De pedofilie activist Nelson M. die onvindbaar zou zijn |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Danny’s wereld» met daarin een interview met de pedofilieactivist Nelson M.?1
Ja.
Klopt het dat Nelson M. door het Openbaar Ministerie gesignaleerd staat op een internationale opsporingslijst en «onvindbaar» zou zijn?
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat betrokkene op 17 mei jl. in Nederland is aangehouden en in voorlopige hechtenis is gesteld. Op 19 mei jl. is de voorlopige hechtenis van betrokkene onder voorwaarden geschorst. Over deze individuele zaak, waarin het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kan ik verder geen inhoudelijke mededelingen doen.
Sinds wanneer is Nelson M. volgens het Openbaar Ministerie onvindbaar?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Waarom is geen actie ondernomen toen de reclassering al meldde dat Nelson M. zich niet aan zijn meldplicht hield en geen medewerking verleende?
Zoals bekend doe ik geen inhoudelijke mededelingen over individuele zaken waarin het strafrechtelijk onderzoek nog loopt.
In zijn algemeenheid merk ik op dat de reclassering het toezicht retour stuurt indien een onder toezicht gestelde zich niet aan de meldplicht of aan andere algemene of bijzondere voorwaarden houdt. Het Openbaar Ministerie besluit vervolgens of er een vervolgbeslissing of een bevel tot aanhouding nodig is, of dat er een vordering moet worden ingediend bij de rechter.
Welke criteria hanteert het Openbaar Ministerie om te beoordelen of een verdachte onvindbaar is?
In zijn algemeenheid wordt een verdachte als onvindbaar aangemerkt indien ondanks naspeuringen de verdachte niet te vinden is.
Hoe verklaart u dat het Openbaar Ministerie Nelson M. niet kan vinden en wat is ervoor nodig om Nelson M. wel te vinden?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat Nelson M. kennelijk wél door journalisten is gevonden?
Zoals aangegeven doe ik geen inhoudelijke mededelingen over individuele zaken waarin het strafrechtelijk onderzoek nog loopt. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nelson M. opgespoord en vervolgd wordt?
Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik geen bemoeienis met individuele strafzaken. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De stijgende energienota op lange termijn |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Energienota stijgt op termijn flink»?1
Ja.
Klopt het dat de vier grote netwerkbedrijven in Nederland een bedrag van meer dan honderd miljard euro moeten investeren in de verbouwing van ons elektriciteitsnetwerk? Hoe reëel is de hoogte van het genoemde bedrag?
Als gevolg van de energietransitie is de verwachting dat de vraag naar transportcapaciteit van het elektriciteitsnetwerk sterk gaat toenemen. In welke mate dit precies toeneemt is onzeker. PricewaterhouseCoopers (hierna: PwC) heeft in opdracht van Netbeheer Nederland een onderzoek gedaan naar de financiële impact voor netbeheerders. In dit onderzoek gaat PwC ervan uit dat netbeheerders meer dan honderd miljard euro gaan investeren in de periode tot 2050. Deze inschatting is mede gebaseerd op de investeringsprognoses van netbeheerders. De prognoses zijn in grote mate gebaseerd op het Klimaatakkoord en houden tevens rekening met de maakbaarheid. Op de lange termijn (na 2030) geeft PwC aan dat de onzekerheid over de omvang van de investeringen toeneemt. PwC verwacht echter niet dat de investeringen na 2030 significant zullen dalen, omdat de energietransitie na 2030 nog niet is afgerond. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat de schatting van PwC van de omvang van de investeringen te hoog of te laag is. Omdat de schatting betrekking heeft op een periode tot ver in de toekomst is de omvang onzeker.
Hoe hoog zijn de nettarieven voor bedrijven in vergelijking met de nettarieven voor huishoudens? Indien deze tarieven verschillen, kunt u uitleggen waarom?
Netbeheerders mogen niet discrimineren tussen verschillende typen gebruikers. Ze hanteren daarom dezelfde tarieven voor huishoudens en bedrijven. Dit betekent dat een huishouden en een bedrijf hetzelfde tarief betalen als ze een vergelijkbare aansluiting op een vergelijkbare manier gebruiken.
Sommige bedrijven maken veel meer gebruik van het elektriciteitsnet dan andere bedrijven. In welke mate het elektriciteitsnet gebruikt wordt is van invloed op de hoogte van het nettarief. Een bedrijf dat het elektriciteitsnet zwaarder belast moet in beginsel ook een hoger nettarief betalen. Het is daarom niet mogelijk om een algemene vergelijking te geven van het nettarief van een bedrijf in vergelijking tot het nettarief van een gemiddeld huishouden.
Een eerlijke verdeling van de netkosten tussen verschillende groepen afnemers wordt gerealiseerd door een aantal randvoorwaarden aan te houden die gelden voor de nettarieven: de tarieven mogen niet discrimineren, moeten transparant zijn en moeten de werkelijke kosten weerspiegelen. Door deze randvoorwaarden toe te passen ligt het voor de hand dat (groepen van) afnemers die meer kosten veroorzaken in het elektriciteitsnet ook een tarief betalen dat aansluit bij deze veroorzaakte netkosten.
Het is niet mogelijk om per afnemer exact vast te stellen hoeveel netkosten er worden veroorzaakt. Daarom worden de kosten van het elektriciteitsnet verdeeld aan de hand van verdeelsleutels die met een bepaalde mate van abstractie een verband leggen tussen het gebruik van het elektriciteitsnet, de veronderstelde kosten die met dat gebruik gepaard gaan, en het daaraan gekoppelde nettarief. De Autoriteit Consument en markt (hierna: ACM) heeft de bevoegdheid om deze verdeelsleutels te bepalen. De ACM moet hierbij uitgaan van de eerder genoemde randvoorwaarden.
Deelt u de mening dat een manier om de energietransitie eerlijk voor elkaar te krijgen is dat huishoudens met een laag of middeninkomen er financieel niet op achteruit zouden moeten gaan als zij een gemiddelde hoeveelheid energie verbruiken, en dat dit bijvoorbeeld kan door de heffingskorting in de energiebelasting te verhogen?
Er is terecht veel aandacht voor de betaalbaarheid van de energietransitie. De energietransitie moet haalbaar en betaalbaar blijven. Begin van het jaar verwachtte het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) een daling van de energierekening in 2021 voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ten opzichte van vorig jaar, met name door lagere leveringstarieven. Dit was op basis van de prijzen in januari 2021. Deze prijzen fluctueren door het jaar heen. In het voorjaar van volgend jaar zal het CBS komen met een update van het beeld voor de korte termijn. Op de lange termijn, richting 2030, verwacht het PBL een beperkte stijging van de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik.
De energierekening bestaat naast belastingen op energie en de nettarieven ook uit commerciële prijzen voor gas en elektriciteit. Hier heeft het kabinet geen invloed op. Het kabinet stuurt daarom niet op de ontwikkeling van de energierekening, maar monitort de ontwikkeling hiervan wel nauwgezet.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt bovendien niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Het is mogelijk om de energiebelastingen te verlagen door de heffingskorting in de energiebelasting te verhogen. Bij het Klimaatakkoord is deze heffingskorting reeds sterk gestegen als gevolg van de aanpassing van de lastenverdeling in de ODE naar een derde voor huishoudens en twee derde voor bedrijven. Een nadeel van deze maatregel is echter dat het niet mogelijk is om deze te richten op specifieke groepen vanwege het feit dat een dergelijke verhoging voor alle huishoudens en bedrijven zou gelden.
Bent u bereid de heffingskorting in de energiebelasting te verhogen om het in bovenstaande vraag genoemde te kunnen garanderen? Zo nee, hoe bent u dan voornemens te voorkomen dat kleinverbruikers straks de prijs gaan betalen voor de noodzakelijke transitie van gas naar elektriciteit? En op welke wijze bent u voornemens woonlastenneutraliteit, een van de uitgangspunten van het klimaatakkoord, te realiseren?
Voor het antwoord op uw eerste vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Betaalbaarheid is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt bij de energietransitie. Het is onwenselijk dat de rekening van de transitie alleen bij kleinverbruikers terecht zou komen. De lasten moeten rechtvaardig worden verdeeld. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in het commissiedebat over het Klimaatakkoord Gebouwde Omgeving van 22 april jl. toegezegd dat zij uw Kamer een brief zal sturen over de betaalbaarheid van de energietransitie, waaronder de motie van lid Beckerman over woonlastenneutraliteit.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling dat deze investeringen worden verrekend in de energienota? Bent u bereid de grote vervuilers structureel meer te laten betalen dan ze op dit moment doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bevoegd om de kostenverdeling van de elektriciteitsnetten vast te stellen, deze bevoegdheid ligt bij de ACM. Het is ook voor de ACM niet toegestaan om de kostenverdeling te wijzigen met als primaire doel om voor een specifieke groep aangeslotenen hogere of lagere energielasten te realiseren. Dit zou in strijd zijn met het Europese uitgangspunt dat de nettarieven die gebruikers betalen gebaseerd zijn op de werkelijke kosten die netbeheerders maken voor het aanleggen en beheren van netten. Dit uitgangspunt zorgt er ook voor dat de investeringen in de elektriciteitsnetten moeten worden betrokken bij de nettarieven. De stijging van de nettarieven kan wel beperkt worden door bepaalde netkosten uit de algemene middelen te betalen. Dit is mogelijk voor bijvoorbeeld de kosten voor het verwijderen van gasaansluitingen en de kosten voor het elektriciteitsnet-op-zee. Het is echter aan een volgend kabinet om hier keuzes over te maken. Op 28 april jl. heeft het kabinet het interdepartementaal beleidsonderzoek over de financiering van de energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 689) aan uw Kamer gezonden. Dit onderzoek gaat nader in op de kosten van de energietransitie en de keuzes die hierin gemaakt kunnen worden.
Onterecht verstuurde berekeningen Toeslagen |
|
Renske Leijten (SP), Mahir Alkaya (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Belastingdienst opnieuw veel huishoudens de stuipen op het lijf heeft gejaagd met het bericht dat zij, in sommige gevallen, tienduizend euro aan toeslagen moeten terugbetalen, zelfs nog over het jaar 2014?1, 2
Het is hier erg misgegaan. Ik heb de betrokkenen inmiddels hiervoor excuses gemaakt. Graag zal ik in antwoord op deze vraag een uitgebreide toelichting geven.
In de periode tussen 12 februari en 12 maart jl. hebben 224 toeslaggerechtigden ten onrechte één of meer toeslagenbeschikkingen gekregen waarin staat dat zij geen recht meer hebben op toeslagen, omdat zij geen verblijfstatus zouden hebben. De dagtekeningen van deze in totaal 1.127 beschikkingen liggen tussen 4 maart en 24 april. Deze beschikkingen varieerden flink met maximaal € 6.800 per beschikking en waren in totaal een bedrag van € 2,4 mln. Naast deze formele beschikking vanuit Toeslagen werden ook terugvorderingsbeschikkingen met acceptgiro’s eraan gestuurd. Gemiddeld was dat bij deze 224 toeslaggerechtigden ruim € 11.000 per persoon of € 2.100 per beschikking. Deze burgers hebben wel een verblijfstatus, maar wij hebben de gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet goed verwerkt. Van de 1.127 beschikkingen waren er inmiddels 3 betaald met een totaal van € 461 dit wordt uiteraard zo spoedig mogelijk teruggestort.
Dagelijks ontvangt (en verwerkt) Toeslagen gegevens over de «verblijfsstatus» vanuit de IND, in de periode 12 februari tot 12 april betrof dat 160.000 berichten. Op basis van de verblijfstatus wordt het recht op en de hoogte van toeslagen bepaald. De IND verstrekt zowel gegevens over de verblijfstatus in de actualiteit (het huidige toeslagjaar) als mutaties over de verblijfstatus in het verleden (met terugwerkende kracht). Voor een correcte afhandeling van mutaties met terugwerkende kracht was tot februari 2021 een handmatig proces ingericht. In februari 2021 is een aanpassing ingevoerd waarbij dit handmatige proces is geautomatiseerd. Deze geautomatiseerde afhandeling, zo blijkt nu, werkt niet in alle gevallen correct. Er was een ontwerpfout gemaakt waardoor wijzigingen van de ingangsdatum van een verblijfstatus met terugwerkende kracht niet in alle gevallen juist worden afgehandeld. De verblijfstatus werd daardoor onterecht geschoond waardoor er ten onrechte sprake was van «niet rechtmatig verblijf» en daarmee onterecht geen recht op toeslag zou zijn. Hierop is meteen actie ondernomen om dit te herstellen. We hebben op de site een bericht geplaatst over de onterecht verstuurde brieven en uitgelegd hoe wij de fout herstellen.3 Van de 224 toeslaggerechtigden waren er 28 die via het reguliere proces in maart behandeld en hersteld waren. De situatie van de overige 196 toeslaggerechtigden waar het om gaat is heel verschillend, daarom hebben we deze 196 toeslaggerechtigden in 3 groepen verdeeld. De eerste groep (64) betreft de berekening bij een definitieve toekenning van toeslagjaren van 2014 tot en met 2019. Deze groep is hersteld, ze hebben inmiddels een nieuwe beschikking gekregen, zowel in de berichtenbox als op papier. De verkeerde verwerking heeft er ook voor gezorgd dat herzieningen van definitieve beschikkingen voor de toeslagjaren 2014 en 2015 zijn ontstaan. 5 Jaar na afloop van een berekeningsjaar mag een toeslag (in principe) niet meer herzien worden. Door deze fout is dit toch gebeurd. Door de softwareaanpassing zal dit ook opgelost worden. De tweede groep (ook 64) betreft voornamelijk de berekening van voorlopige toekenning voor het jaar 2021 en ook enkele oude jaren. Ook deze groep is helemaal hersteld en zij hebben op 20 april ook het juiste voorschot gekregen. De toeslaggerechtigden uit groep 1 en 2 waarvan we het telefoonnummer hebben zijn gebeld. Zij hebben ook een excuusbrief gekregen. De derde groep (68) betreft complexere situaties rondom onder meer partnerschappen, verhuizingen en medebewoners. Deze situaties zijn inmiddels ook onderzocht en zijn inmiddels behandeld en hersteld. Zij hebben inmiddels een telefoontje gekregen en ontvangen een excuusbrief.
De ontwerpfout wordt zo spoedig mogelijk rechtgezet. Tot die tijd worden meldingen van de IND die vergelijkbaar zijn met de groep van 224 «geparkeerd» zodat ze niet de verkeerde behandeling krijgen.
Waarom hebt u de Kamer niet van deze fout van de Belastingdienst op de hoogte gesteld?
Zelf ben ik op 7 april op de hoogte gesteld van deze verstoring. Ik heb toen eerst gezorgd dat de mensen die hierdoor zijn geraakt op een juiste wijze worden geïnformeerd. Het is niet gebruikelijk om de Kamer proactief in te lichten over alle verstoringen die er plaatsvinden. Ik heb echter begrip voor uw informatiebehoefte om uw controlerende taak goed uit te kunnen oefenen. In het vervolg zal ik dit nadrukkelijker meewegen.
Hoeveel mensen hebben deze brief gekregen? Klopt het dat het om 200 huishoudens gaat?
Ja, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1 in totaal gaat het om 224 toeslaggerechtigden.
Hebben alle onterecht verstuurde brieven te maken met foutief verwerkte gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo niet, wat zijn de andere oorzaken voor de onterecht verstuurde brieven?
Ja, zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Wat is er verkeerd gegaan met de gegevens van de IND waardoor mensen een onjuiste brief hebben ontvangen? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat er – zonder tussenkomst van de ontvangers van de toeslag – gegevens van andere instanties zijn gebruikt? Kunt u dit uitleggen?
Op basis van de wet dient Toeslagen bij personen zonder EER-nationaliteit de verblijfsstatus te weten om het recht op en de hoogte van toeslagen te kunnen vaststellen. Op basis van de wet bestaat hiervoor een permanente reguliere informatiestroom vanuit de IND via de Basisregistratie Personen.
Is deze gang van zaken, namelijk dat mensen via een beschikking, zonder hun tussenkomst, op de hoogte worden gesteld van het feit dat zij duizenden euro’s aan toeslagen uit 2014 moeten terugbetalen en vervolgens maar bezwaar moeten aantekenen als zij dit anders zien, wel in lijn met de geldende regelgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik betreur het zeer dat dit gebeurd is. Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 1. Voor toeslagjaren vanaf 2021 is inmiddels de wet aangepast zodat een toeslaggerechtigde eerst benaderd wordt bij definitieve beschikkingen van meer dan € 1.500. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 14 tot en met 17.
Indien het antwoord op de vorige vraag «ja» luidt, zou deze regelgeving dan niet moeten worden aangepast? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hadden degenen die deze brief hebben ontvangen al een definitieve beschikking van de toeslagen?
Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 1. Er zijn inmiddels nieuwe definitieve beschikkingen voor 2014–2019 verzonden waarmee de oorspronkelijke situatie hersteld is.
Op welke data van de IND heeft de Belastingdienst zich gebaseerd?
Gegevens over de (ingangsdatum van de) verblijfstatus.
Met welk doel zijn deze gegevens gedeeld met de Belastingdienst?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Welk deel hiervan heeft de brief terecht gekregen en welk deel onterecht?
In de periode 12 februari tot 12 april jl. zijn er 160.000 berichten van de IND die betrekking hebben op de verblijfsstatus ontvangen en verwerkt. Dit leverde, naast de 1.055 foute beschikkingen, circa 7.000 nieuwe of gewijzigde beschikkingen op. In deze verwerking is dus 87% juist gegaan, 13% onjuist.
Ik wil hierbij benadrukken dat het grootste deel van de circa 7.000 terechte wijzigen een positieve toekenningen of nabetaling van toeslagen betrof, dat was namelijk bij 89% van de beschikkingen het geval. Circa 1% betrof een terugvordering uit een oud jaar en 10% een verlaging van het voorschot voor het toeslagjaar 2021.
Hoeveel geld moet er in totaal worden terecht worden terugbetaald door degenen die deze brief hebben gekregen? Wat is het gemiddelde bedrag per huishouden?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. Alle 1.127 beschikkingen waren fout en hoeven dan uiteraard ook niet betaald te worden. Het totaal aan foutieve beschikking was € 2,4 mln, het gemiddelde bedrag ruim € 11.000.
Klopt het dat er geen automatische processen meer zouden voorkomen die tot grote terugvorderingen zouden leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Jaarlijks verwerkt Toeslagen miljoenen mutaties waardoor het recht op en de hoogte van de toeslagen kan wijzigen. Dit kan zijn door mutaties die toeslaggerechtigden zelf invoeren, signalen vanuit externen (zoals van de IND) en vanuit de Belastingdienst/Toeslagen zelf (zoals een gewijzigd inkomen). Dit zijn massale geautomatiseerde processen. De Belastingdienst/Toeslagen spant zich in om al in de voorschotfase (hoge) terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen. Automatische processen kunnen helpen om in een vroegtijdig stadium te signaleren dat (mogelijk) een hoge terugvordering ontstaat. Zo kan eerder een signaal worden afgegeven aan burgers, zodat zij voorschotten kunnen aanpassen om hoge terugvorderingen later te voorkomen.
Om de praktische rechtsbescherming voor burgers te verbeteren, in het bijzonder bij hoge terugvorderingen, is in de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen geregeld dat burgers in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven voordat definitieve toekenningsbeschikkingen met een terugvordering van minimaal € 1.500,- vastgesteld worden. Door de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze in te brengen, krijgt de Belastingdienst/Toeslagen belangrijke feiten en omstandigheden in beeld die nodig zijn voor een zorgvuldige belangenafweging. Indien daar aanleiding toe is, kan de terugvordering worden gematigd alvorens definitief te worden vastgesteld. Met deze maatregel kan de evenredigheid van deze beschikkingen verbeterd worden en kunnen mogelijk bezwaar en beroepsprocedures voorkomen worden. De maatregel gaat in per toeslagjaar 2021.
Waarom is het toch opnieuw gebeurd dat er geautomatiseerd wordt teruggevorderd? Kunt u dit uitleggen?
Zie antwoord vraag 14.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat dit opnieuw kan voorkomen?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u toezeggen dat er niet opnieuw automatisch brieven met terugvorderingen worden verstuurd naar toeslagontvangers?
Zie antwoord vraag 14.
Het manifest van artsen en wetenschappers dat pleit voor schonere lucht |
|
Bouchallikh |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drie keer op de intensive care door luchtvervuiling: «Dit is het moment om onze kinderen gezonde lucht te geven»»1?
Ja
Wat is uw oordeel over het feit dat Noëlle uit Rozenburg, onderdeel van de gemeente Rotterdam, drie keer op de intensive care belandde vanwege de slechte luchtkwaliteit rondom de Rotterdamse haven?
Het is uiterst verdrietig als een kind zoals Noёlle zulke ernstige gezondheidsklachten moet ondervinden. In algemene zin is bekend dat luchtvervuiling, naast vroegtijdige sterfte, ook tot een breed scala aan negatieve gezondheidseffecten kan leiden, waaronder een hogere kans op het ontstaan en het verergeren van longklachten. De luchtkwaliteit is de afgelopen jaren al sterk verbeterd. Inmiddels voldoen we in Nederland vrijwel overal aan de Europese grenswaarden voor NO2 en fijnstof. Maar ook onder de Europese grenswaarden en zelfs onder de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), leidt luchtvervuiling tot negatieve gezondheidseffecten. Daarom zet ik mij in het Schone Lucht Akkoord, samen met decentrale overheden, in voor een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor alle Nederlanders te realiseren. Concreet is afgesproken om de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging uit Nederlandse bronnen met 50% te reduceren in 2030 ten opzichte van 2016.
Hoe staat dit voorval in verhouding tot het feit dat de gemeente Rotterdam het Schone Lucht Akkoord (SLA) heeft ondertekend? Op welke termijn kunnen we resultaten verwachten van het SLA en op welke wijze wordt de uitvoering van het SLA gehandhaafd?
Ingrijpende gezondheidseffecten zijn niet alleen voor de rijksoverheid, maar ook voor provincies en voor gemeenten zoals Rotterdam, een belangrijke reden om te werken aan ambitieus luchtbeleid.
Ik heb uw Kamer in april de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord gestuurd. Hierin staat welke activiteiten en resultaten op welk moment geleverd worden en hoe de voortgang wordt gemonitord. Eind van dit jaar voert RIVM de 0-meting van het Akkoord uit, hierin wordt met de gezondheidsindicator de gezondheidswinst van het Schone Lucht Akkoord berekend. Vervolgens zal eens per twee jaar het doelbereik worden berekend met de gezondheidsindicator. Zodra de rapportage van de 0-meting gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat elk kind recht heeft op schone lucht? Zo ja, bent u van oordeel dat het kabinet op dit moment voldoende maatregelen neemt om dat recht te waarborgen en waarom?
Mijn ambitie is dat niet alleen kinderen, maar dat iedereen in Nederland in een gezonde leefomgeving kan opgroeien en leven. Schone Lucht is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De luchtkwaliteit is door internationaal, nationaal en lokaal luchtkwaliteitsbeleid de afgelopen jaren sterk verbeterd. Toch behoort luchtverontreiniging nog tot één van de belangrijkste risicofactoren voor de gezondheid. Daarom heeft het kabinet met andere overheden in het Schone Lucht Akkoord afgesproken te werken aan gezondheidswinst door in te zetten op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit.
Bent u bekend met de dwarsverbanden die door wetenschappers worden gelegd tussen een slechte luchtkwaliteit en kwetsbare wijken? Wat vindt u er bijvoorbeeld van dat kinderen op achtergestelde scholen meer risico lopen op de gevolgen van een slechte luchtkwaliteit2? Heeft dit thema uw aandacht? Zo ja, hoe uit zich dat?
In de beantwoording op de Kamervragen van lid Kuzu (DENK) de leden Kwint en Laçin (beiden SP) op 27 januari 2020 ben ik, samen met de Ministers van VWS en OCW, ingegaan op de samenhang tussen luchtkwaliteit en kwetsbare wijken en scholen. Ik ben van mening dat de luchtkwaliteit overal in Nederland moet verbeteren, ook in kwetsbare wijken. Daarnaast werk ik conform het advies van de Gezondheidsraad, samen met RIVM, gemeenten en provincies een aanvullende aanpak uit voor gebieden waar de blootstelling aan luchtverontreiniging hoog is. Mijn streven is om uw Kamer nog dit jaar te informeren over deze aanpak.
De aanpak van gezondheidsachterstanden en de gezondheid van de fysieke en sociale leefomgeving zijn ook prioriteiten voor het lokale gezondheidsbeleid die de Staatssecretaris van VWS heeft opgenomen in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid (Kamerstuk 32 793, nr. 481).
Klopt het dat er tienduizenden mensen met een longziekte overwegen om te verhuizen vanwege een slechte luchtkwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen moeten er ondernomen worden om de luchtkwaliteit in ieder deel van Nederland op peil te houden?
Uit onderzoek door Nivel3 in opdracht van het Longfonds blijkt dat één op de acht longpatiënten (12 procent) vanwege slechte luchtkwaliteit weleens overweegt te verhuizen. Het op peil houden van de huidige luchtkwaliteit is niet voldoende om ervoor te zorgen dat ook kwetsbare groepen zoals longpatiënten overal in Nederland kunnen wonen zonder gezondheidsklachten te ervaren. Daarom werk ik samen met medeoverheden aan verdergaande gezondheidswinst door een permanente verbetering van de luchtkwaliteit.
Bent u bekend met het manifest van longartsen, kinderartsen, huisartsen en wetenschappers voor schone lucht3? Zo ja, kunt u reflecteren op de inhoud van dit manifest?
Ja, ik ben bekend met het manifest. Ik zie het manifest als een belangrijke aansporing om het Schone Lucht Akkoord ambitieus en effectief uit te voeren.
Deelt u de mening van zorgprofessionals en wetenschappers dat er meer ambitie en snelheid nodig is voor preventie van ziekte en dat er een extra impuls moet worden gegeven aan schone lucht? Zo nee, waarom niet?
Hoe beter de luchtkwaliteit, hoe groter de gezondheidswinst. Bij het opstellen van het Schone Lucht Akkoord is het doel afgesproken om 50% gezondheidswinst te realiseren in 2030 ten opzichte van 2016 voor luchtvervuiling afkomstig uit binnenlandse bronnen. Voor dit doel is gekozen omdat het naar verwachting ambitieus én haalbaar is.
Naast de concrete maatregelen uit het Akkoord, werk ik aan pilots en een kennisagenda om aanvullende innovatieve aanpakken te ontwikkelen. Ook voer ik een verkenning uit naar aanvullende maatregelen voor het terugdringen van luchtvervuiling door houtstook. Daarnaast zijn deelnemende gemeenten en provincies volop bezig met het uitwerken van hun eigen aanvullende maatregelen om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Mocht blijken dat het mogelijk is om meer gezondheidswinst te realiseren, door de luchtvervuiling sneller of meer te verbeteren, dan zal ik mij daar zeker voor inzetten.
Belangrijke notie die ik niet onvermeld wil laten, is dat voor de verbetering van de luchtkwaliteit ook het effectief uitvoeren van bestaand beleid, inclusief het monitoren en toezicht, het verankeren van luchtkwaliteit in ander beleid en inzet op ambitieus internationaal beleid van groot belang zijn. Ook daar zet ik mij, samen met gemeenten en provincies en stakeholders, voor in.
Deelt u de mening van de ondertekenaars van het manifest dat het doel uit het SLA – 50% gezondheidswinst in 2030 – naar voren moet worden gehaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel gemeenten doen er inmiddels mee aan het SLA en welke stappen neemt u om meer gemeenten te stimuleren om mee te doen?
Op dit moment telt het Schone Lucht Akkoord 91 deelnemers waaronder alle twaalf provincies en 78 gemeenten. Een actueel overzicht van de deelnemers staat op de website www.schoneluchtakkoord.nl. Daarmee heeft het Schone Lucht Akkoord al een landsdekkende werking. Wel helpt het als meer gemeenten deelnemen en met lokale maatregelen de luchtvervuiling in hun gemeente aanpakken. Daarom zet ik mij in om meer gemeenten bij het akkoord te betrekken. Ik heb gemeenten en provincies per brief uitgenodigd om aan het Schone Lucht Akkoord deel te nemen. Daarnaast informeer ik gemeenten regelmatig over het Schone Lucht Akkoord via nieuwsbrieven, artikelen in tijdschriften en social media. Ook heb ik dit voorjaar informatiebijeenkomsten georganiseerd voor geïnteresseerde gemeenten. Veel van de deelnemende gemeenten en provincies benaderen ook zelf gemeenten in hun omgeving om het belang van deelname aan het Schone Lucht Akkoord te benadrukken. Ten slotte ondersteun ik gemeenten financieel bij de uitvoering van het Schone Lucht Akkoord met een Specifieke Uitkering die in april is opengesteld.
Wat vindt u van de oproep om de noodzaak van het realiseren van gezonde lucht beter te verbinden aan bestaande opgaven rondom klimaat, de energietransitie en de stikstofproblematiek? Worden de effecten op luchtkwaliteit en gezondheid in dergelijke dossiers op dit moment voldoende meegenomen?
Het kabinet onderschrijft het belang van het verbinden van verschillende beleidsopgaven. Veel maatregelen uit het klimaatbeleid, de stikstofaanpak en het Schone Lucht Akkoord hangen nauw met elkaar samen en versterken elkaar. Zo dragen maatregelen voor het versnellen van de transitie naar elektrisch vervoer, het stimuleren van de fiets en schoon OV, het verlagen van de maximumsnelheid, investeringen in walstroom en het verduurzamen van de landbouw ook bij aan gezondere lucht. Een mooi voorbeeld is de integrale routekaart Schoon en Emissieloos Bouwen die wordt uitgewerkt vanuit zowel klimaat, stikstof als Luchtkwaliteit en Gezondheid. Een ander voorbeeld is het duurzaamheidskader voor biogrondstoffen, luchtkwaliteit is hier als een van de pijlers in uitgewerkt.
Op 16 april heeft u een brief ontvangen over het nieuwe programma Gezonde Groene Leefomgeving dat onder de Nationale Omgevingsvisie wordt opgezet (Kamerstuk 32 793, nr. 549). In dat programma worden ook dwarsverbanden gelegd met het Schone Lucht Akkoord en het Nationaal Milieukader, naast vele andere (beleids)activiteiten om de gezondheid van de leefomgeving van mensen in Nederland te verbeteren.
Om deze voortgang meer structureel vorm te geven, verken ik, conform de aanbevelingen uit het IBO luchtkwaliteit, op welke wijze gezondheidseffecten van luchtvervuiling nu al zijn verankerd in ander beleid en waar aanvullende afspraken effectief kunnen zijn.
Wat is uw oordeel over het pleidooi in het manifest om een speciaal gezant voor schone lucht te benoemen? Ziet u dat als een effectieve manier om de luchtkwaliteit in Nederland sneller te verbeteren? Kunt u toelichten waarom wel of niet?
Ik vind het pleidooi voor een speciaal gezant een sympathiek idee. Tegelijk ben ik van mening dat dit op dit moment geen versnelling voor de aanpak van het Schone Lucht Akkoord op zal leveren. Met de uitvoeringsagenda is dit voorjaar een belangrijke mijlpaal gerealiseerd voor een effectieve uitvoering van het akkoord. Naar mijn overtuiging zou de prioriteit de komende tijd moeten liggen op het snel en voortvarend uitvoeren van de afspraken uit het akkoord.
Het bericht dat de Belastingdienst opnieuw in de fout is gegaan met toeslagen. |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Belastingdienst weer in de fout is gegaan met toeslagen?1
Het is hier erg misgegaan. Ik heb de betrokkenen inmiddels hiervoor excuses gemaakt. Graag zal ik in antwoord op deze vraag een uitgebreide toelichting geven.
In de periode tussen 12 februari en 12 maart jl. hebben 224 toeslaggerechtigden ten onrechte één of meer toeslagenbeschikkingen gekregen waarin staat dat zij geen recht meer hebben op toeslagen, omdat zij geen verblijfstatus zouden hebben. De dagtekeningen van deze in totaal 1.127 beschikkingen liggen tussen 4 maart en 24 april. Deze beschikkingen varieerden flink met maximaal € 6.800 per beschikking en waren in totaal een bedrag van € 2,4 mln. Naast deze formele beschikking vanuit Toeslagen werden ook terugvorderingsbeschikkingen met acceptgiro’s eraan gestuurd. Gemiddeld was dat bij deze 224 toeslaggerechtigden ruim € 11.000 per persoon of € 2.100 per beschikking. Deze burgers hebben wel een verblijfstatus, maar wij hebben de gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet goed verwerkt. Van de 1.127 beschikkingen waren er inmiddels 3 betaald met een totaal van € 461 dit wordt uiteraard zo spoedig mogelijk teruggestort.
Dagelijks ontvangt (en verwerkt) Toeslagen gegevens over de «verblijfsstatus» vanuit de IND, in de periode 12 februari tot 12 april betrof dat 160.000 berichten. Op basis van de verblijfstatus wordt het recht op en de hoogte van toeslagen bepaald. De IND verstrekt zowel gegevens over de verblijfstatus in de actualiteit (het huidige toeslagjaar) als mutaties over de verblijfstatus in het verleden (met terugwerkende kracht). Voor een correcte afhandeling van mutaties met terugwerkende kracht was tot februari 2021 een handmatig proces ingericht. In februari 2021 is een aanpassing ingevoerd waarbij dit handmatige proces is geautomatiseerd. Deze geautomatiseerde afhandeling, zo blijkt nu, werkt niet in alle gevallen correct. Er was een ontwerpfout gemaakt waardoor wijzigingen van de ingangsdatum van een verblijfstatus met terugwerkende kracht niet in alle gevallen juist worden afgehandeld. De verblijfstatus werd daardoor onterecht geschoond waardoor er ten onrechte sprake was van «niet rechtmatig verblijf» en daarmee onterecht geen recht op toeslag zou zijn. Hierop is meteen actie ondernomen om dit te herstellen. We hebben op de site een bericht geplaatst over de onterecht verstuurde brieven en uitgelegd hoe wij de fout herstellen.2 Van de 224 toeslaggerechtigden waren er 28 die via het reguliere proces in maart behandeld en hersteld waren. De situatie van de overige 196 toeslaggerechtigden waar het om gaat is heel verschillend, daarom hebben we deze 196 toeslaggerechtigden in 3 groepen verdeeld. De eerste groep (64) betreft de berekening bij een definitieve toekenning van toeslagjaren van 2014 tot en met 2019. Deze groep is hersteld, ze hebben inmiddels een nieuwe beschikking gekregen, zowel in de berichtenbox als op papier. De verkeerde verwerking heeft er ook voor gezorgd dat herzieningen van definitieve beschikkingen voor de toeslagjaren 2014 en 2015 zijn ontstaan. 5 Jaar na afloop van een berekeningsjaar mag een toeslag (in principe) niet meer herzien worden. Door deze fout is dit toch gebeurd. Door de softwareaanpassing zal dit ook opgelost worden. De tweede groep (ook 64) betreft voornamelijk de berekening van voorlopige toekenning voor het jaar 2021 en ook enkele oude jaren. Ook deze groep is helemaal hersteld en zij hebben op 20 april ook het juiste voorschot gekregen. De toeslaggerechtigden uit groep 1 en 2 waarvan we het telefoonnummer hebben zijn gebeld. Zij hebben ook een excuusbrief gekregen. De derde groep (68) betreft complexere situaties rondom onder meer partnerschappen, verhuizingen en medebewoners. Deze situaties zijn inmiddels ook onderzocht en zijn inmiddels behandeld en hersteld. Zij hebben inmiddels een telefoontje gekregen en ontvangen een excuusbrief.
De ontwerpfout wordt zo spoedig mogelijk rechtgezet. Tot die tijd worden meldingen van de IND die vergelijkbaar zijn met de groep van 224 «geparkeerd» zodat ze niet de verkeerde behandeling krijgen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen ten onrechte een brief van de Belastingdienst/Toeslagen hebben ontvangen met de boodschap dat ze toeslagen moeten terugbetalen, om wat voor bedragen het gaat en welke toeslagen het over welke jaren betreft?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. Het betreft 224 toeslaggerechtigden en 1.127 beschikkingen. Het totaal aan foutieve beschikking was € 2,4 mln, het gemiddelde bedrag per toeslaggerechtigde ruim € 11.000. Het gaat hierbij om de jaren 2014–2021 en betreft alle vier de toeslagen.
Kunt u aangeven hoe en per wanneer u dit probleem oplost?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. Er wordt hiervoor een softwareaanpassing doorgevoerd.
Kunt u aangeven hoe u dit probleem in de toekomst wilt voorkomen?
Jaarlijks verwerkt Toeslagen miljoenen mutaties waardoor het recht op en de hoogte van de toeslagen kan wijzigen. Dit kan zijn door mutaties die toeslaggerechtigden zelf invoeren, signalen vanuit externen (zoals van de IND) en vanuit de Belastingdienst/Toeslagen zelf (zoals een gewijzigd inkomen). Dit zijn massale geautomatiseerde processen. De Belastingdienst/Toeslagen spant zich in om al in de voorschotfase (hoge) terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen. Automatische processen kunnen helpen om in een vroegtijdig stadium te signaleren dat (mogelijk) een hoge terugvordering ontstaat. Zo kan eerder een signaal worden afgegeven aan burgers, zodat zij voorschotten kunnen aanpassen om hoge terugvorderingen later te voorkomen.
Om de praktische rechtsbescherming voor burgers te verbeteren, in het bijzonder bij hoge terugvorderingen, is in de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen geregeld dat burgers in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven voordat definitieve toekenningsbeschikkingen met een terugvordering van minimaal € 1.500,– vastgesteld worden. Door de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze in te brengen, krijgt de Belastingdienst/Toeslagen belangrijke feiten en omstandigheden in beeld die nodig zijn voor een zorgvuldige belangenafweging. Indien daar aanleiding toe is, kan de terugvordering worden gematigd alvorens definitief te worden vastgesteld. Met deze maatregel kan de evenredigheid van deze beschikkingen verbeterd worden en kunnen mogelijk bezwaar en beroepsprocedures voorkomen worden. De maatregel gaat in per toeslagjaar 2021.
Kunt u aangeven wanneer de Belastingdienst dit signaal heeft ontvangen en welke acties sindsdien zijn en worden ondernomen om deze mensen te informeren en hun zorgen en onrust weg te nemen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven of deze verkeerde brief ook al directe financiële gevolgen heeft gehad? Zijn er bijvoorbeeld mensen die al geld naar de Belastingdienst hebben overgemaakt of van wie een toeslag is stopgezet?
Alle foutieve beschikkingen zijn inmiddels rechtgezet. Alle getroffen toeslaggerechtigden die op 22 maart en 20 april hun toeslagen voor de maanden april respectievelijk mei zouden krijgen zijn inmiddels uitbetaald. Er waren inmiddels wel 3 betalingen met een totaal van € 461 ontvangen, dit wordt uiteraard zo spoedig mogelijk teruggestort.
In hoeverre heeft het bericht dat de Belastingdienst van 9 april jl. over onterecht verstuurde berekeningen Toeslagen2 geleid tot nieuwe reacties en signalen van ontvangers van deze brief?
Er zijn verschillende communicatiekanalen en manieren waarop dergelijke reacties kunnen worden geuit door de ontvangers van deze brief – denk aan de BelastingTelefoon, Twitter, Facebook, Instagram etc. Uit een eerste rondgang zijn er geen reacties gebleken, maar gezien de veelheid aan mogelijkheden valt niet uit te sluiten dat er vanaf 9 april nog reacties en signalen door deze ontvangers zijn geuit
Heeft u overwogen om naast de plaatsing van een bericht op de website van de Belastingdienst nog andere instrumenten in te zetten om mogelijke gedupeerden te informeren? Hoeveel mensen kijken er maandelijks op het verstoringenoverzicht van de Belastingdienst?
Met alle getroffen toeslaggerechtigden wordt contact opgenomen. Zij zijn inmiddels gebeld en ontvangen een (excuus) brief met uitleg. Op de site www.belastingdienst.nl zijn er twee pagina's waarop verstoringen worden gemeld: een algemene verstoringspagina en een verstoringspagina Particulier. De meest actuele verstoringen worden daarnaast ook gemeld op de homepage van www.belastingdienst.nl én die van Toeslagen. De informatie over de verstoringen die hierop staat is dusdanig beknopt, dat het doorklikken op een individuele verstoringsmelding noodzakelijk is om de inhoud en impact van een verstoringsmelding te kunnen begrijpen. In 2020 is er in totaal ruim 90.000 keer geklikt op een dergelijke verstoringsmelding, hetgeen een gemiddelde is van 7.650 keer per maand. De maandgemiddelden variëren echter: zo werd in maart 2020 ruim 20.000 keer geklikt op een verstoringsmelding. Dit is relatief hoog en wordt veroorzaakt door de start van de aangiftecampagne IH in die maand waardoor er meer digitale interactie is dan gemiddeld met de Belastingdienst. In oktober 2020 werd bijvoorbeeld echter slechts een kleine 2.000 keer op een verstoringsmelding geklikt.
Hoe verklaart u dat het brieven tussen 5 maart en 21 april 2021 betreft? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de brieven met een verzenddatum in de toekomst? Kunt u nog voorkomen dat deze brieven worden verzonden? Zo nee, waarom niet?
Dit betreft de gebruikelijke gang van zaken waarbij doorgaans een beschikking wordt verzonden met een datum die circa twee weken in de toekomst ligt. In de massale processen wordt hiermee geborgd dat de toeslaggerechtigden geen nadeel ondervinden van vertragingen bij de verzendingen. Door te late bezorging zou bijvoorbeeld de bezwaartermijn voor toeslaggerechtigden korter worden, dit is onwenselijk.
Klopt het dat de verkeerde verwerking van gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de oorzaak is van de onterechte terugvorderingen? Op welke manier zijn deze gegevens verkeerd verwerkt? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de vraag of deze verkeerde verwerking van gegevens een gevolg is van een verkeerde aanlevering door de IND of een verkeerde verwerking door de Belastingdienst?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. De verkeerde verwerking ligt aan de kant van Toeslagen.
Bij welke toeslagen zijn de gegevens van de IND belangrijk voor de toekenning en hoogte van de toeslag?
Bij alle toeslagen. Op basis van de wet dient Toeslagen bij personen zonder EER-nationaliteit de verblijfsstatus te weten om het recht op toeslagen te kunnen vaststellen. De gegevens van de IND kunnen voor de hoogte van de toeslagen ook relevant zijn bijvoorbeeld bij het vaststellen van een één of meerpersoonshuishouden.
Om de verwerking van wat voor soort gegevens van de IND gaat het? Gaat het bij de verwerking van de gegevens van de IND naast de verwerking van de verblijfstatus ook om andere gegevens, zoals een (tweede) nationaliteit? Speelt de verblijfstatus een rol in de risicomodellen en het toezicht van de Belastingdienst? Hoe lang bewaart de Belastingdienst gegevens over een (voormalige) verblijfstatus als iemand met een verblijfstatus de Nederlandse nationaliteit krijgt?
Een melding van de IND bevat; BSN, datum verblijfstatus, datum einde verblijfsstatus, nationaliteit en de verblijfstatus. De verblijfstatus speelt geen rol in de risicomodellen en het toezicht, anders dan dat een geldige verblijfstatus noodzakelijk is voor het ontvangen van toeslagen. Als iemand de Nederlandse nationaliteit heeft behaald blijven deze gegevens conform de Archiefwet 1995 voor 12 jaar bewaard.
Kunt u toelichten hoe het proces er tussen de aanlevering van gegevens door de IND en een automatisch aangemaakte brief van de Belastingdienst uitziet? Welke checks worden er uitgevoerd om te controleren dat gegevens kloppen, goed worden verwerkt en er niet onterecht brieven op de deurmat of in de inbox van MijnOverheid.nl belanden?
Allereerst wil ik hierbij benadrukken dat de door de IND geleverde gegevens juist waren. Zoals ook in het antwoord op vraag 1 beschreven is door een ontwerpfout in het systeem bij Toeslagen de verwerking fout gegaan. In het kort gaat de aanlevering van de gegevens van de IND als volgt; de IND gegevens worden verwerkt in de Basisregistratie Personen (BRP), de gegevens uit de BRP worden door de Belastingdienst verwerkt in het Belastingdienst systeem Beheer van Relaties (BvR), deze worden weer doorgeleverd aan TVS. Op basis van ingekomen mutaties wordt door TVS vervolgens het recht op en de hoogte van de toeslagen berekend. De BRP is een door de overheid officieel aangewezen registratie van persoonsgegevens waarnaar de AWIR wetgeving verwijst en die door Toeslagen wordt gebruikt voor de uitvoering van haar taken.
Kunt u deze vragen in ieder geval binnen drie weken en uiterlijk voor het eerstvolgende debat over toeslagen beantwoorden?
Ja dit is gelukt.
Het bericht dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan doen door financiële tekorten. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan doen door financiële tekorten? Was u op de hoogte van deze financiële tekorten?1
Ja.
Klopt het dat het aantal onderzoeken naar explosieven bij het NFI de afgelopen vijf jaar is verdubbeld; klopt het voorts dat het NFI daar geen extra budget voor heeft gekregen? Zo ja, waarom heeft het NFI hier geen extra budget voor gekregen?
Het klopt dat het aantal onderzoeken naar explosieven ongeveer is verdubbeld, maar dit is niet direct gekoppeld aan een geldstroom voor deze onderzoeken. Het NFI wordt niet op basis van het aantal producten en/of per onderzoeksgebied gefinancierd, maar ontvangt van mijn ministerie jaarlijks een vast bedrag waarmee alle forensische onderzoeken bij het NFI ten behoeve van de strafrechtketen worden gefinancierd (lump sum financiering). In een Service Level Agreement wordt in afstemming met OM en politie jaarlijks vastgelegd hoeveel van ieder product geleverd wordt. Van sommige producten wordt de productie van het ene jaar op het andere verhoogd, terwijl die van andere producten juist wordt verlaagd.
Klopt het dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken kan uitvoeren voor politie en OM, vanwege financiële tekorten? Zo ja, om hoeveel onderzoeken gaat het dan en acht u dit wenselijk?
Het NFI heeft een jaarplan voor 2021 ingediend met een sluitende exploitatie ten opzichte van de op mijn begroting beschikbare middelen en daarop gebaseerde financiële kaderstelling. Het klopt echter dat het NFI de komende jaren minder onderzoeken uit kan voeren voor politie en OM. Het NFI heeft vastgesteld dat in de afgelopen jaren tegen een te lage kostprijs onderzoeken zijn geproduceerd, omdat er te weinig geld is besteed aan de bedrijfsvoering: het onderhouden en vernieuwen van IT-systemen en het vervangen van laboratoriumapparatuur. Voor de continuïteit van de organisatie is het essentieel dat het NFI de kosten van onderhoud, vervanging en vernieuwing opneemt in haar kostprijzen.
De keerzijde van hogere kostprijzen is dat bij een gelijkblijvend lump sum budget (ca. € 74 mln.) de productie in 2021 omlaag moet ter waarde van 1,6 tot 2,0 miljoen euro. Om de daling van de productie te dempen is door mijn ministerie 1 miljoen euro vrij gemaakt in 2021 (door een meevaller binnen het forensische domein in 2020) voor forensisch onderzoek. Bij de besteding van dit extra geld zijn de behoeften van OM en politie leidend. Hiermee wordt de aanvankelijke daling in productie teruggebracht naar 0,6 tot 1,0 miljoen euro. Door de wijze van financieren (zie het antwoord op vraag 2) is het niet mogelijk om dit geldbedrag uit te drukken in aantallen onderzoeken.
Ook in de komende jaren zal het nodig zijn om een hoger bedrag dan in de afgelopen jaren te besteden aan de bedrijfsvoering. In het kader van de begrotingsvoorbereiding wordt de precieze hoogte van deze bedragen nog vastgesteld. Dat zal duidelijk worden in de begroting 2022 die uw Kamer op Prinsjesdag ontvangt.
Klopt het dat het budget van het NFI ook nog eens met 5% gekort wordt, zoals door de directeur van het NFI in het artikel wordt gezegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de aandacht die u wilt geven aan het terugdringen van (georganiseerde) misdaad?
Nee, het budget voor het NFI blijft de komende jaren gelijk. De algemeen directeur van het NFI heeft gezegd dat hij verwacht dat het NFI in 2025 ca. 5% extra van het lump sum budget moet reserveren voor de kosten van de informatietechnologie en laboratoriumapparatuur. Zoals vermeld in antwoord 3 wordt de precieze hoogte van de bedragen nog vastgesteld.
Waarom heeft het NFI geen extra geld gekregen voor het vervangen van apparatuur en ICT? Erkent u dat de vervanging van apparatuur en ICT nu ten koste gaat van het aantal onderzoeken dat het NFI kan uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in antwoord 3 gaan de noodzakelijke vervanging en het onderhoud van apparatuur en ICT nu ten koste van het aantal onderzoeken dat het NFI uit kan voeren, zij het dat daar door mij deels compensatie voor is gevonden door een extra bijdrage. In antwoord 3 heb ik toegelicht hoe de daling van de productie in 2021 is gedempt tot 0,6–1,0 mln. euro. Hier bovenop meer geld voor het NFI vrijmaken kan niet zonder een verlaging van andere posten op de begroting van mijn ministerie. Binnen de huidige begroting zie ik hiervoor geen vrije ruimte.
Bent u bereid extra geld vrij te maken voor het NFI zodat het NFI meer onderzoeken kan doen om de opsporing te ondersteunen in strafzaken, of in ieder geval niet mínder onderzoeken hoeft te doen dan het de afgelopen jaren heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Exportkredietverzekeringen voor omstreden gasproject in Mozambique |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «De verborgen oorlog in Mozambique»1 en «Nederland blijft zinnen op rol in gasproject in door geweld geplaagd Mozambique»2?
Ja.
Hoe duidt u de meest recente ontwikkelingen met betrekking tot de escalatie van geweld en zware mensenrechtenschendingen in Cabo Delgado, als aanvulling op de brief van de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 3 juli 20203 en op het antwoord van de Staatssecretaris van Financiën van 12 februari 2021 op vragen van het lid Van den Nieuwenhuijzen over de gaswinning en het escalerende geweld in Noord-Mozambique4? Hoe duidt u berichten over buitenlandse militaire betrokkenheid in het gebied?
Nederland maakt zich ernstig zorgen over de berichten over grootschalige mensenrechtenschendingen in Cabo Delgado en spreekt zich daarover uit zowel richting de Mozambikaanse autoriteiten alsmede binnen de EU. Ook de EU heeft deze zorgen overgebracht in gesprekken met de Mozambikaanse autoriteiten.
De communicatie van de Mozambikaanse overheid over de gebeurtenissen in Cabo Delgado en de activiteiten van de autoriteiten zijn niet altijd helder. De Mozambikaanse overheid blijkt onvoldoende in staat de aanslagen te voorkomen. Het Mozambikaanse leger en de nationale politie zijn aanwezig in de provincie maar zijn onvoldoende geëquipeerd duurzaam orde te handhaven in het omvangrijke en afgelegen gebied. Het is belangrijk dat de overheid de grondoorzaken van conflict adresseert, omdat de onvrede en het geweld deels lijken voort te komen uit de grote armoede en ongelijkheid onder de bevolking.
Voor wat betreft de buitenlandse militaire betrokkenheid in het gebied zijn er berichten dat de Mozambikaanse overheid in 2019, met zowel materieel als personeel, werd gesteund door de Russische Wagner Group. In 2020 wordt gerapporteerd over de aanwezigheid van de Van Dyck Advisory Group (DAG), een Zuid-Afrikaans veiligheidsbedrijf. Inmiddels lijkt het contract tussen de Mozambikaanse overheid en DAG niet verlengd.
Bent u bekend met het bericht «Frelimo gambled everything on gas – and lost»5? Onderschrijft u de conclusie van dit artikel dat de gasprojecten van Total en ExxonMobil in de provincie Cabo Delgado voorlopig niet van de grond zullen komen? Welke consequenties voorziet u voor betrokken Nederlandse bedrijven en financiers?
Ik ben bekend met het bericht. De ontwikkel- en bouwtijd van complexe projecten vergen vele jaren. Het doel van de Mozambikaanse overheid bij de ontwikkeling en exploitatie van de gasvondsten was dat dit een grote kans zou bieden voor de ontwikkeling van de economie van het land en op termijn een aanzienlijke inkomstenbron zou worden voor de overheidsbegroting. Dit werd ook onderschreven door verschillende internationale organisaties, waaronder het IMF en de Wereldbank. Op dit moment zijn de gevolgen van de recente ontwikkelingen van de geweldsconflicten op de continuïteit van het project onduidelijk. Daarom is het niet mogelijk vast te stellen wat de consequenties voor de betrokken Nederlandse bedrijven zijn. Het kabinet volgt de situatie nauwlettend.
Hoe schat u de veiligheids-, mensenrechten-, sociale- en milieurisico’s in, nu buitenlandse bedrijven, zoals Total, specifiek worden getarget door de gewapende groepen? Kunt u in de beantwoording van deze vraag de risico’s specificeren voor lokale bevolking, lokale overheid, lokale werknemers van aannemers in de gasontwikkeling, buitenlandse arbeiders in het gebied, en expats?
Door de gewelddadige aanvallen staat de veiligheids- en mensenrechtensituatie in de gehele regio onder druk hetgeen grote risico’s met zich meebrengt voor alle groepen inwoners in Cabo Delgado en alle typen werknemers betrokken bij het LNG project.
Wat doet Nederland, bijvoorbeeld via de ambassade in Maputo, om de Mozambikaanse burgers, in het bijzonder vrouwen die door het geweld of de mensenrechtenschendingen in het gasproject slachtoffer zijn geworden, te helpen? Wat doet Nederland om de vermisten te vinden?
De gewelddadige aanvallen op de stad Palma hebben zeer negatieve gevolgen, vooral ook voor vrouwen en meisjes. Ze zijn met name kwetsbaar voor seksueel geweld en vormen de meerderheid in de vluchtelingenstromen. Het aantal ongeplande zwangerschappen en kindhuwelijken stijgt. Met Nederlandse steun biedt UNFPA hulp aan slachtoffers van geweld. Dit houdt bijvoorbeeld in het verlenen van mentale en psychosociale hulp en het verstrekken van kits met hygiënische artikelen voor vrouwen.
Bent u ermee bekend dat Shell een sale and purchase overeenkomst met Mozambique LNG heeft ondertekend om 2 MTPA (million tonnes per annum) gas te kopen?6 Is dit gas voor de import naar Nederland of ergens anders in Europa? Zo nee, waar zal dit gas worden gebruikt?
Ja, daar ben ik mee bekend. Shell is een van de leidende LNG traders in de wereld en levert LNG in tientallen landen met grootste afzet in China en Japan. Wat de specifieke bestemming van de LNG uit Mozambique zal zijn is mij niet bekend.
Hoeveel aanvragen voor een exportkredietverzekering en/of -garantie in relatie tot gasprojecten in noord-Mozambique zijn bij Atradius DSB in behandeling? Klopt het dat Van Oord de aanvrager is van een exportkredietverzekering? Om welke bedrijven gaat het nog meer?
Er is een exporteurspolis verstrekt aan de Nederlandse exporteur Van Oord voor de offshore aannemerijwerkzaamheden aan het project. In het kader van die transactie is ook een financieringspolis verstrekt aan Standard Chartered Bank voor de verzekering van de projectfinanciering van het Nederlandse exportgedeelte van het project, plus een gedeelte lokale kosten. Naast dit project is er kredietverzekering verstrekt aan Damen voor een ponton dat (onder meer) ingezet zal worden bij de gasprojecten in Mozambique. Op dit moment zijn er verder geen aanvragen in behandeling.
Hoe zit de exportkredietverzekering of -garantie financieel in elkaar? Klopt het dat de verzekering zal bestaan uit het garanderen van leningen van vijf commerciële banken, te weten Mizuho Bank, Sumitomo Mitsui Banking Corporation, Standard Chartered Bank, Société Générale en Crédit Agricole Group?
Zie het antwoord op vraag 7. De andere eventueel betrokken partijen zijn niet verzekerd door Nederland. Wij kunnen u hierover dus geen informatie verstrekken voor zover niet reeds openbaar.
Wat is de status van de verzekeringsaanvragen? Heeft de Nederlandse staat dekkingstoezeggingen afgegeven aan Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij on- of ofshore gasprojecten in de provincie Cabo Delgado?
Inmiddels zijn, per 25 en 26 maart, als automatisch gevolg van het bereiken van financial close op 24 maart door de sponsoren, de daadwerkelijke verzekeringspolissen verstrekt. Dit is inmiddels gepubliceerd, op de website van Atradius DSB.7 De dekkingstoezeggingen zijn indertijd op 1 juli 2020 uitgereikt. Zie de beantwoording van vraag 7 om welke bedrijven dit gaat.
Klopt het dat er wel een dekkingstoezegging is gedaan, maar nog geen polis is uitgereikt? Kunt u toelichten wanneer u verwacht een beslissing te nemen over de polis(sen) en op basis waarvan deze beslissing wordt genomen? Worden bovenstaande ontwikkelingen hierin meegenomen?
Nee dat klopt niet, de polissen zijn eind maart verstrekt. Zie ook het antwoord op vraag 9: de uitgereikte dekkingstoezeggingen van 1 juli jl. zijn omgezet in polissen als automatisch gevolg van het bereiken van financial close op 24 maart door de sponsoren. ADSB/de Staat raakten pas later op de hoogte van de ernst en de omvang van de ontwikkelingen.
Klopt het dat Nederlandse bedrijven werkzaamheden ten behoeve van de gasprojecten in Cabo Delgado hebben opgeschort?7 Kunnen deze bedrijven in deze omstandigheden vanwege de opgelopen schade een beroep doen op dekkingstoezeggingen krachtens de exportkredietverzekering? Welke mogelijkheden heeft de exportkredietverzekering om dergelijke schade te verhalen op de overheid van Mozambique?
Ja, projectleider Total heeft recent «force majeure» uitgeroepen over de uitvoeringswerkzaamheden aan het project. De werkzaamheden aan het project zijn voorlopig gestaakt en de aannemers gedemobiliseerd. Demobilisering is een mogelijke schadepost die gedekt wordt onder de exporteurspolis. Of er daadwerkelijk sprake is van demobilisatieschade is nog onbekend. De Nederlandse overheid kan dit niet verhalen op de regering van Mozambique. De overheid van Mozambique is geen mogelijke regrespartij onder deze exporteurspolis, ook staat de Mozambikaanse overheid niet garant voor de regrespartij. Verder wil het kabinet benadrukken dat de exportkredietverzekering een budgetneutraal instrument is dat bekostigd wordt (inclusief eventuele schades) uit de premiebetalingen door verzekerden.
Hoe is het mogelijk dat Total in juli 2020 communiceerde dat Atradius DSB ondersteuning biedt aan het Mozambique LNG project8, dat de Staatssecretaris van Financiën in november 2020 tijdens een debat zei dat was besloten het project te dekken en toe te staan9, maar het Ministerie van Financiën afgelopen week tegen NRC zei dat het besluit om deel te nemen aan de projectfinanciering nog niet is gemaakt?
De strekking van de communicatie door het Ministerie van Financiën in het artikel in NRC heeft wellicht voor wat verwarring gezorgd. Mijn opmerkingen in het debat van november 2020 zijn correct: indertijd was reeds besloten, zoals toegelicht in vraag 9, een dekkingstoezegging te verlenen. De uitgereikte dekkingstoezeggingen van 1 juli jl. zijn vervolgens omgezet in polissen als automatisch gevolg van het bereiken van financial close op 24 maart door de sponsoren, zie het antwoord op vraag 10. De NRC citeert een woordvoerder van het Ministerie van Financiën. De intentie hierbij was niet te stellen dat er nog een besluit moest worden genomen over dekking van het project, maar dat nog niet duidelijk was of de ontstane situatie gevolgen moest hebben voor het genomen besluit. De verzekeringspolissen waren op dat moment namelijk al verstrekt. Deze informatie was op dat moment overigens nog niet gepubliceerd op de website. Conform beleid gebeurt dit altijd met enige vertraging.
Bent u het ermee eens dat dit de gang van zaken voor de Kamer en externe partijen zoals ngo's minder navolgbaar maakt?
Ja.
Bent u bereid vanaf heden op de website van Atradius DSB voor elk categorie A-project ex-ante aan te geven wat de status is van de aanvraag?
Dit is reeds de praktijk. Alle aanvragen voor categorie A-projecten worden op voorhand gepubliceerd op de website van Atradius DSB. Wanneer vervolgens een polis daadwerkelijk wordt afgegeven wordt de polisafgifte ook gepubliceerd. Deze publicatie vindt standaard plaats 30 dagen11 na afgifte van de polis.
In hoeverre heeft Atradius DSB een gedegen analyse gemaakt van het risico van geweld in Cabo Delgado en wat is u daarover medegedeeld? Vormt de gemaakte analyse een voldoende basis waarop een beslissing over de polis kan worden genomen? Zijn gezien de dramatische recente ontwikkelingen de gemaakte analyses achterhaald en overweegt u nieuwe analyses te laten maken?
In het kader van de mvo-beoordeling in het verzekeringsacceptatieproces heeft Atradius DSB een analyse gemaakt van het geweldsrisico. Deze analyse was één van de elementen op basis waarvan de beslissing over de polis is genomen. Bij de analyse is gebruikt gemaakt van verschillende bronnen, waaronder de analyses van het projectconsortium zelf, onafhankelijke onderzoeken, contacten met lokale en internationale ngo’s en informatie van de Nederlandse ambassade. Er is inmiddels sprake van een ernstige veiligheidssituatie waardoor Total force majeure heeft uitgeroepen. Hiermee is het project tot nader orde de facto stilgelegd. Voor een eventuele herstart van het project zal uiteraard een nieuwe veiligheidsanalyse moeten worden opgemaakt.
Op welke gronden kunt u de polis afwijzen? Kunt u voor elk van deze gronden aangeven hoe u daar naar kijkt?
De polissen zijn reeds uitgegeven, hierdoor is het afwijzen van polissen niet meer aan de orde. Het is echter in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk om een polis op te zeggen, bijvoorbeeld wanneer een verzekerde in gebreke is of wanneer er aantoonbaar sprake is van fraude. Gelet op de recente ontwikkelingen in Mozambique, volgen de Staat en Atradius DSB de situatie nauwgezet en zullen op passende wijze handelen binnen de voorwaarden van de polissen.
Heeft u onderzocht op welke gronden kan worden afgezien van het verstrekken van exportkredietsteun, ondanks een eventuele dekkingstoezegging, gezien de escalatie van geweld en zware mensenrechtenschendingen gelinkt aan het gasproject? Tot welke bevindingen komt u?
ADSB zal in lijn met het mvo-beleid voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255) invloed uitoefenen om het project te laten voldoen aan de internationaal afgesproken mvo-voorwaarden. Voor een eventuele herstart van het project zal een nieuwe veiligheidsanalyse worden gemaakt.
Ontstaat er een schadepost nu het project, in ieder geval tijdelijk, stil ligt? Zo ja, hoe groot is de schade (ongeveer)? En op wie gaat u die schade verhalen? Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de schade betaald wordt door de belastingbetaler in Mozambique?
Of er een schadepost ontstaat onder de verstrekte ekv-polissen en hoe groot deze eventueel zal zijn en op wie deze eventueel verhaald kan worden is op dit moment nog niet te zeggen. De situatie en de gevolgen hiervan zijn daarvoor op dit moment nog te onduidelijk. Desalniettemin zal de Nederlandse staat eventuele schade niet verhalen op de Mozambikaanse overheid dan wel op de Mozambikaanse belastingbetaler. De Mozambikaanse overheid is immers geen regrespartij in de betreffende verzekeringspolissen. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Heeft u de klimaatimpact van de gasprojecten in Mozambique in kaart gebracht en onderzocht in hoeverre investeringen in de gasvelden in Mozambique verenigbaar zijn met de klimaatafspraken die zijn gemaakt in Klimaatakkoord van Parijs, en specifiek het doel om financiële stromen compatibel te maken met de transitie naar koolstofarme en klimaatweerbare ontwikkeling (artikel 2.1.c.)? Heeft u de risico’s dat deze investeringen zich niet uitbetalen en stranded assets worden in kaart gebracht? En zijn de mogelijkheden voor en voordelen van investeringen in hernieuwbare energiebronnen in Mozambique voor ontwikkeling op de lange termijn in kaart gebracht?
De projectaanvraag is beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Daarbij is in het kader van IFC Performance Standard 3 door Atradius DSB gekeken naar het efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen en het voorkomen van verontreiniging. Om meer inzicht te krijgen in hoeverre het project bijdraagt aan vermindering van CO2 emissies is er in opdracht van de projectfinanciers een «Carbon Emission Benchmarking» studie gedaan in maart 2020. Hierbij is het Sustainable Development Scenario van het IEA als uitgangspunt genomen. De studie laat zien dat vergelijking van het gebruik van LNG uit dit project in stroomopwekking in landen als China en India, ter vervanging van kolen- en olie-gestookte energiecentrales, een vermindering zou kunnen opleveren van meer dan een half miljoen ton CO2-uitstoot per TWh geproduceerde elektriciteit.
De ekv-aanvraag is door Atradius DSB uitgebreid beoordeeld op financiële en niet-financiële risico’s. Hieruit is gebleken dat het project voldoende robuust was en in staat om diverse tegenvallers op te vangen, zoals vertragingen, slechtere wisselkoersen of hogere operationele kosten. Voor de beoordeling van de ekv-aanvraag was tevens relevant dat de afname van het LNG zeker gesteld was via lange termijn afnamecontracten met kredietwaardige afnemers en dat het project over voldoende buffers beschikte om een langdurig lage olieprijs het hoofd te bieden. In de beoordeling van deze ekv-aanvraag is door Atradius DSB niet gekeken naar alternatieve investeringen in hernieuwbare energiebronnen in Mozambique, daar een dergelijke exercitie buiten de doelstelling van de ekv valt.
Deelt u de mening dat het Mozambique LNG project een concreet voorbeeld is van een fossiel project dat mensenrechtenschendingen veroorzaakt, bijdraagt aan de destabilisatie en schuldenverhoging van een heel land en het versnellen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
De mensenrechtenschendingen en destabilisatie in de regio Cabo Delgado zijn veroorzaakt door extremistische opstandelingen. In hoeverre de aanwezigheid van het LNG project in de regio een rol heeft gespeeld bij het geweld door de extremisten is moeilijk vast te stellen. Zie ook het antwoord op vraag 28.
Voor een toelichting op de klimaatimpact van het project zie het antwoord op vraag 19.
Uit de due diligence van Atradius DSB komt naar voren dat het project per saldo een substantiële positieve bijdrage levert aan de overheidsfinanciën van Mozambique, een beeld dat bevestigd wordt door het IMF en de Wereldbank Zo levert het project onder andere belastingen en dividenden op. Wel is het zo, net als in elk infrastructureel project, dat de lasten uitgaan voor de baten.
Deelt u het inzicht dat er, zeker nu de veiligheid van de lokale bevolking klem is komen te zitten tussen de radicale groepen, het Mozambikaanse leger en buitenlandse private militairen, in dit Mozambique gasproject sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu? Bent u het ermee eens dat Nederland geen exportkredietverzekering moet verlenen in relatie tot de gasprojecten in Mozambique? Zo nee, waarom niet?
De ekv is verstrekt op basis van een positieve beoordeling van de financiële risico’s en de risico’s op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het project voldeed daarbij aan alle internationale standaarden en het mvo beleidskader voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer.
ADSB zal in lijn met het mvo-beleid voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255) invloed uitoefenen om het project te laten voldoen aan de internationaal afgesproken mvo-voorwaarden.
Wanneer zal de Kamerbrief met scenario’s voor het in lijn brengen van de exportkredietverzekering met de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs naar de Kamer worden gestuurd?
De Kamerbrief met daarin een verkenning voor het in lijn brengen van de exportkredietverzekering met de Overeenkomst van Parijs is op 11 mei verzonden naar uw Kamer.
Zal het maken van een afbouwpad om de exportfinanciering van fossiele projecten uit te faseren, onderdeel uitmaken van het onderzoek dat E3F gaat doen10, de kopgroep waar Nederland nu samen met zes andere Europese landen deel van uitmaakt en die het voortouw neemt bij de inzet van publieke exportfinanciering om de klimaatdoelstellingen te halen? Kunt u de afspraken hieromtrent met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om u hiervoor in te zetten binnen E3F?
Met de lancering van de Export Finance for Future (E3F) coalitie hebben Frankrijk, Denemarken, Duitsland, Nederland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden afgesproken om exportfinanciering voor klimaatvriendelijke en duurzame projecten te stimuleren en voor fossiele sectoren te beperken. Onderdeel van de afspraken is dat onderzocht wordt hoe steun voor fossiele transacties kan worden afgebouwd. Dit kan qua maatregelen en tempo per land verschillen. Concreet hebbende deelnemende landen zich wel alvast gecommitteerd aan het beëindigen van ekv-steun voor kolencentrales en direct aan kolengerelateerde projecten. De afspraken die de zeven landen hebben gemaakt kunt u hier terugvinden13.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe beleid van het Verenigd Koninkrijk (VK), dat betekent dat het VK geen nieuwe investeringen meer in fossiele energieprojecten in het buitenland zal doen? Bent u van plan dit voorbeeld te volgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennisgenomen van het nieuwe beleid omtrent de exportkredietverzekering in het VK. Zoals besproken met uw kamer in het AO van 19 november jl. neemt het huidige demissionair kabinet geen besluit over een concreet afbouwpad fossiele transacties in onze exportkredietverzekering, maar laat dit over aan het volgende kabinet. Ik heb daarom een verkenning toegezegd ten behoeve van de besluitvorming van het volgende kabinet. Deze heeft u inmiddels ontvangen.
Bent u het ermee eens dat, gezien de noodzaak om de productie van fossiele brandstoffen af te bouwen, en gezien alleen al de uitstoot van de olie en gas die momenteel wordt geproduceerd een opwarming van meer dan twee graden Celsius zal veroorzaken, investeringen in het aanboren van nieuwe olie- en gasvelden niet verenigbaar zijn met het behalen van de klimaatdoelen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel dat we momenteel niet op koers liggen om de afgesproken mondiale temperatuurdoelen uit de Overeenkomst van Parijs te halen. Ook deel ik dat het gebruik van fossiele brandstoffen moet worden afgebouwd. Landen gaan echter zelf over de invulling van hun eigen opgave in het kader van deze doelen. Om de overgang te bewerkstelligen naar hernieuwbare alternatieven, moeten we internationaal samenwerken. Nederland heeft zich daarom aangesloten bij de E3F coalitie.
Bent u ermee bekend met dat in juli 2020 FMO een lening van 25 miljoen heeft verschaft aan Banco Comercial e de Investimentos (BCI)?11 Heeft FMO onderzocht of deze lening (indirect) ondersteuning geeft aan de gas sector, inclusief aanverwante faciliteiten zoals transport of huisvesting, in Mozambique?
Ja, daar ben ik bekend mee. Ik heb van FMO begrepen dat de lening aan Banco Comercial e de Investimentos is bedoeld om de private sector in Mozambique betere toegang te geven tot financiering. De lening van FMO heeft niet als doel om de gassector direct of indirect te ondersteunen. De gassector kwam ook niet naar voren in het onderzoek naar de milieu en sociale risico’s, dat is uitgevoerd voorafgaande aan het verstrekken van de investering.
Bent u bekend met de conclusie van vele deskundigen, ngo's en VN-instituties, dat de winning van conflictgrondstoffen zoals gas wereldwijd de grootste oorzaak is van gewapend conflict?
Het is mij bekend dat de winning van natuurlijke hulpbronnen een belangrijke factor kan zijn in het veroorzaken of in stand houden van conflict of instabiliteit in een land of regio. Overigens heeft de EU vier grondstoffen aangemerkt als conflictmineralen, namelijk tin, wolfraam, tantaal en goud (uitvoering van Verordening 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017). Ze worden conflictmineralen genoemd omdat delving van deze mineralen vaak plaatsvindt in instabiele regio’s en gepaard gaat met misstanden zoals geweld en dwangarbeid. De mijnbouw en illegale handel is vaak in handen van gewapende groepen die hun activiteiten financieren met de opbrengsten.
Erkent u dat het conflict in Mozambique begon naar aanleiding van onvrede over gasexploitaties door Westerse bedrijven, die de lokale bevolking wel opzadelen met een vervuilde leefomgeving maar niet zorgen voor een verbetering van levensstandaarden? Wat vind u ervan dat de Nederlandse regering fossiele exploitaties financiert die aantoonbaar bijdragen aan een burgeroorlog?
De situatie in Cabo Delgado is complex. Werkloosheid en analfabetisme zijn hoog en veel mensen leven onder de armoedegrens. Het centraal bestuur is zwak en er is veel georganiseerde misdaad, met name actief in mensen-, drugs- en grondstoffensmokkel. Het gevoel van onvrede richting de overheid in algemene zin en richting een regering die tweeduizend kilometer zuidwaarts zit lijkt dan ook een belangrijke rol te spelen bij het ontstaan en voortduren van het geweld. De motieven van de gewelddadig extremisten blijven echter onduidelijk. Het feit dat de gasvelden al in 2011 zijn ontdekt maar dat tot nu verbetering van de leefomstandigheden is uitgebleven, kan hieraan bijdragen.
De Nederlandse staat treedt niet op als financier van deze fossiele exploitatie, Nederland verzekert de projectfinanciering en de risico’s die gelopen worden de Nederlandse exporteur. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 15 heeft Atradius DSB een uitgebreide analyse gemaakt van het geweldsrisico van het verzekerde project. Op basis van de recente zeer zorgwekkende berichten uit Mozambique blijkt dat deze analyse inmiddels achterhaald is. De Nederlandse staat en Atradius DSB volgen de situatie daarom nauwlettend.
Deelt u de mening dat het verlenen van exportkredietverzekeringen voor projecten die bijdragen aan gewelddadig conflict regelrecht indruist tegen de prioriteiten van het buitenlands mensenrechtenbeleid van dit demissionair kabinet, waaronder het bevorderen van de internationale rechtsorde en de strijd tegen straffeloosheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het tegengaan van de handel in conflictgrondstoffen verankerd wordt in het buitenlands mensenrechtenbeleid en handelsbeleid?
Het verstrekken van exportkredietverzekeringen is gebaseerd op internationale (OECD/IFC) mvo-standaarden, waaronder op het gebied van veiligheid en mensenrechten. Dit betekent dat via de ekv geen projecten kunnen worden verzekerd met onaanvaardbare risico’s op mens, dier en milieugebied. Projecten die bijdragen aan gewelddadige conflicten kunnen derhalve ook niet worden verzekerd via de ekv. Juist vanwege de inbedding van de genoemde internationale standaarden binnen de ekv, is van rechtstreeks indruisen van de ekv tegen de internationale rechtsorde en straffeloosheid geen sprake.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 27 valt de import van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden onder de conflictmineralenverordening (Kamerstuk 35 506). Bedrijven die deze mineralen importeren moeten stappen zetten om te zorgen dat zij niet middels hun handel bijdragen aan conflict en gerelateerde mensenrechtenschendingen. Het kabinet heeft in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) nieuw IMVO-beleid voorgesteld. Kern van dit nieuwe beleid is een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Het bericht 'Energienota onder druk – Uitbreiding stroomnet kost 102 miljard euro' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van adviesbureau Pricewaterhouse Coopers (PwC), waaruit blijkt dat het elektriciteitsnet de komende 30 jaar voor maar liefst 102 miljard euro uitgebreid moet worden om alle windmolens, zonnepanelen en laadpalen te kunnen aansluiten?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat de energietransitie met de dag bizarder wordt?
Nee, die conclusie deel ik niet.
Wat vindt u ervan dat netwerkbedrijven deze investeringen in het elektriciteitsnet «sneller willen kunnen verrekenen in de energienota»? Deelt u de mening dat het krankzinnig is om huishoudens op te laten draaien voor uw onbetaalbare windmolenobsessie en de energieslurpende laadpalen van de D66-Tesla-elite?
Als gevolg van de overgang naar hernieuwbare energie moeten netbeheerders meer investeren in de elektriciteitsnetten. Het is aannemelijk dat netbeheerders hiervoor nieuwe financiering moeten aantrekken. Netbeheerders willen graag dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) besluit om investeringen in het elektriciteitsnet sneller te vergoeden. Op de korte termijn zorgt dit voor hogere inkomsten en op de lange termijn voor lagere inkomsten. Met de extra inkomsten op de korte termijn kunnen netbeheerders een deel van investeringen financieren.
De ACM heeft, als onafhankelijk regulerende toezichthouder, de taak om op basis van de werkelijke kosten van netbeheerders de tarieven vast te stellen. De ACM bepaalt onder andere de jaarlijkse afschrijvingskosten van de elektriciteitsnetten. De ACM is momenteel bezig met een herijking van de methode die gebruikt wordt om de tarieven te berekenen. Bij de publicatie van het ontwerpmethodebesluit heeft de ACM aangegeven op zoek te zijn naar de balans tussen enerzijds de ruimte om te investeren en anderzijds de betaalbaarheid van de energievoorziening op de korte en langere termijn. Het is de bevoegdheid van de ACM om deze afweging te maken.
Door de investeringen in elektriciteitsnetten gaan netbeheerders naar verwachting geleidelijk meer kosten maken. De kosten van netbeheerders (inclusief de kosten voor netverzwaring) worden verdeeld over alle gebruikers. Dit zijn zowel huishoudens als bedrijven. Het is niet ongebruikelijk dat de nettarieven voor huishoudens, net als de nettarieven voor bedrijven, kunnen stijgen als gevolg van de benodigde investeringen in de elektriciteitsnetten. Deze investeringen dragen bij aan de gewenste energietransitie en stellen de afnemers in staat om te verduurzamen. De ontwikkeling van de nettarieven is van diverse factoren afhankelijk (waaronder de marktrente) en is dus onzeker. De studie van PriceWaterhouseCoopers (hierna: PwC) geeft al wel een indicatie van het effect dat deze investeringen op de lange termijn op de nettarieven voor huishoudens gaan hebben. De indicatie van PwC is dat de nettarieven voor huishoudens, gecorrigeerd voor inflatie, in 2050 ongeveer 155 euro hoger zijn als nu. Het gemiddelde nettarief stijgt van 445 euro naar circa 600 euro per jaar. Het nettarief loopt volgens PwC geleidelijk op omdat de nieuwe investeringen steeds meer gaan meewegen in het tarief. Volgens de indicatie van PwC komt de tariefstijging gemiddeld neer op iets meer dan 5 euro per jaar.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor ieder huishouden betaalbaar moet zijn? Deelt u dan ook de conclusie dat het te beschamend voor woorden is dat nú al ruim 650.000 huishoudens hun energierekening nauwelijks tot niet meer kunnen betalen en vaak letterlijk in de kou zitten?
Er is terecht veel aandacht voor de betaalbaarheid van de energietransitie. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Als onderdeel van het Klimaatakkoord heeft het kabinet belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusie van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager uitvallen.
Uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), «Meten met twee maten», uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland goed scoort op het terrein van energiearmoede.
Begin van het jaar verwachtte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een daling van de energierekening in 2021 voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ten opzichte van vorig jaar, met name door toedoen van lagere leveringstarieven. Dit was op basis van de prijzen in januari 2021. Deze prijzen fluctueren door het jaar heen. In het voorjaar van volgend jaar zal CBS komen met een update van het beeld voor de korte termijn. Op de lange termijn, richting 2030, verwacht het PBL een beperkte stijging van de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de conclusie dat de energietransitie huishoudens regelrecht de energiearmoede in jaagt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de onbetaalbaarheid van de energietransitie haaks staat op uw herhaaldelijke belofte dat deze «haalbaar en betaalbaar» zou zijn? Bent u bereid uw woorden terug te nemen? Zo nee, hoe lang denkt u uw volksverlakkerij nog vol te kunnen houden?
Nee, die mening deel ik niet. Van een onbetaalbare energietransitie is momenteel geen sprake. Het CBS en het PBL publiceren jaarlijks in het voorjaar een actueel beeld van de energierekening, zo monitort het kabinet de hoogte van de energierekening.
Wanneer zet u uw allesverblindende klimaatoogkleppen af en komt u – eindelijk – tot de onvermijdelijke conclusie dat de energietransitie (1) onzinnig, (2) onmogelijk en (3) onbetaalbaar is?
De gevolgen van de mondiale opwarming zijn nu al zichtbaar en merkbaar. Gletsjers trekken zich terug, de oppervlakte aan zee-ijs rond de noordpool neemt af en weersextremen zoals hittegolven, droogte, overstromingen treden vaker op. In Nederland heeft klimaatverandering geleid tot hogere temperaturen, meer (extreme) neerslag en een stijgende zeespiegel. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte en hittestress.
Het kabinet heeft daarom in 2019 het Klimaatakkoord gesloten met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs na te streven. Momenteel werkt het kabinet aan de uitvoering hiervan.
Wanneer stopt u met de energietransitie en zorgt u ervoor dat de energierekening substantieel omlaag gaat?
Zie antwoord vraag 7.
Natuur die zich goed ontwikkelt ondanks stikstofdepositie en de definitie van het begrip project bij vergunningsverzoeken. |
|
Jaco Geurts (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ecoloog: Korenburgerveen ontwikkelt zich goed ondanks stikstofdepositie»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de natuur in het Achterhoekse Natura 2000-gebied Korenburgerveen zich in de praktijk beter ontwikkelt dan op basis van theoretische stikstofmodellen werd voorspeld?
De reactie van de natuur op basis van de bedoelde theoretische stikstofmodellen betreft de verwachte verslechtering in het geval de KDW van een habitattype wordt overschreden. De kans op het daadwerkelijk optreden van verslechtering neemt toe als de overschrijding groot is en lang duurt. Aan de andere kant staan herstelmaatregelen ter beschikking om verslechtering zoveel mogelijk te voorkomen. Meestal zal het dan gaan om een tijdelijk positief effect, maar zeker bij waterhuishoudkundige maatregelen is de ervaring dat het positieve effect langjarig voortduurt. Dat de balans bij het Korenburgerveen op dit moment neutraal tot positief is, was voorspeld in het beheerplan, want het beoogde doel van de maatregelen van de afgelopen jaren.
Wat is uw appreciatie van de uit de analyse voortkomende conclusie dat door gerichte (hydrologische) herstelmaatregelen het effect van de depositie van stikstof in het Korenburgerveen geminimaliseerd wordt en er in het gebied sprake is van een gunstige ontwikkeling?
Als een gebied van twee problemen last heeft, in dit geval verdroging en stikstof, en je pakt vooral één probleem grondig aan, dan mag je gedeeltelijke verbetering verwachten. Terecht zijn degenen die die verbetering hebben geconstateerd, optimistisch gestemd.
Dit soort verbeteringen zijn dan ook de reden dat waterhuishoudkundige maatregelen onderdeel uitmaakten van de maatregelen die zijn uitgevoerd binnen het Programma Aanpak Stikstof, hoewel dat type maatregelen als zodanig het stikstofprobleem niet oplossen. En ook onder het Programma Natuur worden maatregelen ingezet die bijvoorbeeld verruiging en bodemverzuring kunnen tegengaan. Beide problemen kunnen worden veroorzaakt door stikstof maar ook door verdroging. Door de verdroging aan te pakken, wordt een verbetering bewerkstelligd ten aanzien van de kwaliteit die mede door stikstof was aangetast. Dat laat onverlet dat stikstof nog steeds tot die verruiging en bodemverzuring leidt. Het opgetelde effect van verdroging en stikstof is echter veel minder geworden door de waterhuishoudkundige maatregelen. Dat sprake is van een «minimalisering» van het effect van stikstofdepositie is niet juist; zo blijkt bijvoorbeeld dat het habitattype Actieve hoogvenen zich heeft uitgebreid, maar dat wel degelijk effecten van stikstof zichtbaar zijn in dat habitattype, zoals een grotere bedekking van grassen dan van nature het geval is. Bij de Blauwgraslanden is dat nog veel duidelijker, omdat hier het positieve effect van de maatregelen nog onvoldoende is. En zoals in het antwoord op vraag 2 al is gemeld, is het positieve effect van waterhuishoudkundige maatregelen eindig, wat betekent dat de negatieve effecten van stikstof op termijn niet meer opgevangen zullen worden door de verbetering als gevolg van de genomen waterhuishoudkundige maatregelen.
Wat betekent deze ontwikkeling in het Natura 2000-gebied Korenburgerveen voor andere Natura 2000-gebieden in Nederland? Ziet u dit als aanleiding om ook in andere gebieden meer in te zetten op gerichte (hydrologische) herstelmaatregelen of dat ten minste te onderzoeken?
De positieve reactie van dit gebied op de genomen herstelmaatregelen staat niet op zichzelf. Ook in andere (hoogveen)gebieden zijn positieve reacties te zien. De noodzaak tot het nemen van deze maatregelen is dus heel duidelijk, niet alleen vanwege stikstof maar ook vanwege de klimaatproblematiek (dat hebben de drie droge zomers ons ook geleerd). Daarom vormen ze een prominent onderdeel van het Programma Natuur, waarvoor momenteel veel plannen worden ingediend.
Deelt u de mening dat deze casus eens te meer aantoont dat het van groot belang is om verder te kijken dan de theoretische gevolgen van het overschrijden van kritische depositiewaardes voor stikstof, en dat een integrale aanpak met daarin meer aandacht voor herstelmaatregelen in de praktijk tot betere resultaten leidt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent deze conclusie voor het stikstofbeleid op de korte, middellange en lange termijn?
Een integrale aanpak is inderdaad heel belangrijk. Dat is ook wat onder meer de aanpak van het Programma Natuur behelst. Dit betekent echter niet dat het ene probleem (stikstofeffecten) weggestreept kan worden tegen het andere (verdroging). Het betekent wel dat de oplossing van het verdrogingsprobleem ons de tijd geeft om ook het stikstofprobleem op te lossen, voor zover het waterafhankelijke natuur betreft.
Kunt u een definitie geven van het begrip «project», aangezien dit niet is gedefinieerd of wordt uitgelegd in de Wet natuurbescherming of de Habitatrichtlijn?
In het arrest van het Europese Hof en de uitspraken van de Raad van State over het PAS en de vrijstelling voor beweiden en bemesten staat dat voor de vraag of een activiteit een project is, als bedoeld in de Habitatrichtlijn, moet worden nagegaan of die activiteit significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Kan het begrip «project» naar eigen oordeel worden afgebakend door aanvragers of bevoegde gezagen?
Nee, uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat de afbakening afhangt van de vraag of de betrokken activiteit significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Moeten bij een uitbreiding op basis van het verkeersmodel Nederlands Regionaal Model (NRM) de mogelijke effecten van de verkeersaantrekkende werking van de beoogde uitbreiding meegenomen worden?
Bij de toetsing of een plan of project tot significant negatieve effecten in Natura 2000-gebieden kan leiden, dienen alle mogelijke effecten van het desbetreffende plan of project betrokken te worden, waaronder de mogelijke effecten van verkeersaantrekkende werking. Dat geldt dus ook voor plannen en projecten waarvoor het NRM wordt gebruikt om de verkeersaantrekkende werking te bepalen.
Moet een vergunning die aangevraagd wordt in het kader van de Wet natuurbescherming (bijvoorbeeld een melkveehouderij die van 100 melkkoeien wil groeien naar uiteindelijk 300 melkkoeien) betrekking hebben op het gehele project (bijvoorbeeld 300 melkkoeien), of mag het in onderdelen worden opgeknipt (bijvoorbeeld elke twee jaar een vergunning vragen voor 100 koeien meer ten opzichte van de vorige aanvraag)?
De aanvraag is altijd de basis voor de te verlenen vergunning. De aanvraag van een natuurvergunning moet betrekking hebben op alle met de aangevraagde activiteit onlosmakelijk samenhangende onderdelen. Onzekere toekomstplannen zijn niet als zodanig aan te merken. Wanneer een natuurvergunning is verleend voor het project melkveehouderij met 100 koeien, en na twee jaar wil de veehouderij uitbreiden met 100 koeien, dan moet die uitbreiding worden beoordeeld ten opzichte van de bestaande situatie van 100 koeien en de gevolgen daarvan voor Natura 2000-gebieden. Als de vergunning voor de tweede 100 koeien kan worden verleend, en de veehouderij wil twee jaar later opnieuw uitbreiden met 100 koeien, dan moet die uitbreiding worden beoordeeld ten opzichte van de vergunde 200 koeien en de gevolgen daarvan voor Natura 2000-gebieden.
Kan een vergunningverzoek van Bedrijf B dat extern wil salderen met bedrijf A (beide uiteindelijk van dezelfde eigenaar en 54 kilometer uit elkaar liggend) in behandeling worden genomen als bedrijf A nog geen onherroepelijke Wet natuurbescherming-vergunning heeft waarin de stikstofruimte is vastgelegd?
Ja, dat kan, mits wordt gesaldeerd met toegestane depositie op dezelfde locatie waar stikstofgevoelig habitat voorkomt. Die toestemming kan bestaan uit een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of een toestemming van voor het moment dat artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn is gaan gelden voor het betrokken Natura 2000-gebied.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 7 mei 2021?
Een gedegen beantwoording van de vragen kostten meer tijd, waardoor het niet is gelukt om deze vragen te beantwoording voor 7 mei 2021.
Het rapport 'Onzichtbaar' van de Amsterdamse Ombudsman en het WODC-onderzoek naar mensen zonder rechtmatig verblijf |
|
Jasper van Dijk (SP), Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het geschatte aantal ongedocumenteerde leerlingen in het Amsterdamse onderwijs van tussen de 4 en 6%?1 Kunt u een schatting geven van het landelijke percentage ongedocumenteerde kinderen in het onderwijs? Is daarbij ook aan te geven hoeveel van deze kinderen in Nederland geboren zijn? Zo niet, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Ik heb kennisgenomen van het rapport «Onzichtbaar». Ik heb ook kennis genomen van de in dat rapport genoemde schatting van Amsterdamse scholen dat zij ongeveer rond de 4 en 6% ongedocumenteerde leerlingen op school hebben. Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel onrechtmatig in Nederland verblijvende kinderen landelijk onderwijs volgen. Wel kan ik aangeven hoeveel kinderen zonder burgerservicenummer (BSN) onderwijs volgen. Deze getallen omvatten onrechtmatig verblijvende kinderen in Nederland, maar omvatten ook een bredere groep kinderen. Het komt ook bij andere groepen kinderen namelijk voor dat ze geen BSN hebben en het onderscheid tussen die groepen is niet zichtbaar in de gegevens. Mijn inschatting is dat het landelijke aantal onrechtmatig verblijvende kinderen in het onderwijs lager is dan de totale percentages kinderen zonder BSN die ik hieronder weergeef. Zoals in het rapport ook wordt aangegeven, zijn de vermoedelijke Amsterdamse percentages uit het rapport hoger dan het landelijk gemiddelde. De getallen hieronder hebben betrekking op leerlingen ingeschreven in het schooljaar 2020/21.
Onderwijssoort
Aantal ongedocumenteerde leerlingen/studenten
Totaal aantal leerlingen/studenten
Percentage
Basisonderwijs
10.281
1.573.818
0,65%
MBO
966
720.136
0,13%
SO
292
40.474
0,72%
VO
3.233
947.329
0,34%
VSO
474
49.656
0,95%
15.246
3.331.413
0,46%
Voor het primair onderwijs én het voortgezet onderwijs laat ik een onderzoek uitzetten naar de verschillende doelgroepen die nieuwkomersonderwijs nodig hebben. Er komen namelijk signalen binnen dat scholen niet voor alle kinderen die nieuwkomersonderwijs nodig hebben ook bijzondere bekostiging ontvangen. Daarbij laat ik, naast een aantal andere groepen, ook kijken naar kinderen die ongedocumenteerd in Nederland verblijven en die pas korter dan enkele jaren in Nederland zijn. Het doelgroepenbeleid voor nieuwkomers in het onderwijs is gericht op kinderen die nog nieuw zijn in het Nederlandse onderwijs en kinderen in Nederland hebben ongeacht hun verblijfsstatus recht op onderwijs. Ik zie vanuit onderwijskundig perspectief geen noodzaak om onrechtmatig verblijvende vreemdelingen die al langer in Nederland zijn in het onderzoek te betrekken.
Klopt het dat deze kinderen vanaf hun 18e verjaardag geen verder onderwijs kunnen volgen en ook niet kunnen gaan werken? Zo ja, bent u van mening dat dit ongewenst is, en zo ja, hoe gaat u daar verandering in aanbrengen?
Dat klopt ten dele. Na hun 18e verjaardag mag een jongere die niet in het BRP voorkomt geen nieuwe opleiding meer beginnen. Maar hij of zij mag de opleiding waaraan hij of zij is begonnen vóór zijn of haar 18e verjaardag blijven volgen totdat deze opleiding is afgerond, inclusief de stage. Ook als de stage pas start nadat de leerling of student 18 is geworden mag hij of zij deze stage volgen zodat hij of zij de opleiding kan afronden.
Uiteraard heeft de onmogelijkheid voor jongeren boven de 18 om een nieuwe opleiding te beginnen ingrijpende gevolgen voor hen. Volwassenen zonder verblijfsrecht hebben echter ingevolgde de leerplichtwet 1969 geen mogelijkheid om na hun 18e verder vervolgonderwijs te volgen in Nederland. Van deze groep wordt verwacht dat zij terugkeren naar het land van herkomst. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) kunnen hierbij begeleiden en ondersteuning bieden bij het vertrek uit Nederland.
Bent u bereid in een onderzoek zoals in vraag 1 genoemd te berekenen wat de economische schade is van het opleiden van zoveel kinderen die vervolgens niet verder kunnen leren of een plek kunnen innemen op de arbeidsmarkt?
Omdat niet bekend is waar deze leerlingen verblijven na het volgen van het onderwijs, is dit moeilijk te onderzoeken. Er zijn ook geen cijfers over hun activiteit op de arbeidsmarkt. Gegeven het wettelijke kader, zie ik ook geen reden voor nader onderzoek.
Hoeveel van deze kinderen die hier geboren zijn en/of het onderwijssysteem in Nederland hebben gevolgd zijn in de afgelopen 25 jaar teruggekeerd naar land van herkomst? Indien dit cijfer niet bekend is, bent u bereid ook hier onderzoek naar te doen?
Er is in de beschikbare gegevens geen zicht op de totale hoeveelheid personen die als kind in Nederland waren en naar het land van herkomst zijn teruggekeerd. Ik zie ook geen noodzaak om daar onderzoek naar te doen. Kinderen hebben namelijk ongeacht hun verblijfsstatus recht op onderwijs, waar hun toekomst ook ligt.
De huidige stand van zaken met betrekking tot discriminatie en racisme in Nederland. |
|
Stephan van Baarle (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel meldingen van discriminatie, uitgesplitst naar grond, zijn er in de afgelopen tien jaar per jaar gedaan bij de antidiscriminatie-voorzieningen (ADV’s)?
In het antwoord op deze vraag en op de onderstaande vragen zal ik een overzicht geven van de omvang en rijksbrede aanpak van discriminatie en racisme in de afgelopen tien jaar (2011–2020). Bij de rijksbrede aanpak van discriminatie zijn er binnen het kabinet zes bewindspersonen (en vijf departementen) bezig met de aanpak van discriminatie, onder coördinatie van de Minister van BZK. Sommige bewindspersonen zijn verantwoordelijk voor een maatschappelijk terrein waarop discriminatie voorkomt (zoals de woningmarkt (BZK), arbeidsmarkt (SZW), het onderwijs (OCW) of de zorg (VWS)). Andere zijn verantwoordelijk voor de aanpak van discriminatie van bepaalde specifieke groepen of gronden (bijvoorbeeld LHBTI (OCW), gender (OCW), etniciteit/religie/huidskleur (SZW)). Naast preventie en de strafrechtelijke opsporing en vervolging (JenV), is ook de lokale aanpak (BZK) van belang. Hoewel de diverse maatregelen van de rijksbrede aanpak van discriminatie en racisme in onderling overleg worden ingezet, acht het kabinet een meer gecoördineerde aanpak noodzakelijk.
Voor de beantwoording van vraag 1 moet aangetekend worden dat de cijfers over het aantal meldingen en aangiften bij de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en politie over 2020 samen met de jaarlijkse voortgangsrapportage eind juni zullen verschijnen. Daarbij zal ik ook een duiding geven van de cijfers van het OM over 2020, die op 3 mei 2021 door het OM zijn gepubliceerd. Ik zal deze voortgangsrapportage voor het AO discriminatie van 30 juni aan uw Kamer sturen.
Tussen 2011 en 2015 verzorgde CBS de analyse en rapportage over de jaarlijkse registratie van meldingen bij ADV’s door gemeenten. Sinds 2015 wordt er jaarlijks in opdracht van de Minister van BZK en de politie een gezamenlijk rapport gemaakt over alle meldingen. Die samenwerking was in eerste instantie gericht op gezamenlijke en uniforme presentatie van discriminatiecijfers van politie en ADV’s in regionale rapporten. Al snel ontstond ook dit landelijke rapport dat de eigen rapportages van politie en ADV’s vervangt. Gemeenten voldoen aan de rapportageverplichting die zij hebben in het kader van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) door de gemeentelijke ADV-data beschikbaar te stellen voor dit landelijke rapport.
Gronden: herkomst 44%, handicap 13%, geslacht 12%, seksuele gerichtheid 9%, leeftijd 7%, godsdienst 6% (waarvan 4% tegen moslims), antisemitisme 2%, overig/niet-wettelijk 8%.
Gronden: herkomst 45%, handicap 14%, geslacht 11%, leeftijd 8%, godsdienst 7% (waarvan 5% tegen moslims), seksuele gerichtheid 4%, antisemitisme 1%, overig/niet-wettelijk 9%
Gronden: herkomst 38%, godsdienst 13% (waarvan 4% tegen moslims), handicap 12%, geslacht 10%, leeftijd 9%, seksuele gerichtheid 4%, leeftijd 1%, antisemitisme 1%, overig/niet-wettelijk 9%
Gronden: herkomst 42%, leeftijd 10%, geslacht 8%, handicap 8%, seksuele gerichtheid 8%, godsdienst 7% (waarvan 5% tegen moslims), antisemitisme 3%, overig/niet-wettelijk 11%
Gronden: herkomst 43%, leeftijd 12%, geslacht 9%, godsdienst 9% (waarvan 5% tegen moslims), handicap 9%, seksuele gerichtheid 4%, antisemitisme 2%, overig/niet-wettelijk 11%
Ras
2727
44,0
2722
46,7
2926
46,7
7483
68,4
Leeftijd
685
11,1
574
9,9
636
10,1
627
5,7
Geslacht
488
7,9
380
6,5
517
8,2
442
4,0
Handicap – chronische ziekten
407
6,6
391
6,7
441
7,0
437
4,0
Godsdienst
318
5,1
269
4,6
321
5,1
408
3,7
Seksuele gerichtheid
431
7,0
458
7,9
435
6,9
363
3,3
Nationaliteit
240
3,9
350
6,0
262
4,2
288
2,6
Antisemitisme
111
1,8
54
0,9
74
1,2
203
1,9
Politieke gezindheid
59
1,0
13
0,2
17
0,3
34
0,3
Levensovertuiging
21
0,3
14
0,2
18
0,3
28
0,3
Burgerlijke staat
28
0,5
24
0,4
27
0,4
25
0,2
Arbeidscontract
12
0,2
10
0,2
10
0,2
19
0,2
Arbeidsduur
12
0,2
8
0,1
16
0,3
11
0,1
Overige (niet wettelijke) gronden
603
9,7
485
8,3
530
8,5
560
5,1
Onbekend
50
0,8
73
1,3
37
0,6
16
0,1
Hoe is de meldingsbereidheid uitgesplitst naar grond (nationaliteit, gender, leeftijd etc.)?
De meldingsbereidheid wordt niet jaarlijks bijgehouden en wordt – wanneer deze wordt gemeten – niet per grond uitgesplitst. Het is ook lastig vast te stellen omdat we alleen zicht hebben op de mensen die daadwerkelijk de stap hebben gezet om te melden. Wel kan er uit onderzoek over ervaren discriminatie dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) tweemaal (in 2014 en 2020) heeft uitgevoerd, afgeleid worden dat de meldingsbereidheid laag is. Uit beide rapporten bleek dat ruim een kwart (27%) van de Nederlandse inwoners discriminatie ervaart. Het SCP heeft dit vastgesteld over de jaren 2013 en 2018. Het beleid van het kabinet zoals dat hieronder bij vraag 10 omschreven is, is er op verschillende manieren op gericht om de meldingsbereidheid te vergroten.
In 2020 heeft het SCP voor de tweede keer een onderzoek gedaan naar de ervaren discriminatie. Het SCP heeft een inschatting gemaakt op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de meldingsbereidheid. Deze ziet er als volgt uit:
Gemeld bij een vorm van gezag (inclusief registratie-instanties)
TOTAAL
19%
Onderwijs
17%
Op zoek naar werk
10%
Op het werk
24%
Instanties
15%
(Semi) publieke ruimte
10%
Bron: Sociaal Cultureel Planbureau, Ervaren discriminatie in Nederland II, 2020
Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer één op de vijf mensen die discriminatie meemaakten, een melding heeft gedaan van discriminatie bij een vorm van gezag. Of mensen melden, hangt af van het terrein waar de discriminatie werd ervaren: discriminatie die op het werk wordt ervaren, wordt relatief vaak gemeld. Discriminatie in de (semi)publieke ruimte wordt relatief weinig gemeld, net als discriminatie die ervaren wordt bij het zoeken naar werk.
Hoeveel aangiften van discriminatie, uitgesplitst naar grond, zijn er de afgelopen tien jaar gedaan?
Hieronder vindt u het aantal aangiften over de jaren 2011–2020. De aangiftecijfers kunnen niet automatisch worden gesplitst naar discriminatiegrond. De categorie waarin het feit wordt geregistreerd krijgt de feitcode «discriminatie» (F50). Uw Kamer ontvangt wel jaarlijks een cijferrapportage over discriminatie-incidenten van politie, ADV-en en andere organisaties. In deze cijferrapportage worden alle registraties met betrekking tot discriminatie uit de politiesystemen gefilterd – dus niet alleen aangiften en niet alleen feitcode F50 discriminatie – en geordend naar discriminatiegrond. De rapportage over het jaar 2020, inclusief een cijferrapportage over discriminatie-incidenten van de politie, ontvangt uw Kamer, zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 1, naar verwachting eind juni a.s.
2011
275
-
2012
233
124
2013
258
162
2014
3.084
170
2015
361
138
2016
466
223
2017
273
113
2018
329
125
2019
338
98
2020
382
127
(bron: data.politie.nl en BVI Basis voorziening Informatie)
Hoeveel discriminatiegerelateerde zaken zijn er door het OM in de afgelopen tien jaar bij de rechter aangebracht?
Bij het antwoord op vraag 4 en 5 dienen de volgende aspecten in ogenschouw te worden genomen:
2011
90 (54%)
0 (0%)
90 (54%)
2012
71 (52%)
0 (0%)
71 (52%)
2013
48 (53%)
1 (1%)
49 (54%)
2014
82 (59%)
0 (0%)
82 (59%)
2015
67 (49%)
0 (0%)
67 (49%)
2016
85 (53%)
0 (0%)
85 (53%)
2017
79 (44%)
10 (6%)
89 (50%)
2018
45 (44%)
5 (5%)
50 (49%)
2019
38 (29%)
9 (7%)
47 (36%)
2020
57 (35%)
1 (1%)
58 (36%)
Het aantal feiten waarvoor de verdachte wordt opgeroepen ter terechtzitting naar aanleiding van verzet tegen een OM-strafbeschikking.
2011
0 (0%)
14 (8%)
–
2012
5 (4%)
17 (13%)
2 (1%)
2013
0 (0%)
4 (4%)
4 (4%)
2014
1 (1%)
8 (6%)
9 (6%)
2015
1 (1%)
9 (7%)
13 (10%)
2016
–
4 (3%)
17 (11%)
2017
–
8 (4%)
31 (17%)
2018
–
1 (1%)
7 (7%)
2019
–
0 (0%)
23 (17%)
2020
–
0 (0%)
15 (9%)
Hoeveel discriminatiegerelateerde zaken zijn er geseponeerd door het OM in de afgelopen tien jaar? Kunt u dit uitsplitsen naar sepotgrond?
2011
10 (6%)
52 (31%)
2012
5 (4%)
34 (25%)
2013
3 (3%)
30 (33%)
2014
8 (6%)
29 (21%)
2015
4 (3%)
41 (30%)
2016
4 (3%)
32 (20%)
2017
12 (7%)
36 (20%)
2018
6 (6%)
38 (37%)
2019
10 (8%)
53 (40%)
2020
6 (4%)
83 (51%)
Een verklaring voor het relatief hoge aantal onvoorwaardelijke sepots is dat de wetgever met de strafrechtelijke discriminatiewetgeving een beperkte reikwijdte heeft beoogd, onder andere vanwege de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Dit maakt dat veel feiten die instromen bij het OM, niet strafbaar blijken. Bovendien is het uitgangspunt dat de strafrechtelijke inzet steeds moet worden bezien in het licht van de bredere aanpak van discriminatie. Als andere dan strafrechtelijke middelen een meer betekenisvolle bescherming kunnen geven, zal voor strafrechtelijke inzet minder snel plaats zijn. Ook is er niet altijd sprake van een bewijsbare zaak, bijvoorbeeld omdat er geen getuigen zijn.
In de cijferrapporten van het OM is niet voor elk jaar een uitsplitsing naar sepotgrond gemaakt. Wel dient in ogenschouw genomen te worden dat onder een beleidssepot ook feiten vallen waarbij is gekozen voor een afdoening buiten het strafrecht, of bijvoorbeeld voor mediation.
Voor de overige toelichting bij deze tabel, bijvoorbeeld dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen zaken en feiten en dat alleen gerapporteerd kan worden over specifieke discriminatiefeiten, verwijs ik naar hetgeen hierover is opgenomen bij het antwoord op vraag 4.
Voor de tabel met alle soorten afdoeningen verwijs ik naar de jaarlijkse cijferrapporten van het OM, die tot en met 2019 reeds gedeeld zijn met de Tweede Kamer en over 2020 met de voortgangsrapportage zal worden meegestuurd.
Hoeveel discriminatiegerelateerde zaken zijn in de afgelopen tien jaar ontvankelijk en niet ontvankelijk verklaard bij de rechter?
De beantwoording van vraag 6 tot en met 9 ziet op beslissingen van en uitspraken door de rechter. De cijfers voor de beantwoording van vraag 6 tot en met 9 zijn aangeleverd door de Raad voor de Rechtspraak3. De Raad voor de Rechtspraak gaat voor de beantwoording van deze Kamervragen uit van de specifieke discriminatiedelicten, in de zin van art. 137 c t/m g Sr en art. 429 quater van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat het ook mogelijk is dat een commuun delict (zoals vernieling, mishandeling, belediging of bedreiging) wordt gepleegd met een discriminatoir aspect (codis-feit). Het discriminatie-aspect is dan geen onderdeel van de delictsomschrijving van het strafbare feit; het wordt niet tenlastegelegd of bewezenverklaard. Deze zaken zijn alleen te herkennen aan de discriminatie-«labels» die politie en OM aan deze zaken koppelen. In het WODC-rapport «Discriminatie-aspect als strafverzwarende omstandigheid» dat ik op 15 juni 2020 naar uw Kamer heb gestuurd, wordt hier nader uitleg aan gegeven. Er wordt niet geregistreerd of de rechter ook oordeelde dat er een discriminatie-aspect aanwezig was in de zaak. Om bovengenoemde reden kunnen er geen betrouwbare gegevens worden aangeleverd over straffen van de codis-delicten waarbij een discriminatie-aspect een rol speelde.
Met betrekking tot onderstaande tabel dient ook in ogenschouw genomen te worden dat in een zaak meerdere feiten kunnen voorkomen. De cijfers geven de ontvankelijkheid van het OM aan voor de hele zaak, en niet alleen voor het discriminatiefeit.
OM niet ontvankelijk
aantal zaken
1
0
0
1
0
1
0
0
2
0
OM wel ontvankelijk
aantal zaken
65
73
47
52
74
61
80
38
46
51
Hoeveel zaken die in de afgelopen tien jaar ontvankelijk zijn verklaard door de rechter hebben geleid tot een strafrechtelijke veroordeling?
Discriminatiefeit bewezen, art. 9a Sr
aantal zaken
3
1
1
Discriminatiefeit bewezen, wel straf
aantal zaken
37
41
30
29
37
40
47
24
24
31
Discriminatiefeit niet bewezen, art. 9a Sr
aantal zaken
1
1
1
2
1
2
1
Discriminatiefeit niet bewezen, wel straf
aantal zaken
13
18
8
10
17
14
15
8
13
13
Bovenstaande tabel geeft de zaken weer die door de rechter ontvankelijk zijn verklaard, waarin een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken. Toepassing van art. 9a Sr betekent dat de rechter de verdachte schuldig verklaart zonder oplegging van straf.
Bij de categorie waar het discriminatiefeit niet bewezen is verklaard maar toch een straf is opgelegd, is de straf opgelegd voor een ander feit dat in dezelfde zaak ook ten laste was gelegd.
Welk type sancties is hier opgelegd, opgedeeld in taakstraf, boetes en detenties en kunt u een overzicht geven van de percentages van deze drie sancties over de uitgesproken veroordelingen, alsmede een overzicht van de hoogte van de opgelegde boetes?
Discriminatiefeit bewezen, wel straf
aantal zaken
37
41
30
29
37
40
47
24
24
31
Taakstraffen
aantal zaken
20
20
12
15
19
12
17
9
9
17
percentage
54%
49%
40%
52%
51%
30%
36%
38%
38%
55%
Vrijheidsstraffen
aantal zaken
5
7
7
7
14
8
8
5
3
7
percentage
14%
17%
23%
24%
38%
20%
17%
21%
13%
23%
Geldboetes
aantal zaken
17
18
14
10
13
21
23
11
14
11
percentage
46%
44%
47%
34%
35%
53%
49%
46%
58%
35%
gemiddelde hoogte
€ 406
€ 447
€ 493
€ 390
€ 430
€ 485
€ 458
€ 505
€ 461
€ 361
Bovenstaande tabel ziet op de zaken waarin specifieke discriminatiedelicten zijn bewezen door de rechter. In de tabel worden zowel de onvoorwaardelijke als de (geheel of gedeeltelijk) voorwaardelijke straffen vermeld.
In de tabel is te zien in hoeveel zaken – waarin een discriminatiefeit bewezen is – door de rechter een straf is opgelegd. Vervolgens wordt van die zaken aangegeven hoe vaak de verschillende typen sancties – taakstraf, geldboete en vrijheidsstraf – zijn opgelegd, hoeveel dat procentueel was (ten opzichte van alle zaken in dat jaar waarin een discriminatie-feit bewezen is en waarin straf is opgelegd), wat de gemiddelde hoogte van de opgelegde geldboete was en in hoeveel zaken dat type sanctie in zijn geheel voorwaardelijk is opgelegd.
Bij de beantwoording van deze vraag dient te worden opgemerkt dat de straffen worden opgelegd voor een gehele zaak. In een zaak kunnen meerdere feiten voorkomen en er kunnen door de rechter meerdere feiten bewezen worden geacht, waarbij voor meerdere feiten tezamen een straf wordt opgelegd. In dat geval heeft de straf dus niet alleen betrekking op het feit betreffende discriminatie.
Binnen één zaak kunnen overigens verschillende typen sancties worden opgelegd (bijvoorbeeld een vrijheidsstraf in combinatie met een taakstraf).
Hoe vaak wordt een taakstraf opgelegd, waarbij dader en slachtoffer van discriminatie vrijwillig met elkaar in contact worden gebracht (contacttaakstraf)? Gebeurt dit naar uw mening voldoende? Wat zijn de ervaren effecten van een dergelijke taakstraf?
In de systemen van de Raad voor de Rechtspraak wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen taakstraffen die door de rechter worden opgelegd. Over de ervaren effecten van een dergelijke taakstraf kan ik dan ook geen uitspraak doen.
Welke concrete maatregelen neemt u in het staande beleid om racisme / discriminatie tegen te gaan? Kunt u dit nader en zo uitgebreid mogelijk specificeren voor de woningmarkt, arbeidsmarkt, onderwijs en zorg?
In de afgelopen tien jaar hebben opeenvolgende kabinetten actieprogramma’s opgesteld om discriminatie en racisme te bestrijden. Meerdere bewindspersonen werkten en werken gezamenlijk aan een brede aanpak van alle vormen van discriminatie en waar nodig aan een specifieke aanpak, gericht op specifieke gronden. Het gezamenlijke doel is duidelijk: we streven naar een Nederland waarin iedereen gelijk wordt behandeld en waar ieder mens een waardige behandeling krijgt. Mede uit de verkenning naar de instelling van een Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR), die ik op 10 maart 2021 naar uw Kamer heb gezonden, komt naar voren dat de huidige aanpak van discriminatie en racisme en de coördinatie daarvan versterkt moeten worden. Op de wijze waarop het kabinet dit wil gaan doen, zal ik in de komende voortgangsbrief ingaan. Hieronder zal ik de brede aanpak van de afgelopen tien jaar toelichten, gevolgd door concrete maatregelen die genomen worden op de terreinen woningmarkt, arbeidsmarkt, onderwijs en zorg.
In 2010/11 is het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» gestart.4 Dit actieprogramma bevatte acties om juist de lokale aanpak te versterken. Discriminatie vindt plaats in de woonplaats, op het werk, op school, in het ziekenhuis en dat vraagt om een sterke lokale aanpak en samenwerking. In 2009 was daarom de verplichting aan elke gemeente opgelegd om te voorzien in een ADV. In het actieprogramma van 2010/11 werd onder meer de basis gelegd voor een goede samenwerking tussen ADV’s, politie en OM in het Regionaal Discriminatieoverleg (RDO’s), mede ter versterking van de opsporing.
Politie, OM en gemeenten kunnen niet optreden zonder signalen over waar het mis gaat. Diverse acties om mensen bewust te maken, voor te lichten en te wijzen naar meldpunten en instanties als ADV’s, politie, MIND en het College voor de rechten van de mens zijn onder dit actieprogramma ingezet. Ook is in deze periode een traject ingezet om de registratie, rapportages van meldingen en monitoring te verbeteren.5
In 2015 heeft een herijking plaatsgevonden van het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» uit 2010. Die herijking leidde in 2016 tot een impuls aan de preventieve aanpak van discriminatie. De landelijke campagne «Zet een streep door discriminatie» die tot 2018 liep, was daar een belangrijk onderdeel van. Meerdere deelcampagnes, op thema’s als de arbeidsmarkt, onderwijs en sport werden ontwikkeld en ook op lokaal niveau ingezet. Maar ook de positie en slagkracht van de ADV’s en de inzet van gemeenten werden onderzocht.
Naast de brede aanpak van discriminatie zijn ook op concrete terreinen en specifieke gronden maatregelen ingezet. Hieronder de belangrijkste elementen van de aanpak van discriminatie op de woningmarkt, arbeidsmarkt, in het onderwijs en in de zorg.
Voor wat betreft de aanpak van discriminatie op de woningmarkt is getracht meer inzicht te krijgen in de problematiek. Daar is onderzoek naar gedaan door de Radboud Universiteit. Dat onderzoek is in 2019 aan de kamer gestuurd. In de aanpak goed verhuurderschap is met relevante stakeholders gesproken en is met de branche afgesproken dat er meer aandacht wordt besteed aan het probleem van discriminatie. Ook is begonnen met een tweetal pilots bij de gemeenten Rotterdam (2019-nu) en Utrecht (2020-nu). In 2020 heeft BZK een onderzoek laten uitvoeren met mysterycalls en praktijktesten door Art.1/Radar. De resultaten zijn 23 april 2021 aan uw Kamer gestuurd. De aanpak tegen discriminatie op de woningmarkt blijft de komende jaren volop nodig, inclusief meer bewustwording en goede informatievoorziening. Gemeenten krijgen nieuw wettelijk instrumentarium en handhavingsmogelijkheden. Zo kunnen zij in de toekomst landelijk uniforme regels toepassen en onder voorwaarden een vergunning voor verhuurders instellen. Het tegengaan van discriminatie is een belangrijk onderdeel in de uitwerking daarvan. Ook wordt gekeken naar regels voor verhuurbemiddelaars. Tot slot heeft het onderzoek met mystery calls en praktijktesten een afschrikwekkende werking op discriminerende verzoeken. Deze onderzoeken zullen in het vervolg jaarlijks worden uitgevoerd, in de eerste plaats om zicht te houden op de problematiek maar ook omdat het zorgt voor meer bewustwording in de branche. Voor een nadere uitwerking van de maatregelen die ik neem op de woningmarkt verwijs ik u naar mijn brief die ik op 23 april 2021 aan uw Kamer heb gestuurd6.
Op het terrein van de arbeidsmarkt wordt door het Ministerie van SZW middels het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 gewerkt aan het tegengaan van discriminatie. De uitvoering van dit actieplan loopt langs drie lijnen, te weten toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording. In juli 2020 is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie.7 Het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie is in december 2020 naar de Tweede Kamer verzonden voor behandeling. Dit wetsvoorstel is controversieel verklaard. Naast dit wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie worden diverse andere maatregelen genomen om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan. Er is een breed onderzoeksprogramma ingericht waar onder andere wordt onderzocht wat de meest effectieve instrumenten zijn in het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie in nauwe samenwerking met het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA). Dit programma onderzoekt in acht pilots «wat werkt» om de arbeidsmarktpositie van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond te verbeteren. De inzichten uit de pilot Nudging in Werving en Selectie zijn ook goed toepasbaar voor het tegengaan van discriminatie op basis van andere gronden. Verder is dit jaar ook de pilot anoniem solliciteren gestart. Dit grootschalige wetenschappelijke experiment wordt uitgevoerd door TNO waarvan het onderzoeksplan positief is beoordeeld door een adviescommissie bestaande uit o.a. het SCP, Erasmus universiteit en Movisie. Tevens zal dit jaar een bewustwordingscampagne gericht op werkgevers een vervolg krijgen. Om vrouwen te informeren over hun rechten op het gebied van zwangerschap en ouderschap in relatie tot werk is een samenwerking met de GroeiGids van de GGD ingericht. Hiermee worden vrouwen geattendeerd op wat zij kunnen doen wanneer zij te maken krijgen met zwangerschapsdiscriminatie. Ook heeft SZW recent samen met OCW en het College voor de Rechten van de Mens een bijeenkomst georganiseerd n.a.v. het rapport van het College waaruit blijkt dat bijna de helft van de vrouwen discriminatie ervaart vanwege de zwangerschap. Met verschillende relevante stakeholders is gesproken over nieuwe oplossingen om de bewustwording van zowel vrouwen als werkgevers te vergroten en over hoe hen de juiste handvatten aangereikt kunnen worden.
Er ligt momenteel een wetsvoorstel in de Eerste Kamer ter verduidelijking en aanscherping van de burgerschapsopdracht van het onderwijs. Hierbij worden scholen geacht hun burgerschapsonderwijs te richten op het bevorderen van de basiswaarden (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) en dienen daarbij onder andere rekenschap te geven aan de pluriformiteit van de Nederlandse samenleving. Goed burgerschap stelt leerlingen in staat elkaar beter te begrijpen en kan op die manier bijdragen aan het vergroten van het onderlinge respect en de bestrijding van discriminatie en racisme.
Scholen worden op diverse manieren ondersteund om een sociaal veilig schoolklimaat te creëren. Een voorbeeld hiervan is het ondersteuningsaanbod van Stichting School en Veiligheid (SSV) voor po, vo en mbo dat specifiek aandacht heeft voor cultureel sensitieve vraagstukken in het onderwijs en het bestrijden van discriminatie en racisme in de klas.
Voor de langere termijn beogen we met de bijstelling van kerndoelen en eindtermen te borgen dat er voldoende aandacht zal zijn voor het tegengaan van discriminatie en racisme, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie van den Hul c.s.8. In de huidige voorstellen voor Burgerschap en Mens & Maatschappij zitten daar momenteel al veel aanknopingspunten voor.
Binnen het mbo wordt op verschillende manieren discriminatie en racisme aangepakt. In het voor alle beroepsopleidingen verplichte burgerschapsonderwijs neemt de acceptatie en (h)erkenning van diversiteit een belangrijke plaats in. Met de extra middelen die OCW beschikbaar heeft gesteld voor de erkenning en herkenning van diversiteit, ondersteunt het Kennispunt MBO Burgerschap de mbo-scholen. Via het platform van het Kennispunt MBO Burgerschap, webinars, podcasts en verschillende themabijeenkomsten worden docenten geïnspireerd met kennis, vaardigheden en concreet lesmateriaal om met deze onderwerpen aan de slag te gaan. Daarnaast is recent door SSV een campagne gedraaid in het mbo gericht op het bevorderen van inclusie, waarbij het zwaartepunt op docenten lag.
OCW zet zich daarnaast samen met SZW en het veld actief in om discriminatie in aanloop naar en tijdens stages tegen te gaan en zo gelijke kansen op stages te bevorderen. Zo is in samenwerking met de MBO Raad het kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie opgericht dat scholen ondersteunt bij het bevorderen van gelijke kansen naar stages. Ook is er een meldpunt bij de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voor het melden van discriminatie bij stages en is gezamenlijk een campagne gelanceerd om bewustwording te stimuleren. Tot slot wordt naar aanleiding van een toezegging aan het lid Van Meenen (D66) gewerkt aan een pilot waarin scholen verantwoordelijk zijn voor het werven en selecteren van studenten bij een eerste stageplek («pilot stagematching»). Hierover zal de Kamer nader worden geïnformeerd.
Sinds de lancering van de Gelijke Kansen Alliantie (31 oktober 2016) is professionalisering van leraren binnen de GKA een thema: zesendertig (36) scholen uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en ook Tilburg hebben zich in samenwerking met de GKA verenigd in de Community Urban Education (CUE). In deze community werken (po-, vo- en mbo-)scholen samen aan kennisopbouw en -deling met betrekking tot het lesgeven in een grootstedelijke omgeving. Anderzijds wordt gewerkt aan een grootschalig professionaliseringstraject middels het professionaliserings- en cultuurveranderingsprogramma «De Transformatieve School» (TS). Het doel van dit programma is om leraren te equiperen om nóg beter les te geven in een grootstedelijke context (o.a. superdiverse klassen), om zo de kansen van leerlingen te vergroten.
Er is helaas nog niet veel kennis beschikbaar over de reikwijdte en uitingsvormen van de problematiek in de zorg. De Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS) is daarom aangesloten bij het brede overleg over racisme en discriminatie in de samenleving dat plaatsvindt met vertegenwoordigers van o.a. Black Lives Matter. Hierin zijn diverse knelpunten in de zorg aan bod gekomen, bijvoorbeeld als het gaat om racisme en discriminatie in diagnostiek en behandeling, ongelijke vertegenwoordiging in gezondheidsonderzoek, of de invloed van discriminatie op de gezondheid van mensen. Als vervolg op deze gesprekken organiseert VWS een rondetafel om expertise op te halen over de aanpak racisme en discriminatie in de zorg.
Het is daarnaast van belang om de feitelijke kennis over de invloed van discriminatie op gezondheid en discriminatie in de zorg goed in kaart te brengen. Daarom is het expertisecentrum Pharos in 2021 in opdracht van VWS begonnen een kennisdossier over dit thema op te bouwen, om dit thema gedurende een aantal jaren te agenderen en van een stevige kennisbasis te voorzien voor zowel beleid- als praktijkprofessionals. Pharos is begonnen risicofactoren en reeds beschikbare kennis in kaart te brengen, kennislacunes te bepalen en samenwerkingen met relevante partijen aan te gaan. Zij zullen in de loop van 2021 door middel van een kwalitatieve verkenning bij zorggebruikers en zorgmedewerkers optekenen welke ervaringen en beelden er leven omtrent dit thema in de zorg en wat hen zou kunnen helpen om dit bespreekbaar te maken.
Specifiek gericht op zorgmedewerkers is uw Kamer dit voorjaar geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek dat VWS in samenwerking met PGGM&CO heeft laten uitvoeren naar de ervaring van agressie en ongewenst gedrag in zorg en welzijn. Hierin is zorgmedewerkers ook naar hun ervaring met discriminatie gevraagd. De cijfers laten zien dat 1 op de 5 medewerkers in zorg en welzijn het afgelopen jaar te maken heeft gehad met discriminatie door patiënten of cliënten, 11% door familie, bezoekers of omstanders van patiënten of cliënten, en 6% door collega’s of leidinggevenden. Om dergelijke situaties zoveel mogelijk te voorkomen is het belangrijk dat werkgevers in de zorg alert zijn op ongewenst gedrag en actief beleid voeren. Denk aan gedragsregels, opvang, voorlichting en trainingen. Om hiermee aan de slag te gaan stelt VWS subsidie beschikbaar aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om gerichte brancheaanpakken te ontwikkelen.
Welke maatregelen zijn gepland om discriminatie in de toekomst tegen te gaan? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk specificeren?
De aanpak van discriminatie zal in de komende periode een belangrijke en wezenlijke impuls krijgen. Nog dit jaar zullen een Nationaal coördinator tegen discriminatie en racisme en een Staatscommissie tegen discriminatie en racisme worden ingesteld. Beiden zullen meer zicht geven op discriminatie in de samenleving en bij de overheid en daartoe gecoördineerde en effectieve maatregelen voorstellen en ontwikkelen. De rol van de ADV’s en het College voor de rechten van de mens wordt versterkt en een financiële impuls wordt daartoe gegeven.
De aanpak van discriminatie op basis van (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur zal de komende jaren volop aandacht blijven vragen. Vanaf juni 2020 hebben verschillende bewindspersonen naar aanleiding van de Black Lives Matter (BLM) demonstraties Catshuis gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de Afro-Nederlandse gemeenschap over de wijze waarop de aanpak van discriminatie en racisme versterkt kan worden. Bij deze gesprekken was (in verschillende samenstellingen) een brede vertegenwoordiging vanuit het kabinet aanwezig. Als vervolg hierop wordt in een bredere dialoog van betrokken departementen en samenleving (o.a. maatschappelijke organisaties, experts, betrokkenen) de aanpak van discriminatie en racisme binnen verschillende domeinen bezien op gezamenlijke versterking. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierin een coördinerende rol.
De inzet van het kabinet voor de komende periode zal nader toegelicht worden in de voortgangsrapportage die, zoals hierboven aangegeven, eind juni naar de Kamer zal worden gestuurd.
Hoeveel middelen besteedt de regering aan discriminatiebestrijding? Naar welke doelen en maatregelen gaan deze middelen? Hoeveel geld wordt er vrijgemaakt voor discriminatiebestrijding in de toekomst? Wat zijn de uitgaven in de afgelopen tien jaar en wat zijn de ramingen voor de toekomst m.b.t. discriminatiebestrijding?
Het kabinet hanteert een brede aanpak van discriminatie en racisme die verschillende gronden en terreinen beziet en zich daarmee uitstrekt over verschillende departementen. Naast generieke maatregelen zoals (strafrechtelijke) sanctionering van discriminatie of racisme en het faciliteren van het melden van discriminatie of racisme, zet het kabinet ook in op de aanpak van discriminatie en racisme binnen bepaalde domeinen of op specifieke gronden.
In het antwoord op vraag 12 zal ik (waar mogelijk specifiek) ingaan op de uitgaven voor het brede antidiscriminatiebeleid en de genoemde terreinen (wonen, arbeidsmarkt, onderwijs en zorg). Onder vraag 13 zal ik ingaan op specifiek beleid voor bepaalde gronden. Daarbij merk ik op dat veel maatregelen niet expliciet gelabeld zijn als «aanpak van discriminatie» en dat daarom een precieze weergave van de uitgaven voor discriminatiebestrijding lastig kan zijn. Zo heeft de politie een taak bij de opsporing van discriminatie en het verwerken van aangiften en meldingen. Maar dit valt onder de reguliere taken van de politie – en daarmee onder het algemene budget. Ook maatregelen als het bevorderen van de interreligieuze dialoog of het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie door mensen met een niet-westerse migratie-achtergrond, zijn niet slechts maatregelen die discriminatie aanpakken, maar dienen ook andere doelen (bevorderen van de integratie en participatie bijvoorbeeld).
Het Ministerie van BZK heeft een aantal structurele uitgaven ten behoeve van de brede aanpak van discriminatie, namelijk de jaarlijkse bijdrage van € 6 miljoen aan het Gemeentefonds ten behoeve van de financiering door gemeenten van de antidiscriminatievoorzieningen en de jaarlijkse financiering van de cijferrapportages (landelijk en regionaal) over de discriminatiemeldingen van ongeveer € 65.000. In 2021 wordt er ruim 6,9 miljoen extra aan het gemeentefonds toegevoegd, zodat de ADV’s ruimere budgetten kunnen krijgen. Daarnaast worden er incidentele projecten, onderzoeken en subsidieverzoeken gefinancierd.
De middelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die aan discriminatiebestrijding worden besteed, zijn niet altijd gelabeld op het onderwerp discriminatie. Om die reden kan ik u niet exact de middelen die het betreffende ministerie aan discriminatie besteedt, mededelen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de gelden die naar het College voor de Rechten van de Mens gaan. Het is onduidelijk welk deel daarvan exact naar discriminatiebestrijding gaat.
College voor de Rechten van de Mens
Meldpunt internetdiscriminatie (MIND)
2011
6.440
–
2012
6.113
222
2013
6.113
46
2014
5.835
57
2015
6.247
96
2016
7.086
124
2017
7.120
154
2018
7.327
209
2019
7.627
194
2020
8.215
173
2021
8.151
250
2022
7.858
250
2023
7.757
250
2024
7.631
250
2025
7.631
250
2026
7.631
250
In bovenstaande tabel is nog geen melding gemaakt van de structurele ophoging van het budget van het College voor de rechten van de Mens vanaf 2021 met 1 miljoen volgend op de kabinetsreactie op de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid drie wetenschappelijke onderzoeken laten uitvoeren door het WODC op het thema discriminatie. Dit gaat om de volgende onderzoeken:
De totaalbedragen die genoemd staan zijn de kosten die het WODC heeft betaald aan externe onderzoekers. De uren die het WODC zelf heeft besteed aan het bedenken, opzetten, uitbesteden en begeleiden van deze onderzoeken zijn niet berekend.
Verder is de politie in 2021 een pilot gestart, waarbij wordt onderzocht welke meerwaarde specialisatie kan hebben bij het verbeteren van de aanpak van discriminatie waaronder het herkennen van commune delicten met een discriminatieaspect. Dit als gevolg van de motie van het lid Paternotte c.s. om de mogelijkheden van inzet van gespecialiseerde rechercheurs bij discriminatie te onderzoeken. Hiervoor wordt cumulatief 7 miljoen euro voor ingezet in het kader van «Politie voor Iedereen».
Om de kennis te vergroten over discriminatie op de Woningmarkt is er in 2019 onderzoek uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Nijmegen9 voor een bedrag van afgerond € 30.000. Daarnaast lopen er Pilots in Rotterdam en Utrecht over Discriminatie op de Woningmarkt10 waarmee in totaal € 750.000 is gemoeid. Tot slot is er in 2020 en 2021 onderzoek gedaan met behulp van praktijktesten en mysterycalls om te bezien in hoeverre makelaars, verhuurbemiddelaars en verhuurders discrimineren bij het toewijzen van huurwoningen waarover ik u in mijn brief van 23 april 202111 heb geïnformeerd en waarmee een bedrag van afgerond € 130.000 is gemoeid. De laatstgenoemde onderzoeken zullen de komende jaren jaarlijks worden herhaald tegen vergelijkbare kosten.
De inzet op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie is de afgelopen jaren geïntensiveerd. De afgelopen kabinetsperiode betrof dit, naast personele capaciteit, onderzoeksbudget, middelen voor communicatie/bewustwording en middelen voor de Inspectie SZW gericht op arbeidsdiscriminatie. Om duurzaam en stevig invulling te kunnen gaan geven aan een nieuwe rol van de Inspectie SZW op het gebied van werving en selectie, heeft het kabinet de afgelopen periode extra middelen gereserveerd voor de handhaving van arbeidsmarktdiscriminatie. Zie hiervoor ook onder vraag 16. Dat is in ieder geval 1 miljoen euro vanuit de extra middelen vanuit het Inspectie Control Framework (ICF). Daarnaast is het budget voor de Inspectie SZW structureel verhoogd met een extra 0,5 miljoen euro vanuit het departementale handhavingsbudget. Daarbovenop is in 2019 en 2020 uit het huidige handhavingsbudget van SZW nog 1 miljoen euro extra ingezet voor communicatie. Verder zijn per amendement (Van Weyenberg)12 jaarlijks middelen bij de Inspectie SZW beschikbaar voor de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie.
Vanuit de middelen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, zoals de Delphi-studie Stand er der Wetenschap Arbeidsmarktdiscriminatie, het onderzoek naar discriminatiemogelijkheden bij online platforms13 en onderzoek onder recruiters naar arbeidsmarktdiscriminatie tijdens werving en selectie.14 Daarnaast is gedurende de afgelopen kabinetsperiode aanvullend budget binnen het Ministerie van SZW beschikbaar gesteld voor onderzoek. Bijvoorbeeld voor het tweejaarlijks onderzoek door het CBS naar gelijke beloning mannen en vrouwen of voor incidentele losse onderzoeken en communicatie-activiteiten. De middelen hiervoor verschillen per jaar. In 2019 was 500.000 euro beschikbaar voor campagnes, hiervan is onder andere de Verderkijkers campagne uitgevoerd.15 Voor 2021 is 450.000 euro voor communicatie en campagnes beschikbaar.
Ook gedurende de looptijd van het eerste actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie van 2014 zijn diverse onderzoeken en campagnes uitgevoerd, zoals bewustwordingscampagnes over ongewenste omgangsvormen en zwangerschapsdiscriminatie en onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie in vacatures.16 Tot slot was de afgelopen kabinetsperiode ca. 10 miljoen euro beschikbaar voor het uitvoeren van de pilots aan het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA). Een deel van deze pilots raakt ook aan thema’s rondom het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie. De ramingen voor de toekomst hangen deels af van een volgend kabinet en regeerakkoord, maar vast staat dat arbeidsmarktdiscriminatie ook in de toekomst een stevige aanpak vraagt.
Het bestrijden van discriminatie en racisme in het onderwijs is een belangrijke en brede opgave voor het onderwijsveld en het kabinet. Het is verweven met talrijke onderwerpen en om de problemen effectief aan te pakken is een integrale benadering noodzakelijk. Zo is het een belangrijk thema bij onderwerpen als stages, sociale veiligheid en burgerschap, maar ook bij bredere vraagstukken als de curriculumherziening en het vormgeven van de lerarenopleidingen is specifiek oog voor het probleem van discriminatie en racisme. Het is om die reden niet te zeggen hoeveel middelen er specifiek aan het thema worden besteed.
Expertisecentrum Pharos besteedt circa 1.150 uur (+/- € 130.000 euro) aan de ontwikkeling van het kennisdossier (zie ook het antwoord op vraag 10). Dit wordt gefinancierd vanuit de instellingssubsidie die Pharos van VWS ontvangt.
Voor de aanpak van agressie en ongewenst gedrag jegens zorgverleners is tot en met 2022 € 1,4 miljoen beschikbaar, waarvan € 1,35 miljoen voor subsidies op brancheniveau om nieuwe aanpakken te ontwikkelen of het huidige beleid te versterken. De voorloper van deze aanpak was het actieplan «Veilig werken in de zorg» waarvoor in de periode 2012–2016 is ingezet op het creëren van een veiliger werkklimaat. Hieraan is € 13,4 miljoen besteed, waarvan ruim € 9 miljoen ten behoeve van een ondersteuningsregeling voor zorginstellingen.
Ook voor de aanpak van discriminatie op andere maatschappelijke terreinen zijn middelen gereserveerd. Zo is met het plan «ons voetbal is van iedereen» (zie het antwoord op vraag 18) ruim € 12 miljoen gemoeid tot en met eind 2022.
Hoeveel geld gaat er naar thematische discriminatiebestrijding: moslimhaat, antisemitisme, antiziganisme etc.? Wat zijn de verschillen tussen de verschillende thema’s? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk specificeren?
Hieronder is een overzicht gegeven van de belangrijkste uitgaven aan thematische discriminatiebestrijding ten aanzien van etniciteit, religie, huidskleur en antisemitisme. Dit in aanvulling op de financiële inzet op de aanpak van discriminatie op de belangrijkste terreinen (onder vraag 12).
Het Ministerie van SZW zet (naast de eerder beschreven aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie) ook in op de preventieve aanpak van discriminatie op basis (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur (waaronder moslimdiscriminatie, anti-zwart racisme, antisemitisme en antiziganisme) met als uiteindelijk doel: het voorkomen dat discriminatie en/of racisme in de samenleving plaatsvindt. De maatregelen zijn vooral gericht op het versterken van de kennisbasis over welke mechanismen ten grondslag liggen aan deze vormen van discriminatoir gedrag en wat werkt in de preventieve aanpak ervan, het vergroten van inzicht in effectieve interventies en het faciliteren van de inzet van derden.
Voorbeelden hiervan zijn:
Ook zal een onderzoek verricht worden naar de oorzaken en triggerfactoren van discriminatie van personen met Aziatische afkomt (naar aanleiding van motie 30950, met nr. 236, betreffende de gewijzigde motie van de leden Azarkan en Kathmann over rassendiscriminatie). Door middel van kennistafels zal een intersectionele benadering, die de aanpak van discriminatie en racisme kan versterken, worden verkend.
De afgelopen 10 jaar is hiervoor in totaal ongeveer € 4 miljoen beschikbaar gesteld. Er is geen geoormerkt budget vanuit het integratiedossier voor dit onderwerp, maar op basis van gerichte onderzoeken en voorstellen kunnen en worden er hiervoor middelen vrijgemaakt. Ter indicatie kan gedacht worden aan gemiddeld 3 ton per jaar. Prioriteiten van het nieuwe kabinet zullen de inzet en omvang van het budget voor de komende jaren bepalen.
In aanvulling op bovenstaande budgetten, is voor de jaren 2019 tot en met 2021 door de Tweede Kamer een bedrag van 1 miljoen euro per jaar aan de begroting van de Minister van Justitie en Veiligheid toegevoegd voor de aanpak van antisemitisme. Deze gelden worden onder andere besteed aan een project dat ziet op versterking van het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en een antisemitisme-enquête en -monitor. De projecten die voortkomen uit deze gelden richten zich breder dan de aanpak van antisemitisme en werken door in de gehele aanpak van discriminatie en racisme.
Er wordt uiteraard ook budget vrijgemaakt voor andere specifieke discriminatiegronden. Zo is er voor de grond handicap afgesproken dat elk departement dat aan het programma «Onbeperkt meedoen!» deelneemt zijn inzet gericht op de participatie en inclusie van mensen met een beperking vanuit eigen middelen financiert. De financiële informatie over specifieke maatregelen, activiteiten en projecten wordt via departementale begrotingen verantwoord. Het Ministerie van VWS heeft vanuit haar coördinerende rol jaarlijks circa € 4 miljoen beschikbaar gesteld gedurende de looptijd van het programma «Onbeperkt meedoen!», tot en met 2021. Binnen dit budget is jaarlijks circa € 2,1 miljoen toebedeeld aan de projecten van de bestuurlijke partners de Alliantie, de VNG en VNO-NCW. Hiermee wordt een impuls gegeven aan de inzet van ervaringsdeskundigheid en de betrokkenheid van gemeenten en bedrijfssectoren.
Hoeveel personele inzet is er vrijgemaakt voor thematische discriminatiebestrijding: moslimhaat, antisemitisme, antiziganisme etc.? Wat zijn de verschillen tussen de verschillende thema’s? Kunt u dit zo uitgebreid mogelijk specificeren?
Hieronder is een overzicht gegeven van de globale personele inzet op de thematische discriminatiebestrijding ten aanzien van etniciteit, religie, huidskleur en antisemitisme. Dit in aanvulling op de financiële inzet op de aanpak van discriminatie op de thematische terreinen (onder vraag 13) en de personele inzet op de gehele discriminatiebestrijding (onder vraag 15).
In het algemeen gaan vanuit het Ministerie van SZW de meeste uitgaven naar onderzoeken die betrekking hebben op discriminatie in den brede of ervaren discriminatie. In de laatste twee jaar worden (meer) onderzoeken gedaan naar oorzaken en wat werkt in de preventieve aanpak van gerichte vormen van discriminatie zoals moslimdiscriminatie, anti-zwart racisme en antisemitisme (zie ook antwoord op vraag 13). De onderliggende mechanismen die ten grondslag liggen aan het ontstaan van vooroordelen en deze vormen van discriminatie vertonen echter veel overeenkomsten.
Anti-zwart racisme, antisemitisme, antiziganisme, moslimdiscriminatie en anti-Aziatische discriminatie kunnen thematisch onderscheiden worden. De grondslagen bij deze vormen kunnen verschillend zijn, discriminatie kan plaats kan vinden naar (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur. Deze elementen zijn echter sterk met elkaar verweven en lopen vaak door elkaar in de beeldvorming en ervaring. Hoewel het thematisch onderscheid aantoont hoe wijdverspreid discriminatie aanwezig is in de samenleving, betekent dit onderscheid niet per se dat daarmee de effectiviteit van de aanpak vergroot wordt daar dit juist ook een intersectionele benadering vergt. Daarbij heeft thematische uitsplitsing geen invloed op het wettige en beleidsmatige beoordelingskader om een uiting of gedraging als discriminatoir en/of als strafbaar te bestempelen.
De totale geschatte personele inzet op deze thema’s bedraagt dit jaar 3 fte. De afgelopen 10 jaren was dat 1 a 1,5 fte per jaar.
Aanvullend is een extra bedrag van € 1 mln per jaar op de J&V begroting vrijgemaakt ter bestrijding van antisemitisme. Deze extra middelen zijn gericht op projecten die samenhang hebben met de bestrijding van antisemitisme langs de lijnen van capaciteitsopbouw, vergroten weerbaarheid en bewustwording, en werken door in de gehele aanpak van discriminatie en racisme.
Hoeveel personeel is ingezet voor discriminatiebestrijding in 2021? Hoeveel was dit in de afgelopen tien jaar? Hoeveel personeel is er geraamd voor de komende jaren?
Discriminatie vraagt om een brede aanpak, waarbij (overheids)instanties met verschillende achtergronden, doelstellingen en verantwoordelijkheden, zich vanuit meerdere disciplines inzetten tegen discriminatie.
De personele inzet op de coördinatie van het discriminatiebeleid bij BZK is momenteel 2,3 fte. Deze inzet zal in 2021 vergroot worden naar 5,3 fte.
De personele inzet bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid op discriminatie is ongeveer 3,5 fte. Dat is een toename vergeleken met de voorgaande tien jaar toen gemiddeld één of twee fte minder is ingezet. Daarnaast is de nationaal coördinator antisemitismebestrijding gestart op 1 april 2021.
Het OM zet zich ervoor in om strafbare discriminatie tegen te gaan. Binnen het OM is er een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Bij elk arrondissementsparket is een officier van justitie met de portefeuille discriminatie aangesteld, die in zijn werkzaamheden wordt ondersteund door een parketsecretaris of een beleidsmedewerker. Naast de inzet vanuit het LECD en de lokale arrondissementsparketten is er bij het Parket-Generaal op diverse niveaus aandacht voor de aanpak van discriminatie.
Bij de inzet van politie wordt geen onderscheid gemaakt tussen discriminatiegronden. Burgers die het slachtoffer worden van discriminatie moeten terecht kunnen bij elke politiemedewerker. De politie is er voor iedereen. Daar zijn de politieopleidingen en trainingen op ingericht. Vanuit de Netwerken Divers Vakmanschap worden politiemedewerkers ondersteund in de taakuitoefening met kennis en inzichten over leefstijlen, aandachtsgebieden en culturen in onze samenleving.
Sinds 2018 is het onderwerp discriminatie op de woningmarkt opgepakt. Vanaf dat moment is er gewerkt aan het verkrijgen van inzicht in de problematiek, waaronder begeleiden van onderzoeken en pilots, kennisoverdracht en gesprekken en afspraken met de branche. Voor intensivering van het beleid, waaronder verdere inzet op bewustwording door informatievoorziening en onderzoek met mysterycalls en praktijktesten en voorbereiden van wetgeving- en regelgeving richting verhuurders en/of verhuurbemiddelaars is de inzet voor 2021 1 FTE. Daarbij merk ik op dat er voor de uitwerking van de verhuurdersvergunning (zie antwoord op vraag 10) en mogelijke andere wetgeving meer capaciteit nodig zal zijn.
Aan het thema arbeidsmarktdiscriminatie is extra prioriteit gegeven vanaf het Actieplan Arbeidsmarkt 2014. Het huidige Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 is het vervolg hierop. De inzet op arbeidsmarktdiscriminatie is in de periode 2018 – 2021 toegenomen tot ongeveer 3 FTE. Deze houden zich bezig met het ontwikkelen en uitvoeren van beleid. Inzet van juridische expertise en handhaving, is hierbij niet meegenomen. De verwachting is dat dit de komende jaren zal worden aangehouden, zie hiervoor ook onder vraag 16. Verder is vanuit het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) de inzet ongeveer 2 FTE op de thema’s die raken aan de bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie.
Zoals bij vraag 12 is aangegeven wordt de aanpak van discriminatie en racisme verticaal in het beleid van OCW meegenomen. Ik kan u daarom niet specifiek aangeven hoeveel FTE er binnen het Ministerie van OCW op de aanpak van discriminatie en racisme wordt ingezet.
De aanpak van discriminatie en racisme in de zorg wordt breed opgepakt binnen VWS, zo is het bijvoorbeeld integraal onderdeel van de aanpak van agressie en ongewenst gedrag jegens zorgverleners. Het is daarom ook voor VWS niet te zeggen hoeveel fte of budget er precies wordt ingezet.
Hoeveel capaciteit heeft het team arbeidsmarktdiscriminatie op dit moment bij de Inspectie SZW? Hoe was dit de afgelopen tien jaar en hoeveel personeel wordt er voor het team arbeidsmarktdiscriminatie geraamd voor de komende jaren?
In het regeerakkoord 2017–2021 is, geleidelijk oplopend naar 2022, jaarlijks 50 miljoen euro extra vrijgemaakt voor de versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework (ICF). Eind 2018 is dat bedrag vanuit het departementale handhavingsbudget aangevuld met een extra 0,5 miljoen euro voor het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie.17 Voor de verdeling van de extra ICF-middelen zijn diverse indicatoren opgesteld, waaronder de inzet voor arbeidsmarktdiscriminatie. Over de realisatie van deze indicatoren wordt gerapporteerd in het Jaarplan en Jaarverslag van de Inspectie SZW en de SZW begroting.
In 2015 is de Inspectie SZW formeel gestart met het team arbeidsdiscriminatie. Vervolgens is in 2018 gestart met de verkenning van toezicht van discriminatie bij werving en selectie, arbeidsmarktdiscriminatie. Op dit moment heeft de Inspectie SZW nog geen bevoegdheid om te controleren op discriminatie bij werving en selectie. Het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie is in december 2020 naar de Tweede Kamer verzonden. Door onder andere de toegenomen capaciteit door het ICF heeft de Inspectie SZW in 2019 en 2020 wel al diverse verkenningen uitgevoerd op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie. De Inspectie SZW heeft in 2020 3% van zijn capaciteit ingezet op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie.18 De capaciteit voor de bestrijding van arbeidsdiscriminatie en ook de andere domeinen worden de komende jaren verder uitgebreid conform het ICF. Voor 2023 is geraamd dat er structureel 2% van de programmacapaciteit van de Inspectie SZW wordt ingezet op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie. Dit betekent echter niet dat de capaciteitsinzet van het team arbeidsmarktdiscriminatie vermindert maar dat de inzet op de andere gebieden door de extra middelen toeneemt. Dit is hiermee in overeenstemming met de motie van het lid Kuzu en de motie van het lid Van Baarle en Den Haan19 om de Inspectiecapaciteit op het thema arbeidsmarktdiscriminatie te handhaven. Naar verwachting zal de capaciteit van het team arbeidsmarktdiscriminatie eind 2021 al verdubbeld zijn in vergelijking met de start van het team in 2015.
Heeft het team arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW op dit moment de bevoegdheid om te controleren op discriminatie bij selectie en werving? Zo nee, gaat dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u omschrijven wat er allemaal is gedaan, wat de gevolgen hiervan zijn, wat de inspectie doet op het moment dat er discriminatie wordt gedetecteerd? Welke maatregelen worden genomen door de inspectie SZW?
Op dit moment heeft de Inspectie SZW nog geen bevoegdheid om te controleren op discriminatie bij werving en selectie. Het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie is in december 2020 naar de Tweede Kamer verzonden en inmiddels controversieel verklaard. Dit wetsvoorstel verplicht organisaties over een werkwijze te beschikken die gericht is op het creëren van gelijke kansen bij werving en selectie. Met dit wetsvoorstel zal de Inspectie SZW bevoegd worden om toe te zien op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie bij werkgevers en intermediairs. Hierin moeten voldoende waarborgen worden opgenomen om discriminatie tegen te gaan. Vooruitlopend op deze wettelijke bevoegdheid is de Inspectie SZW in 2019 van start gegaan met verkennende inspecties bij werkgevers, uitzendbureaus, recruitment-organisaties en assessment-organisaties. Het effect van deze verkenningen is dat er een groter bewustzijn is ontstaan bij de werkgevers over met name onbewuste discriminatie. Het overgrote deel van de werkgevers geeft hierop ook aan dat ze onder andere hun beleid en werkprocessen hierop gaan aanpassen. De verkennende inspecties worden de komende tijd voortgezet en uitgebreid naar normstellende inspecties waarbij werkgevers zonder handhavend op te treden advies wordt gegeven over wat ze moeten doen op het moment dat de wet Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie in werking treedt. Daarnaast richt de Inspectie SZW zich ook tot de online platforms, waarbij tevens gekeken wordt naar de door hen gebruikte geautomatiseerde systemen en algoritmen in relatie tot discriminatie.
Kent u het bericht «KNVB ziet toename meldingen over discriminatie»1 van november vorig jaar? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, ik ken het bericht. Laat ik voorop stellen dat discriminatie en racisme niet thuis horen in de sport en in het voetbal.
Wat gaat u doen om de toename van discriminatie in het voetbal te bestrijden?
Om racisme en discriminatie tegen te gaan, heeft het kabinet in 2020 samen met de KNVB het plan «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel.» gelanceerd. Hierin staan maatregelen die zich richten op voorkomen, signaleren en sanctioneren van discriminatie en racisme in zowel het betaald voetbal als het amateurvoetbal. Om op te kunnen treden tegen personen die zich schuldig maken aan discriminerende uitingen is, als onderdeel van het plan, ook ingezet op het makkelijker maken van meldingen voor spelers, clubs, scheidsrechters en supporters. Ook worden bij de KNVB racistische en discriminerende incidenten nu apart geregistreerd en zijn deze niet langer onderdeel van een ruimere categorie betreffende geweld.
Kent u het bericht «Toename klachten over racistisch optreden agenten»2 van november vorig jaar?
Ja.
Kent u het bericht «Onrust bij politie om milde racisme-aanpak binnen korps»3 van 12 maart 2021?
Ja.
Wat gaat u doen om racistisch optreden door agenten te bestrijden?
De Grondwet is helder: discriminatie is in Nederland niet toegestaan. Waar agenten zich schuldig maken aan strafrechtelijke discriminatie wordt een strafrechtelijk traject ingezet. Waar geen sprake is van strafbare feiten wordt een intern onderzoek gestart en disciplinair opgetreden, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Het onderwerp staat hoog op de agenda binnen de politieorganisatie en het gesprek over het normeren van gedrag van politiemensen wordt aangegaan met gesprekspartners binnen en buiten de politie. Als deel van »Politie voor Iedereen» worden oude en nieuwe initiatieven (door)ontwikkeld op de thema’s diversiteit en inclusie. Politie voor iedereen betekent dat de politie er voor iedere burger is, en dat iedereen welkom is om te komen werken bij de politie en dat elke collega ertoe doet.23 Er wordt ook aandacht besteed aan (on)bewuste vooroordelen en het voorkomen van etnisch profileren. Het «Handelingskader professioneel controleren» van de politie richt zich op een professionele uitvoering van controles waarbij objectief wordt geselecteerd op basis van gedrag, feiten en omstandigheden. Hiermee wordt beoogd om controles op basis van vooroordelen, bewust dan wel onbewust, te voorkomen. Ook bij de opleidingen en trainingen bij de politie is steeds meer aandacht voor het voorkomen van etnisch profileren en de juiste wijze van professioneel controleren. Zo wordt dit jaar kleinschalig gestart met een virtual reality simulatie waarin het professioneel controleren wordt geoefend en de uitkomsten in kleine groepjes worden besproken in relatie tot het bovengenoemde handelingskader. Deze simulatie wordt in 2022 verder uitgerold. Verder wordt dit jaar professioneel controleren ingevlochten in de casuïstiek in de profcheck en in het IBT-lesprogramma. Ook worden dit jaar getrainde ambassadeurs professioneel controleren benoemd in de basisteams. Zij worden ingezet om medewerkers te coachen en begeleiden tijdens de dienst en geven instructies bij briefings en gerichte controles.
In het halfjaarbericht over de politie wordt u dit voorjaar nader geïnformeerd over »Politie voor Iedereen».
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het monitoren van etnisch profileren door politieagenten? Bent u bereid een overzicht aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het monitoren van de effecten en effectiviteit van de maatregelen om professioneel controleren te versterken en om etnisch profileren tegen te gaan, maakt een belangrijk onderdeel uit van de planvorming voor de uitwerking van «Politie voor Iedereen». Het is uiterst belangrijk om inzicht te krijgen in de omvang van etnisch profileren (om te weten hoe groot het probleem is) en in de effecten van de maatregelen om etnisch profileren tegen te gaan (om te weten of maatregelen de bedoelde werking hebben). Het CBS bekijkt daarom op verzoek van de Minister van JenV samen met de politie of de informatie uit de ProCo-app en de data van CBS inzicht kunnen geven in de omvang van etnisch profileren. Ook wil de politie de effecten van genomen maatregelen monitoren door bijvoorbeeld de bejegening van burgers op regelmatige basis te onderzoeken. In het halfjaarbericht politie dit voorjaar wordt u nader geïnformeerd over «Politie voor Iedereen».
Kent u het bericht «Discriminatie op de arbeidsmarkt tijdens de coronacrisis toegenomen»4 van 20 januari 2021? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Het bericht is gebaseerd op een onderzoek dat laat zien dat er het afgelopen jaar een toename heeft plaatsgevonden van tijdelijke contracten van mensen met een migratie-achtergrond. Geconcludeerd wordt dat sprake lijkt te zijn van een ongelijke ontwikkeling naar achtergrond. Ook het CPB signaleert in de Macro-economische verkenningen dat de gevolgen van corona voor de arbeidsmarkt juist neerslaan bij groepen die toch al kwetsbaar zijn: jongeren en niet-westerse migranten die vaak een tijdelijke baan hebben of in sectoren werken waar de gevolgen van corona extra hard aankomen. Daarom is het des te belangrijker dat het kabinet verder gaat met het bevorderen van gelijke kansen op de arbeidsmarkt en het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie. Zo loopt het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 langs drie lijnen, te weten toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording. Dit is dus een integrale aanpak. Met het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie zal de Inspectie SZW bevoegd worden om toe te zien op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie bij werkgevers en intermediairs met voldoende waarborgen tegen discriminatie. In uitvoering van de motie Azarkan waarin de regering is gevraagd te onderzoeken hoe discriminatie als gevolg van de coronacrisis kan worden bestreden, zal ik de hierboven genoemde onderzoeken, waarin de oorzaken van de toegenomen discriminatie worden geanalyseerd, betrekken.25
Kent u het bericht «Forse toename discriminatie Aziaten door coronacrisis»5 van 1 april 2021? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, ik ken het bericht. Nederlanders met een Oost-Aziatische migratieachtergrond ervaren meer discriminatie sinds de Covid-19 pandemie en ook het aantal meldingen bij ADV’s neemt toe. In uitvoering van de motie 30950, met nr. 236, betreffende de gewijzigde motie van de leden Azarkan en Kathmann over rassendiscriminatie, zal nader grootschalig onderzoek worden gedaan naar anti-Aziatische discriminatie. Beoogd wordt medio de zomer van 2021 te starten met het genoemde onderzoek.
Wat gaat u doen om corona-gerelateerde discriminatie, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt of discriminatie gericht op mensen met een Aziatische achtergrond tegen te gaan?
Discriminatie en racisme, ook van Oost-Aziatische Nederlanders, is voor velen helaas een alledaagse ervaring. De wereldwijde Covid-19 pandemie heeft discriminatie van mensen met een Aziatische achtergrond aan de oppervlakte gebracht. Het verkennende KIS-rapport naar ervaren discriminatie door Aziatische Nederlanders «De stilte voorbij», en meldingscijfers hebben laten zien dat discriminatie van deze groep aan het begin van de Covid-19 pandemie toenam, en dat discriminatie voorkomt in alle domeinen van het dagelijks leven. Dat is onacceptabel.
Het kabinet gaat onverminderd door met een brede aanpak tegen discriminatie en racisme, voor iedereen ongeacht huidskleur, religie of herkomst. Daartoe voert het kabinet een brede aanpak, onder andere op de arbeidsmarkt, in het onderwijs, op de woningmarkt en een strafrechtelijke aanpak.
De weg naar een inclusieve samenleving is ook geen rechte weg maar een continu proces. Het vergt aandacht en inspanning van eenieder in de samenleving om elkaar gelijkwaardig en met respect te behandelen en te melden wanneer er sprake is van discriminatie.
Wat zijn de effecten van het huidig beleid en de huidige interventies met betrekking tot discriminatiebestrijding? Is dit meetbaar? Zo ja, worden deze effecten gemeten? Zo nee, deelt u de mening dat deze effecten meetbaar moeten worden gemaakt?
Het is lastig om goede indicatoren te formuleren aan de hand waarvan het succes van de inzet op preventie van discriminatie kan worden bepaald. Op diverse terreinen en gronden wordt wel nadrukkelijk aandacht geschonken aan het meten van de effecten van antidiscriminatiebeleid. Zo is de inzet van het Ministerie van SZW zoveel mogelijk evidence based waarbij wetenschappelijke inzichten centraal staan en projecten en pilots, actieplannen en wetgeving worden gemonitord en geëvalueerd. Het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS) speelt hierbij een belangrijke rol met onderzoek naar en publicaties over wat werkt bij het verminderen van discriminatie. Ook werkt KIS aan de verspreiding en implementatie van antidiscriminatie-interventies bij interventieontwikkelaars en uitvoerders.
Binnen de versterkte aanpak van discriminatie en racisme, waarin de NCDR en de Staatscommissie een belangrijke rol zullen vervullen, zal nadrukkelijk aandacht zijn voor het monitoren van de effecten van het antidiscriminatiebeleid. Ook het parlementaire onderzoek dat de Eerste Kamer is gestart naar de effectiviteit van de anti-discriminatiewetgeving zal naar verwachting belangrijke inzichten bieden op dit terrein.
Hoeveel geld per inwoner geven gemeenten gemiddeld uit aan ADV’s? Zijn er verschillen tussen de ADV’s? Kunt u sinds de invoering van de wet gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen aangeven hoe dit per jaar is veranderd?
In 2009 is de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) in werking getreden. Het doel van deze wet is een landelijk dekkend stelsel van meldpunten voor onafhankelijke bijstand aan slachtoffers van discriminatie en de registratie van klachten over discriminatie. Voor de uitvoering van de Wga-taken is in 2009 structureel 6 miljoen toegevoegd aan het gemeentefonds. Het richtbedrag kwam in 2009 neer op 37 cent per inwoner. Dit richtbedrag is niet geoormerkt. Dat betekent dat gemeenten het budget ook aan andere voorzieningen dan de Wga-taken mogen besteden. Uit het onderzoek van Regioplan27, dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is uitgevoerd, blijkt dat de financiering van ADV’s verschilt per ADV. Er zijn namelijk financieringsverschillen tussen gemeenten, zo verstrekt de ene gemeente binnen hetzelfde werkgebied wel de richtbijdrage en de andere gemeente minder of meer. In reactie op het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag28 heeft het kabinet aangekondigd structurele middelen vrij te maken voor de aanpak van discriminatie, waaronder de versterking van de antidiscriminatievoorzieningen (waaronder een aanzienlijke
uitbreiding van de werkzaamheden van de ADV’s en mogelijk een
aanpassing van de regelgeving voor deze meldpunten). Daartoe wordt er ruim 6,9 miljoen extra aan het gemeentefonds toegevoegd, zodat de ADV’s ruimere budgetten kunnen krijgen. Deze structurele extra bijdrage komt neer op meer dan een verdubbeling van het richtbedrag per inwoner. De gemeenten worden hierover geïnformeerd in de Meicirculaire gemeentefonds 2021.
Kunt u een overzicht geven van maatregelen die gemeenten nemen tegen discriminatie en racisme?
Een totaaloverzicht is niet te geven. Gemeenten geven immers zelfstandig invulling aan het lokale antidiscriminatiebeleid. Uit onderzoek van Movisie29 blijkt dat de vormgeving van het lokale beleid per gemeente verschilt. Hoe groter de gemeente, hoe groter ook de kans dat het lokaal antidiscriminatiebeleid is vastgelegd in een (integraal) antidiscriminatie actieplan.
De aanpak van verschillende gemeenten van woningmarktdiscriminatie is een voorbeeld van een lokale aanpak op een specifiek terrein. Er lopen, zoals aangegeven bij vraag 10 en 11, pilots bij de gemeenten Rotterdam en Utrecht. Verder is mij bekend dat er gemeenten zijn die maatregelen nemen door onder andere inzet van mysterycalls en praktijktesten en inzet op bewustwording over discriminatie op de woningmarkt, zoals de gemeenten Amsterdam en Den Haag. Ook is er in dit kader contact met gemeente Eindhoven. In het kader van de aanpak goed verhuurderschap zijn meerdere bijeenkomsten geweest voor kennisuitwisseling, waar ook de pilots zijn besproken.
Wat wordt er vanuit de rijksoverheid gedaan om gemeenten te ondersteunen in deze strijd tegen discriminatie?
Om gemeenten te ondersteunen en toe te rusten op het ontwikkelen van lokaal antidiscriminatiebeleid heeft Movisie, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in 2018 een «Handreiking antidiscriminatiebeleid voor gemeenten»30 ontwikkeld. Deze handreiking helpt gemeenten om lokaal antidiscriminatiebeleid op te zetten of het bestaande beleid te verbeteren. In de handreiking is er onder andere een stappenplan voor het vormgeven van antidiscriminatiebeleid opgenomen. Het stappenplan biedt praktische informatie, tips bij het ontwikkelen en aanpassen van antidiscriminatiebeleid en tips om de effectiviteit van het beleid te toetsen.
Om deze handreiking nadrukkelijk onder de aandacht te brengen bij gemeenten en deze toe te lichten, in het bijzonder bij de kleinere en middelgrote gemeenten, is er in opdracht van het Ministerie van BZK door Movisie, in 2019 een serie van vijf masterclasses voor gemeenten georganiseerd. In deze masterclasses is op basis van de handreiking ingegaan op de vormgeving van lokaal antidiscriminatiebeleid en de belangrijke rol van ADV’s hierbij. Deze bijeenkomsten waren georganiseerd in samenspraak met de ADV’s. Tevens konden gemeenten best practices uitwisselen en onderling contacten opdoen om elkaar te versterken bij het inrichten van hun antidiscriminatiebeleid in samenspraak met de ADV. Movisie ontwikkelt in opdracht van het rijk in aanvulling op bovengenoemde generieke handreiking, ook handreikingen voor gemeenten voor de aanpak van antisemitisme, moslimdiscriminatie, anti zwart racisme, antiziganisme en LHBTI+-discriminatie. Ook zal er, in navolging op een lopend onderzoek naar de aanpak van institutioneel racisme, een handreiking voor gemeenten over institutioneel racisme worden ontwikkeld.
Andere voorbeelden van concrete ondersteuning vanuit het rijk van gemeenten zijn door het Ministerie van SZW uitgevoerd:
Voor de jaren 2019 tot en met 2021 is door de Tweede Kamer een bedrag van 1 miljoen euro per jaar aan de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegevoegd voor de aanpak van antisemitisme. Uit deze gelden zijn verschillende projecten voortgekomen, waarvan een deel onder andere ziet op het ondersteunen van gemeenten. Een van de projecten ziet op het outilleren van ADV’s om aangiftes van antisemitisme en discriminatie beter te kunnen begeleiden. In 2020 is hier € 170.000 aan besteed. Ook worden er vanuit de antisemitismegelden expertgroepen ingericht die kunnen adviseren op verschillende discriminatiegronden, ter ondersteuning van het werk van ADV’s, politie en OM. Hiervoor is € 100.000 uitgetrokken in 2020. Daarnaast wordt in 2021 € 75.000 ingezet voor het laten opstellen van een handreiking voor lokale bestuurders met mogelijke interventies bij antisemitisme incidenten.
Goed onderwijs biedt kansen aan alle kinderen, maar het onderwijs kan dat niet alleen. Het creëren van gelijke kansen vraagt om een integrale, samenhangende benadering en vergt ook een lange adem. Een belangrijke oorzaak van ongelijke kansen zijn verschillen in de sociale omgeving waarin kinderen opgroeien. Het samenspel tussen de woonplaats, thuissituatie, afkomst en de culturele identiteit kunnen mede bepalend zijn voor de kansen nu en later in het leven. In 2016 is daarom de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) gestart met de opbouw van lokale en regionale coalities ter bevordering van gelijke kansen in het onderwijs. De GKA is samengesteld uit partijen binnen en buiten het onderwijsveld. Daarbij wordt ingezet op een lerende benadering, waarbij ervaringen tussen lokale allianties gedeeld kunnen worden en nieuwe kennis opgebouwd (www.gelijke-kansen.nl). Het Ministerie van OCW gaat dit programma de komende jaren verdiepen en uitbreiden. Op dit moment zijn er 50 lokale Gelijke Kansen Allianties (GKA’s) tot stand gebracht. Komende jaren zal de GKA met nog eens 50 gemeenten worden uitgebreid.
Elke gemeente die is aangesloten bij de GKA heeft zijn eigen agenda. Daarin zijn de gezamenlijke afspraken tussen de gemeente, het Ministerie van OCW, scholen en maatschappelijke partners vastgelegd. De GKA-agenda’s zijn actiegericht. Er staat in beschreven welke interventies en experimenten in de betreffende gemeente (additioneel) worden uitgevoerd om kansengelijkheid en talentontwikkeling te bevorderen. Aansluitend op de lokale context, bestaande structuren (zoals de Lokale Educatieve Agenda’s (LEA’s) en uitdagingen worden concrete interventies die kansengelijkheid en talentontwikkeling bevorderen geïnitieerd. De verbinding tussen thuis, school en omgeving staat hierbij centraal.
Daarnaast is de GKA samen met Stadsdeel Nieuw-West van Amsterdam en het ROC Albeda uit Rotterdam het onderzoeksexperiment Stagemakelaar gestart. De stagemakelaar neemt bepaalde leerlingen en studenten, die moeite hebben om via de regulaire weg een stageplek te vinden, bij de hand in het vinden en succesvol doorlopen van een stage. Uit onderzoek van de NRO in opdracht van de ministeries OCW en SZW zal blijken in hoeverre de stagemakelaar effectief is. Aan het einde van dit schooljaar wordt gekeken in hoeverre dit experiment kan worden opgeschaald.
Hebben gemeenten buiten de wet op anti-discriminatievoorzieningen andere wettelijk opgelegde taken als het gaat om discriminatiebeleid?
Ook gemeenten dienen zich te houden aan het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in Artikel 1 van de Grondwet en de gelijke behandelingswetgeving die hieruit voortvloeit. Uit onderzoek van Movisie blijkt dat gemeenten in de vormgeving van taken op andere beleidsterreinen ook de aanpak van discriminatie meenemen. Zo is er bijvoorbeeld aandacht voor discriminatie in gemeentelijke uitingen, verwerking van antidiscriminatie prioriteiten in het veiligheidsbeleid, in het Wmo-beleid, sociaal of inclusiebeleid.
Wat zijn de gevolgen als blijkt dat gemeenten onvoldoende aan discriminatiebeleid doen?
Met betrekking tot de uitvoering van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) houdt de provincie interbestuurlijk toezicht op de gemeente. De provincie is op grond van zijn toezichthoudende taak bevoegd om in de plaats te treden indien de wettelijke taak vanuit de Wga niet (juist) wordt uitgevoerd door de gemeente. Dit gebeurt dan op grond van artikel 124 Gemeentewet (de bepaling over indeplaatsstelling). Mocht er sprake zijn van een taakverwaarlozing en de verantwoordelijke provincie doet niets, dan maakt artikel 124a Gemeentewet het mogelijk om het provinciebestuur te verzoeken gebruik te maken van de indeplaatsstelling binnen een te stellen termijn. Dit kan alleen als er sprake is van een zwaarwegend algemeen belang. Mocht het provinciebestuur niet ingaan op het verzoek, dan gaat de bevoegdheid over naar de Minister en kan deze dus zelf in de plaats treden.
Volgend op mijn brief van 16 oktober 2019 over de versterking van de ADV’s en de kabinetsbrief van 15 januari 202131 over het rapport «Ongekend onrecht zal de financiering van de organisatie van en het toezicht op de antidiscriminatievoorzieningen, als onderdeel van de aangekondigde versterking van de aanpak van discriminatie, het komende jaar onderzocht worden. De uitkomsten van het onderzoek kunnen mogelijk leiden tot wijzigingen.
Kunt u een overzicht geven van alle relevante strafrechtartikelen inzake discriminatie en van de ontwikkeling van de strafmaat van de afgelopen tien jaar?
Relevant zijn de begripsbepaling van discriminatie in artikel 90quater Wetboek van Strafrecht en de specifieke discriminatieartikelen die zijn neergelegd in de artikelen 137c tot en met 137g en artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Per 1 januari 2020 is de strafmaat van artikel 137d Sr verdubbeld tot respectievelijk twee jaar gevangenisstraf en – onder strafverzwarende omstandigheden – vier jaar gevangenisstraf. Daarnaast is artikel 137d Sr een voorlopige hechtenis-feit geworden (artikel 67 Wetboek van Strafrecht). Ook zijn relevant alle mogelijke commune feiten waarbij een discriminatieaspect een rol speelt, de zogenaamde codis-feiten. Het gaat dan bijvoorbeeld om delicten als mishandeling, openlijke geweldpleging, eenvoudige belediging, bedreiging, opruiing, vernieling, brandstichting of doodslag waarbij een discriminatieaspect ex artikel 137c Sr als motief of aanleiding heeft gespeeld, of gebruikt is om het delict indringender te plegen. Ook als het discriminatieaspect is gelegen in een genderidentiteit die niet past bij het geboortegeslacht wordt dit beschouwd als een commuun delict met discriminatieaspect.
Wat vindt u van de oproep van de G4 om een meldplicht discriminatie in te voeren? Hoe staat het op dit moment met een meldplicht voor discriminerende verzoeken?
In de Kamerbrief van 3 december 202032 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop aan een verplichte meldcode voor discriminerende verzoeken aan intermediairs op de arbeidsmarkt invulling zou kunnen worden gegeven. Een meldcode of meldplicht voor discriminerende verzoeken aan intermediairs hangt samen met het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, dat controversieel is verklaard. Nadere uitwerking van een verplichte meldcode wordt in samenhang met het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen verder opgepakt.
In de pilot van Utrecht is ook gekeken naar een meldplicht voor de woningmarkt. Met de uitkomsten van het onderzoek uit de pilot Utrecht zal gekeken moeten worden naar de effectiviteit van de handhaving van een meldplicht. Hierbij wordt de VNG betrokken. Indien wordt overgegaan tot het verplichten aan verhuurbemiddelaars om discriminerende verzoeken te melden wordt bezien of en hoe aansluiting kan worden gezocht bij de uitwerking van een meldcode op de arbeidsmarkt. Een aantal verschillen tussen de arbeidsmarkt en de woningmarkt is daarbij relevant.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden, samen met de door het lid van Baarle tijdens de regeling van werkzaamheden van 06 april 2021 opgevraagde brief over racisme en discriminatie?
Met de beantwoording van uw Kamervragen heb ik, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uiteengezet wat de regering de afgelopen tien jaar heeft gedaan om discriminatie tegen te gaan, hoeveel mankracht en vrouwkracht daarnaartoe is gegaan en hoeveel middelen. Eind juni zal ik de jaarlijkse voortgangsbrief over de kabinetsaanpak van discriminatie naar uw Kamer sturen waarin ik de huidige en toekomstige inzet van het kabinet zal toelichten.
Met deze voortgangsbrief, aangevuld met de beantwoording van deze vragen van de fractie van DENK, wil ik invulling geven aan het verzoek om een brief dat het lid Van Baarle tijdens de regeling van werkzaamheden van 6 april 2021 heeft gedaan. Ik ga, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, tijdens het Algemeen Overleg discriminatie van 30 juni 2021 graag in gesprek met de nieuw gekozen Kamer over hoe wij de bestrijding van discriminatie en racisme in Nederland gaan versterken.
Bent u bereid om alle vragen uitvoerig en afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, hierboven treft u een beantwoording van alle door u gestelde vragen aan.
Het artikel 'Defensie zet mes in munitiebudget: tijd van ’pang pang’ roepen terug' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Derk Boswijk (CDA), Chris Stoffer (SGP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Defensie zet mes in munitiebudget: tijd van «pang pang» roepen terug»?1
Ja.
Klopt het dat er in een reductie van het munitiebudget van 140 miljoen euro in 2021 naar 80 miljoen euro in 2023 is voorzien?
De gemiddelde kosten voor conventionele munitie voor opleiding en training (niet zijnde de voorraad kapitale munitie2) bedragen jaarlijks circa € 140 miljoen, waarvan circa een kwart wordt gebruikt voor vaste kosten voor bijvoorbeeld instandhouding en keuringen (typeclassificatie en levensduurverlengend onderzoek). Conventionele munitiesoorten, waaronder springmiddelen, klein kalibermunitie en vuursteunmunitie voor opleiden en training inclusief vaste kosten, worden gefinancierd vanuit het exploitatiebudget. Om het verbruik van conventionele munitie voor opleiding en training aan te vullen, is echter jaarlijks € 80 miljoen beschikbaar.
Eerder heb ik u gemeld dat de mismatch tussen beschikbaar budget en de behoefte aan munitie voor opleiding en training onder andere wordt veroorzaakt doordat de munitieprijzen harder stijgen dan voorzien (Kamerstuk 35 570 X, nr. 12 van 15 oktober 2020). De stijging van de prijzen wordt deels gecompenseerd middels de jaarlijkse toevoeging van de prijsbijstelling. De stijging van de munitieprijzen is onder andere een gevolg van de groeiende Defensie-investeringen door landen om ons heen, waarmee de vraag naar munitie en daarmee de prijs van munitie stijgt. Verder wordt deze mismatch veroorzaakt doordat er meer munitie voor opleiding en training moet worden vervangen dan in voorgaande jaren. De historische voorraden munitie, waar we voor opleiding en training tot nu toe uit konden putten, nemen namelijk af. Als gevolg van strikte toepassing van de veiligheidsnormen, wordt minder munitie na levensduurverlengend onderzoek vrijgegeven voor verbruik. Deze afgekeurde munitie moet worden afgevoerd en worden aangevuld.
Dit alles tezamen leidt tot een mismatch van structureel € 60 miljoen voor conventionele munitie voor opleiding en training. Dit bedrag is onderdeel van het in de Defensievisie 2035 opgenomen aanvullende structurele bedrag in de categorie Moderne bedrijfsvoering (Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020).
Voor de jaren 2020 en 2021 is ervoor gekozen om het budget voor munitie
incidenteel met € 40 miljoen te verhogen. Voor 2022 is het voornemen dat eveneens te doen, onder voorbehoud van goedkeuring van uw Kamer met de eerste suppletoire begroting waarvan dit voornemen deel zal uitmaken. Hierdoor wordt de mismatch tijdelijk beperkt. Tegelijkertijd zoekt Defensie een structurele oplossing voor deze mismatch.
Om het verbruik in overeenstemming te brengen met het budget, richt Defensie zich in een eerste stap op het verminderen van het verbruik van duurdere munitiesoorten van de grotere wapensystemen ter hoogte van minstens € 20 miljoen, waarbij nog steeds de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald. Daarbij onderzoekt Defensie bijvoorbeeld de mogelijkheden om meer gebruik te maken van simulatie in een digitale omgeving. Verder bekijkt Defensie of minder dure trainingsmunitie kan worden gebruikt, die uiteraard wel aan de geldende kwaliteits- en veiligheidseisen voldoet, zoals het gebruik van goedkopere granaten met een kleiner bereik voor de training van artilleriewaarnemers.
Om de volledige mismatch structureel op te lossen, worden afhankelijk van de ruimte op de Defensiebegroting, verdere stappen bezien.
Wat zijn de gevolgen voor de gereedheid en geoefendheid van de krijgsmacht als het munitiebudget wordt teruggeschroefd per 2023?
Zoals hierboven vermeld richt Defensie zich in een eerste stap op het verminderen van het verbruik van duurdere munitiesoorten van de grotere wapensystemen, waarbij nog steeds de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald.
Binnen de bestaande kaders en het beschikbare budget moeten echter defensiebreed voortdurend keuzes worden gemaakt (Kamerstukken 31 125 nr. 114 en 34 919 nr. 55). Met het huidige defensiebudget en alle opgaven, niet alleen op gebied van munitievoorraden, maar ook op het gebied van bijvoorbeeld IT en vastgoed, valt niet uit te sluiten dat keuzes moeten worden gemaakt, die gevolgen kunnen hebben voor de geoefendheid en gereedheid van eenheden en daarmee voor missies en operaties. Om de geoefendheid van de individuele militair te blijven garanderen, is en blijft hierbij het uitgangspunt dat er geen aanpassingen worden gedaan aan het verbruik van munitie, zoals klein kaliber oefenmunitie, voor de basisvaardigheden van de individuele militair.
Indien het knelpunt niet structureel wordt opgelost, zal op termijn de inzetvoorraad munitie moeten worden gebruikt om de munitie voor opleiding en training aan te vullen. Inzetvoorraden zijn nodig om deel te nemen aan missies of voor het beschikbaar stellen van eenheden in het kader van de eerste hoofdtaak. In de Kamerbrief «Aanvulling munitievoorraden fase 2» heb ik u aangegeven dat Defensie de inzetvoorraden munitie voor de tweede hoofdtaak en de voorraad kapitale munitie voor opleiding en training, niet voor een specifieke hoofdtaak, weer op niveau brengt (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Hoewel dit een significante eerste stap is, wordt als vervolg beschouwd wat nodig is om te voldoen aan een inzet in het kader van de eerste hoofdtaak, inclusief kapitale en conventionele munitie voor opleiding en training. In de Defensievisie 2035 is inzichtelijk gemaakt welke stappen Defensie zou kunnen zetten om de (munitie-)voorraden voor de eerste hoofdtaak aan te vullen en zijn deze stappen op hoofdlijnen financieel gekwantificeerd, inclusief de tweede en derde orde effecten, zoals extra opslagcapaciteit voor munitie (Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020). Met de eventuele groei naar inzetvoorraden voor de eerste hoofdtaak, inclusief tweede en derde orde effecten, zou circa € 4 tot € 6 miljard voor de planperiode van 15 jaar gemoeid zijn, waarvan ongeveer de helft voor de inzetvoorraad munitie. Het is aan een volgend kabinet om hierover een besluit te nemen.
Welke gevolgen zou dit hebben voor de mogelijkheden om deel te nemen aan missies of voor het beschikbaar stellen van eenheden voor de Navo in het kader van de eerste hoofdtaak, zoals de Nato Response Force?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom lukt het niet om voldoende trainingen in simulatoren uit te voeren?
Defensie heeft nog niet voldoende gebruik kunnen en hoeven maken van de mogelijkheden van trainingen met simulatie in een digitale omgeving, dat dit heeft geleid tot een lager verbruik van, munitiesoorten. Dit heeft twee oorzaken:
Allereerst waren er in de afgelopen jaren, ondanks het exploitatietekort, voldoende munitievoorraden beschikbaar voor opleiding en training. Zoals vermeld nemen de historische voorraden munitie, waar we voor opleiding en training tot nu toe uit konden putten, echter af. Dit vergroot de mismatch tussen beschikbaar budget en de behoefte aan munitie voor opleiding en training, want er moet meer munitie voor opleiding en training worden vervangen dan in voorgaande jaren. Het gebruik van meer simulatie in een digitale omgeving van grotere en duurdere wapensystemen leidt mogelijk tot een lager verbruik van duurdere munitiesoorten.
Verder zijn, met het gebruik van modernere wapensystemen, de mogelijkheden voor training met simulatie toegenomen. Het gebruik van simulatie is dan ook een standaard onderdeel in het behoeftestellingsproces van grote wapensystemen, maar vraagt ook om aanzienlijke investeringen, niet alleen in simulatiefaciliteiten, maar ook in structurele personele capaciteit en wordt daarom nog niet altijd en volledig benut. Mogelijk leiden extra investeringen in simulatiemiddelen ertoe dat de uitgaven voor verbruik van echte munitie voor opleiding en training dalen.
Om de kosten van het munitieverbruik voor opleiding en training in lijn te brengen met het beschikbare budget onderzoekt Defensie daarom bijvoorbeeld de mogelijkheden om vanaf 2022 meer gebruik te maken van simulatie in een digitale omgeving, inclusief financiële consequenties. Deze financiële consequenties moeten uiteindelijk opwegen tegen het structureel lager verbruik van munitiesoorten ter hoogte van € 20 miljoen.
Welke stappen worden er gezet om dit gebrek aan simulatiemogelijkheden op te lossen, en per wanneer zijn er verbeteringen te verwachten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat er meer fietsers zijn omgekomen in het coronajaar |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meer fietsers omgekomen in coronajaar», naar aanleiding van de publicatie van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over het aantal verkeersslachtoffers?1, 2
Ja.
Bent u het met ermee eens dat ondanks de toegenomen activiteit van fietsers in 2020 deze trend ongewenst is en er gekeken moet worden naar de oorzaak van deze stijging?
Ja.
Hoe valt bijvoorbeeld te verklaren dat ondanks dat het rustiger was op de weg, er relatief veel dodelijke ongevallen plaatsvonden? Welke rol speelt het toegenomen aantal sportfietsers en fietsers op een e-bike (snelheid)? Welke rol speelt hier de door de coronacrisis gegroeide behoefte aan individueel vervoer? Zijn er naar aanleiding van de cijfers uit 2020, kijkend naar de intensiteit van het fietsverkeer, andere trends dan gemeld in eerdere brieven waarmee de komende jaren rekening gehouden moet worden in de aanpak van verkeersveiligheid voor fietsers? Bent u bereid deze vragen mee te nemen in de jaarlijkse analyse van de ongevallencijfers van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)?
Een eenduidige verklaring is nu nog niet te geven. De SWOV heb ik benaderd over uw vragen. Zij nemen deze mee in hun jaarlijkse analyses van verkeersslachtoffers en andere verkeersveiligheidsontwikkelingen waarover zij rapporteren in «De Staat van de Verkeersveiligheid». Hierin wordt onder andere onderzocht welke rol de mobiliteit in 2020 heeft gehad op het risico om betrokken te raken bij een verkeersongeval met ernstige afloop. Specifiek wordt daarbij ingezoomd op het toegenomen aantal fietsslachtoffers en de mogelijke oorzaken daarvan. De Staat van de Verkeersveiligheid over 2020 wordt eind dit jaar aan uw Kamer aangeboden.
In hoeverre zijn gemeenten en provincies reeds aan de slag met de uitvoering van verkeersmaatregelen die voortvloeien uit de eerste tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid? Hoeveel van deze projecten, met acties uit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV), zien op het verbeteren van de verkeersveiligheid voor fietsers?
Iets meer dan 200 provincies, gemeenten en waterschappen hebben een rijksbijdrage van maximaal 50% ontvangen voor het uitvoeren van infrastructurele verkeersveiligheidsmaatregelen, waaronder maatregelen die de fietsinfrastructuur verkeersveiliger maken. Ongeveer tweederde van de maatregelen wordt binnen een jaar uitgevoerd. De overige maatregelen dienen uiterlijk eind 2025 gereed te zijn.
Het oorspronkelijke plafond van de eerste tranche betrof € 100 mln. Mede vanwege het feit dat veel maatregelen op korte termijn bijdragen aan de veiligheid van fietsers en voetgangers heb ik het plafond van de regeling opgehoogd. In totaal is voor circa € 165 mln. rijksbijdrage verleend (Kamerbrief 29 398 nr. 887). Hiervan is circa € 42,5 mln. bestemd specifiek voor maatregelen die de fietsinfrastructuur verkeersveiliger maken, bijvoorbeeld de aanleg en het verbreden van fietspaden, het aanbrengen van kant- en asmarkering, het verwijderen van onnodige paaltjes, veilige oversteekplaatsen voor fietsers en fietsonderdoorgangen. Andere maatregelen die niet primair bestemd zijn voor het verkeersveiliger maken van de fietsinfrastructuur, zoals de aanleg van kruispuntplateaus of goed ingerichte rotondes, dragen ook bij aan het verbeteren van de veiligheid van fietsers.
Welke extra maatregelen zijn/worden er tijdens de coronacrisis getroffen om langzaam verkeer voldoende ruimte te geven, nu meer gebruik gemaakt werd/wordt van individuele vervoersmiddelen zoals de fiets? Wat is de ervaring met deze extra maatregelen? Welke lessen kunnen uit de resultaten worden getrokken?
Samen met de andere wegbeheerders, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten heb ik het initiatief genomen een protocol stedelijke mobiliteit, inclusief concrete handreikingen, op te stellen voor wegbeheerders om de stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving zo veilig, snel en uniform mogelijk vorm te kunnen geven.3, 4 Hierin staat bijvoorbeeld een handvat voor halen en brengen rondom school. In oktober 2020 is een rapportage verschenen waarin lessen zijn gedefinieerd uit de eerste periode van de COVID-19 crisis5 zoals het instellen van tijdelijke verkeersmaatregelen. Dat is een goed middel gebleken om maatregelen snel in te voeren en te testen en het kan daarmee als vliegwiel dienen voor reeds gepland beleid.
Daarnaast ondersteun ik het initiatief van Maak Samen Ruimte6, een samenwerking van CROW, VNG, Stadsrijk en Rijk. Dit platform deelt kennis en innovaties over maatregelen bij de inrichting van de openbare ruimte in de 1,5 meter samenleving.
Welke (andere) maatregelen kunnen er naast infrastructurele maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat, ondanks de groeiende verkoop van e-bikes (onder ouderen), het aantal slachtoffers op de e-bike de komende jaren stijgt?
Zoals blijkt uit het verdiepend onderzoek van SWOV naar oudere fietsers7 kunnen naast infrastructurele maatregelen oplossingen voor ongevallen met de e-bike gevonden worden in gedragsinterventies alsook in ontwikkelingen aan de fiets zelf.
Onder het motto «niet afstappen, maar doortrappen» zetten provincies en gemeenten met het programma «Doortrappen: veilig fietsen tot je 100ste» in op interventies om ouderen bewust te maken van veilig fietsen, zoals Fiets Fit Oefeningen en de Keuzewijzer Fiets. Binnenkort wordt een nieuwe Doortrappeninterventie gelanceerd: Doortraproutes. Dit is een praktische handleiding om mooie, rustige en veilige fietsroutes uit te kunnen zetten, rekening houdend met de veranderende capaciteiten van de oudere fietsers.
Inmiddels doen zo’n 150 gemeenten, een vervoerregio en 12 provincies mee met Doortrappen. Een landelijke dekking is voorzien in 2022.
Ik stimuleer en ondersteun verschillende initiatieven op het gebied van educatie van Veilig Verkeer Nederland (VVN). VVN is gestart met de communicatiecampagne «een ervaren rijder, kan risico’s mijden». Dit voorjaar wordt onder dit motto de fietshelm gepromoot met de tekst «Met een helm op de e-bike? Dat spreekt voor zich». Doel van deze campagne is senioren bewust te maken van de risico’s van een eventuele val en wat zij zelf aan bescherming kunnen doen. VVN blijft de workshops Het Nieuwe Fietsen geven. Nu digitaal, maar zodra het weer kan, op locatie.
Bij maatregelen aan de fiets gaat het vooral om aanpassingen die het op- en afstappen veiliger moeten maken en die de stabiliteit van het voertuig moeten verbeteren, zoals de fiets met stuurondersteuning van de TU Delft8. Ook zijn er verschillende ondersteuningssystemen voor oudere fietsers in ontwikkeling bv. voor het detecteren van inhalende achterliggers (de «achteruitkijk-assistent») of bij het anticiperen op veranderingen in de infrastructuur (de vooruitkijk-assistent).
Ondersteunende systemen zouden ook van nut kunnen zijn bij de interactie met andere weggebruikers.
Ziet u naar aanleiding van de cijfers aanleiding/kans om op korte termijn extra acties te ondernemen om de verkeersveiligheid voor de fietser te verbeteren? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn met decentrale overheden te bekijken welke mogelijkheden er zijn?
Via o.a. het programma Doortrappen heb ik regelmatig overleg met decentrale overheden om te kijken welke aanvullende acties er mogelijk zijn om de verkeersveiligheid voor de fietser te verbeteren. Voor de wat langere termijn werk ik aan een nieuw Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid. Hierin zal ook gekeken worden naar kwetsbare verkeersdeelnemers, waaronder fietsers. Bij het inventariseren van mogelijke maatregelen, worden medeoverheden betrokken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De opkomst van digitale monitoring tijdens het thuiswerken |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Gluurapparatuur» in trek door thuiswerken, vakbonden bezorgd»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de vakbonden dat zogenaamde «gluurapparatuur» zorgt voor een werksfeer waarin controle centraal staat?
Vertrouwen tussen werkgever en werknemer is de basis voor een goede arbeidsrelatie. Het is in sommige gevallen toegestaan om werknemers te controleren, maar hieraan zijn wel strikte voorwaarden gesteld om de privacy van werknemers te waarborgen. Zo moet de werkgever goed beargumenteren waarom het noodzakelijk is om werknemers te controleren. De werkgever moet ook beargumenteren waarom het bedrijfsbelang zwaarder weegt dan het belang van de werknemer, namelijk het recht op privacy. Ook dient de werkgever de werknemer vooraf te informeren dat er gecontroleerd kan worden. Daarnaast heeft een ondernemingsraad (OR) op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) instemmingsrecht ten aanzien van voorgenomen besluiten van de ondernemer inzake regelingen betreffende personeelsvolgsystemen en omtrent het verwerken van en de bescherming van persoonsgegevens van de personen die in de onderneming werkzaam zijn.
De belangrijkste voorwaarden voor de controle op werknemers zijn vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een overzicht van en toelichting op alle voorwaarden te vinden.2
Het maakt niet uit of het werk thuis of op de werkplek plaatsvindt. De regels voor controle van werknemers zijn in beide gevallen gelijk. De werkgever mag de werknemer dus niet opeens intensiever monitoren omdat het werk vanuit huis wordt uitgevoerd.
Als een werknemer vermoedt dat de (digitale) controle niet in overeenstemming is met de geldende voorwaarden kan hij hierover eerst in gesprek gaan met zijn werkgever. Ook kan hij hiervoor terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon, indien aanwezig. Ook kan er een melding worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). In het uiterste geval heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om naar de kantonrechter te stappen als binnen de arbeidsrelatie geen overeenstemming bereikt kan worden over de mate waarin of de wijze waarop van het controleren van de werknemer door de werkgever plaatsvindt.3
Hoe staat het met uw reactie op het rapport «Werk op waarde geschat» van het Rathenau Instituut?2 Hoe kijkt u naar de conclusie in het rapport dat digitale monitoringsinstrumenten werkenden nadelig kunnen raken?
Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd, ben ik voornemens om uw Kamer voor het zomerreces de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut toe te sturen. Ik zal dan ook ingaan op de conclusie in het rapport dat digitale monitoringsinstrumenten werkenden nadelig kunnen raken.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van werk niet te meten is aan het aantal aanslagen op een toetsenbord of het aantal klikken met een muis maar aan het uiteindelijke product dat het werk oplevert?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee is vertrouwen tussen werkgever en werknemer de basis voor een goede arbeidsrelatie. Het is belangrijk dat werknemers en werkgevers het gesprek aangaan over diverse aspecten van werk en daarbij gezamenlijk tot afspraken komen. Als een werknemer vermoedt dat deze voorwaarden worden overtreden dan kan hij hierover eerst in gesprek gaan met zijn werkgever. Ook kan hij hiervoor terecht bij de vertrouwenspersoon, indien aanwezig.
Hoeveel klachten zijn er sinds het uitbreken van de coronacrisis gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over digitale monitoring? Is er een toename van het aantal klachten sinds het uitbreken van de coronacrisis? Over welk soort monitoring worden er klachten gemeld? Wat doet de AP met deze klachten?
Er zijn in 2020 veertien klachten ontvangen in de periode 1 januari tot en met 1 december. Drie daarvan zijn afgehandeld. Voor één van deze klachten is een gesprek gevoerd met de organisatie om uit te leggen wat de regels zijn. Voor een andere klacht heeft de AP de burger erop gewezen welke stappen hij/zij zelf in eerste instantie kan nemen richting de organisatie om het probleem op te pakken. 11 klachten worden nog door de AP bekeken.
Alhoewel de AP een toename in het aantal klachten signaleert over digitale monitoring sinds de start van de coronacrisis, is het totaal aantal klachten over dit onderwerp beperkt.
Heeft de Inspectie SZW genoeg wettelijke mogelijkheden om buitensporige monitoring aan te pakken? Hoe wordt dit door de Inspectie SZW gecontroleerd?
De gegevens die worden verzameld door de toepassing van monitoringsoftware kunnen direct worden gelinkt aan individuele medewerkers. Om deze reden zijn deze gegevens te beschouwen als persoonsgegevens in de zin van de AVG. Het onrechtmatig en disproportioneel verwerken van persoonsgegevens is een overtreding van de AVG. Het toezicht op de naleving van de AVG ligt bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en niet bij de Inspectie SZW. De AP monitort de naleving van de AVG en naar aanleiding van klachten of meldingen kan er onderzoek door de AP ingesteld worden.
Hoeveel werkgevers zijn er op overtredingen aangesproken sinds het uitbreken van de coronacrisis? Welke overtredingen begingen deze werkgevers? Welke sanctie hebben zij gekregen?
De AP heeft één werkgever aangesproken op een mogelijke overtreding. Dit gebeurde naar aanleiding van een klacht van een werknemer. In een gesprek wees de AP die werkgever op de regels wat betreft het monitoren van werknemers.
Welke ministeries, overheidsinstanties of uitvoeringsorganisaties maken gebruik van monitoring software? Van welk soort monitoring maken zij gebruik? Bent u bereid deze monitoring langs de meetlat van de AP te leggen?
Er is geen overzicht van de wijze waarop ministeries, overheidsinstanties of uitvoeringsorganisaties gebruik maken van monitoringsoftware. Voor beheer en onderhoud aan informatiesystemen wordt logging (dat is het bijhouden van gegevens in tekstbestanden, oftewel logbestanden) en monitoring binnen het Rijk wel breed toegepast5. Vanzelfsprekend wordt hier voldaan aan AVG en houdt AP hier toezicht op.
Voorgenomen besluiten van de ondernemer ten aanzien van regelingen betreffende personeels-volgsystemen vallen onder het instemmingsrecht van de ondernemingsraad. Dit draagt bij aan de zorgvuldige inzet van dergelijke voorzieningen.
Bent u het met de stelling eens dat digitale monitoring in veel werkomgevingen onnodig en ongewenst is en bijdraagt aan een voor veel mensen toch al stressvolle verplichte thuiswerksituatie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat digitale monitoring en het wantrouwen door werkgevers dat daarbij hoort niet de norm wordt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen twee en vier is vertrouwen tussen werkgever en werknemer de basis voor een goede arbeidsrelatie. Het is in sommige gevallen toegestaan om werknemers te controleren, maar hieraan zijn wel strikte voorwaarden gesteld om de privacy van werknemers te waarborgen. Het is aan werkgevers en werknemers gezamenlijk om goede afspraken te maken over de eventuele (digitale) controle en daar invulling aan te geven. Daarin heb ik geen rol.
Het maakt niet uit of het werk thuis of op de werkplek plaatsvindt. De regels voor controle van werknemers zijn in beide gevallen gelijk. De werkgever mag de werknemer dus niet opeens intensiever monitoren omdat het werk vanuit huis wordt uitgevoerd.
Het bericht over het afsluiten van gasboorputten op LUT-5 in Losser |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het afsluiten van gasboorputten op LUT-5 in Losser?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Is afsluiten met cementpluggen in lijn met het putintegriteitssysteem? Hoe kan het SodM toezicht houden op een permanent afgesloten put? (Aanhangsel handelingen, 1174)
Het putintegriteitssysteem is een monitoringsysteem uitsluitend voor actieve putten en wordt niet gebruikt als richtlijn voor het permanent afsluiten van putten. Putten worden afgesloten volgens industriële standaarden en strikte wettelijke regels die er op gericht zijn om een put permanent af te sluiten zonder dat dit nog periodiek toezicht vergt. Voorafgaand aan een putafsluiting moet een operator een kennisgeving indienen, bestaande uit een werkprogramma, een veiligheids- en gezondheidsdocument en een onafhankelijk reviewrapport. SodM houdt, als onafhankelijk toezichthouder, toezicht door vooraf de kennisgeving en de uitvoering van het afsluiten van de putten te toetsen en achteraf de afsluiting te controleren. Na afsluiting van een put moet de putintegriteit geborgd zijn en blijven. Een put wordt tot drie maanden na afsluiting door de operator gemonitord om zeker te stellen dat de buitengebruikstelling succesvol is.
SodM heeft een wettelijke taak om toezicht te houden op permanent afgesloten putten. Tevens doet SodM onderzoek naar de langetermijnrisico’s en beheersing van afgesloten putten. Mocht hieruit blijken dat operators werkzaamheden aan de afgesloten putten moeten treffen, dan zorgt de toezichthouder ervoor dat dit door de operator wordt opgepakt.
Op welke punten worden/zijn wijzigingen aangebracht als gevolg van de door u onverwacht falende injectieput in Rossum? Hoe draagt u er zorg voor dat u niet op eenzelfde wijze wordt verrast met scheuren bij andere gas- en olieputten?
Het onderzoek naar de precieze oorzaak of oorzaken van het falen van de put in Rossum (ROW2) is nog niet afgerond. SodM verwacht haar beoordeling op het onderzoek van NAM eind juni 2021 af te ronden. Na deze beoordeling zal worden bezien of, en zo ja welke, wijzigingen noodzakelijk zijn.
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er vergelijkbare omstandigheden op kunnen treden bij de andere gebruikte waterinjectieputten. Deze putten hebben een andere constructie en zijn gemaakt met buizen die sterker zijn door de grotere wanddikte.
Bent u bereid een versneld en onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de putten in het Springendal, naast de Weerribben-Wieden (WAV) en nabij het Dinkeldal (LUT)?
Nee, er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat dat nodig is. De onafhankelijke toezichthouder SodM doet op dit moment onderzoek naar de put ROW-2. Mocht uit dit onderzoek blijken dat nader onderzoek naar andere putten raadzaam is, dan zal SodM de desbetreffende operators opdragen om een nader onderzoek uit te voeren. Vervolgens zal SodM dit onderzoek beoordelen waarbij gebruik gemaakt kan worden van externe experts.
Wat is uw oordeel (of dat van SodM) over de Mander-putten, die zo’n 10 jaar later zijn geboord dan bovengenoemde putten, maar ook op het punt staan te worden afgesloten?
De putten in Manderveen zijn sinds 2015 niet meer in gebruik en zijn daarop aansluitend buiten werking gesteld. Deze putten worden binnenkort afgesloten omdat er geen gebruik van wordt gemaakt en ook hergebruik niet wordt voorzien. De putten zullen conform de wetgeving en onder toezicht van SodM worden afgesloten. De operator moet voorafgaand aan een putafsluiting een kennisgeving indienen, bestaande uit een werkprogramma, een veiligheids- en gezondheidsdocument en een onafhankelijk reviewrapport, zie ook het antwoord bij vraag 2.
Hoe zit het met de olieafvalwater-injectieput ROW 2 in Rossum, waarvan onlangs bleek de buitenbuis gescheurd is?2
Sinds december 2019 was injectie in put ROW-2 gepauzeerd. In eerste instantie vanwege onderhoud aan de bovengrondse installaties. Toen in januari 2020 het onderhoud was afgerond, is de injectie niet herstart vanwege twijfels over de putintegriteit. Eind februari 2021 heeft NAM melding gemaakt van de scheur in buitenbuis ROW-2 bij SodM. SodM heeft NAM daarna opgedragen om nader onderzoek te doen naar oorzaak van scheur en of deze bevindingen gevolgen hebben voor andere putten in het gebied. SodM heeft de bevindingen van NAM ontvangen en is dit aan het beoordelen. SodM verwacht hiermee eind juni 2021 klaar te zijn.
Het onderste gedeelte van de put ROW-2 is recent met een cementplug buiten gebruik gesteld conform de geldende mijnbouwregels. De lekdichtheid van deze afsluiting is geverifieerd. SodM heeft erop toegezien dat de werkzaamheden conform het werkprogramma en wettelijke vereisten zijn uitgevoerd.
Is een second opinion over deze en andere putten mogelijk, als er een cementplug is geplaatst? Hoe hunnen we de komende decennia en komende generaties dergelijke putten blijven monitoren als ze permanent zijn afgesloten, maar nog steeds kunnen lekken?
NAM heeft alle mogelijke onderzoeken gedaan in de waterinjectieput ROW-2 en hierbij data verzameld en geanalyseerd. De beschikbare data geeft informatie over de aanwezige buitenbuis zoals:
SodM heeft geconcludeerd dat de bovenstaande meetgegevens voldoende zijn om het onderzoek naar de oorzaak van de scheur en eventuele consequenties voor andere injectieputten uit te voeren. SodM heeft het onderzoek van NAM ontvangen en is dit onderzoek aan het beoordelen. SodM kan, als zij dat nodig acht, daarbij gebruik maken van externe experts.
Een geplaatste cementplug kan worden uitgeboord indien men weer toegang wil krijgen tot een reservoir. Voor een second opinion is het niet noodzakelijk om de put daadwerkelijk open te boren. SodM heeft aangegeven dat NAM voldoende gegevens heeft verzameld. Uitgaande van deze data kan een andere partij ook een analyse doen. In het antwoord op vraag 2 ben ik nader ingegaan op het permanent afsluiten van putten, het monitoren van afgesloten putten en het toezicht van SodM.
Het bericht dat 65.000 stemmen van 70-plussers niet zijn meegeteld door fouten bij briefstemmen |
|
Liane den Haan (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «65.000 stemmen 70+ niet meegeteld door fouten bij briefstemmen»?1
Ja.
Wat is uw reactie naar mensen die de moeite hebben genomen om per brief te stemmen en hun stem verloren hebben zien gaan?
Het briefstemmen was voor kiezers in Nederland een hele nieuwe vorm van stemmen bij de Tweede Kamerverkiezing. Onder andere omstandigheden zou eerst bij een of meerdere verkiezingen op een kleinschaliger niveau zijn geëxperimenteerd met briefstemmen, om daar ervaring mee op te doen. Dat is gebruikelijk als het gaat om majeure veranderingen in het verkiezingsproces. Kleinschalig experimenteren was nu echter niet mogelijk, omdat, op verzoek van de Tweede Kamer2, briefstemmen is geïntroduceerd als een van de maatregelen om het stemmen in corona-omstandigheden mogelijk te maken.
Zo’n 95% van de kiezers die per brief hebben gestemd, hebben dat goed gedaan. Dat 4–6% niet kon worden meegeteld, heeft er veelal mee te maken dat kiezers alleen hun stempas of alleen hun stembiljet hebben teruggestuurd. Als een kiezer geen stembiljet meestuurt, is er geen stem om te kunnen tellen. Als de kiezer geen stempas meestuurt, kan niet door het stembureau worden gecontroleerd of hij of zij mag stemmen. Het meesturen van de stempas is ook nodig om te waarborgen dat een kiezer niet meer dan één stem kan uitbrengen. Elke stem die niet kan meetellen is er 1 te veel, maar voor het niet opsturen van een stembiljet of een stempas is helaas geen procedurele voorziening te treffen die terzijdelegging kan voorkomen.
Waarom heeft u zelf niet laten onderzoeken hoeveel stemmen zijn afgevallen voordat het tellen begon? Had een deel van deze stemmen wel meegeteld kunnen worden bij de verkiezingsuitslag als er eerder actie was ondernomen?
Het aantal terzijde gelegde briefstemmen is door de briefstembureaus verantwoord in de zogenoemde processen-verbaal van vooropening. Die processen-verbaal zijn door de gemeenten gepubliceerd nadat de burgemeesters de zogenaamde opgave (artikel N 11 Kieswet), met daarin de uitkomst van de telling van de stemmen op gemeentelijk niveau, hadden vastgesteld. Pas na publicatie kon het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in de openbare processen-verbaal nagaan wat er terzijde is gelegd. Ik memoreer dat ik als Minister van BZK geen taken en verantwoordelijkheid heb bij de vaststelling van de verkiezingsuitslag. Die moet immers onafhankelijk worden vastgesteld volgens de in de wet vastgelegde procedure. Het is dus ook niet mogelijk dat de Minister van BZK binnen het proces van de uitslagvaststelling onderzoek doet naar het beoordelen van de uitgebrachte stemmen en het tellen ervan.
De verantwoordelijkheid voor de uitslagvaststelling ligt enerzijds bij het centraal stembureau, dat de uitslag van de verkiezing vaststelt (voor Tweede Kamerverkiezingen is dat de Kiesraad), en anderzijds bij het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is gehouden, dat de geldigheid van de verkiezing beoordeelt (in dit geval was dat de Tweede Kamer, die in dat kader ook alle processen-verbaal heeft ontvangen, dus ook de processen-verbaal van vooropening).
De Minister van BZK is wel verantwoordelijk voor de evaluatie van de verkiezingen. Voor de evaluatie zijn de op het internet gepubliceerde processen-verbaal van ca. 160 gemeenten bekeken. Over de uitkomsten hiervan heb ik geschreven in de antwoorden op de vragen van het voormalige TK-lid Van Otterloo3. Kortheidshalve verwijs ik naar die antwoorden.
Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vraag 2 en 6 zijn terzijdeleggingen in het geval dat de kiezer de stempas of het stembiljet niet heeft opgestuurd naar het briefstembureau niet met een procedurele voorziening te voorkomen.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat treffen naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek? Gaat u onderzoeken hoe in de toekomst het stemmen per brief vereenvoudigd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben de Tweede Kamerverkiezing aan het evalueren. Daarvoor kijk ik, net als de NOS en de Open State Foundation hebben gedaan, naar de door de briefstembureaus ingevulde processen-verbaal. In de evaluatie zal in kaart worden gebracht wat, voor het geval briefstemmen ook in de toekomst mogelijk zou zijn, er veranderd c.q. verbeterd kan worden om terzijdeleggingen te beperken.
Laat u de voorlichtingscampagne, die bedoeld was om uit te leggen hoe briefstemmen in zijn werk gaat, evalueren? Zo niet, kunt u aangeven waarom niet?
Net als bij eerdere evaluaties wordt de landelijke voorlichtingscampagne geëvalueerd. Wat het stemmen per brief betreft worden er voor de evaluatie (focus)gesprekken gevoerd met kiezers, en worden er gesprekken gevoerd met gemeenten en intermediaire organisaties, zoals ouderenbonden, die betrokken waren bij de voorlichting.
Kunt u toelichten waarom u tevreden bent met de gang van zaken rondom het briefstemmen terwijl bijna een hele zetel aan stemmen verloren is gegaan? Bij hoeveel niet-getelde stemmen was u niet tevreden geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het kan dat het percentage verloren stemmen hoger ligt dan in andere landen die worden aangehaald in het artikel? Kunnen wij lering trekken uit de wijze waarop andere landen het briefstemmen aanpakken?
De wet- en regelgeving met betrekking tot verkiezingen verschilt per land. Een vergelijking is daarom niet simpelweg te maken. Ook bestaat de mogelijkheid tot het stemmen per brief, in veel andere landen al langer. Wel kan in zijn algemeenheid worden geconstateerd dat, voor zover landen daarover cijfers publiceren4, het percentage ongeldige/niet meegetelde stemmen hoger is bij het stemmen per brief dan bij het stemmen in het stemlokaal.
Het bericht dat Nederland een grote aanjager is van wereldwijde ontbossing |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL), Gijs van Dijk (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «WNF: Nederland is grote aanjager van ontbossing»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport «Stepping Up: The continuing impact of EU consumption on nature» van het Wereld Natuur Fonds (WNF)?
De wereldwijde ontbossing die het WNF rapport beschrijft en de rol die niet duurzame productie daarin speelt heeft de volle aandacht van het kabinet. Bossen zijn essentieel vanwege hun functie voor klimaat, biodiversiteit en als leefgebied van inheemse groepen en lokale bevolking. Mede om die redenen hebben wij u vorig jaar in onze gezamenlijke brief geïnformeerd over onze ambitie voor een coherente en integrale aanpak van het complexe probleem van ontbossing en bosdegradatie (Kamerstuk 30 196, nr. 708).
De conclusies uit het rapport met betrekking tot de Nederlandse rol moeten genuanceerd worden. Nederland is vanwege zijn ligging een belangrijk doorvoerland van landbouwgrondstoffen naar andere Europese landen. Hier wordt in het rapport maar ten dele rekening mee gehouden. Bovendien wordt het Nederlandse verbruik van onder meer soja en palmolie voor het grootste deel afgedekt met behulp van verschillende private duurzaamheidscertificaten die bevorderen dat deze grondstoffen zonder ontbossing worden geproduceerd. De werkelijke «voetafdruk» van Nederland is daarmee kleiner dan het rapport suggereert.
Het kabinet spant zich in om de rol van de EU, en van Nederland in het bijzonder, in ontbossing te beperken. Nederland werkt al sinds 2015 via het Amsterdam Declarations Partnership (ADP) met gelijkgezinde Europese landen aan het tegengaan van ontbossing en pleit bijvoorbeeld binnen de EU actief voor ambitieuze en effectieve wetgevende maatregelen die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Daarnaast zijn we als Nederland in een permanente dialoog met landen, instituties en bedrijven om gewenste veranderingen in consumerende en producerende landen te bevorderen en/of te faciliteren. Wij zien het rapport daarom ook als een oproep en aanmoediging om door te gaan op deze weg.
Klopt het dat de Europese Unie door de import van grondstoffen, met name soja, palmolie en vlees, verantwoordelijk is voor de vernietiging van 5 miljoen hectare tropisch bos per jaar? Hoeveel extra CO2 uitstoot vindt plaats als gevolg van deze ontbossing en welk percentage is dat van de totale uitstoot van de EU?
Het WNF-rapport geeft aan dat de wereld tussen 2005 en 2017 ongeveer vijf miljoen hectare bos per jaar heeft verloren waarbij landbouw de grootste drijfveer was. De internationale handel in landbouwproducten heeft in 2017 volgens het rapport tot 1,3 miljoen hectare ontbossing geleid waarvan 203.000 hectare aan de EU wordt toegeschreven.
Volgens het rapport staat dat gelijk aan 116 miljoen ton CO2-equivalenten per jaar. Deze worden volgens internationale afspraken meegeteld bij het land dat ontbost. Volgens het Europees Milieuagentschap waren de totale emissies van de EU in 2017 4483 miljoen ton CO2-equivalenten.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport dat de gemiddelde Nederlander verantwoordelijk is voor 18 vierkante meter ontbossing in de periode 2007–2015, het meest van alle Europeanen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dat, denkt u?
Nee. De wereldwijde ontbossing en de rol van Europa daarin zoals beschreven in het WNF rapport zijn zorgelijk, maar nuancering is nodig ten aanzien van de rol die Nederland speelt en van de voetafdruk die het heeft bij ontbossing. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Hoe beziet u de verbinding van dit vraagstuk, via de Nederlandse vleesindustrie, met de stikstofproblematiek in eigen land? Deelt u de mening dat de excessieve Nederlandse vleessector zowel schade toebrengt aan de natuur in Zuid-Amerika, via de import van soja, als aan de natuur in eigen land, via de uitstoot van stikstof? Deelt u de mening dat de huidige omvang van de sector daarmee onverenigbaar is met doelstellingen op het gebied van wereldwijde biodiversiteit? Welke conclusies verbindt u hieraan?
Nederland heeft een stevige opgave om de neerslag van stikstof terug te dringen. Deze opgave geldt voor alle betrokken sectoren, en dus ook de landbouw. Daarom heeft het kabinet op 24 april 2020 ook een structurele aanpak stikstof gepresenteerd waarin onder andere op gebied van landbouw maatregelen zijn aangekondigd om deze problematiek aan te pakken (Kamerstuk 34 335, nr. 82). Deze maatregelen richten zich op de verduurzaming van de landbouw en bevatten ook mogelijkheden voor boeren om te stoppen als zij dit willen. De gewenste bijdrage van de landbouw aan de stikstofproblematiek kan niet los worden gezien van de bijdrage aan opgaven op het gebied van klimaat, luchtkwaliteit, dier- en volksgezondheid, bodem- en waterkwaliteit, biodiversiteit én dierenwelzijn. Daarom is de structurele aanpak van het Rijk voor de stikstofproblematiek zo opgesteld dat dit pakket, naast een bijdrage aan het oplossen van de stikstofproblematiek, tegelijk een bouwsteen is in het realiseren van de visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» en bijdraagt aan onder andere de verduurzaming van de veehouderij (Kamerbrief 35 334, nr. 44). Daarnaast is eerder dit jaar de Wet stikstofreductie en natuurverbetering door beide Kamers aangenomen, waarin de resultaatsverplichtingen voor 2025, 2030 en 2035 zijn opgenomen. Hierbij geeft het kabinet invulling aan de continue verplichting om de landelijke staat van instandhouding te verbeteren totdat deze gunstig is. Het kabinet streeft ernaar tot een volledige gunstige staat van instandhouding te komen conform de Habitatrichtlijn, en daarvoor de condities in de gebieden te verbeteren. Vervolgens moet deze staat worden behouden. Het belang van de biodiversiteit in Nederland en Europa, die de basis vormt van onze voedselketen, staat hierbij centraal. Voor de omvang van de veestapel verwijzen wij uw Kamer naar het antwoord op vraag 6. Wat de specifieke vraag over de impact van de Nederlandse veehouderij op de natuur in Zuid-Amerika via de import van soja betreft, dat is een complexe uitdaging, bijvoorbeeld omdat in belangrijke bos- en biodiversiteitsrijke gebieden van Zuid-Amerika ook landspeculatie en veeteelt grote aanjagers van ontbossing en biodiversiteitsverlies zijn. De veranderingen in landgebruik en indirecte effecten die daarbij optreden, maken het soms lastig vast te stellen wat de relatie is tussen soja productie en ontbossing. Dit zijn in zijn totaliteit uitdagingen die niet door Nederland alleen beantwoord kunnen worden. Om hierin zo effectief mogelijk te kunnen acteren, zoeken wij ook actief samenwerking met gelijkgezinde Europese landen, en met bedrijven, investeerders en maatschappelijke actoren die in de productielanden actief zijn. Hiervoor verwijzen wij uw Kamer tevens naar de antwoorden op vraag 2 en 9.
Deelt u de mening dat de huidige omvang van de sector tevens onverenigbaar is met doelstellingen op het gebied van het wereldwijde klimaatprobleem en de uitstoot van broeikasgassen? Welke conclusies verbindt u hieraan?
De wereldwijde klimaatproblematiek vereist een aanpak die raakt aan vele sectoren. Ook de Nederlandse landbouw zal daar een bijdrage aan moeten leveren. In de visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» zet Minister Schouten in op de verduurzaming van de landbouw, waarbij kringlooplandbouw een belangrijk speerpunt is. Vanuit de doelen voor een meer houdbaar en duurzaam voedselsysteem kan het resultaat een kleinere veestapel zijn. Dit is geen doel op zich, maar een mogelijk gevolg van het integrale verduurzamingsbeleid voor de veehouderij.
Deelt u de mening dat de grote bijdrage van de Europese Unie, en Nederland in het bijzonder, aan de wereldwijde ontbossing onverantwoord is en zo snel mogelijk moet worden teruggedrongen? Zo ja, hoe wilt u dat bereiken en welke concrete doelen stelt u daarbij?
Deze mening delen wij. Het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie is één van de hoofddoelen van ons internationaal bosbeleid (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Om dit doel te bereiken werkt het kabinet aan diplomatieke inspanningen en financiering van relevante programma’s en interventies. Nederland zet zich bijvoorbeeld met gelijkgezinde landen in voor effectieve maatregelen die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie conform de motie-Bouali (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28). Nederland zet zich daarnaast als lid van onder meer het Amsterdam Declarations Partnership al geruime tijd in voor het bevorderen van ontbossingsvrije en duurzame landbouwgrondstoffenketens. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen dat de Nederlandse consumptie van sojabonen volledig afgedekt zou zijn door duurzaamheidscertificaten die garanderen dat productie vrij was van ontbossing en dat het grootste deel van de Europese import van soja uit Brazilië zou komen uit gebieden in Brazilië met een laag risico op ontbossing?2 Hoe verhouden deze antwoorden zich tot de bevindingen van de nieuwe studie van het WNF?
Ja, dat antwoord herinneren wij ons. De Nederlandse consumptie van soja is grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die bevorderen dat de productie vrij was van ontbossing. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de conclusie van het rapport dat vrijwillige keurmerken weinig hebben bijgedragen aan het terugdringen van ontbossing? Deelt u de mening dat de aanpak daarom moet veranderen? Bent u bereid om zich daarvoor in te zetten om zo te voorkomen dat producten die hebben bijgedragen aan ontbossing nog op de Europese markt kunnen worden aangeboden, bijvoorbeeld via Europese wetgeving? Kunt u toelichten hoe het staat met het Europese spoor (beleid & wetgeving) om ontbossing tegen te gaan? Kunt u toelichten hoe u dit Europese spoor zelf wil benutten om ontbossing tegen te gaan?
Vrijwillige private keurmerken voor bijvoorbeeld soja en palmolie hebben positieve resultaten opgeleverd door het bevorderen en realiseren van de verduurzaming van het Nederlandse gebruik van deze grondstoffen (zie ook eerdere vragen), maar vrijwillige keurmerken zijn geen wondermiddel om wereldwijde ontbossing te stoppen. Er is daarvoor een mix aan maatregelen nodig, zoals ook aangegeven in onze internationale inzet (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Mobilisatie van de EU is daarbij erg belangrijk. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 zet het kabinet zich daarom in Europees verband, samen met gelijkgezinde landen, ook actief in om tot effectieve maatregelen te komen die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Nederland verwelkomt daarom een wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie daartoe dat naar verwachting voor de zomer zal worden gepresenteerd. Daarnaast heeft Nederland aangedrongen op het belang samenwerking te zoeken met betrokken productielanden om aan deze EU-markteisen te kunnen voldoen. Het is daarbij belangrijk om boeren en bedrijven in productielanden als Brazilië en Indonesië, die investeren in duurzame en ontbossingsvrije producten, reële afzetmogelijkheden te blijven bieden voor hun duurzame producten.
Hoe kijkt u in het licht van dit rapport naar het voorgestelde handelsakkoord tussen de EU en de Mercosur-landen? Denkt u dat dat akkoord zou kunnen leiden tot een verdere toename van de Europese bijdrage aan ontbossing?
Zoals eerder aangegeven, zal het kabinet pas een standpunt over Mercosur innemen als alle daarvoor benodigde stukken beschikbaar zijn, waaronder de definitieve tekst van het akkoord. Daarbij zal de definitieve duurzaamheidseffecten-analyse die de Europese Commissie heeft laten uitvoeren worden meegewogen, evenals het rapport van Wageningen Economic Research en Ecorys, over de potentiële kwantitatieve handelseffecten van het EU-Mercosur akkoord op de Nederlandse economie.
Welke mogelijkheden ziet u om de bijzondere Nederlandse importpositie op het gebied van soja, als gevolg van de havens van Amsterdam en Rotterdam en de aanwezigheid van grote soja-verwerkende bedrijven (crushers), aan te wenden om de verduurzaming van de import te versnellen?
Producten die in onze havens aankomen vallen onder regelgeving zoals in Brussel afgesproken. Verduurzaming van importen via Nederland door andere EU-landen en wettelijke eisen daaraan moeten dus in Europees verband geregeld worden. Nederland zet zich in Europees verband actief in voor het tegengaan van ontbossing via de import van landbouwgrondstoffen. Zie hiervoor ook de beantwoording van de vragen 2 en 7.
Deelt u de mening dat de grootte van de vraag naar producten met een link met ontbossing deel van het probleem is en in absolute zin moet worden teruggedrongen? Bent u in dat kader bereid om zich in te zetten voor een hoger importtarief op dit soort producten, met name vlees en soja?
In onze gezamenlijke brief over onze internationale inzet voor bosbehoud en bosherstel hebben wij aangegeven dat wij in EU-verband en vanuit Nederland ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens en houtproductie willen stimuleren, met als doel ontbossingsvrije ketens in 2030 (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Op deze manier kunnen we onze voetafdruk verminderen en verduurzamen. Wij zijn dan ook van mening dat de vraag naar niet duurzame producten en productie die direct of indirect leidt tot ontbossing moet worden teruggedrongen.
Met betrekking tot importtarieven is de EU gebonden aan bepaalde tarieven waarover zij in WTO-verband of onder bilaterale handelsakkoorden afspraken heeft gemaakt. De EU kan deze tarieven niet eenzijdig verhogen. Bovendien geldt dat tariefverhogingen kunnen leiden tot het verleggen van handelsstromen of substitutie tussen producten, waarbij het geen gegeven is dat tariefverhogingen tot een positief milieu effect leiden. Wij zijn daarom van mening dat er effectievere manieren zijn om ontbossing tegen te gaan. In de antwoorden op de vragen 2 en 7 zijn wij nader op onze inzet voor ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens ingegaan.
Bent u bereid om de ontwikkeling en het gebruik van alternatieven voor ontbossingsgevoelige producten verder te stimuleren, door middel van beleid en investeringen? Zo ja, op welke wijze?
Nederland zet zich via de Nationale Eiwit Strategie in om minder afhankelijk te worden van eiwitrijke gewassen als soja, en meer zelfvoorzienend te worden (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 70).
De berichtgeving ‘Aantal online bedreigingen tegen agenten afgelopen jaar verdubbeld’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de jaarcijfers «Geweld Tegen Politie Ambtenaren» waaruit blijkt dat het aantal online bedreigingen richting politieagenten afgelopen jaar is verdubbeld?1
Ja.
Hoe duidt u deze schrikbarende toename van het aantal online bedreigingen?
Onze samenleving digitaliseert en op sociale media lijkt de drempel laag om anderen, waaronder politieambtenaren, te bedreigen en te intimideren.
Bent u ervan op de hoogte dat steeds vaker op sociale media een oproep wordt geplaatst om privégegevens van agenten te delen (hierna: doxing)? Is dit in strijd met de eigen richtlijnen van bekende sociale media platforms?
Ik ben hiervan op de hoogte en keur dit soort praktijken waarmee wordt gepoogd politieambtenaren te intimideren of bedreigen, net als alle agressie en geweld tegen de politie, ten zeerste af.
Platformen zijn op grond van de Richtlijn elektronische handel verplicht om content van hun platform te verwijderen indien zij er weet van hebben dat die content als strafbaar of anderszins onrechtmatig kan worden aangemerkt. De meeste (grote) platformen hebben dit uitgangspunt doorvertaald in hun eigen gebruikersvoorwaarden.
Welke mogelijkheden ziet u om de online bedreigingen terug te dringen? Welke manieren ziet u om doxing te voorkomen?
Dit is een maatschappelijk probleem waar ik met zorg naar kijk. Ik ga, mede naar aanleiding van een daartoe strekkende motie van het lid Michon-Derksen (VVD)2, 3, vóór het zomerreces een wetsvoorstel in consultatie brengen waarmee een aanvullende strafbaarstelling rond het fenomeen doxing wordt geïntroduceerd. Ik heb gaf dit al aan bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit op 27 mei jl.4
Vanuit de rol van werkgever maakt de politie haar medewerkers bewust om terughoudend te zijn met het delen van gegevens op social media. Daarnaast heeft de politie recent een «Nationaal handelingskader doxing» opgesteld om medewerkers die hiermee te maken krijgen goed te ondersteunen. Hierin staat, naast eerdergenoemde preventieadviezen, duidelijk vermeld welke stappen worden genomen om op te treden tegen plegers die online intimideren of privégegevens (proberen te) publiceren. De veiligheid van de politiemedewerker en zijn omgeving staat hierin centraal.
Wanneer er sprake is van een strafbaar feit, is het uitgangspunt dat aangifte wordt gedaan. Dit onder vermelding van de code GTPA resulterend conform het Veilig-Publieke Taak-beleid van het openbaar ministerie in een hogere strafeis. De officier van justitie kan tijdens het opsporingsonderzoek met machtiging van de rechter-commissaris onder bepaalde voorwaarden het platform bevelen gegevens ontoegankelijk te maken.5 Hieraan kan een verzoek aan het platform of plaatser tot vrijwillige verwijdering vooraf gaan.
Wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit vindt er een alternatieve interventie plaats. Hierin staat het voeren van een gesprek met degene die het bericht heeft geplaatst centraal. Een dergelijk gesprek vindt alleen plaats wanneer de gegevens van de plaatser bekend zijn.
Daarnaast bestaan er mogelijkheden binnen het civiele recht, waarvan de politie gebruik maakt. Platformen zijn op grond van de Richtlijn elektronische handel6 verplicht om content van hun platform te verwijderen indien zij er weet van hebben dat die content als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De politie kan de plaatser en/of het betreffende platform sommeren deze content te verwijderen en verwijderd te houden. Als een platform de content niet vrijwillig verwijdert, handelt het zelf onrechtmatig en kan een politieambtenaar verwijdering afdwingen bij de civiele rechter. Uiteraard kan de ook een civiele procedure worden gestart tegen een plaatser van wie de identiteit bekend is en die geen gehoor geeft aan de sommatie.
Tot slot: wanneer er daadwerkelijk sprake is van een werkgerelateerde dreigende situatie in de privésfeer dan volgt de politie tevens het «protocol bedreigde collega’s». De politiemedewerker krijgt in deze situatie alle hulp aangeboden die nodig is. Dit kan zowel sociale, emotionele of juridische hulp zijn. Afhankelijk van de concrete situatie wordt vervolgens gekeken wat er nodig is om de veiligheid van de politiemedewerker en zijn of haar gezin te waarborgen.
Wat zijn de huidige richtlijnen wanneer agenten te maken krijgen met ernstige online intimidatie en het publiceren van de privégegevens? Worden agenten hierbij ondersteund?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om maatregelen te treffen om doxing en bedreigingen tegen agenten tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebruik van commerciële bijlesbureaus en examentrainingen om corona-achterstanden in te halen |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u in beeld hoeveel scholen het geld dat zij het afgelopen jaar hebben gehad om corona-achterstanden in te halen, besteed hebben aan commerciële bijlesbureaus of commerciële examentrainingen? Bent u van plan dit bij te houden voor het Nationaal Programma Onderwijs?
Het type programma’s dat scholen in het kader van de subsidieregeling Inhaal- en Ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 hebben georganiseerd om coronavertragingen in te halen heb ik in beeld. Ook weet ik met welk soort partners de scholen hebben samengewerkt in het organiseren van deze programma’s. Er is geen verplichting voor solen om gedetailleerd over hun uitgaven te communiceren.
Voor het Nationaal Programma Onderwijs moeten scholen aangeven in de verantwoording aan welke interventies zij de middelen hebben besteed en of de medezeggenschapsraad instemt met het schoolprogramma waar deze interventies in zijn opgenomen. Binnen een maand zullen wij uw Kamer een brief sturen over de nadere uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs.
Wat vindt u ervan dat studenten van bijles-instituten ingezet worden voor de klas om examentraining te geven aan leerlingen, in plaats van de aanwezige bevoegde docenten, en dat dit gebeurt met het geld dat bedoeld is om corona-achterstanden in te halen?1
De regie voor de aanpak van de leervertragingen van leerlingen ligt bij de school. Het is aan scholen en leraren zelf om te bepalen hoe het geld het beste kan worden ingezet voor de afgesproken doelen. Scholen hebben de vrijheid om de middelen in te zetten voor bewezen effectieve interventies.
Aanvullende middelen die scholen in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs ontvangen mogen alleen worden ingezet voor de inhuur van derden indien de medezeggenschap hiermee instemt, de medezeggenschapsraad moet immers akkoord gaan met het schoolprogramma dat scholen opstellen. De organisatie en uitvoering van interventies mág (deels) worden uitbesteed aan derden, zoals (commerciële) huiswerkbegeleidingsdiensten, lerarenopleidingen, sportverenigingen, bibliotheken of culturele instellingen, en hier mogen dan ook middelen voor worden ingezet. Dit is ook in lijn met de motie Kwint-Heerema2, die oproept dat o.a. pabostudenten waar nodig betaald kinderen kunnen helpen met thuisonderwijs.
Gezien de hoge werkdruk die de eigen docenten veelal ervaren en de wens hun werkdruk te verlichten kan het zinvol en wenselijk zijn hen zo te «ontzorgen». Hier moet de medezeggenschapsraad dus echter wel mee instemmen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan genoemde motie-Futselaar c.s. die de regering verzoekt bij de verdere uitwerking van het Nationaal Plan Onderwijs extra waarborgen in te bouwen om te voorkomen «dat onderwijsgeld weglekt naar particuliere bureaus».3 Als eigen docenten worden ingezet, kan de aanvullende bekostiging ook worden gebruiken om hen een passende financiële vergoeding te geven voor het (extra) werk dat zij verrichten.
Bent u bekend met commerciële bureaus die meerdaagse trainingen aanbieden waarin geleerd wordt om een projectplan te schrijven voor het Nationaal Programma Onderwijs dat aan de eisen voldoet? Deelt u de mening dat het totaal de omgekeerde wereld en onwenselijk is dat private investeerders op deze manier geld verdienen aan het aanvragen van publiek geld door scholen? Bent u bereid om maatregelen te treffen zodat dit niet gebeurt?
Ik ben daarmee bekend. De regie voor de aanpak van de leervertragingen van leerlingen ligt bij de school, daarvoor ontvangt iedere school extra middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs. Veel scholen pakken de leervertragingen ook nu al aan. Voor de inzet van de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs beschrijven scholen in een schoolprogramma welk pakket aan interventies zij inzetten om de leer- en ontwikkelvertragingen veroorzaakt door de coronacrisis aan te pakken. Dit doen scholen op basis van een analyse van behoeften en problemen bij leerlingen en de school, die zij met de schoolscan hebben gemaakt. Een aanpak kan alleen effectief zijn als die met betrokkenheid van het schoolteam, ouders, leerlingen en relevante partners rond de school tot stand komt. Scholen kunnen met het schoolprogramma aansluiten bij hun reguliere plancyclus voor het nieuwe schooljaar of schoolplan. Om scholen te ondersteunen wordt onder meer een brochure met succesfactoren voor een effectief schoolprogramma ter beschikking gesteld. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat scholen de planvorming in zijn geheel uitbesteden. Ook als derden worden ingezet is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op de organisatie en uitvoering van de interventie.
Wordt op enige manier toezicht gehouden of gecontroleerd of commerciële bijlessen of examentrainingen effectief zijn? Zo ja, op welke manier?
Scholen moeten kiezen voor bewezen of aannemelijk effectieve interventies uit de menukaart die door OCW beschikbaar wordt gesteld. Bij deze interventies worden ook praktijkkaarten ontwikkeld, waarmee scholen concretere handvatten hebben bij de verschillende interventies. Via de kenniscommunity wordt kennis verspreid over wat bekend is over effectiviteit van interventies in de Nederlandse context. De school en de leraar blijven verantwoordelijk voor de activiteiten uit het onderwijsprogramma. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, dat op de scholen onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag wordt verzorgd.
Voorziet u het risico dat door dit over te laten aan een ongereguleerde markt, er veel nieuwe bedrijven zullen worden opgestart die op dit geld zullen springen, zonder dat deze worden gecheckt op effectiviteit?
Scholen mogen de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs enkel inzetten voor de interventies opgenomen in de menukaart of de randvoorwaarden die nodig zijn om deze interventie effectief in te zetten De school bepaalt op basis van de schoolscan welke interventies uit de menukaart passend zijn voor de situatie van de school. Scholen geven zelf uitvoering aan de bewezen effectieve interventies op de menukaart. Veel interventies sluiten aan bij wat scholen al doen. Het kan bijdragen aan een effectieve aanpak om gerichte externe expertise in te zetten. Hierbij is het van belang dat scholen zorgvuldig te werk gaan en goed nadenken of een externe partij de benodigde kwaliteit, ervaring en voldoende gekwalificeerd personeel heeft in relatie tot de interventie. In de menukaart is in hoofdlijnen opgenomen welke voorwaarden voor effectieve toepassing per interventie gelden. In de beschikbare praktijkkaarten en in de kenniscommunity is hierover meer informatie voor scholen beschikbaar.
Wat is er gebeurd met de motie van de leden Westerveld en Kwint waarin de regering wordt gevraagd om met scholen afspraken te maken met het doel dat er geen reclame wordt gemaakt voor private aanbieders van schaduwonderwijs?2 Ziet u met ons dat dit op sommige plaatsen nog steeds gebeurt?
In de verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs van 22 januari 2021 heb ik aangegeven dat ik in samenspraak met de VO-raad heb besloten de uitvoering van deze moties gefaseerd op te pakken. Door de coronacrisis ligt de prioriteit nu bij het draaiende houden van het onderwijs. Scholen hebben hun handen vol aan de continuïteit van het onderwijs, inhaal- en ondersteuningsprogramma’s en de veiligheid van leerlingen en personeel. Het is nu niet het moment om met scholen het gesprek te voeren over het uitwerken van de moties over aanvullend onderwijs. De komende maanden zal ik gebruiken om – in samenspraak met de VO-raad – een stappenplan op te stellen voor de uitvoering van deze moties na de coronacrisis. Daarbij wil ik ook rekening houden met de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP) en het Nationaal Programma Onderwijs. Scholen kunnen mogelijk ondersteuning nodig hebben bij het aanpakken van de opgelopen vertragingen. Het effect hiervan op het gebruik van gratis dan wel betaald aanvullend onderwijs zal ik nader onderzoeken.
Ziet u ook het risico, dat veel van de 8,5 miljard euro in de zakken van commerciële bureaus zal eindigen? Ziet u met ons dat scholen het gewoonweg binnen dit korte tijdbestek niet anders kunnen organiseren door het lerarentekort en de werkdruk?
Ik zie dat scholen in een kort tijdsbestek en in soms zeer complexe situaties veel moeten organiseren. Ik zie ook dat scholen dit oppakken en de leervertragingen van de leerlingen echt aan willen pakken. Ik waardeer dat zeer. Het kan voorkomen dat een school daarbij hulp nodig heeft. Een school kan er dan voor kiezen om, in aanvulling op de samenwerking binnen het scholennetwerk en de gemeente, tijdelijk en doelgericht externe expertise en ondersteuning in te winnen. Deze aanvullende expertise en ondersteuning dienen gericht te zijn op de interventies van de menukaart of de randvoorwaarden (zoals extra handen in de klas) die nodig zijn om deze interventies effectief in te zetten.
Deelt u de mening dat op deze manier het onderwijs weinig structureel baat heeft bij de forse investering in 8,5 miljard euro in het onderwijs en dat dit zeer kwalijk is, zeker in een tijd waarin het onderwijs al voor zeer grote problemen staat? Zou publiek geld niet gewoon in de publieke sector moeten blijven?
De bedoeling is dat het inlopen van de leervertraging zoveel mogelijk binnen de school en in samenwerking met andere partijen binnen het scholennetwerk plaatsvindt, en op basis van bewezen effectieve interventies. Het is belangrijk dat onderwijs wordt gegeven door of onder verantwoordelijkheid van bevoegde docenten. Dat wil echter niet zeggen dat alle activiteiten in het onderwijs moeten worden uitgevoerd door bevoegde docenten. De inzet van externe expertise of van hulp van andere partijen kan een aanvulling zijn als dat bijdraagt aan het versterken van het primaire proces. De baten van deze investering van 8,5 miljard euro zijn onder andere het gebruik maken van bewezen effectieve interventies in het onderwijsproces en het duurzaam borgen van dataverzameling en data-analyse op schoolniveau. Deze baten komen ten goede aan de publieke sector.
Wat is uw reactie op de waarschuwing van de Algemene Rekenkamer dat er een reëel risico is dat de controle en verantwoording over dit publieke geld gaat ontbreken? Deelt u de mening dat deze controle en verantwoording nog verder te zoeken is als het geld vooral naar private bureaus gaat?
De brief van de Algemene Rekenkamer bevat waardevolle aandachtspunten die ik ter harte neem. Scholen verantwoorden zich financieel en bestuurlijk via hun jaarverslag, welke door een externe accountant wordt gecontroleerd en goedgekeurd. Dit jaarverslag is openbaar en staat ter beschikking van zowel het horizontale toezicht, de ouderraad en medezeggenschapsraad, als de onderwijsinspectie die het (financieel) jaarverslag gebruikt voor risicogericht (verticale) toezicht, waarbij de kwaliteit van het onderwijs een belangrijk onderdeel is. Specifiek voor het Nationaal Programma Onderwijs stel ik gerichte vragen aan scholen aan welke interventies de middelen zijn besteed en of de medezeggenschapsraad heeft ingestemd met deze inzet van middelen. Op deze wijze borg ik de controle en verantwoording van de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs.
Waarom is er gekozen om het Nationaal Programma Onderwijs binnen zo’n korte tijdspanne te organiseren en zo’n groot bedrag uit te keren, terwijl ook u heeft geconcludeerd dat de achterstanden die nu worden opgelopen langdurig zullen doorwerken? Waarom is er niet gekozen voor een structureel weldoordacht lange termijnplan waar de 8,5 miljard euro over uitgesmeerd kan worden?
Het is duidelijk dat leerlingen door de coronacrisis vertraging hebben opgelopen. De problemen zijn zo dringend dat scholen nu aan de slag moeten met het maken van een plan om de opgelopen vertragingen de komende jaren aan te pakken. Uw Kamer heeft hiermee ingestemd. Met verschillende onderzoeken houdt de overheid een vinger aan de pols om te zien hoe de opgelopen vertragingen worden ingelopen.
In de nieuwste Staat van het Onderwijs blijkt dat de uitgaven van Nederlandse huishoudens aan bijlessen, examen- en citotrainingen de afgelopen 25 jaar van 26 naar 284 miljoen euro is gestegen en dat één op de drie middelbare scholieren en één op de vier basisschoolleerlingen gebruik maakt van schaduwonderwijs; vindt u deze cijfers ook niet alarmerend? Deelt u de mening dat deze groei kansengelijkheid in het onderwijs tegenwerkt?
De Inspectie heeft een onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van aanvullend onderwijs in het primair onderwijs. Aanvullend onderwijs heeft ook mijn aandacht, daarom heb ik in 2019 een onderzoek laten uitvoeren naar de verschijningsvormen en de motieven voor het gebruik van aanvullend onderwijs in het primair en voortgezet onderwijs. Het is voornamelijk van belang dat leerlingen gelijke kansen krijgen om zich te ontplooien. Het onderzoek van de Inspectie concludeert – overeenkomstig met het onderzoek dat ik liet uitvoeren in 2019 – dat hoger opgeleide ouders meer dan lager opgeleide ouders geneigd zijn om betaalde bijles te regelen voor hun kind. Dit is zorgelijk vanuit kansengelijkheid. Positief is dat het onderzoek ook laat zien dat lager opgeleide ouders meer dan hoger opgeleide ouders geneigd om gratis bijles in te schakelen. Zoals genoemd in het antwoord bij vraag 6 verken ik welke stappen rond aanvullend onderwijs gezet kunnen worden. Het is echter nu niet het moment om daarover met scholen het gesprek aan te gaan. Door de coronacrisis ligt de prioriteit nu bij het draaiende houden van het onderwijs.
Zou u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor het eerst volgende debat over corona en funderend onderwijs willen beantwoorden?
Ja.
Het nieuwsbericht ‘'Gluurapparatuur' in trek door thuiswerken, vakbonden bezorgd’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht ««Gluurapparatuur» in trek door thuiswerken, vakbonden bezorgd»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de vakbonden FNV en CNV over de toegenomen controle van werknemers nu zij (verplicht) thuis moeten werken? Zo nee, waarom niet?
Vertrouwen tussen werkgever en werknemer is de basis voor een goede arbeidsrelatie. Het is in sommige gevallen toegestaan om werknemers te controleren, maar hieraan zijn wel strikte voorwaarden gesteld om de privacy van werknemers te waarborgen. Bijvoorbeeld als mensen in toenemende mate thuis of op afstand werken.
Zo moet de werkgever goed beargumenteren waarom het noodzakelijk is om werknemers te controleren. De werkgever moet ook beargumenteren waarom het bedrijfsbelang zwaarder weegt dan het belang van de werknemer, namelijk het recht op privacy. Ook dient de werkgever de werknemer vooraf te informeren dat er gecontroleerd kan worden. Daarnaast heeft een ondernemingsraad (OR) op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) instemmingsrecht ten aanzien van voorgenomen besluiten van de ondernemer inzake regelingen betreffende personeelsvolgsystemen en omtrent het verwerken en de bescherming van persoonsgegevens van de personen die in de onderneming werkzaam zijn.
De belangrijkste voorwaarden voor de controle op werknemers zijn vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is een overzicht van en toelichting op alle voorwaarden te vinden.2
Het maakt niet uit of het werk thuis of op de werkplek plaatsvindt. De regels voor controle van werknemers zijn in beide gevallen gelijk. De werkgever mag de werknemer dus niet opeens intensiever monitoren omdat het werk vanuit huis wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de burger, bovenop de mobiliteitsbeperkende coronamaatregelen, ook thuis privacy en autonomie kwijtraakt? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat werknemers en werkgevers het gesprek aangaan over de gevolgen van de coronamaatregelen voor het werk. Vertrouwen tussen werkgever en werknemer is de basis voor een goede arbeidsrelatie. Zoals hiervoor aangegeven is het in sommige gevallen toegestaan om werknemers te controleren, maar hieraan zijn wel strikte voorwaarden gesteld om de privacy van werknemers te waarborgen. De werkgever moet voldoen aan diverse voorwaarden voor het controleren van zijn werknemers (zie het antwoord op vraag twee). Daarnaast is het belangrijk om aandacht te hebben voor het gebruik en de uitwerking van de controlesystemen en hoe werknemers dit ervaren.
Verwacht u dat thuiswerken ook na Corona in grote mate blijft bestaan? Zo nee, waarom niet?
Voorlopig is het dringende advies van de overheid om thuis te blijven werken waar dat kan, om het aantal contacten en of verplaatsingen te beperken en op deze manier het coronavirus eronder te krijgen. Maar er komt een moment dat we weer een keuze hebben om (deels) op de werkplek te gaan werken. Het is onzeker hoe werkgevers en werknemers na de coronacrisis invulling gaan geven aan hybride werken. Er zitten namelijk voor- en nadelen aan hybride werken. Verschillende onderzoeken3 lijken er wel op te wijzen dat werknemers die hun werk thuis goed kunnen doen, in de toekomst één tot drie dagen per week thuis willen werken.
Het is goed dat de vakbonden met de signalen die zij ontvangen alvast het gesprek aangaan met werkgevers. over de mogelijke gevolgen hiervan. Om werkgevers en werknemers hierbij te ondersteunen heeft het demissionaire kabinet eind maart jl. de SER om een breed advies gevraagd over de toekomst van hybride werken.4 Met hybride werken wordt de combinatie van thuiswerken en werken op locatie (bijvoorbeeld op kantoor) bedoeld. Met het advies van de SER in de hand kan het nieuwe kabinet een Agenda voor de toekomst van hybride werken vormgeven. Het doel van deze agenda is dat de samenleving, werkgevers, werknemers, het kabinet en andere relevante partijen beter kunnen anticiperen op de ontwikkelingen rond hybride werken na de coronacrisis.
Heeft u het risico op meer wantrouwen bij de werkgever als gevolg van meer thuiswerken van de werknemer voorzien? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen om dit risico te ondervangen?
Het vele thuiswerken levert zowel voor werkgevers als werknemers naast kansen ook uitdagingen op. Dat is niet altijd makkelijk. Het is daarom van groot belang dat zij in deze situatie goed met elkaar in gesprek blijven en elkaar vertrouwen. Het dringende advies om zoveel mogelijk thuis te werken was en is van groot belang om het aantal coronabesmettingen te beperken. Thuiswerken beperkt immers het aantal contacten en reisbewegingen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee gelden bij thuiswerken dezelfde voorwaarden voor de controle van werknemers als op de werkplek.
Is er al een wettelijk regime over wat wel en niet mag met betrekking tot monitoring van thuiswerkers door werkgevers? Zo nee, moet daar dan niet een wettelijk regime voor ontwikkeld worden?
Ja, er is een wettelijk regime. Zie het antwoord op vraag twee.
Deelt u de mening van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat de werkgever eerst de noodzakelijkheid en proportionaliteit moet kunnen onderbouwen, en ook eerst andere mogelijkheden moet hebben verkend voor zij overgaan op monitoring via Spyware? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, gebeurt dit voldoende?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee is vertrouwen tussen werkgever en werknemer de basis voor een goede arbeidsrelatie. Het is in sommige gevallen toegestaan om werknemers te controleren, maar hieraan zijn wel strikte voorwaarden gesteld om de privacy van werknemers te waarborgen. Onderdeel van deze voorwaarden is dat de werkgever goed moet beargumenteren waarom het noodzakelijk is om werknemers te controleren. Vaak kan een werkgever ook op een minder ingrijpende manier controleren dan via digitale monitoring. Bijvoorbeeld door afspraken te maken over wat een werknemer moet doen op een dag en hoe de werknemer zich daarover kan verantwoorden. De AP heeft er geen zicht op of het maken van deze afwegingen in de praktijk ook voldoende gebeurt.
Wat gaat u doen om het gebruik verregaande digitale controle door werkgevers te ontmoedigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee is het de werkgever soms toegestaan om zijn werknemers te controleren. Werkgevers moeten zich daarbij houden aan diverse voorwaarden, zodat de privacy van werknemers gewaarborgd is. Het is aan werkgevers en werknemers gezamenlijk om goede afspraken te maken over de eventuele (digitale) controle en daar invulling aan te geven. Daarin heb ik geen rol.
Als een werknemer vermoedt dat de (digitale) controle niet in overeenstemming is met de geldende voorwaarden kan hij hierover eerst in gesprek gaan met zijn werkgever. Ook kan hij hiervoor terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon, indien aanwezig. Ook kan er een melding worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. In het uiterste geval heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om naar de kantonrechter te stappen als binnen de arbeidsrelatie geen overeenstemming bereikt kan worden over de mate waarin of de wijze waarop het controleren van de werknemer door de werkgever plaatsvindt.5
Hoeveel meldingen zijn er bij de AP over controle op thuiswerken gedaan en hoe zijn deze meldingen afgehandeld?
Er zijn in 2020 veertien klachten ontvangen in de periode 1 januari tot en met 1 december. Drie daarvan zijn afgehandeld. Voor één van deze klachten is een gesprek gevoerd met de organisatie om uit te leggen wat de regels zijn. Voor een andere klacht heeft de AP de burger erop gewezen welke stappen hij/zij zelf in eerste instantie kan nemen richting de organisatie om het probleem op te pakken. 11 klachten worden nog door de AP bekeken.