunnen worden en nieuwe kennis opgebouwd (www.gelijke-kansen.nl). Het Ministerie van OCW gaat dit programma de komende jaren verdiepen en uitbreiden. Op dit moment zijn er 50 lokale Gelijke Kansen Allianties (GKA’s) tot stand gebracht. Komende jaren zal de GKA met nog eens 50 gemeenten worden uitgebreid.
Elke gemeente die is aangesloten bij de GKA heeft zijn eigen agenda. Daarin zijn de gezamenlijke afspraken tussen de gemeente, het Ministerie van OCW, scholen en maatschappelijke partners vastgelegd. De GKA-agenda’s zijn actiegericht. Er staat in beschreven welke interventies en experimenten in de betreffende gemeente (additioneel) worden uitgevoerd om kansengelijkheid en talentontwikkeling te bevorderen. Aansluitend op de lokale context, bestaande structuren (zoals de Lokale Educatieve Agenda’s (LEA’s) en uitdagingen worden concrete interventies die kansengelijkheid en talentontwikkeling bevorderen geïnitieerd. De verbinding tussen thuis, school en omgeving staat hierbij centraal.
Daarnaast is de GKA samen met Stadsdeel Nieuw-West van Amsterdam en het ROC Albeda uit Rotterdam het onderzoeksexperiment Stagemakelaar gestart. De stagemakelaar neemt bepaalde leerlingen en studenten, die moeite hebben om via de regulaire weg een stageplek te vinden, bij de hand in het vinden en succesvol doorlopen van een stage. Uit onderzoek van de NRO in opdracht van de ministeries OCW en SZW zal blijken in hoeverre de stagemakelaar effectief is. Aan het einde van dit schooljaar wordt gekeken in hoeverre dit experiment kan worden opgeschaald.
Hebben gemeenten buiten de wet op anti-discriminatievoorzieningen andere wettelijk opgelegde taken als het gaat om discriminatiebeleid?
Ook gemeenten dienen zich te houden aan het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in Artikel 1 van de Grondwet en de gelijke behandelingswetgeving die hieruit voortvloeit. Uit onderzoek van Movisie blijkt dat gemeenten in de vormgeving van taken op andere beleidsterreinen ook de aanpak van discriminatie meenemen. Zo is er bijvoorbeeld aandacht voor discriminatie in gemeentelijke uitingen, verwerking van antidiscriminatie prioriteiten in het veiligheidsbeleid, in het Wmo-beleid, sociaal of inclusiebeleid.
Wat zijn de gevolgen als blijkt dat gemeenten onvoldoende aan discriminatiebeleid doen?
Met betrekking tot de uitvoering van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) houdt de provincie interbestuurlijk toezicht op de gemeente. De provincie is op grond van zijn toezichthoudende taak bevoegd om in de plaats te treden indien de wettelijke taak vanuit de Wga niet (juist) wordt uitgevoerd door de gemeente. Dit gebeurt dan op grond van artikel 124 Gemeentewet (de bepaling over indeplaatsstelling). Mocht er sprake zijn van een taakverwaarlozing en de verantwoordelijke provincie doet niets, dan maakt artikel 124a Gemeentewet het mogelijk om het provinciebestuur te verzoeken gebruik te maken van de indeplaatsstelling binnen een te stellen termijn. Dit kan alleen als er sprake is van een zwaarwegend algemeen belang. Mocht het provinciebestuur niet ingaan op het verzoek, dan gaat de bevoegdheid over naar de Minister en kan deze dus zelf in de plaats treden.
Volgend op mijn brief van 16 oktober 2019 over de versterking van de ADV’s en de kabinetsbrief van 15 januari 202131 over het rapport «Ongekend onrecht zal de financiering van de organisatie van en het toezicht op de antidiscriminatievoorzieningen, als onderdeel van de aangekondigde versterking van de aanpak van discriminatie, het komende jaar onderzocht worden. De uitkomsten van het onderzoek kunnen mogelijk leiden tot wijzigingen.
Kunt u een overzicht geven van alle relevante strafrechtartikelen inzake discriminatie en van de ontwikkeling van de strafmaat van de afgelopen tien jaar?
Relevant zijn de begripsbepaling van discriminatie in artikel 90quater Wetboek van Strafrecht en de specifieke discriminatieartikelen die zijn neergelegd in de artikelen 137c tot en met 137g en artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Per 1 januari 2020 is de strafmaat van artikel 137d Sr verdubbeld tot respectievelijk twee jaar gevangenisstraf en – onder strafverzwarende omstandigheden – vier jaar gevangenisstraf. Daarnaast is artikel 137d Sr een voorlopige hechtenis-feit geworden (artikel 67 Wetboek van Strafrecht). Ook zijn relevant alle mogelijke commune feiten waarbij een discriminatieaspect een rol speelt, de zogenaamde codis-feiten. Het gaat dan bijvoorbeeld om delicten als mishandeling, openlijke geweldpleging, eenvoudige belediging, bedreiging, opruiing, vernieling, brandstichting of doodslag waarbij een discriminatieaspect ex artikel 137c Sr als motief of aanleiding heeft gespeeld, of gebruikt is om het delict indringender te plegen. Ook als het discriminatieaspect is gelegen in een genderidentiteit die niet past bij het geboortegeslacht wordt dit beschouwd als een commuun delict met discriminatieaspect.
Wat vindt u van de oproep van de G4 om een meldplicht discriminatie in te voeren? Hoe staat het op dit moment met een meldplicht voor discriminerende verzoeken?
In de Kamerbrief van 3 december 202032 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop aan een verplichte meldcode voor discriminerende verzoeken aan intermediairs op de arbeidsmarkt invulling zou kunnen worden gegeven. Een meldcode of meldplicht voor discriminerende verzoeken aan intermediairs hangt samen met het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, dat controversieel is verklaard. Nadere uitwerking van een verplichte meldcode wordt in samenhang met het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen verder opgepakt.
In de pilot van Utrecht is ook gekeken naar een meldplicht voor de woningmarkt. Met de uitkomsten van het onderzoek uit de pilot Utrecht zal gekeken moeten worden naar de effectiviteit van de handhaving van een meldplicht. Hierbij wordt de VNG betrokken. Indien wordt overgegaan tot het verplichten aan verhuurbemiddelaars om discriminerende verzoeken te melden wordt bezien of en hoe aansluiting kan worden gezocht bij de uitwerking van een meldcode op de arbeidsmarkt. Een aantal verschillen tussen de arbeidsmarkt en de woningmarkt is daarbij relevant.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden, samen met de door het lid van Baarle tijdens de regeling van werkzaamheden van 06 april 2021 opgevraagde brief over racisme en discriminatie?
Met de beantwoording van uw Kamervragen heb ik, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uiteengezet wat de regering de afgelopen tien jaar heeft gedaan om discriminatie tegen te gaan, hoeveel mankracht en vrouwkracht daarnaartoe is gegaan en hoeveel middelen. Eind juni zal ik de jaarlijkse voortgangsbrief over de kabinetsaanpak van discriminatie naar uw Kamer sturen waarin ik de huidige en toekomstige inzet van het kabinet zal toelichten.
Met deze voortgangsbrief, aangevuld met de beantwoording van deze vragen van de fractie van DENK, wil ik invulling geven aan het verzoek om een brief dat het lid Van Baarle tijdens de regeling van werkzaamheden van 6 april 2021 heeft gedaan. Ik ga, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, tijdens het Algemeen Overleg discriminatie van 30 juni 2021 graag in gesprek met de nieuw gekozen Kamer over hoe wij de bestrijding van discriminatie en racisme in Nederland gaan versterken.
Bent u bereid om alle vragen uitvoerig en afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, hierboven treft u een beantwoording van alle door u gestelde vragen aan.
Het artikel 'Defensie zet mes in munitiebudget: tijd van ’pang pang’ roepen terug' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Derk Boswijk (CDA), Chris Stoffer (SGP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Defensie zet mes in munitiebudget: tijd van «pang pang» roepen terug»?1
Ja.
Klopt het dat er in een reductie van het munitiebudget van 140 miljoen euro in 2021 naar 80 miljoen euro in 2023 is voorzien?
De gemiddelde kosten voor conventionele munitie voor opleiding en training (niet zijnde de voorraad kapitale munitie2) bedragen jaarlijks circa € 140 miljoen, waarvan circa een kwart wordt gebruikt voor vaste kosten voor bijvoorbeeld instandhouding en keuringen (typeclassificatie en levensduurverlengend onderzoek). Conventionele munitiesoorten, waaronder springmiddelen, klein kalibermunitie en vuursteunmunitie voor opleiden en training inclusief vaste kosten, worden gefinancierd vanuit het exploitatiebudget. Om het verbruik van conventionele munitie voor opleiding en training aan te vullen, is echter jaarlijks € 80 miljoen beschikbaar.
Eerder heb ik u gemeld dat de mismatch tussen beschikbaar budget en de behoefte aan munitie voor opleiding en training onder andere wordt veroorzaakt doordat de munitieprijzen harder stijgen dan voorzien (Kamerstuk 35 570 X, nr. 12 van 15 oktober 2020). De stijging van de prijzen wordt deels gecompenseerd middels de jaarlijkse toevoeging van de prijsbijstelling. De stijging van de munitieprijzen is onder andere een gevolg van de groeiende Defensie-investeringen door landen om ons heen, waarmee de vraag naar munitie en daarmee de prijs van munitie stijgt. Verder wordt deze mismatch veroorzaakt doordat er meer munitie voor opleiding en training moet worden vervangen dan in voorgaande jaren. De historische voorraden munitie, waar we voor opleiding en training tot nu toe uit konden putten, nemen namelijk af. Als gevolg van strikte toepassing van de veiligheidsnormen, wordt minder munitie na levensduurverlengend onderzoek vrijgegeven voor verbruik. Deze afgekeurde munitie moet worden afgevoerd en worden aangevuld.
Dit alles tezamen leidt tot een mismatch van structureel € 60 miljoen voor conventionele munitie voor opleiding en training. Dit bedrag is onderdeel van het in de Defensievisie 2035 opgenomen aanvullende structurele bedrag in de categorie Moderne bedrijfsvoering (Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020).
Voor de jaren 2020 en 2021 is ervoor gekozen om het budget voor munitie
incidenteel met € 40 miljoen te verhogen. Voor 2022 is het voornemen dat eveneens te doen, onder voorbehoud van goedkeuring van uw Kamer met de eerste suppletoire begroting waarvan dit voornemen deel zal uitmaken. Hierdoor wordt de mismatch tijdelijk beperkt. Tegelijkertijd zoekt Defensie een structurele oplossing voor deze mismatch.
Om het verbruik in overeenstemming te brengen met het budget, richt Defensie zich in een eerste stap op het verminderen van het verbruik van duurdere munitiesoorten van de grotere wapensystemen ter hoogte van minstens € 20 miljoen, waarbij nog steeds de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald. Daarbij onderzoekt Defensie bijvoorbeeld de mogelijkheden om meer gebruik te maken van simulatie in een digitale omgeving. Verder bekijkt Defensie of minder dure trainingsmunitie kan worden gebruikt, die uiteraard wel aan de geldende kwaliteits- en veiligheidseisen voldoet, zoals het gebruik van goedkopere granaten met een kleiner bereik voor de training van artilleriewaarnemers.
Om de volledige mismatch structureel op te lossen, worden afhankelijk van de ruimte op de Defensiebegroting, verdere stappen bezien.
Wat zijn de gevolgen voor de gereedheid en geoefendheid van de krijgsmacht als het munitiebudget wordt teruggeschroefd per 2023?
Zoals hierboven vermeld richt Defensie zich in een eerste stap op het verminderen van het verbruik van duurdere munitiesoorten van de grotere wapensystemen, waarbij nog steeds de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald.
Binnen de bestaande kaders en het beschikbare budget moeten echter defensiebreed voortdurend keuzes worden gemaakt (Kamerstukken 31 125 nr. 114 en 34 919 nr. 55). Met het huidige defensiebudget en alle opgaven, niet alleen op gebied van munitievoorraden, maar ook op het gebied van bijvoorbeeld IT en vastgoed, valt niet uit te sluiten dat keuzes moeten worden gemaakt, die gevolgen kunnen hebben voor de geoefendheid en gereedheid van eenheden en daarmee voor missies en operaties. Om de geoefendheid van de individuele militair te blijven garanderen, is en blijft hierbij het uitgangspunt dat er geen aanpassingen worden gedaan aan het verbruik van munitie, zoals klein kaliber oefenmunitie, voor de basisvaardigheden van de individuele militair.
Indien het knelpunt niet structureel wordt opgelost, zal op termijn de inzetvoorraad munitie moeten worden gebruikt om de munitie voor opleiding en training aan te vullen. Inzetvoorraden zijn nodig om deel te nemen aan missies of voor het beschikbaar stellen van eenheden in het kader van de eerste hoofdtaak. In de Kamerbrief «Aanvulling munitievoorraden fase 2» heb ik u aangegeven dat Defensie de inzetvoorraden munitie voor de tweede hoofdtaak en de voorraad kapitale munitie voor opleiding en training, niet voor een specifieke hoofdtaak, weer op niveau brengt (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Hoewel dit een significante eerste stap is, wordt als vervolg beschouwd wat nodig is om te voldoen aan een inzet in het kader van de eerste hoofdtaak, inclusief kapitale en conventionele munitie voor opleiding en training. In de Defensievisie 2035 is inzichtelijk gemaakt welke stappen Defensie zou kunnen zetten om de (munitie-)voorraden voor de eerste hoofdtaak aan te vullen en zijn deze stappen op hoofdlijnen financieel gekwantificeerd, inclusief de tweede en derde orde effecten, zoals extra opslagcapaciteit voor munitie (Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020). Met de eventuele groei naar inzetvoorraden voor de eerste hoofdtaak, inclusief tweede en derde orde effecten, zou circa € 4 tot € 6 miljard voor de planperiode van 15 jaar gemoeid zijn, waarvan ongeveer de helft voor de inzetvoorraad munitie. Het is aan een volgend kabinet om hierover een besluit te nemen.
Welke gevolgen zou dit hebben voor de mogelijkheden om deel te nemen aan missies of voor het beschikbaar stellen van eenheden voor de Navo in het kader van de eerste hoofdtaak, zoals de Nato Response Force?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom lukt het niet om voldoende trainingen in simulatoren uit te voeren?
Defensie heeft nog niet voldoende gebruik kunnen en hoeven maken van de mogelijkheden van trainingen met simulatie in een digitale omgeving, dat dit heeft geleid tot een lager verbruik van, munitiesoorten. Dit heeft twee oorzaken:
Allereerst waren er in de afgelopen jaren, ondanks het exploitatietekort, voldoende munitievoorraden beschikbaar voor opleiding en training. Zoals vermeld nemen de historische voorraden munitie, waar we voor opleiding en training tot nu toe uit konden putten, echter af. Dit vergroot de mismatch tussen beschikbaar budget en de behoefte aan munitie voor opleiding en training, want er moet meer munitie voor opleiding en training worden vervangen dan in voorgaande jaren. Het gebruik van meer simulatie in een digitale omgeving van grotere en duurdere wapensystemen leidt mogelijk tot een lager verbruik van duurdere munitiesoorten.
Verder zijn, met het gebruik van modernere wapensystemen, de mogelijkheden voor training met simulatie toegenomen. Het gebruik van simulatie is dan ook een standaard onderdeel in het behoeftestellingsproces van grote wapensystemen, maar vraagt ook om aanzienlijke investeringen, niet alleen in simulatiefaciliteiten, maar ook in structurele personele capaciteit en wordt daarom nog niet altijd en volledig benut. Mogelijk leiden extra investeringen in simulatiemiddelen ertoe dat de uitgaven voor verbruik van echte munitie voor opleiding en training dalen.
Om de kosten van het munitieverbruik voor opleiding en training in lijn te brengen met het beschikbare budget onderzoekt Defensie daarom bijvoorbeeld de mogelijkheden om vanaf 2022 meer gebruik te maken van simulatie in een digitale omgeving, inclusief financiële consequenties. Deze financiële consequenties moeten uiteindelijk opwegen tegen het structureel lager verbruik van munitiesoorten ter hoogte van € 20 miljoen.
Welke stappen worden er gezet om dit gebrek aan simulatiemogelijkheden op te lossen, en per wanneer zijn er verbeteringen te verwachten?
Zie antwoord vraag 5.
De berichtgeving ‘Aantal online bedreigingen tegen agenten afgelopen jaar verdubbeld’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de jaarcijfers «Geweld Tegen Politie Ambtenaren» waaruit blijkt dat het aantal online bedreigingen richting politieagenten afgelopen jaar is verdubbeld?1
Ja.
Hoe duidt u deze schrikbarende toename van het aantal online bedreigingen?
Onze samenleving digitaliseert en op sociale media lijkt de drempel laag om anderen, waaronder politieambtenaren, te bedreigen en te intimideren.
Bent u ervan op de hoogte dat steeds vaker op sociale media een oproep wordt geplaatst om privégegevens van agenten te delen (hierna: doxing)? Is dit in strijd met de eigen richtlijnen van bekende sociale media platforms?
Ik ben hiervan op de hoogte en keur dit soort praktijken waarmee wordt gepoogd politieambtenaren te intimideren of bedreigen, net als alle agressie en geweld tegen de politie, ten zeerste af.
Platformen zijn op grond van de Richtlijn elektronische handel verplicht om content van hun platform te verwijderen indien zij er weet van hebben dat die content als strafbaar of anderszins onrechtmatig kan worden aangemerkt. De meeste (grote) platformen hebben dit uitgangspunt doorvertaald in hun eigen gebruikersvoorwaarden.
Welke mogelijkheden ziet u om de online bedreigingen terug te dringen? Welke manieren ziet u om doxing te voorkomen?
Dit is een maatschappelijk probleem waar ik met zorg naar kijk. Ik ga, mede naar aanleiding van een daartoe strekkende motie van het lid Michon-Derksen (VVD)2, 3, vóór het zomerreces een wetsvoorstel in consultatie brengen waarmee een aanvullende strafbaarstelling rond het fenomeen doxing wordt geïntroduceerd. Ik heb gaf dit al aan bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit op 27 mei jl.4
Vanuit de rol van werkgever maakt de politie haar medewerkers bewust om terughoudend te zijn met het delen van gegevens op social media. Daarnaast heeft de politie recent een «Nationaal handelingskader doxing» opgesteld om medewerkers die hiermee te maken krijgen goed te ondersteunen. Hierin staat, naast eerdergenoemde preventieadviezen, duidelijk vermeld welke stappen worden genomen om op te treden tegen plegers die online intimideren of privégegevens (proberen te) publiceren. De veiligheid van de politiemedewerker en zijn omgeving staat hierin centraal.
Wanneer er sprake is van een strafbaar feit, is het uitgangspunt dat aangifte wordt gedaan. Dit onder vermelding van de code GTPA resulterend conform het Veilig-Publieke Taak-beleid van het openbaar ministerie in een hogere strafeis. De officier van justitie kan tijdens het opsporingsonderzoek met machtiging van de rechter-commissaris onder bepaalde voorwaarden het platform bevelen gegevens ontoegankelijk te maken.5 Hieraan kan een verzoek aan het platform of plaatser tot vrijwillige verwijdering vooraf gaan.
Wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit vindt er een alternatieve interventie plaats. Hierin staat het voeren van een gesprek met degene die het bericht heeft geplaatst centraal. Een dergelijk gesprek vindt alleen plaats wanneer de gegevens van de plaatser bekend zijn.
Daarnaast bestaan er mogelijkheden binnen het civiele recht, waarvan de politie gebruik maakt. Platformen zijn op grond van de Richtlijn elektronische handel6 verplicht om content van hun platform te verwijderen indien zij er weet van hebben dat die content als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De politie kan de plaatser en/of het betreffende platform sommeren deze content te verwijderen en verwijderd te houden. Als een platform de content niet vrijwillig verwijdert, handelt het zelf onrechtmatig en kan een politieambtenaar verwijdering afdwingen bij de civiele rechter. Uiteraard kan de ook een civiele procedure worden gestart tegen een plaatser van wie de identiteit bekend is en die geen gehoor geeft aan de sommatie.
Tot slot: wanneer er daadwerkelijk sprake is van een werkgerelateerde dreigende situatie in de privésfeer dan volgt de politie tevens het «protocol bedreigde collega’s». De politiemedewerker krijgt in deze situatie alle hulp aangeboden die nodig is. Dit kan zowel sociale, emotionele of juridische hulp zijn. Afhankelijk van de concrete situatie wordt vervolgens gekeken wat er nodig is om de veiligheid van de politiemedewerker en zijn of haar gezin te waarborgen.
Wat zijn de huidige richtlijnen wanneer agenten te maken krijgen met ernstige online intimidatie en het publiceren van de privégegevens? Worden agenten hierbij ondersteund?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om maatregelen te treffen om doxing en bedreigingen tegen agenten tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport 'Onzichtbaar' van de Amsterdamse Ombudsman en het WODC-onderzoek naar mensen zonder rechtmatig verblijf |
|
Jasper van Dijk , Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het geschatte aantal ongedocumenteerde leerlingen in het Amsterdamse onderwijs van tussen de 4 en 6%?1 Kunt u een schatting geven van het landelijke percentage ongedocumenteerde kinderen in het onderwijs? Is daarbij ook aan te geven hoeveel van deze kinderen in Nederland geboren zijn? Zo niet, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Ik heb kennisgenomen van het rapport «Onzichtbaar». Ik heb ook kennis genomen van de in dat rapport genoemde schatting van Amsterdamse scholen dat zij ongeveer rond de 4 en 6% ongedocumenteerde leerlingen op school hebben. Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel onrechtmatig in Nederland verblijvende kinderen landelijk onderwijs volgen. Wel kan ik aangeven hoeveel kinderen zonder burgerservicenummer (BSN) onderwijs volgen. Deze getallen omvatten onrechtmatig verblijvende kinderen in Nederland, maar omvatten ook een bredere groep kinderen. Het komt ook bij andere groepen kinderen namelijk voor dat ze geen BSN hebben en het onderscheid tussen die groepen is niet zichtbaar in de gegevens. Mijn inschatting is dat het landelijke aantal onrechtmatig verblijvende kinderen in het onderwijs lager is dan de totale percentages kinderen zonder BSN die ik hieronder weergeef. Zoals in het rapport ook wordt aangegeven, zijn de vermoedelijke Amsterdamse percentages uit het rapport hoger dan het landelijk gemiddelde. De getallen hieronder hebben betrekking op leerlingen ingeschreven in het schooljaar 2020/21.
Onderwijssoort
Aantal ongedocumenteerde leerlingen/studenten
Totaal aantal leerlingen/studenten
Percentage
Basisonderwijs
10.281
1.573.818
0,65%
MBO
966
720.136
0,13%
SO
292
40.474
0,72%
VO
3.233
947.329
0,34%
VSO
474
49.656
0,95%
15.246
3.331.413
0,46%
Voor het primair onderwijs én het voortgezet onderwijs laat ik een onderzoek uitzetten naar de verschillende doelgroepen die nieuwkomersonderwijs nodig hebben. Er komen namelijk signalen binnen dat scholen niet voor alle kinderen die nieuwkomersonderwijs nodig hebben ook bijzondere bekostiging ontvangen. Daarbij laat ik, naast een aantal andere groepen, ook kijken naar kinderen die ongedocumenteerd in Nederland verblijven en die pas korter dan enkele jaren in Nederland zijn. Het doelgroepenbeleid voor nieuwkomers in het onderwijs is gericht op kinderen die nog nieuw zijn in het Nederlandse onderwijs en kinderen in Nederland hebben ongeacht hun verblijfsstatus recht op onderwijs. Ik zie vanuit onderwijskundig perspectief geen noodzaak om onrechtmatig verblijvende vreemdelingen die al langer in Nederland zijn in het onderzoek te betrekken.
Klopt het dat deze kinderen vanaf hun 18e verjaardag geen verder onderwijs kunnen volgen en ook niet kunnen gaan werken? Zo ja, bent u van mening dat dit ongewenst is, en zo ja, hoe gaat u daar verandering in aanbrengen?
Dat klopt ten dele. Na hun 18e verjaardag mag een jongere die niet in het BRP voorkomt geen nieuwe opleiding meer beginnen. Maar hij of zij mag de opleiding waaraan hij of zij is begonnen vóór zijn of haar 18e verjaardag blijven volgen totdat deze opleiding is afgerond, inclusief de stage. Ook als de stage pas start nadat de leerling of student 18 is geworden mag hij of zij deze stage volgen zodat hij of zij de opleiding kan afronden.
Uiteraard heeft de onmogelijkheid voor jongeren boven de 18 om een nieuwe opleiding te beginnen ingrijpende gevolgen voor hen. Volwassenen zonder verblijfsrecht hebben echter ingevolgde de leerplichtwet 1969 geen mogelijkheid om na hun 18e verder vervolgonderwijs te volgen in Nederland. Van deze groep wordt verwacht dat zij terugkeren naar het land van herkomst. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) kunnen hierbij begeleiden en ondersteuning bieden bij het vertrek uit Nederland.
Bent u bereid in een onderzoek zoals in vraag 1 genoemd te berekenen wat de economische schade is van het opleiden van zoveel kinderen die vervolgens niet verder kunnen leren of een plek kunnen innemen op de arbeidsmarkt?
Omdat niet bekend is waar deze leerlingen verblijven na het volgen van het onderwijs, is dit moeilijk te onderzoeken. Er zijn ook geen cijfers over hun activiteit op de arbeidsmarkt. Gegeven het wettelijke kader, zie ik ook geen reden voor nader onderzoek.
Hoeveel van deze kinderen die hier geboren zijn en/of het onderwijssysteem in Nederland hebben gevolgd zijn in de afgelopen 25 jaar teruggekeerd naar land van herkomst? Indien dit cijfer niet bekend is, bent u bereid ook hier onderzoek naar te doen?
Er is in de beschikbare gegevens geen zicht op de totale hoeveelheid personen die als kind in Nederland waren en naar het land van herkomst zijn teruggekeerd. Ik zie ook geen noodzaak om daar onderzoek naar te doen. Kinderen hebben namelijk ongeacht hun verblijfsstatus recht op onderwijs, waar hun toekomst ook ligt.
Het bericht dat 65.000 stemmen van 70-plussers niet zijn meegeteld door fouten bij briefstemmen |
|
Liane den Haan (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «65.000 stemmen 70+ niet meegeteld door fouten bij briefstemmen»?1
Ja.
Wat is uw reactie naar mensen die de moeite hebben genomen om per brief te stemmen en hun stem verloren hebben zien gaan?
Het briefstemmen was voor kiezers in Nederland een hele nieuwe vorm van stemmen bij de Tweede Kamerverkiezing. Onder andere omstandigheden zou eerst bij een of meerdere verkiezingen op een kleinschaliger niveau zijn geëxperimenteerd met briefstemmen, om daar ervaring mee op te doen. Dat is gebruikelijk als het gaat om majeure veranderingen in het verkiezingsproces. Kleinschalig experimenteren was nu echter niet mogelijk, omdat, op verzoek van de Tweede Kamer2, briefstemmen is geïntroduceerd als een van de maatregelen om het stemmen in corona-omstandigheden mogelijk te maken.
Zo’n 95% van de kiezers die per brief hebben gestemd, hebben dat goed gedaan. Dat 4–6% niet kon worden meegeteld, heeft er veelal mee te maken dat kiezers alleen hun stempas of alleen hun stembiljet hebben teruggestuurd. Als een kiezer geen stembiljet meestuurt, is er geen stem om te kunnen tellen. Als de kiezer geen stempas meestuurt, kan niet door het stembureau worden gecontroleerd of hij of zij mag stemmen. Het meesturen van de stempas is ook nodig om te waarborgen dat een kiezer niet meer dan één stem kan uitbrengen. Elke stem die niet kan meetellen is er 1 te veel, maar voor het niet opsturen van een stembiljet of een stempas is helaas geen procedurele voorziening te treffen die terzijdelegging kan voorkomen.
Waarom heeft u zelf niet laten onderzoeken hoeveel stemmen zijn afgevallen voordat het tellen begon? Had een deel van deze stemmen wel meegeteld kunnen worden bij de verkiezingsuitslag als er eerder actie was ondernomen?
Het aantal terzijde gelegde briefstemmen is door de briefstembureaus verantwoord in de zogenoemde processen-verbaal van vooropening. Die processen-verbaal zijn door de gemeenten gepubliceerd nadat de burgemeesters de zogenaamde opgave (artikel N 11 Kieswet), met daarin de uitkomst van de telling van de stemmen op gemeentelijk niveau, hadden vastgesteld. Pas na publicatie kon het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in de openbare processen-verbaal nagaan wat er terzijde is gelegd. Ik memoreer dat ik als Minister van BZK geen taken en verantwoordelijkheid heb bij de vaststelling van de verkiezingsuitslag. Die moet immers onafhankelijk worden vastgesteld volgens de in de wet vastgelegde procedure. Het is dus ook niet mogelijk dat de Minister van BZK binnen het proces van de uitslagvaststelling onderzoek doet naar het beoordelen van de uitgebrachte stemmen en het tellen ervan.
De verantwoordelijkheid voor de uitslagvaststelling ligt enerzijds bij het centraal stembureau, dat de uitslag van de verkiezing vaststelt (voor Tweede Kamerverkiezingen is dat de Kiesraad), en anderzijds bij het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is gehouden, dat de geldigheid van de verkiezing beoordeelt (in dit geval was dat de Tweede Kamer, die in dat kader ook alle processen-verbaal heeft ontvangen, dus ook de processen-verbaal van vooropening).
De Minister van BZK is wel verantwoordelijk voor de evaluatie van de verkiezingen. Voor de evaluatie zijn de op het internet gepubliceerde processen-verbaal van ca. 160 gemeenten bekeken. Over de uitkomsten hiervan heb ik geschreven in de antwoorden op de vragen van het voormalige TK-lid Van Otterloo3. Kortheidshalve verwijs ik naar die antwoorden.
Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vraag 2 en 6 zijn terzijdeleggingen in het geval dat de kiezer de stempas of het stembiljet niet heeft opgestuurd naar het briefstembureau niet met een procedurele voorziening te voorkomen.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat treffen naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek? Gaat u onderzoeken hoe in de toekomst het stemmen per brief vereenvoudigd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben de Tweede Kamerverkiezing aan het evalueren. Daarvoor kijk ik, net als de NOS en de Open State Foundation hebben gedaan, naar de door de briefstembureaus ingevulde processen-verbaal. In de evaluatie zal in kaart worden gebracht wat, voor het geval briefstemmen ook in de toekomst mogelijk zou zijn, er veranderd c.q. verbeterd kan worden om terzijdeleggingen te beperken.
Laat u de voorlichtingscampagne, die bedoeld was om uit te leggen hoe briefstemmen in zijn werk gaat, evalueren? Zo niet, kunt u aangeven waarom niet?
Net als bij eerdere evaluaties wordt de landelijke voorlichtingscampagne geëvalueerd. Wat het stemmen per brief betreft worden er voor de evaluatie (focus)gesprekken gevoerd met kiezers, en worden er gesprekken gevoerd met gemeenten en intermediaire organisaties, zoals ouderenbonden, die betrokken waren bij de voorlichting.
Kunt u toelichten waarom u tevreden bent met de gang van zaken rondom het briefstemmen terwijl bijna een hele zetel aan stemmen verloren is gegaan? Bij hoeveel niet-getelde stemmen was u niet tevreden geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het kan dat het percentage verloren stemmen hoger ligt dan in andere landen die worden aangehaald in het artikel? Kunnen wij lering trekken uit de wijze waarop andere landen het briefstemmen aanpakken?
De wet- en regelgeving met betrekking tot verkiezingen verschilt per land. Een vergelijking is daarom niet simpelweg te maken. Ook bestaat de mogelijkheid tot het stemmen per brief, in veel andere landen al langer. Wel kan in zijn algemeenheid worden geconstateerd dat, voor zover landen daarover cijfers publiceren4, het percentage ongeldige/niet meegetelde stemmen hoger is bij het stemmen per brief dan bij het stemmen in het stemlokaal.
Het bericht ‘Janet Yellen calls for global minimum corporate tax’. |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ontwikkelingen zoals beschreven, bijvoorbeeld, in het bericht «Janet Yellen calls for global minimum corporate tax»1 en de opinie in het FD «Belastinginitiatieven Biden verdienen steun»?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de implicaties zijn voor Nederland ten aanzien van het feit dat de nieuwe regering van de Verenigde Staten recentelijk voorstellen heeft gedaan voor een wereldwijde minimum winstbelasting en een andere verdeling van de winstafdracht?
De Verenigde Staten hebben recentelijk gepleit voor een stevig minimumniveau van belastingheffing voor grote internationale bedrijven. Tevens hebben de Verenigde Staten voorstellen gedaan voor de concrete invulling van een nieuw systeem voor de verdeling van rechten tussen landen om winstbelasting te heffen van grote bedrijven. De voorstellen van de Verenigde Staten passen binnen de discussies over de herziening van het internationale winstbelastingsysteem die in het Inclusive Framework3 worden gevoerd over de zogenoemde Pijler 1 en Pijler 2.4 Nederland steunt dit werk van het Inclusive Framework en zet zich er voor in om halverwege 2021 tot overeenstemming te komen. Ik zie de voorstellen van de Verenigde Staten als een forse stap in de goede richting om dat doel te bereiken.
Grijpt de Nederlandse regering deze ontwikkelingen aan en is zij voornemens gebruik te maken van het momentum om versneld tot internationale afspraken binnen OESO-verband te komen?
Ja. Het Inclusive Framework van de OESO zet erop in om halverwege 2021 tot wereldwijde afspraken te komen over een herziening van het internationale belastingsysteem. Nederland steunt dit ambitieuze doel. Het feit dat de Verenigde Staten nu met concrete voorstellen komen, laat zien dat de Verenigde Staten ook gecommitteerd zijn aan het vinden van een multilaterale oplossing met 139 landen in het Inclusive Framework. Het momentum is er nu om met een grote groep landen afspraken te maken over een herziening van het internationale belastingsysteem. Dat momentum moeten we gebruiken.
Zo ja, verwacht u, zoals sommige van uw Europese collega’s, dat deze zomer een akkoord zou kunnen worden bereikt op dit terrein?
Ja, ik ben hoopvol dat het lukt om halverwege 2021 een akkoord te bereiken in het Inclusive Framework.
Welke obstakels ziet u bij het bereiken van bovenbedoeld akkoord?
Afspraken over het herzien van het internationale belastingsysteem zijn – door de internationale aard van de problematiek – het effectiefst als de afspraken in een zo breed mogelijk verband worden gemaakt. Tegelijkertijd ligt daar ook de uitdaging. Met 139 landen wordt geprobeerd het eens te worden over een herziening die raakt aan de fundamenten van het internationale belastingsysteem. De uitgangspunten van landen kunnen daarbij uiteenlopen en die verschillen moeten worden overbrugd. Voor Pijler 1 speelt dit bijvoorbeeld bij het vaststellen van de reikwijdte van de voorstellen en de vraag in hoeverre afspraken over bindende geschilbeslechting wenselijk zijn. Bij Pijler 2 zal het Inclusive Framework het onder meer eens moeten worden over de hoogte van het minimum effectieve tarief. Deze discussies met een grote groep landen zijn complex en het tijdpad is ambitieus. Desalniettemin heb ik er vertrouwen in dat het lukt om een akkoord te bereiken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, is het momentum er nu om met een grote groep landen afspraken te maken over het internationale belastingsysteem.
Kunt u een stand van zaken geven over de discussies die hieromtrent worden gevoerd in EU- en OESO-verband?
In het Inclusive Framework van de OESO zijn de onderhandelingen in een vergevorderd stadium. Zoals gezegd is het doel om halverwege 2021 een akkoord te hebben over de oplossingen. Op dit moment zijn er regelmatig vergaderingen van de verschillende (technische) werkgroepen van de OESO, waarin de voorstellen verder worden uitgewerkt. Eind juni/begin juli 2021 staat de volgende plenaire vergadering van het Inclusive Framework gepland en de verwachting is dat landen dan zal worden gevraagd in te stemmen met een rapport. Voorafgaand aan de plenaire vergadering van het Inclusive Framework zal ik uw Kamer daarover verder informeren.
Op basis van de hierboven genoemde uitkomst binnen het Inclusive Framework van de OESO, zal de Europese Commissie met een richtlijnvoorstel komen om deze mondiale oplossingen te implementeren in de nationale wetgeving van lidstaten. Op deze manier wordt er een gelijk speelveld gecreëerd binnen de EU over de precieze toepassing en wordt er verzekerd dat de implementatie voldoet aan het EU recht in den brede (zoals de EU-verdragsvrijheden).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht over het afsluiten van gasboorputten op LUT-5 in Losser |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het afsluiten van gasboorputten op LUT-5 in Losser?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Is afsluiten met cementpluggen in lijn met het putintegriteitssysteem? Hoe kan het SodM toezicht houden op een permanent afgesloten put? (Aanhangsel handelingen, 1174)
Het putintegriteitssysteem is een monitoringsysteem uitsluitend voor actieve putten en wordt niet gebruikt als richtlijn voor het permanent afsluiten van putten. Putten worden afgesloten volgens industriële standaarden en strikte wettelijke regels die er op gericht zijn om een put permanent af te sluiten zonder dat dit nog periodiek toezicht vergt. Voorafgaand aan een putafsluiting moet een operator een kennisgeving indienen, bestaande uit een werkprogramma, een veiligheids- en gezondheidsdocument en een onafhankelijk reviewrapport. SodM houdt, als onafhankelijk toezichthouder, toezicht door vooraf de kennisgeving en de uitvoering van het afsluiten van de putten te toetsen en achteraf de afsluiting te controleren. Na afsluiting van een put moet de putintegriteit geborgd zijn en blijven. Een put wordt tot drie maanden na afsluiting door de operator gemonitord om zeker te stellen dat de buitengebruikstelling succesvol is.
SodM heeft een wettelijke taak om toezicht te houden op permanent afgesloten putten. Tevens doet SodM onderzoek naar de langetermijnrisico’s en beheersing van afgesloten putten. Mocht hieruit blijken dat operators werkzaamheden aan de afgesloten putten moeten treffen, dan zorgt de toezichthouder ervoor dat dit door de operator wordt opgepakt.
Op welke punten worden/zijn wijzigingen aangebracht als gevolg van de door u onverwacht falende injectieput in Rossum? Hoe draagt u er zorg voor dat u niet op eenzelfde wijze wordt verrast met scheuren bij andere gas- en olieputten?
Het onderzoek naar de precieze oorzaak of oorzaken van het falen van de put in Rossum (ROW2) is nog niet afgerond. SodM verwacht haar beoordeling op het onderzoek van NAM eind juni 2021 af te ronden. Na deze beoordeling zal worden bezien of, en zo ja welke, wijzigingen noodzakelijk zijn.
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er vergelijkbare omstandigheden op kunnen treden bij de andere gebruikte waterinjectieputten. Deze putten hebben een andere constructie en zijn gemaakt met buizen die sterker zijn door de grotere wanddikte.
Bent u bereid een versneld en onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de putten in het Springendal, naast de Weerribben-Wieden (WAV) en nabij het Dinkeldal (LUT)?
Nee, er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat dat nodig is. De onafhankelijke toezichthouder SodM doet op dit moment onderzoek naar de put ROW-2. Mocht uit dit onderzoek blijken dat nader onderzoek naar andere putten raadzaam is, dan zal SodM de desbetreffende operators opdragen om een nader onderzoek uit te voeren. Vervolgens zal SodM dit onderzoek beoordelen waarbij gebruik gemaakt kan worden van externe experts.
Wat is uw oordeel (of dat van SodM) over de Mander-putten, die zo’n 10 jaar later zijn geboord dan bovengenoemde putten, maar ook op het punt staan te worden afgesloten?
De putten in Manderveen zijn sinds 2015 niet meer in gebruik en zijn daarop aansluitend buiten werking gesteld. Deze putten worden binnenkort afgesloten omdat er geen gebruik van wordt gemaakt en ook hergebruik niet wordt voorzien. De putten zullen conform de wetgeving en onder toezicht van SodM worden afgesloten. De operator moet voorafgaand aan een putafsluiting een kennisgeving indienen, bestaande uit een werkprogramma, een veiligheids- en gezondheidsdocument en een onafhankelijk reviewrapport, zie ook het antwoord bij vraag 2.
Hoe zit het met de olieafvalwater-injectieput ROW 2 in Rossum, waarvan onlangs bleek de buitenbuis gescheurd is?2
Sinds december 2019 was injectie in put ROW-2 gepauzeerd. In eerste instantie vanwege onderhoud aan de bovengrondse installaties. Toen in januari 2020 het onderhoud was afgerond, is de injectie niet herstart vanwege twijfels over de putintegriteit. Eind februari 2021 heeft NAM melding gemaakt van de scheur in buitenbuis ROW-2 bij SodM. SodM heeft NAM daarna opgedragen om nader onderzoek te doen naar oorzaak van scheur en of deze bevindingen gevolgen hebben voor andere putten in het gebied. SodM heeft de bevindingen van NAM ontvangen en is dit aan het beoordelen. SodM verwacht hiermee eind juni 2021 klaar te zijn.
Het onderste gedeelte van de put ROW-2 is recent met een cementplug buiten gebruik gesteld conform de geldende mijnbouwregels. De lekdichtheid van deze afsluiting is geverifieerd. SodM heeft erop toegezien dat de werkzaamheden conform het werkprogramma en wettelijke vereisten zijn uitgevoerd.
Is een second opinion over deze en andere putten mogelijk, als er een cementplug is geplaatst? Hoe hunnen we de komende decennia en komende generaties dergelijke putten blijven monitoren als ze permanent zijn afgesloten, maar nog steeds kunnen lekken?
NAM heeft alle mogelijke onderzoeken gedaan in de waterinjectieput ROW-2 en hierbij data verzameld en geanalyseerd. De beschikbare data geeft informatie over de aanwezige buitenbuis zoals:
SodM heeft geconcludeerd dat de bovenstaande meetgegevens voldoende zijn om het onderzoek naar de oorzaak van de scheur en eventuele consequenties voor andere injectieputten uit te voeren. SodM heeft het onderzoek van NAM ontvangen en is dit onderzoek aan het beoordelen. SodM kan, als zij dat nodig acht, daarbij gebruik maken van externe experts.
Een geplaatste cementplug kan worden uitgeboord indien men weer toegang wil krijgen tot een reservoir. Voor een second opinion is het niet noodzakelijk om de put daadwerkelijk open te boren. SodM heeft aangegeven dat NAM voldoende gegevens heeft verzameld. Uitgaande van deze data kan een andere partij ook een analyse doen. In het antwoord op vraag 2 ben ik nader ingegaan op het permanent afsluiten van putten, het monitoren van afgesloten putten en het toezicht van SodM.
Het bericht dat er meer fietsers zijn omgekomen in het coronajaar |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meer fietsers omgekomen in coronajaar», naar aanleiding van de publicatie van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over het aantal verkeersslachtoffers?1, 2
Ja.
Bent u het met ermee eens dat ondanks de toegenomen activiteit van fietsers in 2020 deze trend ongewenst is en er gekeken moet worden naar de oorzaak van deze stijging?
Ja.
Hoe valt bijvoorbeeld te verklaren dat ondanks dat het rustiger was op de weg, er relatief veel dodelijke ongevallen plaatsvonden? Welke rol speelt het toegenomen aantal sportfietsers en fietsers op een e-bike (snelheid)? Welke rol speelt hier de door de coronacrisis gegroeide behoefte aan individueel vervoer? Zijn er naar aanleiding van de cijfers uit 2020, kijkend naar de intensiteit van het fietsverkeer, andere trends dan gemeld in eerdere brieven waarmee de komende jaren rekening gehouden moet worden in de aanpak van verkeersveiligheid voor fietsers? Bent u bereid deze vragen mee te nemen in de jaarlijkse analyse van de ongevallencijfers van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)?
Een eenduidige verklaring is nu nog niet te geven. De SWOV heb ik benaderd over uw vragen. Zij nemen deze mee in hun jaarlijkse analyses van verkeersslachtoffers en andere verkeersveiligheidsontwikkelingen waarover zij rapporteren in «De Staat van de Verkeersveiligheid». Hierin wordt onder andere onderzocht welke rol de mobiliteit in 2020 heeft gehad op het risico om betrokken te raken bij een verkeersongeval met ernstige afloop. Specifiek wordt daarbij ingezoomd op het toegenomen aantal fietsslachtoffers en de mogelijke oorzaken daarvan. De Staat van de Verkeersveiligheid over 2020 wordt eind dit jaar aan uw Kamer aangeboden.
In hoeverre zijn gemeenten en provincies reeds aan de slag met de uitvoering van verkeersmaatregelen die voortvloeien uit de eerste tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid? Hoeveel van deze projecten, met acties uit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV), zien op het verbeteren van de verkeersveiligheid voor fietsers?
Iets meer dan 200 provincies, gemeenten en waterschappen hebben een rijksbijdrage van maximaal 50% ontvangen voor het uitvoeren van infrastructurele verkeersveiligheidsmaatregelen, waaronder maatregelen die de fietsinfrastructuur verkeersveiliger maken. Ongeveer tweederde van de maatregelen wordt binnen een jaar uitgevoerd. De overige maatregelen dienen uiterlijk eind 2025 gereed te zijn.
Het oorspronkelijke plafond van de eerste tranche betrof € 100 mln. Mede vanwege het feit dat veel maatregelen op korte termijn bijdragen aan de veiligheid van fietsers en voetgangers heb ik het plafond van de regeling opgehoogd. In totaal is voor circa € 165 mln. rijksbijdrage verleend (Kamerbrief 29 398 nr. 887). Hiervan is circa € 42,5 mln. bestemd specifiek voor maatregelen die de fietsinfrastructuur verkeersveiliger maken, bijvoorbeeld de aanleg en het verbreden van fietspaden, het aanbrengen van kant- en asmarkering, het verwijderen van onnodige paaltjes, veilige oversteekplaatsen voor fietsers en fietsonderdoorgangen. Andere maatregelen die niet primair bestemd zijn voor het verkeersveiliger maken van de fietsinfrastructuur, zoals de aanleg van kruispuntplateaus of goed ingerichte rotondes, dragen ook bij aan het verbeteren van de veiligheid van fietsers.
Welke extra maatregelen zijn/worden er tijdens de coronacrisis getroffen om langzaam verkeer voldoende ruimte te geven, nu meer gebruik gemaakt werd/wordt van individuele vervoersmiddelen zoals de fiets? Wat is de ervaring met deze extra maatregelen? Welke lessen kunnen uit de resultaten worden getrokken?
Samen met de andere wegbeheerders, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten heb ik het initiatief genomen een protocol stedelijke mobiliteit, inclusief concrete handreikingen, op te stellen voor wegbeheerders om de stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving zo veilig, snel en uniform mogelijk vorm te kunnen geven.3, 4 Hierin staat bijvoorbeeld een handvat voor halen en brengen rondom school. In oktober 2020 is een rapportage verschenen waarin lessen zijn gedefinieerd uit de eerste periode van de COVID-19 crisis5 zoals het instellen van tijdelijke verkeersmaatregelen. Dat is een goed middel gebleken om maatregelen snel in te voeren en te testen en het kan daarmee als vliegwiel dienen voor reeds gepland beleid.
Daarnaast ondersteun ik het initiatief van Maak Samen Ruimte6, een samenwerking van CROW, VNG, Stadsrijk en Rijk. Dit platform deelt kennis en innovaties over maatregelen bij de inrichting van de openbare ruimte in de 1,5 meter samenleving.
Welke (andere) maatregelen kunnen er naast infrastructurele maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat, ondanks de groeiende verkoop van e-bikes (onder ouderen), het aantal slachtoffers op de e-bike de komende jaren stijgt?
Zoals blijkt uit het verdiepend onderzoek van SWOV naar oudere fietsers7 kunnen naast infrastructurele maatregelen oplossingen voor ongevallen met de e-bike gevonden worden in gedragsinterventies alsook in ontwikkelingen aan de fiets zelf.
Onder het motto «niet afstappen, maar doortrappen» zetten provincies en gemeenten met het programma «Doortrappen: veilig fietsen tot je 100ste» in op interventies om ouderen bewust te maken van veilig fietsen, zoals Fiets Fit Oefeningen en de Keuzewijzer Fiets. Binnenkort wordt een nieuwe Doortrappeninterventie gelanceerd: Doortraproutes. Dit is een praktische handleiding om mooie, rustige en veilige fietsroutes uit te kunnen zetten, rekening houdend met de veranderende capaciteiten van de oudere fietsers.
Inmiddels doen zo’n 150 gemeenten, een vervoerregio en 12 provincies mee met Doortrappen. Een landelijke dekking is voorzien in 2022.
Ik stimuleer en ondersteun verschillende initiatieven op het gebied van educatie van Veilig Verkeer Nederland (VVN). VVN is gestart met de communicatiecampagne «een ervaren rijder, kan risico’s mijden». Dit voorjaar wordt onder dit motto de fietshelm gepromoot met de tekst «Met een helm op de e-bike? Dat spreekt voor zich». Doel van deze campagne is senioren bewust te maken van de risico’s van een eventuele val en wat zij zelf aan bescherming kunnen doen. VVN blijft de workshops Het Nieuwe Fietsen geven. Nu digitaal, maar zodra het weer kan, op locatie.
Bij maatregelen aan de fiets gaat het vooral om aanpassingen die het op- en afstappen veiliger moeten maken en die de stabiliteit van het voertuig moeten verbeteren, zoals de fiets met stuurondersteuning van de TU Delft8. Ook zijn er verschillende ondersteuningssystemen voor oudere fietsers in ontwikkeling bv. voor het detecteren van inhalende achterliggers (de «achteruitkijk-assistent») of bij het anticiperen op veranderingen in de infrastructuur (de vooruitkijk-assistent).
Ondersteunende systemen zouden ook van nut kunnen zijn bij de interactie met andere weggebruikers.
Ziet u naar aanleiding van de cijfers aanleiding/kans om op korte termijn extra acties te ondernemen om de verkeersveiligheid voor de fietser te verbeteren? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn met decentrale overheden te bekijken welke mogelijkheden er zijn?
Via o.a. het programma Doortrappen heb ik regelmatig overleg met decentrale overheden om te kijken welke aanvullende acties er mogelijk zijn om de verkeersveiligheid voor de fietser te verbeteren. Voor de wat langere termijn werk ik aan een nieuw Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid. Hierin zal ook gekeken worden naar kwetsbare verkeersdeelnemers, waaronder fietsers. Bij het inventariseren van mogelijke maatregelen, worden medeoverheden betrokken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘'Gluurapparatuur' in trek door thuiswerken, vakbonden bezorgd’. |
|
Lisa van Ginneken (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Gluurapparatuur» in trek door thuiswerken, vakbonden bezorgd»?1
Ja.
Bent u het eens dat de inzet van gluurapparatuur door werkgevers bij werknemers thuis te ver gaat?
Vertrouwen tussen werkgever en werknemer is de basis voor een goede arbeidsrelatie. Het is in sommige gevallen toegestaan om werknemers te controleren, maar hieraan zijn wel strikte voorwaarden gesteld om de privacy van werknemers te waarborgen. Bijvoorbeeld als mensen in toenemende mate thuis of op afstand werken. Zo moet de werkgever goed beargumenteren waarom het noodzakelijk is om werknemers te controleren. De werkgever moet ook beargumenteren waarom het bedrijfsbelang zwaarder weegt dan het belang van de werknemer, namelijk het recht op privacy. Ook dient de werkgever de werknemer vooraf te informeren dat er gecontroleerd kan worden. Daarnaast heeft een ondernemingsraad (OR) op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) instemmingsrecht ten aanzien van voorgenomen besluiten van de ondernemer inzake regelingen betreffende personeelsvolgsystemen en omtrent het verwerken van en de bescherming van persoonsgegevens van de personen die in de onderneming werkzaam zijn.
De belangrijkste voorwaarden voor de controle op werknemers zijn vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een overzicht van en toelichting op alle voorwaarden te vinden.2
Het maakt niet uit of het werk thuis of op de werkplek plaatsvindt. De regels voor controle van werknemers zijn in beide gevallen gelijk. De werkgever mag de werknemer dus niet opeens intensiever monitoren omdat het werk vanuit huis wordt uitgevoerd.
Aan welke waarborgen moet toezicht op de werkplek thuis voldoen?
Zie het antwoord op vraag twee.
Constaterende dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) eerder aanbevelingen voor privacy bij digitaal thuisonderwijs heeft gepubliceerd, bent u bereid de AP te verzoeken om soortgelijke aanbevelingen op te stellen met betrekking tot thuiswerken en privacy?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om de AP te verzoeken om aanvullende informatie over thuiswerken en privacy te publiceren. Op de website van het AP3 staat uitgebreide informatie over de voorwaarden die gelden voor het controleren van werknemers. Zoals aangegeven maakt het niet uit of het werk thuis of op de werkplek plaatsvindt. De regels voor controle van werknemers zijn in beide gevallen gelijk. Tot slot dient te worden opgemerkt dat de AP uiteraard zelf gaat over het inrichten van zijn toezicht en daarbij eigen keuzes en afwegingen maakt.
Op welke manier hebben vakbonden of de ondernemingsraden een rol in het vaststellen van beleid op toezicht bij thuiswerken?
Zoals aangegeven heeft de OR op grond van de WOR instemmingsrecht ten aanzien van voorgenomen besluiten van de ondernemer tot vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling inzake voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van de in de onderneming werkzame personen. Besluiten omtrent de vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling omtrent personeelscontrole- of personeelsvolgsystemen, zoals monitoringssoftware, dienen dus vooraf aan de OR te worden voorgelegd ter instemming. De OR heeft ook instemmingsrecht ten aanzien van een regeling omtrent het verwerken van en de bescherming van de persoonsgegevens van de in de onderneming werkzame personen. Daarnaast heeft de OR adviesrecht ten aanzien van een voorgenomen besluit tot invoering of wijziging van een belangrijke technologische voorziening.
Werknemersorganisaties zouden het onderwerp toezicht bij thuiswerken mee kunnen nemen in het cao-overleg met werkgevers(organisaties). Het is echter aan werkgevers en werknemers om afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden en een cao af te sluiten. Zij bepalen dan ook welke onderwerpen zij in dat kader willen bespreken.
Welke rechten hebben werknemers wanneer zij thuiswerken en hun werkgever wil controleren of zij wel of niet aan het werk zijn? Verschilt dat van de situatie dat iemand op kantoor werkt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee maakt het niet uit of het werk thuis of op de werkplek plaatsvindt. De regels voor controle van werknemers zijn in beide gevallen hetzelfde. De werkgever mag de werknemer dus niet opeens intensiever monitoren omdat het werk vanuit huis wordt uitgevoerd.
Wanneer is er sprake van een privacy-schending en in welke gevallen is het raadzaam dat mensen de overtreding melden bij de AP?
In het antwoord op vraag twee ben ik ingegaan op de voorwaarden die gelden voor de controle op werknemers. Als een werknemer vermoedt dat deze voorwaarden worden overtreden dan kan hij hierover eerst in gesprek gaan met zijn werkgever. Ook kan hij hiervoor terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon, indien aanwezig. Ook kan er een melding worden gedaan bij de AP. Op de website van de AP staat informatie over het melden van een klacht.4 In het uiterste geval heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om naar de kantonrechter te stappen als binnen de arbeidsrelatie geen overeenstemming bereikt kan worden over de mate waarin of de wijze waarop het controleren van de werknemer door de werkgever plaatsvindt.5
Welke rol heeft de Inspectie SZW bij het toezicht op thuiswerken door werkgevers, bijvoorbeeld in het kader van recht op een veilige werkplek?
De werkgever is verantwoordelijk voor het bieden van een gezonde en veilige werkplek. Het laten thuiswerken kan één van de maatregelen zijn, waarmee de werkgever de werkplek veiliger kan maken. Ook in de thuiswerksituatie moet de werkgever werknemers zoveel mogelijk beschermen. De werkgever is verplicht een actuele risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) te hebben waar onder andere rekening wordt gehouden met alle risico’s die er in verband met het werk, en dus ook met thuiswerken, aan de orde zouden kunnen zijn. De RI&E vormt daarmee een ingang voor de Inspectie SZW om te controleren of werkgevers de risico’s in verband met thuiswerken onderkennen en vervolgens maatregelen treffen. Het toezicht op de thuiswerkplek richt zich voor de Inspectie SZW op het controleren van het beleid van de werkgever ten aanzien van thuiswerken.
Met betrekking tot de monitoringsoftware biedt de Arbeidsomstandighedenwet geen grondslag voor de Inspectie SZW om toezicht te houden op dergelijke controlemechanismen. De gegevens die worden verzameld door de toepassing van monitoringsoftware kunnen direct worden gelinkt aan individuele medewerkers. Om deze reden zijn deze gegevens te beschouwen als persoonsgegevens in de zin van de AVG. Het onrechtmatig en disproportioneel verwerken van persoonsgegevens is een overtreding van de AVG. Het toezicht op de naleving van de AVG ligt bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Bent u bereid om in uw gesprekken met sociale partners over criteria voor thuiswerken ook het toezicht & controle op de werkplek thuis te agenderen en te kijken of er tot goede afspraken kan worden gekomen?
Ik voer structureel overleg met de sociale partners over de gevolgen van het langdurig en grootschalig thuiswerken tijdens de corona-pandemie. Het is goed dat de vakbonden met de signalen die zij ontvangen het gesprek aangaan met werkgevers. Thuiswerken zal waarschijnlijk ook na de coronacrisis in veel sectoren een rol blijven spelen. Het is dus verstandig dat werkgevers en werknemers alvast in gesprek gaan over de mogelijke gevolgen hiervan. Om werkgevers en werknemers hierbij te ondersteunen heeft het demissionaire kabinet eind maart jl. de SER om een breed advies gevraagd over de toekomst van hybride werken. Met hybride werken wordt de combinatie van thuiswerken en werken op locatie (bijvoorbeeld op kantoor) bedoeld. Met het advies van de SER in de hand kan het nieuwe kabinet een Agenda voor de toekomst van hybride werken vormgeven. Het doel van deze agenda is dat de samenleving, werkgevers, werknemers, het kabinet en andere relevante partijen beter kunnen anticiperen op de ontwikkelingen rond hybride werken na de coronacrisis.
Het bericht dat er een Syrische terreurverdachte is opgepakt in een AZC in Friesland |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat een ISIS-terrorist is opgepakt in een asielzoekerscentrum (AZC) in Friesland, waar hij sinds 2019 in de watten werd gelegd?1 Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van het dossier.
Hoe is het in godsnaam mogelijk dat deze ISIS-terrorist naar Nederland kon komen en dat u hem gewoon vrij in Nederland liet rondlopen?
Zoals u weet doe ik over individuele zaken geen mededelingen. Dat geldt eens te meer voor zaken waarin een strafrechtelijk onderzoek loopt. Het OM, politie, Koninklijke Marechaussee, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties, zoals de IND, zijn alert op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid vormen. Bij het nemen van maatregelen worden strafrechtelijke, vreemdelingrechtelijke en veiligheidsaspecten betrokkenen. Ik verwijs hier ook naar de brief van 12 juni 2018 aan de Tweede Kamer, waarin is ingegaan op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken.2 Ik hecht eraan te benadrukken dat wanneer een arrestatie op een bepaald moment plaatsvindt, dit niet betekent dat een zaak niet al langer in beeld was en daar passende aandacht voor was.
Ik begrijp de gevoelens van verontwaardiging en onveiligheid. Dat geldt in eerste plaats ook voor de bewoners van het AZC in Friesland. Het weren en bestraffen van plegers van internationale- en oorlogsmisdrijven die zich in Nederland bevinden heeft een continue hoge prioriteit in zowel de strafrecht- als de asielketen. Nederland mag geen vluchthaven zijn voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze ernstige misdrijven. Het 1F-beleid heeft daarom tot doel deze personen rechtmatig verblijf in Nederland te onthouden. Zie in dit kader ook de Rapportagebrief Internationale Misdrijven, die jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt gezonden.
Deelt u de mening dat dit een enorm gevaar heeft opgeleverd voor de veiligheid van Nederland en neemt u de verantwoordelijkheid hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven ga ik niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat alle betrokken organisaties tijdens het asielproces alert zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken. Tijdens de identificatie en registratie zijn de politie en de Koninklijke Marechaussee waakzaam op mogelijke signalen. Zo nodig geven zij deze door aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of ze grijpen zelf in. Vervolgens doet de IND een screening op basis van de informatie uit het identificatie- en registratieproces, het aanmeldformulier, het aanmeldgehoor en eventuele informatie van derden. Ook kan informatie afkomstig van sociale media worden betrokken. Signalen over betrokkenheid bij internationale misdrijven kunnen ook later in het asielproces worden opgevangen; ook dan worden deze doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hiertoe bestaat een meldstructuur.
Kunt u met absolute zekerheid zeggen dat er niet nog meer terroristen via de migratiestromen naar Nederland zijn gekomen? Zo nee, bent u dan bereid alle Syrische asielzoekers preventief vast of uit te zetten en de grenzen per direct te sluiten voor nog meer buitenlandse indringers? Zo nee, waarom speelt u met de levens van Nederlanders?
Hoewel de instanties in Nederland alert zijn op dit risico en asielzoekers en nareizende gezinsleden door betrokken organisaties worden gescreend, kan niet worden uitgesloten dat misdadigers de Nederlandse asielprocedure misbruiken. Ook is het mogelijk dat personen radicaliseren tijdens de asielprocedure, of na toekenning van een asielvergunning radicaliseren. Alles wordt in het werk gesteld om radicalisering tijdig te onderkennen en tegen te gaan. De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen, met als doel de dreiging die van een persoon uitgaat te onderkennen en daarop te interveniëren. Over de aan- of afwezigheid van andere lopende onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Het preventief en zonder individuele toets vastzetten van asielzoekers acht ik zeer onwenselijk en heeft bovendien geen wettelijke en verdragsrechtelijke basis. De overgrote meerderheid van de mensen uit Syrië die bescherming van Nederland vraagt, hebben met terrorisme niets van doen.
Ik ken de oproep om Schengen op te zeggen en «de grenzen te sluiten». Ik ben voorstander van een versterkt Schengen. Het vrije verkeer van personen is een groot goed in Europa, en de inzet is dat te behouden. Schengen is meer dan open binnengrenzen. Het gaat ook over gezamenlijke buitengrensbewaking, toegangsweigering van mensen, vooral mensen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, het verbeteren van informatie-uitwisseling, de versterking van Frontex en het implementeren van nieuwe systemen zoals het Schengen Informatiesysteem (SIS), het Entry Exit System (EES) en het European Travel and Information and Authorization System (ETIAS). Dit vereist dat Europese lidstaten samenwerken om irreguliere migratie tegen te gaan. Daarvoor is de versterking en beveiliging van de Europese buitengrenzen essentieel. Dat vergt juist een gezamenlijke, Europese aanpak. De Nederlandse inzet is dan ook gericht op de versterking van de buitengrenzen en een effectiever Europees asiel en migratie managementsysteem. De screening- en grensprocedure zoals voorgesteld door de Europese Commissie op 23 september 2020 zien bijvoorbeeld op een extra veiligheidscheck bij binnenkomst; dit is een juiste stap voorwaarts.
Het bericht dat honderden Jumbo-medewerkers op zoek moeten naar een nieuwe baan |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Honderden Jumbo-medewerkers moeten op zoek naar nieuwe baan»?1
Het is altijd vervelend voor de betrokken werknemers wanneer een onderneming gaat reorganiseren omdat dit verstrekkende gevolgen kan hebben, zoals het noodgedwongen moeten veranderen van baan. Uit het bericht maak ik echter ook op dat bekeken wordt of werknemers waarvan de functie vervalt, kunnen worden herplaatst in dezelfde winkel of in een andere vestiging en dat er vooralsnog geen gedwongen ontslagen zullen vallen.
Wat vindt u, gezien het bij vraag 1 aangehaalde RTL bericht, van het feit dat Jumbo in 2020 een recordomzet haalde van 9,69 miljard euro2 en dat Karel van Eerd, oprichter van Jumbo, vorig jaar de plek van John de Mol innam in de Quote 500 met een geschat vermogen van 2,5 miljard?3
Het is de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van een bedrijf om een afweging te maken over de te voeren strategie en beleid. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de keuzes die Jumbo op dit vlak maakt. De hoogte van de omzet of de hoogte van het geschat vermogen maakt dat niet anders.
Wat vindt u ervan dat een volwassen kassamedewerker bij Jumbo zo’n 342,72 euro per week verdient4 terwijl directeur van Jumbo Frits van Eerd in een jaar tussen de 10 en 15 miljoen euro krijgt, wat neerkomt op maximaal 290.000 euro per week5?
Ik realiseer mij dat het verschil tussen het salaris van een kassamedewerker en de directeur bij Jumbo groot is. Werknemers zouden dit verschil als niet rechtvaardig kunnen ervaren, mede gelet op de recordomzet van Jumbo en de berichtgeving over het vermogen zoals bedoeld in vraag 2. Het kabinet gaat echter niet over de beloningen van bestuurders van private ondernemingen. De discussie en besluitvorming over beloningen van bestuurders vindt in de onderneming zelf plaats. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurders om de rechtvaardiging in het verschil in beloning mee te laten wegen bij de besluitvorming over het beloningsbeleid.
Uiteraard ben ik mij ervan bewust dat de coronacrisis veel vraagt van Nederland en dat ook supermarktmedewerkers hard hebben gewerkt om de supermarkten draaiende te houden. De individuele beloning van werknemers is echter een zaak van werkgevers en werknemers. Het is dan ook aan hen om binnen de grenzen van de wet afspraken te maken over het loon.
Wat gaat u doen aan dit grote verschil aan inkomen en dus aan levensstandaarden? Bent u het met de stelling eens dat de mensen die tijdens de coronacrisis vooraan hebben gestaan meer zouden moeten verdienen? Zo, ja wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u nagaan of het schrappen van de banen een hogere werkdruk tot gevolg heeft?
Op grond van de Arbowet is iedere werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop is gericht het risico op psychosociale arbeidsbelasting, waaronder werkdruk, te voorkomen dan wel te beperken en de nodige maatregelen te treffen. Dat doet de werkgever door middel van een Risico-Inventarisatie- en Evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak. Wanneer de situatie binnen een organisatie wijzigt, bijvoorbeeld als gevolg van een reorganisatie, zal de werkgever hier ook zijn RI&E en plan van aanpak op moeten aanpassen. Het is de verantwoordelijkheid van Jumbo om te beoordelen of de reorganisatie een hogere werkdruk tot gevolg heeft.
Wat vindt u ervan dat de top van Jumbo deze keuze heeft gemaakt?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, is het aan ondernemingen zelf om de strategie en het beleid te bepalen.
Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) heeft de ondernemingsraad (OR) de bevoegdheid advies uit te brengen over een voorgenomen besluit van de ondernemer over een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, zoals een voorgenomen reorganisatie. De bestuurders van een onderneming zullen het advies dat de OR in dat kader mag geven, dan ook moeten meenemen in de besluitvorming. Ik heb begrepen dat de OR in dit specifieke geval is geraadpleegd.
Heeft u contact gehad met Jumbo om het over deze beslissing te hebben? Zo nee, gaat u dit alsnog doen?
Ik heb geen contact gehad over deze beslissing en zie in het algemeen ook geen rol voor mij, als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, om mij actief in dergelijke beslissingen te mengen. Ik zie in dit specifieke geval ook geen reden om van deze lijn af te wijken. Naar aanleiding van deze Kamervragen is ter verifiëring van een aantal zaken wel kort contact geweest met Jumbo.
Wat kunt u betekenen voor de medewerkers die intern geen nieuwe baan kunnen vinden en daardoor werkeloos raken?
Ik heb begrepen dat de werknemers van wie de baan komt te vervallen, mogen solliciteren op een nieuwe functie binnen het bedrijf. Het is nog niet duidelijk in hoeverre alle boventallige werknemers kunnen worden herplaatst. Jumbo lijkt vooralsnog niet voornemens over te gaan tot gedwongen ontslagen. In de situatie dat daar wel sprake van zou zijn, geldt het volgende. Als er functies komen te vervallen kan de werkgever de arbeidsovereenkomst alleen opzeggen als UWV daarvoor toestemming heeft verleend. UWV zal die toestemming alleen verlenen indien de werkgever heeft aangetoond dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
Als herplaatsing niet mogelijk is gebleken, en een werknemer werkloos wordt, heeft UWV uiteraard een rol bij het opvangen van de gevolgen daarvan. UWV biedt WW-gerechtigden activerende dienstverlening aan bestaande uit persoonlijke gesprekken, trainingen en cursussen die zijn toegespitst op de specifieke behoeftes van de individuele WW-gerechtigde. Ook kan UWV van dienst zijn door middel van het faciliteren van matches tussen werkzoekenden en werkgevers, op individueel of collectief niveau. Dit neemt niet weg dat werkgevers zelf hun personeelsbeleid bepalen en matches uit kunnen blijven.
Wat betekent de beslissing van de top van Jumbo voor de cao-onderhandelingen die door het tegenstribbelen van de supermarktbazen nog steeds zo goed als stilliggen?
Voor zover ik weet zijn partijen bij de supermarkt-cao nog niet tot overeenstemming gekomen over een nieuwe cao. Het proces van onderhandelingen verloopt soms vlot, maar heeft soms ook wat meer tijd nodig om tot een goed einde te worden gebracht. Of de cao-onderhandelingen stilliggen vanwege het tegenstribbelen van de supermarktbazen, kan ik niet beoordelen. Dit geldt ook voor de vraag of de beslissing van de top van Jumbo invloed heeft op de cao-onderhandelingen. Het is aan de betrokken werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden en een cao af te sluiten. Ik hoop dat partijen er uiteindelijk samen uit gaan komen en een onderhandelingsresultaat weten te bereiken waar zij beiden tevreden mee zijn.
Vindt u dat deze tegenstelling een goede aanleiding biedt om winstdeling nu via de wet te regelen, zoals het lid Alkaya voorstelt in de initiatiefwet eerlijk delen?6
Doel van het initiatiefwetsvoorstel van het lid Alkaya is om werknemers mee te laten delen in de winst en hun stem binnen vennootschappen te vergroten. Ik heb kennisgenomen van dit initiatiefwetsvoorstel. Eerst nadat het lid Alkaya op het inmiddels vastgestelde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heeft gereageerd, zal het kabinet een standpunt over het initiatiefwetsvoorstel innemen. Het zou dus niet gepast zijn om nu al inhoudelijk op dit voorstel te reageren.
Deelt u de analyse dat supermarktbazen nooit zelfstandig het salaris van hun personeel in de winkels substantieel zullen verhogen en de politiek daarom moet ingrijpen, bijvoorbeeld door het minimumloon te verhogen naar 14 euro per uur?
Zoals gezegd is het maken van afspraken over arbeidsvoorwaarden een zaak van werknemers en werkgevers. Cao-partijen weten bovendien het beste welke afspraken in een specifieke sector passend zijn. In het licht van mijn brief van januari vorig jaar7, laat ik een besluit over het al dan niet verhogen van het WML aan een volgend kabinet.
Registratie etniciteit universitair personeel. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de «Barometer Culturele Diversiteit» van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
Ja. Het kabinet heeft, mede op verzoek van uw Kamer, het door de SER gegeven advies «Diversiteit in de Top, Tijd voor Versnelling» integraal overgenomen1 en daarmee de toezegging gedaan om de in dat advies aanbevolen Barometer Culturele Diversiteit mogelijk te maken. Daarmee wordt voorzien in de bij werkgevers aanwezige behoefte om de meetbaarheid van culturele diversiteit in het personeelsbestand te verbeteren, zonder dat individuen herkenbaar zijn in de cijfers. Op verzoek van Minister Koolmees, waarover de Kamer is ingelicht op 14 mei 20202, is deze Barometer Culturele Diversiteit vanaf 1 juli 2020 beschikbaar.
Welke achtergrondkenmerken (geslacht, leeftijd, et cetera) maken onderdeel uit van deze barometer? Kunt u de Kamer de vragenlijst sturen die het CBS hiervoor hanteert?
De Barometer Culturele Diversiteit werkt niet met tot het individu herleidbare persoonskenmerken. Er is ook geen sprake van een vragenlijst.
Als input van de Barometer Culturele Diversiteit wordt gewerkt met reeds bij het CBS en de aanvragende werkgever aanwezige gegevens, zoals omschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer van 14 mei 20203 en in het antwoord op uw vragen 4 en 5.
Ter illustratie een dummy-output van de Barometer Culturele Diversiteit:
Totaal
Migratieachtergrond
Nederlandse achtergrond
personen met migratieachtergrond
westerse migratieachtergrond
niet-westerse migratieachtergrond
100
65
10
25
A
100
81
10
10
B
100
73
13
14
C
100
79
12
8
D
100
30
11
59
Is «etniciteit» één van deze achtergrondmerken? Hoe wordt door het CBS «etniciteit» gedefinieerd en geoperationaliseerd voor deze Barometer? Is dat op basis van, zoals gebruikelijk bij het CBS, migratieachtergrond?
Het doel van de Barometer Culturele Diversiteit is om, voor werkgevers die dat willen, de meetbaarheid van culturele diversiteit in het personeelsbestand te verbeteren, zonder dat individuen herkenbaar zijn in de cijfers. Daarbij wordt «culturele diversiteit» geoperationaliseerd in lijn met de daarvoor tot op heden gebruikelijke definities van migratieachtergrond bij het CBS, waarin «Nederlandse achtergrond», «westerse migratieachtergrond» en «niet-westerse migratieachtergrond» worden onderscheiden4.
Het CBS is overigens bezig met een heroverweging van de indeling in «westerse migratieachtergrond» en «niet-westerse migratieachtergrond»5; te zijner tijd komt er een andere indeling.
De Barometer Culturele Diversiteit geeft als output inzicht in de verdeling van migratieachtergrond op het niveau van een groep van voldoende omvang (bijvoorbeeld een afdeling, of salarisschaal, van minimaal 250 personen).
Op basis van welk gegevensbestand zijn universiteiten in staat de etniciteit (d.w.z. migratieachtergrond) van hun personeelsbestand in te schatten?1 Wordt aan alle medewerkers van universiteiten (standaard) gevraagd waar zijzelf en hun ouders geboren zijn of wat hun etniciteit is? Moeten alle medewerkers deze vragen beantwoorden?
De insteek van de Barometer Culturele Diversiteit is om werkgevers een meetwijze voor culturele diversiteit in hun organisatie te bieden, waarbij het niet nodig is om de migratieachtergrond van individuele medewerkers te registreren. Het is evenmin mogelijk om uit de Barometer Culturele Diversiteit af te leiden wat de migratieachtergrond van een individuele werknemer is.
De informatie die het CBS gebruikt voor de Barometer Culturele Diversiteit, is dezelfde als die is vastgelegd in de Basisregistratie Personen.
U verwijst naar enkele universiteiten die interesse hebben getoond in het voor hun organisatie aanvragen van de Barometer Culturele Diversiteit. Medewerkers hoeven, in lijn met het antwoord op uw vraag 2, in het kader van de Barometer Culturele Diversiteit geen vragen te beantwoorden. Universiteiten bevestigen desgevraagd dat er geen informatie over etniciteit of migratieachtergrond uitgevraagd, verzameld, bijgehouden of geregistreerd wordt in de personeelsadministratie van de universiteiten.
Daarnaast worden door deze universiteiten voor de Barometer Culturele Diversiteit uitsluitend gegevens met het CBS gedeeld van medewerkers die daartegen geen bezwaar hebben geuit. Met het oog op het voornemen van deze instellingen om deel te nemen aan de Barometer Culturele Diversiteit, hebben medewerkers individueel een e-mail ontvangen met een toelichting op het doel van het delen van deze gegevens, de rechten van de medewerkers en hoe zij daarvan gebruik kunnen maken. Medewerkers kunnen vervolgens door middel van een e-mail, zonder dat hierbij om onderbouwing wordt gevraagd, kenbaar maken dat zij niet deel willen nemen aan het onderzoek. De gegevens van deze medewerkers worden dan niet gedeeld met het CBS.
Zo nee, hoe zijn universiteiten dan in staat zelf een correcte inschatting hiervan te maken voor de «Barometer Culturele Diversiteit» van het CBS?
Werkgevers die de Barometer Culturele Diversiteit afnemen, maken een dergelijke inschatting niet. De deelnemende universiteiten geven aan dat zij voor gebruik in de Barometer Culturele Diversiteit de volgende personeelsgegevens aan het CBS verstrekken: geboortedatum, geslacht, postcode, huisnummer, huisnummer toevoeging, faculteit/dienst, functie (groepen), salarisschaal, en dienstverband van de medewerkers.
Na ontvangst verwijdert het CBS de direct identificerende gegevens en vervangt deze door een betekenisloos pseudoniem. Op basis hiervan leidt het CBS uit andere, eveneens gepseudonimiseerde, data uit de Basisregistratie Personen de migratieachtergrond7 af. Vervolgens maakt het CBS hiervan een (niet tot een individu herleidbare) geaggregeerde tabel (zie voor een voorbeeld het antwoord op uw vraag 2).
Het verplicht moeten tonen van een negatief testbewijs bij de grens tussen Nederland en Duitsland. |
|
Aukje de Vries (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De kinderen van school halen net over de grens? Eerst een test doen.»1 Wat vindt u daarvan?
Ja. Het artikel geeft een beeld van de situatie aan de Duitse grens, waar sinds 6 april een testplicht geldt voor het inreizen vanuit Nederland naar Duitsland, ook voor grenswerkers en -scholieren. Dit heeft een grote impact op het dagelijks leven van de inwoners in de grensregio. Overigens zijn ouders die hun kinderen direct halen en brengen van en naar school, door Noordrijn-Westfalen juist uitgezonderd van de testplicht.
Deelt u de mening dat voor mensen die afhankelijk zijn van het regelmatig de grens oversteken doordat hun kinderen over de grens op school zitten, hun baan of onderneming zich daar bevindt, of omdat ze voor medische redenen de grens over moeten, dat nog wel gewoon relatief eenvoudig mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dit nu geregeld? En hoe zou dit beter of makkelijker gemaakt kunnen worden?
Het kabinet deelt deze mening, en wil voor deze specifieke groepen daarom een testvoorziening creëren. Hier wordt in de Kamerbrief waarbij deze beantwoording is gevoegd, op ingegaan.
Tot wanneer geldt de eis om een testbewijs te overhandigen bij het oversteken van de grens?
Voor de aanwijzing als hoogincidentiegebied, waaruit de eis voortvloeit, geldt als belangrijkste criterium dat sprake is van een 7-daagse incidentie van boven de 200 nieuwe besmettingen per 100.000 inwoners. Eventuele afschaling van de maatregelen door de autoriteiten naar de situatie van voor 6 april is onder andere afhankelijk van de ontwikkeling van de incidentie in Nederland.
Welk overleg heeft er door Duitsland met Nederland over deze maatregel plaats gevonden? In hoeverre en hoe is er rekening gehouden met de hiervoor genoemde grensproblematiek?
In aanloop naar de bekendmaking van het besluit heeft frequent (ambtelijk en politiek) contact plaatsgevonden tussen Nederland, de federale Duitse autoriteiten en de deelstaten Noordrijn-Westafelen en Nedersaksen. Dit overleg was erop gericht om onduidelijkheden weg te nemen en aandacht te vragen voor de effectiviteit en proportionaliteit van de maatregelen in het algemeen en de positie van grenswerkers en andere groepen noodzakelijk grensverkeer in het bijzonder. De federale regering heeft het besluit en de inwerkingtreding ervan enkele dagen opgeschort, zodat er meer tijd was voor Nederland om een en ander verder uit te zoeken.
Ook na het besluit is er nog regelmatig contact geweest, onder andere via de Cross Border Corona Taskforce, om aandacht te vragen voor vragen en knelpunten uit de praktijk. Daarnaast is er via en met de Benelux-landen contact geweest over de Duitse grensmaatregelen.
Voor meer uitzonderingen biedt de federale regelgeving echter geen ruimte. Wel is in de implementatie van de federale regels door de deelstaten Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen meer ruimte gecreëerd voor noodzakelijk grensverkeer. In hun «Allgemeinverfügungen» staat dat grenspendelaars (werknemers, scholieren, studenten en mensen die de grens minstens 1 keer per week oversteken om voor familieleden te zorgen) minder vaak, maar nog steeds een test van max. 72 uur oud (in plaats van 48 uur) moeten laten zien, en dat zij deze test ook kunnen doen nádat ze de grens zijn gepasseerd, bijvoorbeeld bij hun werkgever. Verder zijn zoals gezegd ouders die hun kinderen direct halen en brengen van en naar school, door Noordrijn-Westfalen uitgezonderd van de testplicht.
Slechts in één lokaal geval kon voor een concreet gebied een ontheffing worden gecreëerd, namelijk in het grensdorp Dinxperwick – een samensmelting van het Nederlandse Dinxperlo (gemeente Aalten) en Duitse Suderwick (gemeente Bocholt).
Verder is in Duitsland de testcapaciteit uitgebreid en worden werkgevers in Duitsland verplicht hun werknemers kosteloos tweemaal per week een test aan te bieden. Een en ander biedt echter niet voor alle in Nederland woonachtige grenspendelaars een oplossing. Voor inwoners van Nederland die voor werk, opleiding of zorg naar Duitsland moeten en die tot nu toe zijn aangewezen op commerciële teststraten, heeft het kabinet daarom besloten aan Nederlandse zijde een testvoorziening in te richten. De Kamer wordt hierover nader geïnformeerd in de Kamerbrief waarbij deze beantwoording is gevoegd.
Op welke wijze is er door Duitsland afgestemd over de invoering van de eis om een testbewijs te overhandigen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn de grensproblematiek te bespreken met uw collega’s in Duitsland en te kijken welke praktische oplossingen er voor de genoemde grensproblematiek mogelijk zijn, zeker indien dit langere tijd gaat duren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer daarover zo snel mogelijk informeren, en wanneer is dat mogelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘EU efforts to observe the Palestinian election fall flat’ |
|
Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU efforts to observe the Palestinian election fall flat»?1
Ja.
Ziet u ondanks de vertraging kans voor de EU om bij de verkiezingen op 22 mei te waarnemen en te ondersteunen zoals verzocht is door de Palestijnse autoriteiten? Welke opties worden hiervoor overwogen?
Welke redenen draagt Israël aan voor het niet toelaten van EU-personeel?
Heeft u al stappen gezet om ervoor te zorgen dat de Palestijnse verkiezingen waargenomen en ondersteund kunnen worden? Zo ja, welke stappen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat alle partijen eraan bij dienen te dragen dat het democratisch proces in Palestina wordt gewaarborgd en de verkiezingen goed verlopen?
Zoekt de EU ook samenwerking of indien mogelijk vervanging met internationale of regionale partners zoals VN-toezichthouders of gedelegeerden van de Arabische Liga?
Wordt er gekeken naar de mogelijkheid om de permanente vertegenwoordiging van de EU in Israël of de delegatie in de Westelijke Jordaanoever en Gazastrook een rol te laten spelen in het waarnemen en ondersteunen van de Palestijnse autoriteiten aangezien dit personeel al in Israël aanwezig is?
De brief van de Republik Maluku Selatan. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief die u is toegestuurd door de regering in ballingschap van de Republik Maluku Selatan (RMS), ook wel de Republiek der Zuid-Molukken genoemd, op 12 april 2021?1
Ja.
Heeft u, sinds de toezegging van de Staat in de Haagse rechtbank in 2010, de kwestie omtrent het graf van de in 1966 door Indonesië geëxecuteerde oud-RMS-president Soumokil aan de orde gesteld bij de Indonesische regering?2
Ja.
Indien u deze toezegging bent nagekomen; wanneer, op welke manier en in welke bewoordingen heeft u de kwestie bij de Indonesische regering aan de orde gesteld?
Het Kabinet begrijpt heel goed dat de weduwe en de andere nabestaanden van de heer Soumokil informatie willen over zijn laatste rustplaats, ook voor de verwerking van hun verlies. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de kwestie sinds de toezegging in 2010 meerdere keren aangekaart bij de Indonesische autoriteiten. Dit gebeurde voor het laatst in 2015, toen het ministerie middels een brief aan de Indonesische ambassade in Den Haag om aandacht vroeg voor het verzoek van de weduwe van de heer Soumokil om meer details over de locatie van het graf. Op deze brief is geen reactie ontvangen. Ook eerdere pogingen resulteerden niet in meer duidelijkheid over de omstandigheden van de dood van de heer Soumokil en de locatie van het graf. Daarom acht ik het niet kansrijk om de kwestie nogmaals aan de orde te stellen.
Indien u deze toezegging niet bent nagekomen, waarom bent u niet eerder uw toezegging nagekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om alsnog de kwestie omtrent het graf van oud-president Soumokil aan de orde te stellen bij de Indonesische regering? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te bevorderen dat de RMS-vlag, die bij de beëindiging van de kaping bij De Punt en thans in de collectie van het Mariniersmuseum is opgenomen, aan de RMS-regering wordt teruggegeven?
De bewuste vlag is niet in eigendom van de Staat. Bijgevolg kan de Staat niet besluiten over teruggave. Daar komt bij dat de vlag is ingezet als symbool tijdens een gewelddadige gijzelingsactie en dat Nederland de «Republiek der Zuid-Molukken» niet erkent. Hierom zal het kabinet ook niet bemiddelen in deze kwestie.
Zo ja, kunt u aangeven op welke manier en wanneer u zich hiervoor gaat inspannen? En kunt u dit in afstemming doen met de regering van de RMS?
Zie antwoord vraag 6.
Staat u ervoor open om, op uitnodiging van president Wattilete, in gesprek te treden met de RMS-regering om te spreken over de annexatie van de Republiek der Zuid-Molukken en over de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Staat in de totstandkoming van deze annexatie?
De territoriale integriteit van Indonesië staat voor het Kabinet niet ter discussie. Het Koninkrijk der Nederlanden erkent de «Republiek der Zuid-Molukken» niet. Een gesprek tussen mij en de heer Wattilete is derhalve niet aan de orde.
De arrestatie van zeven personen op de Molukken. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief die u is toegestuurd door Umar Santi, de Minister van Buitenlandse Zaken van de Republik Maluku Selatan (RMS) in ballingschap op 8 april 2021?
Ja.
Bent u bereid om op het verzoek van de heer Santi in te gaan om bij de Indonesische ambassadeur in Nederland te informeren naar de reden van de arrestatie van de zeven in de brief genoemde personen? Waarom wel of waarom niet?
Voor zover bekend zitten drie van de zeven personen nog gevangen en zouden zij worden beschuldigd van verraad. De normale Indonesische rechtsgang lijkt te worden gevolgd en Nederland mengt zich in beginsel niet in de rechtsgang van andere landen. De Nederlandse ambassade in Jakarta zal de zaak nauw blijven volgen.
In algemene zin spreekt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, wel herhaaldelijk zijn bezorgdheid uit over de mensenrechtensituatie in het land, waaronder vrijheid van meningsuiting. Dit gebeurde meest recent nog in politieke consultaties op hoogambtelijk niveau in november 2020. Ook in toekomstige contacten zal Nederland aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Indonesië en hoe deze zich verhoudt tot internationale verdragen die Indonesië heeft geratificeerd, zoals het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Het gevangen zetten van activisten voor het op vreedzame wijze kenbaar maken van hun politieke overtuiging is een schending van artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, geratificeerd door zowel Nederland als Indonesië; als dit artikel is geschonden, tot welke maatregel(en) ziet u zich genoodzaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Aandacht voor de eiwittransitie op internationale conferenties. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de negatieve effecten van de vlees-, vis- en zuivelconsumptie op onder andere het klimaat, natuur, watergebruik, grondgebruik en dierenwelzijn?
Het kabinet is op de hoogte van de effecten van vlees-, vis- en zuivelconsumptie.
Kent u het principe «Carnivoor? Geef het door!», waarin de norm wordt omgedraaid zodat een plantaardig menu de standaard keuze wordt, terwijl opties met dierlijke eiwitten enkel op verzoek beschikbaar worden gemaakt?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren op het Ministerie van OCW?1
Ja.
Kent u de Rijksbrede visie «Naar een circulaire categorie catering» waarin het principe staat opgenomen dat vegetarisch de standaard moet zijn?2
Ja.
Herinnert u zich de menukaarten vol vlees, vis en zuivel op onder andere de klimaattop in Katowice (COP24) en de klimaattop in Madrid (COP25)?3 4
Ja, er waren menukaarten waar onder andere vlees, vis en zuivel op het menu stonden. De mate waarin verschilt overigens per conferentie. De ervaring van diverse klimaatconferenties leert dat vegetarisch eten vaak al de standaard is.
Deelt u de mening dat juist op internationale conferenties waar gesproken wordt over het oplossen van de problemen die mede worden veroorzaakt door de consumptie van vlees, vis en zuivel, het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat de plantaardige optie daar de norm is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet steunt het uitgangspunt om bij internationale conferenties waar gesproken wordt over klimaat en milieu, bewuste keuzes te maken over de menuopties en gezond, duurzaam geproduceerd voedsel aan te bieden, waar dierlijke eiwitten onderdeel van kunnen zijn.
Zou u het toejuichen als het principe «Carnivoor? Geef het door!» wordt ingesteld op internationale conferenties, zoals de aanstaande klimaattop in Glasgow (COP26)? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Wat gaat u doen om het principe «Carnivoor? Geef het door!» onder de aandacht te brengen bij de organisatie van de klimaattop in Glasgow (COP26) en andere internationale conferenties?
Het gastland is verantwoordelijk voor de organisatie van de catering tijdens de VN-klimaattop. Navraag levert op dat het VK in ieder geval de ISO 2012 standaard hanteert voor duurzame evenementen. Het kabinet zal het belang van een gezond en duurzaam aanbod in voorbereidende gesprekken op COP26 bij het Verenigd Koninkrijk onder de aandacht brengen.
Hoe gaat u de negatieve effecten van vlees, vis en zuivel onder de aandacht brengen tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26)?
Nederland zet nationaal en internationaal in op een transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw, samenvattend aangeduid als kringlooplandbouw en aangeboden aan uw Kamer als de LNV Visie Waardevol en Verbonden (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5).5 Cruciaal onderdeel daarvan is een integrale benadering, waarin zowel de transitie naar meer plantaardige productie als ook dierlijke productie, inclusief vis, een eigen en waardevolle plek kennen. Deze visie wordt breed uitgedragen en zal waar van toepassing ook een rol kunnen spelen tijdens COP26.
Erkent u dat Nederland als tweede landbouwexporteur ter wereld fors bijdraagt aan grootschalig dierenleed, vervuiling, biodiversiteitsverlies en de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u vanuit die verantwoordelijkheid bereid om op de klimaattop in Glasgow (COP26) een voortrekkersrol op zich te nemen in de eiwittransitie? Zo nee, waarom niet?
Nederland zal in het algemeen aandacht vragen voor de eiwittransitie op internationale conferenties waar dit relevant is, waaronder de klimaattop in Glasgow. Dit is onderdeel van een breder streven om inhoud te geven aan de eiwittransitie, mondiaal en nationaal zoals ook beschreven in de Nationale Eiwitstrategie, NES (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 70).6 De NES is een integrale benadering om onze nationale afhankelijkheid van eiwitimporten te verkleinen.
Hoe gaat u tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26) inzetten op de wereldwijde versnelling van de eiwittransitie?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat Nederland via de import van veevoer nadrukkelijk bijdraagt aan onder andere ontbossing in andere landen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dit onderwerp onder de aandacht brengen tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26)?5 6
Volgens een recent rapport van het Wereldnatuurfonds (WNF)9 leidde de internationale handel in landbouwproducten in 2017 tot 1,3 miljoen hectare ontbossing waarvan 203.000 hectare (16%) aan de EU wordt toegeschreven. Soja, palmolie en vlees zijn volgens het rapport de landbouwproducten waarvoor het meest ontbost is. Soja en in beperkte mate palmolie (bijv. oliepalmpitten in krachtvoer voor runderen) zijn een bestandsdeel in veevoer. Soja die in Nederland wordt geconsumeerd is grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat de productie zonder ontbossing heeft plaatsgevonden.10 Voor palmolie in algemene zin geldt eveneens dat de consumptie grotendeels is afgedekt met duurzaamheidscertificaten die er op toezien dat de productie zonder ontbossing heeft plaatsgevonden, voor wat betreft de toepassing in veevoer is dat ruim twee derde.11 Het rapport beschrijft terecht dat het aandeel in de wereldwijde ontbossing dat aan de EU toegeschreven kan worden de afgelopen jaren sterk is gedaald.
Lidstaten, waaronder Nederland, hebben de Europese Commissie in Raadsconclusies opgeroepen om verdere stappen te nemen door een ambitieus wetgevend voorstel en andere maatregelen te presenteren die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Dit voorstel van de Commissie wordt voor het einde van het jaar verwacht. Conform de motie-Bouali (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28)12 zet Nederland zich met gelijkgezinde landen in voor effectieve maatregelen die ervoor zorgen dat producten die op de Europese markt komen duurzaam en zonder directe en indirecte bijdragen aan ontbossing zijn geproduceerd. Nederland zet zich daarnaast als lid van onder meer het Amsterdam Declarations Partnership al geruime tijd in voor het bevorderen van ontbossingsvrije en duurzame agro-waardeketens.
Daarnaast verwacht het kabinet van bedrijven dat zij handelen in overeenstemming met IMVO-principes en dat zij risico’s, waaronder het risico op ontbossing, binnen hun keten in kaart brengen, mitigeren en voorkomen. Met de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten; een nieuwe impuls aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap (Kamerstuk 26 485, nr. 337)13 is uw Kamer geïnformeerd over het nieuwe Nederlandse IMVO-beleid, bestaande uit een doordachte mix van maatregelen. Kernelement van deze mix van maatregelen is een verplichting ten aanzien van gepaste zorgvuldigheid, bij voorkeur in EU-verband. Een Europees voorstel daartoe wordt eveneens voor het einde van het jaar verwacht.
In aanloop naar de COP26 heeft het Brits voorzitterschap een dialoog14 opgezet tussen grote consumerende en producerende landen van producten met risico op ontbossing, om duurzame ontwikkeling en verduurzaming van landgebruik, productie en handel te stimuleren, en daarbij bossen te beschermen. Nederland is actief betrokken bij deze dialoog. Het kabinet zet zich in bredere zin in voor een ambitieuze uitkomst van de klimaattop en werkt daarbij ook met gelijkgezinde landen samen om ontbossing te stoppen.
Hoe gaat u tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26) de strekking van het advies «Duurzaam en gezond» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) uitdragen, waarin voor de Nederlandse situatie onder andere wordt gesteld dat «een forse krimp in het aantal dieren, van enkele tientallen procenten, tussen nu en 2030 onvermijdelijk is»?7
In het Klimaatakkoord (2019) zijn afspraken gemaakt over de benodigde reductieopgaven voor de Nederlandse landbouw. In het Klimaatakkoord is daarbij ook al de verbinding gelegd met het terugdringen van de ammoniakemissies. De integrale aanpak van broeikasgassen en stikstof vormt een belangrijk speerpunt voor de komende periode. Het terugdringen van beide emissiegroepen vraagt om actie, zowel voor de korte als de langere termijn. De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen en de Maatregel gerichte opkoop zijn voorbeelden van maatregelen die leiden tot reductie van broeikasgassen en stikstof. Tevens wordt gewerkt aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties; ook daar zal door de definitieve beëindiging van veehouderijlocaties krimp van de veestapel het gevolg zijn. Deze maatregelen zullen invloed hebben op de Nederlandse nationale uitstoot van broeikasgassen en in die hoedanigheid een rol spelen op de Klimaattop in Glasgow.
Hoe gaat u tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26) aandacht vragen voor de volgende conclusie uit het IPCC Special Report «Climate Change and Land»: «By 2050, dietary changes could free several million km2 (medium confidence) of land and provide a technical mitigation potential of 0.7 to 8.0 GtCO2 eq yr-1, relative to business as usual projections (high confidence)»?8
Nederland zet zich zowel nationaal als internationaal in voor een houdbaarder en duurzamer voedselsysteem. Het tegengaan van voedselverspilling, bevorderen van consumptie van groenten en fruit, en een groter aandeel consumptie van eiwitten op plantaardige basis zonder de keuzevrijheid van burgers te beperken zijn hier een belangrijk onderdeel van. Wel blijft dierlijke productie een rol spelen, bijvoorbeeld om de bodemvruchtbaarheid op peil te houden en te voorzien in de voedselzekerheid van de meest kwetsbare groepen.
De manier waarop we voedsel verbouwen speelt een essentiële rol in het behalen van de mondiale klimaatdoelen. Zoals het IPCC-rapport aangeeft zijn landbouw en landgebruik verantwoordelijk voor bijna een kwart van de door de mens veroorzaakte mondiale emissies. De landbouwonderhandelingen onder het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) richten zich op het reduceren van emissies in de landbouwsector en het weerbaar maken tegen de gevolgen van klimaatverandering van deze sector. Nederland neemt in EU-verband actief deel aan deze onderhandelingen en stuurt hier aan op ambitieuze internationale afspraken.
Daarnaast vond op 23 september ook de UN Food System Summit plaats die de transitie naar duurzame voedselsystemen moet versnellen door gezamenlijke acties te formuleren, onder andere op het gebied van duurzame consumptiepatronen. De top richtte zich op gezondere, duurzamere en eerlijkere voedselsystemen die bijdragen aan het realiseren van alle 17 UN Sustainable Development Goals. Nederland streeft naar een ambitieuze actieagenda als uitkomst van de UN Food System Summit.
Het bericht dat veel minder varkensboeren gebruik maken van de vertrekregeling dan gedacht. |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veel minder varkensboeren dan gedacht maken gebruik van vertrekregeling»?1
Ja.
Klopt het dat ruim 500 varkensboeren zich eind 2019 inschreven voor de stoppersregeling, maar dat uiteindelijk slechts 250 boeren daadwerkelijk stoppen?
Zoals ik uw Kamer per brief van 10 juni 2020 heb gemeld zijn er op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) 502 aanvragen ingediend (Kamerstuk 28 973, nr. 238). Ik zal uw Kamer niet zoals eerder genoemd in mei, maar in juni informeren over de stand van zaken, waaronder het aantal aanvragen dat uiteindelijk voldeed aan de gestelde voorwaarden, hoeveel varkenshouders hebben aangegeven hun productie definitief en onherroepelijk te zullen beëindigen en een eerste indicatie van het verwacht stikstofeffect ten behoeve van het SSRS en de beoogde reductie voor het pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak. Niet alle gegevens die benodigd zijn voor deze analyse waren tijdig beschikbaar om u al in mei volledig te kunnen informeren.
Herkent u het beeld dat deze aanzienlijke daling van het aantal boeren dat een beroep doet op deze regeling komt omdat gemeenten en provincies onvoldoende meewerken aan herbestemming van het erf en boeren niet toestaan om op het terrein een andere onderneming te beginnen?
Ik herken dit beeld niet. Naast de hoogte van het subsidiebedrag was voor veel varkenshouders ook de doorkijk naar de toekomst een doorslaggevende factor bij hun uiteindelijke besluit om te stoppen of niet. Vragen die daarbij onder meer speelden waren wat wil ik, wat kan ik en wat mag ik op mijn productielocatie aan economische activiteiten ontwikkelen? De verkenning van deze vragen vergde in veel gevallen intensief overleg met gemeenten en, in voorkomende gevallen, provincies. Iedere gemeente maakt daarbij een eigen afweging, binnen de eigen bevoegdheid en afhankelijk van de lokale omstandigheden en het ruimtelijke kader. Dit kan betekenen dat in voorkomende gevallen een gemeente een verzoek tot herbestemming zal hebben afgewezen. Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten geen bereidheid hebben getoond om hierover het gesprek te voeren met varkenshouders en mee te denken.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de regeling – die aanvankelijk een succes leek vanwege het hoge aantal inschrijvingen – nu slecht uitvalt voor varkensboeren, door trage procedures en bureaucratische rompslomp?
De subsidieregeling voorziet in een financiële vergoeding voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van de productie op een varkenshouderijlocatie. De hoogte van de subsidie is een factor in het besluit van een varkenshouder om te stoppen, maar niet de enige en lang niet altijd de meest doorslaggevende. Het succes van de subsidieregeling is daarmee mede afhankelijk van factoren die buiten de regeling zelf vallen, waaronder de uitkomst van het overleg tussen individuele varkenshouders en hun gemeenten over herbestemming van de productielocatie. Die overleggen kosten tijd. Bij de uitvoering van de subsidieregeling heb ik hiermee rekening gehouden, ook om te vermijden dat varkenshouders zouden afhaken. Varkenshouders moesten, op grond van de subsidieregeling, binnen acht weken na ontvangst van de positieve subsidiebeschikking voldoen aan de eerste vereiste, het ondertekenen en indienen van de in de subsidieregeling opgenomen modelovereenkomst. Op verzoek van zowel varkenshouders als van gemeenten heb ik deze termijn in individuele gevallen meermaals verruimd, uiteindelijk tot uiterlijk 1 april jongstleden. Daarmee hebben veel varkenshouders in de praktijk geen acht weken maar – afhankelijk van de datum waarop de individuele subsidiebeschikking is verstrekt – zes tot acht maanden de tijd gekregen om toekomstplannen te ontwikkelen en hierover het overleg te voeren met hun gemeente. Iedere varkenshouder heeft daarop zijn eigen afweging gemaakt. Ik heb daarbij geen signalen ontvangen dat varkenshouders hun subsidieaanvraag hebben ingetrokken vanwege trage procedures of bureaucratische rompslomp.
Zo ja, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met gemeenten en provincies, waarbij op korte termijn gezocht wordt naar oplossingen voor de bureaucratische knelpunten en oog is voor de behoefte van boeren om op hun terrein een andere onderneming te beginnen, zo nee, waarom niet?
Het verzoek tot uitstel van de termijn van acht weken om te voldoen aan de eerste vereiste kwam in veel gevallen mede van een gemeente. Dit benadrukt de bereidheid die er in veel gemeenten was om met individuele varkenshouders mee te denken. Ik ben maximaal tegemoetgekomen aan de wens om verruiming van termijnen. Gemeenten hebben daarmee de ruimte gekregen om het gesprek te voeren met ondernemers en om tot een weloverwogen afweging te komen. Daarbij is het uiteindelijke besluit aan individuele gemeenten. Als het gaat om herbestemming zijn gemeenten het bevoegd gezag. Iedere gemeente heeft daarbij een eigen afwegingskader. Uiteraard ben ik ook in gesprek met gemeenten en provincies om ze daar waar mogelijk in de uitvoering te ondersteunen. Gemeenten kunnen bovendien gebruik maken van de Regeling specifieke uitkeringen uitvoering Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Staatscourant 2020, nr. 60186, gepubliceerd 16 november 2020). Met deze regeling kunnen gemeenten een eenmalige specifieke uitkering van € 25.000,– krijgen voor de financiering van uitvoeringsactiviteiten voor de sluiting van een individuele varkenshouderijlocatie binnen de eigen gemeente.
Herkent u daarnaast de problematiek dat sommige boeren vaak tienduizenden euro’s mislopen, omdat de waardevermindering doorloopt na de beschikking, waardoor de boer steeds minder voor zijn stal krijgt naarmate de procedure langer duurt?
De vergoeding voor het waardeverlies van de productiecapaciteit is afhankelijk van de leeftijd van de dierenverblijven op het moment dat aan alle vereisten is voldaan die verbonden zijn aan het definitief en onherroepelijk beëindigen van de productiecapaciteit, waaronder afvoer van de dieren en de mest en het intrekken of wijzigen van de milieuvergunning en de vergunning Wet natuurbescherming. Volgens de subsidieregeling dient men binnen acht maanden na de datum van subsidiebeschikking aan deze vereisten te voldoen. Varkenshouders die op verzoek meer tijd hebben gekregen om te voldoen aan de eerste vereiste, het ondertekenen en indienen van de modelovereenkomst, hebben op verzoek ook uitstel gekregen om te voldoen aan de vereisten die zijn verbonden aan het definitief en onherroepelijk beëindigen van de productiecapaciteit. Dit betekent in de praktijk dat varkenshouders pas op een later moment aan alle vereisten voldoen, dat de leeftijd van de dierenverblijven toeneemt en dus de hoogte van de vergoeding afneemt. Wat dit betekent in individuele gevallen is afhankelijk van het aantal maanden waarmee de waardebepaling opschuift en wat de oppervlakte is van de dierenverblijven die op een productielocatie voor vergoeding in aanmerking komt.
Bent u het ermee eens dat een snelle oplossing van bovenstaande knelpunten gewenst is, zodat enerzijds boeren een eerlijke kans krijgen om hun bedrijf (door) te ontwikkelen en anderzijds bijdragen aan de ambitie om vrijwillig de ammoniakuitstoot te verminderen en hoe gaat u samen met de boeren deze oplossing zoeken?
Met de ruimhartige verlenging van de termijnen hebben varkenshouders voldoende tijd gekregen om toekomstplannen te doordenken en te bespreken met hun gemeente. Zoals aangegeven heb ik geen signalen ontvangen dat varkenshouders daarbij onvoldoende medewerking hebben gekregen. Het is dan ook mijn overtuiging dat varkenshouders, binnen de kaders van de subsidieregeling, een eerlijke kans hebben gekregen.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen te betrekken bij de stand van zakenbrief over deze regeling die toegezegd is voor mei?
Daar waar relevant zal ik bovenstaande antwoorden bij de stand van zakenbrief van juni betrekken. Ik kan uw Kamer niet in mei informeren, zoals eerder toegezegd, omdat het verwacht stikstofeffect nog niet bekend is. Hierover kan ik uw Kamer in juni informeren.